Het bericht ‘Productiestop Nyrstar wakkert zorgen stroomintensieve industrie aan’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Productiestop Nyrstar wakkert zorgen stroomintensieve industrie aan»?1
Ja.
«Er bestaan zorgen over de echt volstrekt uit de hand lopende tarieven voor toegang tot elektriciteitsnetten», aldus Hans Grünfeld, directeur van de vereniging voor energie-intensieve bedrijven (VEMW); deelt u deze zorgen?
Ik heb verschillende signalen vanuit de industrie ontvangen en neem deze zeer serieus. Het is belangrijk dat de sector kan verduurzamen en elektrificatie is daarvoor een belangrijke route.
De elektriciteitsrekening is opgebouwd uit leveringstarieven, belastingen en nettarieven. De nettarieven zijn een substantieel onderdeel van de totale elektriciteitsrekening van bedrijven. Ik vind het belangrijk dat elektrificatie voor de energie-intensieve industrie aantrekkelijk blijft en dat hier een business case voor is. Ik begrijp dat de onzekere en/of sterk stijgende nettarieven hier een knelpunt in kunnen vormen.
Tegelijkertijd is het van belang dat er voldoende geïnvesteerd wordt in het elektriciteitsnet op land en op zee. Dit is van belang voor het verhelpen van de huidige netcongestie-problematiek, maar ook voor de verdere opschaling van windenergie op zee. Deze energie is namelijk noodzakelijk voor de elektrificatie van de industrie, maar ook voor de productie van groene waterstof die ook toegepast zal worden in de industrie.
In de jaarlijkse speelveldtoets (verwachte oplevering Q2 2024) wordt extra aandacht besteed aan een vergelijking van de elektriciteitskosten in Nederland t.o.v. andere landen. Daarnaast laat ik een verdiepend onderzoek uitvoeren naar de verschillen in effectieve elektriciteitskosten voor industriële gebruikers in Nederland, Duitsland, Frankrijk en België.
In 2024 zijn de netwerkkosten voor Nyrstar Budel volgens het bedrijf ongeveer 15 maal zo hoog als in 2023; blijft een stijging van netwerkkosten voor energie-intensieve bedrijven de komende jaren doorzetten? Zo ja, in welke mate?
De stijging van de nettarieven voor Nyrstar Budel en andere elektriciteit-intensieve bedrijven van 2023 naar 2024 heeft twee redenen, die ik hieronder verder zal toelichten. Daarna zal ik een indicatie geven van de te verwachten ontwikkelingen in de komende jaren.
Zonder verdere maatregelen is het te verwachten dat de kosten voor TenneT (en daarmee de nettarieven voor aangeslotenen) richting 2030 zullen doorstijgen, maar niet in dezelfde mate als de afgelopen jaren.
Volgens dhr Grünfeld heeft stroomintensieve industrie het moeilijk door onder andere de afgeschafte overheidsregelingen die in buurlanden nog wel van toepassing zijn, deze afschafte overheidsregelingen zorgen voor een ongelijk speelveld, bent u voornemens om deze ongelijkheid aan te pakken?
De Nederlandse inzet richting buurlanden en de Europese Commissie is allereerst gericht op het borgen van een gelijk speelveld binnen de EU voor bestaand en nieuw industrieel elektriciteitsverbruik. Belangrijk onderdeel hiervan is de inzet op integratie van de Europese groothandelsmarkt voor elektriciteit, waardoor de groothandelsprijs in Nederland een groot deel van de tijd ongeveer gelijk is aan die in de omliggende landen. Daarnaast kijkt Nederland ook naar het verder harmoniseren van de methodiek waarop nettarieven worden vastgesteld, om te voorkomen dat verschillen in nationale vormgeving van de nettarieven het gelijk speelveld verstoren. Nederland acht het van belang dat Europese landen samen optrekken om een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam elektriciteitssysteem te ontwikkelen. Dit draagt bij aan het Europese concurrentievermogen als geheel. Voor het geval er ondanks deze inzet verstoringen in het gelijk speelveld blijven, breng ik op dit moment mogelijke nationale maatregelen in kaart.
Gelet op het bovenstaande is het van belang om verder duidelijkheid te creëren over de ontwikkeling van de totale elektriciteitsprijzen in de regio, niet alleen over de pakketten in de komende jaren, maar ook op de langere termijn. Dit gebeurt onder andere in het Pentaverband, een regionaal samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland.
Daarnaast brengen we op dit moment preciezer in beeld in welke mate andere landen via regelingen de energiekosten voor de elektriciteit-intensieve industrie beperken.
Onder stroomintensieve bedrijven heerst een sobere stemming, deels vanwege hoge stroomkosten en overvolle stroomnetten, maar ook vanwege het gebrek aan visie vanuit de overheid aangaande de toekomst van de industrie in Nederland; deelt u de opvatting dat de overheid een gebrek aan visie heeft als het gaat om de toekomst van stroomintensieve bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het huidige demissionaire kabinet is hier vanaf het coalitieakkoord4 duidelijk in geweest: het is de ambitie om in de kopgroep te zitten van de transitie naar een groene industrie en daarvoor is een groene industriepolitiek nodig. De industrie is van belang voor de economie, export, innovatie, strategische autonomie en werkgelegenheid in Nederland. Producten van de industrie hebben we nodig in ons dagelijks leven: denk aan voedselverpakkingen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en zo zijn er nog vele voorbeelden. Ook zorgt de industrie voor circa 850.000 banen door heel Nederland. Met haar emissies heeft de industrie echter een schadelijke invloed op onze leefomgeving en het klimaat, en daarom moet zij verduurzamen.5 De Europese en nationale klimaatdoelen, ondersteund door het EU-ETS, schetsen een duidelijke opgave voor de (energie-intensieve) industrie: netto nul CO2-uitstoot in 2040. Deze verduurzaming willen we in Nederland realiseren. Het motto is dan ook «liever groen hier dan grijs elders». Zo voorkomen we dat we onze vervuiling exporteren naar andere landen en nemen we onze verantwoordelijkheid om de transitie naar een schone industrie te stimuleren. De overheid stuurt hierbij op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en een goed investeringsklimaat.6 Naast het normeren en beprijzen van emissies, via onder meer diverse emissiegrenswaarden, het EU-ETS en de CO2-heffing, ondersteunt de overheid de industrie bij de verduurzaming met verschillende (subsidie)instrumenten en bijvoorbeeld de maatwerkaanpak.
Heeft u op structurele basis contactmomenten met het VEMW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier heeft u dit ingekleed?
Ja, ik spreek de VEMW zeer regelmatig. Een niet limitatieve opsomming: er is regulier overleg tussen mijn ministerie en de verschillende brancheverenigingen van de industrie, waaronder de VEMW. Daarnaast zit een vertegenwoordiger van de VEMW namens de industrie in de stuurgroep NPVI. Tot slot wordt ook met de VEWM minimaal twee keer per jaar gesproken in het kader van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN), waar VEMW partner is. Naast alle formele overlegmomenten zijn er vanzelfsprekend ook veel momenten van meer informele interactie.
Is het artikel in het Financieele Dagblad aanleiding voor u om op korte termijn een overleg met het VEMW te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorgen van de VEMW zijn mij bekend en het onderwerp komt in verschillende van de in het vorige antwoord genoemde overleggen aan de orde; een separaat overleg hierover is dus niet nodig.
Verwacht u dat de komende jaren nog meer stroomintensieve bedrijven, zoals aluminiumproducent Aldel, failliet zullen gaan?
Er zijn geen directe gevallen mij bekend van aanstaande faillissementen, maar ik zie wel dat elektriciteit-intensieve bedrijven het lastig hebben. Of dat leidt tot meer faillissementen hangt af van een meerdere factoren waaronder de ontwikkeling van de (wereld)economie, de rente en geopolitieke ontwikkelingen. Meer faillissementen zijn helaas niet uit te sluiten. Dit is altijd, zo ook bij Aldel, erg vervelend voor de direct betrokkenen van het bedrijf, maar ook voor de Nederlandse bedrijvigheid en werkgelegenheid. Als kabinet proberen we met onze groene industriepolitiek uiteraard te zorgen voor een concurrerende uitgangspositie.
Is er een grens aan het aantal faillissementen dat onze industrie kan dragen zonder dat onze concurrentiepositie structureel in het geding komt? Wanneer komt volgens u deze grens in zicht?
De concurrentiepositie van onze industrie wordt bepaald door vele factoren, zoals wet- en regelgeving, geografische ligging, aanwezige infrastructuur, energiekosten en beschikbaarheid van personeel. Een faillissement is het gevolg van een samenloop van omstandigheden bij een onderneming en heeft geen effect op onze concurrentiepositie. Een toename van het aantal faillissementen in een specifieke (deel)sector kan bij gelijk blijven van het aantal faillissementen in dezelfde (deel)sector in onze buurlanden een indicatie zijn dat onze concurrentiepositie verslechtert, maar dit en de mogelijke oorzaak daarvan zal van geval tot geval onderzocht moeten worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 brengen we momenteel onze concurrentiepositie in kaart met betrekking tot de energiekosten voor de elektriciteit-intensieve industrie.
Kunt u op korte- of middellange termijn stroomintensieve bedrijven ondersteuning aanbieden? Zo ja, welke acties denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Naast de ondersteuning die de energie-intensieve industrie krijgt van het kabinet bij de transitie naar een duurzame en gezonde industrie (zie onder meer antwoord 5), onderneemt het kabinet naar aanleiding van de situatie met de energieprijzen verschillende acties, die ik ook hiervoor heb genoemd. In de eerste plaats laat het kabinet, zoals aangegeven in antwoord 2, een verdiepend onderzoek uitvoeren naar de verschillen in effectieve elektriciteitskosten voor industriële gebruikers in Nederland, Duitsland, Frankrijk en België, zodat de feitelijke situatie en eventueel handelingsperspectief scherp in beeld is. Daarnaast onderneemt het kabinet verschillende acties, opgesomd in antwoord 4, gericht op een gelijk speelveld in de EU.
Het Nationaal Programma Groningen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Provinciale Statenvergadering in Groningen op 20 december 2023, waarin de motie ««Staten in positie bij Nationaal Programma Groningen en Nij Begun»» unaniem is aangenomen?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Heeft u kennis genomen van de kritiek die gedeputeerde Susan Top uitte op het bestuur van het Nationaal Programma Groningen (NPG) bestuur in de provinciale staten van Groningen?2
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Welke status hebben de zogenaamde «baanbrekers»?
Het algemeen bestuur is verantwoordelijk voor het functioneren van het NPG en bestaat uit overheden (het Rijk, de provincie Groningen en gemeenten in het aardbevingsgebied), het Gasberaad en vertegenwoordigers van de kennisinstellingen, agrarische sector, zorginstellingen, bedrijfsleven, chemische industrie en woningcorporaties. In het algemeen bestuur zitten namens het kabinet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat neemt tevens deel aan het dagelijks bestuur.
Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor het functioneren van het NPG-bestuur?
De democratische verantwoording op de NPG-programma’s is geborgd doordat colleges verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke programma’s en deze – na goedkeuring door het bestuur – ter vaststelling worden voorgelegd aan de betreffende gemeenteraad of provinciale staten.
Waarom is er in de bestuursovereenkomst niet gekozen voor regie/democratische verantwoording in de regio met betrekking tot het NPG-bestuur?3
Veel projecten zijn nog niet (volledig) tot uitvoering gekomen in 2023. Daarnaast worden de maatschappelijke gevolgen pas op enige termijn zichtbaar. Ik vind het daarom logisch om tot 2025 te wachten met evalueren. Dit betekent niet dat er in de tussentijd niet wordt gekeken hoe het NPG functioneert en hoe het beter kan. Zo wordt er jaarlijks een monitor opgeleverd waarin gekeken wordt naar de impact van het NPG op de brede welvaart. Ook is onderzoek gedaan naar de huidige inrichting van NPG en de mogelijkheden voor de toekomst. Daarnaast is er recent een analyse van de executiekracht (doelmatigheid van de uitvoering) van het NPG gedaan. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra deze onderzoeken beschikbaar komen.
Wat vind u ervan dat het NPG-bestuur, in strijd met de bestuursovereenkomst, heeft laten weten geen bestuursevaluatie te laten plaatsvinden?
Het kabinet was verantwoordelijk voor de totstandkoming van Nij Begun. Nij Begun is de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen «Groningers boven gas». Het opstellen van de kabinetsreactie is niet in isolatie gedaan. Hiervoor heeft het kabinet dankbaar gebruik gemaakt van de vele suggesties die zijn gedaan door bewoners en maatschappelijke organisaties, de regionale overheden, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en anderen.
Wie is verantwoordelijk voor de totstandkoming van Nij Begun?
De maatregelen worden in gezamenlijkheid met de uitvoeringsorganisaties, regionale overheden, maatschappelijke organisaties, bewoners en andere ministeries uitgewerkt. Voor schade en versterken geldt dat deze maatregelen samen met de NCG en het IMG, en de regionale overheden worden uitgewerkt. Voor de sociale en economische agenda geldt dat hiervoor een kwartiermaker met alle relevante stakeholders de agenda gaat opstellen en nadrukkelijk de opdracht heeft dat Groningers en Noord-Drentenaren hierover mee kunnen praten. Formele besluitvorming verloopt via kabinet, colleges, en volksvertegenwoordiging (het parlement, provinciale staten en gemeenteraden). Het kabinet legt in de Groningenwet vast dat het jaarlijks over de voortgang verantwoording aflegt met een Staat van Groningen en hierover het gesprek voert in de regio.
Hoe wordt de regio, met name de volksvertegenwoordiging en de inwoners, hierbij betrokken en hoe wordt dit geborgd?
De verantwoording van Nij Begun vindt plaats via de Staat van Groningen. De hoofddoelen van Nij Begun waarover wordt gerapporteerd, worden vastgelegd in de Groningenwet die wordt vastgesteld door het parlement. Op dit moment maakt het kabinet afspraken met provincies en de gemeenten over de Staat van Groningen en de bestuurlijke opzet. Voor de sociale en economische agenda worden bestuurlijke overlegtafels ingericht en volgt een uitvoeringsstructuur waarbij duidelijk moet zijn wie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de democratische legitimiteit wordt geborgd. Het kabinet zal jaarlijks via de Staat van Groningen politieke verantwoording afleggen aan de Kamer over de resultaten van de generatielange aanpak die in Nij Begun is aangekondigd.
Wie besluit uiteindelijk over de bestuurlijke opzet en de verantwoording van Nij Begun?
De Staat van Groningen wordt hét instrument waarmee het Rijk en de regio de resultaten van het beleid monitoren. Zo kan waar nodig tijdig worden bijgestuurd, bijvoorbeeld door de Tweede Kamer. Met de regionale overheden, maatschappelijke organisaties en uitvoeringspartijen, wordt de Staat van Groningen nu vormgegeven. De hoofddoelen worden vastgelegd in de nieuwe Groningenwet, die dit voorjaar in internetconsultatie zal gaan.
Wie houdt toezicht en controle op de regie van Nij Begun en hoe vaak en hoe wordt dit periodiek geëvalueerd?
Ja, ik deel de intentie om de verantwoordelijkheid zo lokaal mogelijk te beleggen. De maatregelen worden veelal in gezamenlijkheid uitgewerkt, het Rijk heeft hierbij een verantwoordelijkheid. Zodoende is belangrijk dat het kabinet uiteindelijk de politieke verantwoording aflegt aan uw Kamer over de resultaten van de PEGA-maatregelen in de Staat van Groningen.
Deelt u de mening dat dit zo lokaal mogelijk belegd zou moeten worden?
Bij de huidige inrichting van het NPG is op diverse manieren voorzien in brede toegang. Binnen het NPG worden programma's opgesteld door de gemeenten en de provincie, in samenspraak met veel partners (waaronder onderwijs- en kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en het bedrijfsleven), en vastgesteld door de gemeenteraad of provinciale staten. Bovendien zijn Groningers bij verschillende projecten uit Toukomst zelf initiatiefnemer en uitvoerder. Toukomst is een onderdeel van het NPG en is het grootste participatietraject van Nederland (€ 100 mln). Tevens wordt er met een Loket Leefbaarheid, een Impulsloket en een jongerenloket (het Loko loket) geld beschikbaar gesteld voor lokale initiatieven die positief bijdragen aan de omgeving en toekomstbestendig zijn.
De heer Nijboer is sinds 6 december 2023 benoemd als kwartiermaker voor de sociale agenda uit Nij Begun en heeft de opdracht om de agenda met een brede coalitie uit de regio te ontwikkelen. Voor de economische agenda uit Nij Begun wordt nu een kwartiermaker gezocht en wordt komend jaar de agenda gevormd in samenspraak met de regio in de volle breedte (te denken aan kennisinstellingen en het bedrijfsleven).
Om te zorgen voor een brede toepassing en breed draagvlak, krijgen Groningers en Noord-Drentenaren een stem bij de sociale en de economische agenda. Daarvoor werk ik samen met de provincie, gemeenten en Nationaal Programma Groningen aan een specifieke aanpak voor jongerenparticipatie. Daarbij geef ik ook invulling aan de motie van de leden Boulakjar en Bikker (Kamerstuk 35 561, nr. 35), waarin de regering wordt verzocht om minimaal 1% van de beschikbare middelen specifiek te laten begroten door kinderen en jongeren.
Hoe wordt voorkomen dat het NPG en Nij Begun vooral een leuke subsidiepot wordt voor handige netwerkers en geen brede toegang en toepassing krijgt?
Ja. Ik kan me voorstellen dat het beeld dat het NPG en de provincie het niet eens zijn, niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de regio. De provincie en het NPG zijn hierover overigens in goed overleg. Door de mensen in Groningen en Noord-Drenthe te betrekken en concrete resultaten te laten zien, wilt het kabinet samen met de partijen in de regio bouwen aan het herstel van vertrouwen.
Onderkent u dat de onvrede over het NPG-bestuur niet positief bijdraagt aan het zo noodzakelijke herstel van vertrouwen in de regio?
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Het artikel 'Hollandse Energie Maatschappij verdacht van gesjoemel met prijsplafondmiljoenen' |
|
Jimmy Dijk , Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe is het mogelijk dat Hollandse Energie Maatschappij (HEM) een vergunning kreeg ondanks verdenkingen rondom de oprichters van het bedrijf? In hoeverre is/was de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) bij het aanvragen van de vergunning van toepassing? Hoe kan het dat dit bedrijf ondanks verdenkingen rondom de oprichters alsnog een vergunning kreeg?1, 2
Op 30 november 2020 heeft de ACM vergunningen verleend aan HEM voor de levering van gas en elektriciteit aan kleinverbruikers, nadat HEM had aangetoond te voldoen aan de wettelijke vereisten uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is door de Minister van Economische Zaken en Klimaat gemandateerd om dergelijke aanvragen namens de Minister te beoordelen.
De energieprijzencrisis, die er in 2021 voor zorgde dat een aantal energieleveranciers failliet ging, bracht de noodzaak om de toetredingseisen aan te scherpen aan het licht. De ACM heeft vervolgens in 2022, vooruitlopend op inwerkingtreding van de Energiewet, en waar zij dat binnen haar bevoegdheden kon, de toetredingseisen aangescherpt met de Beleidsregel betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers. Deze beleidsregel bevat strenge eisen aan de financiële en organisatorische kwaliteiten van aanvragers. De wet BIBOB vormt geen onderdeel van de vergunningverlening.
Ik heb in het voorstel voor de Energiewet opgenomen dat een vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken op basis van de Wet BIBOB.
Hoe kan u garanderen dat energieleveranciers op een eerlijke en transparante manier omgaan met het prijsplafond indien deze in de toekomst weer toegepast wordt, en welke maatregelen worden overwogen om mogelijke misbruiken in de toekomst te voorkomen?
Er is op dit moment geen voornemen voor het opnieuw inzetten van een soortgelijke maatregel. De Europese noodverordening die het prijsplafond bij wijze van uitzondering juridisch mogelijk maakte, verloopt later dit jaar.
Als blijkt dat HEM geen eerlijk prijs heeft gerekend, welke mogelijkheden bestaan er om het geld met terugwerkende kracht terug te halen?
Voor alle leveranciers geldt dat conform de door de Kamer aangenomen moties een margetoets wordt uitgevoerd voordat de hoogte van de subsidie onder het prijsplafond definitief wordt vastgesteld.
Het bericht dat een trein overvuld met licht ontvlambare vloeistof en niet afgesloten deksels door Amsterdam reed |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Trein in Amsterdam overvuld met licht ontvlambare vloeistof, deksels niet goed afgesloten»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat omwonenden van het spoor en medewerkers van spoorwegmaatschappijen grote risico’s lopen als gevolg van nalatig handelen door vervoerders van licht ontvlambare vloeistoffen?
Zeker. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden in Nederland strenge regels voor materieel, de vervoerder en het personeel. Veel van deze regelgeving is internationaal vastgelegd in het verdrag van het vervoer van gevaarlijke goederen over het spoor (RID2) die zorgt dat dit vervoer veilig kan plaatsvinden. Opvolging door alle partijen in de vervoersketen van deze voorschriften is voor de veiligheid van de medewerkers van bedrijven en spoorwegmaatschappijen en voor omwonenden noodzakelijk. De ILT houdt toezicht op de naleving van deze voorschriften.
In het geval van de trein in Amsterdam is tijdens een controle van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geconstateerd dat er door het bedrijf dat de wagens belaadde niet voldaan werd aan de regelgeving. Er is direct opgetreden en overgegaan tot handhaving. Hierdoor zijn mogelijke risico’s tijdens het geplande transport door onder meer dichtbevolkt gebied in Nederland vervoer voorkomen.
Hoe duidt u dit voorval? Welke risico’s hebben omwonenden van het spoor en medewerkers op de betreffende trein gelopen? Hoe kan het dat pas na vertrek deze gevaarlijke situatie is ontdekt?
