De waterrekening |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Berust het bericht van Vewin dat in veel gemeenten de precarioheffing de rekening voor het water voor burgers disproportioneel hoog maakt, op waarheid?1 Is het nu zelfs zo erg dat op een waterfactuur van € 200, deze voor € 40 à 50 aan precarioheffing bestaat?
Gemeenten, provincies en waterschappen kunnen precariobelasting heffen voor het hebben van voorwerpen op, onder, of boven hun grond. Overigens heffen ze niet allemaal precariobelasting op openbare werken van algemeen nut, i.c. zowel ten behoeve van drinkwater als energie. Waar deze belasting wel wordt geheven verschilt de hoogte van de heffing. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten waar de doorberekening van de heffing enkele euro’s bedraagt, maar in enkele gemeenten bedraagt de precarioheffing op de rekening voor water tussen de € 40 á € 50 op jaarbasis. Het kan dus zijn dat een substantieel bedrag moet worden betaald. In de praktijk blijkt dat de drinkwaterbedrijven de betaalde precarioheffing uitsluitend doorberekenen aan de inwoners van de precarioheffende gemeente of het precarioheffende waterschap. Er worden dan afspraken gemaakt door de aandeelhouders van het drinkwaterbedrijf dat de heffing alleen wordt doorberekend aan de inwoners van de gemeenten waar de precario wordt geheven. Voor de netwerkbeheerders van energie (gas, elektriciteit en warmte) ligt dit anders. Daar blijkt dat de precariobelasting, die zij moeten betalen, niet wordt verrekend per heffende gemeente, provincie of waterschap. Dit is het gevolg van de wijze van vaststelling van de tarieven van de netbeheerders door de ACM. Daardoor wordt de totale som aan betaalde precariobelasting verdeeld over alle huishoudens en bedrijven/instellingen, die aangesloten zijn bij deze netbeheerders. De ene netbeheerder heeft meer precarioheffende gemeenten en waterschappen in zijn werkgebied dan de andere. Hierdoor bestaan ook daar verschillen in de hoogte van het aandeel dat de precarioheffing deel uitmaakt van de rekening, als onderdeel van de totale kosten die netwerkbeheerders doorberekenen aan de consument.
De verschillen zijn het gevolg van de vrijheid die gemeenten, provincies en waterschappen hebben om precariobelasting te heffen. Het is aan de vertegenwoordigende organen van de decentrale overheden om de beslissing te nemen om precario te heffen en daarbij een afweging te maken in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. Daarin treed ik niet en heb daardoor geen oordeel over de proportionaliteit.
Klopt daarnaast de zorg van Energie-Nederland, dat de elektriciteitsprijzen voor burgers een soortgelijke problematiek kennen, waarbij de precarioheffingen de elektriciteitsrekening disproportioneel veel verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening, zoals deze ook door de Tweede Kamer in eerdere moties is uitgesproken, dat een dergelijke precarioheffing op een eerste levensbehoefte niet wenselijk is en tot onrechtvaardige verschillen in de waterrekening voor burgers per gemeente leidt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de indiening van het wetsvoorstel «Afschaffing precario van nutsbedrijven» bij de Tweede Kamer keer op keer wordt uitgesteld, ondanks uw toezeggingen in 20112 en 20143 4, om het zo spoedig mogelijk in te dienen, met als laatste toezegging de overschreden deadline najaar 2014? Waarom heeft u de Tweede Kamer niet geïnformeerd over dit dralen?
Zoals ik uw Kamer al eerder heb laten weten bij de beantwoording van de vragen van de heer van Raak (SP)5 is dit een complex geheel waarbij tegengestelde belangen spelen. Indien de precario op netwerken van nutsbedrijven wordt ingeperkt of afgeschaft, beperkt dit de belastingruimte van gemeenten, provincies en waterschappen. In een eerdere brief aan uw Kamer heeft mijn voorganger hierover al geschreven6. Dit vind ik, net als mijn voorganger, ongewenst indien hier geen compensatie tegenover staat. Uiteraard ben ik voornemens uw Kamer over dit onderwerp zo spoedig mogelijk nader te informeren, waarin ik zoveel mogelijk met alle belangen rekening houd. Ook bericht ik daarbij over het wetsvoorstel.
Wat is uw planning om het wetsvoorstel alsnog bij de Tweede Kamer in te dienen?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitbannen van plastic tassen, naar aanleiding van de brief die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toegezegd tijdens het AO Grondstoffen en afval op 16 oktober jl. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat er in de Europese Unie (EU) precies is afgesproken met betrekking tot het uitbannen van plastic tassen?
In november van 2013 heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gedaan met maatregelen om het gebruik van lichte plastic tassen te reduceren. Op 17 december jl. is tijdens de Milieuraad een politiek akkoord bereikt, nadat er een akkoord was bereikt tussen het Europees parlement (EP) de EC en de Raad.
Het akkoord houdt op hoofdlijnen in dat:
Daarnaast zullen de EC en de lidstaten tenminste in het eerste jaar nadat de maatregelen daadwerkelijk van kracht zijn geworden, publieke informatie verstrekken en campagne voeren om de impact van het gebruik van lichtgewicht plastic tassen op het milieu toe te lichten.
Gaat het om het uitbannen van alle plastic tasjes? Klopt het, dat het op basis van artikel 18 van de Europese richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval voor de interne markt juridisch gezien alleen om dunne tasjes tot 50 mu zou mogen gaan? Wat is uw interpretatie hiervan?
Zoals hierboven toegelicht, gaat het Europese akkoord over het verplicht reduceren van plastic tassen onder de 50 micron. Daarnaast hebben de lidstaten de vrijheid om ook voor plastic tassen die buiten deze scope vallen, maatregelen te nemen.
Mijn interpretatie is dezelfde als die van u. Ten aanzien van de maatregelen die genomen moeten worden ter reductie van plastic tassen onder de 50 micron is dat deze maatregelen ertoe kunnen leiden dat het niet langer is toegestaan deze plastic tassen in de handel te brengen. Ten aanzien van maatregelen voor overige plastic tassen geldt, dat maatregelen ter reductie van het gebruik daarvan niet zo ver mogen gaan dat zij de handel in deze plastic tassen beletten.
Hoe beoordeelt u een en ander in relatie tot het voornemen van EU-commissaris Timmermans om tot minder regelgeving te komen? Ziet u een rol voor commissaris Timmermans om milieubeleid te verbeteren, te verminderen of te versterken waar het kan? Steunt u commissaris Timmermans in zijn aanpak?
U vraagt mij hoe het Europees verbod op dunne plastic tasjes zich verhoudt met de ambitie van de Commissie om te komen tot een scherpere focus van EU-beleid. Nederland steunt de Commissie om dit, ondermeer langs de weg van betere regelgeving, tot stand te brengen. Ik verwijs hiervoor naar de brief met een appreciatie van het Commissie Werkprogramma 2015 die uw Kamer op 23 januari jl. heeft ontvangen. Een belangrijk aspect bij «Better Regulation» is dat er bij de Europese burgers en het bedrijfsleven draagvlak moet zijn voor Europese regels waarin nieuw beleid wordt uitgewerkt. In december van vorig jaar is er in Brussel een akkoord bereikt over het terugdringen van de plastic tassen. Dat betekent dat er op EU-niveau draagvlak is en het akkoord weerspiegelt de breed gedragen wens om het gebruik van plastic tasjes te beperken via een Europese richtlijn die alle lidstaten moeten implementeren.
Ook in Nederland blijkt er draagvlak te zijn onder de burgers om maatregelen te nemen om de hoeveelheid plastic tassen terug te dringen. Dit is gebleken uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV).
Welke landen werken er al met een verbod op plastic tassen? Hoe pakt dat uit?
De zorg over het verspillen van grondstoffen en de overlast door plastic zwerfafval hebben ook in andere landen reeds geleid tot acties.
Zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU) hebben diverse landen reeds maatregelen genomen of zijn van plan om die te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Zo kennen we bijvoorbeeld landen buiten de Europese Unie, zoals Rwanda en Bangladesh, waar een totaalverbod geldt voor de plastic tassen.
Binnen de EU heeft alleen Italië een verbod op plastic tassen, met uitzondering van biologisch afbreekbare tassen. Daarnaast heeft Frankrijk aangekondigd om plastic tassen voor eenmalig gebruik per 1 januari 2016 te verbieden.
Ook de lidstaten Portugal en Engeland hebben aangekondigd stappen te zullen zetten voor de reductie van de gratis plastic tassen.
Over de effecten van de maatregelen is nog weinig geschreven. Ierland kent een heffing op de plastic tassen en daarvan is bekend dat de heffing meer dan 90% reductie heeft opgeleverd van het aantal plastic tassen dat aan de toonbank of bij de kassa is verstrekt.
Welke initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren zijn er op dit moment in EU-lidstaten waar nog geen verbod is?
Zoals hierboven reeds aangegeven, verschillen ook binnen de EU de maatregelen. Elke lidstaat kiest voor een maatregel die het meest effectief is voor de eigen situatie.
Dat is het voordeel van het bereikte Europese akkoord, omdat dat de ruimte laat voor de lidstaten. De maatregelen die tot nu toe bekend zijn binnen de EU verschillen van verbod van plastic tassen tot het opleggen van een heffing of niet meer gratis weggeven van bepaalde plastic tassen.
Op dit moment zijn initiatieven bekend in de volgende landen:
In België, Bulgarije, Duitsland en Letland zijn er vrijwillige initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren.
Naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie hebben Frankrijk, Portugal en Engeland aangekondigd stappen te zetten voor de reductie van de plastic tassen.
Hoeveel plastic tasjes worden er in Nederland gebruikt? Hoe verhoudt dit zich tot het gebruik ervan in andere EU-lidstaten? Kunt u hierbij een actueel overzicht met bronvermelding geven over aantallen, landen, soort tassen en andere relevante informatie?
De cijfers die gebruikt worden, zijn schattingen, omdat geen exacte cijfers beschikbaar zijn over de hoeveelheid plastic tassen die in de lidstaten gebruikt worden door gebrek aan inzicht en monitoring. Dat betekent dat de cijfers niet 100% betrouwbaar zijn. De schattingen voor de in Nederland gebruikte plastic tassen variëren tussen de 80 en 260 tassen per persoon per jaar. In totaal komt dit neer op een hoeveelheid tussen de 1,3 en 4,4 miljard plastic tassen per jaar.
Het verschil tussen deze aantallen wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat er verschillende definities zijn gehanteerd voor wat een eenmalige en een meermalige tas is en hoeveel deze zouden wegen. Maar beide getallen betreffen omvangrijke hoeveelheden.
In de onderstaande tabel uit de impact assessment van de EU vindt u het overzicht van het gebruik van plastic tassen per persoon per jaar binnen de EU.
Bronnen:
1 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52013SC0444&from=EN
2 https://www.kidv.nl/over-het-kennisinstituut-duurzaam-verpakken/actueel/4370/rapportage-project-vermindering-tassen-in-het-winkelkanaal.html
Op welk feitencomplex baseert u uw voornemen tot beleid?
De in het vorige antwoord gegeven hoeveelheid plastic tasjes zorgt per jaar voor een grote hoeveelheid aan grondstoffenverbruik.
Voor het project «Vermindering draagtassen in het winkelkanaal» uitgevoerd door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft Milieu Centraal in opdracht van het KIDV een berekening gemaakt op basis van verschillende bronnen over het gebruik van het aantal plastic tassen per hoofd van de bevolking per jaar.
Daaruit bleek dat er in Nederland tussen de 20 en 26 miljoen kilo aan kunststof draagtassen per jaar gebruikt worden.
Een gedeelte van de plastic tassen leidt tot zwerfafval. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie.
Uit het rapport van het KIDV blijkt dat de grootste milieuwinst zit in het omlaag brengen van het gebruik van het aantal draagtassen.
De pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» heeft laten zien dat een combinatie van beprijzen en goede communicatie kan leiden tot een stevige reductie, namelijk 77%.
Daarnaast blijkt het uit zowel de hierboven genoemde pilot van het KIDV en de openbare raadpleging van de Europese Commissie dat er breed draagvlak is bij de burgers om maatregelen te nemen voor het terugdringen van de hoeveelheid plastic tassen.
Is er een nulmeting gedaan met betrekking tot het gebruik van plastic tassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar het resultaat van?
Om het effect van het beleid te kunnen meten is het goed om te weten wat de startpositie is. In antwoord 6 staat de hoeveelheid plastic tasjes die in 2010 per persoon per jaar naar schatting gebruikt werden volgens de Europese Commissie. Dat is de nul-meting die gehanteerd wordt.
Is er al een effectieve meetmethode bepaald waarmee de resultaten van het uitbannen ook tussen EU-lidstaten onderling vergelijkbaar gemaakt kunnen worden?
Nog niet. In het akkoord over de reductie van plastic tassen is wel een bepaling opgenomen waarin staat dat de EC een methodiek hiervoor zal ontwikkelen.
Wat is uw inzet in de EU op het gebied van plastic tassen? Wanneer vindt verdere afstemming binnen de EU plaats? Wanneer verwacht u hierover uw eerste terugkoppeling te kunnen geven aan de Kamer?
De onderhandelingen over het voorstel dat de Europese Commissie op 5 november 2013 publiceerde en dat zich richt op het terugdringen van het gebruik van plastic tassen2, zijn inmiddels afgerond. Lopende de onderhandelingen heb ik de Kamer regelmatig van informatie voorzien, onder andere in het kader van het AO Milieuraad van 4 december 2014.
Ik heb gedurende de onderhandelingen ingezet op een akkoord waarin ruimte is voor lidstaten om passende maatregelen te nemen.
Zoals is aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Milieuraad van 17 december 20143 is eind 2014 een principeakkoord bereikt tussen het Europees parlement en de Raad waar Nederland ook mee ingestemd heeft.
Formele aanname van de richtlijn is voorzien in de eerste helft van 2015.
Ik zal u medio dit jaar nader informeren over de resultaten en op welke wijze ik voornemens ben de richtlijn in de Nederlandse wet te implementeren.
Betreffen de afspraken in Nederland alleen gratis plastic tassen tot 50 mu of ook tassen boven de 50 mu? Met andere woorden, bieden de afspraken ruimte om niet alleen het aanbieden van kleine plastic tassen, maar alle plastic tassen te verbieden? Wilt u op termijn een einde aan alle plastic tassen maken in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Hoe rijmt u dit met het gelijke speelveld in de EU?
Een tasje dunner dan 50 mu is licht, goedkoop en gaat eerder kapot. Dus het is goed als die niet gratis zijn. Maar wettelijke beperkingen moeten duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Een grens van 50 mu is mogelijk maar heeft uit dat oogpunt nadelen. In Nederland wordt daarom toegewerkt naar een verbod op gratis plastic tasjes bij een toonbankinstelling, ongeacht de dikte. Dit is duidelijk voor consument en winkelier en de handhaving. Daarnaast voorkom je hiermee een verschuiving naar dikkere tassen die niet onder het verbod van 50 mu zouden vallen.
Met het verbod op gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wil ik geen einde maken aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland, het gaat alleen om het gratis weggeven ervan.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er in Nederland jaarlijks per consument gebruikt worden? Voor welk deel betreft dit tassen tot 50 mu? Hoe betrouwbaar zijn de cijfers hierover, gezien het feit dat plastic tasjes in bulk worden verhandeld?
Zie het antwoord op vraag 6 waarbij de tassen tot 50 mu in de tabel staan als «single use» tasjes.
In welke branche(s) worden de meeste gratis plastic tasjes uitgedeeld? Om welke getallen gaat het, uitgesplitst per branche (volumes, zowel in aantallen, in stuks, als in kilogrammen)?
Hier zijn geen betrouwbare cijfers over bekend.
Welke percentage van het huishoudelijk afval bestaat uit plastic tasjes?
Het aandeel plastic draagtassen in de totale hoeveelheid huishoudelijk restafval is ongeveer 1,1%.
Wat heeft u tot op heden gedaan om terugdringing van plastic tasjes te realiseren? Wat is tot op heden het effect daarvan?
In de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 is afgesproken dat de supermarkten per 1 januari 2014 geen gratis plastic tassen meer zouden uitgeven bij de kassa.
De ILT heeft in haar onderzoek naar deze prestatiegarantie geconstateerd dat er geen gratis plastic tasjes meer worden verstrekt.
In navolging van de Raamovereenkomst heeft het KIDV een pilot uitgevoerd «Mag het een tasje minder zijn?». Daarin is aangetoond dat een combinatie van communicatie en beprijzing kan leiden tot een reductie van 77% in uitgave van plastic tassen.
