Fossiele reserves die mogelijk zullen moeten worden afgeschreven |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over fossiele reserves die mogelijk zullen moeten worden afgeschreven, ook wel omschreven als «stranded assets» in een «carbon bubble»?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat een bindend klimaatakkoord in Parijs er toe zou kunnen leiden dat energie- en grondstofbedrijven ingrijpend afgewaardeerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het is mijns inziens voorbarig om vooruit te lopen op de uitkomsten van en effecten op energie- en grondstofbedrijven van een eventueel klimaatakkoord in Parijs.
Klopt het dat zakenbank Citigroup de af te schrijven reserves waardeert op 100.000 miljard dollar? Waarop baseert Citigroup dit zeer hoge bedrag?
In het rapport «Energy Darwinism II» stelt Citigroup dat sommige studies suggereren dat wereldwijd 33% van de oliereserves, 50% van het aardgas en ruim 80% van de kolenreserves in de grond zal moeten blijven om binnen de 2 graden opwarming te blijven. Op basis hiervan schat Citigroup dat de waarde van niet te verbranden reserves in de periode tot 2050 meer dan 100.000 miljard dollar zou kunnen bedragen.
Er is nog veel discussie over het concept «carbon bubble» en de daarbij behorende risico’s. Bovendien leven er verschillende verwachtingen over de rol van fossiele brandstoffen in de toekomst. Dit leidt ertoe dat onder beleggers verschillende ideeën bestaan over de wijze waarop klimaatrisico’s ingeprijsd moeten worden.
Klopt het dat dit gegeven moeilijk te rijmen is met de efficiënte markthypothese, waarin alle beschikbare informatie in de markt reeds is ingeprijsd in de beurskoers? Of ziet de «markt», oftewel de beleggers, dit helemaal verkeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Bank of England, de Financial Stability Board en De Nederlandsche Bank (DNB) de mogelijke gevolgen van de carbon bubble onderzoeken? Bent u bereid om DNB een soortgelijk onderzoek uit te laten voeren?
De Bank of England (BoE) heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van klimaatverandering voor de Britse verzekeringssector. Dit onderzoek is op 29 september jl. gepubliceerd.2 Uit het onderzoek komt naar voren dat de voornaamste risico’s van klimaatverandering voor de verzekeringssector zijn: (i) fysieke schade als gevolg van klimaatverandering; (ii) transitierisico’s door de versnelde afwaardering van carbonintensieve bezittingen en; (iii) aansprakelijkheidsrisico’s van partijen die verantwoordelijk worden gehouden voor klimaatverandering.
Ook de Financial Stability Board (FSB) heeft het onderwerp op haar agenda gezet. Op 24 september jl. organiseerde de FSB op verzoek van de G20 een conferentie over klimaatverandering en financiële stabiliteit. De FSB zal de G20 informeren over mogelijke vervolgstappen die de FSB onderneemt.3 Mark Carney, de voorzitter van de FSB, heeft in dit kader geopperd dat meer en betere transparantie over klimaatrisico’s door private partijen wenselijk is, zodat de markt de aard van de risico’s beter kan inschatten. Op dit moment bestaan er meerdere klimaatstandaarden en verdere standaardisatie lijkt dan ook wenselijk. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen (AFB) op 1 oktober jl. is toegezegd dat de Kamer t.z.t. geïnformeerd zal worden over de resultaten die uit het FSB proces komen.
De Kamer is eerder al geïnformeerd over de werkzaamheden die De Nederlandsche Bank (DNB) verricht op het terrein van klimaatrisico’s en financiële stabiliteit.4 Tijdens de AFB van 1 oktober jl. is tevens toegezegd dat DNB verzocht zal worden om in het licht van een recente speech van Mark Carney5 en de plannen van de FSB, in brede zin te kijken naar de risico’s van klimaatverandering voor de financiële sector. DNB streeft ernaar deze analyse begin volgend jaar gereed te hebben.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zouden mogelijke gevolgen kunnen zijn van de carbon bubble voor de jaarverslaggeving? Moet daarbij gedacht worden aan een uitbreiding van de risicoparagraaf in het jaarverslag, waarin de gevolgen van het klimaatbeleid worden ingeschat?
Op grond van artikel 2:391 BW moet een rechtspersoon in het jaarverslag een beschrijving geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. De voorschriften over het jaarverslag in het BW zijn gebaseerd op Europese regelgeving over de jaarrekening. Deze regels zijn recent aangepast door de EU richtlijn jaarrekening (richtlijn 2013/34/EU, vgl. Kamerstukken 34 176). Deze richtlijn bevat geen wijzigingen in de regels over de risicoparagraaf in het jaarverslag. Wel zullen grote organisaties van openbaar belang (beursvennootschappen, banken en verzekeraars) met meer dan 500 werknemers op basis van de EU richtlijn over de bekendmaking van niet-financiële informatie (richtlijn 2014/95/EU) dienen te rapporteren over hun beleid ten aanzien van, onder andere, milieuaangelegenheden. Deze richtlijn dient uiterlijk 6 december 2016 in nationale regelgeving te zijn omgezet.
De Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen heeft verschillende best practice bepalingen die zien op risicoverslaggeving. Op basis van best practice bepaling II.1.4 geeft het bestuur in het jaarverslag bijvoorbeeld een beschrijving van de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van het bedrijf. Voor de volledigheid merk ik op dat de Monitoring Commissie Corporate Governance Code is begonnen met de actualisering van de Nederlandse corporate governance code.
De jaarverslaggevingregelgeving encorporate governance codestellen dus al voorschriften aan de rapportage van risico’s en deze kunnen ook gerelateerd zijn aan het klimaat. Zoals hiervoor aangegeven is de voorzitter van de FSB voornemens een initiatief op te starten om te komen tot verdere standaardisatie van klimaatstandaarden, zodat de markt de aard van de risico’s beter kan inschatten.
Waarom vinden sommige aandeelhouders van Chevron dat een lagere winstverwachting door stranded assets zou moeten leiden tot een hogere dividenduitkering? Een lagere winst leidt toch juist tot lagere dividenduitkeringen?
De zaak Chevron is een goed voorbeeld van een situatie waarin investeerders op basis van de nu beschikbare analyses met elkaar van mening kunnen verschillen. Deze kleine groep aandeelhouders is klaarblijkelijk van mening dat Chevron zonder koerswijziging minder geld waard is. Chevron zou volgens deze aandeelhouders beter dividend kunnen uitkeren dan het huidige bedrijfsmodel continueren of uitbreiden.
Gasdeals van Gasunie en Shell met Russisch staatsbedrijf Gazprom, alsmede over de politieke onafhankelijkheid van gasproductie in de Noordzee |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de overeenkomst die het Nederlandse staatsbedrijf Gasunie op 2 juli jl. in Moskou afsloot met het Russische staatsbedrijf Gazprom?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse staat, als enige aandeelhouder van Gasunie, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om erop toe te zien dat bedrijfsbeslissingen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het nationale en Europese beleid, zoals het afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland? Bent u in dit verband bereid om Gasunie aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid op de korte en lange termijn het publieke belang te dienen, zoals verwoord in de missie van Gasunie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 20132 beschrijft hoe de staat zijn rol als aandeelhouder wenst in te vullen. De dialoog – formeel en informeel – over hoe de deelnemingen de bevordering van het publieke belang centraal stellen in hun activiteiten is daar een onderdeel van. In het geval van Gasunie betreft dat de publieke belangen van de Nederlandse energievoorziening, te weten een betaalbare, betrouwbare, schone en veilige energievoorziening. Onderdeel van het Nederlandse beleid is om in Europees verband eenzijdige afhankelijkheid van een enkele leverancier of bron te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast geldt natuurlijk dat de activiteiten van Gasunie dienen te passen binnen de bestaande juridische kaders.
Het gaat hier om een intentieverklaring, die zich richt op het bestuderen van mogelijkheden voor het ontwikkelen door Gasunie van infrastructuur voor het gebruik van LNG in schepen en trucks op locaties aan de Oostzeekust. De eventuele uitwerking van deze intentieverklaring in concrete projecten zal worden getoetst aan het publiek belang, de financiële en de risicofactoren. Dit is een gebruikelijk onderdeel van de genoemde dialoog tussen deelneming en aandeelhouder.
Bent u tevens op de hoogte van de overeenkomst die onder andere Shell en BASF-dochter Wintershall op 4 september jl. in Vladivostok met Gazprom sloten, waarbij Gazprom onder meer een meerderheidsaandeel in het aldaar nieuw opgerichte projectbedrijf verwierf?2
Ja. Het betreft hier het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst om de zogenoemde Nord Stream II gaspijpleiding aan te leggen.