Het is niet acceptabel dat partijen de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet naleven. Na het vullen van de reservoirwagens (hierna: wagens) is het de verantwoordelijkheid van de belader (vuller) om te controleren of is voldaan aan de op hem van toepassing zijnde internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Zo moet de belader onder meer verifiëren dat de maximale vullingsgraad van de wagens niet is overschreden en dat de mangatdeksels van de wagens op de juiste wijze zijn afgesloten. Dat is in dit geval niet of niet adequaat gebeurd, aangezien de ILT constateerde dat bij deze trein de mangatdeksels los zaten en verschillende wagens overvuld waren. Bij een bedrijfsbezoek naar aanleiding van het voorval is bovendien door de ILT vastgesteld dat het bedrijf niet over de wettelijk verplichte veiligheidsadviseur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor beschikt.
De trein die Methyl-tert-butylether (MTBE, UN-nummer 2398), een brandbare vloeistof, vervoerde stond buiten de inrichting op het spoor bij Amsterdam Houtrakpolder, maar was nog niet aan het daadwerkelijke transport begonnen. Bij verder transport zou er mogelijk vloeistof lekken uit de wagens, met in het meest ernstige geval het risico op ontsteking door bijvoorbeeld vonkvorming tijdens het remmen of van de bovenleidingen. De ILT heeft na de geconstateerde overtredingen het transport direct geblokkeerd en onder begeleiding laten terugkeren naar het terrein waar de wagens waren beladen.
Waarom wordt er bij dergelijke forse veiligheidsrisico’s niet overgegaan tot het opleggen van een boete? Waarom is er gekozen voor alleen een last onder dwangsom? Bent u het ermee eens dat, als bedrijven zo fors de fout ingaan (lees ook: geen wettelijk verplichte veiligheidsadviseur hebben ingeschakeld), de ILT een boete zou moeten opleggen?
Bij het bepalen van de eventuele interventie maakt de ILT gebruik van de Landelijke Handhavingsstategie. In dit specifieke geval is het transport direct door de ILT geblokkeerd en onder begeleiding teruggebracht naar het terrein waar de wagens waren beladen. Ook is er zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk opgetreden. Vanwege de acute gevaarzetting is een last onder dwangsom opgelegd. Deze bestuursrechtelijke herstelsanctie heeft als doel om de overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen. Daarnaast heeft de ILT een proces-verbaal opgemaakt vanwege de overtredingen van de voorschriften uit het RID. Dit proces-verbaal is door de ILT overgedragen aan het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het is aan het Functioneel Parket om te beslissen over de eventuele boete aan de belader van de wagens, als bestraffende sanctie.
Welke mogelijkheden heeft de ILT om bij herhaaldelijke veiligheidsrisico’s over te gaan tot het intrekken van vergunningen?
Bij een voorval doet de ILT nader onderzoek waar in de keten van het vervoer van gevaarlijke stoffen de situatie is ontstaan en bij welke partij de verantwoordelijkheid ligt. In dit geval bleek dat bij het beladen (vullen van de tanks) de mangatdeksels niet goed zijn afgesloten en dat de tanks overvuld waren. Er is daarom een last onder dwangsom opgelegd aan de belader, vanwege het overtreden van de voorschriften voor het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Hier is geen sprake van een vergunning vanuit de ILT.
De ILT geeft wel een zogenoemde «aantekening vervoer van gevaarlijke stoffen» af aan spoorvervoerders op het veiligheidscertificaat. Bij constatering van herhaaldelijke en serieuze overtredingen die zijn toe te schrijven aan dezelfde vervoerder kan de ILT besluiten om de aantekening in te trekken. Daar was bij dit voorval geen sprake van.
Kunt u een overzicht geven van hoe vaak het voorkomt dat bij controle van het transport van licht ontvlambare goederen onvolkomenheden worden aangetroffen? Welk percentage is dat van het totaal aantal controles?
Jaarlijks worden door de ILT circa 300 inspecties op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor uitgevoerd. Deze inspecties zijn gericht op meerdere veiligheidsaspecten, en niet alleen op wagens met brandbare stoffen. Het type onvolkomenheden dat daarbij wordt aangetroffen varieert van het (bijna) loslaten of verkleuring van een etiket tot aan lekkages waarbij daadwerkelijk product uit de tank vrijkomt.
In het Jaarverslag Spoorveiligheid 2022 dat ik op 11 december 20233 aan uw Kamer heb aangeboden, zijn de jaarstatistieken opgenomen over meldingen aan de ILT van het daadwerkelijk vrijkomen van gevaarlijke stof bij vervoer over het spoor in 2022. Er zijn dat jaar 49 meldingen gedaan over het vrijkomen van kleine hoeveelheden stoffen uit wagens. De ILT heeft beoordeeld dat deze incidenten adequaat zijn afgehandeld.
In 2023 zijn er door de ILT met behulp van een drone circa 400 wagens aan de bovenzijde gecontroleerd. Dit betreft wagens geladen met gevaarlijke stoffen in het algemeen, niet enkel de wagens geladen met brandbare stoffen. Hierbij zijn geen tekortkomingen aan de sluiting op de bovenzijde aangetroffen. De deksels waren goed bevestigd. Met behulp van de drones kunnen onregelmatigheden aan de bovenzijde van de spoorwagens (zoals niet afgesloten mangatdeksels) gemakkelijker, sneller en veiliger worden opgemerkt zonder hinder door de bovenleiding.
Hoe groot is de kans dat er vaker treinen met dergelijke onvolkomenheden door Nederland rijden zonder dat deze worden gecontroleerd door de ILT?
Er rijden dagelijks tientallen treinen met gevaarlijke stoffen door Nederland. Om de veiligheid van dit transport te borgen, is er wet- en regelgeving waarmee een uitgebreid pakket aan internationale voorschriften voor het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen van kracht is. Dit ziet niet enkel op het vervoer zelf, maar ook het laden, lossen en verpakken. Ik vind het van groot belang dat alle betrokkenen in de vervoersketen de voorschriften naleven. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken of deze stoffen vervoeren zijn zich bewust van de risico’s hiervan. De gevolgen van een mogelijk ongeluk voor de omgeving, de veiligheid van haar medewerkers, het imago en de economische belangen van een bedrijf zijn voor bedrijven reden temeer om zich strikt aan de vervoersregelgeving te houden.
Het toezicht door de ILT vindt zo veel mogelijk informatie-gestuurd plaats op basis van meldingen, signalen en eerdere inspectie-bevindingen. De inzet is gericht op de grootste risico’s die zich in de transportketen voordoen, zoals bij het laden, lossen of rangeren van wagens met gevaarlijke stoffen. Bij het uitvoeren van haar taken kijkt de ILT continu naar technieken om het toezicht te verbeteren en de efficiëntie ervan te verhogen. Zo is de ILT in 2023 gestart met het meer regulier inzetten van drones bij haar toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor.
Welke stappen gaat u zetten om dergelijke gevaarlijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Ik werk aan de continue verbetering van de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen op nationaal en internationaal niveau. Daarom zet ik mij ervoor in dat de toepasselijke wet- en regelgeving voldoet aan de laatste stand van de wetenschap en de techniek. Ik vertrouw erop dat de ILT als onafhankelijk toezichthouder haar inzet op risicogestuurde wijze bepaalt en daarbij oog heeft voor dergelijke situaties en bredere ontwikkelingen. Verder ben ik continu in gesprek met betrokken partijen zoals de ILT en de branche om de naleving van de voorschriften te verbeteren en ook om te leren van voorvallen en ongevallen in binnen- en buitenland.
Voorop staat dat dit een overtreding van de wet- en regelgeving betreft, waar na constatering door de ILT op is gehandeld. Het belang van het adequaat toezicht door de ILT wordt door dit voorval weer eens onderstreept.
Welke instantie is verantwoordelijk voor het afgeven van de benodigde vergunningen voor het transporteren van dergelijke licht ontvlambare vloeistoffen per spoor?
Een spoorvervoerder kan niet zomaar dergelijke vloeistoffen vervoeren. Om gevaarlijke stoffen te mogen vervoeren over het spoor, dient een spoorvervoerder in het bezit te zijn van een aantekening vervoer van gevaarlijke stoffen op het veiligheidscertificaat. De ILT beoordeelt een aanvraag van een spoorvervoerder en geeft, als wordt voldaan aan alle eisen, de aantekening af. Ondernemingen die gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg of het water vervoeren, moeten bovendien beschikken over een veiligheidsadviseur. Deze verplichting geldt ook voor bedrijven die niet zelf vervoeren, maar enkel als verpakker, belader, vuller of losser betrokken zijn in de keten van het vervoer van de gevaarlijke stoffen. Het CBR examineert kandidaten die een certificaat Veiligheidsadviseur per spoor willen behalen.
Heeft u signalen van de ILT ontvangen dat zij op dit moment niet/niet optimaal kan voldoen aan haar taak om de veiligheid binnen diverse vergunningsstelsels te garanderen?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt op grond van Europese regelgeving onder het vrij verkeer van goederen en is derhalve als zodanig geen vergunningsplichtige activiteit. De ILT is de bevoegde instantie voor toezicht en handhaving op van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De inspectie maakt bij het bepalen van de inzet risicogestuurd keuzes op basis van waar zij verwacht het meeste effect te kunnen sorteren. Ik heb van de ILT geen signaal dat zij momenteel haar toezichthoudende taak voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor niet optimaal kan uitoefenen.
Ten aanzien van de bredere inzet van de ILT heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat u op 27 januari 2023 de signaalrapportage van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) «Meer inzicht in en toezicht op certificering» toegestuurd4 gestuurd. De ILT onderzoekt de werking van de certificerende stelsels waarin de ILT een rol speelt. Over de voortgang, bevindingen en vervolgacties wordt u elk half jaar geïnformeerd, zoals met de Kamerbrief van 14 december 2023 recentelijk is gedaan.5
Het artikel 'Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof' |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof»?1
Ja.
Hoe evalueert u de impact van natuurlijke stikstofuitstoot door wilde dieren, zoals in het artikel berekend voor de Veluwe, op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in het rapport Verkenning biogene stikstofemissies2 een inschatting gemaakt van de hoeveelheid ammoniak die door wilde dieren wordt uitgestoten in Nederland. In totaal komt die voor vogels en zoogdieren uit op 1,9 kiloton ammoniak, met een bandbreedte van 1,3 tot 2,5 kiloton. Dit is 1,5 procent van de totale Nederlandse uitstoot van ammoniak. Het heeft daarmee een zeer beperkte impact op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden.
Wat is de invloed van de enorme hoeveelheid ganzen, zwanen, smienten, eenden, aalscholvers en andere vogels, en ook andere wilde dieren, op de waterkwaliteit in relatie tot de aanwijzing van de nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden)?
NV-gebieden zijn aangewezen op basis van KRW-waterlichamen waar de waterkwaliteit onvoldoende is (stikstof, fosfor, biologische toestand) en waar de belasting vanuit de landbouw boven de 19 procent ligt.3
Over het algemeen zijn de emissies van watervogels en andere wilde dieren klein in vergelijking met de uit- en afspoeling van landbouwpercelen en de atmosferische depositie van stikstof. De invloed van watervogels is landelijk gezien zeer beperkt4. De impact van watervogels op de aanwijzing van NV-gebieden is daarmee zeer beperkt.
Bent u op de hoogte van de hoeveelheid mest die watervogels zoals ganzen, zwanen, smienten, eenden en aalscholvers achterlaten in de Kaderrichtlijn Water (KRW)-gebieden?
Op Emissieregistratie.nl wordt de nutriëntenbelasting van het water door watervogels bijgehouden. Het is bekend hoeveel watervogels waar voorkomen op basis van onderzoek van SOVON, waarmee op basis van inschatting van excretieforfaits van watervogels tot een totale hoeveelheid mest van watervogels gekomen kan worden. Daarnaast is er voor enkele gebieden gekeken naar nutriënten en watervogels. Voor specifieke locaties kan deze input van invloed zijn op de waterkwaliteit. De bijdrage van watervogels aan de emissies van nutriënten ten opzichte van die van landbouwhuisdieren in Nederland is gering (zie ook het antwoord op vraag 1 en 2). In een Kamerbrief van 16 maart 2009 over de analyse van het aantal ganzen in relatie tot mest- en ammoniakbeleid is bijvoorbeeld gewezen op het feit dat de jaarlijkse mestproductie van grauwe ganzen 0,1 promille bedraagt van de totale mestproductie van landbouwhuisdieren in 20095.
Deelt u de mening dat met deze vorm van vervuiling, in en rondom water, onbeheersbaar is en dat de kritische dispositiewaarden (KDW) hierdoor niet kunnen worden gehaald?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is de bijdrage van deze vorm van vervuiling aan de totale stikstofemissie in Nederland zeer beperkt. Die depositie is in overbelaste gebieden weliswaar onderdeel van de depositie en in die zin mede oorzaak van die overbelasting, maar in geen enkel Natura 2000-gebied is die depositie een belangrijke oorzaak van die overbelasting.
Is het bekend of er metingen zijn gedaan van de waterkwaliteit in de natuurgebieden waar watervogels zoals ganzen en smienten hun nachtverblijven hebben? Zo nee, waarom zijn deze metingen niet uitgevoerd?
De monitoring van de waterkwaliteit voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) vindt plaats in alle aangewezen KRW-waterlichamen. Daarin wordt ook rekening gehouden met zowel het water dat natuurgebieden binnenkomt als uitgaat.
Bent u ermee bekend dat de aanwezigheid van grote hoeveelheden ganzen de ontwikkeling van hoogveen in Natura 2000-gebieden in Drenthe tegenhoudt? Is er ook onderzoek naar gedaan in andere Natura 2000-gebieden of ganzen daar van invloed zijn op de gestelde water en natuurdoeltypen en zo nee waarom niet?
Het is bekend dat ganzen lokaal een negatieve invloed kunnen hebben op de ecologie van (hoog)veengebieden, zoals is onderzocht voor het Fochteloërveen en het Bargerveen in het rapport Effecten van guanotrofie door ganzen op het Fochteloërveen en Bargerveen6. De extra stikstof die hierdoor in de Natura 2000-gebieden terechtkomt, komt voornamelijk van nabijgelegen graslandpercelen waar de vogels hun voedsel vandaan halen. Het aantal overwinterende ganzen hangt onder andere samen met de beschikbaarheid van eiwitrijk grasland in de directe omgeving. De totale stikstofdepositie door vogeluitwerpselen blijkt echter beperkt te zijn. Andere studies, waaronder die van WEnR in de provincie Utrecht, hebben vergelijkbare bevindingen opgeleverd. Ook de conclusie van het laatste onderzoek is dat de bijdrage van watervogels aan de stikstofdepositie als klein kan worden beschouwd.
Het effect van depositie moet overigens wel onderscheiden worden van het directe bemestende effect in het water. In hoogveengebieden kunnen ook grote, diepe plassen voorkomen die bijvoorbeeld als slaapplaats fungeren voor overwinterende ganzen. In de instandhoudingsdoelstellingen is er rekening mee gehouden dat die plassen leefgebied van ganzen zijn en daarmee niet beschikbaar zijn voor het herstel van hoogveen. Overigens is hoogveenherstel vanuit diepe plassen hoe dan ook heel moeilijk, dus beide doelstellingen (ganzen en hoogveen) kunnen in één gebied gecombineerd worden via een zonering.
Zijn er meer water- of natuurdoelen die op negatieve wijze worden beïnvloed door watervogels of wilde dieren en welke maatregelen zijn hiervoor genomen?
Ja, te denken valt aan provinciale natuurdoelen die niet vallen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn. Ook hiervoor geldt dat de invloed in het algemeen gering is, maar lokaal relevant kan zijn. Met name is er de laatste jaren in toenemende mate aandacht voor het verminderen van de invloed van ganzen die (ook) in de zomer in natuurgebieden leven.
Wat is het effect van de natuurlijke depositie van wild op Natura 2000-gebieden waar de KDW wordt overschreden? In hoeverre draagt de natuurlijke depositie bij aan die overschrijdingen?
Zie hiervoor het in het antwoord op vraag 2 genoemde RIVM-onderzoek.
Bent u op de hoogte dat de ganzen-gedooggebieden (met de bijbehorende subsidies) ook fungeren als een kraamkamer voor ganzen? Is bekend dat deze gebieden vaak in of tegen Natura 2000-gebieden liggen?
Ganzenfoerageergebieden of ganzenrustgebieden maken in veel provincies deel uit van beleid voor de opvang van overwinterende ganzen die broeden in noordelijker gelegen gebieden. Deze gebieden fungeren dus niet als kraamkamer.
Bent u bekend met eigen cijfers en berekeningen over de invloed van ganzen en/of wild op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is dit door het RIVM berekend en in 2021 gedeeld met de Kamer7.
Zo nee, overweegt u hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 11.
Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre wordt de proportionaliteit van maatregelen overwogen, in verhouding tot de natuurlijke stikstofuitstoot door wilde dieren?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden is de stikstofuitstoot van wilde dieren in verhouding tot andere stikstofbronnen beperkt; maatregelen om die uitstoot te beperken hoeven dus vanwege de genoemde proportionaliteit niet ingrijpend te zijn.
Bent u, gezien de invloed van wild op de waterkwaliteit, bereid om de NV-gebieden te actualiseren?
Zoals mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven in de kamerbrief van 22 december 20238 kan de aanwijzing van NV-gebieden niet worden geactualiseerd voor de duur van de derogatiebeschikking (tot en met 2025). In die brief heeft mijn collega ook aangegeven dat hij de bronnenanalyse van de bijdrage van de landbouw en van andere bronnen aan de belasting van de waterkwaliteit wil actuliseren ten behoeve van het 8e AP (vanaf 2026). Dit wordt in samenspraak met de waterschappen en provincies opgepakt. Daarbij is de invloed op de waterkwaliteit van wilde dieren in verhouding tot andere stikstofbronnen beperkt. Zie verder het antwoord op vraag 3.
In hoeverre is de daling van de stikstofemissie sinds 1990, zoals gerapporteerd door Eurostat en andere bronnen, in overweging genomen bij het formuleren en handhaven van het huidige stikstofbeleid?2
Bij het vormgeven van het stikstofbeleid wordt continu gekeken naar de ecologische noodzaak hiervan. Uit de provinciale natuurdoelanalyses, die recent zijn beoordeeld door de ecologische autoriteit in het advies «Doen wat moet én kan», volgt dat de staat van de natuur op veel plekken niet goed is10. Op dit moment sprake is van (dreigende) verslechtering van verschillende Natura 2000-gebieden, waarbij stikstofdepositie een van de belangrijke drukfactoren is. Om deze reden is er geen tijd te verliezen bij de uitvoering van het huidige beleid.
Hoe verzekert u dat diverse deskundigen, waaronder die met kritiek op het huidige beleid, een evenredige vertegenwoordiging krijgen in het publieke debat en de beleidsvorming?
De transitieopgaven waar ik voor sta, vragen om betrokkenheid en inzet van alle deskundigheid in diverse disciplines. Het is voor mij van groot belang om deze partijen vanaf het begin te betrekken bij de beleidsvorming, ook als deze kritisch staan tegenover het voorgestelde stikstofbeleid. Daarom zoek ik actief het overleg met deze partijen op, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van piekbelasting, de verkenning naar alternatieven voor de KDW, of het ontwerpNPLG.
De ‘Verzamelbrief bodem en ondergrond’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de conclusies uit het ILT-rapport niet voldoende onderbouwing geven voor de invoering van een meld- en vergunningplicht voor staalslakken?1 2
De conclusies uit het ILT-rapport geven voldoende aanleiding om te onderzoeken hoe toezicht en handhaving kan worden versterkt. De invoering van een meld- of vergunningplicht kan een uitkomst van dat onderzoek zijn. Ik wil binnen enkele weken een besluit nemen over welke maatregel het beste past. Direct daarna start het traject om dit in de regelgeving in te bouwen.
Vooruitlopend op een eventuele meld- of informatieplicht doe ik een dringend verzoek aan allen die staalslakken toepassen, dit te melden bij het bevoegd gezag. Momenteel werk ik aan een update van de Circulaire Toepassing van staalslak6. In deze circulaire worden toepassers reeds verzocht vroegtijdig contact op te nemen met het bevoegd gezag. Ik zal bij de update van de circulaire en de aankondiging daarvan extra aandacht voor de verantwoorde toepassing van staalslakken vragen. Uiterlijk eind maart verwacht ik de update van de Circulaire te publiceren.
Waarom is er ruim een jaar nodig om te onderzoeken wat de toegevoegde waarde van een meldplicht is, ondanks de benoemde voordelen in het ILT-rapport en uw beleidsreactie?3
Het onderzoek moet zorgvuldig gebeuren. Ik wil stappen zetten die daadwerkelijk leiden tot versterking van toezicht en handhaving zodat onjuiste toepassingen van staalslakken in de toekomst voorkomen worden. Dat vraagt om inzicht in de problematiek, een analyse van aangrijpingspunten voor oplossingen en ook om het in ogenschouw nemen van de consequenties voor partijen zoals het bedrijfsleven, handhavende instanties en andere overheden.
Welke risico’s ziet u als er tot eind 2025 (het tijdstip waarop de eerste aanpassingen van de herijkte bodemregelgeving naar verwachting worden doorgevoerd) wordt gewacht met maatregelen voor het gebruik van staalslakken?
Ik wacht niet met het nemen van maatregelen tot eind 2025. Het onderzoek naar het versterken van toezicht en handhaving wordt uiterlijk eind februari afgerond. Maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek, zoals eventuele wijzigingen in de regelgeving, zullen daarna zo snel als mogelijk doorgevoerd worden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u het, in het licht van de benoemde risico’s voor mens en natuur, ermee eens dat er sneller stappen gezet zouden moeten worden om vervuiling van het milieu te voorkomen?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dit binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. In een aantal gevallen is het niet goed gegaan en dat vind ik erg kwalijk. Ieder geval van vervuiling van het milieu is er één te veel. Daarom moeten er stappen gezet worden.