Daarnaast heeft het KIDV een materiaalstudie uitgevoerd waarbij inzicht wordt gegeven in de milieudruk van diverse materialen voor drie type draagtassen. Deze studie heb ik aan uw Kamer aangeboden bij mijn brief over de aanpak van plastic tassen, parallel aan deze brief. De uitkomsten van de studie heb ik benut bij mijn aanpak.
Waarom stelde u in een recent algemeen overleg dat de Green Deal met als doel het gebruik van plastic tasjes terug te dringen, mislukt is? Is er overleg geweest met de deelnemers voordat u dit in het openbaar communiceerde? Zo nee, wat zegt dat over uw voornemen om in de breedte met oplossingen te komen? En hoe gaat u om met Green Deals op beleidsvlakken als energie, grondstoffen, papier, chemie, agro, klimaat en overigen?1
Met de betrokken branches ben ik in overleg geweest en van de bevindingen heb ik waar relevant uw Kamer op de hoogte gesteld. Het overleg had als doel om te komen tot een breed gedragen aanpak tot het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes. Een green deal is in de overleggen als één van de mogelijkheden genoemd. Op deze manier is er met branches hierover gesproken. Een green deal zou alleen kunnen als de branches daarom zouden verzoeken en dat was niet het geval. Mijn constatering was dat een vrijwillige aanpak niet tot het gewenste resultaat zou leiden, reden waarom ik wil overgaan tot een verbod op gratis plastic tasjes als onderdeel van een bredere aanpak. Hierover werk ik nog steeds samen met de branches.
Green Deals zijn een instrument in het groene groei beleid. Zij komen tot stand op verzoek van de maatschappelijke partijen. Uw Kamer is geïnformeerd5 over de stand van zaken met betrekking tot alle Green Deals door middel van de toezending van de voortgangsrapportage hierover.
Wat is de inhoud van deze Green Deal? Welke specifieke afspraken zijn volgens u onvoldoende nagekomen? Wat werkte wel en wat niet en waarom? Wat was het tijdspad om aan alle afspraken te voldoen?
De gedachte achter een brede aanpak was om te komen tot een aanpak per sector gecombineerd met een gezamenlijke communicatie. Veel sectoren hebben zich hierin constructief opgesteld. Maar ze gaven ook aan niet af te kunnen dwingen dat al hun leden de aanpak zouden volgen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de brancheorganisaties voor de zomer 2014 met een aanpak zouden komen. Naast het feit dat het proces veel tijd in beslag nam, waren er ook brancheorganisaties die bleven twijfelen over de aanpak en werd ook steeds duidelijker dat ook veel winkels niet aangesloten zijn bij de brancheorganisaties.
En een aanpak is pas echt effectief als die overal wordt toegepast.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende winkeliers klanten verliezen omdat een andere winkelier een plastic tasje gratis meegeeft. Uiteindelijk hebben een aantal branches dan ook aangegeven dat ze liever regelgeving zien.
Het is onder andere deze informatie die mij er toe gebracht heeft om over te gaan tot een verbod op gratis plastic tasjes.
Een gezamenlijke communicatiecampagne is nog steeds het voornemen. De branches waarmee ik in gesprek ben, werken hier graag aan mee.
Kan deelnemers van de Green Deal verweten worden dat de Green Deal mislukt zou zijn? Zo ja, aan wie valt dit precies toe te rekenen? Welke andere inspanningen had u verwacht van de deelnemers?
De inzet van de brancheorganisaties was constructief. De eerste insteek was om met een gezamenlijk plan met maatwerk per branche te komen. Dit bleek niet haalbaar op de gestelde termijn. Uiteindelijk bleek ook dat alleen op basis van afspraken de gewenste vermindering van de milieudruk niet bereikt zou worden.
Voor mij staat steeds voorop om de milieudruk rondom plastic tasjes snel te verminderen. Met regelgeving wordt die milieudruk effectief aangepakt waarbij het streven een vermindering van het aantal plastic tassen met 70–80% is.
Wat kunt u zelf nog doen om het wel een succes te maken? Hoe beoordeelt u de huidige inspanningen die door de sector worden gedaan om het gebruik van plastic tassen te reduceren?
Een verbod op gratis plastic tasjes zal naar verwachting succesvol zijn. De verwachting is dat een duidelijke communicatie zal bijdragen aan het duurzamer omgaan met het gebruik van plastic tassen door winkeliers en consumenten. Het ministerie speelt daar ook een rol in en ik pak dat graag samen met de brancheorganisaties op. De huidige inspanningen, in zoverre die tot zichtbare resultaten leiden, juich ik toe.
Een voorbeeld van deze inspanning is het uitfaseren van de gratis plastic tasjes bij de kassa van de supermarkten als één van de prestatiegaranties in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Deze is succesvol gerealiseerd. Dat geldt ook voor het uitvoeren van de pilot samen met KIDV en diverse zelfstandige initiatieven van ketens.
Verwacht u dat deze inspanningen voldoende zijn om tot een aanzienlijke reductie van plastic tassen te komen? Zo ja, hoeveel en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en wat is voor u wel voldoende?
Het doel is een significante reductie van het aantal plastic tassen. Een daling tussen de 70–80% vind ik een mooi resultaat. Als we er in slagen om de totaalaanpak van verbod en communicatie goed gezamenlijk op te pakken, dan verwacht ik deze aanzienlijke reductie te behalen. Dit sluit aan bij de conclusies van het KIDV.
Wat is uw reactie op de mening dat er altijd partijen zullen zijn die zich minder inspannen, waarbij het vervolgens de vraag is waarom degenen die zich wel inzetten moeten opdraaien voor anderen, soms op punten waar ze (vrijwel) geen invloed op hebben?
Aannemende dat deze mening slaat op het verstrekken van gratis plastic tasjes en de bijdrage die deze tasjes leveren aan zwerfafval en dus plastic soep, is mijn reactie dat ik het probleem dermate ernstig vind dat alle bijdragen wenselijk zijn. Laat het duidelijk zijn dat ik het tegengaan van grondstofverspilling en het tegengaan van zwerfafval belangrijk vind. Het terugdringen van plastic tassen draagt bij aan die bewustwording en heeft aantoonbaar een effect.
Kunt u meer inzicht geven in uw overleg met de detailhandel en brancheverenigingen en de uitkomsten daarvan? Bent u bereid om met de verschillende branches om de tafel te gaan zitten om te spreken over uitfasering van de gratis plastic tas waar dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden 17 en 18. Met de detailhandel en de branches zit ik om de tafel om de verdere aanpak uit te werken op basis van het verbod op gratis plastic tasjes dat in voorbereiding is. Ik verwijs u ook naar mijn brief over de aanpak van plastic tassen die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het beste gekeken kan worden naar de milieudruk gedurende de levenscyclus van een product in plaats te beoordelen op basis van eenmalig gebruik?
Ja, in algemene zin kan het beste gekeken worden naar de milieudruk van een product gedurende de levenscyclus. Zo een analyse moet wel technisch mogelijk zijn. In het geval van plastic tasjes blijkt de milieudruk die zwerfafval veroorzaakt niet te kwantificeren.
De milieudruk van de draagtassen kan omlaag door minder tassen te gebruiken. Elke tas die we minder gebruiken, levert namelijk milieuwinst op. De brede aanpak, zoals geschetst in mijn brief die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer toestuur, draagt bij aan de verlaging van de milieudruk van de draagtassen en in het bijzonder aan die van plastic draagtassen.
Wat is de milieudruk van gratis plastic tasjes? Waarin verschilt de milieudruk van niet-gratis plastic tasjes? Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor plastic tassen en wat de voor- en nadelen en milieudruk per alternatief zijn?
Het KIDV rapporteerde in januari 2015 als onderdeel van het project «vermindering draagtassen in het winkelkanaal» de resultaten van een materiaalstudie. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Belangrijkste conclusie uit het project is dat de milieudruk teruggedrongen wordt als er minder draagtassen worden uitgegeven.
De conclusie uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» was dat communicatie in combinatie met beprijzing zorgen voor reductie van het gebruik van het aantal tassen. Door in te zetten op preventie en tassen niet gratis weg te geven, wordt hier invulling aan gegeven.
Meer informatie over de alternatieven staan in de rapportage van KIDV die ik als bijlage bij deze brief aan uw Kamer stuur. Daarbij is van belang te melden dat de studie geen rekening houdt met het effect op zwerfafval. Reden is dat daar in de bij de studie gebruikte methodiek geen objectieve methode voor is.
Maar tassen hebben vanzelfsprekend wel effect op zwerfafval. Alternatieven die op het gebied van reductie van milieudruk goed scoren zullen dus nog aanvullend gewogen moeten worden op hun bijdrage aan zwerfafval.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Milieu Centraal dat plastic tassen beter zijn dan papieren tassen?
De stelling is grotendeels in lijn met het rapport van het KIDV. Het rapport van KIDV is recent gepubliceerd en geeft enkele nuances.
Milieu Centraal heeft aangegeven de webtekst over de vergelijking plastic tas en papieren tas aan te passen op grond van het TNO rapport, waarbij ook de kanttekening gegeven gaat worden dat de milieuimpact van draagtassen op het zwerfafval in de materiaalstudie niet is meegenomen.
Worden plastic tassen vaak hergebruikt? Verdwijnen gratis wegwerptassen meteen in het restafval na gebruik? Kunt u alternatieve toepassingen (in en rondom het huis) noemen waar de tas nog nuttig is?
De materialenstudie van KIDV heeft dit op een rij gezet. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Middelgrote plastic tassen en big shoppers worden meermalig hergebruikt en een hemdtas kan bij voorbeeld worden hergebruikt als pedaalemmerzak. Het verbod dat per 1 januari 2016 in werking zal treden, heeft betrekking op alle plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven, met een uitzondering voor de plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid.
Is het mogelijk om plastic tassen in te zamelen en te verwerken middels het Plastic Hero-systeem? Zal dit een verlichting van de milieudruk geven?
Plastic draagtassen die bij de verkoop aan consumenten worden verstrekt zijn volgens het Besluit beheer verpakkingen 2014 een verpakking. Daarom kunnen deze prima via het Plastic Hero-systeem worden ingezameld.
Dit gebeurt nu dus al. In de gezamenlijke communicatiecampagne zal ook hier aandacht voor zijn zodat de tassen op de juiste manier afgedankt kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er uiteindelijk in het zwerfafval en in de plastic soep terecht komen? Welk deel van de plastic soep is afkomstig van Nederland? Welk aandeel hebben de gratis plastic tasjes hierin?
De hoeveelheid plastic tassen die in de plastic soep terecht komt is lastig te meten, omdat plastic deeltjes niet te herleiden zijn tot het oorspronkelijke product. Wel wordt er via de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat gemeten hoeveel tassen worden aangetroffen op stranden. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie. Het is niet mogelijk aan te geven welk deel van de plastic soep afkomstig is van Nederland. Wel is duidelijk dat plastic soep een typisch grensoverschrijdend probleem is dat in samenwerking met andere landen moet worden opgelost.
Als de plastic soep uit andere materialen bestaat en een andere herkomst heeft, kunt u deze benoemen? Indien deze informatie u niet bekend is, op welke informatie is een mogelijk verbod vervolgens gebaseerd?
Plastic soep bestaat uit veel meer items dan alleen plastic tassen. In de ontwerp Mariene Strategie deel 3 (Kamernummer; 31 710, nr. 35) vindt u een overzicht van de top 10 van items die worden gevonden op stranden en dus onderdeel zijn van plastic soep. In het ontwerp Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) programma van maatregelen is ook aangegeven welke maatregelen de rijksoverheid wil nemen om de plastic soep terug te dringen.
Welke aanpak staat u voor om het bredere probleem van de plastic soep te verminderen of op te lossen? Als daar een internationale aanpak het meest effectief is, waarom wilt u dan voor een klein deel van het probleem een Nederlandse oplossing?
De problematiek van plastic soep is grensoverschrijdend. Om die reden is het van belang om hiervoor op internationaal niveau maatregelen te nemen. Echter, er liggen ook plastic tassen op Nederlandse locaties. Aan de aanpak van die tassen kunnen wij als Nederland bijdrage aan leveren.
In het ontwerp KRM-programma van maatregelen staan de maatregelen genoemd die het kabinet neemt om het bredere probleem van plastic soep aan te pakken. Hierin is opgenomen welke nationale maatregelen Nederland zal nemen en welke activiteiten Nederland op de internationale agenda zet. Alle EU-lidstaten zijn bezig met het opstellen van een dergelijk programma van maatregelen. Zij doen dit in regionale samenhang.
Zo werkt Nederland actief met andere (Noordzee) landen samen binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR om het probleem te verminderen via een Marine Litter Actionplan. Dit Marine Litter Actionplan is opgesteld in samenhang met de nationale programma’s van maatregelen in EU-lidstaten.
Gaat er ook een verbod gelden voor biologisch afbreekbare plastic tasjes? Kunt u dit onderbouwen? Als het wettelijk verbod niet geldt voor biologisch afbreekbare tassen, wat is dan het criterium? Hoe beoordeelt u de milieudruk wanneer blijkt dat een biologisch afbreekbare tas snel afbrokkelt en in de natuur en de voedselketen terecht komt?
Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden, bekijk ik nog.
Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het materiaal, in de open lucht en ook in de zee.
Hoe kan de consument onderscheid maken tussen een biologisch afbreekbare tas en andersoortige plastic tassen?
Er is een certificatiesysteem voor biologisch afbreekbare plastics. De kiemplant logo’s geven aan of het materiaal waarvan de tas gemaakt is composteerbaar is.
De verpakking kan dan met het door de gemeente ingezamelde GFT mee en in een industriële composteerinstallatie verwerkt worden. Verder geeft het «OK compost HOME» certificaat aan dat de verpakking ook bij lagere temperaturen afbreekt en dus geschikt is om bij de compost van de tuin te doen. Van beide logo’s ziet u een afbeelding.
Wordt er ook gekeken naar regels voor voedselveiligheid? Gaat u een uitzondering maken voor voedselveiligheid? Zo ja, op welke gronden?
Ja. Soms is er geen goed alternatief voor een plastic draagtas. Dat gaat met name op voor natte producten zoals vlees of vis vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. Als dat het geval is, dan volgt daar een uitzondering voor. Met de sector ben ik hierover in overleg. Een uitzondering moet ook handhaafbaar zijn, daar wordt ook naar gekeken.
Wat gaat u doen met plastic tasjes voor fruit en groenten in de supermarkten? Vallen deze wel of niet onder het verbod? Moeten de tomaten en appels in een papieren zak, ook als blijkt dat de milieudruk van dit alternatief hoger is dan die van een plastic tasje? Lijkt het u zinvol uitzonderingen te maken en zo ja, op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht op het terugdringen van het gebruik van alle draagtassen en in het bijzonder van de plastic draagtassen. Een verbod beperkt zich tot plastic tassen die aan de kassa gratis worden meegegeven.
De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid zijn hier de reden voor. Desalniettemin stimuleer ik het dat de supermarkten ook een verstandige keuze maken welke tasjes aangeboden worden bij het groente en het fruit.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de studie van het KIDV waarbij wel goed bedacht moet worden dat het effect op zwerfafval nog niet is meegenomen. Daar moet dus apart rekening mee worden gehouden.
Aangezien het voorgenomen verbod zich niet uitstrekt verder dan aan de kassa hoeft er ook geen sprake te zijn van dit soort uitzonderingen.
Welke alternatieven zijn er voor bijvoorbeeld een slager die gehakt verkoopt en dit verpakt in een plastic folie met daaromheen een gratis tasje? Hoe geeft de patatzaak of afhaalchinees het maandmenu mee als er een verbod is op gratis tasjes? Verwacht u dat ondernemers per klant en tasje een dubbeltje extra moeten gaan rekenen voor het afhalen van een bestelde rijsttafel?
Als een tas een functie heeft op het gebied van voedselveiligheid die niet door een alternatief vervangen kan worden, dan komt er een uitzondering voor. Als het voedselveiligheidsaspect niet op gaat, dan heb ik het liefst dat iemand een rijsttafel of een portie friet ophaalt met een eigen tas. Deze producten zijn immers al verpakt. Verder vertrouw ik er op dat ondernemers een goed alternatief aan hun klanten bieden.
Daarbij kan gedacht worden aan een vergoeding als er toch voor een plastic tas gekozen wordt. Of de ondernemer kiest voor een tas van een ander materiaal, die kan gratis meegegeven worden.