Is de Nederlandse regering op enigerlei wijze betrokken geweest bij of geconsulteerd over de deal van Gasunie en/of de overeenkomst van Shell, BASF e.a. met Gazprom? Zo ja, op welke wijze?
De regering is door Shell vooraf mondeling geïnformeerd over de overeenkomst met Gazprom. De Nederlandse overheid treedt niet in overeenkomsten tussen private bedrijven. Gasunie heeft de regering naar aanleiding van het nieuwsbericht op 2 juli 2015 geïnformeerd over de ondertekening van het memorandum met Gazprom.
Wat is uw mening aangaande het strategische belang van de aanleg van de tweede Nord Stream-pijplijn en het belang dat Gazprom in 20 Nederlandse boorplatforms verwierf? Deelt u de opvatting van energie-commissaris Sefcovic die terecht vraagtekens plaatst bij de aanleg van de nieuwe pijplijn, onder meer hoe deze zich verhoudt tot de energie-prioriteiten van de EU en of het doel van het project niet feitelijk is om de gasroute door Oekraïne buitenspel te zetten?3
Met de uitbreiding van de Nord Stream-gaspijpleiding beoogt het bedrijvenconsortium van Gazprom, BASF, E.ON, ENGIE (voorheen GDF-Suez), OMV en Shell in te springen op de afnemende gasproductie in Noordwest-Europa5.
Het kabinet treedt niet in de strategische belangenafweging die de deelnemende bedrijven hierbij gemaakt hebben. Dat geldt ook voor de aangekondigde asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall waar ook exploratie en productie in de Noordzee deel van uitmaken. Een dergelijke asset swap is niet ongebruikelijk in het zakelijk verkeer. De betreffende activiteiten zullen moeten blijven voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot mijnbouwactiviteiten.
De uitbreiding van Nord Stream dient uiteraard te voldoen aan de Europese energieregelgeving en het vigerende sanctiebeleid. Het is aan de initiatiefnemers om, waar de regelgeving dit vereist, hiertoe in overleg te treden met de Europese Commissie en de benodigde vergunningaanvragen bij betrokken lidstaten in gang te zetten. Zo zal ook Nederland eventuele aanvragen voor exportvergunningen ten behoeve van de aanleg van de gaspijpleiding toetsen aan het vigerende sanctiebeleid.
De mogelijkheid bestaat dat de uitbreiding van Nord Stream deels een alternatief biedt voor de gasdoorvoer door Oekraïne. Over de toekomst van de transitpositie van Oekraïne bestaat onduidelijkheid. In april 2015 berichtten media dat Gazprom vanaf 2019 geen gas meer zou willen exporteren via Oekraïne. In latere mediaberichten volgden uitspraken van Gazprom dat dit toch bespreekbaar zou zijn. In de tussentijd is ook, met bemiddeling van de Europese Commissie, op 25 september 2015 een nieuwe overeenkomst voor gaslevering tussen Rusland en Oekraïne gesloten, het zogeheten «winter-pakket», voor de periode 1 oktober 2015 tot eind maart 2016. In hoeverre de route door Oekraïne op de lange termijn benut blijft worden voor gastransport naar Europa hangt af van meerdere factoren, zoals de mogelijke ontwikkeling van Turkish Stream, de verwachte rentabiliteit van investeringen in verschillende routes en het feit dat partijen die met Gazprom lange termijn-gascontracten hebben gesloten, en gebruik maken van Oekraïne als transitland, het bedrijf houden aan zijn leveringsverplichtingen en de daarbij overeengekomen afleverlocatie(s).
Wat is het beleid van het kabinet aangaande de positie van Russisch gas in onze energiemix? Is het kabinet nog altijd van mening dat de Europese energieafhankelijkheid van Rusland dient te worden afgebouwd, zoals laatstelijk gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken in het plenaire debat over het zogenaamde «waterscheidingsmoment» in de relaties met Rusland op 25 juni jl. of bent u van mening dat er juist meer Russisch gas moet worden geïmporteerd, zoals eerder gesteld werd door de Minister van Economische Zaken?
Het kabinet was en is van mening dat eenzijdige afhankelijkheid van de Europese Unie en van individuele lidstaten van een enkele leverancier of bron voorkomen dient te worden6. Daartoe dient ook de inzet van de Europese Unie om te komen tot een Energie Unie. Hiertoe behoort ook het actieplan energiediplomatie, dat in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is verwelkomd. Bevordering van diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes van energie is daarbij een van de belangrijkste doelstellingen.
Van de Europese gasconsumptie is ongeveer een kwart afkomstig uit Rusland. De mate waarin EU-lidstaten afhankelijk zijn van Russisch gas voor hun energievoorziening verschilt overigens sterk per lidstaat.7
In de brief van de Minister van Economische Zaken van 2 april 2015 (Kamerstuk 29 023, nr. 184) is aangegeven dat het substantieel verminderen van de Nederlandse productie uit het Groningenveld leidt tot minder aanbod van Nederlands gas, terwijl de behoefte aan gas gelijk blijft. Ook de productie uit de Nederlandse kleine velden daalt en datzelfde geldt voor gasvelden in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Dit betekent dat aanvoer van elders moet komen. Dit gas komt uit Noorwegen, Rusland en in de vorm van LNG uit andere delen van de wereld. Tegelijkertijd is de inzet gericht op verdere energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening. Waar de aanvoer uiteindelijk vandaan komt, is overigens vooral afhankelijk van de keuzes die de marktpartijen maken, mits zij uiteraard aan de daarvoor geldende regelgeving voldoen. Het kabinet onderzoekt op dit moment wat de consequenties zijn van een andere benadering van de gaswinning. Daarbij wordt bestudeerd wat de consequenties zijn van een grotere afhankelijkheid van geïmporteerd gas. Het onderzoek wordt voor het einde van het jaar afgerond en dient als input voor de besluitvorming over de gaswinning in Groningen in 2016 en verder.
Is het waar dat de deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom vorig jaar nog afketste vanwege «de geopolitieke consequenties van Rusland’s invasie van Oost-Oekraïne en de annexatie van de Krim»?4 Zo ja, wat is er volgens u sindsdien aan deze politieke context veranderd waardoor er nu blijkbaar weer sprake kan zijn van business as usual?
Het kabinet is niet bekend met de details van een mogelijk afgeketste deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom. Voor het kabinet is er in de relatie met Rusland geen sprake van business as usual. Zo zijn de werkzaamheden van de Nederlandse overheid verschoven van actieve handelsbevordering naar het begeleiden van economische samenwerking. Ook gelden er sanctiemaatregelen, die vergunningen verplicht stellen en bepaalde projecten niet meer mogelijk maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de genoemde gasdeals zich, in letter en geest, verhouden tot de Europese sancties tegen Rusland als gevolg van de illegale Russische annexatie van de Krim en de Russische steun voor rebellen in Oost-Oekraïne? Welke rol speelt het hierbij dat een dochterbedrijf van Gazprom, Gazprom Neft, op de EU-sanctielijst is opgenomen?
Naar aanleiding van de schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne door de Russische Federatie heeft de EU in 2014 een serie beperkende maatregelen getroffen. Onderdeel hiervan is het instellen van een vergunningplicht op verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van bepaalde gevoelige goederen of technologieën voor de olie-industrie en een verbod wanneer deze goederen of technologieën bestemd zijn voor de diepzee-exploratie en -productie van olie, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied of schalieolieprojecten. Het leveren van goederen of technologie bestemd voor gaswinning en -exploratie is niet verboden, in een aantal gevallen wel vergunningplichtig.
Daarnaast legt de sanctieverordening Rusland beperkingen op voor de toegang tot de Europese kapitaalmarkt voor bepaalde (financiële) instellingen. Deze zogenoemde kapitaalmarktrestricties zijn van toepassing ten aanzien van onder meer een dochterbedrijf van Gazprom, GazpromNeft. Deze restricties zijn te onderscheiden van bevriezingsmaatregelen. Waar bevriezingsmaatregelen kort gezegd strekken tot economisch isolement, zijn kapitaalmarktrestricties beperkt tot een verbod op het ter beschikking stellen van kapitaal. Zo is handel en betalingsverkeer met GazpromNeft nog altijd toegestaan. Wel moeten handelspartners zich rekenschap geven van de kapitaalmarktrestricties en zo nodig maatregelen treffen om te voorkomen dat (indirect) kapitaal ter beschikking wordt gesteld aan dit bedrijf. Bij een eventuele vergunning voor (financiering of financiële bijstand voor) de bedoelde goederen of technologieën zal dit als voorwaarde worden gesteld.
Op voorhand kan geen uitsluitsel geboden worden of de bedoelde gasdeals elementen in zich dragen die raken aan het vigerende Europese sanctiebeleid. De betrokken bedrijven zullen voor deze toetsing de relevante procedures in gang moeten zetten.