De eerste stap is ook al gezet. Per 1 januari 2024 is de nieuwe Regeling bodemkwaliteit (Rbk 2022) van kracht. Daarin is voorgeschreven dat in de milieuverklaring bodemkwaliteit door de producent of leverancier voorwaarden en beperkingen moeten worden vermeld die door de toepasser in acht moeten worden genomen ter bescherming van het milieu (zie art. 4.11 Rbk 2022, eerste lid, onder d en p. 163 van de toelichting).
Momenteel ben ik bezig met het uitvoeren van andere stappen die ik reeds bij u heb aangekondigd8: het evalueren van het normenkader voor secundaire bouwstoffen en het onderzoeken van mogelijkheden om toezicht en handhaving te versterken. Hierover zult u medio 2024 nader worden geïnformeerd.
Daarnaast zorg ik voor een update van de bestaande Circulaire Toepassing staalslak. De circulaire dateert uit 2005 en had destijds als doel om de risico’s van ongebruikelijke toepassingen van staalslakken in aanvullingen of ophogingen onder de aandacht te brengen, en aan te geven hoe met deze toepassingen in het kader van de wettelijke zorgplicht milieuhygiënisch verantwoord kan worden omgegaan. De circulaire geldt nog steeds, maar verwijst niet meer naar de juiste wet- en regelgeving. Een aanpassing van de circulaire kan een handreiking zijn voor gebruiker, producent en bevoegd gezag waar in het kader van de zorgplicht rekening mee moet worden gehouden om staalslakken op een verantwoorde manier toe te passen. Daarbij hoort ook het dringende verzoek aan toepassers om het bevoegd gezag tijdig te informeren. Een circulaire aanpassen heeft een kortere doorlooptijd dan het aanbrengen van wijzigingen in de regelgeving. Uiterlijk eind maart verwacht ik de aangepaste circulaire te publiceren.
Bovendien biedt de huidige Omgevingswet ruimte aan het lokaal bevoegd gezag om zelf maatregelen te treffen. Zo kan het lokaal bevoegd gezag bijvoorbeeld meer zicht krijgen op het toepassen van staalslakken door op te nemen dat (een bepaalde periode) voorafgaand aan het toepassen van deze staalslakken het bevoegd gezag daarover geïnformeerd moet worden.
Bent u het ermee eens dat er zo snel mogelijk normen geformuleerd moeten worden voor zware metalen en zuurgraad bij de toepassing van staalslakken?
Ik heb het RIVM gevraagd om het normenkader voor bouwstoffen tegen het licht te houden om te kijken waar verbeteringen mogelijk zijn. Ik moet de uitkomsten van deze evaluatie afwachten en kan daar niet op vooruit lopen. Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt aangegeven wordt u hierover medio 2024 geïnformeerd. Overigens wordt er in de bodemregelgeving geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bouwstoffen, alle bouwstoffen moeten aan dezelfde normen voldoen.
Bent u het ermee eens dat staalslakken onder IBC-bouwstoffen zouden moeten vallen, aangezien de ILT de toepassing van staalslakken als risicovol identificeert?
Onder de Omgevingswet, die sinds 1 januari 2024 van kracht is, is het niet meer mogelijk om IBC-bouwstoffen toe te passen. Een IBC-bouwstof is een bouwstof die niet voldoet aan de maximale emissiewaarden en daarom alleen met isolatie-, beheers- en controlemaatregelen mocht worden toegepast. Staalslakken moeten voldoen aan de maximale emissiewaarden om überhaupt toegepast te mogen worden, net als iedere andere bouwstof. De risico’s treden op wanneer er bij toepassing onvoldoende rekening gehouden wordt met de risico’s van het materiaal en dat is een toepasser vanwege de zorgplicht verplicht.
Kunt u toezeggen sneller stappen te nemen voor de toepassing van staalslakken parallel aan de herijking van de bodemregelgeving om te voorkomen dat zich nog twee jaar lang (mogelijk) schadelijke stoffen verspreiden in het milieu?
Onder vraag 4 heb ik toegelicht hoe ik bezig ben om te kijken welke stappen er genomen kunnen worden. Alle maatregelen die ik kan nemen, neem ik zo snel als mogelijk. Dat is evident. Ik wil ook niet dat zich schadelijke stoffen in het milieu verspreiden.
Het bericht 'Hoe kon het zo misgaan voor de veelgeprezen Amsterdamse Fixbrigade? ‘Ze hebben appels met peren vergeleken’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u de keuze van de gemeente Amsterdam om de aanbesteding voor het isoleren van 5050 huurwoningen toe te wijzen aan de Utrechtse stichting Energiebox in plaats van de lokaal gewaardeerde Fixbrigade, die eerder veel lof ontving en zelfs kon rekenen op koninklijke belangstelling?1
De gemeente Amsterdam heeft deze aanbesteding uitgevoerd en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wij hebben daarmee geen inzicht in de ingediende stukken en de beoordeling, buiten wat de gemeente Amsterdam daar publiekelijk over rapporteert.
Met de raadsinformatiebrief van 5 december 20232 Uitkomst aanbesteding energiebespaarservice 2023–2025 zijn de leden van de gemeenteraad geïnformeerd over deze aanbesteding. In deze brief wordt aangegeven dat 11 partijen zich hebben ingeschreven op deze aanbesteding en dat de aanbesteding is gegund aan drie lokale partijen, waarvan er twee ook een sociale onderneming zijn, en een landelijk opererende partij. Ook wordt aangegeven dat de FIXbrigade Amsterdam een opvallende partij is die geen gunning voor een perceel heeft gekregen.
In de Raadsinformatiebrief van 23 januari 20243 geeft de gemeente Amsterdam aan: «De inschrijvers zijn beoordeeld op kwaliteit (90%) en prijs (10%). De kwaliteit werd beoordeeld door middel van drie gunningscriteria. «Bereiken van de doelgroep» en «lokale verankering» telden elk voor 30% mee in de beoordeling van kwaliteit. Voor deze criteria is gekozen vanuit de verwachting dat lokale organisaties hier goed op scoren. Dit is ook van tevoren getoetst tijdens een uitgebreide consultatieronde met lokale organisaties (waaronder de FIXbrigade). In de uitvraag (zie link naar stukken 4) kunt u uitgebreider zien waarop getoetst is. Details uit de inschrijvingen kunnen wij niet delen omdat deze vertrouwelijk zijn en deze door de gemeente niet openbaar gemaakt mogen worden. Uit de beoordeling is echter wel gebleken dat de gegunde partijen ook op deze criteria een goed aanbod hadden.»
Kunt u achterhalen welke criteria de doorslag gaven bij de toewijzing van de aanbesteding en hoe deze criteria mogelijk hebben bijgedragen aan de keuze voor Energiebox boven de Fixbrigade?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is de gemeente en het kabinet op de hoogte van de impact van deze keuze op de Fixbrigade en de huurders die afhankelijk zijn van de beoogde opknapbeurt? Wat zijn de concrete stappen die de gemeente zal ondernemen om mogelijke vertragingen en onzekerheden voor de huurders te minimaliseren?
In het algemeen kan de uitkomst van aanbestedingen impact hebben op organisaties en bedrijven. We begrijpen dat de teleurstelling groot is bij FIXbrigade Amsterdam en andere partijen die bij deze aanbesteding gunningen zijn misgelopen. Het Rijk kan niet beoordelen wat het mislopen van de aanbesteding precies betekent voor deze partijen.
De gemeente Amsterdam geeft in de Raadsbrief van 23 januari 2024 aan: «Door het gesprek te blijven voeren kan ervoor gezorgd worden om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Er zou bijvoorbeeld gesproken kunnen worden over de toekomst van de werknemers van de FIXbrigade en als de gegunde partijen met de FIXbrigade als onderaannemer zouden willen werken, zou de gemeente daaraan kunnen meewerken. Het college is bereid om de FIXbrigade te ondersteunen bij werk-naar-werk dienstverlening. Indien gewenst zouden zij hulp aangeboden kunnen krijgen om nieuw werk te vinden binnen de techniek- of duurzaamheidssector.»
De aanbesteding die de gemeente heeft gedaan zorgt dat 13.788 woningen kunnen worden verduurzaamd met een energiebespaarservice. Veel huurders zijn daarmee geholpen. Voor wat betreft de impact op huurders die door de FIXbrigade geholpen worden, kan de FIXbrigade de reeds gemaakte bezoekafspraken met bewoners het eerste kwartaal van 2024 blijven uitvoeren middels de subsidie die ze al ontvingen vanuit de stadsdelen.
Kunt u uitleggen waarom de gemeente heeft gekozen voor een aanbesteding met bredere criteria, die volgens vertegenwoordigers van de Fixbrigade niet voldoende de grondige aanpak weerspiegelen die hun methode kenmerkt?
In de raadsbrieven van de gemeente Amsterdam legt de gemeente uit dat ze een proces hebben doorlopen en de aanbesteding zodanig hebben vormgegeven dat het zo veel mogelijk ruimte geeft aan kleine sociale ondernemingen. Het toelichten van die aanpak is aan het college van Amsterdam en het beoordelen van die aanpak is aan de gemeenteraad in Amsterdam die daar in februari over doorspreekt.
Wat is uw standpunt over de zorgen geuit door de Fixbrigade met betrekking tot de aanbesteding, met name met betrekking tot de vergelijking van «appels met peren» en de mogelijke onderschatting van de kosten voor een grondige isolatieaanpak?
Dit is voor ons niet te beoordelen. We hebben de ingediende stukken van de partijen niet gezien en kunnen daarmee niet vaststellen hoe de indieners zich tot elkaar verhouden. We vertrouwen erop dat dat proces bij de gemeente Amsterdam in goede handen is en dat ze dat goed afwegen.
Zijn er stappen ondernomen of overwogen om de Fixbrigade te ondersteunen na het verlies van de aanbesteding?
We volgen de ontwikkelingen in de sector van energiefixers, -coaches en andere aanpakken van energiearmoede, inclusief de situatie rond de FIXbrigade Amsterdam. Echter is dit een lokale aangelegenheid onder regie van de gemeente Amsterdam.
Wat zijn de stappen die het kabinet van plan is te ondernemen om ervoor te zorgen dat het doel van het verbeteren van de isolatie van duizenden huurwoningen in Amsterdam niet in gevaar komt?
Het kabinet heeft met het Nationaal Isolatieprogramma en de aanpak van energiearmoede middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld die kunnen worden ingezet om huishoudens te ondersteunen met energiebesparende maatregelen. De gemeente Amsterdam heeft een aanbesteding uitgevoerd en daar een aantal partijen gecontracteerd die hier invulling aan geven.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de lokale, van onderop ontwikkelde benadering van de Fixbrigade te integreren in toekomstige isolatieprojecten, gezien de positieve evaluatie van TNO over hun methode?
Gemeenten kunnen lokale organisaties inzetten voor de aanpak van energiearmoede en veel gemeenten doen dat. Ook geven veel landelijke initiatieven aandacht aan lokale inbedding. Het verschilt per gemeente wat het meest effectief is en we laten die keuze aan gemeenten. We ondersteunen in kennis en kunde om te zorgen dat lokale organisaties goed kunnen door ontwikkelen. We hebben vijf initiatieven genomen waarmee we belanghebbenden ondersteunen:
Daarnaast kunnen gemeenten ook andere programma’s en middelen inzetten, waaronder het Nationaal Isolatieprogramma, om huishoudens met (risico op) energiearmoede te ondersteunen, bijvoorbeeld door het beter isoleren van hun woning. Het kabinet is niet van plan publieke Fixbrigades op te richten. Het is aan gemeenten om te bepalen wat in hun gemeente het beste past, en we zien dan ook dat gemeenten daar hun eigen weg in vinden. We zien dat in diverse gemeenten Fixbrigades worden opgericht. Het huidige beleid geeft gemeenten middelen tot en met 2025. Bekeken wordt op welke manieren energiefixers voor de lange termijn een rol kunnen hebben in de aanpak van energiearmoede en verduurzaming.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de Fixbrigades te integreren in de landelijke aanpak van slecht geïsoleerde woningen? Is het kabinet van plan om publieke Fixbrigades op te richten gezien de positieve beoordelingen en successen van de Fixbrigade volgens de TNO-evaluatie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat inbesteden wenselijker is dan aanbesteden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten maken daar zelf afwegingen in. Het expertisecentrum aanbesteden PIANoo geeft aandachtspunten mee voor de keuze tussen inbesteden, aanbesteden en bijvoorbeeld ook subsidie en Open House. Daarnaast zijn het NPLW en RvO zijn bezig om opties voor vormen van inbesteden en aanbesteden in kaart te brengen en overzicht te bieden voor gemeenten. In dat kader hebben het NPLW en RVO eind vorig jaar een webinar georganiseerd over energiefixers, energiearmoede en aanbestedingsregels.
Het kabinet heeft € 500 miljoen beschikbaar gemaakt voor Fixbrigades (Kamerstuk 32 847, nr. 1014). Wat voor eisen zijn daaraan gesteld? In hoeverre heeft het kabinet invloed op de wijze waarop deze gelden besteed worden?
Om verwarring te voorkomen: de brief spreekt over «energiefixteams», en niet «Fixbrigades». FIXbrigade is een specifiek bedrijf, «energiefixers» en «energiefixteams» zijn algemene termen. De middelen zijn beschikbaar gemaakt aan gemeenten door de energiearmoedemiddelen te verhogen en de termijn te verlengen naar 31 december 2025. De gemeente kan de middelen die met deze beschikking beschikbaar worden gesteld gericht inzetten om huishoudens in een kwetsbare positie vanwege de gestegen energielasten op korte termijn te ondersteunen bij het nemen van maatregelen om de energierekening te verlagen. De specifieke manier waarop dit kan plaatsvinden vergt maatwerk en is aan de gemeente. Elke maatregel die kan helpen de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen kan daarbij worden ingezet. Te denken valt aan de inzet van energiefixers, energieadvies, energiedisplays, inregelen van Cv-systemen, de inzet van kleine energiebesparende maatregelen zoals tochtstrips en radiatorfolie tot aan een bijdrage aan grotere isolatiemaatregel zoals vloer- of spouwmuurisolatie in huur- en koopwoningen. Ook andere type maatregelen die bijdragen aan het reduceren van de energierekening zijn mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan een witgoedregelingen en andere vervangingsregelingen voor oude elektrische apparaten; mits dit aan de doelgroep (huishoudens die te maken hebben met energiearmoede) ten goede komt.
Het is niet toegestaan de middelen als financiële compensatie uit te keren. Ook maatregelen die niet aan of in de woning worden aangebracht zijn niet toegestaan, denk hierbij bijvoorbeeld aan zonnepanelen die op een andere woning, bedrijfsgebouw of veld worden aangelegd.
Het kabinet heeft met de hoeveelheid vereisten en verantwoording bewust gekozen voor veel ruimte voor gemeenten, met name om zo rekening te houden met de uitvoerbaarheid voor gemeenten, ruimte voor lokaal maatwerk en daarmee zo snel mogelijke ondersteuning voor huishoudens met (risico op) energiearmoede.
Het kabinet heeft invloed op de besteding van de middelen door flankerend beleid die alle belanghebbenden ondersteund, zoals de initiatieven die in het antwoord op vraag 8 en 9 zijn benoemd. Dit zorgt voor een groeiende en energieke nieuwe sector waarvan we zien dat partijen veel van elkaar leren en door ontwikkelen.
Hoe wordt geborgd dat juist fixbrigades bestaande uit mensen uit de eigen gemeenschap hiervoor ingezet kunnen worden? Indien deze nog niet bestaan, hoe gaat het kabinet hier in de toekomst voor zorgen?
Veel fixorganisaties werken met mensen uit eigen lokale gemeenschappen. Dat is efficiënt helpt om vertrouwen te krijgen van bewoners. Gemeenten hebben de ruimte om bij de aanpak van energiearmoede en de inzet van de middelen die daarvoor beschikbaar zijn te werken met lokale partijen en mensen uit lokale gemeenschappen. Ook stimuleren we op diverse manieren dat lokale organisaties goed kunnen opbloeien, bijvoorbeeld door de eerdergenoemde subsidie voor Energie Samen, de Fixbrigade en de Energiebank.
Heeft het kabinet op basis van de TNO-evaluatie additionele eisen gesteld aan gelden die beschikbaar zijn gemaakt voor Fixbrigades?
Juist door veel ruimte te geven voor de invulling van de energiearmoedemiddelen geeft het kabinet gemeenten de mogelijkheid om te kiezen voor meer grondige aanpakken zoals de FIXbrigade. We zien dit ook terug in de praktijk. Gemeenten vragen meer diensten uit, hebben meer aandacht voor lokale inbedding en geven extra ruimte voor personeel met afstand tot de arbeidsmarkt. Er is bewust geen doelstelling gegeven over bijvoorbeeld de hoeveelheid woningen, de precieze maatregelen en hoeveel tijd er per woning besteed wordt. Een gemeente kan kiezen voor aanpakken die goed aansluit bij de lokale situatie en bijvoorbeeld zelf afwegen of ze een beperkt aantal woningen grondig gaan opknappen, veel woningen enigszins aanpakken, of een combinatie daarvan.
De beschikbaarheid van natuurlijk voorkomend waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meet the boffins and buccaneers drilling for hydrogen»?1
Ja.
Waarom was u eerder sceptisch over het mogelijk voorkomen van natuurlijk voorkomende waterstof in de Nederlandse ondergrond? Heeft u hierbij recente ontwikkelingen en onderzoek wel voldoende meegewogen zoals het genoemde onderzoek van Zgonnik waarheen gerefereerd wordt in het artikel?
De geologische omstandigheden van gebieden waar natuurlijke waterstof verwacht wordt, zijn over het algemeen anders dan de omstandigheden in de Nederlandse ondergrond.
Voor natuurlijke waterstof is nodig: zeer diepe ijzerrijke gesteenten die reageren met heet water, waarna de daarbij gevormde waterstof een weg naar boven vindt en zich ophoopt in een ondieper gesteente of verder naar het aardoppervlak stroomt. Het artikel van Zgonnik geeft voor de Nederlandse ondergrond geen uitsluitsel.
Voor zover bekend zijn er in de duizenden Nederlandse boringen in de diepe ondergrond nooit significante hoeveelheden waterstof gemeten en zijn er nergens in Nederland natuurlijke emissies van waterstof waargenomen.
Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland om de haalbaarheid en potentie van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland te beoordelen, en hoe deze resultaten de huidige beleidspositie beïnvloeden?
Dergelijk onderzoek is in Nederland niet gedaan. We weten veel van de Nederlandse ondergrond omdat die goed in kaart is gebracht voor olie- en gaswinning en voor geothermie. De geologische omstandigheden waarbij natuurlijke waterstof verwacht wordt, komen in Nederland nauwelijks voor.
Deelt u de mening dat een meer diepgaand onderzoek naar natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland noodzakelijk is voordat definitieve conclusies worden getrokken gezien de mogelijk grote potentie ervan als schone energiebron?
Zoals verwoord in antwoorden 2 en 3 is de kans op de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in de Nederlandse ondergrond klein, echter is deze niet compleet uit te sluiten. Private bedrijven en investeerders zijn vrij om onderzoek hiernaar in Nederland te doen. Samenwerking met de Nederlandse overheid is daarvoor niet noodzakelijk. TNO is recent een inventarisatie gestart naar de potentiële aanwezigheid van waterstof in de Nederlandse ondergrond. Recent onderzoek in Noord-Frankrijk laat zien dat waterstof van natuurlijke oorsprong kan voorkomen in en onder steenkoollagen. Gezien de overeenkomsten met steenkoollagen in Nederland wordt door TNO gekeken naar de eventuele aanwezigheid van waterstof in Nederlandse steenkoollagen. Daarnaast wordt ook naar de overzeese Caraïbische gebieden gekeken omdat de ondergrond aldaar mogelijk een grotere kans geeft op natuurlijk gevormd waterstof.
Zijn er onderzoeken gaande naar de mogelijke beschikbaarheid van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland? Zo nee, bent u bereid om nieuw onderzoek op te starten bijvoorbeeld via partijen zoals TNO en/of EBN?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u samenwerking met private bedrijven en investeerders om onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in Nederland te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van Nederland in het internationale streven naar natuurlijke waterstofwinning, gezien de aanwezige kennis en expertise in ondergrondse exploratie?
Nederlandse marktpartijen en kennisinstellingen kunnen vanwege hun kennis en expertise een rol spelen in de exploratie naar natuurlijke voorkomens van waterstof in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de pogingen van andere Europese landen om natuurlijk voorkomende waterstof te vinden en exploiteren? Bent u in contact met deze lidstaten hierover?
We verwelkomen de ontwikkeling van klimaatneutrale waterstofproductie en zien dat dit nog in een zeer vroege fase is. In de importstrategie van het kabinet werken we aan het creëren van importcorridors met potentiële exportlanden, zoals Spanje. Natuurlijke («witte») waterstof, indien in het buitenland in voldoende mate gevonden en op een veilige manier winbaar, zou in de toekomst deel kunnen gaan uitmaken van door Nederland geïmporteerde waterstof. Enkele landen waar al pilots gaande zijn, zijn Mali en IJsland. In Spanje zijn aanwijzingen voor een groot voorkomen aan witte waterstof, hier zal mogelijk een boring plaats gaan vinden. Het zijn vooral marktpartijen die deze ontwikkelingen stimuleren.
In internationale gremia, zoals het IEA Hydrogen Technology Collaboration Programme, wordt gesproken over de internationale ontwikkelingen rond natuurlijke waterstof. Hierbij wordt een nieuwe onderzoekstaak ontwikkeld met als doel de laatste stand van zaken in kaart te brengen en een roadmap te ontwikkelen voor dit onderwerp. Hierbij zijn enkele Nederlandse experts betrokken.
Hoe kan Nederland profiteren van de opgedane kennis in andere landen, zoals Mali en Australië, die al succesvolle natuurlijke waterstofprojecten hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht Twee gaslocaties in Groningen weer opgestart vanwege vrieskou |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
In uw brief aan de Kamer1 wordt vermeld dat bij aanhoudende kou het gas eerst uit de opslag bij Norg komt. Kunt u meer informatie verstrekken over de beschikbare hoeveelheid gas in deze opslag en de capaciteit ervan?2
Op 18 januari jl. bedroeg de vulgraad van gasopslag Norg 71,23%.3 Dit komt neer op een resterend volume van ongeveer 4,3 miljard Nm3. De productiecapaciteit van gasopslag Norg is 3,2 miljoen Nm3/uur.