Verwacht u dat gedragsbeïnvloeding uiteindelijk door de consument als betuttelend overheidsingrijpen wordt ervaren?
Het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes gebeurt door een combinatie van gedragsbeïnvloeding en wetgeving. De gedragsbeïnvloeding gebeurt via een communicatieaanpak samen met de branches. Het stimuleren van duurzaam gedrag door de overheid is al jaren succesvol in bijvoorbeeld afvalscheiding, het verkeer en het openbaar vervoer. Uit de pilot van KIDV bleek dat consumenten veel begrip hadden voor de reductiedoelstelling en de daarbij horende beprijzing. Voorafgaand aan het voorstel van de Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese bevolking6.
Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van EU-maatregelen op dit gebied.
Mijn ministerie zal ook voor het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes bijdragen aan de communicatie om duurzaam gedrag te stimuleren.
Hoe beoordeelt u het gemak en de keuzevrijheid voor de consument? Vindt u dat consumenten zich voldoende duurzaam gedragen, of wilt u dat meer mensen op het moment dat ze aankopen doen een eigen draagtas bij zich hebben?
Het verdient de voorkeur als consumenten een eigen draagtas meenemen. Herbruikbare tassen scoren positief. Als ze voor een plastic tas moeten betalen, zal dit hen stimuleren om een eigen tas mee te nemen. Nemen ze die niet mee dan kunnen ze een tas kopen. Het gemak en de keuzevrijheid voor de consument beoordeel ik dus positief.
Welke handhavingsinstrumenten bent u van plan te gaan inzetten? Wordt hiervoor extra capaciteit vrijgemaakt? Zo ja, tot hoeveel extra kosten leidt dit en ten koste waarvan gaat dit?
Het verbod voor de gratis plastic tassen zal opgenomen worden in een ministeriële regeling onder het Besluit beheer verpakkingen 2014. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit.
De ILT neemt deze werkzaamheden mee in zijn jaarplan. Op dit moment kan dit niet gekwantificeerd worden.
Bent u van plan boetes uit te delen aan marktkooplieden die een gratis tasje bij sinaasappels, brood of een stukje kaas verstrekken? Zo ja, hoe hoog zou die boete moeten zijn?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 33, zal het verbod gelden voor gratis plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven. Daarbij zal een uitzondering gemaakt worden voor de tassen die nodig zijn vanwege de functionaliteit en voedselveiligheid.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen economisch voordeel.
Heeft u capaciteit voor het handhaven van een verbod op plastic tasjes? Wie ziet u dit uitvoeren? Een politiefunctionaris? Een gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaar, of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit? Welk budgettair beslag legt dit op die organisaties?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Denkt u dat het uitdelen van boetes of het streng optreden in de handhaving het draagvlak van deze milieumaatregel versterkt?
Uit de pilot van KIDV bleek dat er een stevig draagvlak is voor deze maatregel bij consumenten. Gemiddeld is er dus steun voor deze milieumaatregel en ondernemers voeren graag uit wat hun klanten wensen.
Draagvlak bij winkeliers kan verdwijnen als er niet gehandhaafd wordt, omdat dan het speelveld ongelijk wordt.
Ik ga er daarom vanuit dat winkeliers strenge handhaving zullen toejuichen. Uiteraard zal er bij ondernemers die hun verantwoordelijkheid en plicht niet nemen minder draagvlak zijn. Dat is juist de reden dat ik voor een verbod opteer.
Wat is het effect van een verbod voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes heeft voor zover ik kan overzien geen effect op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zijn er in Nederland producenten van plastic tasjes? Hoe hebben die gereageerd op uw aangekondigde verbod? Is er overleg geweest met deze partijen?
In Nederland zijn er producenten van plastic tasjes. Met een aantal partijen zijn er gesprekken gevoerd. NRK Verpakkingen, die de belangen van de producenten van kunststofverpakkingen behartigd, is voorstander van optimale recycling van kunststof verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval. Het vragen van een vergoeding voor een tas vindt de NRK Verpakkingen een goede optie, evenals het zelf meenemen van een tas en het stimuleren van inzameling van tasjes (aanleren van goed weggooigedrag). NRK Verpakkingen is wel van mening dat als gratis plastic tassen verboden worden, dat ook alle andere gratis draagtassen (papier, jute etc.) verboden moeten worden. Dat is echter niet mogelijk, omdat de EU-regelgeving hiervoor geen grondslag biedt.
Wat is het economische effect van een verbod op gratis plastic tassen voor bedrijven? Kost het bedrijven omzet, dan wel leidt het tot banenverlies? Zo ja, kunt u dit kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Een integraal verbod op gratis plastic tasjes zal leiden tot kostenreductie voor de winkelier, omdat er door de voorziene reductie geen tasjes meer aangeschaft hoeven te worden. Voor de toch verstrekte plastic tassen kan de winkelier een vergoeding vragen. Dit zijn extra inkomsten.
Verschuiving van omzet wordt niet voorzien, een consument zal aanschaf van een product niet af laten hangen van de mogelijkheid een gratis tas er bij te krijgen.
Tot welke lastenstijgingen gaat dit leiden? Welke overige neveneffecten zijn te verwachten en hoe wilt u daarmee omgaan?
Het beleid is er op gericht dat er minder draagtassen worden verbruikt. Dat geeft een kostenverlaging voor de winkelier die gemiddeld ten gunste komt aan de consument. De consument die zelf een tas meeneemt, maakt volledig gebruik van deze lastenverlichting. Een consument die tassen koopt en weggooit zal minder of geen voordeel hebben.
Bij de monitoring van deze aanpak, zal ik ook monitoren op eventuele neveneffecten en waar nodig maatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u het nut en noodzaak om een verbod op plastic tasjes in te stellen?
Er komt geen verbod op plastic tasjes.
Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen en ter uitvoering van de op handen zijnde aanpassing van verpakkingsrichtlijn komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer geef ik aan wat hier nut en noodzaak van zijn.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van een verbod op plastic tasjes in relatie tot proportionaliteit om dit per wet te gaan regelen?
Er is geen sprake van een verbod op plastic tasjes. Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer over mijn aanpak geef ik aan wat ik verwacht op het gebied van effectiviteit. De gewenste reductie zal zonder een wettelijk verbod niet bereikt worden, omdat niet alle toonbankinstellingen lid zijn van een brancheorganisaties en daardoor niet bereikt kunnen worden via convenanten met brancheorganisaties. Ze zullen zich ook niet verplicht voelen om zich aan de afspraken te committeren. Om die reden is een wettelijk verbod voor gratis plastic tassen effectiever en daarmee proportioneel.
Tevens geef ik hiermee uitvoering aan EU-besluit dat de lidstaten ruimte biedt om maatregelen te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Bent u van mening dat een verbod op plastic tassen daadwerkelijk zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van de milieudruk?
Zoals toegelicht in mijn brief over de aanpak van plastic tassen, zet ik in op een brede aanpak, met als onderdeel een verbod op de gratis plastic tassen. Deze stappen zullen leiden tot een vermindering van de milieudruk.
Bent u bereid om de alternatievenstudie over milieudruk en de toepassingen van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken af te wachten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalstudie is in januari 2015 opgeleverd en is aan uw Kamer aangeboden.
Denkt u dat het beprijzen van een plastic tasje de oplossing is voor een milieuprobleem dat wellicht niet te kwantificeren valt?
Ik sta een brede aanpak voor. Als onderdeel van beleid gericht op het terugdringen van de milieudruk van de draagtassen, wordt een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes ingesteld.
In mijn brief over de aanpak van draagtassen die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt toestuur, is uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot het milieuprobleem.
Bent u bereid om af te zien van een verbod op gratis plastic tassen? Bent u bereid om eerdere uitspraken hierover nog eens in overweging nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt het vervolg?
Nee, in mijn brief geef ik aan welke redenen aan een verbod ten grondslag liggen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met de brief inzake het uitbannen van plastic tasjes (door u reeds toegezegd tijdens het algemeen overleg Grondstoffen en afval d.d. 16 oktober 2014) aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
De brand in Roermond van 16 december, waarbij asbest is vrijgekomen |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het handelen van de hulpdiensten direct na de brand en de dagen erna?
Naar het oordeel van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hebben de hulpdiensten adequaat gehandeld. De Veiligheidsregio heeft inmiddels een tweetal evaluaties in gang gezet, een operationele evaluatie en een bestuurlijke evaluatie.
De bestuurlijke evaluatie wordt in een gezamenlijke opdracht van gemeente Roermond en de Veiligheidsregio Limburg-Noord gegeven aan een extern bureau. De bestuurlijke evaluatie omvat zowel de acute fase als de nazorgfase.
De Inspectie Veiligheid en Justitie wordt in de gelegenheid gesteld om extra vragen toe te voegen aan de (door externen) uit te voeren evaluaties.
Waarom droegen de hulpdiensten geen beschermende kleding en mondkapjes tijdens het afspuiten van mogelijk met asbestdeeltjes vervuilde auto’s?
Het brandweerpersoneel dat de ontsmetting verzorgde, heeft steeds beschermende kleding gedragen. Aanvankelijk (gedurende de eerste nachtelijke uren) heeft men daarbij geen mondkapjes gedragen. Dat gebeurde op basis van de inschatting van de operationele leiding dat het risico op asbestdeeltjes in de lucht minimaal was, gegeven de regen en gegeven het feit dat de ontsmetting gebeurde door royaal met water af te spoelen.
In de loop van de ochtend is men, na overleg met de sectie brandweer in het operationeel team, mondkapjes gaan gebruiken.
Het is nu aan de lokale bestuurders om te beoordelen hoe snel en volgens welke methode een met asbestdeeltjes vervuild terrein schoongemaakt wordt; waarom is er geen apart draaiboek beschikbaar voor rampen waarbij (mogelijk) asbestdeeltjes vrijkomen?
Sinds 2006 is de brochure «Plan van aanpak asbestbrand» beschikbaar.1 Deze brochure bevat onder andere een stappenplan voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij een asbestbrand. Het plan van aanpak wordt momenteel geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid.
Vindt u dat er een plan moet komen om Nederland zo snel mogelijk systematisch asbestvrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is erop gericht om blootstelling aan asbestvezels te voorkomen. Onderdeel van dit beleid is het voorgenomen verbod op asbestdaken per 2024, mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond (zie antwoord 4 bij de vragen van het lid Cegerek). In de afgelopen jaren zijn de particuliere asbestwegen in de omgeving van de asbestfabrieken in Harderwijk en Hof van Twente gesaneerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu levert een financiële bijdrage aan de bodemsaneringen (asbest) in Overijssel.
Bij asbest in gebouwen is meestal sprake van hechtgebonden asbest; het zit vast in ander materiaal. Het asbest wordt pas gevaarlijk als het vrij komt. Het bewerken van asbest is verboden en het verwijderen van asbest is aan strenge regels gebonden. Bij de renovatie of sloop van gebouwen van voor 1994 is een asbestinventarisatie verplicht. De verwijdering van asbest dient in bijna alle gevallen door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd.
Het beleid is er aldus op gericht om de risico’s daar aan te pakken, waar ze ook werkelijk zijn. Dit risicogerichte beleid zal ik voortzetten.
De langetermijncontracten en gasverkoop |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het volgens u zo dat laag- en hoogcalorisch gas onder het toeziend oog van Gasunie Transport Services (GTS) ingevoegd wordt op het landelijk gastransportnet, zodanig dat er een bepaalde calorische waarde is over het landelijke transportnet en daarmee ook de exitpunten van het landelijke gastransportnet?
Nederland kent twee gescheiden transportsystemen voor gas: één voor laagcalorisch gas en één voor hoogcalorisch gas. Laagcalorisch gas is gas waarbij de verbrandingswaarde lager ligt dan 46,5 MJ/m3. De verbrandingswaarde van hoogcalorisch gas ligt in de bandbreedte van 46,5 tot 57,5 MJ/m3.
Gasunie Transport Services (GTS) beschikt over mogelijkheden om door toevoeging van stikstof hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas. Het fysiek omzetten van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas is niet mogelijk.
Dit betekent dat nadrukkelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen exitpunten waarop hoogcalorisch gas moet worden afgeleverd en exitpunten waarop laagcalorisch moet worden afgeleverd. Verwisseling leidt namelijk tot problemen bij de achterliggende verbruikers.
Kunt u bevestigen dat er geen verschil is tussen laag- en hoogcalorisch gas nadat deze is ingevoegd op het landelijk transportnet en de wijze waarop het gas het land verlaat op de exitpunten?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 1.
Bij de beantwoording van eerdere vragen over dit onderwerp is nooit eerder gesproken over laag calorisch gas uit Duitsland; kunt u toelichten wat de winning van gas in Duitsland te maken heeft met de levering van gas op de exitpunten van het Nederlands landelijke gastransportnet?1
De Duitse productie van laagcalorisch gas is de afgelopen jaren sterk afgenomen, van circa 20 miljard m3 in 2000 tot iets minder dan 10 miljard m3 in 2013, terwijl de Noordwest-Europese behoefte aan laagcalorisch gas gelijk is gebleven. Dit heeft geleid tot een hogere vraag naar laagcalorisch gas uit Nederland aangezien er geen andere bronnen van laagcalorisch gas voorhanden zijn. Deze toegenomen vraag heeft als gevolg dat er meer laagcalorisch gas is afgeleverd op de exitpunten van het Nederlandse landelijke gastransportnet en dan met name de exitpunten die zich op de grens bevinden.
Het verband tussen de Nederlandse en Duitse productie van laagcalorisch gas is eerder aan de orde gesteld in de onderzoeken die ik op 17 januari 2014 openbaar heb gemaakt met mijn brief aan de Tweede Kamer over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28), alsmede in de bijlage bij mijn brief van 7 oktober 2014 over het aardgasbeleid (Kamerstuk 29 023, nr. 176).
In de beantwoording van de vragen lijkt gesuggereerd te worden dat er een apart landelijk gastransportnet voor laagcalorisch en voor hoogcalorisch gas is; kunt u bevestigen of dit zo is of niet?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zie het antwoord op vraag 1.
In de beantwoording, tweede alinea van pagina twee van uw brief, wordt gesteld dat lange termijn exportcontracten ook via het TTF worden geleverd; kunt u toelichten of lange termijn contracten via het TTF zijn én worden geleverd? Is het niet zo dat of via TTF gas wordt verkocht of via (lange termijn) contracten?
De TTF is een (virtueel) afleverpunt van gas in het landelijk gastransportnet en als zodanig geen handelsplaats. Wel faciliteert de TTF de handel. Handelsplaatsen zijn bijvoorbeeld de gasbeurzen van Intercontinental Exchange Endex (ICE Endex) en European Energy eXchange (EEX).
Er zijn dan ook lange termijncontracten die zowel exitpunten op de grens als de TTF als afleverpunt hebben. Door aflevering op de TTF heeft de afnemer een grotere vrijheid ten aanzien van de verdere verhandelbaarheid van het gas hetgeen in lijn is met het beleid van de Europese Unie om gas beter verhandelbaar te maken door afstand te nemen van in contracten vastgelegde specifieke bestemmingsbepalingen.
Bent u bekend met de hoeveelheid gas (energie-eenheden of hoeveelheid) die via TTF wordt geleverd aan binnenlandse en aan buitenlandse afnemers?
Nee, dat is niet aan te geven. Gas dat via de TTF wordt geleverd wordt zowel geleverd aan binnen- als aan buitenlandse afnemers en datzelfde geldt voor gas dat buiten de TTF om, maar wel via dezelfde exitpunten, aan deze afnemers wordt geleverd.
Per exitpunt (voor hoog- respectievelijk laagcalorisch gas) is dus wel aan te geven hoeveel gas er is afgeleverd, maar daarbij is geen onderscheid te maken naar gas dat al dan niet via de TTF loopt.
Waarom geeft u in antwoord 1 aan dat er bijna 4 miljard m3 laagcalorisch gas is verkocht op de TTF terwijl u in antwoord 3 aangeeft dat u niet weet welke hoeveelheid laagcalorisch gas is verkocht via TTF?
Het antwoord op vraag 1 had alleen betrekking op de hoeveelheid gas die door GasTerra onder lange termijn contracten is geleverd. Daar is het onderscheid tussen hetgeen is geleverd op de TTF en hetgeen direct is geleverd op exitpunten te maken, omdat precies bekend is welke hoeveelheden onder deze contracten zijn geleverd en waar.