Hoe wenselijk acht u – los van de toelaatbaarheid van de deals onder de EU-sancties – genoemde overeenkomsten die de positie van het Russische Gazprom op de Europese markt alleen maar versterken? Hoe verhoudt deze visie zich tot de mening van de EU-Commissie dat de EU juist een meer gediversifieerde energiehuishouding moet nastreven?5
Wanneer Gazprom opereert op de Europese markt, zal het bedrijf – of het consortium waar het voor bepaalde projecten deel van uitmaakt – zich met zijn activiteiten moeten houden aan de Europese en nationale regelgeving. Die regelgeving bestaat onder meer uit energiemarktregelgeving, mededingingsregelgeving die toeziet op eerlijke concurrentie, milieu en veiligheidsregelgeving en het sanctiebeleid. Deze visie is niet in tegenspraak met de opvatting om in EU-verband een meer gediversifieerde energiehuishouding na te streven.
Deelt u de mening dat Nederland, mede in het licht van de onder vraag 9 genoemde diversificatie, zich moet richten op onafhankelijkheid van Rusland en op de productie van duurzame energie in plaats van op Russisch gas?
Het kabinet richt zich op een verdere verduurzaming van de energievoorziening in Nederland en binnen de Europese Unie. Tegelijkertijd zal gas, ook als transitiebrandstof, voorlopig nog een belangrijk aandeel hebben in de Nederlandse en Europese energiemix. Van de totale Nederlandse gasvoorziening wordt 5,1% ingevuld met gas uit Rusland (2013)10. Er is dus voor Nederland geen sprake van afhankelijkheid van Russisch gas. Nederland voert daarbij een diversificatiebeleid, waarbij ons land – door een goede marktwerking en een naar buiten gerichte energie-infrastructuur – niet afhankelijk is van één aanvoerroute. Zoals bij het antwoord op vraag 6 aangegeven zet Nederland zich in Europees verband in op het voorkomen van een al te grote importafhankelijkheid van een enkele energieleverancier.
Bent u bereid om net als de Britse regering de gasdeals met Gazprom te onderzoeken op hun impact op de Nederlandse en Europese energieafhankelijkheid van Rusland?6 Zo ja, kunt de Tweede Kamer hierover nog voor de behandeling van de begrotingen van de ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2016 informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht dit niet nodig. Wel dient voldaan te worden aan de geldende regelgeving. De betreffende deals hebben geen impact op de Nederlandse energieafhankelijkheid. Met de uitbreiding van Nord Stream wordt de aanvoercapaciteit naar Europa weliswaar verhoogd, maar de bron van het betreffende gas blijft voor zover bekend dezelfde. Wat betreft het aandeel van Gazprom in de activiteiten van Wintershall in het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat de houders van opsporings- en winningsvergunningen zich dienen te houden aan de hieraan verbonden verplichtingen12, evenals aan de contractuele leveringsverplichtingen die zij zijn aangegaan of hebben overgenomen. Voor de goede orde zij vermeld dat ook aan Britse zijde, bij het opnieuw bezien van de vergunning als gevolg van de asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall in het Britse deel van de Noordzee, geen toetsing plaatsvindt op de impact op de energieafhankelijkheid.
Het bericht dat Volkswagen dieselauto’s uit de handel neemt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Volkswagen haalt sjoemeldiesels uit de handel»?1
Ja.
Heeft Volkswagen/Audi mogelijk ook in Nederland met de software geknoeid om de emissie-eisen te omzeilen? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Volkwagen heeft in het persbericht van 22 september 2015 aangegeven dat onrechtmatigheden met de NOx-emissies betrekking hebben op voertuigen met het motortype Type EA 189 en dat het wereldwijd om elf miljoen voertuigen gaat. De afgelopen dagen is bekend geworden dan het niet alleen om modellen van het merk Volkswagen gaat, maar ook andere merken van de Volkswagen Groep en dat het niet alleen dieselpersonenauto’s betreft, maar ook dieselbestelauto’s.
Navraag bij de RDW heeft opgeleverd dat aan de hand van deze motorcode niet precies kan worden achterhaald om welke voertuigentypen het gaat en hoeveel voertuigen er daarvan in Nederland zijn toegelaten. Op woensdag 30/9 staat een gesprek gepland tussen de importeur van Volkswagen en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De verwachting is dat op dat moment meer duidelijk wordt over de omvang van de fraude voor Nederland.
Gaat u ook in Nederland een onderzoek instellen naar deze verwerpelijke praktijk? Zo nee, waarom niet?
Handhaving van de emissies van een voertuig is de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsinstantie van het land dat de Europese typegoedkeuring voor de betreffende voertuigen heeft afgegeven. De Nederlandse typegoedkeuringsinstantie RDW heeft geen typegoedkeuring afgegeven ten aanzien van de uitlaatgasemissies voor Volkswagenmodellen waarmee mogelijk is gefraudeerd. Daarvoor is de Europese typegoedkeuring afgegeven door de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA. De KBA heeft een nader onderzoek ingesteld en heeft volgens een bericht uit Bild am Sonntag Volkswagen tot en met 7 oktober 2015 de tijd gegeven om een oplossing te vinden voor de frauduleuze dieseltesten. Voor die tijd moet de autofabrikant met maatregelen en een tijdschema komen. Als er geen bevredigend plan komt, kan de Duitse typegoedkeuringsautoriteit besluiten dat Volkswagen de auto's waarmee mogelijk is gemanipuleerd niet meer mag verkopen en niet meer mag verplaatsen. Ook sluit zij niet uit dat alle 2,8 miljoen verdachte Volkswagens die al in Duitsland zijn verkocht, niet meer de weg op mogen. Ingrepen van de Duitse typegoedkeuringsautoriteit kunnen ook doorwerken naar de Nederlandse situatie.
Bent u bereid om ook auto’s van andere automerken te controleren op mogelijke milieufraude? Zo nee, waarom niet?
De emissies van auto’s van andere merken moeten worden gecontroleerd door de typegoedkeuringsinstantie van het land dat de Europese typegoedkeuring voor de betreffende voertuigen heeft afgegeven. In Nederland moet de Nederlandse typegoedkeuringsinstantie RDW de emissies controleren van de auto’s waarvoor de RDW Europese typegoedkeuringen heeft afgegeven. De RDW heeft voor andere merken dan Volkswagen ook typegoedkeuringen afgegeven voor de Europese markt. Hoewel er op dit moment geen signalen zijn dat andere fabrikanten betrokken zijn, overweegt de RDW in zijn verantwoordelijkheid als typegoedkeuringsinstantie hier een eigen onderzoek naar te starten.
Welke sancties gaat u instellen tegen dit soort frauduleuze praktijken?
De sancties die van toepassing zijn op auto’s die niet aan Europese emissie-eisen blijken te voldoen, zijn vastgelegd in de betreffende Europese regelgeving. In het uiterste geval kan een typegoedkeuringsinstantie de eerder afgegeven Europese goedkeuring van het voertuigtype intrekken, waarna het niet langer is toegestaan om voertuigen van het betreffende type op de Europese markt te brengen.
De verdere besluitvorming inzake Pallas |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat binnenkort besloten wordt al dan niet over te gaan tot uitbetaling van de tweede tranche van de lening van 80 miljoen euro aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor, in voorbereiding op de uiteindelijke aanbesteding?1
Ja.
Is het waar dat voor het vrijgeven van de tweede tranche van de lening aan Pallas er uitzicht moet zijn op private financiering en een gezonde bedrijfsvoering, of wordt deze tranche uitbetaald zonder verdere voorwaarden en/of verplichtingen?
In mijn brief aan uw Kamer van 22 april 2013 over de oprichting van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Kamerstukken II 2012/2013, 33 626, nr. 1) heb ik aangegeven dat de Staat en de provincie Noord-Holland go/no-go momenten hanteren voor het beschikbaar stellen van tranches van de lening. Belangrijke criteria daarbij zijn een adequate uitvoering van het project, uitzicht op private financiering voor de bouw en exploitatie van de Pallas-reactor alsook uitzicht op een gezonde bedrijfsvoering.
Het is de taak van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor om private financiering voor de bouw van de Pallas-reactor aan te trekken. De eerste fase, die loopt tot eind 2018/begin 2019, betreft de aanbesteding van het ontwerp van de reactor, het aanvragen van vergunningen en het aantrekken van private financieringen. Het project bevindt zich aan het begin van deze eerste fase. De tweede tranche van de lening is met name bedoeld ter financiering van de aanbesteding van het ontwerp en het aanvragen van de vergunningen. Zodra die werkzaamheden zijn afgerond, kan de business case worden geactualiseerd en zal er een definitief zicht op private financiering zijn. Indien voor afronding van de eerste fase wordt vastgesteld dat de marktomstandigheden voor Pallas drastisch zijn verslechterd of dat de voortgang ernstig tekort schiet, kunnen de Staat en de provincie Noord-Holland besluiten om de lening stop te zetten.