De Europese wet- en regelgeving stelt dat de leveringszekerheid in een lidstaat geborgd moet zijn als gedurende één of meerdere dagen van uitzonderlijk hoge gasvraag het grootste productiemiddel, d.w.z. gasopslag Norg voor Nederland, uit zou vallen. De leveringszekerheid moet in dat geval geborgd zijn tot een temperatuur van –15,5 graden Celsius. GTS heeft in de «Analyse stand van zaken op de gasmarkt en leveringszekerheid in het volgende gasjaar» d.d. 26 mei 20234 aangegeven dat een capaciteitstekort op begint te treden bij de combinatie van een gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur van –6,5 graden Celsius en lager en uitval van gasopslag Norg. Om deze reden is in het vaststellingsbesluit 2023–2024 bepaald dat bij deze gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur productielocaties alsnog van nul naar het waakvlamniveau moeten worden gebracht.
Dit betreft een probleem ten aanzien van de capaciteit en niet ten aanzien van het volume van de opslag. Met andere woorden, het gaat niet om hoe vol de gasopslag zit maar om de hoeveelheid gas die per uur vanuit deze gasopslag geleverd kan worden bij zeer strenge kou. Dit verklaart ook waarom één dag van een dergelijk lage temperatuur er al toe leidt dat naar de waakvlam gegaan wordt.
In zijn uitspraak van 22 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:4721) een voorlopig oordeel gegeven over het vaststellingsbesluit 2023–2024. Daarbij heeft de Raad van State onder andere geoordeeld dat de hiervoor omschreven systematiek, waarbij NAM bij specifieke koude omstandigheden productielocaties tijdelijk op de waakvlam zet, duidelijk is en deze winter mag worden toegepast.
Heeft u, gezien de korte duur van de lage temperaturen, gekeken naar alternatieven zoals het tijdelijk reduceren van gasgebruik van bijvoorbeeld industrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht delen van alternatieve opties en uw redenen voor het niet kiezen voor deze opties?
Concreet geldt, zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, dat een capaciteitstekort begint op te treden bij een gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur van –6,5 graden Celsius en lager en uitval van gasopslag Norg. Dit geldt dus ook als er maar gedurende een dag sprake is van een dergelijke lage gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur. Dit is waarom het vaststellingsbesluit erin voorziet dat een of meer locaties in die situatie op de waakvlam moeten staan. Het opstarten van productielocaties bij die temperaturen volgt uit het vaststellingsbesluit en hier kan niet van worden afgeweken door NAM.
Het verminderen van de gasafname met als één van de meest extreme maatregelen het afschakelen van industrie (grootverbruikers) indien er sprake is van een noodsituatie als bepaald in Verordening (EU) 2017/1938, is ook gewogen in het vaststellingsbesluit. Daarbij is de conclusie dat deze maatregelen geen bijdrage leveren aan het mitigeren van een acuut capaciteitstekort. Het effecturen van verplichte matiging van gasafname door de industrie kost enkele dagen tot weken en daarmee draagt een dergelijke maatregel niet bij aan het mitigeren van een acuut capaciteitsrisico.). Een alternatief is een klemmende oproep aan de industrie doen om per omgaande haar gasafname te matigen. Dit zou slechts in theorie kunnen werken. Het effect is namelijk zeer onzeker, niet alleen vanwege de gevraagde snelheid, maar ook vanwege het vrijwillige karakter en omdat het ontstaan van onveilige situaties en schade aan installaties moet worden voorkomen.
Er zijn daarom op dit moment geen alternatieve opties die hiervoor uitkomst bieden. Vanwege het acute karakter is daarom in het vaststellingsnbesluit bepaald dat het Groningenveld deze winter nog beschikbaar is om een dergelijke situatie te ondervangen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is toegelicht is er zonder het Groningenveld op dit moment in specifieke omstandigheden namelijk nog niet voldoende capaciteit (snelheid waarmee het gas beschikbaar is).
Klopt het dat er voldoende gas is voor huishoudens, ziekenhuizen, scholen en andere voorzieningen wanneer ervoor wordt gekozen het verbruik in de industrie te matigen?
In principe is er voldoende gas aanwezig. Waar het in dit geval om gaat is dat er een situatie kan ontstaan waarin er sprake van ongeplande en ongecontroleerde
uitval van een middel waarmee dit gas in het systeem wordt gebracht (bijv. een opslag, een stikstofinstallatie of een import pijpleiding). Er is dan sprake van een acuut capaciteitsprobleem met als direct gevolg dat er minder gas in het systeem kan worden gebracht dan er wordt gevraagd. Dat valt alleen te ondervangen door acuut handelen dat uiterlijk binnen enkele uren effect heeft. Om daarbij gevaarlijke situaties te voorkomen doordat branders en processen zonder gas komen te zitten is het noodzakelijk dat (tijdelijk) extra capaciteit wordt bijgeschakeld of dat (tijdelijk) minder capaciteit wordt gevraagd. Zie verder vraag 2.
In uw recente update geeft u aan dat een aantal grootgebruikers nog altijd niet klaar zijn om over te stappen op importgas of duurzame alternatieven.3 In hoeverre zijn Groningers hier nu de dupe van?
Voor de negen grootste afnemers van laagcalorisch gas geldt sinds 1 oktober 2022 een wettelijk verbod op het onttrekken aan het net van laagcalorisch gas. Zij worden door GTS omgeschakeld naar hoogcalorisch gas. In een aantal complexe gevallen is sprake van vertraging in de uitvoering door GTS (bijvoorbeeld door omgevingstrajecten), maar dit heeft geen effect op de sluitingsdatum van het Groningenveld6.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de ombouw van de grootste afnemers primair in het belang is van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas die over de hele linie in binnen- en buitenland in gang is gezet (door ombouw, verduurzaming en energietransitie). Dit om het gassysteem gelet op de definitieve sluiting van het Groningenveld zo robuust mogelijk te maken door de afhankelijkheid van gasopslagen en stikstofinstallaties te minimaliseren (bijvoorbeeld in geval van storingen).
Deze leden hebben vernomen dat er verwacht wordt dat Nederland na de winter bijna de helft van onze gasvoorraad over houdt.4 Heeft u dit meegenomen in uw besluit om het Groningenveld weer te openen?
Zoals aangegeven in het antwoord onder vraag 1, was er sprake van een capaciteitstekort (en dus niet van een volumetekort) als het grootste productiemiddel, d.w.z. gasopslag Norg uit zou vallen bij een gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur van –6,5 graden Celsius of lager. Dit is de reden geweest waarom ik in het vaststellingsbesluit dat ik op 22 september 2023 heb genomen, heb opgenomen dat bij deze gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur productielocaties naar het waakvlamniveau worden gebracht. De vulgraad van de opslagen aan het eind van de winter is daarom geen relevant gegeven bij het naar waakvlam brengen van twee productielocaties.
Deelt u de mening dat het kabinet met dit besluit de beloftes van Groningers Boven Gas bij de eerste koude dag in twijfel brengt? Hoe reageert u op Groningers die de komende dagen in extra stress en mentale leed moeten leven?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het kabinet is altijd helder geweest over de sluitingsdatum van het Groningenveld uiterlijk 2024. Het besluit is eind september 2023 genomen om vanaf 1 oktober 2023 de waakvlam slechts uitzonderlijk aan te zetten bij koud weer. Hiermee is voorkomen dat het Groningenveld gedurende de gehele winter op de waakvlam zou moeten. Inherent hieraan is dat het Groningenveld wel bij kou op de waakvlam gaat conform de vooraf bepaalde systematiek.
Beoogd was dat deze systematiek vooraf duidelijkheid zou geven. Toch heeft de uitvoering in de week van 8 januari, waarbij de productielocaties Spitsbergen en Scheemderzwaag kortstondig op de waakvlam moesten worden gezet, onrust veroorzaakt in Groningen en dat vind ik heel vervelend. Het opstarten moest zeer snel gebeuren en de decentrale overheden zijn pas op het laatste moment hierover geïnformeerd. Mocht zich deze situatie onverhoopt nog een keer voor doen, dan zal ik de overheden in Groningen eerder informeren.
Herkent u dat na het nieuws over de vertraagde versterking waardoor Groningers langer in onveilige huizen zitten met dit besluit opnieuw de veiligheid niet voorop staat?
Dat herken ik niet. Ondanks dat een deel van de beoordelingen later is opgeleverd, leidt dit er naar verwachting niet toe dat de versterking na 2028 wordt afgerond. Het SodM geeft ook aan dat de gaswinning op waakvlamniveau nu zo laag is dat de bevingen die nu plaatsvinden vooral worden veroorzaakt door deze drukvereffening en nauwelijks nog worden beïnvloed door de huidige gasproductie. Desalniettemin vind ik het heel vervelend dat het feit dat de productielocaties Spitsbergen en Scheemderzwaag kortstondig op de waakvlam moesten worden gezet, onrust heeft veroorzaakt in Groningen. Sinds mijn aantreden is immers mijn volle inspanning gericht geweest op het sluiten van het Groningenveld.
Het Groningenveld wordt per 1 oktober 2024 definitief gesloten. Dat wordt mogelijk gemaakt door de ingezette maatregelen op het gebied van verduurzaming, energiebesparing, verlaging van de gasvraag en ombouw in het buitenland. Aan het einde van de winter van 2023–2024 zal duidelijk zijn hoe vol de gasopslagen zitten, hoe de nieuwe stikstofinstallatie Zuidbroek II functioneert en de mate waarin de capaciteitsvraag verder is gedaald (bijvoorbeeld door minder export en energiebesparing). Met deze ingrediënten wordt in maart/april van dit jaar duidelijk hoe groot het restrisico voor de winter van 2024–2025 nog is en hoe daar naar te handelen in aanloop naar de definitieve sluiting van het Groningenveld op 1 oktober 2024.Daarnaast wordt er op dit moment verder samen met onder andere GTS doorgedacht worden over mogelijke mitigerende maatregelen. Voor de veiligheid van de mensen in Groningen is het noodzakelijk dat het Groningenveld zo spoedig mogelijk definitief sluit. Ik heb de Kamer «De wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld» gestuurd. Met deze wetswijziging wordt de definitieve sluiting per 1 oktober 2024 wettelijk vastgelegd. Ik hoop dat in het belang van Groningen dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk wordt behandeld.
Het artikel “RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval” |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval»?1
Ja.
Bent u bekend dat in het artikel wordt aangegeven dat het project FUREC, gericht op waterstofproductie uit restafval, twee jaar vertraging dreigt op te lopen als gevolg van de geplande netuitbreiding in 2028 in plaats van 2026?
Ja.
Wat zijn de concrete stappen die u zult ondernemen om druk uit te oefenen op Enexis en TenneT om de oorspronkelijke planning te handhaven en de benodigde aansluiting in 2026 te realiseren?
Ik zie het belang van het FUREC-project. Bij de prioritering van klantaanvragen bij netbeheerders heb ik echter geen rol. Voor netaansluitingen geldt vooralsnog het «first come, first served» principe. De ACM werkt op dit moment aan een prioriteringskader waarmee transportverzoeken van klanten met een belangrijke maatschappelijke functie voorrang kunnen krijgen. Met het prioriteringskader wordt het mogelijk dat de nu nog beschikbare schaarse netcapaciteit of netcapaciteit die vrijkomt door bijvoorbeeld congestiemanagement en/of netuitbreidingen, anders wordt verdeeld dan op basis van het «first come, first served» principe. Op dit moment is het prioriteringskader dat de ACM in juli 2023 heeft gepubliceerd een conceptkader. Het definitieve prioriteringskader wordt in april 2024 verwacht.
Gezien de forse CO2-reductie die komt kijken bij een al vergevorderd project en het belang van een grotere inzet op waterstof vanwege de huidige netcongestie, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat FUREC als prioritair project wordt beschouwd bij de beoordeling van netuitbreidingsplannen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om in overleg te gaan met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot, en de provincie Limburg om mogelijke versnellingsopties te bespreken en de noodzakelijke ondersteuning te bieden zodat 2026 wel mogelijk wordt gemaakt?
Vanuit EZK is er gekozen voor een integrale aanpak waarbij versnellingsopties clusterbreed worden ontwikkeld. Ook zijn energyboards opgezet waarmee de betrokken partijen zoals de provincie, gemeenten en industrie directer samenwerken zodat processen kunnen worden geoptimaliseerd. Ik ga daarom niet specifiek over dit project in overleg met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot en de provincie Limburg. Maar neem dit mee in de reguliere gesprekken binnen het cluster Chemelot.
Deelt u de mening dat het feit dat FUREC meer dan 100 miljoen aan Europese middelen toegezegd heeft gekregen ervoor zorgt dat de subsidiebehoefte vanuit de Nederlandse staat afneemt? Betekent een vertraging van twee jaar dat de subsidie van 108 miljoen uit het Europese innovatiefonds mogelijk niet meer beschikt gaat worden? Betekent dit dat vertraging de Nederlandse schatkist mogelijk 108 miljoen euro extra kost? Vindt u dit ook zeer onwenselijk?
In algemene zin ben ik het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat een project bijvoorbeeld vanwege vertraging in het vooruitzicht gestelde Europese subsidie zou mislopen. Ik vind het echter te voorbarig om te stellen dat hiervan sprake is, of zal zijn, bij het FUREC-project van RWE. Allereerst is een belangrijke nuancering dat RWE naar ik begrijp voor dit project nog geen definitief investeringsbesluit heeft genomen. Er zijn nog enkele uitzoekpunten voordat RWE mogelijk over zal gaan tot een dergelijk besluit. Naast tijdige aansluiting op het net, gaat dit onder andere ook over tijdige vergunningen en overeenkomst met potentiële afnemers. Zoals bekend heeft de Commissie voor de MER onlangs het milieueffectrapport van RWE als onvoldoende bestempeld omdat essentiële informatie ontbreekt.2 Het rapport moet worden herschreven waarmee het vergunningsproces rondom het FUREC project mogelijk vertraging oploopt. Ten tweede lopen er naar ik begrijp nog gesprekken tussen de betrokken netbeheerders en RWE over de planning. Tenslotte ben ik voor de toekenning van subsidies vanuit het Innovation Fund niet op de hoogte van de specifieke afspraken, deze zijn immers alleen kenbaar voor Europese Commissie en RWE.
Kortom, RWE is zelf verantwoordelijk de financiële business case sluitend te krijgen. Dat neemt niet weg dat ik met RWE in contact ben over dit mogelijke project, waarbij ik ook bekijk op welke uitzoekpunten mijn ministerie een mogelijke rol kan spelen.
Kaunt u toelichten hoe FUREC voldoet aan de criteria voor prioritaire behandeling?
Nee. Het maatschappelijke prioriteringskader wordt vastgesteld door de ACM en is nog niet definitief.
‘Het artikel Hollandse Energie Maatschappij (HEM) verdacht van gesjoemel met prijsplafondmiljoenen’ |
|
Sandra Beckerman , Jimmy Dijk |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of het bericht in de Volkskrant over de verdenking van fraude door HEM met het prijsplafond accuraat is? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om deze kwestie grondig te onderzoeken?1
Om een doelmatige en verantwoorde besteding van de prijsplafondsubsidie te borgen, ziet RVO toe op de naleving van de subsidievoorwaarden. Daarnaast controleert de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vanuit haar rol als wettelijk toezichthouder of alle energiebedrijven, die met een leveringsvergunning actief zijn op de Nederlandse markt, zich aan de geldende wetten en regels houden.
Ik heb uw Kamer via de voortgangsrapportages2 geïnformeerd over de stappen die gezet zijn in het kader van het toezien op de naleving van de regeling prijsplafond. Bij nieuwe ontwikkelingen zal ik de Kamer uiteraard opnieuw informeren. Over eventueel lopende juridische procedures die hier direct mee samenhangen, kan ik op dit moment geen uitspraken doen.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reageren op eerdere vragen gesteld door het lid Leijten (SP) over de energieleverancier HEM en reflecteren op de destijds gegeven antwoorden? (Aanhangsel handelingen 2022/23 nr. 621) Was er in november van 2022 niet al een vermoede dat dit geval fraudegevoelig zou zijn? Was het toezicht op HEM naar uw mening streng genoeg? Heeft u dit aangepast op basis van deze vragen?
Het toezien op de regels die op de energiemarkt gelden, en het verbeteren daarvan waar nodig, heeft mijn volle aandacht en ik blijf alert op de signalen uit de markt. Tijdens de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt in het jaar 2022 viel door de energiecrisis het aanbod van vaste contracten weg. Eerder waren er al signalen over meerjarige contracten met variabele tarieven gekoppeld aan hoge opzegboetes. Per 1 juni 2023 zijn nieuwe opzegregels van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van kracht geworden. Deze opzegregels gelden voor het vroegtijdig opzeggen van een contract met vaste tarieven én een bepaalde looptijd voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Met de nieuwe regels zijn opzegvergoedingen voor contracten met een onbepaalde looptijd of contracten met een bepaalde looptijd en variabele tarieven niet toegestaan.
In antwoord op de vragen van het lid Leijten (SP), schrijft u het volgende: «Op zijn minst roept de uitzending de vraag op of die regels goed zijn nageleefd in dit geval. Ik vind het daarom belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt waar die niet nageleefd worden.» Bent u van mening dat dit gelukt is?
Ik vind het belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van wet- en regelgeving. De ACM ziet als toezichthouder toe op de naleving van de regels. In dit kader kan de ACM bij eventuele overtredingen boetes opleggen of extra eisen opnemen in de vergunning. De bewijslast om op te treden tegen een leverancier is hoog en onderzoeken duren daarom lang. Op 22 december 2023 heeft de ACM bekendgemaakt in september 2022 een onderzoek gestart te zijn naar energieleverancier HEM en dat in juni 2023 een tweede onderzoek volgde. Op grond van deze onderzoeken heeft de ACM aanvullende voorschriften opgenomen in de aan HEM verleende vergunning voor het leveren van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven zonder vergunning leverancier spelen? Wat voor gevaren ziet u in dit soort constructies? Bent u van mening dat deze risico’s van misbruik opwegen tegen de door u te definiëren baten?
Nee, dat is niet wenselijk en in principe niet toegestaan, wettelijke uitzonderingen daargelaten. Ik merk verder op dat in de berichtgeving wordt gesproken over een energieleverancier met leveringsvergunningen voor elektriciteit en gas.
HEM leverde energie zonder leveringsvergunning. Hoe kwam dit bedrijf dan in aanmerking voor het prijsplafond? Is het gepast dat dit bedrijf in aanmerking kwam voor het prijsplafond?
De ACM als onafhankelijke toezichthouder gaat over het afgeven van vergunningen voor de levering van elektriciteit en gas. Zij houden op hun website een openbaar register bij waarin alle energieleveranciers met een leveringsvergunning staan vermeld. Allround Hollands Energie B.V., de naam waaronder HEM staat geregistreerd, is opgenomen in dit register.
Bij totstandkoming van het prijsplafond was het streven om alle huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting te bereiken met deze regeling. Naast deelname van alle leveranciers met een Nederlandse vergunning, was het daarom ook mogelijk voor energieleveranciers die conform wetgeving leveren, maar zonder een vergunning (bijvoorbeeld aan zogeheten multisites), om aan het prijsplafond deel te nemen. De genoemde leverancier is echter een partij die wel over een door de ACM verleende vergunning beschikt.
Hoe kunt u garanderen dat energieleveranciers op een eerlijke en transparante manier omgaan met het prijsplafond, en welke maatregelen worden overwogen om mogelijke misbruiken in de toekomst te voorkomen?
Het prijsplafond is in 2023 ingesteld om consumenten prijszekerheid te bieden tijdens een uitzonderlijke situatie op de energiemarkt. Het prijsplafond is per 31 december 2023 afgelopen. RVO en de energieleveranciers werken in 2024 en 2025 verder aan het afronden van de regeling. In 2024 leveren energieleveranciers, net zoals in 2023, maandelijks een eindnota aan bij de RVO. Hieruit blijkt of het voorschot dat de leverancier in 2023 over de betreffende periode heeft ontvangen te hoog of te laag is geweest. Dit wordt vervolgens door RVO gecorrigeerd.
Op verzoek van uw Kamer is in de prijsplafondregeling een brutomargetoets opgenomen. Deze toets voorkomt dat energieleveranciers als gevolg van het prijsplafond overwinsten kunnen boeken. Hiertoe wordt de behaalde brutomarge in 2023 vergeleken met het gemiddelde van de voorgaande jaren. Eventuele overschrijdingen van dit gemiddelde worden na de definitieve vaststelling in 2025 door RVO teruggevorderd. De toets geldt voor alle leveranciers die gebruik maken van de regeling.
Wat zijn de gevolgen voor de consumenten indien blijkt dat HEM inderdaad fraude heeft gepleegd met het prijsplafond, en welke stappen zult u ondernemen om gedupeerde consumenten te compenseren?
Alle energieleveranciers die onder de regeling van het prijsplafond in 2023 vielen, zijn gehouden aan de voorwaarden van het prijsplafond. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er consumenten zijn die over hun energieverbruik in 2023 onder het prijsplafond meer hebben betaald dan het prijsplafondtarief.
In hoeverre heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) reeds onderzoek gedaan naar de handelspraktijken van HEM en welke verdere stappen onderneemt de ACM te ondernemen in reactie op deze verdenking van fraude?