Het antwoord op vraag 3 had betrekking op de totale hoeveelheid laagcalorisch gas uit het Groningenveld die via de TTF is geleverd. Daarbij is het gevraagde onderscheid niet te maken omdat in de handel geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoog- en laagcalorisch gas, dit in tegenstelling tot de fysieke levering.
Hierbij speelt mee dat het in Nederland bij laagcalorisch gas niet alleen gaat om Groningengas, maar ook om laagcalorisch gas dat wordt gewonnen uit een beperkt aantal kleine velden en om hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd. Dit betekent dat ook als alleen wordt gekeken naar de fysieke levering, het niet mogelijk is om aan te geven waar en in welke hoeveelheid Groningengas is geleverd.
In uw antwoorden geeft u aan dat nauwelijks hoogcalorisch gas is verdund met stikstof; hoeveel minder Groningengas had volgens u afgelopen jaar gewonnen hoeven te worden, indien de beschikbare conversie capaciteit maximaal gebruikt zou zijn?
In mijn brief van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) heb ik aangegeven dat een maximale inzet van de conversie-installaties het mogelijk maakt om de productie uit het Groningenveld terug te brengen tot 30 miljard m3 per jaar. Dit onder de voorwaarde dat de flexibiliteit van het Groningenveld volledig mag worden benut en er meer dan 30 miljard m3 mag worden geproduceerd indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Het is NAM toegestaan om die hoeveelheid Groningengas te produceren die ik heb vastgesteld met het winningsbesluit dat ik op basis van de Mijnbouwwet neem. Voor 2015 is dit een hoeveelheid van maximaal 39,4 miljard m3.
De redenen om te kiezen voor de in vraag 10 genoemde winningshoeveelheden heb ik toegelicht in mijn voornoemde brief van 17 januari 2014. Prioriteit daarbij had het drastisch terugbrengen van de productie in het gebied rond Loppersum. Dat heeft ertoe geleid dat de productie uit dit gebied met 80% is teruggebracht ten opzichte van de realisaties in voorgaande jaren. Omdat deze specifieke inperking gevolgen heeft voor de flexibiliteit die het Groningenveld kan leveren is er aanvullend voor gekozen om de totaal toegestane productie zodanig in te perken dat er geen problemen met de leveringszekerheid kunnen ontstaan.
Overigens heb ik de Tweede Kamer met mijn brief van 16 december 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 91) laten weten dat voor de jaren 2015 en 2016 de maximaal toegestane hoeveelheid wordt teruggebracht tot 39,4 miljard m3 per jaar.
Hoeveel minder Groningengas zou dit jaar gewonnen hoeven te worden, indien de beschikbare conversie capaciteit maximaal gebruikt wordt? Kunt u toelichten waarom niet meer hoogcalorisch gas verdund wordt met stikstof zodat minder Groningengas gewonnen hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 8.
Uit de onafhankelijke studie die is uitgevoerd door Gasterra en Gasunie vorig jaar naar de minimale hoeveelheid Gronings gas die nodig is voor de leveringszekerheid kwam naar voren dat 30 miljard m3 nodig zou zijn, maar dat in het geval van een zeer koude winter meer vereist was om een zekere flexibiliteit te hebben; u hebt toen 42.5 miljard m3 voor 2014 en 2015 en 40 miljard m3 voor 2016 vastgelegd, wat betekent dat ook in een zeer milde winter de NAM gewoon deze hoeveelheden kan produceren en verkopen; waarom heeft u er niet voor gekozen om een lagere winningshoeveelheid aan te houden en de mogelijkheid te bieden om alleen in het geval van een daadwerkelijk zeer koude periode een hogere winning toe te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Uraniumspeculatie bij Urenco |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Wall Street Bank Involvement with Physical Commodities» van de Amerikaanse senaat?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse bank Goldman Sachs via haar dochteronderneming uranium hexafluoride (UF6) heeft opgeslagen op het terrein van Urenco in Nederland? Zo ja, hoe vaak, hoeveel en in welke periode heeft Goldman UF6 op het terrein van Urenco in Almelo opgeslagen? Zo nee, hoe kan het genoemde onderzoeksrapport dit constateert?
UF6 is – na verrijking – de grondstof voor de fabricage van brandstofstaven die als energiebron voor kerncentrales dienen. Urenco heeft mij bevestigd dat Goldman Sachs via haar dochteronderneming NUFCOR International Ltd, een marktorganisatie voor uranium dat in Zuid-Afrika geproduceerd wordt, UF6 heeft opgeslagen op het terrein van Urenco in Almelo. Dat betekent overigens niet dat Goldman Sachs fysiek kan beschikken over verrijkt UF6.
Zijn er andere bedrijven die uranium opslaan op het terrein van Urenco in Almelo? Zo ja, om welke bedrijven gaat het, om hoeveel uranium gaat het en wat is het doel van de opslag?
Welke bedrijven naast Goldman Sachs uranium opslaan op het terrein van Urenco in Almelo en hoeveel uranium zij daar opslaan, is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Het gaat hierbij om bedrijven die directe klanten van Urenco zijn en die actief zijn in de nucleaire brandstofketen (door bijvoorbeeld uraniumerts te winnen in mijnen) of energiebedrijven die beschikken over een kerncentrale.
De totale hoeveelheid uranium die op het terrein van Urenco in Almelo is opgeslagen, is bij de Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) bekend vanwege het toezicht op de Kernenergiewetvergunning van Urenco. In de vergunning is een maximum toegestane hoeveelheid uranium, in de vorm van UF6, opgenomen die aanwezig mag zijn op het terrein van Urenco. De ANVS ziet er op toe dat deze maximale toegestane hoeveelheid niet wordt overschreden.
Doel van de opslag is dat Urenco op elk moment voldoende UF6 beschikbaar heeft om de faciliteit continu draaiende te houden.
Hoe gaat de speculatie van uranium in zijn werk?
Zoals in het rapport beschreven vindt uraniumhandel op vier manieren plaats:
Verreweg het grootste gedeelte (circa 80%) van de wereldwijde uraniumvoorraden wordt verhandeld via 3–15 jaar lange termijncontracten tussen leveranciers (mijnbouwers, overheden, financiële partijen) en nutsbedrijven. De overige circa 20% wordt verhandeld tegen een variabele prijs (Bron: World Nuclear Organisation).
De fysieke handel van uranium is gebonden aan intergouvernementele verdragen en partijen (mijnbouwers, overheden, nutsbedrijven, financiële ondernemingen) op de uraniummarkt kunnen slechts fysiek handelen via geregistreerde magazijnen in een beperkt aantal landen. Het overdragen van uranium gaat dan ook via een juridische overdracht van het eigendom in een aangewezen magazijn.
Naast de fysieke markt bestaat er ook een relatief kleine en illiquide markt voor afgeleide financiële producten met betrekking tot uranium. Producten waaraan gedacht kan worden zijn opties en futures. Deze producten kunnen door gebruikers van uranium worden gebruikt om prijsrisico’s af te dekken zonder fysieke posities in te moeten nemen, maar ook om te anticiperen op prijsveranderingen. Deze afgeleide financiële producten worden bijvoorbeeld verhandeld aan de New York Mercantile Exchange (NYMEX).
Welke gevolgen heeft uraniumspeculatie voor de veiligheid?
De belangrijkste veiligheidsrisico’s van (verrijkt) UF6 zijn radioactieve straling, toxiciteit (safety) en proliferatie (security). Deze risico’s worden afgedekt door een combinatie van internationale verdragen en nationale wetgeving en vergunningen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Uraniumspeculatie heeft dus geen gevolgen voor de veiligheid. Speculatie kan slechts tot financiële overdracht van uranium leiden en heeft daarom geen additionele fysieke transporten tot gevolg. Bovendien hebben de speculanten geen fysieke toegang tot het bedrijventerrein van Urenco waar het uranium is opgeslagen, en mogen zij uranium niet zelf vervoeren.
Overigens gaat het rapport van de Amerikaanse senaat over de financiële risico’s die banken op zich nemen door te speculeren met grondstoffen, waaronder uranium. Het rapport betreft dus onder andere de situatie dat zich een nucleair incident met opgeslagen uranium van een bank op het terrein van Urenco zou voordoen en dat de bank hiervoor financieel aansprakelijk gehouden kan worden.
Hoe verhoudt de opslag van uranium en uraniumspeculatie zich tot de vergunningen van import van uranium voor Urenco en transport van uranium naar Urenco, of van de vergunning van Urenco zelf?
Op de levering van uranium door of vanaf het terrein van Urenco wordt toezicht gehouden door het Joint Committee onder het Verdrag van Almelo, bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast is voor de uitvoer buiten Nederland een exportvergunning van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vereist.
In de inrichtingsvergunning van Urenco is de maximale op het terrein toegestane hoeveelheid UF6 vergund. Op de op het terrein aanwezige hoeveelheden UF6 wordt toezicht gehouden door de ANVS. Voor de import en het transport van uranium zijn separate vergunningen nodig. De ANVS ziet op de naleving van deze vergunningen toe.
De Kernenergiewetvergunningen zijn gericht op nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, milieubescherming en beveiliging.
Hoe verhoudt speculatie met uranium zich tot het ALARA principe, dat onder meer inhoudt dat transporten van radioactieve stoffen tot het minimum beperkt moeten worden?
In het kader van de vergunningverlening aan Urenco en voor transporten van en naar Urenco is het zogenoemde ALARA-beginsel zoals omschreven in het Besluit stralingsbescherming één van de afwegingsfactoren.
Er is geen relatie tussen speculatie met uranium en de fysieke levering van radioactieve stoffen. De reden hiervoor is dat speculatie met uranium slechts tot financiële transacties tussen partijen leidt en niet tot fysieke transporten van het verhandelde uranium.
Klopt het dat volgens het Euratom verdrag al het in de EU geïmporteerd uranium officieel eigendom is van Euratom? Zo ja, hoe kan Goldman Sachs in de EU aanwezig uranium bezitten?
Het eigendomsregime in het Euratom-verdrag voorziet dat alle bijzondere splijtstoffen die zijn voortgebracht of ingevoerd in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie door een lidstaat, persoon of onderneming, het juridisch eigendom is van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Onder bijzondere splijtstoffen vallen plutonium 239, uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233 en elk product dat een of meer van de voornoemde isotopen bevat.
Bij arrest van 12 september 2006 (gevoegde zaken C-123/04 en C-124/04, Industrias Nucleares do Brasil) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie onder andere het toepassingsbereik van dit eigendomsrecht verduidelijkt in samenhang met de verplichting om een instemming te verkrijgen van de Europese Commissie voor elk akkoord of elke overeenkomst die ziet op de levering van producten die onder de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vallen (artikel 73 en 75 Euratom-verdrag). Volgens het Hof van Justitie is het instemmingsvereiste en het eigendomsrecht van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie niet van toepassing op een overeenkomst die ziet op het verrijken in de Gemeenschap van uranium afkomstig uit een derde land dat vervolgens bestemd is om naar dat derde land terug te keren. Goldman Sachs kan wel degelijk uranium bezitten dat aanwezig is op het grondgebied van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zonder dat het eigendomsrecht van de Gemeenschap van toepassing is.
Dat neemt niet weg dat hoofdstuk 7 van het Euratom-verdrag betreffende de veiligheidscontrole en het toezicht daarop door Euratom wel van toepassing is. Dat toezicht is namelijk niet afhankelijk van het eigendomsrecht van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Heeft speculatie invloed op de totale hoeveelheid verrijkt uranium bij Urenco?
Speculatie heeft geen invloed op de totale hoeveelheid verrijkt uranium bij Urenco of in de gehele markt voor verrijkt uranium. De hoeveelheid geproduceerd verrijkt uranium wordt bepaald door de vraag naar verrijkt uranium. Deze vraag wordt bepaald door energiebedrijven met kerncentrales en niet door speculatie met uranium.
Overigens staat in het onderzoeksrapport van de Amerikaanse senaat dat Goldman Sachs niet speculeert met verrijkt uranium, maar dit slechts in 2013 heeft overwogen en ervan af heeft gezien (p. 132).
In de Kernenergiewetvergunning is voor opslag een maximale toegestane hoeveelheid verrijkt uranium opgenomen. Deze maximale toegestane hoeveelheid verrijkt uranium is door Urenco aangevraagd op basis van de marktontwikkelingen en het marktaandeel van Urenco binnen de sector. Het is Urenco niet toegestaan meer verrijkt uranium op het terrein op te slaan dan vergund. De ANVS ziet toe op de naleving hiervan.
Is de geplande uitbreiding van de opslag van verarmd uranium bij Covra gerelateerd aan uraniumspeculatie bij Urenco?
Nee, de geplande uitbreiding van de opslag van verarmd uranium bij Covra is niet het gevolg van, of gerelateerd aan, uraniumspeculatie. Verarmd uranium is namelijk een bijproduct van de uraniumverrijking door Urenco en de hoeveelheid van geproduceerd verarmd uranium wordt bepaald door de vraag naar verrijkt uranium. De vraag naar verrijkt uranium wordt bepaald door energiebedrijven met kerncentrales en niet door speculatie met uranium. Zoals eerder aangegeven betreft uraniumspeculatie slechts financieel-administratieve transacties en leidt als zodanig niet tot extra fysieke transporten.
De Rijksverkoop van natuur in Nationaal Park |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de onrust in Bloemendaal en Noord-Holland over de verkoop van een natuurgebied (Vafamil terrein) door het Rijksvastgoedbedrijf?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de provinciale staten van Noord-Holland dat het gebied in beheer moet worden genomen door een grote natuurbeheerder uit het Nationaal Park Zuid-Kennemerland? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een terrein dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en ook is aangewezen als Natura 2000-gebied. De huidige en toekomstige eigenaar van dit gebied is gehouden het gebied volgens de voorwaarden van het bestemmingsplan van de gemeente Bloemendaal in stand te houden en het te beheren volgens het Natura 2000-beheerplan. Om deze reden maakt het dan in beginsel niet uit aan wie het terrein wordt verkocht; een grote natuurbeheerder of een andere particuliere rechtspersoon. Inmiddels is, naar aanleiding van de in provinciale staten van Noord-Holland aangenomen motie, door de provincie Noord-Holland contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf om de situatie en het vervolg te bespreken.
Waarom is dit terrein, dat in de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en Natura 2000 gebied ligt, niet meegenomen bij de overdracht van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) naar de provincies?
Het terrein is niet overgedragen door Bureau Beheer Landbouwgronden, omdat het eigendom is van Defensie.
Bent u bereid om af te stoten natuurterreinen van het Rijk (in het vervolg) voor een symbolisch bedrag aan natuurbeheerders, dan wel de betreffende provincie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Overtollige onroerende zaken van het Rijk moeten ingevolge art. 9 lid 1 van de Regeling materieel beheer rijksoverheid 2006 worden overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het overtollige vastgoed namens de Staat. Verkoop geschiedt ter voorkoming van staatsteun op basis van marktconformiteit, openbaarheid en transparantie voorgeschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Publicatieblad EG C 209, 10.7.97).
Vindt u grondspeculatie wenselijk in de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Park, of Natura 2000 gebied? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intrinsieke waarde van de natuur? Zo nee, bent u bereid om openbare verkoop van het Vafamil-terrein achterwege te laten?
Gezien de status van het terrein als EHS en N2000-gebied, lijkt grondspeculatie niet aan de orde omdat de aanwezigheid van de natuur en de natuurwaarden via het bestemmingsplan (en het natuurbeheerplan) is gewaarborgd. Nakoming en handhaving behoren tot de verantwoordelijkheden van de gemeente Bloemendaal en de provincie Noord-Holland. Openbare verkoop verandert hier niets aan.
Heeft u overwogen om voor de verkoop op zijn minst de dubbelbestemming recreatie en de 600 m2 bouwoppervlakte uit het bestemmingsplan te verwijderen, of een kettingbeding op te nemen? Zo nee, op basis waarvan meent u dat verkoop verantwoord is? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
De taken en bevoegdheden in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, zoals een wijziging in het bestemmingsplan, behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het verkopen van statiegeldloze flessen Coca-Cola door de winkel “Gekke Gerrit’ |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de winkel «Gekke Gerrit» zich bekend maakt als dumpwinkel en zich daarbij profileert met het feit dat daarbij A-merken, liefst voor de helft van reguliere prijs, zullen worden aangeboden en daarnaast in de winkel adverteert met Poolse cola met daarbij de vermelding «geen statiegeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van PET-flessen cola voor een lagere prijs en zonder het in rekening brengen van statiegeld het statiegeldsysteem ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Ja, zonder het heffen van statiegeld, kan het systeem niet bestaan. Daarom heeft Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen.
Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
Als, zoals in dit voorbeeld, een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt, heft StAV het tarief van € 7,50/kg als afvalbeheersbijdrage.
In dit voorbeeld koopt de consument die frisdrank en levert de lege flessen in bij een supermarkt. Deze consument ontvangt daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt (immers, het statiegeldapparaat heeft vanwege de vorm van de fles deze herkend als Nederlandse statiegeldfles). StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Hiermee blijft het doel, namelijk zoveel mogelijk plastic verpakkingsmaterialen recyclen, overeind.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak.
Op welke wijze en door welke instantie wordt na 1 januari 2015 gecontroleerd dat niet-deelnemers aan de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) inderdaad de in uw brief genoemde € 0,25 per grote frisdrankfles gaan afrekenen, waarmee de StAV stelt het statiegeldsysteem te borgen?2
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er bij het verkopen van grote frisdrankflessen voor 1 januari 2015 waarbij geen statiegeld in rekening wordt gebracht, sprake van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tot 1 januari 2015 was er een productverordening voor het heffen van statiegeld van het Productschap Dranken. Tot die tijd kon dit Productschap in een situatie waarin zij wist dat een producent geen statiegeld heft, dit melden aan de Economische Controledienst. In dat geval was er namelijk sprake van een economisch delict en kon een boete worden geheven.
Vanaf 1 januari is er een nieuwe situatie die beschreven is in het antwoord op vraag 2 en waar geen sprake is van een economisch delict en waar in plaats van een boete een verhoogde bijdrage wordt geheven.
Indien er sprake is van een economisch delict, op welke wijze gaat in dit specifieke geval gehandeld worden?
Als er een melding wordt gemaakt, dan is het aan de Economische Controledienst om te bepalen hoe hiermee om te gaan.
Is er bij «Gekke Gerrit» sprake van een BV-constructie, waarmee mogelijk het deelnemerschap aan de StAV wordt vermeden, waardoor in de toekomst tot wel één miljoen flessen zonder statiegeld op de markt kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat er niet om wat voor constructie een bedrijf heeft, maar om het feit of het bedrijf verpakkingen op de markt brengt. Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt, valt namelijk onder het Besluit beheer verpakkingen (Besluit). Daarmee is elke producent of importeur gebonden aan de verplichtingen in dat Besluit. Een producent of importeur die meer dan 50 ton verpakkingsmateriaal op de markt brengt, betaalt een afvalbeheersbijdrage aan StAV. Deze verplichting is vastgelegd in de Afvalbeheersbijdrage overeenkomst (ABBO) van StAV die door mij Algemeen Verbindend is verklaard.
Bent u van mening dat het verder bevorderen dat ook onder niet-deelnemers aan de StAV het bedrag van € 0,25 per fles geïnd gaat worden, een nog steviger borging van het statiegeldsysteem is? Zo nee, waarom niet?
Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt valt onder het Besluit. StAV is een collectief dat namens alle producenten of importeurs uitvoering geeft aan de verplichtingen uit het Besluit. Dus alle producenten of importeurs die verpakkingen op de markt brengen, vallen onder StAV. In het Besluit beheer verpakkingen en daardoor in de ABBO van StAV zijn de producenten of importeurs die 50 ton en minder aan verpakkingen op de markt brengen, vrijgesteld van afvalbeheersbijdrage en verslaglegging in verband met administratieve lasten.
Ik heb geen exacte cijfers over hoeveelheden die hierdoor buiten het systeem van StAV vallen. Op basis van de informatie van StAV gaat het hier in kilo’s om relatief geringe hoeveelheden. Daarmee is het voor het overgrote deel in aantallen kilo’s voldoende geborgd dat statiegeld geheven zal worden en is het niet nodig om nu acties te ondernemen.
Dient het heffen van statiegeld voor grote PET-flessen niet te worden verplicht? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Over statiegeld zijn afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022. Ik hecht er aan om naar die afspraken te handelen.
Het functioneren van L1 als rampenzender tijdens de asbest-situatie in Roermond |
|
Ton Elias (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Klopt het dat de Limburgse regionale omroep bij regionale rampen als rampenzender moet functioneren? Klopt het tevens dat noodmeldingen, zoals NL-Alert, voor nadere informatie in Limburg verwijzen naar L1?
Sinds 1991 fungeren de regionale radiozenders, zoals L1, formeel als calamiteitenzender. Dat wil zeggen dat de radiozenders van de regionale omroepen in geval van rampen of calamiteiten direct gebruikt moeten kunnen worden voor mededelingen aan burgers van het zogenoemde bevoegd gezag. Tijdens de brand in Roermond heeft de veiligheidsregio Limburg-Noord (radio) L1 niet formeel ingezet als calamiteitenzender.
De status van calamiteitenzender geldt alleen voor de radio, niet voor televisie en online media. De veiligheidsregio’s maken zelf afspraken met de regionale omroepen over hun inzet als calamiteitenzender. Daartoe stelt het Ministerie van Veiligheid en Justitie sinds januari 2010 een modelconvenant ter beschikking.
Noodmeldingen, zoals NL-Alert, kunnen verwijzen naar een andere bron zoals een calamiteitenzender waar op het moment van versturen meer informatie te vinden is. Dit is afhankelijk van de situatie en wordt door de veiligheidsregio bepaald.
Hoe snel na de eerste noodmelding via NL-Alert kwam de eerste berichtgeving via L1 tot stand?
L1 is formeel niet ingezet als calamiteitenzender tijdens de asbest-situatie. L1 was dus op dat moment net als overige media een nieuwszender die vanuit haar journalistieke functie berichtgeving plaatste over het incident. Voor de tijdlijn van de journalistieke verslaggeving van het incident op de verschillende platforms van omroep L1 en andere media, verwijs ik u naar de betreffende omroepen.
Hoe snel na de eerste noodmelding was via zowel radio, tv, teletekst en de website van L1 informatie over de asbest-situatie te raadplegen? Hoe verhoudt zich dit tot de snelheid van berichtgeving via (niet-rampenomroepen) als de NOS en RTL?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak werd de berichtgeving via zowel radio, tv als de website van L1 ververst gedurende de nacht en de ochtend van woensdag 17 december 2014?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een officiële rampenzender in geval van rampsituaties snelle en kwalitatief goede informatie moet bieden? Beoordeelt u alles bij elkaar genomen de snelheid en kwaliteit van de informatievoorziening door L1 tijdens de asbest-situatie in Roermond als adequaat? Zo nee, welke maatregelen en met welk tijdpad gaat u nemen om de berichtgeving en snelheid van L1 en andere regionale omroepen in geval van rampen te verbeteren?
De overheid hecht eraan in alle crisissituaties een duidelijk en eenduidig handelsperspectief te bieden aan burgers. De calamiteitenzender is een onderdeel van een pakket aan middelen dat het bevoegd gezag kan inzetten tijdens een noodsituatie. De inzet daarvan is een lokaal bestuurlijke afweging. De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft niet de calamiteitenzender maar verschillende andere middelen ingezet om mensen te informeren over de asbest-situatie, zoals NL-Alert, Twitter, berichtgeving door woordvoerders via de regionale en landelijke media en de website van de gemeente Roermond. Er zal binnenkort een evaluatie plaatsvinden tussen de provincie Limburg, de veiligheidsregio’s en L1, waarin de procedure van inzet van de calamiteitenzender aan bod zal komen.
Het bericht ‘Noodverordening in Roermond om asbest na grote brand’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Noodverordening in Roermond om asbest na grote brand»?1
Ja.
Is al duidelijk wat de oorzaak van de brand is?
Het politieonderzoek naar de brand loopt nog en hierover kunnen op dit moment geen mededelingen worden gedaan.
Hoeveel asbest is er vrijgekomen en wat zijn daarvan de gevolgen voor de volksgezondheid?
Op dit moment wordt in Roermond nog steeds asbest verwijderd door gespecialiseerde bedrijven. Het is daarom nog niet bekend hoeveel asbest er is vrijgekomen en wat de gevolgen voor de volksgezondheid zijn.
Is er door u en/of de Regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) een inventarisatie gemaakt van locaties waar dergelijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen inventarisatie beschikbaar van alle locaties of gebouwen waar asbest kan vrijkomen. Asbest is tot 1993 toegepast, naar schatting bevat 70% van de gebouwen van voor 1994 asbest. Mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond ben ik voornemens asbestdaken vanaf 2024 te verbieden. Dit betekent dat de asbestdaken voor 2024 gesaneerd moeten zijn. Ik heb uw Kamer hierover ingelicht, recent in antwoord op vragen van het lid Dik-Faber.2 In het kader van het voorgenomen verbod op asbestdaken heb ik in 2012 een algemene inventarisatie uitgevoerd naar het aantal vierkante meter asbestdaken in Nederland. Uw Kamer is hier in 2012 over ingelicht.3 De asbestsituatie van scholen en ziekenhuizen is zichtbaar op de Atlas Leefomgeving.4
Op lokaal of regionaal niveau kan door de gemeente, provincie of omgevingsdienst een inventarisatie worden gemaakt van locaties die asbest bevatten. Ik wijs in dit verband op de inspanningen van de provincie Overijssel en veel Overijsselse gemeenten om alle asbestdaken op bedrijventerreinen te saneren. Ik heb vorig jaar een bijdrage geleverd aan dit initiatief. Tevens werk ik samen met LTO-Nederland in het programma agro-asbestveilig, dat gericht is op het saneren van asbestdaken in de agrarische sector. In het kader van dit programma wordt ook de samenwerking gezocht met het lokale bevoegd gezag om locaties met asbestdaken te inventariseren, om vervolgens de eigenaren te benaderen om het asbest te saneren.
De gevolgen van windenergiegebieden op zee voor de visserij |
|
Hayke Veldman (VVD), René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wind op zee- kavels Borssele»1 en de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele?
Ja.
Wat is de economische schade voor de beroepsvisserij als gevolg van de twee windparken in het windenergiegebied Borssele?
In het Nationaal Waterplan (NWP) is het gebied Borssele sinds 2009 aangewezen als een voor windenergie geschikt gebied. Daarmee was sindsdien voorzienbaar dat er windenergie zou kunnen komen. In het NWP is opgenomen dat het kabinet prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang, waaronder duurzame (wind)energie. Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit in het gebied Borssele worden andere activiteiten, zoals visserij, wel betrokken. De gevolgen voor de visserij worden kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief beoordeeld. De conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele is hierbij de eerste stap. In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de effecten op de visserij worden beschreven. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven wat de effecten zullen zijn.
In de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau staat geschreven dat de visgronden met een heel klein percentage afnemen ten opzichte van het totale hiervoor beschikbare gebied (p. 26); deelt u de mening dat het percentage van het totale gebied niet relevant is, omdat de zee niet homogeen is? Graag een toelichting.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Met de visserijsector is overigens afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven.
In hoeverre houdt u rekening met het moeten omvaren als gevolg van de aanleg van de windparken en de daarmee gepaard gaande hogere energiekosten? Bent u bereid de werkelijke en volledige economische schade voor de visserijsector als gevolg van de windparken inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de voor het kavelbesluit relevante effecten, waaronder indien relevant de economische effecten op de visserij, worden beschreven. Het omvaren kan één van deze effecten zijn.
Men is voornemens een onderzoek te doen om de doorvaart voor boten met een lengte kleiner dan 24 meter toe te staan; bent u bereid om ook onderzoek te doen of de doorvaart van kotters met een lengte van ongeveer 42 meter toegestaan kan worden, net zoals bij windparken in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom is de regelgeving in Nederland dan strenger dan in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek?
Op 12 december 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). In de bijbehorende ontwerp Beleidsnota Noordzee is als uitkomst van onderzoeken naar doorvaart opgenomen dat het de intentie en gedachte is om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte, onder voorwaarden die handhaafbaar moeten zijn en moeten leiden tot een acceptabel niveau van «Search and Rescue»-mogelijkheden. Het gevraagde onderzoek is dus reeds gedaan. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij een gebruikelijke grens die binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt gehanteerd. Het is ook de maximum maat voor Eurokotter. Daarmee is deze grens voor de handhaving en regelgeving eenvoudiger.
De situatie is in de landen aan de Noordzee divers. Bijvoorbeeld in België is en wordt de komende jaren doorvaart van de windparken helemaal niet toegestaan. In het Verenigd Koninkrijk is geen grens gesteld voor de omvang van de schepen die door de windparken mogen varen. De Nederlandse overheid zit hier tussenin en vindt het niet wenselijk om grote schepen in windparken toe te staan, vanwege de schade die ontstaat als grote schepen tegen windturbines aanvaren of aandrijven.
De nog uit te voeren onderzoeken in 2015 betreffen testen met betrekking tot de handhaafbaarheid en «Search and Rescue»-mogelijkheden. Op basis van de testresultaten zal eind 2015 een definitief besluit worden genomen over het al dan niet toestaan van doorvaart en medegebruik. De visserijsector is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in Nationaal Waterplan 2016–2021 en bij de kavelbesluiten.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «bedrijfsverkeer zonder uitstoot in Amsterdam» en «verbod op bevoorraden meubelzaak»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er inmiddels een wildgroei van verschillende gemeentelijke regimes qua milieuzones aan het ontstaan is, waardoor ondernemers straks per gemeente een nieuw wagenpark moeten aanschaffen en per gemeente verkeersexamens moeten doen om de verschillende regels en verkeersborden überhaupt nog te begrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om meer duidelijkheid voor ondernemers en automobilisten te scheppen?
Die mening deel ik niet. De milieuzones die door de gemeenten worden ingevoerd in het kader van de aanpak van luchtkwaliteitknelpunten zoals geïdentificeerd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gebonden aan het wettelijke kader van het Reglement Verkeersborden en Verkeersregels. Daarin is het toegangsregime geregeld voor de milieuzone. Deze regels worden afgestemd in een landelijk overleg tussen gemeenten, bedrijfsleven en het Rijk. De milieuzones verschillen alleen in de categorieën van voertuigen waarop de gemeente de milieuzone van toepassing verklaart (vrachtverkeer, personen-, of bestelauto’s).
In de dertien gemeenten met een milieuzone vrachtverkeer geldt een uniform toegangsregime dat is vastgelegd in een convenant tussen de betrokken partijen. Transportbedrijven kennen deze afspraken. Voor personen- en bestelauto’s heeft tot op heden alleen de gemeente Utrecht een formeel besluit genomen tot invoering van de milieuzone. Voorafgaande aan dit traject is er ook over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Indien andere gemeenten de milieuzone willen uitbreiden naar personen- of bestelauto’s dan wordt dit landelijk overleg hervat, waarbij het uitgangspunt zal zijn om te komen tot een uniform toegangsregime.
Voorlichting over milieuzones en het toegangsregime gebeurt in eerste instantie door gemeenten en samen met brancheorganisaties, waarbij een redelijke termijn in acht wordt genomen tussen aankondiging en invoering van de milieuzone. Daarnaast informeert het Rijk het publiek over milieuzones via de site www.milieuzones.nl.
Hoe verhouden de voornemens van Rotterdam en Amsterdam zich tot de afspraken in de recent ondertekende Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie (ZES)? Is hier niet sprake van een stapeling van lasten voor ondernemers? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat de overheid een betrouwbare partner is voor het bedrijfsleven als lokale besturen de afspraken/eisen telkens bijstellen, mede gelet op de scherpe kritiek op de voorgenomen uitbreidingsplannen door de diverse brancheverenigingen, zoals TLN, EVO, BOVAG,?
Een milieuzone heeft tot doel de lokale luchtkwaliteit op korte termijn te verbeteren. De normen moeten worden gehaald en daarom mogen de meest vervuilende voertuigen de zone niet in. Doel van de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek is om op langere termijn toe te groeien naar de vermindering van energiegebruik van voertuigen in de steden via betere benutting van de weg, slimmere logistieke concepten en het naar nul-emissie terug brengen van voertuigen. Hierbij wordt niet uitgegaan van verboden, maar van voordelen binnen de zones voor partijen die bijvoorbeeld al heel snel gaan rijden met hybride of elektrische voertuigen.