Is inmiddels sprake van (uitzicht op) private financiering en een gezonde bedrijfsvoering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor voert inmiddels verkennende gesprekken met enkele financiers. Conform het kabinetsbeleid is het aan private partijen om aan het einde van de eerste fase (eind 2018/begin 2019) te besluiten of en onder welke voorwaarden Pallas wordt gerealiseerd. De definitieve business case van Pallas, die door mogelijk geïnteresseerde financiers zal moeten worden beoordeeld, hangt echter mede af van het ontwerp en de vergunningen. De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor werkt op dit moment volop aan de aanbesteding van het ontwerp en het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen. De tweede tranche van de lening is bedoeld om dit te kunnen financieren.
Wat zijn de gevolgen voor de terugbetaling, en daarmee voor de rijksbegroting, wanneer private investeringen uitblijven?
Zowel de rijksoverheid als de provincie Noord-Holland investeren in de meest risicovolle fase van het gehele traject. Indien er geen private investeringen plaatsvinden, zal er geen reactor gebouwd worden. In dat geval zal de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor resterende verplichtingen jegens derden moeten afwikkelen en zal deze stichting er niet in slagen de aan haar door de Staat en de provincie Noord-Holland tot dan toe verstrekte tranches van de lening terug te betalen. De risico’s hiervan komen dan dus voor rekening van de Staat en de provincie.
Deelt u de mening dat over verdere besluitvorming open en transparant gecommuniceerd dient te worden naar zowel provincie als de Kamer, aangezien het hier publieke middelen betreft?
Ja. In eerdere brieven heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over belangrijke besluiten en mijlpalen, zoals de overgang naar een volgende fase of substantiële veranderingen in het project.
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de voortzetting van de eerste fase en het eventuele ingaan van de tweede fase?
De eerste fase zal eind 2018/begin 2019 zijn afgerond. De tweede fase is de bouw van de Pallas-reactor, die mogelijk in 2019 zal starten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer bij belangrijke besluiten tussentijds informeren.
De ISLA-raffinaderij |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de stijgende uitstoot van de ISLA-raffinaderij op Curaçao? Zo ja, kloppen de berichten dat de door de ISLA-raffinaderij veroorzaakte vervuiling alsmaar toeneemt?1
De berichtgeving is mij bekend en uit recent gepubliceerde gevalideerde meetrapporten van de GGD Amsterdam over de jaren 2011 t/m 2014 blijkt dat de uitstoot van het gehele complex toeneemt.
Klopt het dat de ISLA-uitstoot van zwaveldioxide zowel het daggemiddelde als voor het jaargemiddelde over 2014 heeft overschreden? Zo ja, welke actie is hierop ondernomen?
Er geldt op grond van milieuvergunningvoorschriften als norm niet meer dan 80 microgram/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de neerslag zwaveldioxide. In hoeverre Isla dit verbod overtreedt is aan de hand van de meetrapporten van de GGD Amsterdam moeilijk vast te stellen, aangezien meerdere inrichtingen op en rond het Isla-terrein bijdragen aan de vervuiling.
Klopt het dat deze uitstoot niet voldoet aan de voor de ISLA-raffinaderij gestelde vergunningvoorschriften of WHO-richtlijnen? Zo ja, welke actie is hierop ondernomen?
De WHO-normen liggen lager dan de voorschriften uit de geldende milieuvergunning, zie verder het antwoord bij vraag 2. De regering van Curaçao heeft aangegeven dat de milieugevolgen van de raffinaderij voor de bevolking aangepakt dienen te worden. Curaçao is druk doende met de uitwerking van de scenario’s voor een, ook milieutechnisch verantwoorde raffinaderij.
Deelt u de mening dat, zeker gezien de lange voorgeschiedenis van de door de ISLA-raffinaderij veroorzaakte vervuiling, ingrijpen op korte termijn strikt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Uit het gesprek dat ik onlangs nog met Minister-President Whiteman had leid ik af dat de regering van Curaçao de zorgen over het milieu en de volksgezondheid deelt en oplossingen verkent. Nederland is verder bereid om Curaçao bij te staan met kennis en expertise, indien hier om wordt verzocht.
Waarom heeft de Rijksministerraad nog steeds geen actie ondernomen om de bevolking en het milieu van Curaçao te beschermen tegen de ISLA-raffinaderij? Bent u bereid om de Rijksministerraad ertoe te bewegen een adequaat beschermingsniveau te treffen voor de bewoners en de luchtkwaliteit van Curaçao? Zo nee, waarom niet? Bent u in ieder geval bereid er samen met uw ambtsgenoten van Curaçao voor te zorgen dat de ISLA-raffinaderij de geldende vergunningvoorschriften naleeft?
Het gaat hier om een autonome verantwoordelijkheid van land Curaçao.
De mogelijke gevolgen van de productie van teflon in Dordrecht |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe DuPont met teflon een ongekende milieuramp veroorzaakte; ook in Nederland?», waarin zorgen worden geuit over het bedrijf DuPont in Dordrecht en de kankerverwekkende stof PFOA die bij de productie van teflon vrijkomt?1
Ja.
Is bij u bekend welke gevolgen de stof PFOA op mens en milieu kan hebben?
Ja. Een overzicht daarvan kan onder andere worden gevonden in het dossier2 dat ten grondslag lag aan de plaatsing van deze stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen.
Waarom is Nederland in tegenstelling tot bijvoorbeeld Denemarken nog niet overgegaan tot een verbod op PFOA in consumentenproducten?
Nederland heeft na een toxicologische evaluatie het gebruik van deze stof in voedselcontactmaterialen gereguleerd in een regeling op basis van de Warenwet.
Op EU- en VN-niveau lopen diverse acties om het gebruik van PFOA terug te dringen. Hierbij is ook de Nederlandse overheid betrokken.
De belangrijkste actie in het kader van de vraag is een voorstel voor een restrictie op grond van de REACH-verordening3 waardoor productie, import en gebruik van PFOA en gerelateerde verbindingen grotendeels verboden zou worden. Een voorstel hiervoor van de Commissie wordt in 2016 verwacht.
Daarnaast is de industrie op vrijwillige basis al bezig met uitfasering. Vanwege de al lopende uitfasering en het feit dat een verbod op EU-niveau in voorbereiding is, heeft een eventueel nationaal verbod geen toegevoegde waarde.
Overigens kent Denemarken geen verbod op PFOA in de genoemde producten. Wel is er sprake van een voorstel voor signaalwaarden voor de aanwezigheid van organische fluorverbindingen in papier en karton, bestemd voor contact met voedingsmiddelen. Bij overschrijding van de signaalwaarden zou een aanvullende risicoanalyse moeten plaatsvinden.
Welke voorzorgsmaatregelen zijn er bij het betreffende bedrijf in Dordrecht genomen om werknemers en de omgeving te beschermen?
De voorzorgsmaatregelen lopen langs vier sporen: het bedrijf zelf, vergunningverlening, inspectie en aanpak van historische verontreiniging.
Het bedrijf zelf is verplicht om voorzorgsmaatregelen te nemen om medewerkers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Een van de acties die het bedrijf zelf ingezet heeft, is het uitfaseren van PFOA uit het productieproces, waardoor de stof sinds september 2012 niet meer gebruikt wordt.
De vergunningverlening heeft volgens het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, steeds conform de geldende Nederlandse emissierichtlijn (NeR) plaatsgevonden, waarbij maxima aan de concentraties (20 mg/Nm3) en de jaarvracht (3.500 kg) zijn gesteld. In de laatste revisievergunning uit 2013 zijn geen emissie-eisen meer opgenomen voor PFOA omdat de stof vanaf 1 september 2012 niet meer gebruikt wordt.
Het betreffende bedrijf valt onder de werking van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo) en wordt jaarlijks geïnspecteerd door de Brzo-toezichthouders: de Brzo-omgevingsdienst, de veiligheidsregio en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW).
In 2012 is door de Inspectie SZW vastgesteld dat het bedrijf de systematiek met betrekking tot bepaling van grenswaarden, risicobeoordeling, meting en beheersen van blootstelling duidelijk heeft vastgelegd. Borging van de getroffen maatregelen is in overeenstemming met de arbeidshygiënische strategie conform de Arbeidsomstandighedenwet.
Er zijn in 2012, 2013 en 2014 zowel aangekondigde als onaangekondigde Brzo-inspecties uitgevoerd, en eind 2015 staat wederom een Brzo-inspectie ingepland.