De ACM houdt algemeen toezicht op de energieleveranciers. Doorgaans doet de ACM geen uitspraken over onderzoeken die nog niet zijn afgerond of lopende zaken. De ACM heeft meerdere keren gewaarschuwd voor de hoge tarieven die HEM rekent voor gas en elektriciteit bij vaste contracten3. In december heeft de ACM een besluit gepubliceerd waarbij zij de vergunningsvoorwaarden van HEM heeft aangescherpt (zie ook antwoord op vraag 3). Bij herhaalde overtreding van de voorschriften, kan de ACM besluiten om over te gaan tot het treffen van handhavende maatregelen, waaronder ook het intrekken van de vergunning.
Het bericht dat milieuproblemen onbelangrijk waren voor miljoenensubsidie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de NOS-site «Milieuproblemen waren onbelangrijk voor miljoenensubsidie voor chemiebedrijf DuPont»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger bij het verlenen van subsidie milieuproblemen onbelangrijk vond?
Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt kan ik niet concluderen dat mijn voorganger milieuproblemen onbelangrijk vond. Ik constateer op basis van de stukken dat verschillende invalshoeken aan de orde zijn geweest bij het afwegen van de subsidieverlening.
Op welke manier wordt voorkomen dat op dit moment subsidies verleend kunnen worden aan activiteiten waarbij milieuproblemen onvoldoende meewegen?
In het algemeen geldt dat bijvoorbeeld generieke subsidieregelingen moeten voldoen aan de staatssteunregels van de EU. Deze zijn vervat in steunkaders, waarbij onder andere het milieusteunkader (Guidelines on State aid for climate, environmental protection and energy 2022 (CEEAG)) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGGV) worden gebruikt voor steun aan investeringen in milieu en klimaatprojecten. Zowel de CEEAG als de AGGV stellen als voorwaarde aan de gesubsidieerde activiteit dat relevante EU-normen niet mogen worden geschonden.
Daarnaast beschikt Nederland over een op zichzelf staand stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. Hiervoor is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelselverantwoordelijk. Gemeenten en provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij moeten op grond van de Omgevingswet de uitvoering van VTH van het basistakenpakket bij omgevingsdiensten hebben belegd. De afgelopen jaren is sterk ingezet op het versterken van het VTH-stelsel. Sinds augustus 2022 is het Interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) actief.2
Wat vindt u ervan dat uw voorganger wel vatbaar was voor het argument dat DuPont ook elders in Europa faciliteiten kon bouwen?
In welke mate mijn voorganger wel of niet vatbaar was voor het argument van DuPont om ook elders de nieuwe fabriek te bouwen weet ik niet. Op basis van de stukken kan ik niet reconstrueren in welke mate de argumenten van DuPont ruim 40 jaar geleden zijn meegewogen door de toenmalig Minister van Economische Zaken.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat bedrijven op dit moment Nederland uitspelen tegen andere landen en op die manier het voor elkaar krijgen dat milieuproblemen onbelangrijk worden gevonden?
Door milieunormen zoveel mogelijk op Europees niveau vast te leggen, onder andere via REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) en de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU), is er een level playing field in Europa waardoor er door bedrijven niet te onderhandelen valt over milieunormen. De milieunormen van de EU behoren tot de strengste ter wereld3.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger vatbaar was voor de argumenten van een onderzoeksrapport van het bedrijf zelf dat de schadelijke effecten van de fabriek wel mee zouden vallen?
In welke mate het onderzoeksrapport van het bedrijf een rol heeft gespeeld in de afwegingen van mijn voorganger kan ik niet beoordelen.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat rapporten van bedrijven zelf meewegen bij het inschatten van de schadelijke effecten van vervuilende activiteiten?
In wet- en regelgeving is juist verankerd dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van informatie over de risico’s van chemische stoffen en milieugevolgen van hun activiteiten bij onder andere het Europese Chemicaliën Agentschap ECHA en in Nederland bij het bevoegd gezag. Die informatie moet aan voorgeschreven voorwaarden voldoen. Het aanleveren van deze gegevens maakt onderdeel uit van de zorgplicht van bedrijven. Daarop wordt toegezien door het bevoegde gezag.
In het VTH-stelsel is afhankelijk van de activiteit bepaald wie het bevoegde gezag is (gemeente, provincie en/of de waterkwaliteitsbeheerder). Zodra er sprake is van een basistaak wordt het VTH uitgevoerd door een omgevingsdienst. De omgevingsdienst beoordeelt de aangeleverde en zelfstandig verkregen informatie en kan hierbij advies vragen bij andere (kennis)instanties zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat met het informatiepunt leefomgeving (IPLO). Tevens is de ILT wettelijk adviseur op de omgevingsvergunningen van de zwaarst vervuilende bedrijven in Nederland zodat ook bij het opstellen of reviseren van vergunningen aan kennisuitwisseling en verificatie wordt gedaan. Zoals in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 10 januari 20244 is benoemd, is dit een instrument met aanzienlijk effect.
Kan het zijn dat in diezelfde tijd nog andere subsidies zijn versterkt aan bedrijven met vervuilende activiteiten?
Deze vraag is lastig te beantwoorden. Data over subsidieverlening en vervuilende activiteiten uit die tijd zijn niet aan elkaar gekoppeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van bedrijven die Rijkssubsidies hebben ontvangen de afgelopen twee kabinetsperioden terwijl er ook sprake was van aantoonbare milieuverontreiniging? Welke belangenafwegingen zijn hierbij gemaakt?
Het rapport ‘De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee’ |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee» van de Waddenacademie1?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de verdragen en richtlijnen zoals omschreven in het onderzoek onvoldoende naleeft?
Het rapport van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Het rapport van de Waddenacademie biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden.
Klopt het dat op 8 januari 2024 ook beleidssuggesties op basis van het rapport gepubliceerd worden door de opstellers van dit rapport? Kunt u er voor zorgdragen dat de beleidssuggesties nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) door u aan de Kamer verstuurd worden?
Op 8 januari 2024 heeft de Waddenacademie op haar website een reflectie met beleidsaanbevelingen gepubliceerd. Deze zijn te vinden via deze link (https://www.waddenacademie.nl/themas/natuur-en-recht/de-europees-en-internationaalrechtelijke-status-van-de-waddenzee/)
Deelt u de analyse van de Waddenacademie dat het project Gaswinning Ternaard strijdig is met het Werelderfgoedverdrag? Kunt u aangeven of in de vergunningsaanvraag van de NAM voor nieuwe activiteit onder de Waddenzee aan alle verdragsverplichtingen getoetst is die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u die informatie dan delen met de Kamer? Zo nee, waarom is de aanvraag niet aan de internationale verdragen getoetst?
Die analyse deel ik niet op voorhand. De aanvraag om een natuurvergunning wordt door mij getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er vindt geen specifieke aanvullende toetsing plaats op internationale verdragen anders dan aan de regelgeving waarin de verdragen geïmplementeerd zijn.
Specifiek voor het Werelderfgoedverdrag geldt dat de voorgenomen gaswinning plaatsvindt vanaf land. Omdat het gasveld Ternaard grotendeels onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt, kan dit effecten hebben op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied de Waddenzee. Als een plan of project die instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen (significante effecten kan hebben), geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt getoetst aan de OUV.
Met ingang van 1 januari van dit jaar is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet. Het oude Wnb-regime blijft van toepassing op de Wnb-vergunningaanvraag voor Ternaard, omdat de aanvraag is gedaan toen de Wnb nog gold. Overigens verandert dit regime inhoudelijk niet onder de Omgevingswet, en ook de bevoegdheden op het vlak van natuurbescherming blijven ongewijzigd.
Naast het specifieke regime voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, gelden er regels voor de bescherming van werelderfgoederen. Met ingang van 1 januari jl. zijn die voor nieuwe activiteiten te vinden in hoofdstuk 14 van het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL, onderdeel van de Omgevingswet). Hierin zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van activiteiten die kunnen leiden tot het beschadigen of vernielen van Werelderfgoed in Nederland waaraan getoetst moet worden bij ruimtelijke besluitvorming. In principe geldt een zorgplicht die tot doel heeft beschadiging of vernieling van het Werelderfgoed te voorkomen. De initiatiefnemer van een activiteit is verplicht om alle maatregelen te nemen die daarvoor nodig zijn om beschadiging of vernieling te voorkomen. Dit is nodig voor zover dit de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed raakt.
Als sprake is van een activiteit op land (met invloed op de Waddenzee), dan is in de nieuwe situatie de gemeente bevoegd gezag voor de specifieke beschermingsregels voor werelderfgoederen en voor het zo nodig vaststellen van maatwerkvoorschriften in individuele gevallen of – in het omgevingsplan – maatwerkregels voor categorieën van gevallen. De gemeente moet in het omgevingsplan rekening houden met de bescherming van het werelderfgoed.
Kunt u aangeven of het kabinet de aanvraag van NAM heeft getoetst of heeft kunnen toetsen aan alle verdragsverplichtingen die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u toetsing door het Kabinet aan die internationale verdragsverplichtingen delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden middels de Wet natuurbescherming (thans Omgevingswet). Het vergunningsregime voor Natura 2000-gebieden is in het bijzonder uitgewerkt in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming, thans artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet en artikel 8.74b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied de Waddenzee zijn vastgelegd in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Waddenzee.
De vergunningaanvraag van de NAM doorloopt de reguliere toetsingskaders. Met publicatie van een definitief besluit inzake de vergunningaanvraag Ternaard zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende documenten publiceren.
Kunt u aangeven hoe de adviezen van de landsadvocaat aangaande het UNESCO Werelderfgoedverdrag overeen komen of verschillen met de conclusies uit dit nieuwe rapport? Kunt u de adviezen van de landsadvocaat aan het kabinet over dit specifieke verdrag met de Kamer delen voor aanvang van het commissiedebat Wadden?
Het rapport van de Waddenacademie geeft een beeld van de inhoud en concrete consequenties van de internationale en Europese beschermingsregimes voor de Waddenzee. Het rapport geeft inzicht in de uit verdragen en EU-richtlijnen voortvloeiende verboden en verplichtingen, waaronder ook herstelopgaven. De verdragen en richtlijnen die worden beschreven zien op een groot aantal onderwerpen, denk aan klimaat, soortenbescherming, biodiversiteit, bestrijding invasieve soorten, waterkwaliteit en het voorkomen van zwerfafval. Het rapport gaat in op de wijze van implementatie van de verdragen en richtlijnen in Nederland. De conclusie van de Waddenacademie is dat Nederland niet voldoende waarborgt dat de verboden worden gehandhaafd en de verplichtingen worden nageleefd.
De adviezen van de landsadvocaat kennen een ander vertrekpunt. De landsadvocaat heeft gekeken naar de juridische relevantie van het State of Conservation-rapport, het Unesco-besluit en het Unesco Werelderfgoedverdrag voor de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, specifiek als het gaat om de voorgenomen gaswinning bij Ternaard. De conclusie van de landsadvocaat is dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming. Het advies van de landsadvocaat over de Wet natuurbescherming is als bijlage bij deze brief gevoegd. Daarnaast heeft de landsadvocaat advies gegeven over de toepassingsmogelijkheden van de mijnbouwregelgeving in relatie tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de mogelijke procesrisico’s van besluitvorming. Dit advies kan ik nu niet met u delen, omdat dit de positie van de staat in een eventueel proces zou kunnen schaden.
Gelet op de verschillende vertrekpunten zijn het rapport van de Waddenacademie en de adviezen van de landsadvocaat lastig met elkaar te vergelijken. Echter, zowel in het rapport van de Waddenacademie als in de adviezen van de landsadvocaat wordt aangegeven dat de bestaande Nederlandse natuur- en mijnbouwwetgeving, ook na de komst van de Omgevingswet, het beoordelingskader vormt voor het toestaan, weigeren of beperken van bepaalde activiteiten in de Waddenzee en dat gronden buiten dat kader niet bepalend kunnen zijn voor de besluitvorming.
Deelt u de mening dat de bescherming van de biodiversiteit – zoals ook vastgelegd in het Verdrag inzake Biologische Diversiteit – betekent dat deze bescherming zou moeten gelden voor alle onderdelen van een ecosysteem (waaronder vissen, het bodemleven en waarden als duisternis, stilte en ongereptheid)? Zo ja, hoe gaat het kabinet zorgdragen voor de bescherming van het werelderfgoed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit ziet onder andere op behoud, herstel en duurzaam gebruik van biologische diversiteit. Nederland onderschrijft dit verdrag en is in 1994 toegetreden tot het verdrag. Er zijn verschillende manieren om te zorgen voor soortenbehoud, zoals het beschermen van een soort, beschermen van een gebied waar een soort leeft en duurzaam gebruik van soorten.
Momenteel werkt het kabinet aan een nationaal biodiversiteit strategie en actieplan (NBSAP), om invulling te geven aan het in 2022 overeengekomen Internationaal Biodiversiteitsraamwerk targets en doelen voor 2030 om in 2050 in harmonie met de natuur te leven. De Waddenzee maakt onderdeel uit van dit plan. De Omgevingswet, waarin de Wet Natuurbescherming is opgegaan, blijft het kader voor toetsing, en daarmee bescherming van natuur en ecosyteem.
Hoe voorkomt u dat de Waddenzee zijn Werelderfgoedstatus verliest? Kunt u aangeven of de Natura2000-status de Waddenzee als Werelderfgoedstatus voldoende bescherming biedt? En wanneer kan de Kamer in dit kader de evaluatie van het Natura2000-beheerplan voor de Waddenzee tegemoet zien?
De kernverplichting van het Unesco Werelderfgoedverdrag is de instandhouding van de OUV. De ruimte die er is voor activiteiten in en rondom Werelderfgoed is geborgd in onze wet- en regelgeving. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat de internationaal erkende OUV, de kernkwaliteiten, van het Werelderfgoed in stand moet worden gehouden. Nederland vindt dat beschermen én benutten van de OUV hand in hand kunnen gaan. Het past bij de Nederlandse situatie van een dicht bevolkt land met een hoge ruimtelijke dynamiek en grote klimaatopgave. Het Waddengebied staat voor een aantal grote uitdagingen, bijvoorbeeld waar het de aanlanding van elektriciteit, duurzame bereikbaarheid en visserij betreft. Het Beleidskader Natuur Waddenzee en de daarbij behorende Plan m.e.r. zijn belangrijke instrumenten om de bescherming van de Waddenzee te verbeteren, we verwachten door het inzichtelijk maken van de cumulatieve druk en de daaropvolgende maatregelen Unesco voldoende zekerheid te bieden wat betreft de bescherming van de OUV.
Ik neem de door Unesco geuite zorgen serieus. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. De vraag of de Natura 2000-status de Waddenzee als Unesco Werelderfgoed Waddenzee voldoende bescherming biedt, moet ook nadrukkelijk binnen de context van de ontwikkelingsgerichte benadering bekeken worden gericht op de instandhouding van de OUV als kernverplichting. Ik verwacht dat Unesco op basis van deze reactie en de nog te nemen acties in het komende Werelderfgoedcomité (verwacht in juni 2024) haar waardering kan uitspreken, al dan niet met aanbevelingen voor de toekomst. Daarmee levert Nederland haar bijdrage aan de internationale verplichting om de Waddenzee voor toekomstige generaties te behouden, maar gaan we ook met Unesco een dialoog aan over bescherming van de OUV binnen de Nederlandse context.
De evaluatie van de beheerplannen Waddenzee en Noordzeekustzone is op 17 januari jl. gepubliceerd door Rijkswaterstaat: Natuurbescherming Waddenzee kost meer tijd – Waddenzee.
Hoe neemt u de conclusies van de Waddenacademie mee in het aanleveren van een plan voor het behoud van de Waddenzee bij UNESCO voor 1 februari 2024?2
Het rapport van de Waddenacademie is in opdracht van Rijkswaterstaat, als onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en als beheerder van Natura 2000-gebied de Waddenzee, en in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV opgesteld. Daarnaast hebben we Waddenacademie gevraagd om specifiek inzake bescherming van de OUV ook een rapport op te stellen3. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. Het is voor mij belangrijk om met Unesco een dialoog te starten inzake de juiste bescherming van de Waddenzee. In de reactie richting Unesco worden daarom ook de bevindingen van de Waddenacademie specifiek genoemd. Tevens zal ik deze adviezen nemen in de op te stellen plan-m.e.r. gericht op terugdringen cumulatieve druk en het Beleidskader Natuur Waddenzee.
Wat is uw reactie op de brandbrief die is gestuurd door de drie Waddenprovincies Noord-Holland, Groningen en Friesland?
Ik heb kennisgenomen van de brandbrief en zal hierop reageren nadat het definitieve besluit inzake de vergunningverlening Ternaard is genomen. Ik beschouw deze brief wel los van de lopende vergunningprocedure met haar eigenstandige toetsingskader.
Deelt u de mening van de Waddenacademie (pagina 34) dat de bevoegdheden en beheer van de Waddenzee te versnipperd zijn onder individuele bevoegde instanties, waardoor er gebrek is aan overzicht? Zo ja, op welke wijze acht u dit te herstellen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u concreet doen met de oproep uit het rapport van de Waddenacademie dat de problemen op het Wad in samenhang met elkaar moeten worden aangepakt?
De Waddenzee is in 2009 door Unesco op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. In het nominatiedossier is destijds ook aangegeven hoe de bevoegdheden ter bescherming van de Waddenzee zijn georganiseerd. In 2020 (Kamerstuk 29 684, nr. 185) is de governance nieuw ingericht. Hiermee is onderscheid gemaakt tussen beleid en beheer. De Beheerautoriteit Waddenzee werkt met de gezamenlijke beheerders verenigd in het BeheerdersCollectief Waddenzee aan versterken van het beheer. Met het Beleidskader Natuur Waddenzee (Kamerstuk 29 684, nr. 224) wil ik de balans tussen ecologie en economie herstellen en de cumulatieve druk op de natuur van de Waddenzee terugdringen. Op deze wijze werken de gezamenlijke verantwoordelijke partijen aan de opgaven en versterken de samenhang ten behoeve van de natuur van de Waddenzee.
De Beheerautoriteit Waddenzee heeft een eerste integraal beheerplan (Kamerstuk 29 684, nr. 250) gemaakt om invulling te geven aan meer samenhang in beheer. Hierin zijn voorstellen gedaan voor onder andere meer afstemming en inzicht in vergunningverlening en integraler kwelderbeheer. Deze voorstellen worden nu verder uitgewerkt en geïmplementeerd. Daarnaast werkt de Beheerautoriteit Waddenzee in het kader van het beheerplan aan een «integrale beheerleidraad» voor de langere termijn.
Deelt u de mening dat zeehonden in de Waddenzee onvoldoende zijn beschermd ondanks deConvention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals (CMS)? Op welke wijze wordt er voldaan aan de eis van het Zeehondenverdrag, onderdeel van het CMS, om onderzoek te doen naar habitatherstel?
Deze mening deel ik niet. Zeehonden binnen de Waddenzee zijn op basis van meerdere wettelijke bepalingen en verdragen zowel internationaal als nationaal beschermd. De zeehonden vallen onder de bescherming van de CMS, waarbij ze op bijlage II vermeld staan. Diersoorten die genoemd zijn in deze bijlage II zijn trekkende diersoorten waarvan de staat van instandhouding duidelijk kan (of, vanwege een ongunstige staat van instandhouding: moet) verbeteren als gevolg van internationale overeenkomsten. Beide soorten zeehonden zijn ook als beschermde soorten opgenomen in Appendix III van het verdrag van Bern. Daarnaast vallen beide soorten zeehonden onder de EU Habitatrichtlijn Bijlage II en V. Dit houdt in dat voor deze soorten gebieden moeten worden aangewezen. Op grond van deze Habitatrichtlijn is onder andere de Waddenzee aangewezen als beschermd gebied (Natura 2000). Daarnaast zijn beide soorten aangewezen als nationaal beschermde soorten volgens Omgevingswet artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, in samenhang met artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving (voorheen art 3.10 WnB). Dit houdt in dat het verboden is om deze dieren opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Verder wordt er op basis van de Omgevingswet artikel 2.45 (voorheen Wet natuurbescherming artikel 2.5) in de Waddenzee gebruik gemaakt van toegangsbeperkingsbesluiten (TBB). Een TBB kan gebruikt worden om een deelgebied in een Natura 2000-gebied af te sluiten voor menselijke activiteiten als dat ten behoeve van de instandhoudingsdoelen noodzakelijk is. Voor zeehonden zijn er bijvoorbeeld TBB’s ingesteld om locaties te bescherming die o.a. gebruikt worden voor verhaargebieden, kraamgebieden en rustgebieden.
Een van de vereisten vanuit het Zeehondenverdrag is het opstellen en uitvoeren van een instandhoudings- en beheerplan van de zeehondenpopulaties. Daarin is trilateraal voorzien door het Seal Management Plan 2023–2027. De uitvoering van het plan wordt gemonitord door experts.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vragen nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) beantwoord worden?
Ja.
Enkele berichten rondom PFAS |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oproep toxicologen: onderzoek alle eieren hobbykippen op PFAS»1 van 21 december?
Ja.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk onderzoek te laten doen naar de concentraties PFAS in eieren van hobbykippen in de rest van het land? Waarom wel/niet?
Het bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert op dit moment een risicobeoordeling uit waarin gekeken wordt naar mogelijke verschillen in risico’s voor de gezondheid van de consument door de consumptie van particuliere of commerciële eieren als gevolg van contaminatie met PFAS. Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt van eieren verspreid door heel Nederland. De resultaten worden binnen afzienbare tijd verwacht.
Welk handelingsperspectief gaat uitgebreid onderzoek u bieden om de gezondheid van de consumenten te beschermen? Welke wettelijke taak heeft de overheid om hierin op te treden?
Het is de taak van de overheid om de volksgezondheid van haar burgers te beschermen. Vorig jaar is daarom een onderzoeksprogramma naar PFAS gestart in Nederland. Het RIVM kijkt in dit onderzoek naar de verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals voedsel en drinkwater. De resultaten van het brede onderzoeksprogramma moeten leiden tot handelingsperspectieven voor Nederlandse burgers hoe zij hun PFAS-blootstelling kunnen verminderen. Daarnaast heeft Nederland het initiatief genomen om te komen tot een EU restrictie die uitgaat van een zo breed mogelijk verbod op het gebruik van (producten met) PFAS. Dat verbod zal uiteindelijk leiden tot minder emissies naar het milieu en minder blootstelling via PFAS in producten.