Zoals in de landelijke Green Deal is afgesproken, is het aan de lokale overheden om hier de komende jaren lokaal invulling aan te geven in proefprojecten (zogeheten living labs), waarin ervaring wordt opgedaan met innovatieve technologieën. De genoemde brancheverenigingen zijn deelnemer in de Green Deal en kunnen derhalve aanschuiven bij lokale initiatieven en meedenken. In goed overleg zal gekeken worden hoe het pad naar Zero Emissie Stadslogistiek kan worden vormgegeven. Overigens zullen de zuiniger voertuigen naar verwachting ook een positief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Hoe verhouden deze gemeentelijke milieuzones zich tot uw uitspraak dat een milieuzone altijd tijdelijk is? Deelt u de mening dat er sprake is van «ondernemer en automobilist pesten» door ondernemers en automobilisten op te zadelen met extra kosten voor een tijdelijke maatregel? Zo nee, waarom niet?
De concentraties fijn stof en stikstofdioxide blijven dalen. Bijna overal in Nederland liggen de concentraties (vaak ruim) onder de Europese grenswaarden. Er zijn echter ook veel plekken waar de concentraties net onder de norm zitten en met schommelingen in de achtergrondconcentraties een knelpunt kunnen vormen. Milieuzones kunnen daarom de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze knelpunten niet opnieuw optreden. Dit is aan de gemeenten. Overigens komt de overheid ondernemers en burgers bij de invoering van milieuzones tegemoet met sloop- en vervangingsregelingen, waarmee de financiële gevolgen worden beperkt.
Ik volg de ontwikkeling in de luchtkwaliteit op de voet en wil nu niet vooruitlopen op de termijn waarop dit instrument kan worden afgeschaft. Daarbij hecht ik veel waarde aan initiatieven zoals de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek waarbij overheid, bedrijven, bestuurders en maatschappelijke organisaties gezamenlijk zoeken naar innovatieve manieren om de transitie naar duurzame mobiliteit met positieve prikkels te stimuleren en daarmee ook kansen voor groene groei te pakken voor het Nederlands bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de voornemens van Rotterdam en Amsterdam in relatie tot het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Worden hierdoor geen aanvullende eisen bovenop de huidige EU en landelijke normen gesteld? Hoe verhouden deze verplichte kosten voor ondernemers en automobilisten zich tot de effectiviteit van deze maatregel en de inzet op bronbeleid, aangezien de maatregelen van het Rijk en de EU voor ruim 75% invloed hebben op de luchtkwaliteit in de genoemde steden? Zijn de voorgenomen milieuzones dan niet milieutechnisch overbodig en zo nee, waarom niet? Is het terugdringen van roet ook een legitimatie om een milieuzone in te stellen? Zo ja, op welke gronden en met welke streefwaarden?
Uit de monitoring van het NSL blijkt dat met name Rotterdam en Amsterdam nog knelpunten hebben, waardoor het nog onzeker is of in 2015 de norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt gehaald. Het niet halen van de norm betekent ook dat er een risico ontstaat voor het uitvoeren van projecten in de steden. Het NSL is er op gericht om in geval van knelpunten te zorgen voor extra maatregelen om deze aan te pakken. Het past dus in de NSL-aanpak dat gemeenten zorgen voor uitbreiding van hun maatregelenpakket.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma. Het bevat maatregelen van rijk, provincies en gemeenten, die allemaal bijdragen aan verbetering van de luchtkwaliteit. Iedere overheid stelt zijn eigen maatregelenpakket samen. Gemeenten maken daarbij ook gebruik van kosten-batenanalyses. Uiteindelijk is het een lokale afweging welke maatregelen gekozen worden.
Ik zet mij in voor Europees bronbeleid (normering en adequate testprocedures) voor voertuigen, omdat dat de meest effectieve manier is om te zorgen voor een landelijke daling van te hoge concentraties stikstofdioxide, en daarmee voor een afname van knelpunten. Voor vrachtwagens heeft de invoering van nieuwe testprocedures inmiddels tot een zeer lage uitstoot van stikstofoxiden geleid. Echter, voor personenauto’s en bestelauto’s blijken de effecten van scherpere Europese normen in de praktijk tot dusver tegen te vallen, waardoor een deel van de stedelijke knelpunten is blijven bestaan.
Op nationaal niveau worden daarnaast stimuleringsmaatregelen en fiscale maatregelen genomen die bijdragen aan een snelle verschoning van het wagenpark.
Het uitgangspunt is om de gezondheidsschade zo snel mogelijk te beperken en de normen op tijd te halen. Daarom is het belangrijk dat, naast het rijk en de provincies, de steden zoveel mogelijk maatregelen nemen die er op korte termijn voor zorgen dat de stedelijke concentraties stikstofoxiden verminderen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn milieuzones ook uit het oogpunt van fijnstof, met inbegrip van roet, de komende jaren nodig om ervoor te zorgen dat luchtkwaliteitknelpunten bij de huidige grenswaarde niet opnieuw optreden.
Bent u het ermee eens dat de overheid juist eenduidige regels moet vastleggen en moet inzetten op bronbeleid in plaats van symboolpolitiek? Zo nee, waarom niet? Kunt u de effectiviteit van bronmaatregelen afzetten tegen de effectiviteit van milieuzones, zowel qua kosten als opbrengsten? Kan hierbij ook een overzicht verstrekt worden van alle uitgaven in relatie tot de specifieke maatregel in het kader van het NSL- programma en andere gerelateerde programma's, zoals de green deals?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er landelijke afspraken worden gemaakt over het toegangsregime en de borden voor milieuzones. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat ik primair inzet op bronbeleid, maar dat dit door tegenvallende praktijkemissies op korte termijn nog onvoldoende effect heeft op de knelpunten in de steden. Milieuzones richten zich specifiek op stedelijke knelpunten. De kosteneffectiviteit op lokaal niveau wordt op een rij gezet door de gemeente zelf. Zij kiezen uit alle alternatieven en innovatieve oplossingen wat het beste past in hun gemeente. Er is geen overzicht beschikbaar van alle uitgesplitste uitgaven in relatie tot specifieke maatregelen in het NSL door rijk, provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten richten zelf hun maatregelenpakket in, waarbij het Rijk kan faciliteren waar nodig. Ten behoeve van deze maatregelpakketten heeft het Rijk, in vier verschillende tranches, circa 320 miljoen euro subsidie verleend aan de provincies en gemeenten voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De provincies en gemeenten moeten hier voor een deel cofinanciering tegenover stellen.
In aanvulling op bestaande maatregelen wil ik innovatieve oplossingen benutten die passen in de mobiliteitsbehoeften. Daarom is het ministerie deelnemer aan de Green Deals Zero Emissie Bussen en Zero Emissie Stadslogistiek en stimuleer ik bijvoorbeeld het rijden op waterstof. Als de maatregelen te zijner tijd voldoende effect sorteren, dan kan dat reeds genomen maatregelen overbodig maken.
Bent u bereid om een «nee, tenzij» regel in te voeren en in overleg met de gemeenten andere alternatieven te onderzoeken buiten de uiterste maatregel van een milieuzone, waarbij kosten en baten voor ondernemers worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat allereerst op bronbeleid moet worden ingezet en daarnaast op innovatieve oplossingen die passen in de mobiliteitsbehoeften, zoals het toepassen van Open Parkeerdata vanuit Platform Beter Benutten, wat voor aanzienlijk minder zoekverkeer zorgt en daarmee ook schonere lucht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in ieder geval een kader te scheppen dat bepaalt onder welke condities een gemeente mag overgaan tot het instellen van een milieuzone, en onder welke condities een dergelijke milieuzone weer ongedaan zou moeten worden gemaakt? Deelt u de mening dat – als gemeenten besluiten om aanvullende eisen te stellen in het kader van NSL – het Rijk hier geen bijdrage aan moet leveren in financiële zin dan wel in het kader van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bepalen gemeenten op basis van hun eigen afweging en inzicht of ze een milieuzone instellen. Het Rijk faciliteert de uitbreiding van de milieuzone naar personenauto’s en bestelauto’s om de luchtkwaliteit te verbeteren, door aanpassing van de reikwijdte van het milieuzonebord en binnenkort ook door middel van een subsidie voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Kunt u aangeven op welke wijze milieuzones in andere EU-lidstaten zijn vormgegeven en of er binnen die EU-lidstaten vergelijkbare verschillen zijn als die in Nederland ontstaan? Kunt u ook aangeven op welke wijze het voor automobilisten uit andere EU-lidstaten te achterhalen is waar in Nederland een milieuzone geldt en of het voertuig voldoet aan de criteria?
In de Europese Unie zijn meer dan 400 afzonderlijke zogenaamde Low Emission Zones van kracht. Zo zijn er in Duitsland al sinds jaren milieuzones voor personenauto’s in veel grote steden. De Europese Commissie heeft een speciaal platform opgericht waar informatie over de verschillende toegangsregimes wordt uitgewisseld, dat op de volgende website te vinden is: http://urbanaccessregulations.eu/. Hier kunnen automobilisten uit andere landen ook terecht voor informatie over de Nederlandse milieuzones.
De import van illegaal gekapt hout |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegaal hout ook hier volop te koop»?1
Ja.
Maakt zich u ook zorgen over de conclusie van het rapport, namelijk 46% van al het hout in Nederland buiten het Europese importverbod valt?
Voor de beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij de opsteller van het rapport, Stichting Probos. De conclusie dat 46% van al het hout in Nederland buiten de Houtverordening valt, berust op een verkeerde presentatie van gegevens.
Niet al het hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden, wordt geïmporteerd. Een klein deel is afkomstig uit Nederlandse bossen. Van al het hout dat we wel importeren viel in de periode 2008–2013 gemiddeld 6% niet onder de Houtverordening, berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht, en 16% berekend op basis van de geldelijke waarde. Een behoorlijk deel van het hout dat we importeren betreft overigens «transit trade», wat betekent dat het niet wordt aangeboden op de Nederlandse markt.
Van al het hout dat we importeerden in de periode 2008–2013 betrof 66% primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout, plaatmaterialen, houtpulp, e.d.) en 34% secundaire houtproducten (vloeren, meubels, boeken, e.d.). Van de primaire houtproducten viel in die periode 1% niet onder de Houtverordening, van de secundaire houtproducten was dit 16,8% (berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht).
In de publiciteit is een vertekend beeld ontstaan van de hoeveelheid hout in Nederland die niet onder de Houtverordening valt. Desalniettemin vind ik ook een percentage van 16,8% van de hoeveelheid geïmporteerde bewerkte houtproducten die niet gedekt wordt door de Houtverordening een punt van zorg.
Wanneer wordt gekeken naar de geldelijke waarde van de Nederlandse import van buiten de EU, dan hebben de secundaire producten die niet onder de Houtverordening vallen een aandeel van ca. 46% binnen de totale import van secundaire houtproducten van buiten de EU. Echter, de waarde in Euro’s is iets anders dan de hoeveelheid hout die ermee gemoeid is. Daarbij importeert Nederland niet alleen secundaire houtproducten van buiten de EU, maar ook van binnen de EU.
Vindt u het ook zorgelijk dat de stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt tot meer import van illegaal hout en vervolgens meer illegale ontbossing?
Een stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt niet per definitie tot meer import van illegaal hout, maar maakt het wel lastiger om na te gaan waar het verwerkte hout oorspronkelijk vandaan komt en onder welke omstandigheden het gekapt is. Deze ondoorzichtigheid, gecombineerd met producerende landen die in een aantal gevallen minder belang hechten aan de legaliteit van het hout dat ze importeren en verwerken, zorgt voor een verhoogd risico op illegaal hout. Het is aan bedrijven die dergelijke producten op de markt willen aanbieden om zich bewust te zijn van dit risico en hiernaar te handelen.
Bent u ook van mening dat de import van secundaire houtproducten die van illegale origine zijn moet worden voorkomen?
Ik ben inderdaad van mening dat we het risico op illegaal hout op de Nederlandse markt moeten minimaliseren. Dat doen we onder andere door goed te controleren op de naleving van de Houtverordening.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat er door middel van bewerkte producten geen «fout hout» meer wordt geïmporteerd?
Dit jaar vindt de evaluatie van de EU-Houtverordening door de Europese Commissie plaats, waarbij ook nadrukkelijk de lidstaten worden geconsulteerd.
Ik zal in dat kader de problematiek van de import van bewerkte producten van illegaal hout, zoals genoemd in het rapport van Probos, aan de orde stellen. De Europese Commissie is inmiddels van het rapport op de hoogte.
Bent u bereid om samen met grote Nederlandse meubelbedrijven, die de meeste secundaire houtproducten (stoelen) voor Nederland importeren, afspraken te maken over het waarborgen van het importeren van meubels van gecertificeerd hout?
Verschillende brancheorganisaties van meubelbedrijven hebben zich aangesloten bij de Green Deal Bevorderen Duurzaam Bosbeheer, een deal waar ik zelf ook medeondertekenaar van ben. Het doel van deze Green Deal is dat het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen gemeengoed wordt in Nederland (zie voor meer informatie de website http://bewustmethout.nl). In het kader van deze Green Deal wordt door de Centrale Bond van Meubelfabrikanten, de Raad Nederlandse Detailhandel en INretail met WNF besproken hoe samengewerkt kan worden om daar waar nodig houtstromen te verduurzamen.
Duurzaamheidscertificaten voor hout zijn overigens geen garantie voor de legaliteit van het hout. Ook producten met een dergelijk keurmerk vallen daarom onder de EU-Houtverordening. Daarnaast worden de duurzaamheidscertificaten voor hout regelmatig onderworpen aan een toets door toetsingscommissie TPAC om te bezien of ze nog voldoen aan de criteria van het duurzaam inkoopbeleid.
Op dit moment is die toets gaande voor het FSC-keurmerk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse importbedrijven een voldoende doorzichtig, en dus traceerbaar, importbeleid van secundaire houtproducten naleven?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen te hanteren (een «due dilligence»-systeem). Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due dilligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast. De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen.
Bent u bereid om het probleem van geïmporteerde bewerkte illegaal hout in Nederland en Europa op de Europese agenda zetten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de aanbeveling van het Wereld Natuur Fonds (WNF) om de EU-Houtverordening uit te breiden, en daar een importverbod op illegaal hout van niet alleen de primaire, maar ook secundaire houtproducten in op te nemen en wat zijn daarbij uw overwegingen?
De EU-Houtverordening betreft niet een importverbod, maar een verbod op het op de EU-markt aanbieden van illegaal gekapt hout. Onder de Houtverordening vallen nu nagenoeg alle primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout en plaatmateriaal) en een groot deel van de secundaire houtproducten (onder andere kantoormeubilair, bedden en kledingkasten). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om exportlanden, en met name China, die geen wetgeving hebben op illegaal hout aan te sporen tot een beter beleid en wetgeving omtrent houtkap?
Er bestaat sinds 2009 een bilateraal overleg tussen de Europese Commissie en het verantwoordelijk departement voor het bosbeheer in China over het bestrijden van de handel in illegaal hout.
Het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen op sierplanten |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Greenpeace over pesticiden dat op 1 december jl. werd gepresenteerd in het tv programma Kassa Groen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat 36 procent van de in dit onderzoek geteste bloemen, planten en bollen residuen bevat die verboden zijn in de EU of niet toegestaan in de Nederlandse landbouw of op het betreffende gewas?
Ik deel deze zorgen, daar waar sprake is van illegaal gebruik van in de EU verboden stoffen. De gewasbeschermingsmiddelen die zijn aangetroffen kunnen het gevolg zijn van illegaal gebruik, maar dat hoeft niet. Zoals ik u schreef in de kabinetsreactie op het rapport van Greenpeace «Gifplanten in het tuincentrum» (Kamerstuk 27 858, nr. 271) kunnen residuen ook het gevolg zijn van opslag of afkomstig zijn van stoffen die in andere EU-landen wel toegestaan zijn. Volgens het nieuwe rapport van Greenpeace is het grootste deel van de onderzochte planten, bloemen en bollen in Nederland geteeld. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op het in Nederland gebruiken van niet toegelaten middelen.
In de genoemde kabinetsreactie staat ook dat het aantreffen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op planten niet per definitie tot onaanvaardbare risico’s leidt voor bijen.
Hoe staat u tegenover het feit dat neonicotinoïden werden aangetroffen op sierteeltgewassen die consumenten vervolgens in hun tuin laten bloeien, terwijl er verschillende neonicotinoïden zijn die niet op sierteeltgewassen mogen worden toegepast die in hetzelfde jaar bloeien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de nalevingsmeting van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2013, de steekproef door de NVWA in het eerste kwartaal van 2014 en het bredere onderzoek van de NVWA in het 2e kwartaal van 2014, die u in uw brief van 2 juni 2014 aanhaalt2, openbaar maken?