Tenslotte kent het terrein een bodemverontreiniging met onder andere PFOA. Deze verontreiniging is in de jaren ’90 vastgesteld. In 1999 is in het kader van de Wet bodembescherming door DuPont (tegenwoordig: Chemours) een raamsaneringsplan opgesteld. Voor het raamsaneringsplan is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. Rijkswaterstaat is het bevoegd gezag voor de lozing op het oppervlaktewater. De voortgang van de sanering wordt jaarlijks gemonitord.
Klopt het dat de ene instantie verantwoordelijk is voor het toezicht, een andere voor de veiligheid van de werknemers en weer een ander voor de omgeving van de fabriek? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor het overzicht op de gehele situatie en doortastend optreden in de weg kan staan? Kunt u dit toelichten?
Bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen en/of deze in opslag hebben vallen onder de werking van het Brzo 2015. Het Brzo integreert eisen op het gebied van arbeidsveiligheid (interne veiligheid), externe veiligheid en rampenbestrijding met als doel de kans op een zwaar ongeval of een ramp zo klein mogelijk te maken en het effect zoveel mogelijk te beperken. De integratie heeft als resultaat dat het toezicht door de Veiligheidsregio, de Inspectie SZW en de Brzo-Omgevingsdienst gezamenlijk wordt uitgevoerd. Op 1 januari 2014 is het samenwerkingsprogramma BRZO+ van start gegaan, met als doel dat de Brzo-toezichthouders samenwerken als waren zij één, met een landelijk uniforme en integrale aanpak. Aan het BRZO+ nemen ook het Openbaar Ministerie, de waterkwaliteitsbeheerders en de Inspectie Leefomgeving en Transport deel.
Waren betrokken instanties op de hoogte van de gevaren van PFOA? Zo ja, waarom is er tot nu toe nog geen onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van het werken met deze stof op mens en omgeving? Zo nee, deelt u de mening dat deze risico’s bekend horen te zijn bij diegenen belast met het toezicht en de veiligheid van werknemers en omgeving?
Informatie over stoffen is altijd in ontwikkeling, en niet alle informatie die op dit moment beschikbaar is, stond ook in het verleden tot de beschikking van een bedrijf of een toezichthouder. De REACH-verordening verplicht bedrijven die gebruik maken van chemische stoffen of deze produceren om bepaalde informatie in hun keten te delen. Deze informatie is ook voor inspectie en werknemers en voor het publiek op verzoek beschikbaar.
Ik vind het belangrijk om uit te sluiten dat er sprake kan zijn geweest van concentraties die geleid hebben tot gezondheidseffecten. Daarom zal ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen om een onderzoek voor te bereiden waarin uitgezocht wordt tot welke concentraties PFOA in lucht en water de emissie kan hebben geleid en op basis hiervan een inschatting te maken van eventuele gezondheidseffecten.
Bent u bereid een overkoepelend en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de productie van teflon in Dordrecht op de werknemers en de omgeving, op zowel mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het te houden debat over externe veiligheid voorzien op 30 september a.s.?
Helaas is dit niet gelukt. Hierover heb ik uw Kamer op 28 september geïnformeerd.
Het bericht ‘Milieu ondergeschikt bij inkoop materialen door overheid’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Milieu ondergeschikt bij inkoop materialen door overheid»?1
Ja, het bericht is bekend.
Kunt u aangeven in hoeverre u zich kunt vinden in de aanleiding die de Forest Stewardship Council (FSC) zag om over te gaan tot onderzoek naar de rol van de overheid als opdrachtgever in de houtsector, namelijk dat bijna de helft van het toegepaste tropische hout in de grond,- weg- en waterbouw niet aantoonbaar uit een verantwoord beheerd bos komt, terwijl de herkomst van tropisch hout het verschil maakt tussen goed bosbeheer en ontbossing, en dat bovendien in veel projecten milieuonvriendelijke materialen worden toegepast waar eerder hout werd gebruikt?
In de aanleiding van dit rapport kan het kabinet zich deels vinden. De Nederlandse bouw- en GWW-sector heeft een belangrijke positie in het stimuleren van duurzaam bosbeheer in de tropen. Overheden domineren als opdrachtgever in de GWW sector en hebben daarmee ook een belangrijke rol en verantwoordelijkheid2.
De conclusie dat er in veel projecten milieuonvriendelijke materialen worden toegepast waar eerder hout werd gebruikt, kan op basis van dit rapport niet getrokken worden. Het rapport concludeert alleen dat milieucriteria in veel gevallen niet spontaan worden genoemd als gevraagd wordt waar de materiaalkeuze op is gebaseerd.
Was u vervolgens verrast door de hoofdconclusies van het rapport «Het bos verdient beter» van de FSC, namelijk dat er onvoldoende wordt gecontroleerd op de toepassing van duurzaam hout, dat bij de keuze van materialen het milieu meestal geen rol speelt en dat het bij projectmedewerkers ontbreekt aan kennis over duurzaam inkopen? Hoe verhoudt zich dit tot het doel van de overheid om vanaf dit jaar 100% duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet?2
De onderzoekers geven aan dat in vrijwel alle onderzochte projecten waarbij voor hout is gekozen, duurzaam hout is voorgeschreven in bestekken of contracten. Daaruit blijkt dat duurzaamheid wel degelijk een rol speelt bij de materiaalkeuze. Zoals reeds aangegeven, wordt het belang van duurzaam inkopen ondersteund door het kabinet en wordt daar ook extra aandacht voor gevraagd via onder andere Green Deals en kennisdeling via PIANOo.
Uit gesprekken met ngo’s, onderzoeksinstellingen, eigen inkopers en partijen bij de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer wordt het signaal herkend dat niet in alle overheidsprojecten kan worden aangetoond dat duurzaam hout daadwerkelijk is toegepast. Het is een van de redenen geweest om samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer te tekenen en inkopers extra te informeren over het hoe en waarom van het inkopen van duurzaam hout.
Onderschrijft u de conclusies van het genoemde FSC-rapport? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten u de conclusies niet onderschrijft? Kunt u daarbij een uitgebreide toelichting geven?
Het FSC-rapport bevestigt dat in vrijwel alle onderzochte projecten waarbij voor hout is gekozen, duurzaam hout is voorgeschreven. Het FSC-onderzoek constateert daarnaast dat de gehele overheid als opdrachtgever onvoldoende aantoonbaar kan maken dat er duurzaam hout is ingekocht. De signalen over aantoonbaarheid zijn bij de rijksoverheid bekend. Dit heeft ook de aandacht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst die coördineert en faciliteert dat rijksinkopers maatschappelijk verantwoord inkopen toepassen. Vanwege de genoemde signalen is na het ondertekenen van de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer in 2013 opdracht gegeven door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor een onderzoek naar de redenen waarom bij rijksoverheidsprojecten niet in alle gevallen aangetoond kan worden dat duurzaam hout is geleverd. Dit onderzoek en de kabinetsreactie daarop wordt u eind van het jaar toegezonden.
Hoe verhouden zich deze conclusies met uw uitspraken tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu op 5 februari 2015 dat het onderwerp duurzaam inkopen u aan het hart gaat, u er de afgelopen twee jaar druk mee bent geweest en dat u zich heel verantwoordelijk voelt voor het onderwerp duurzaam hout?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen, dat 11 september jl. aan u is aangeboden, is een plan van vijf departementen. Duurzaam inkopen van hout is daarin ook opgenomen waarbij kennisdeling een belangrijk aspect blijft. Daarnaast staat in het plan onder meer dat aan harmonisatie en totstandkoming van Europese standaarden gewerkt gaat worden voor een aantal specifieke inkoopcategorieën, zoals duurzaam hout.
Het kabinet onderkent het belang van duurzaam bosbeheer, vooral in de tropen, en daarmee het gebruik van duurzaam hout. In 2013 was 74% van het hout op de Nederlandse markt van duurzame oorsprong. Wereldwijd is nog maar 11% van het bos gecertificeerd4. Dat is de reden dat het kabinet de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer heeft afgesloten. In dit kader is de afgelopen twee jaar een aantal acties uitgevoerd. Zie voor deze acties het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het in het licht van het voorgaande teleurstellend is te constateren dat in slechts acht van de 100 onderzochte projecten «milieueffecten» een serieus selectiecriterium bleek te zijn?
Deze conclusie acht het kabinet onvoldoende onderbouwd. Het rapport concludeert dat milieucriteria in veel gevallen niet spontaan worden genoemd als gevraagd wordt waar de materiaalkeuze op is gebaseerd. Er is door de onderzoekers niet actief gevraagd naar de rol van milieucriteria bij materiaalkeuze. Het signaal is daarmee niet minder relevant en heeft de aandacht van het kabinet. Zie ook het antwoord bij vraag 3.