Hoe gaat u de communicatie aan met de gemeenten en inwoners van de gemeenten waar het eten van eieren van hobbykippen nu wordt afgeraden?
Er is regelmatig overleg tussen de betrokken gemeenten, provincies en ministeries. De communicatie met de inwoners wordt vooral door de gemeenten gedaan, ondersteund door de GGD’en. Landelijk is daarnaast informatie voor inwoners te vinden op de websites van het Voedingscentrum en het RIVM, op www.waarzitwatin.nl en op www.rijksoverheid.nl.
Gaat u provincies en gemeenten financieel steunen bij verdere (lokale) onderzoeken naar de oorzaken en gevolgen van hoge PFAS-concentraties in voedsel, natuur en mensen?
Zoals genoemd bij vraag 4 vindt er hierover regelmatig overleg plaats tussen de provincies, gemeenten en het Rijk. Wat betreft (onaanvaardbare) risico’s die optreden als gevolg van ernstige bodemverontreiniging met PFAS ondersteunt IenW de provincies en gemeenten met het in beeld brengen van deze verontreinigingen en de aanpak daarvan.
Welke maatregelen neemt u, om in het bijzonder de PFAS-inname bij kinderen terug te dringen?
Sinds januari 2023 gelden in Europa zogenoemde maximum limieten (MLs) voor PFAS in bepaalde voedingsmiddelen. Dat betekent dat in deze voedingsmiddelen niet meer dan een bepaald gehalte PFAS (in dit geval de 4 PFAS uit het EFSA-rapport) mogen zitten. Enkel als de voedingsmiddelen hieraan voldoen, mogen zij verkocht worden op de markt. In de komende tijd zal worden gekeken naar uitbreiding en verlaging van deze limieten.
Bent u het met de stelling eens dat uitstoot van PFAS zo snel mogelijk verboden moet worden? Waarom wel/niet?
Ja. De aanwezigheid van PFAS in het milieu leidt nu al voor een deel van de bevolking tot normoverschrijding waardoor gezondheidsschade niet is uit te sluiten. Omdat de stoffen in het milieu nauwelijks afbreken, leidt aanvullende uitstoot onvermijdelijk tot hogere blootstelling en dus meer ook tot meer gezondheidsrisico’s. Om die reden heeft Nederland het initiatief genomen voor een breed Europees verbod op PFAS (zie ook vraag 8).
Bent u het eens dat Nederland voorop moet lopen in het terugdringen van PFAS uitstoot in de leefomgeving van mensen?
Ja, Nederland doet dit door samen met Denemarken, Duitsland, Noorwegen en Zweden te werken aan een breed Europees verbod op PFAS. Dit is de belangrijkste stap in het terugdringen van de PFAS uitstoot. In Nederland is aanvullend hierop een minimalisatieverplichting van toepassing voor de emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Als een bedrijf ZZS (zoals een aantal PFAS) uitstoot, dan is het bedrijf verplicht om deze emissie zoveel mogelijk te beperken. Als dat niet mogelijk is, dan moet het bedrijf de emissie tot een minimum beperken. Elke vijf jaar geldt een informatieplicht waarin het bedrijf moet onderbouwen welke stappen er zijn gezet om de emissies verder terug te dringen.
Kampen andere Europese landen met dezelfde soort problemen door de aanwezigheid van PFAS in door particulieren geteeld eten? Kent u voorbeelden van wat deze landen doen om op nationaal niveau de PFAS die op deze manier bij inwoners binnenkomt terug te dringen?
Ja, ook andere landen kampen met dit probleem. Op dit moment is bekend dat in zowel Denemarken als België onderzoek is gedaan naar PFAS in eieren. In Denemarken is PFAS aangetroffen in biologische eieren. Het is niet duidelijk waar de PFAS in eieren vandaag komt. In België wordt een aantal tips gegeven om blootstelling aan PFAS te verminderen2. Daarnaast worden per gemeente maatregelen geadviseerd om het blootstellingrisico op PFAS te beperken3. Een voorbeeld is het afwisselen van eieren van eigen kippen met eieren uit de supermarkt om blootstelling aan PFAS te beperken.
Tot welke (extra) acties van uw kant leiden de schokkende bevindingen uit dit artikel en het eerder verschenen artikel «PFAS in zeeschuim langs Nederlandse kust»2?
De Minister van IenW heeft u recent geïnformeerd over de uitkomst van het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim. Het RIVM concludeerde dat het nog niet mogelijk is iets te zeggen over de gemiddelde blootstelling aan PFAS via zeeschuim5. In het al lopende PFAS-onderzoeksprogramma zal het RIVM daarom deze blootstellingsroute verder onderzoeken.
Bent u tevens bekend met het bericht «Flinke boete dreigt voor Chemours als het chemische stof opnieuw loost»3?
Ja.
Blijft u provincies en gemeenten actief ondersteunen in juridische zaken die te maken hebben met PFAS-vervuiling? Is dat bij deze procedure het geval geweest?
Ja, het Ministerie van IenW is altijd bereid om hierover in gesprek te gaan met andere overheden. Daar kan op verschillende manieren ondersteuning uit voortkomen. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning die IenW geeft aan de gemeente Dordrecht via een specifiek uitkering (SPUK) voor de juridische procedure om Chemours aan te spreken op bodemverontreiniging met PFAS.
Bij het opleggen van de last onder dwangsom aan Chemours, voor de lozing van trifluorazijnzuur (TFA), heeft de provincie Zuid-Holland vanuit haar rol als bevoegd gezag opgetreden. Ondersteuning vanuit IenW is daarbij niet aan de orde geweest aangezien de provincie Zuid-Holland goed is uitgerust om een dergelijke procedure zelfstandig vorm te geven.
Bent u bekend met de vergunningsaanvraag die reeds door het bedrijf is ingediend om TFA wél te mogen lozen?4
Ja.
Vindt u het geloofwaardig dat dit bedrijf eerst aangeeft niet op de hoogte te zijn dat er binnen haar productieproces TFA vrijkomt, om vervolgens wel een vergunning hiervoor aan te vragen?
Het is niet aan IenW om te speculeren of Chemours al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA via het afvalwater. Indien blijkt dat het bedrijf al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA en verzuimd heeft om hiervoor een vergunning aan te vragen dan kan hier zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk tegen worden opgetreden. De provincie Zuid-Holland is al in 2023 een bestuursrechtelijk traject gestart. Er is door de provincie Zuid-Holland aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Of er een strafrechtelijk traject zal volgen is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen.
Vindt u het, gezien uw lopende inspanningen om potentieel zeer zorgwekkende stoffen scherper te vergunnen, uit te leggen als er toch een vergunning voor deze stof wordt afgegeven aan Chemours?
Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een emissie kan plaats vinden en onder welke voorwaarden. Het Ministerie van IenW heeft van de provincie Zuid-Holland begrepen dat Chemours eind 2023 een vergunning heeft aangevraagd om TFA te mogen lozen op de gemeentelijke riolering. De aanvraag wordt momenteel door DCMR beoordeeld. Na een zorgvuldige beoordeling in afstemming met Rijkswaterstaat, zal DCMR namens gedeputeerde staten een ontwerpbeschikking opstellen waarop Chemours en anderen hun zienswijze kunnen geven. De planning is erop gericht de ontwerpbeschikking uiterlijk in het voorjaar van 2024 te publiceren.
Gaat u het bevoegd gezag maximaal juridisch en financieel ondersteunen, als zij bezwaar maakt tegen de aangevraagde vergunning?
Ja, het Ministerie van IenW ondersteunt het bevoegd gezag hierbij binnen onze mogelijkheden, indien dat nodig mocht zijn.
Heeft u middelen om dit bedrijf te dwingen tot maatregelen om de uitstoot te verminderen in plaats van dat ze een vergunning krijgt om nog meer mogelijk giftige stoffen uit te stoten? Bent u bereid deze in te zetten?
Indien een bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden in de vergunning heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om bestuursrechtelijk op te treden met als doel de overtreding ongedaan te maken. Het bevoegd gezag heeft afhankelijk van de overtreding een aantal instrumenten tot zijn beschikking om handhavend op te treden om uitstoot door bedrijven te verminderen (zie ook vraag 15). Het gaat dan om waarschuwen, het voeren van een bestuurlijk gesprek en de last onder dwangsom. Bij overtredingen die niet zijn beëindigd door een last onder dwangsom beschikken ze vervolgens over drie instrumenten: een hogere last onder dwangsom, het toepassen van bestuursdwang of het intrekken van de vergunning. Naast het bestuursrechtelijke instrumentarium kan via het strafrecht worden opgetreden.
Bent u bevoegd om grote uitstoters van PFAS, zoals Chemours, stil te leggen om de gezondheid van de omwonenden te beschermen? Wanneer vindt u dat een terechte stap?
Bij dit soort bedrijven is zowel sprake van milieubelastende activiteiten, zoals het emitteren naar de lucht of de bodem, of het lozen op een riolering, als van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam. Voor beide soorten activiteiten geldt een andere vergunning en ook het bevoegd gezag is niet hetzelfde. Voor grote IPPC-bedrijven geldt dat de provincie het bevoegd gezag is voor de milieubelastende activiteiten. Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam is, afhankelijk van of het gaat om een lozing op een regionaal water of een Rijkswater, het waterschap of de Minister van IenW (namens deze: Rijkswaterstaat) het bevoegd gezag.
Voor zover de Minister van IenW bevoegd gezag is, kan deze besluiten de vergunning in te trekken en zo de activiteit stil te leggen. Dit is echter alleen mogelijk als aan bepaalde gronden wordt voldaan, bijvoorbeeld als geen passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen of als emissies niet zodanig kunnen worden beperkt dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel kan worden bereikt. Het intrekken van de vergunning is bovendien alleen mogelijk als niet kan worden volstaan met wijziging van de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het activistisch aandeelhouderschap van Schiphol door de gemeente Amsterdam en de inzet op krimp tot maximaal 440.000 vluchten |
|
Olger van Dijk (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe bekijkt u het voornemen van activistisch aandeelhouderschap van Schiphol door de gemeente Amsterdam en de inzet op krimp tot maximaal 440.000 vluchten?1 2
Ik heb kennisgenomen van het voornemen van de gemeente Amsterdam met betrekking tot haar rol als aandeelhouder. Het is goed dat de gemeente meer aandacht wil geven aan de leefomgeving rondom Schiphol. In de Hoofdlijnenbrief Schiphol van juni 2022 heeft het kabinet aangekondigd een nieuwe balans te willen vinden tussen het economische belang van een internationale luchthaven en de kwaliteit van de leefomgeving en ook de rechtszekerheid van de omwonenden te verbeteren.3 Daarmee zie ik veel gemeenschappelijkheid.
De staat streeft op grond van de nota deelnemingenbeleid 2022 als aandeelhouder geen winstmaximalisatie na en is betrokken bij de strategie van deelnemingen om ervoor te zorgen dat de koers van de onderneming in lijn is met het publieke belang. Hoe krijgt dat bij Schiphol vorm en worden aspecten van duurzaamheid en omgevingskwaliteit meegewogen?
Vanuit het deelnemingenbeleid wil de staat als aandeelhouder betrokken zijn bij zowel nieuwe strategieën als tussentijdse strategiewijzigingen. In de statuten van Schiphol is vastgelegd dat de algemene vergadering van aandeelhouders geconsulteerd wordt bij de totstandkoming van de strategie.
De Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 gaat uit van een strategiecyclus en toetsingscriteria voor de strategie. De strategie wordt periodiek herzien en door de staat getoetst aan het publieke belang, maatschappelijk verantwoord ondernemen, financiële criteria en ambitieniveau (d.w.z. is de strategie uitdagend en haalbaar).4 Het publieke belang dat het aandeelhouderschap van de staat in Schiphol rechtvaardigt, wordt gedefinieerd door het beleidsdepartement en is primair het borgen van optimale internationale bereikbaarheid en netwerkkwaliteit, gecombineerd met een concurrerende en hoogwaardige luchtvaart en het borgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Duurzaamheid en omgevingskwaliteit, waaronder klimaat en stikstof, zijn daarnaast ook onderdeel van het toetsingscriterium MVO en worden op die manier meegenomen bij de beoordeling van de strategie.
De uitvoering van de strategie en het MVO-beleid komen daarnaast als vaste onderwerpen terug bij de periodieke gesprekken van de staat als aandeelhouder met de raad van bestuur en raad van commissarissen van Schiphol.
Wat betekent een sterkere focus op omgevingskwaliteit voor de financiële doelstellingen van de overheidsdeelneming, waaronder de instandhouding van kapitaal en een zeker financieel rendement?
Als aandeelhouder streef ik naar lange termijn waardecreatie en niet naar winstmaximalisatie. Ik onderschrijf het belang van een sterkere focus op omgevingskwaliteit en het inhalen van achterstallig onderhoud. Dat neemt niet weg dat de rationale van strategie en investeringen ook vanuit financieel perspectief nog steeds goed moet worden gewogen.
Minimaal elke 5 jaar vraagt de staat deelnemingen een nieuwe strategie te formuleren en treedt meer dan voorheen in overleg met de staatsdeelneming over in het bijzonder borging van het publiek belang3. Wanneer heeft dit voor het laatst plaatsgevonden bij Schiphol, wanneer is de volgende keer voorzien en welke inzet heeft de staat daarbij voor ogen?
De huidige strategie loopt van 2021 tot 2025. Het primaat bij het vaststellen van een nieuwe strategie ligt in beginsel bij de raad van bestuur, onder toezicht van de raad van commissarissen. Ik verwacht dat dit jaar in nauw overleg met de aandeelhouders wordt gestart met de voorbereidingen van een nieuwe strategie. De precieze inzet van de staat daarbij moet nog worden bepaald, maar ik zal in lijn met de algemene aandachtspunten uit de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 oog hebben voor het publiek belang, MVO, financiële criteria en het ambitieniveau van de strategie. Daarnaast zal ik kijken naar actuele thema’s als verduurzaming, beheer van bestaande activa, kwaliteit van leefomgeving en aandacht voor de werknemer.
Hoe vullen de andere aandeelhouders, de gemeente Rotterdam en Schiphol zelf, het aandeelhouderschap in? En hoe vindt hierover onderling afstemming plaats?
Deze vraag kan ik niet voor de gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam en Schiphol beantwoorden en ik verwijs u daarvoor graag door naar (het deelnemingenbeleid van) de desbetreffende aandeelhouders. De aandeelhouders voeren zelfstandig hun bevoegdheden uit. Maar de aandeelhouders houden elkaar wel op de hoogte van elkaars standpunten.
Hoe gaat u als meerderheidsaandeelhouder om met een eventueel afwijkend minderheidsstandpunt van de overige aandeelhouders?
Iedere aandeelhouder is vrij om zijn eigen standpunt te bepalen. Hoe ik daar als meerderheidsaandeelhouder mee om ga hangt af van het specifieke geval.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, eind januari, aan de Kamer toezenden?
Ja, dat is hierbij gebeurd.
De brief ‘Informeren gedoogsituatie zero-emissie bedrijfsvoertuigen van 3.501 tot en met 4.250 kg (Kamerstuk 31305-437) |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Zijn er, naast de algemene zorgen over de verkeersveiligheid, tijdens de vrijstelling en gedoogperiode (ernstige) ongevallen geweest die te herleiden zijn tot het gewicht van het voertuig?
Over de gedoogperiode zijn nog geen gevallen bekend, omdat deze begon op 1 januari 2023 en de benodigde gegevens over die periode momenteel nog niet beschikbaar zijn. Die gegevens komen na de zomer van dit jaar op basis van de aan het kenteken van betrokken voertuigen gekoppelde ongevalsgegevens.1 Ook als deze cijfers beschikbaar komen, zal het aantal betrokken voertuigen te klein zijn om op grond van gegevens over ongevallen met een ernstige afloop uitspraken te kunnen doen.
Voor het verband tussen toegenomen massa van deze voertuigen en de kans op zwaarder letsel bij andere verkeersdeelnemers zal moeten worden gekeken naar bredere onderzoeken op grotere groepen voertuigen en een langere periode. Dit omdat de groep van de gedoogconstructie te klein is om in een of enkele jaren zinvolle uitspraken te kunnen doen op basis van het aantal ernstige ongevallen, aangezien ernstige ongevallen gelukkig relatief weinig voorkomen.
De groep die mogelijk aan de gedoogconstructie heeft meegedaan is gegroeid van 28 voertuigen in januari 2023 tot maximaal 800 eind 2023. Daarbij geldt dat niet alle voertuigen zullen voldoen aan de eisen van de gedoogconstructie en niet alle voertuigen daar noodzakelijk gebruik van zullen hebben gemaakt. De maximaal 800 voertuigen in de gedoogconstructie eind 2023 vormt minder dan 0,1% van alle ongeveer bestelauto’s per 1 januari 2023.2
In antwoord 5 wordt nader ingegaan op de gegevens over de vrijstellingsperiode met 28 voertuigen die liep tot en met 31 december 2022.
SWOV3 geeft aan dat er jaarlijks gemiddeld 67 verkeersdoden worden geregistreerd bij ongevallen met bestelauto’s, waarvan 49 doden onder inzittenden van tegenpartij. Ook geeft SWOV aan dat het aantal ernstig verkeersgewonden bij ongevallen met bestelauto’s sinds 2009 niet meer betrouwbaar vast is te stellen.
Daarom wordt in dit verband gekeken naar de breder vastgestelde relatie zoals ook benoemd door SWOV, die concludeert: «Bij een botsing bepaalt het verschil in massa welk voertuig welk deel van de vrijgekomen energie absorbeert. De inzittenden van het lichtere voertuig zijn dan aanzienlijk slechter af dan die van het zwaardere voertuig».4 In het verlengde hiervan heb ik bij het commissiedebat Auto van 15 juni 2023 aan het lid Van Ginneken toegezegd5 om aanvullend onderzoek te doen naar de effecten van zwaardere auto’s op de verkeersveiligheid. Deze opdracht is aan SWOV gegeven en in april 2024 zal de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) beoordeelt de verkeersveiligheid en de toelating van voertuigen. Hoe heeft de RDW, in het kader van de gedoogsituatie, geadviseerd over de veiligheid bij een potentiële verlenging?
Zoals eerder aangegeven aan de Kamer6, heeft de RDW de uitvoerbaarheid van een mogelijke vrijstelling onder de derde rijbewijsrichtlijn, als niet uitvoerbaar beoordeeld. De RDW heeft in hun advies aangegeven dat de verkeersveiligheid bestudeerd moet worden bij een vrijstelling van rijbewijs C. Dit advies wordt meegenomen in de Europese inzet. Zo kan overwogen worden om een aanvullende cursus te vereisen voor deze doelgroep, zodat bestuurders met de juiste vaardigheden en kennis op pad gaan. Dergelijke opties om veiligheid te bevorderen worden tijdens de onderhandelingen in Brussel door Nederland ingebracht.
Kunt u toelichten waarom de vergelijking wordt gemaakt met het verschrikkelijke Stint-ongeluk, aangezien de oorzaak van dat ongeluk niet gerelateerd lijkt aan de verkeersveiligheid van elektrisch aangedreven bedrijfsvoertuigen?
De vergelijking van dit dossier met het Stint-ongeluk komt uit de reactiebrief van het Openbaar Ministerie op het verzoek om de gedoogperiode te verlengen. Uit navraag bij het OM blijkt dat zij met deze vergelijking doelen op het overeenkomstige spanningsveld tussen het belang van verkeersveiligheid en andere belangen zoals verduurzaming en innovatie. Zoals bij vraag 1 aangegeven ziet IenW het additionele risico dat komt kijken bij het besturen van zwaardere voertuigen.
Kunt u toelichten waarom u van mening bent veranderd ten opzichte van uw voornemen om de tijdelijke vrijstelling permanent te maken, zoals beschreven in de evaluatie van de pilot in de «Stand van zaken Uitvoering Klimaatbeleid Mobiliteit 2022»?1
In de brief op 6 december 20238 aan de Kamer is toegelicht dat dit geen gemakkelijk besluit is geweest. Hieronder treft u mijn overwegingen zoals in de eerdere brief gemeld:
Kortom, gezien de tegenstrijdigheid in de huidige Europese regelgeving wordt de gedoogconstructie nu niet handhaafbaar en uitvoerbaar geacht door de relevante instituties en het ministerie waarmee het nu niet in Nederlandse wetgeving valt te verankeren.
Kunt u toelichten waarom u eerst uit gaat van verkeersveiligheid op basis van de resultaten van de evaluatie in bovengenoemde pilot, maar in uw recente beantwoording2 zegt dat er geen evaluatie is, en wanneer die er is, deze onvoldoende significant zou zijn?
Nu de pilot reeds per 31 december 2022 is afgerond, wordt deze afgesloten met een evaluatie. Zoals aan de Kamer aangegeven10 had de pilot een beperkte omvang van 28 bedrijfsvoertuigen. De pilot was zo kleinschalig dat op basis van de ongevalsdata van de betrokken voertuigen geen statistisch zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de ontwikkeling van betrokkenheid bij ongevallen met ernstig letsel. Daarom is het niet mogelijk om op basis van de ongevalsgegevens in de vrijstellingsperiode conclusies te vertalen naar een situatie waarin meer en meer zwaardere emissieloze bedrijfsvoertuigen op de Nederlandse wegen bestuurd worden door personen met een B-rijbewijs. Dit had voorafgaand aan deze evaluatie beter onderkend kunnen worden. Desondanks zal voor de zomer 2024 de dan afgeronde evaluatie gedeeld worden met de Kamer.
Zoals aangegeven in antwoord 1 zal ik de Kamer voor die tijd ook informeren over het bredere onderzoek dat SWOV doet naar de effecten van zwaardere auto’s op de verkeersveiligheid.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is dat wij van ondernemers vragen te verduurzamen, door bijvoorbeeld zero-emissie zones in steden, en tegelijkertijd onnodige barrières opleggen om die verduurzamingsstap te maken?