Ja. De resultaten van de nalevingsmetingen van de sierteelt onder glas en de akkerbouw worden begin 2015 op de website van de NVWA geplaatst. Dit geldt ook voor de resultaten van het steekproefsgewijze bezoek aan een aantal verkooplocaties van sierteeltproducten en het bredere onderzoek bij de leveranciers.
Welke stappen gaat u nemen om op zo kort mogelijke termijn ervoor te zorgen dat bestrijdingsmiddelen die, ofwel vanuit Nederlandse, ofwel vanuit EU regelgeving, verboden zijn niet langer op planten in tuincentra en supermarkten aangetroffen worden?
Ik heb uw Kamer tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 4 december 2014 aangegeven dat ik het illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volstrekt onaanvaardbaar vind. De NVWA ziet toe op het toepassen van illegale middelen en op de handel hierin. Ook in 2015 zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren. Daarnaast heb ik gezegd dat ik structurele overtreders strenger zal gaan straffen. Hierbij denk ik aan hogere bestuurlijke boetes of het intrekken van het bewijs van vakbekwaamheid (de zogenaamde spuitlicentie).
Verder vind ik dat er in de keten, bijvoorbeeld bij de retail, ook een verantwoordelijkheid ligt. Ook de retail moet eisen dat bij de teelt van producten geen illegale middelen worden gebruikt en dat deze niet op een product aanwezig zijn. Ik juich het initiatief «Groen brancheplan» van Tuinbranche Nederland daarom ook toe.
In dit plan wordt certificering ingezet om ongeoorloofd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit te bannen. Ik zie de resultaten daarvan met veel belangstelling tegemoet.
Het bericht dat er plannen zijn om een vismigratierivier ter waarde van meer dan 80 miljoen te maken in de Afsluitdijk |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het duurste gaatje ooit zit in de Afsluitdijk»?1
Ja.
Heeft er een effectiviteitsonderzoek plaatsgevonden naar deze toekomstige vismigratierivier? Zo ja, waren de uitkomsten daarvan positief? Zo ja, bent u van mening dat deze rivier noodzakelijk is en daarmee in verhouding staat tot het prijskaartje van 80 miljoen euro?
Een maatregel die de vispasseerbaarheid vergroot bij Kornwerderzand acht ik noodzakelijk, maar dat kan ook een meer eenvoudige vispassage zijn (zie ook het antwoord op vraag 3).
Het regionale project vismigratierivier is ondergebracht bij het regionale samenwerkingsverband De Nieuwe Afsluitdijk (DNA). Hierin werken de provincies Noord-Holland en Fryslân, en de gemeenten Súdwest-Fryslân, Harlingen en Hollands Kroon samen. Onder het programma «naar een rijke Waddenzee» is de afgelopen periode intensief onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de vismigratierivier bij de Afsluitdijk. Hierbij is kennis ingebracht vanuit diverse kennisinstituten en deskundigen.2 Conclusie is dat de vismigratierivier een zeer effectieve manier is om de visintrek te faciliteren.
De kosten van de vismigratierivier worden momenteel op circa € 55 mln. geraamd. Met deze investering kan naar verwachting een substantiële bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de visstand van een groot aantal (bedreigde) vissoorten. Ook kan de vismigratierivier dienen als internationaal voorbeeld van Dutch Delta Design. Tevens worden extra (internationale) bezoekers aan de Afsluitdijk verwacht als gevolg van de bouw van de vismigratierivier.
Door de initiatiefnemers wordt de afweging gemaakt of de kosten en baten van de vismigratierivier met elkaar in verhouding staan.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn als deze vismigratierivier niet zal worden gebouwd?
In het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) zijn vier maatregelen toegezegd op grond van Europese verplichtingen voor het «vispasseerbaar» maken van de Afsluitdijk:
Aan de maatregel vispassage Kornwerderzand wordt door middel van de vismigratierivier invulling gegeven. Indien de vismigratierivier niet doorgaat, dient Rijkswaterstaat hier alsnog een (meer eenvoudige) vispassage aan te leggen om aan Europese verplichtingen te voldoen.
Maakt dit project deel uit van de maatregelen ten behoeve van uitvoering van de Kaderrichtlijn Water? Zo ja, waarom?
De vismigratierivier vervangt de KRW-maatregel «vispassage Kornwerderzand». Zie ook het antwoord op vraag 3.
Zijn er andere experimenten verkend die de vispopulatie in het IJsselmeer ten goede kunnen komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Naast de vier voorziene KRW-maatregelen (zie antwoord op vraag 3), worden door de omringende waterschappen knelpunten tussen het IJsselmeer en de wateren in hun beheer opgelost, zodat de vis gemakkelijker kan migreren van en naar sloten, meren, beken en rivieren. Op de website www.rws.nl/krwkaart is zichtbaar welke Kaderrichtlijn Water (KRW) maatregelen door Rijkswaterstaat worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven hoeveel er precies vanuit de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gefinancierd zal worden ten behoeve van dit project, aangezien deze vismigratierivier onderdeel is van een akkoord over renovatie van de Afsluitdijk tussen gedeputeerde staten van de provincies Fryslân en Noord-Holland en een drietal gemeenten?2
De vismigratierivier betreft een ambitie die de regio wil realiseren en waarvoor de regio het overgrote deel van de financiering op zich neemt. De regio heeft aangegeven bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) een aanvraag te willen indienen voor een bijdrage van € 8 mln., te financieren uit de bijdrageregeling voor de ambities voor de Afsluitdijk4. Via de bijdrageregeling voor de regionale ambities bij de Afsluitdijk is in totaal een bedrag van maximaal € 20 mln. beschikbaar. De provincie Fryslân coördineert de aanvragen voor bijdragen.
Daarnaast wil de regio een verzoek indienen voor een bijdrage van € 5,3 mln.; het bedrag dat door het Ministerie van IenM gereserveerd is voor een vispassage op diezelfde locatie (die bij aanleg van de vismigratierivier kan komen te vervallen). Het Ministerie van IenM heeft nog geen verzoek van de regio ontvangen en dus ook nog geen besluit genomen over de bijdrage.
Wie is er verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van deze zogenaamde vismigratierivier?
De vismigratierivier zal in twee delen gerealiseerd worden: een coupure (doorgang) in de Afsluitdijk en de rivier aan Waddenzee- en IJsselmeerzijde. De coupure zal door Rijkswaterstaat worden aangelegd en beheerd. Bekostiging vindt plaats door bijdragen van de provincies Noord-Holland en Fryslân en het Rijk (zie ook het antwoord op vraag 6). Beheer en onderhoud van de coupure wordt door de initiatiefnemers eeuwigdurend afgekocht. De vismigratierivier zelf zal door de initiatiefnemers worden aangelegd. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de vismigratierivier.
In hoeverre wordt de Afsluitdijk verzwakt door deze gaten? Is het effect op de veiligheid van de dijken onderzocht?
De coupure is ontworpen conform het wettelijk verplichte veiligheidsniveau van de Afsluitdijk (1:10.000). De coupure is hiermee net zo sterk als de rest van de Afsluitdijk na versterking. Aanleg van de vismigratierivier zal geen verzwakking van de Afsluitdijk ten gevolge hebben.
Kunt u een overzicht geven van alle huidige vismigratierivieren of -tunnels in Nederland en de bijbehorende kosten, inclusief beheer en onderhoud?
De vismigratierivier bij de Afsluitdijk is de enige vismigratierivier in Nederland en voor zover bekend zelfs wereldwijd. Wel zijn er op verschillende plaatsen in Nederland sinds 1930 meer dan 600 maatregelen genomen door Rijkswaterstaat en de waterschappen om de vispasseerbaarheid te vergroten. Er zijn grote verschillen in de kosten van de maatregelen. Soms gaat het om visvriendelijk sluisbeheer zonder extra kosten, soms om het aanleggen van een vispassage zoals een vistrap of vishevel. Met name maatregelen bij de overgang tussen zoet en zout water zijn relatief kostbaar in verband met het beperken van de zoutindringing. De beheer en onderhoudskosten zijn in het algemeen onderdeel van het beheer en onderhoud van het object waar de vispassage zich bevindt (vaak sluizen en stuwen) en zijn daardoor niet apart inzichtelijk.
Ter illustratie: de kosten voor de vispassage bij Den Oever bedragen ongeveer € 2,1 mln. Voor het visvriendelijk spuibeheer bij Den Oever en Kornwerderzand zijn zoutbeperkende maatregelen nodig die voor beide locaties samen € 4,5 mln. bedragen.
Zijn er plannen voor soortgelijke projecten in de rest van Nederland? Zo ja, kunt u een overzicht geven van toekomstige vismigratierivieren of -tunnels?
Er zijn, voor zover mij bekend, op dit moment geen plannen voor soortgelijke projecten in Nederland. In de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen zijn voor de periode 2016–2021, naast de eerder genoemde 600 passages, nog eens ruim 500 vispassages gepland. Het gaat echter niet om «vismigratierivieren of -tunnels».
Het bericht “Mansveld niet naar klimaattop in Lima” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat – ook bij verhindering van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu – Nederland door een bewindspersoon vertegenwoordigd moet worden bij de klimaattop in Lima (COP20)?1
Het heeft uiteraard de voorkeur dat de verantwoordelijke bewindspersoon aanwezig is bij een ministerieel deel van een klimaatconferentie. In verband met urgente privéomstandigheden van de Staatssecretaris, heeft zij echter moeten besluiten om niet naar Lima af te reizen. Omdat naast de Staatssecretaris de klimaatgezant inhoudelijk het meest betrokken is, ligt het voor de hand dat hij haar vervangt, in plaats van een andere bewindspersoon. Hij heeft ook deelgenomen aan de voorbereidende internationale overleggen en treedt op als leider van de delegatie.
Heeft u overwogen een ander bewindspersoon af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft de klimaatgezant, die de Staatssecretaris vervangt, voldoende armslag om namens Nederland een hogere CO2-reductie toe te zeggen dan 40%?
In Lima wordt gewerkt aan drie hoofdpunten, waarvoor de EU gezamenlijk een mandaat heeft vastgesteld. Ten eerste aan de concepttekst van het nieuwe klimaatakkoord dat we in Parijs in 2015 overeen willen komen. Tweede punt is een besluit over de manier waarop elk land zijn nationale ambitie inbrengt. En ten derde moeten we vooruitgang boeken op klimaatactie voordat het nieuwe akkoord in 2020 in werking treedt. Het toezeggen van een hogere reductie is nu niet aan de orde. De EU was met een doelstelling van ten minste 40% in 2030 immers een van de eersten met het vaststellen van een bijdrage. Alle partijen bij het UNFCCC hebben tot en met het eerste kwartaal van 2015 de tijd om hun bijdrage in te dienen.
Heeft de klimaatgezant de mogelijkheid om een ruimere bijdrage aan de Green Climate Fund toe te zeggen als dat een deal dichterbij brengt?
Ook dit is in Lima niet aan de orde.
Welke nadelen heeft de afwezigheid van de Staatssecretaris op de onderhandelingsruimte voor Nederland en het welslagen van de onderhandelingen?
Een team van onderhandelaars uit de Lidstaten en de Europese Commissie onderhandelt in Lima – binnen het in raadsconclusies vastgelegde mandaat – namens de EU. De afwezigheid van de Staatssecretaris heeft op de onderhandelingsruimte geen effect. In de brief van 19 november jl (Kamerstuk 31 793, nr. 93) is wel een aantal specifieke punten belicht, die Nederland in wil brengen. Het heeft uiteraard de voorkeur als deze door de verantwoordelijke bewindspersoon kunnen worden ingebracht. Zoals gezegd (antwoord 1) zullen deze bij afwezigheid van de Staatssecretaris door de klimaatgezant worden ingebracht.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden, aangezien de top (high level segment) vandaag, dinsdag 9 december, al begonnen is en loopt tot en met aanstaande vrijdag 12 december?
Ja.
Het bericht ‘Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen»?1
Ja.
Klopt het dat deze nieuwe supermarkt(keten) onder andere «Poolse» Coca Cola gaat verkopen? Zo ja, wordt op alle grote PET-flessen met betrekking tot deze specifieke cola eveneens statiegeld geheven?
Naar ik heb begrepen, verkoopt deze supermarkt ook Poolse Coca-Cola. Deze supermarkt heeft in een reclameactie aangekondigd frisdrank te verkopen zonder statiegeld op de fles. Ik heb ook begrepen dat deze supermarkt inmiddels besloten heeft om de reclameactie om de flessen zonder statiegeld te verkopen, per direct te stoppen.
Kan worden gegarandeerd dat ook na 1 januari 2015, als het Afvalfonds de verplichting tot statiegeldheffing overneemt, voor alle flessen waarop nu statiegeld wordt geheven deze verplichting in stand blijft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals voorheen, kan ook nu zich een situatie voordoen dat een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt.
In situaties als deze kon het Productschap Dranken hier een melding van maken bij de Economische Controledienst. De meldingen die in de afgelopen jaren gedaan zijn, hebben zelden geleid tot handhavingsacties.
Nu de Productschappen opgeheven zijn en Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) de afspraken over de borging van statiegeld overgenomen heeft, heeft StAV een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen. Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt.
Voor de consumenten verandert er niets. Als de consument een grote water- en frisdrankfles terugbrengt naar het verkooppunt, ontvangt hij daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt. StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak. Dit is overigens niet anders dan de situatie vóór 2015.
Samenvattend: voorheen kenden we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld sprake kon zijn van een delict en een boete opgelegd kon worden. Nu kennen we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld een aanzienlijk hoger tarief geheven kan worden. Het doel, namelijk het zoveel mogelijk recyclen van plastic verpakkingsmaterialen, blijft in beide situaties overeind.
Het bericht dat de chemiesector laks omgaat met regels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chemiesector laks met regels» en met het proefschrift «Optic Compliance – Enforcement and Compliance in the Dutch Chemical Industry»?1
Ja.
Herkent u de in het bericht en proefschrift geschetste omvang van het probleem?
De conclusies uit het proefschrift bevestigen het beeld dat uit de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over Chemie Pack en Odfjell naar voren is gekomen. Het kabinet heeft dat beeld in de reactie op de rapporten van de OvV ook onderkend. Het proefschrift is gebaseerd op inspectiegegevens uit de periode 1999 t/m 2011. Dat beeld over die periode wordt met dit onderzoek wederom bevestigd.
Herkent u het tekortschietende toezicht dat wordt aangekaart in het proefschrift? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat milieu en veiligheid permanente aandachtspunten moeten zijn binnen chemiebedrijven, in plaats van dat het aangekaart wordt na misstanden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het signaal, dat het toezicht door de Inspectie op de Leefomgeving en Transport op de permanente veiligheid te wensen over laat?
Ja, uiteraard verwacht ik van chemiebedrijven dat zij hun verantwoordelijkheid ten volle nemen. De bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de regels voor milieu en veiligheid. De drie kerntoezichthouders voor BRZO (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW en Veiligheidsregio’s) zijn verantwoordelijk voor het toezicht op deze naleving. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet op deze voorschriften niet rechtstreeks toe, maar heeft wel vanuit de stelselverantwoordelijkheid een interbestuurlijke toezichtsrol op het bevoegd gezag.
Deelt u de mening dat er binnen de chemiesector een cultuuromslag moet plaatsvinden, waarbij de sector zelf ook verantwoordelijkheid gaat dragen voor de veiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan bijdragen?
Ik ben van mening dat een chemisch bedrijf zelf primair verantwoordelijk is voor de veiligheid. Dit uitgangspunt is ook geformuleerd in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de onderzoeken van de OvV over Chemie Pack en Odfjell. Het bedrijfsleven onderneemt ook zelf actie om de veiligheidsprestatie te verbeteren onder andere in het programma Veiligheid Voorop.
Dergelijke initiatieven stimuleer en faciliteer ik bijvoorbeeld in de vorm van Safety Deals.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat bevindingen regelmatig niet gearchiveerd worden? Zo ja, wat voor maatregelen worden genomen om dit te verbeteren?
In het verleden kwam het inderdaad voor dat toezichthouders niet al hun bevindingen vastlegden dan wel dit op verschillende manieren deden. BRZO+ (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW, Veiligheidsregio’s, Inspectie Leefomgeving en Transport, OM en Rijkswaterstaat) heeft dit aandachtspunt opgepakt door afspraken te maken over uniforme vastlegging van bevindingen en overtredingen in de gemeenschappelijke rapportages.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat het beleid voor toezicht op de chemiesector te vaag en versnipperd is en dat er vaker en steviger toezicht nodig is om de veiligheid te waarborgen? Bent u bereid een gezamenlijke en heldere strategie voor handhaving van de regelgeving op te stellen?