Deelt u de mening dat er nog verbeterslagen te maken zijn als het gaat om kennisdeling, nu geconcludeerd wordt dat het bij projectmedewerkers ontbreekt aan kennis over duurzaam inkopen? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de rol en het functioneren van het loket Duurzaam inkopen van expertisecentrum PIANOo? Zo nee, waarom niet?
Het Plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) gaat uitgebreid in op de verbetering van kennisdeling en de uitgebreide activiteiten door PIANOo. Onderdeel van dit plan is het verder versterken van de uitwisseling van kennis en ervaring op het gebied van MVI. PIANOo heeft daarbinnen een belangrijke rol. Sinds 2014 ondersteunt het centraal loket Maatschappelijk Verantwoord Inkopen publieke, inkopende organisaties bij de implementatie van MVI. De dienstverlening van het loket is tweeledig:
Kunt u ingaan op de aanbevelingen in het FSC-rapport en of u voornemens bent om deze aanbevelingen over te nemen?
Via de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer wordt kennisverspreiding gestimuleerd. Ervaringen en lessen vanuit de rijksinkoop worden met andere overheden gedeeld via het MVI loket. Het kabinet werkt via het eerder genoemde plan van aanpak aan een intensievere samenwerking van overheden op het dossier maatschappelijk verantwoord inkopen.
Het kabinet is verantwoordelijk voor duurzaam inkopen voor de rijksoverheid. Andere overheden zijn zelf verantwoordelijk voor een goede en juiste implementatie van duurzaam inkopen. De aanbevelingen voor waar het de rijksoverheid betreft worden meegenomen in een kabinetsreactie op het lopende onderzoek naar inkoop van duurzaam hout bij rijksoverheidsprojecten. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke maatregelen u getroffen heeft om de inbedding van duurzaam inkopen van hout bij de overheid te maximaliseren? Zo nee, waarom niet?
Om het inkopen van duurzaam hout, en duurzaam bosbeheer in den brede te stimuleren heeft het kabinet de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer gesloten met marktpartijen. In dit kader zijn een aantal toegezegde acties opgepakt. Als voorbeeld is de categorie «houten producten» toegevoegd aan de MIA/Vamil regeling5, zijn er voorlichtingsbijeenkomsten geweest voor inkopers, en is de website www.inkoopduurzaamhout.nl vernieuwd en aangevuld met een online leermodule voor inkopers. PIANOo heeft in het kader van deze Green Deal regelmatig aandacht besteed aan het duurzaam inkopen van hout via hun website, nieuwsbrief en diverse bijeenkomsten. Ook is toegezegd het aandeel duurzaam hout op de Nederlandse markt opnieuw te zullen meten over de jaren 2013 en 2015. De monitor over 2013 heeft u 15 juli jl. ontvangen6, de monitor over 2015 zal in 2016 worden uitgevoerd.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarom de maatregelen die al dan niet door u getroffen zijn klaarblijkelijk niet het gewenste effect hebben? Zo nee, waarom niet?
Het niet gewenste effect betreft vooral aantoonbaarheid van duurzaam hout in overheidsprojecten. Of in deze projecten al dan niet duurzaam hout is gebruikt, kan niet in alle gevallen worden aangetoond. Dat wil niet zeggen dat dit niet gebeurd is. Het onderzoek naar de toepassing van hout bij rijksoverheidsprojecten zal daar meer inzicht in geven. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.
Kunt u aangeven of u naar aanleiding van de conclusies van dit rapport aanvullende inspanning gaat verrichten om zo snel mogelijk een aanzienlijke verbetering aan te brengen op het gebied van het duurzaam inkopen van hout door de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 en 8.
Kunt u in algemene zin aangeven welke (aanvullende) maatregelen u heeft getroffen naar aanleiding van de brandbrief over duurzaam inkoopbeleid van de overheid die uitvoerig besproken is in het eerder genoemde Algemeen overleg?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u vervolgens aangeven of u de mening deelt dat wanneer het gaat om duurzaam inkoopbeleid van de overheid het zaak is om ook op zeer korte termijn verbeterslagen te maken, gezien het feit dat de overheid iedere dag inkoopt en het gaat over een totaalvolume van 60 miljard?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 1 oktober 2015?
Dit is niet mogelijk gebleken. Het Algemeen overleg Duurzaamheid is uitgesteld.
Het bericht dat de Maas in Limburg al sinds 4 augustus ongeschikt is voor drinkwaterwinning door een chemische lozing op Chemelot |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht waaruit blijkt dat de zuiveringsinstallatie van het bedrijf Sitech op industrieterrein Chemelot in Geleen maandag 7 september 2015 twee keer zoveel pyrazolen in de Maas loosde als wettelijk is toegestaan?1
Ja.
Is het waar dat de Maas als sinds de ontdekking van de vervuiling met pyrazolen op 4 augustus jl. ongeschikt is als bron voor drinkwater?
Nee, dat is niet juist. Een verhoogde concentratie pyrazool in de Maas bij het innamepunt betekent niet per definitie dat het water ongeschikt is als bron voor de bereiding van drinkwater voor menselijke consumptie.
Voor pyrazool geldt een signaleringswaarde van 1 microgram per liter (µg/l) gemeten op het innamepunt van het drinkwaterbedrijf. Een signaleringswaarde heeft een andere betekenis en functie dan de reguliere kwaliteitseisen voor specifieke stoffen. Aan signaleringswaarden ligt geen toxicologisch onderzoek ten grondslag. Deze waarden dienen als signalering om onderzoek te doen naar mogelijke verontreiniging en (als groep) om de kwaliteit van de bron te bewaken. Als deze waarden worden gemeten dient een melding plaats te vinden aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en nader onderzoek te worden verricht.
Het Waterschap Roer en Overmaas alsmede de drinkwaterbedrijven moeten inspanningen leveren om de concentraties pyrazool in drinkwater respectievelijk oppervlaktewater zo laag mogelijk te houden.
Is het bedrijf Sitech de enige bron voor de vervuiling met pyrazolen?
Voor zover nu bekend is het bedrijf Sitech de enige bron in Nederland voor de vervuiling met pyrazolen in de Maas. Sitech is het zuiveringsbedrijf van het chemische bedrijvencomplex Chemelot te Geleen en zuivert het afvalwater dat afkomstig is van dit bedrijventerrein.
Wat is het gevolg van de huidige ongeschiktheid van de Maas als drinkwaterwinningsgebied voor de drinkwaterwinning in Limburg?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het niet zo dat de Maas nu ongeschikt is als ruwwaterbron waaruit drinkwater wordt bereid. De drinkwaterbedrijven hebben bij constatering van de verhoogde concentraties pyrazool de drinkwaterinname uit de Maas uit voorzorg direct gestaakt. Zij zijn overgestapt op drinkwater uit een andere bron (grondwater of uit de Lek) of uit reservebassins. Omdat een innamestop slechts voor kortere tijd wenselijk is, hebben zij met mijn ministerie contact gezocht toen de verhoogde concentratie langer dan twee weken duurde.
Op basis van onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater, waaraan o.a. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) deelneemt, heb ik besloten voor de duur van maximaal 2 jaar een hogere concentratie pyrazool in het Maaswater dat wordt gebruikt voor de bereiding van de drinkwater toe te staan, van maximaal 15 µg/l. Uit het onderzoek van het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater blijkt een dergelijke concentratie niet tot nadelige gezondheidseffecten te leiden. Zie hiervoor ook het afschrift van mijn brief op 27 augustus 2015 over pyrazool in Maaswater met het kenmerk IenM/BSK-2015/172095 welke als bijlage aan de beantwoording van Kamervragen van het lid Smaling (SP) is toegevoegd (kenmerk IenM/BSK-2015/167450).
Hiermee kunnen de drinkwaterbedrijven, wanneer dat noodzakelijk is voor de continuïteit van de drinkwatervoorziening, de inname van water ten behoeve van drinkwater hervatten zonder risico’s voor de volksgezondheid. Ook vindt overleg plaats tussen het Waterschap Roer en Overmaas en het bedrijf Sitech over het terugdringen van lozingen met pyrazoolhoudend water.
Het Waterschap Roer en Overmaas heeft het bedrijf inmiddels een tijdelijke gedoogbeschikking gegeven om hogere concentraties pyrazool te mogen lozen. Deze beschikking is erop gericht de concentraties onder de 15 µg/l in de Maas te houden en zo snel mogelijk terug te gaan naar < 1 µg/l. Het Waterschap Roer en Overmaas doet hiertoe metingen. Aangezien de lozingsvergunning april 2016 verloopt voert het Waterschap Roer en Overmaas nu al het gesprek met het bedrijf over de herziening van de vergunning. Vanuit het Ministerie zal ik aandringen op het zo snel mogelijk teruggaan naar een concentratie van 1 µg/l.