Ja, dat is onwenselijk en ook niet de intentie van het kabinet in de verduurzamingsopgave. Zoals eerder aangegeven betreft het echter een complexe belangenafweging. Het kabinet staat achter het beleid voor de versnelde verduurzaming van de mobiliteit. Dit beleid is hard nodig om de afgesproken klimaatdoelen te bereiken. Mobiliteit betreft op dit moment zo’n 20% van alle CO2-uitstoot in Nederland. Om in 2050 een volledig klimaatneutraal wagenpark te bereiken, zijn beleidsmaatregelen hard nodig. Op 1 oktober 2023 bedroeg het aandeel zero-emissievoertuigen in het bedrijfswagenpark iets meer dan 2%. Dat we daarbij obstakels tegenkomen is evident. Dat laat deze casus ook zien. Bij de uitwerking van wetgeving is helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling en het daarmee ook de duurzaamheid en de verkeersveiligheid niet ten goede kan komen. De huidige tegenstrijdigheid in de Europese regelgeving spelen hierbij een rol. Hierbij is, zoals eerder ook aangegeven, een belangenafweging gemaakt tussen duurzaamheid, verkeersveiligheid en duidelijkheid voor de ondernemers. De recente brief aan de Kamer11 naar aanleiding van een vergelijkbare vraag (nummer 6) van de PVV-fractie is uitgebreider ingegaan op de mogelijke impact op bijvoorbeeld de zero-emissie zones.
Bent u het eens met de stelling dat we verschillende definities zouden moeten hanteren wanneer we spreken over elektrische en niet-elektrische bestelbusjes en vrachtwagens, in plaats van deze alleen op gewicht te beoordelen, wat leidt tot deze onwenselijke situatie?
Nee, deze regels en definities zijn Europeesrechtelijk en breder12 vastgesteld en kunnen daarom niet eenzijdig in nationale regelgeving gewijzigd worden zonder dat dat eerst in Europese regelgeving wordt gewijzigd. De betreffende elektrische bedrijfsauto’s zijn vrachtwagens op basis van hun toegestane maximum massa volgens de huidige Europese en Nederlandse wetgeving. Het is op dit moment daarom niet mogelijk om verschillende definities te hanteren. Daarnaast is het vanuit harmonisatie en gelijkheid van regelgeving en het speelveld binnen de EU ook niet wenselijk. Tot slot werken deze definities ook door in andere Europese regelgeving die bijvoorbeeld gaan over ontheffingen of rij- en rusttijden.
Hoe wordt er omgegaan met ondernemers die na 1 oktober 2023 een bedrijfsvoertuig willen aanschaffen? Is er een plan om hen te helpen verduurzamen, gezien de aankoop van een elektrische bus op dit moment veel onzekerheid met zich meebrengt vanwege de aflopende vrijstelling?
Deze bedrijven kunnen verduurzamen binnen de geldende regelgeving voor gewichten en rijbewijzen. Zij kunnen geen gebruik meer maken van de gedoogconstructie ten aanzien van het rijbewijs. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft verschillende subsidies ter beschikking om over te stappen op emissieloze alternatieven. Het gaat hier ook om een beperkt deel van ondernemers waarvoor bij de overstap naar een zero-emissievoertuigen de eisen rondom rijbewijs en gewicht een rol spelen. Op basis van data van de RDW heeft ongeveer 75% van de N1-bestelauto’s een wettelijk toegestane maximum massa (WTMM) van 3.200 kg of lager. De resterende 25% hebben een massa tussen 3.200 en 3.500 kg waarmee zij mogelijk rekening moeten houden met deze regelgeving. Dit gaat om ca. 250.000 N1-bestelvoertuigen. In deze groep voertuigen hangt het alsnog af van het laadgewicht in de bedrijfsvoering. Daarbij zijn batterijen in deze categorie nu ongeveer 270 kg, terwijl de ontwikkeling naar steeds lichtere batterijen in volle gang is.
Het streven is om tot een structurele oplossing te komen in de nieuwe vierde Rijbewijsrichtlijn waarover momenteel wordt onderhandeld Het is echter mogelijk dat hier pas over enkele jaren een definitieve oplossing mogelijk wordt. De komende tijd blijf ik in Europees verband wederom aandacht vragen voor dit dossier. Het ministerie is daarnaast blijvend in gesprek met de Europese Commissie om het vraagstuk in de comitologie onder de derde Rijbewijsrichtlijn op te pakken, om zo mogelijk op kortere termijn duidelijkheid te verschaffen. Er is samenwerking met andere lidstaten hierover. Het is niet zeker dat dit tot een oplossing leidt.
Bent u het eens met de stelling dat het wenselijker zou zijn om werk te maken van de drempels die er liggen omtrent registratie, de definitie van vrachtwagens en fraude, in plaats van de vrijstelling op te heffen wat ondernemers op kosten jaagt en de verduurzaming remt?
Nee, zoals in vraag 7 aangegeven betreft het hier Europese regelgeving. Het is niet mogelijk om nationaal hiervan af te wijken. Daarnaast blijven wij ons, zoals in vraag 8 aangegeven, de komende tijd Europees inzetten op dit dossier.
Kunt u toezeggen de vrijstelling tot ten minste 1 januari 2025 te verlengen om zo meer tijd te bieden aan ondernemers die moeten anticiperen op deze verandering, om ontwikkelingen in de Europese Unie te volgen die in 2024 worden verwacht3, en om zo meer tijd te bieden aan uw ministerie om tot een gepaste oplossing te komen?
Er gelden geen vrijstellingen meer op dit moment. De vrijstellingen zijn van rechtswege vervallen per 31 december 2022 met het aflopen van het Tijdelijk besluit14 voor het experiment voor zware elektrische bedrijfsauto’s. Er is momenteel sprake van een gedoogsituatie om voertuigen met een maximaal toegestane massa tot 4.250 kg met rijbewijs B te mogen besturen voor zover het extra gewicht boven de 3.500 kg volledig toe te wijzen is aan het gewicht van het batterijpakket. Deze situatie eindigt na 1,5 jaar gedogen op 1 juli 2024.
Afgelopen jaar heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat al uitvoerig gezocht naar een gepaste oplossing, maar die is er helaas nu niet. Zoals in de brief aan de Kamer aangegeven,15 is er onvoldoende zicht op legalisatie. Het OM geeft aan vanwege het ontbreken van zicht op legalisatie de gedoogsituatie niet langer dan tot 1 juli 2024 te willen verlengen. Zie de met deze beantwoording meegestuurde brief van het OM.
Het artikel ‘Mercedes muss über hunderttausend Diesel-Auto’s zurückrufen’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mercedes muss über hunderttausend Diesel-Auto’s zurückrufen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de manier van manipuleren die is toegepast door Mercedes? Bent u bekend met welke modellen van andere fabrikanten op een vergelijkbare manier wordt gemanipuleerd?
Het gaat in deze zaak om manipulatie van de uitlaatgasrecirculatie of «EGR – Exhaust Gas Recirculation». Normaal gesproken wordt een deel van de uitlaatgassen opgevangen en teruggeleid naar de verbrandingskamer in de motor, dit gebeurt om de stikstofuitstoot te beperken. Ter bescherming van de motor is het toegestaan dat in bepaalde omstandigheden (omgevingstemperatuur, omgevingsdruk, koelwatertemperatuur e.d.) de uitlaatgasrecirculatie wordt uitgeschakeld. Bij de betrokken modellen wordt de uitlaatgasrecirculatie echter al bij normale buitentemperaturen uitgeschakeld. Het Europese Hof van Justitie heeft in 2022 vastgesteld dat het uitschakelen alleen toegestaan is wanneer er geen andere oplossingen zijn om de motor te beschermen.
De Duitse toezichthouder (Kraftfahrt-Bundesamt of KBA) heeft Mercedes nu opgedragen om bij de betrokken modellen bepaalde instellingen aan te passen zodat deze voertuigen weer voldoen aan de geldende regels. Dit kan alleen de KBA doen voor deze modellen, omdat zij deze voertuigen hebben toegelaten tot de Europese markt (EU-typegoedkeuring).
Ik ben niet bekend met modellen van andere fabrikanten die op een vergelijkbare manier worden gemanipuleerd. De RDW controleert de modellen waarvoor de RDW de EU-typegoedkeuring heeft afgegeven (e4-typegoedkeuringen). Als hierbij gedurende de normale levensduur blijkt dat er niet aan de oorspronkelijke eisen wordt voldaan is een terugroepactie een belangrijk instrument om de toelatingseisen te garanderen. Zo werden in 2016 en 2017 bij testen die door de RDW werden uitgevoerd, ongeoorloofde emissiestrategieën bij enkele voertuigen van andere merken aangetroffen. Bij de betreffende voertuigen heeft daarop ook een terugroepactie plaatsgevonden waarbij dit is hersteld.
Volgt u het besluit van het Duitse Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) om de «Euro 5»- en «Euro 6»-Mercedessen terug te roepen? En de voertuigen van andere fabrikanten met een vergelijkbare sjoemelsoftware?
Ook in Nederland worden de betreffende voertuigen teruggeroepen, dit gebeurt in opdracht van de fabrikant (Mercedes) en naar aanleiding van het besluit van de KBA. De fabrikant coördineert deze terugroepactie en schrijft de klanten aan. De RDW wordt geïnformeerd over de uitgevoerde herstelacties. Wanneer er bij andere fabrikanten manipulatie-instrumenten zoals dergelijke software worden aangetroffen steun ik dezelfde terugroepacties.
Wat heeft u gedaan om deze sjoemeldiesels te laten ontsjoemelen sinds de uitspraak van het Europese Hof waar deze terugroepactie op is gebaseerd (juli 2022)?
De RDW deed op basis van deze hofuitspraak nader onderzoek naar de voertuigen waarvoor de RDW de typegoedkeuring heeft afgegeven. De RDW heeft daarbij geen ongeoorloofde manipulatie-instrumenten aangetroffen.
Ik heb de Kamer via verschillende (overzichts)brieven geïnformeerd over de ontwikkelingen op nationaal en Europees vlak naar aanleiding van de dieselfraude2. In mijn brief van 27 november 20233 heb ik geschetst welke aanpassingen aan regelgeving er in de loop van de jaren zijn gedaan om dieselfraude te voorkomen. Zo zijn de Euro-normen verder aangescherpt door de introductie van de realistischere WLTP- en RDE4-tests, waarmee uitstoot op de weg gemeten wordt. Bovendien moeten fabrikanten nu meer informatie verstrekken over emissie-strategieën bij typegoedkeuring. Daarnaast werd in 2018 de In-Service Conformity-test geïntroduceerd om emissies tijdens gebruik te controleren, met corrigerende maatregelen als blijkt dat voertuigen niet voldoen aan de norm. Momenteel wordt de Euro 7-norm verder uitgewerkt, waarbij voertuigen langer lage emissies moeten garanderen, emissiedata toegankelijker worden en voertuigen met hoge emissies na geruime kans voor reparatie, niet meer verder kunnen rijden.
Daarnaast zijn er de afgelopen jaren bij diverse modellen terugroepacties uitgevoerd waarbij de software van automodellen is aangepast.
Hoe draagt Nederland bij aan het voorkomen van nieuwe sjoemelpraktijken?
Sinds de grootschalige dieselfraude aan het licht is gekomen, is het regelgevende kader betreffende voertuigemissies verder aangescherpt. De RDW heeft hier een prominente rol in gespeeld door een testprogramma te ontwikkelen, waarmee ongeoorloofde manipulatie-instrumenten opgespoord kunnen worden.
Daarnaast is er in Europees verband een nieuw toezichtsysteem «In-Service Conformity» ingevoerd om bij in gebruik zijnde voertuigen te testen of de uitstoot voldoet aan de toepasbare normen. De RDW voert dit in de praktijk uit op de voertuigen waarvoor de RDW bij toelating de emissiecertificaten heeft afgegeven. Tijdens deze testen stelt de RDW vast of de voertuigen voldoen aan de eisen die in Europees verband vastgesteld zijn. Als uit de testen blijkt dat niet wordt voldaan aan de genoemde eisen, start de RDW een gedetailleerd onderzoek met de betreffende fabrikant. Mocht naar het oordeel van de RDW blijken dat er iets aan de voertuigen hersteld moet worden, dan kan dit leiden tot terugroepacties en aanpassingen aan de nog nieuw te leveren voertuigen.
Om hoeveel voertuigen gaat het in Nederland?
In Nederland werden deze Mercedes-modellen van 2009 tot 2017 verkocht en ging het naar schatting om enkele duizenden voertuigen. Het grootste deel van deze voertuigen is inmiddels niet meer in NL geregistreerd.
Om hoeveel (extra) stikstofemissies gaat het voor Nederland? Kunt u dit omrekenen in aantallen PAS-melders die gelegaliseerd hadden kunnen worden?
De hoeveelheid (extra) stikstofemissies is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder bijvoorbeeld het precieze aantal voertuigen, het aantal gereden kilometers en de snelheid waarmee is gereden. In verband met deze onzekerheden is enkel een grove schatting mogelijk. De meeruitstoot wordt door TNO geschat op ongeveer 10 ton NOx per jaar5. Dat betekende voor bijvoorbeeld 2015 (ten tijde van verkoop) ongeveer 0.037 procent van de totale stikstofuitstoot van personenauto’s (27 kiloton per jaar).
Er hadden geen PAS-meldingen met deze stikstofemissie gelegaliseerd kunnen worden. Om de mogelijke schadelijke gevolgen van de depositiebijdrage van projecten (zoals PAS-meldingen) op de natuur te mitigeren, dienen zgn. «mitigerende maatregelen» getroffen te worden. Er dient een directe koppeling te zijn tussen een dergelijke mitigerende bronmaatregel en het toestemmingsbesluit voor het project. Daarvan is in deze situatie geen sprake.
Wat is de maatschappelijke schade van deze extra emissies en gaat u deze verhalen op de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om maatschappelijke schade bijvoorbeeld in de vorm van gezondheidsschade door een verminderde luchtkwaliteit te verhalen op de betreffende fabrikanten. De Landsadvocaat geeft aan dat de hoofdreden hiervoor het gebrek aan direct belang aan de zijde van de Staat is. De Staat als zodanig heeft namelijk geen schade opgelopen. Ook andere mogelijkheden van de Staat om schade te verhalen zijn volgens de Landsadvocaat beperkt. Zo is er volgens de Landsadvocaat feitelijk geen bewijs dat de Staat maatregelen heeft genomen of gefinancierd, die het directe gevolg zijn van de schade, die mogelijk veroorzaakt is ten gevolge van de acties of het uitblijven van acties van de specifieke fabrikant. Het gevolg van het onrechtmatig handelen van een fabrikant kan helaas moeilijk gekwantificeerd en dus niet direct gekoppeld worden aan maatregelen die de Staat mogelijk heeft genomen of nog gaat nemen om deze schade te compenseren of ongedaan te maken.
Uiteraard is het voor gedupeerde voertuigeneigenaren mogelijk om privaatrechtelijke claims in te dienen. Hetzelfde geldt ook voor juridische procedures tegen fabrikanten, die gevoerd worden of werden door verantwoordelijke landen die de typegoedkeuring voor deze voertuigen voor heel Europa hebben afgegeven. Een voorbeeld daarvan is de aangifte die het Ministerie in 2021 deed tegen autofabrikanten Suzuki en Fiat Chrysler Automobiles US LLC, waar de RDW eerder typegoedkeuring voor had afgegeven, waarvan een sterk vermoeden bestond dat zij bij een aantal van hun dieselmotoren ongeoorloofde emissiestrategieën hebben toegepast. Ik informeerde de Kamer eind november6 jl. over de conclusie van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Onverklaarbare hoge kosten bij blokverwarming |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage «Onverklaarbaar hoog verbruik bij blokverwarming» van Radar van 11 december 2023?1
Ja.
Deelt u de mening dat de hoge energiekosten bij deze mensen met individuele warmtekostenverdelers buitensporig zijn?
Ik ben geschrokken van de situaties in de uitzending. Hoewel ik de individuele situaties onvoldoende ken, ben ik in zijn algemeenheid van mening dat individuele kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het individuele verbruik.
Vindt u het acceptabel dat bewoners hoge kosten maken terwijl de bewoners verklaren dat de verwarming uit heeft gestaan? Wat zou hier een verklaring voor kunnen zijn?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2, vind ik dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Het in rekening brengen van kosten die hier niet in lijn mee zijn acht ik dus ongewenst. In de reportage ging het om situaties waarbij een zogenaamde warmtekostenverdeler wordt toegepast. Met name bij zogenaamde blokverwarming, waarbij de individuele appartementen in een gebouw van warmte worden voorzien vanuit een collectieve warmteproductie-installatie of een centrale aansluiting op een warmtenet, komt het vaak voor dat dergelijke warmtekostenverdelers worden toegepast, omdat individuele warmtemeters technisch niet haalbaar of kostenefficiënt zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een situatie waarbij warmte middels stijgleidingen een appartement binnenkomt. Het installeren van een individuele warmtemeter vergt in zo’n geval verregaande aanpassingen aan de binneninstallatie van het gebouw op kosten van de gebouweigenaar. De Warmtewet staat, in lijn met de EED (EU-richtlijn voor energie-efficiëntie), voor deze situaties daarom ook het gebruik van warmtekostenverdelers toe. Een warmtekostenverdeler is een apparaat waarmee het aandeel van de warmteafgifte van de in een appartement aanwezige radiatoren in de totale warmteafgifte aan alle appartementen kan worden bepaald. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen wordt dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. Het vinden van een mogelijke verklaring waarom het in de casussen in de uitzending niet goed lijkt te zijn gegaan, zal onderdeel uitmaken van de gesprekken die ik ga voeren (zie antwoord op vraag 4).
Als u hier geen verklaring voor heeft, kunt u hier onderzoek naar laten doen of in gesprek gaan met alle betrokken partijen (corporaties, meetbedrijven, energieleverancier) over wat hier aan de hand is?
Ik ga in gesprek met vertegenwoordigers van VvE’s, Woonbond, verhuurders, de warmtebranche en de Nederlandse Vereniging voor Verbruiksafhankelijke Energieafrekening (NLVVE) om deze situaties te bespreken en te onderzoeken of het beleid kan worden verbeterd.
Welke partij acht u verantwoordelijk voor het controleren van de redelijkheid bij buitensporig hoge warmterekeningen?
Zie de antwoorden op de vragen vraag 6, 7 en 8.
Wat zijn hierbij de respectievelijke verantwoordelijkheden van gebouweigenaren, de energieleverancier en het meetbedrijf?
Warmtekostenverdelers spelen een rol in de levering van warmte waar vaak meerdere partijen bij betrokken zijn. De gebouweigenaar, een VvE of verhuurder, die zelf warmte levert of warmte afneemt van een warmteleverancier en deze warmte doorlevert is verantwoordelijk voor het meten, de verdeling en het factureren van de kosten. Hierbij worden ook de kosten van verwarming van gemeenschappelijke ruimten in rekening gebracht. In het geval een warmteleverancier warmte levert aan afnemers, zonder tussenkomst van een VvE of verhuurder, is deze partij verantwoordelijk voor het leveren, meten en factureren van warmte zoals afgesproken in de leveringsovereenkomst. Alle partijen kunnen het meten en/of factureren uitbesteed hebben aan een derde partij. Dit meetbedrijf heeft geen wettelijke taak richting afnemers, maar doet dit onder de verantwoordelijkheid van de VvE, de verhuurder of de warmteleverancier.
Op welke manieren achten deze bewoners hun recht te halen als de warmterekeningen onverklaarbaar en ongewoon hoog zijn? Bij wie kunnen bewoners terecht, en hoe kunnen zij een second opinion krijgen?
In artikel 8a, achtste lid, van de Warmtewet is geregeld dat de leverancier (dat is bij blokverwarming vaak de VVE of de verhuurder) op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers. Het moet daarbij gaan om een zowel voor de leverancier als de verbruiker aanvaardbare deskundige. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt over de keuze van de deskundige, kan de ACM gevraagd worden om een deskundige aan te wijzen. De toedeling van de kosten van dit onderzoek tussen verbruikers en leverancier vindt plaats op basis van de conclusie van het onderzoek. Zie verder het antwoord vraag
Wie houdt toezicht?
In de Warmtewet is in artikel 15 bepaald dat de ACM belast is met toezicht op de in deze wet opgenomen bepalingen waaronder de bepalingen rondom het meten van het warmteverbruik en de daarop te baseren in rekening te brengen kosten. Deze bepalingen gelden ook in situaties waarbij een verhuurder of VvE optreedt als (door)leverancier van zijn eigen huurders respectievelijk zijn eigen leden. Indien verbruikers van mening zijn dat de bij hen in rekening gebrachte kosten niet in overeenstemming zijn met hetgeen daarover in de Warmtewet is bepaald, kunnen zij zich tot de ACM wenden om handhavend op te treden.
Op welke wijze borgt u transparantie over de kostenberekening en de omrekenfactor op een manier die voor gebruikers het mogelijk maakt hun rekening te verifiëren?
De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:2021. Deze norm is ontwikkeld met warmteleveranciers, meetbedrijven, de overheid en afnemers. De meetbedrijven werken op basis van deze norm. Voor afnemers heb ik met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.2
Op welke wijze borgt u transparantie over het gebruik door middel van individuele warmtekostenverdelers? Hoe borgt u het volgen van de richtlijn EED, waarin duidelijk staat vermeld dat de consument transparantie verdient door middel van monitoring?
Nederland heeft de EED geïmplementeerd in de Warmtewet middels de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie (Stb. 2020, 222). Ook is het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie aangepast met het Besluit tot wijziging van enkele besluiten in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie (Stb. 2020, 367). In artikel 8a, eerste lid van de Warmtewet is bepaald dat individuele warmtekostenverdelers het daadwerkelijke warmteverbruik van elke individuele radiator moeten meten. Gecombineerd met de eveneens in de Warmtewet opgenomen verplichting dat de kosten bij toepassing van warmtekostenverdelers gebaseerd moeten zijn op het gemeten verbruik, borgt dit de transparantie die de EED vereist.