De door het kabinet ingezette maatregelen richten zich onder andere op het versterken van het toezicht op de majeure risicobedrijven. Zo is er verregaande samenwerking tussen de verschillende toezichthouders in BRZO+ en is de landelijke BRZO-handhavingstrategie vastgesteld. De handhavingstrategie wordt ook al gebruikt door de toezichthouders.
Welke conclusies zijn getrokken in het gezamenlijk overleg dat de inspecties zouden voeren om het versnipperde beleid tegen te gaan, zoals door u aangegeven in het debat over de veiligheid bij Odfjell van vorig jaar?
Sinds 1 januari 2014 is BRZO+ actief waarin de drie kerntoezichthouders (WABO bevoegd gezag, Inspectie SZW en de Veiligheidsregio’s) nauw samenwerken. BRZO+ heeft zich in 2014 gericht op de nadere invulling van integraal toezicht onder andere door middel van de uitrol en toepassing van de landelijke BRZO-handhavingstrategie.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat de chemiesector duidelijker de risico’s en gevaren voor de omgeving openbaar moeten maken? Bent u bereid de bedrijven te verplichten deze informatie te delen met een website als http://www.risicokaart.nl/ zodat omwonenden bekend zijn met de gevaren in hun omgeving?
Het is belangrijk dat de risico’s voor de omgeving voldoende duidelijk zijn. De risicokaart bevat informatie over risicovolle bedrijven. Deze informatie is verstrekt door de bedrijven aan bevoegd gezag. Bevoegd gezag levert deze informatie aan voor de risicokaart. Voorts worden juist om de omgeving te informeren publieksvriendelijke samenvattingen van inspectierapporten openbaar gemaakt.
Wat gaat u doen met de suggesties in de initiatiefnota van de D66-fractie «Veiliger omgaan met chemie»?2
In de brief van 4 december 20133 is uitvoerig ingegaan op de initiatiefnota van de D66-fractie. Daarin is aangegeven of en hoe de in de initiatiefnota genoemde punten worden meegenomen in de maatregelen die door kabinet en bedrijfsleven zijn ingezet.
Ten behoeve van het komende AO Externe Veiligheid zal ik u een actuele stand van zaken doen toekomen.
De verschillen in faunabeleid tussen provincies |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Faunabescherming: Wild is vogelvrij in Utrecht»?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van samenhang en eenheid in het faunabeleid uitgevoerd door de twaalf provincies sinds de invoering van de Flora- en Faunawet?
Op grond van de Flora- en faunawet zijn de provincies belast met de uitvoering van de wettelijke regels over het faunabeheer. De provincies passen dezelfde regels toe, neergelegd in de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regelgeving. De provincies hebben binnen deze regels de ruimte voor een eigen beleid, waarbij zij rekening kunnen houden met regionale omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. De provincies werken op dit punt ook samen en stemmen waar nodig met elkaar af. Dat daarmee onderlinge verschillen zullen bestaan tussen de uitvoeringspraktijk van de verschillende provincies, is evident.
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde provinciale faunabeleid met betrekking tot eenheid en samenhang?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid te allen tijde vermeden dient te worden, en dat dit uitgangspunt ook van toepassing moet zijn in handhaving en uitvoering van de Flora- en Faunawet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het faunabeleid? Ziet u de rijksoverheid als bewaker van eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van gedecentraliseerd beleid? Zo nee, hoe en door wie wordt de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid dan bewaard om juridische procedures bij de rechter te voorkomen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het handelen binnen de kaders van de Flora- en faunawet ligt bij de provincies zelf. Provinciale staten oefenen daartoe controle uit op het handelen van gedeputeerde staten. Met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten zijn de provincies in voorkomend geval door het Rijk aanspreekbaar op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de provincie Utrecht en de provincies Noord- en Zuid-Holland, namelijk dat de provincie Utrecht het gebruik van vangkooien voor kraaien en roeken goedkeurt, terwijl Noord- en Zuid-Holland dit middel niet toestaan omdat het in strijd is met de Vogelrichtlijn? Hoe verhoudt een dergelijk verschil zich tot eenheid van beleid en tot het gelijkheidsbeginsel, dat in casu betekent dat dieren overal in ons land in gelijke omstandigheden, op gelijke wijze beschermd dienen te worden?
Op grond van artikel 15a van de Flora- en faunawet is ter implementatie van de Vogelrichtlijn het gebruik van niet-selectieve middelen voor het vangen en doden van vogels, waaronder vangkooien, verboden. De Vogelrichtlijn staat onder voorwaarden uitzonderingen toe op dit verbod. Het is op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet aan gedeputeerde staten van de provincies om in concrete gevallen ontheffing te verlenen voor het gebruik van vangkooien en daarbij te toetsen of aan de voorwaarden voor uitzondering is voldaan.
Bent u bereid het verschil in aanpak tussen de provincies bij de provincies aan de orde te stellen teneinde de eenheid te bevorderen en daarmee de rechtszekerheid? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo, nee waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar mogelijke verschillen in toezicht en handhaving in het kader van de huidige Flora- en Faunawet en de Kamer daarover te berichten voorafgaand aan de behandeling van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet geeft de provincies de ruimte om, binnen de kaders van de wet, een eigen uitvoeringsbeleid te voeren en rekening te houden met regionale omstandigheden (zie mijn antwoorden op vragen 2 en 5). De provincies zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze regels van de Flora- en faunawet. Ik zie geen aanleiding om hierover een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om in de nieuwe Wet Natuurbescherming een eenduidig beschermingsregime voor dieren in de verschillende provincies te waarborgen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel natuurbescherming2, dat aanhangig is bij uw Kamer, voorziet in een eenduidig beschermingsregime voor in het wild levende dieren (zie hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel). Het legt, net als nu onder de Flora- en faunawet, de verantwoordelijkheid bij de provincies om op dit punt uitvoering te geven aan de wettelijke regels.
Het bericht over het negeren van draagvlak voor windmolens op land |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Friese provinciebestuur af wil van solitaire dorpswindmolens, ten gunste van de projecten in het IJsselmeer en aan de kop van de Afsluitdijk?1 Wat is uw mening hierover?
Ja.
Ik heb hier geen mening over en dat past mij ook niet. Ik heb samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu duidelijke afspraken gemaakt met de provincies, waaronder de provincie Friesland, over het beschikbaar krijgen van voldoende ruimte om de met de verschillende provincies afgesproken taakstelling voor wind op land in te vullen. Daarbij is ook een duidelijke rolverdeling afgesproken. Conform de betreffende bepalingen in de wet ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor de ruimtelijke besluitvorming over grootschalige windenergie (groter dan 100 MW). Met het IPO is afgesproken dat die besluitvorming in overleg met de betreffende provincies plaats vindt. Het kader voor de besluitvorming is de op 31 maart 2014 aan de Staten Generaal aangeboden structuurvisie windenergie op land (SvWOL)2. Voor de provincie Friesland is uitsluitend een locatie in het Friese deel van het IJsselmeer aangemerkt als geschikt voor grootschalige windenergie, en de besluitvorming over de invulling van die locatie wordt nu al geruime tijd onder mijn regie voorbereid in het kader van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Dit is volledig in overeenstemming met de wens van het provinciebestuur bij het op- en vaststellen van de SvWOL.
De besluitvorming over het bieden van ruimte voor kleinschaligere windenergieprojecten (kleiner dan 100 MW) is zowel op grond van de wet als gelet op de genoemde afspraken de verantwoordelijkheid van de provincie. Mijn rol daarbij beperkt zich tot het beoordelen of de door de provincie geboden ruimte voor kleinschaligere windenergie samen met de ruimte voor grootschalige projecten voldoende is voor de invulling van de met de provincie afgesproken taakstelling.
Specifiek voor de provincie Friesland geldt dat ik deze provincie naar aanleiding van een op 24 april jl. door uw Kamer aangenomen motie3 over het maximeren van het RCR-project Windpark Fryslân op 250 MW tot uiterlijk 1 januari 2015 de tijd heb gegeven om de met haar afgesproken taakstelling in te vullen en vast te stellen. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bij het opstellen van het ontwerpinpassingsplan voor windpark Fryslân rekening zal houden met de door de provincie vast te stellen planologische invulling van haar taakstelling. In lijn met de in de motie genoemde omvang ga ik daarbij voor windpark Fryslân uit van een minimale omvang van 250 MW en een grotere omvang naarmate de provincie minder ruimte op land weet te vinden en vast te leggen. Op dit moment ben ik nog in afwachting van de invulling door de provincie Friesland.
Vindt u het wenselijk dat de doelstelling van 530 MW aan wind op land, die de provincie Friesland binnen zes jaar gerealiseerd moet hebben, niet alleen als minimum maar ook als maximum-resultaat wordt opgevat? Zo nee, waarom niet?
De afspraken met de provincie gaan over de ruimte die nodig is om in 2020 in totaal 6.000 MW opgesteld wind op land vermogen te kunnen realiseren. Friesland heeft daarbij een taakstelling van 530,5 MW op zich genomen. Voor de invulling van de kabinetsdoelstelling van 14% duurzame energie in 2020 acht ik dit voldoende. Daarnaast heb ik met de provincies ook gesproken over de bijdrage van wind op land aan de doelstelling van 16% duurzame energie in 2023. Alhoewel daar geen afspraken over zijn gemaakt, acht ik het wel verstandig dat de provincies, waaronder ook Friesland, nu al nadenken over hun bijdrage aan de invulling van de doelstelling voor 2023 en in dat kader voor de periode na 2020 de afgesproken taakstelling niet als maximum beschouwen.
Wat vindt u ervan dat een provinciebestuur besluit om grootschalige projecten, die worden opgezet en geëxploiteerd door energiebedrijven, voorrang te verlenen boven lokale initiatieven die de economie en sociale voorzieningen van dorpen ten goede komen?
De impliciete veronderstelling die uit deze vraag, spreekt dat lokale initiatieven per definitie beter zijn voor de economie en sociale voorzieningen van gemeenschappen dan grootschaligere projecten, deel ik niet. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het onwenselijk dat een provinciebestuur een initiatief met breed draagvlak onder zowel bewoners als maatschappelijke organisaties opzij schuift om zijn eigen plannen er door te drukken? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluitvorming over windenergie zal draagvlak altijd een van de factoren zijn die wordt meegewogen. Bij de besluitvorming over grootschalige windenergieprojecten met toepassing van de RCR betrek ik met mijn collega van Infrastructuur en Milieu dit element bij de besluitvorming door het Rijk. Bij de besluitvorming over kleinschaligere projecten is het aan de provincie om de afweging te maken. Ik ga er daarbij vanuit dat de provincies het aspect draagvlak eveneens meenemen, maar het is aan de provincies en niet aan mij om te bepalen op welke wijze dat gebeurt.
Meer in zijn algemeenheid teken ik daarbij aan dat bij veel windinitiatieven blijkt dat het draagvlak voor die initiatieven afneemt naarmate het tijdstip van besluitvorming dichter bij komt. Een geconstateerd draagvlak voorafgaand aan de start van een besluitvormingsproces biedt niet altijd garantie voor de toekomst.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de Commissie van Advies onder leiding van Pieter Winsemius in opdracht van Fryslân foar de Wyn, dat de helft van de Friese windopgave op land gerealiseerd kan worden, met draagvlak?2
Het gaat hier om een advies aan en op verzoek van het provinciaal bestuur. Het provinciaal bestuur betrekt dit advies bij haar besluitvorming. Zoals ik ook in de antwoorden hiervoor heb aangegeven, meng ik mij niet in die provinciale besluitvorming en in dat kader past het mij ook niet om een inhoudelijk oordeel uit te spreken over een advies dat een rol speelt bij die provinciale besluitvorming.
Het agressieve gedrag van paardenhandelaren jegens NVWA-inspecteurs |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de agressieve sfeer op de paardenmarkt in Hedel1 2 waaruit blijkt dat paardenhandelaren agressief reageerden toen zij werden aangesproken op de aanwezigheid van trekpaarden waarvan de staarten waren gecoupeerd?
Ja.
Wat is uw oordeel over het agressieve gedrag jegens NVWA-inspecteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, dierenartsen en inspecteurs van dierenwelzijnsorganisaties? Wat is uw oordeel over het besluit van de organisatie van de paardenmarkt in Hedel en de NVWA om de trekpaarden met gecoupeerde staarten niet te verwijderen?
De medewerkers van de NVWA hebben het gedrag van de paardenhandelaren of de medewerkers van de paardenmarkt niet als agressief ervaren.
Het besluit dat genomen is over de afvoer van de paarden van de markt is niet beïnvloed door het gedrag van de paardenhandelaren en is in samenspraak met de organisatoren van de paardenmarkt tot stand gebracht.
Besloten werd om twee paarden met gecoupeerde staarten te verwijderen.
Van twee andere gecoupeerde paarden werd besloten dat ze konden blijven staan. Het betrof één paard met een gecoupeerde staart van voor 2001 en één paard met een gecoupeerde staart met een attest van de dierenarts over de veterinaire noodzaak van de ingreep.
Erkent u dat dergelijk agressief gedrag de autoriteit van de NVWA ondermijnt en dat intimiderend en agressief handelen door paardenhandelaren jegens de NVWA bestraft moet worden? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van de NVWA hebben het gedrag van de handelaren niet als intimiderend en agressief ervaren. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of art. 2.16, derde en vierde lid van de Wet dieren, waarin staat het verboden is om paarden met een gecoupeerde staart tentoon te stellen, tevens geldt voor paardenmarkten? Zo ja, op welke wijze gaat u paardenmarkten hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Het verbod van art. 2.16 ziet op tentoonstellingen en keuringen. Het verbod op het aanbieden van dieren waarbij een verboden ingreep is gedaan is opgenomen in art. 2.7 lid 3 Wet dieren. Dit verbod geldt ook voor paardenmarkten. Dit is een voortzetting van een verbod dat ook al gold onder de gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het verbod is bekend bij handelaren, fokkers en tentoonstellingen. De NVWA handhaaft op de naleving hiervan.
Kunt u aangeven wat de validiteit van het Protocol Welzijn Paardenmarkten is, waarin onder andere de paardenmarkten Hedel, Zuidlaren en Elst hebben afgesproken geen paarden met gecoupeerde staarten toe te staan, als dit structureel geschonden wordt? Bent u bereid om wet- en regelgeving in te stellen nu blijkt dat vrijblijvende protocollen geen toegevoegde waarde hebben in de praktische toepassing en uitwerking? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben positief over het feit dat organisatoren van paardenmarkten hun verantwoordelijkheid voor het waarborgen van dierenwelzijn en bioveiligheid op de markt hebben genomen en deze hebben vastgelegd in een protocol.
Ik ga er vanuit dat de organisatie van een paardenmarkt zich aan haar protocol houdt.
De NVWA intervenieert op grond van de vigerende wet- en regelgeving en niet op basis van private protocollen.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over het feit dat de secretaris van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) heeft geïntervenieerd toen de paardenmarktorganisatie probeerde het Protocol Welzijn Paardenmarkten na te leven en de eigenaars van paarden met gecoupeerde staarten na 2001 verzocht van de markt te vertrekken? Hoe verhoudt dit gedrag zich met de «voorbeeldfunctie» die hij volgens u vervult?
De specifieke inhoud van de interventie van bovengenoemde persoon is mij niet bekend.
In de gesprekken met de KVTH staan de (il-)legaliteit van het couperen, het uitdragen van het standpunt dat de ingreep van couperen niet alleen verboden maar ook maatschappelijk ongewenst is en de voorbeeldfunctie die van het bestuur van de KVTH mag worden verwacht centraal.
Hoe zijn de gesprekken3 verlopen die u eerder met de secretaris van de KVTH hebt gehad? Bent u bereid om zijn voorbeeldfunctie naar aanleiding van zijn interventie op de paardenmarkt in Hedel aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de aanwezigheid van een dierenarts vanaf het begin van de aanvoer tot het einde van de paardenmarkt verplicht te stellen voor de medische keuring van paarden en pony’s?
De primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van dierenwelzijn en bioveiligheid van de paarden op de markten ligt bij de organisatie van de markt. In de protocollen van sommige markten, zoals die van Barneveld, is voorzien in de aanwezigheid van een praktiserende dierenarts bij het afladen van paarden die het marktterrein betreden.
Indien paarden de markt verlaten voor export wordt in de periode voorafgaand aan de markt contact gezocht met de NVWA en worden afspraken gemaakt over toezicht en mogelijke certificering. Ik zie geen aanleiding om hiervan af te wijken.