Het bedrijf Sitech heeft inmiddels verdere maatregelen genomen en daardoor zijn sinds 12 september de concentraties in het effluent van de zuiveringsinstallatie, en daarmee in de Maas, sterk gedaald. De komende weken wordt gemonitord of deze concentraties ook verlaagd blijven.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij dit soort milieudelicten?
Het bevoegd gezag ligt bij het Waterschap Roer en Overmaas, omdat wordt geloosd op een regionaal water, de Ur (een zijriviertje van de Maas). Het Waterschap Roer en Overmaas is primair verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de verdere handhaving van de lozing. Het Waterschap Roer en Overmaas heeft hierover afspraken met Sitech gemaakt. Ik word hierover door het Waterschap Roer en Overmaas geïnformeerd en blijf aangesloten op dit traject. Ik ga er van uit dat het Waterschap Roer en Overmaas er in zal slagen op korte termijn een eind te maken aan de lozing van te hoge concentraties pyrazool, zodat er geen effecten meer zijn op de drinkwatervoorziening. Waar nodig en mogelijk zal ik dit blijven ondersteunen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is bij deze zaak betrokken vanwege de effecten van de lozingen op de drinkwatervoorziening. Het Rijk levert kennis over de risico’s van de concentratie in het oppervlaktewater en het drinkwater. Ook is er bestuurlijk overleg met het Waterschap Roer en Overmaas en andere betrokken partijen, zoals het bedrijf Sitech, de drinkwaterbedrijven en de provincie. Mijn inzet is gericht op ondersteuning van de drinkwaterbedrijven met het oog op de continuïteit en kwaliteit van de drinkwatervoorziening. Maar het Rijk ondersteunt waar nodig ook het Waterschap Roer en Overmaas bij haar inzet tot het beëindigen van de lozingen van te hoge concentraties pyrazool. Als beheerder van de rijkswateren, waaronder de Maas, is Rijkswaterstaat (RWS) betrokken in de vorm van monitoring van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de drinkwaterbedrijven en de maatregelen die de drinkwaterbedrijven moeten nemen in verband met de lozing van pyrazool in het oppervlaktewater.
Het openbaar maken meetdata ammoniak Wageningen Universiteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «WUR geeft meetdata en berekeningsmethoden nog steeds niet vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening, en de mening van de internationale reviewcommissie («The guidance of the Panel is that data should be freely available to stakeholders.»), dat Nederlandse onderzoekers open kaart behoren te spelen over de wijze waarop emissiefactoren tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederlandse onderzoekers transparant moeten zijn in de wijze waarop emissiefactoren tot stand komen. Ik constateer dat de onderzoekers meermaals wetenschappelijk hebben gepubliceerd over de totstandkoming van emissiefactoren en dat de resultaten van de Nederlandse onderzoekers veelvuldig op internationale wetenschappelijke congressen zijn besproken.
Deelt u de mening dat resultaten van emissiefactoren bij bemesting aan de hand van meetdata en rekenmethoden te reproduceren moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat is ook de reden dat de metingen waarop de emissiefactoren zijn gebaseerd vele malen zijn herhaald en ik tweemaal een internationale review van de wetenschappelijke onderbouwing heb laten uitvoeren.
Deelt u de conclusie: «Op grond van het feit dat resultaten internationaal zijn gepubliceerd in peer-reviewed tijdschriften is het niet beschikbaar stellen van dergelijke gegevens ongehoord. In feite zijn daarmee de publicaties van nul en generlei waarde. Immers, reproduceerbaarheid is een van de pijlers waarop het wetenschappelijke discours is gestoeld»?
Uit de openbare reactie van Wageningen UR op de website van V-focus blijkt dat het onderliggende data betreft, waarvan de verwerkte gegevens gepubliceerd zijn. Wageningen UR heeft aangegeven bereid te zijn deze gegevens te overleggen. Echter de gegevens uit de jaren »90 zijn niet meer beschikbaar. Het is sinds 1 januari 2005 gebruikelijk om onderzoeksgegevens 5 jaar te bewaren, conform de hiervoor geldende regels vanuit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Universiteiten (VSNU).
Van de meer recente metingen is Wageningen UR bereid de wetenschappers van de blogs van V-focus te tonen hoe uit de basisgegevens de emissie is berekend. De wetenschappers zijn hier tot nu toe niet op ingegaan.
Bent u bereid Wageningen UR te verzoeken de meetdata van bemestingsexperimenten en de bijbehorende berekeningsmethoden, die cruciaal zijn voor het bepalen van emissiefactoren, openbaar te maken of op aanvraag beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Wageningen UR inspanningen levert om de gevraagde meetdata aan de onderzoekers te overleggen. Een nader verzoek daartoe acht ik niet nodig.
De Quick Scan van het PBL en ECN |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) getiteld: «Quick Scan mogelijke aanvullende maatregelen emissiereductie 2020 ten behoeve van Urgenda-klimaatzaak»?1
Ja.
In wiens opdracht is de quickscan verricht? Wanneer is opdracht daartoe gegeven? Wie heeft de inhoud van de onderzoeksopdracht vastgesteld? Met welke reden? Welke maatregelen zijn niet onderzocht?
Ter voorbereiding van het kabinetsbesluit over het vervolg ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank in de zaak Urgenda/Staat, zijn half juli per e-mail enkele vragen gesteld aan het PBL.
Het PBL heeft zelf besloten de huidige Quick Scan ten behoeve van het maatschappelijke debat uit te brengen.
Hoe verhoudt zich dit rapport tot de brief die u 1 september jl. stuurde en waarin u aankondigt dat het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) «Effectiviteit IBO CO2-reductiemaatregelen» (IBO CO2) bouwstenen voor aanvullende maatregelen moet aanleveren?2
In de brief van 1 september jongstleden is aangegeven dat het kabinet eerst een aantal lopende onderzoeken afwacht, die bouwstenen aanleveren voor aanvullende maatregelen. Eén van die onderzoeken is het IBO.
De Quick Scan van PBL en ECN geeft een breed scala aan technisch mogelijke, aanvullende maatregelen om de emissies van broeikasgassen verder te reduceren. Zoals PBL en ECN zelf aangeven wordt hierin geen rekening gehouden met maatschappelijk en politiek draagvlak, noch met juridische houdbaarheid. Daarnaast geeft de Quick Scan slechts een hele grove indicatie van de maatschappelijke kosten en de extra overheidsuitgaven die met het nemen van aanvullende maatregelen samenhangen.
Om die reden kunnen geen conclusies getrokken worden ten aanzien van aanvullende maatregelen. Het kabinet zal dit rapport van het PBL en ECN wel betrekken bij de lopende onderzoeken.
Kunt u een oordeel over de inhoud van de quickscan geven? Wat gaat u met dit rapport doen? Neemt u afstand van de inhoud van de quickscan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het een lacune is dat de quickscan de indirecte, maatschappelijke kosten niet meeneemt daar de hardwerkende Nederlander deze kosten uiteindelijk moet gaan opbrengen? Wat zouden de indirecte, maatschappelijke kosten van deze 53 maatregelen zijn?
Het feit dat de Quick Scan de indirecte, maatschappelijke kosten niet meeneemt is één van de redenen waarom op grond daarvan geen conclusies getrokken kunnen worden ten aanzien van aanvullende maatregelen. Om hier een uitspraak over te kunnen doen is gedegen onderzoek nodig, zoals het IBO CO2.
Wordt er in het IBO CO2 rekening gehouden met de indirecte, maatschappelijke kosten van mogelijke maatregelen? Zo nee, bent u bereid alvorens het IBO CO2 naar de Tweede Kamer te sturen, dit te voorzien van een rekensom van de indirecte, maatschappelijke kosten?
In het IBO wordt geen volledige maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd van elke denkbare beleidsmaatregel. Wel wordt uitgegaan van de nationale kosten uit de milieukostenmethodiek. Deze beproefde methode wordt door ECN en PBL al jaren toegepast en geeft een indruk van het saldo van directe kosten én baten vanuit maatschappelijk kostenperspectief. De kosten omvatten kapitaalkosten, bedienings- en onderhoudskosten, baten van vermeden energiegebruik, effect op aankoop of verkoop van CO2-rechten in het Europese emissiehandelssysteem en voor transport ook reistijdverlies.
De kosten worden uitgedrukt in jaarlijkse kosten en kunnen dan ook gebruikt worden om in combinatie met de jaarlijkse effecten de kosteneffectiviteit van maatregelen te berekenen, uitgedrukt als euro per eenheid gerealiseerd effect (ton CO2eq).
Via welke brieven en op welke momenten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het Nederlandse klimaat- en energiebeleid?