Hoe gaat u waarborgen rondom transparantie van energierekeningen door blokverwarming en stadsverwarming meenemen in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw)?
De bepalingen ten aanzien van het meten van het warmteverbruik. en het overeenkomstig die metingen in rekening brengen van de kosten zoals deze nu zijn opgenomen in de Warmtewet, zijn overgenomen in het voorstel voor de Wcw dat onlangs voor advies is aangeboden aan de Raad van State.
Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat warmtetarieven niet meer buitensporig hoog zijn?
Momenteel worden de maximale warmtetarieven gebaseerd op het zogenaamde Niet-Meer-Dan-Anders (NMDA) principe. Dat zorgt ervoor dat een doorsnee consument op een warmtenet jaarlijks in totaal maximaal hetzelfde betaalt aan een warmteleverancier voor warmte als consumenten die hun huis met aardgas verwarmen. De nieuwe Wcw voorziet in een vorm van tariefregulering waarbij de maximale tarieven geleidelijk steeds meer de werkelijke onderliggende kosten van het warmtenet zullen reflecteren. Net als onder de huidige Warmtewet zal de tariefregulering van de Wcw niet van toepassing zijn op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor wat betreft de levering door de VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Voor wat betreft huurders die warmte geleverd krijgen door hun eigen verhuurders geldt dat zij al beschermd worden door het huurrecht. De kosten van warmtelevering worden namelijk aangemerkt als kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter of servicekosten in de zin van artikel 7:237, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtsbescherming hiervoor bij de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, is opgenomen in de artikelen 18, 19 en 19a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de artikelen 7:259 tot en met 7:261 van het BW.
Op welke manier kan warmtetariefregulering nog voor de behandeling van de Wcw goed geregeld worden?
De tariefregulering van warmte kan niet worden aangepast zonder wetswijziging: in de Warmtewet is de koppeling van warmtetarieven aan de kosten van aardgas op wetsniveau vastgelegd. Bij de inwerkingtreding van de Wcw kan de tariefregulering worden aangepast. Hiervoor worden voorbereidende maatregelen getroffen. Zo heeft de ACM middels een consultatie de Regulatorische Accounting Regels getoetst. Deze regels leggen de basis voor een uniforme boekhouding waardoor op termijn de tariefregulering gebaseerd kan worden op basis van de efficiënte kosten van het warmtebedrijf in plaats van tarieven die gebaseerd zijn op de kosten van aardgas. Zoals omschreven in vraag 12 zal de Wcw echter niet van toepassing zijn op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of een verhuurder aan zijn eigen huurders.
Woningen met Energielabel A die desondanks niet goed geïsoleerd zijn |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Energielabel A en toch rillend onder een dekentje in Meppel. Angelique: «We wonen in een doorwaaiwoning»»?1
Een energielabel A is onwaarschijnlijk zonder voldoende isolatie. Ik betreur te lezen dat in dit geval de huurders ondanks een goed energielabel toch een tochtig huis ervaren. Ik wil dat dit nader onderzocht wordt en kan u melden dat Woonconcept heeft laten weten dat een onafhankelijke vakbekwame energieadviseur de geregistreerde energielabels gaat controleren.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat woningen een energielabel A hebben toegekend gekregen, terwijl deze woningen in de praktijk niet goed geïsoleerd zijn, er sprake is van tocht en schimmelvorming?
Het artikel geeft de indruk dat deze energielabels mogelijk incorrect zijn, aangezien er geen isolatie aanwezig zou zijn die wel op het energielabel is aangegeven. Dit is vanzelfsprekend zeer onwenselijk. Voor energieadviseurs gelden strikte regels voor het meenemen van isolatie: de adviseur dient bewijslast als foto’s, bouwtekeningen en facturen te documenteren.
Het energielabel is een integrale weergave van de energieprestatie van de woning. In het energielabel worden naast isolatie ook de installaties meegewogen, zoals zonnepanelen en de verwarmingsinstallaties. Een energielabel A is echter vaak niet mogelijk zonder voldoende isolatie. Dan is er zeer veel duurzaam opgewekte energie op de woning nodig om toch een label A te krijgen.
Verder onderzoek naar deze woningen en de onderbouwing van het energielabel is nodig om te achterhalen wat de exacte oorzaak is. Dat is precies waar Woonconcept momenteel mee bezig is.
Hoe luidt uw reactie op de constatering dat het energielabel A mogelijk toegekend is omdat gebruik is gemaakt van verouderde of onjuiste informatie, of fouten worden gemaakt bij het opstellen van het energierapport ten behoeve van het label? Kunt u aangeven wat dit betekent dit voor de mate waarin u kunt instaan voor de juistheid van het toegekende energielabel in Nederland? Kunt u hierbij met name ook ingaan op labels die afgegeven zijn voor 2021, op basis van de oude methode?
Het is een zorgelijk signaal, want op het energielabel moet vertrouwd kunnen worden. Sinds 2009 worden steekproefcontroles uitgevoerd om de kwaliteit te borgen. Vanwege eerdere signalen heb ik, na onderzoek gedaan te hebben, op 29 juni 2023 een brief naar de Kamer gestuurd waarin ik heb beschreven welke maatregelen zijn en worden genomen om de kwaliteit van nieuwe energielabels beter te waarborgen. Onderdeel hiervan is het organiseren van publiekrechtelijk toezicht op het stelsel en het verder aanscherpen van het huidige kwaliteitsborgingsysteem.
Om huurders te ondersteunen met twijfels over het energielabel in relatie tot de huurprijs, ook oudere labels van vóór 2021, heb ik een procedure ingericht om het energielabel te laten toetsen bij de Huurcommissie. Hier zijn geen kosten aan verbonden voor de huurder. Daarnaast is sinds de zomer van 2023 voor iedere huurder het energielabelafschrift te downloaden via MijnOverheid. Dit geldt voor alle energielabelafschriften sinds 2015. Daarmee krijgt de huurder bijvoorbeeld inzicht in welke isolatiewaarden zijn gehanteerd in de opname van het label.
Hoe staat u in voor de juistheid van een energielabel, ook van labels van voor 2021? Welke waarborgen hanteert u hiervoor?
Om de kwaliteit te waarborgen is een privaat kwaliteitsborgingsysteem ingericht van opleiding, certificering en accreditatie. De kern daarvan is dat alleen vakbekwame energieadviseurs labels mogen afgeven. Een adviseur moet om zijn vakbekwaamheid te halen examens afleggen bij CITO of het Examenpark. Ook geldt voor energieadviseurs een jaarlijkse verplichte bijscholing inclusief afsluitende toets, als voorwaarde om de vakbekwaamheid van energieadviseur te behouden.
Een vakbekwaam energieadviseur moet niet alleen vakbekwaam zijn, maar moet ook werken voor een bedrijf dat is gecertificeerd en daarbij is gehouden aan een intern kwaliteitszorgsysteem (interne controle). Een certificerende instelling (SKG-IKOB, Dekra Certification, KIWA Nederland of EPG Certificering) controleert het kwaliteitszorgsysteem van de certificaathouder en controleert steekproefsgewijs geregistreerde energielabels (externe controle). Certificerende instellingen worden op hun beurt weer geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie die tevens audits uitvoert. Dit vormt het kwaliteitsborgingsysteem van het stelsel.
InstallQ is de schemabeheerder van dit systeem, dat wil zeggen dat zij de regels schrijven waar de partijen in het systeem zich aan moeten houden, zoals bijvoorbeeld de tijdsduur van de interne en externe controle of de grootte van de steekproef. Dit systeem was ook al in werking voor de zogenaamde energie-index energielabels van vóór 2021. Reeds ingevoerde en voorgenomen verbeteringen en aanscherpingen aan dit systeem zijn beschreven in bovengenoemde Kamerbrief.
Ik zie in 2022 een dalende lijn in het aantal foutieve energielabels, die is in 2022 bij woningen gedaald naar 8,0% van 15,7% in 2021. De jaren vóór 2021 lag dit percentage rond de 10%. Begin van het tweede kwartaal verwacht ik nieuwe resultaten over 2023.
Weet u hoeveel woningen in Nederland een energielabel A hebben, maar desondanks niet goed geïsoleerd zijn? Weet u hoeveel (sociale) huurwoningen een energielabel A hebben, maar desondanks niet goed geïsoleerd zijn? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Op basis van de beschikbare gegevens in de Nederlandse energielabeldatabase, EP-online, is onderzocht welke woningen (koop en huur) een labelklasse A of beter hebben én slecht geïsoleerd zijn. In de database staat geen woning met een labelklasse A die slecht is geïsoleerd op alle bouwdelen (gevels, daken, vloeren, ramen en buitendeuren). Voor deze analyse is alleen uitgegaan van de energielabels vanaf 2021, omdat van de labels die zijn opgenomen onder de methodiek die gold tot 2021 onbekend is wat de gemiddelde isolatiewaarde (Rc- en U-waarden) per bouwdeel is.
Kunt u ingaan op wat het betekent voor woningen met een energielabel A die desondanks dat ze slecht geïsoleerd zijn, pas aangepakt zullen worden nadat de E-, F- en G-label woningen aangepakt zijn? Welk perspectief is er voor de bewoners van zulke (huur)woningen?
Woningen zonder bijvoorbeeld duurzame warmte, zonnepanelen en/of voldoende isolatie krijgen een slechter energielabel. Het beleid is erop gericht om eerst de slechte energielabels aan te pakken, juist omdat dit de woningen betreft waar de energierekening voor de huurder relatief hoog uitvalt. Daarnaast is de Standaard voor woningisolatie opgenomen op het energielabel. Deze standaard geeft aan wanneer de woning goed genoeg is geïsoleerd om aardgasvrij te worden.
Huurders die desondanks vragen of klachten hebben over de kwaliteit en energiezuinigheid van de woning kunnen dit bij de verhuurder, eventueel via de huurdersvereniging of Woonbond aankaarten. Bij schimmel of tocht kan daarnaast ook sprake zijn van een gebrek aan de woning. Als hier sprake van is, kan de Huurcommissie ingeschakeld worden, indien de verhuurder het gebrek niet tijdig oplost.
Deelt u de mening dat bewoners van een woning, zeker als het een huurwoning betreft, ervan uit zouden moeten kunnen gaan dat het een goed geïsoleerde woning betreft, wat een hogere huur rechtvaardigt en lagere stookkosten met zich mee brengt?
Ik deel de mening dat bij een woning met een goed energielabel een lagere energierekening verwacht mag worden. Op het energielabel wordt de integrale energieprestatie van de woning uitgedrukt in een labelletter. Door te sturen op het energielabel wil ik zorgen voor betere isolatie, efficiëntere installaties en meer duurzame opwek, en daarmee een lager energiegebruik en een lagere energierekening bij bewoners en huurders.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden voor huurders zijn als er een grote afwijking bestaat tussen het energielabel en het energieverbruik van de woning? Hoe kunnen zij tegemoet gekomen worden?
Zoals hierboven aangegeven kan de huurder bij twijfel over het energielabel, waarbij dit effect heeft op de huurprijs, terecht bij de Huurcommissie om deze te laten toetsen. Andere vragen, klachten of twijfels kunnen aangekaart worden bij de verhuurder, en/of bij een huurdersvereniging.
Kunt u aangeven wat het betekent voor de voortgang van en het draagvlak voor de isolatieopgave als blijkt dat ook woningen met een hoger label een slecht leefklimaat en hoge stookkosten kennen?
Zoals geschetst is het onwaarschijnlijk dat woningen niet zijn geïsoleerd en er toch een goed energielabel uit komt. Dit kan alleen, rechtmatig, als er veel duurzame energie wordt opgewekt op de woning – en ook dat leidt in veel gevallen tot lagere energiekosten. In die gevallen kan de Standaard voor woningisolatie helpen om meer bewustwording te creëren en onvoldoende isolatie bij huurwoningen verder aan te pakken. De Standaard voor woningisolatie staat ook op het energielabel weergegeven.
De felle kritiek op dierenpark Mondo Verde |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Felle kritiek op Limburgs dierenpark: «Dit soort plekken zouden niet mogen bestaan»»?1
Ja.
Hoe omschrijft u de wijze waarop dieren, waaronder leeuwen, tijgers, wolven en kamelen, worden gehouden in dierenpark Mondo Verde, zoals is te zien op de foto’s?
De foto’s geven een gedeelte van de verblijven van de dieren weer en geven daardoor geen compleet beeld van de dierverblijven. Ik heb op basis van de foto’s dan ook niet voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over de dierverblijven te geven. Dat is ook de reden waarom de visitatiecommissie dierentuinen een dierentuin altijd bezoekt wanneer zij adviseren over de vergunningverlening van nieuwe verblijven en waarom dierenwelzijnsinspecties en controles op het naleven van de dierentuinvergunning altijd fysiek plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat de wolven worden gehouden in een klein, modderig verblijf, zonder beschutting en zonder bescherming tegen extreme weersomstandigheden?
Een dierentuin moet ieder verblijf dat zij bouwen melden bij RVO. RVO toetst dan of het verblijf voldoet aan de algemene dierenwelzijnseisen uit art. 1.6 t/m 1.8 van het Besluit houders van dieren (Bhvd) en aan aanvullende eisen op het gebied van onder meer dierenwelzijn en veiligheid uit hoofdstuk 4 van het Bhvd. Als deze toets succesvol is doorlopen, wordt een vergunning voor onbepaalde tijd afgegeven. Zo lang een dierentuin zich aan zijn vergunning houdt, wordt voldaan aan de basale dierenwelzijnseisen die gesteld zijn. Er is bij vergunningverlening immers getoetst op onder meer bescherming tegen extreme weersomstandigheden (art. 1.6, lid 3 van het Bhvd) en of de dieren voldoende ruimte hebben om soorteigen gedrag uit te oefenen (art. 4.7, lid 1, sub b van het Bhvd). Wanneer een dierentuin substantiële wijzigingen in een verblijf aanbrengt, moet dit gemeld worden bij RVO. De dieren mogen dan pas weer in het verblijf tentoongesteld worden nadat RVO opnieuw heeft getoetst of het verblijf aan de gestelde eisen voldoet.
Mondo Verde heeft in 2017 een vergunning ontvangen voor het wolvenverblijf en RVO heeft recent onderzocht of het verblijf waarin de dieren tentoongesteld worden overeenkomt met de afgegeven vergunning. Tijdens de inspectie bleek dat het wolvenverblijf momenteel wordt verbouwd en dat de wolven zich achter de schermen bevinden. Omdat de deze situatie tijdelijk is en de dieren niet worden tentoongesteld is er geen vergunning nodig om de dieren in het verblijf achter de schermen te houden. Voordat de wolven opnieuw tentoongesteld kunnen worden in het aangepaste verblijf voor de schermen, moet RVO het verblijf opnieuw goedkeuren.
Wat vindt u ervan dat een kameel wordt gehouden in een klein, bestraat verblijf van enkele vierkante meters?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik uitgelegd dat er bij vergunningverlening wordt getoetst of de dieren in het verblijf voldoende soorteigen gedrag kunnen uitoefenen. Ook vind ik het belangrijk dat dierverblijven een goed beeld geven van de natuurlijke leefwijze van een dier. Het dierenpark heeft geen vergunning voor het tentoonstellen van kamelen in het betreffende verblijf. RVO zal het dierenpark hierop aanspreken en de situatie moet hersteld worden.
Ik vind het een kwalijke zaak wanneer dierentuinen wijzigingen in hun dierentuin niet melden, omdat er dan geen toets op onder meer dierenwelzijn en educatie plaatsvindt. De NVWA heeft recent een dierenwelzijnsinspectie uitgevoerd bij Mondo Verde, waarbij ook naar de kamelen is gekeken. De rapportage van de NVWA is recent verstuurd naar RVO, die verantwoordelijk is voor de afhandeling van de inspectie en de handhaving binnen dierentuinen. RVO zal zich, als er overtredingen worden geconstateerd, beraden op de te nemen maatregelen.
Wat vindt u ervan dat pal naast de kleine verblijven van de leeuwen en de tijgers verschillende (luidruchtige) attracties zijn, wat kan zorgen voor onnodige angst en stress bij deze dieren?
Dierentuinen moeten zich richten op de dieren, conservatie en educatie. Een focus op vermaak van bezoekers, bijvoorbeeld door de bouw van attracties, sluit niet aan bij de maatschappelijke taak van dierentuinen. Bovendien vind ik een attractiepark geen geschikte omgeving voor wilde dieren, dit staat namelijk haaks op het nabootsen van een natuurlijke leefomgeving voor de dieren.
Kunt u bevestigen dat op de foto’s meerdere overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren te zien zijn, zoals het ernstig beperken van het soorteigen gedrag en de bewegingsvrijheid van de dieren en het ontbreken van bescherming tegen weersomstandigheden?
De NVWA heeft recent een dierenwelzijnsinspectie bij Mondo Verde uitgevoerd. Uit het rapport van de NVWA, dat zeer recent naar RVO is gestuurd, moet blijken of dierenwelzijn voldoende is geborgd of dat er overtredingen van de Wet dieren of het Besluit houders van dieren zijn geconstateerd. Zie verder ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Gaan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) handhavend optreden tegen de slechte omstandigheden voor de dieren in dit dierenpark? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wanneer uit bovengenoemd inspectierapport blijkt dat er overtredingen zijn geconstateerd, zullen maatregelen worden genomen. Welke maatregelen RVO neemt is maatwerk en hangt onder meer af van de historie en de ernst van de overtreding.
Hoeveel controles hebben er in de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden bij Mondo Verde? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Mondo Verde is de afgelopen 5 jaar 5 maal gecontroleerd op naleving van de dierentuinregelgeving. Tijdens de inspecties zijn verschillende overtredingen geconstateerd. Hierbij ging het om het tentoonstellen van diersoorten zonder vergunning, het niet voldoen aan voorschriften die verbonden zijn aan de dierentuinvergunning en overtredingen op het gebied van dierenwelzijn, veiligheid en registratie. Hierbij zijn een last onder dwangsom en drie schriftelijke waarschuwingen gestuurd.
Daarnaast is Mondo Verde in 2021 en 2022 gecontroleerd op dierenwelzijnsovertredingen. Eén controle was akkoord na herstel. Het betrokken dier is tijdens de inspectie uit het verblijf gehaald en naar een dierenarts overgebracht. Ook in 2022 is een dierenwelzijnsovertreding geconstateerd, Mondo Verde heeft dit na de inspectie hersteld.
Kunt u bevestigen dat uw ambtsvoorganger een aanvraag van Mondo Verde om hun dierentuinvergunning uit te breiden heeft afgewezen, omdat er niet genoeg rekening werd gehouden met het soorteigen sociale gedrag van de dieren, er geen rust- en schuilplaatsen waren en de dieren zich niet konden afzonderen?2
Het klopt dat in de voorgaande jaren meerdere door Mondo Verde ingediende wijzigingen van de dierentuinvergunning zijn afgewezen. In 2020 betrof het een aanvraag voor het tentoonstellen van panters. Deze aanvraag is afgewezen omdat in het verblijf onvoldoende rust- en schuilplaatsen voor de dieren aanwezig waren. Na handhaving door RVO en een rechtszaak heeft Mondo Verde een extra verblijf gemaakt en is de aanvraag alsnog goedgekeurd. In 2022 heeft RVO een aanvraag van Mondo Verde met betrekking tot brilkaaimannen afgewezen omdat het verblijf niet meer geschikt was voor de dieren. Mondo Verde heeft deze dieren uit de collectie gehaald.
In hoeverre zijn er op dit moment rust- en schuilplaatsen voor de gehouden leeuwen, tijgers, kamelen, wolven en panters en in hoeverre kunnen deze dieren soorteigen sociaal gedrag vertonen en zich afzonderen van elkaar?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb uitgelegd, wordt bij het verlenen van de dierentuinvergunning onder meer getoetst op bescherming tegen extreme weersomstandigheden en de mogelijkheid om soorteigen gedrag te vertonen, ook soorteigen sociaal gedrag valt hieronder.
Wanneer specifiek wordt gekeken naar rust- en schuilplaatsen, zijn voor de leeuwen en tijgers volgens de vergunning bijvoorbeeld binnenverblijven aanwezig waar zij zich kunnen afzonderen. Met betrekking tot de panters verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9 en met betrekking tot de wolven verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor het kamelenverblijf is geen vergunning aanwezig, zoals ik heb uitgelegd bij vraag 4. Uit de bevindingen van de dierenwelzijnsinspectie moet blijken of de kamelen voldoende kunnen schuilen tegen de weersomstandigheden en soorteigen sociaal gedrag kunnen vertonen. Ook als Mondo Verde alsnog een vergunning voor dit verblijf aanvraagt, zal opnieuw worden getoetst of het verblijf aan alle dierenwelzijnseisen voldoet.
Kunt u bevestigen dat er ook nog meerdere andere ernstige dierenwelzijnsproblemen waren in ditzelfde dierenpark, waaronder een leeuwenwelpje dat werd doodgebeten3, een gibbon die is verdronken4 en twee wolvenpups die aan verwondingen zijn overleden5?
Ik ben bekend met de genoemde incidenten. Er is geen meldplicht voor dierentuinen met betrekking tot dergelijke incidenten. Wel is er tijdens controles aandacht voor incidenten, zoals krab- en/of bijtincidenten met bezoekers en personeel en ontsnappingen.
Bent u bereid om, vanwege al deze misstanden en dierenwelzijnsproblemen, de dierentuinvergunning van dierenpark Mondo Verde in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Dierenwelzijn staat voor mij voorop en ik stel hoge eisen aan moderne dierentuinen. Ik neem de signalen over dierenwelzijnsproblemen binnen dierentuinen serieus. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, zijn de maatregelen die genomen worden maatwerk. RVO is in afwachting van de bevindingen van de dierenwelzijnsinspectie bij Mondo Verde en zal zich, als er overtredingen worden geconstateerd, beraden op de te nemen maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.