Op het gebied van Klimaat zult u in oktober nader geïnformeerd worden over de inzet voor de Klimaattop in Parijs. Daarnaast wordt u de komende maanden ook geïnformeerd over de Nationale Energieverkenning 2015 (oktober 2015), de voortgangsrapportage van de borgingscommissie Energieakkoord (november 2015) en het Energierapport 2015 (december 2015)3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de uitspraak van de rechter in de zaak Urgenda?
Ja.
Het rapport van het PBL en ECN |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) getiteld «Quick Scan mogelijke aanvullende maatregelen emissiereductie 2020 ten behoeve van Urgenda-klimaatuitspraak»?1
Ja.
Wat vindt u van de vijftien genoemde maatregelen op het gebied van transport? Hoe verhouden die zich tot reeds vastgestelde kabinetsdocumenten, zoals de Autobrief?
Zoals de auteurs van het rapport aangeven betreft het een grove schatting van wat er technisch mogelijk zou kunnen zijn, zonder rekening te houden met (indirecte) maatschappelijke kosten, maatschappelijk of politiek draagvlak en juridische haalbaarheid. Ik stel daarbij vast dat het merendeel van de genoemde maatregelen geen beleid of beleidsvoornemens zijn van dit kabinet.
Deelt u de mening dat de vijftien genoemde maatregelen op het gebied van de transport een sterk staaltje automobilisten pesten en ondernemers belasten in zich hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om afstand te nemen van deze maatregelen waarmee de automobilist en ondernemer worden gepest?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de maatregelen waarmee de transportsector zwaarder wordt belast, zoals o.a. de Maut? Is bekend wat deze maatregelen ook qua lastenverzwaring betekenen? Vindt u het niet vreemd dat dergelijke maatregelen zonder enige doorberekening van lastenverzwaringen dan wel aantasting van de concurrentiepositie van de transportsector worden gepubliceerd? Deelt u de mening dat dergelijke inzichten wel noodzakelijk zijn? Kunt u dan ook de toegenomen lastendruk inzichtelijk maken voor de transportsector?
Ik begrijp dat het PBL met deze quickscan inzicht wil geven in technische mogelijkheden tot CO2-reductie op basis van bestaande kennis. Het PBL geeft zelf in deze quickscan aan geen rekening te hebben gehouden met o.a. (indirecte) maatschappelijke kosten van de maatregelen, zoals welvaartsverlies. Een aantal maatregelen die het PBL benoemt op transportgebied, zoals een kilometerheffing voor personenvervoer en vrachtvervoer, zijn vormen van wegbeprijzing. Dit kabinet kiest niet voor wegbeprijzing, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord.
Ik heb eerder kennis genomen van het rapport van het CPB en PBL uit 2015 waarin wordt gewezen op het welvaartverlies dat ontstaat bij de invoering van een kilometerheffing voor personenvoertuigen. Het is verder niet bekend wat de genoemde maatregelen qua lastenverzwaring betekenen voor de transportsector of de automobilist. Omdat de invoering van een kilometerheffing nu niet aan de orde is, zie ik geen noodzaak om effecten inzake de lastenverzwaring of concurrentiepositie voor de transportsector verder in beeld te brengen.
De waarde van het privégebruik van de zakelijke auto wordt nu door middel van de bijtelling in de belastingheffing betrokken.
Hoe oordeelt u over de maatregelen die de automobilist zwaarder willen belasten, zoals de kilometerheffing? Bent u bekend met het rapport van het Centraal Planbureau «Maatschappelijke Kosten en Baten Prijsbeleid Personenauto’s», waarin wordt gesteld dat het welvaartsverlies van een kilometerheffing groter is dan een welvaartswinst op andere terreinen, zoals o.a. minder emissies?2 Hoe moeten we in dit licht de uitkomsten van de quickscan in dezen beoordelen? Hoe zit dit met de andere maatregelen, zoals de beprijzing van privékilometers? Welke lastenverzwaring brengt dit met zich mee voor de automobilist?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het in deze tijd onbestaanbaar is om terug te keren naar de jaren 70 met de invoering van een autoloze zondag? Kunt u in dit kader ook ingaan op de andere maatregelen die onder het volgens ECN en PBL genoemde scala aan mogelijkheden met betrekking tot het rijgedrag zijn berekend? Welke maatregelen betreft het?
Het invoeren van een landelijke autoloze zondag zou een inbreuk betekenen op onze bewegingsvrijheid en naar verwachting grote sociale en economische gevolgen met zich mee brengen.
De overige gedragsmaatregelen die zijn genoemd door PBL/ECN betreffen maatregelen ter vermindering van het autogebruik (waaronder het stimuleren van autodelen, videoconferencing en thuiswerken), maatregelen om meer gebruik te maken van alternatieven voor de auto (bijvoorbeeld stimuleren van mobiliteitspassen, fiets en het OV) en maatregelen om voertuigen op een efficiëntere manier te gebruiken (gebruik van zuinige banden, rijden op de juiste bandenspanning, toepassen van Het Nieuwe Rijden en meer gebruik van slimme navigatie (eco-routing)).
Kunt u nogmaals bevestigen dat de snelheid op de Nederlandse snelwegen 130 km/uur is en blijft?
In het Reglement Verkeersborden en Verkeerstekens is sinds 1 juli 2012 op mijn voordracht vastgelegd dat, tenzij verkeerstekens een lagere snelheid aangeven, de maximumsnelheid voor motorvoertuigen op autosnelwegen in Nederland 130 km/uur is.
Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli is het snelhedenbeleid erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu de generieke limiet van 130 km/uur te hanteren.
Het afschaffen van de kwijtschelding van de heffing voor de zuivering van afvalwater door het waterschap van Delfland |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Alle inwoners betalen voor zuiveren» en het voornemen van het waterschap Delfland om de kwijtschelding van de Afvalwater-zuiveringsheffing in twee stappen geheel af te schaffen?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen.
Kent u andere waterschappen die de kwijtschelding voor waterschapheffingen hebben afgeschaft of voornemens zijn dat te doen? Zo ja, welke waterschappen zijn dat? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Delfland?
Er zijn geen andere waterschappen die de kwijtschelding op dit moment hebben afgeschaft en, voor zover mij bekend, zijn er op dit moment ook geen waterschappen die voornemens zijn dit te doen. Wel is het zo dat waterschappen, gegeven de omvang van de kwijtschelding (die voor 2015 naar verwachting in totaal ruim € 83 miljoen zal bedragen), momenteel nadenken over mogelijkheden om de kwijtschelding in de toekomst beheersbaar te houden. Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting zal dit najaar het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Hoe verhoudt het afschaffen van de kwijtschelding zich tot het advies van de Unie van Waterschappen dat «het vanwege politiek/maatschappelijke en imago-overwegingen moeilijk, dan wel zeer onwenselijk, is het huidige kwijtscheldingsbeleid te versoberen [...] Als versobering van de kwijtschelding al onwenselijk is, dan geldt dat naar de mening van de werkgroep des te meer voor volledige afschaffing van de kwijtschelding»?2
Voorop staat de vrijheid van elk waterschap om zijn kwijtscheldingsbeleid in een democratisch afwegingsproces vorm en inhoud te geven. In deze vrijheid treedt de Unie van Waterschappen niet. Het rapport van de Unie van Waterschappen uit 2012 moet dan ook tegen deze achtergrond worden gezien. De geciteerde passage moet gegeven deze context worden gelezen als een «waarschuwing» ten overvloede dat het versoberen of volledig afschaffen van de kwijtschelding altijd op maatschappelijke en politieke weerstand zal stuiten en in die zin dus geen gemakkelijke weg zal zijn.
Hoe verhoudt het afschaffen van de genoemde kwijtschelding zich tot de interbestuurlijke samenwerking die bij de totstandkoming van de Waterwet en als voorwaarde voor de toen gekozen taakverdeling tussen alle vier de overheden is afgesproken?
De interbestuurlijke samenwerking ingevolge de Waterwet is vooral gericht om waterbeheer van watersystemen en afvalwater tussen beheerders onderling en tussen waterschappen en gemeenten goed te regelen. Het kan namelijk zo zijn dat als de ene overheid iets doet of nalaat, de andere daar last van kan hebben bij het waterbeheer. De samenwerking dient ertoe om het waterbeheer samenhangend en doelmatig te maken, zodat overheden geen «last» van elkaar hebben. De belastingheffing noch de kwijtschelding speelt een rol bij de interbestuurlijke samenwerking.
Wat brengt het aan extra lasten voor de laagste inkomens met zich mee indien de kwijtschelding voor waterschapheffingen in Delfland wordt doorgezet?
In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Deelt u de mening dat met de eenzijdige afschaffing van de kwijtscheldingen door Delfland gemeenten een zwaardere taak kunnen krijgen ten aanzien van het bieden van bijzondere bijstand of schuldhulpverlening? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
De waterschappen hebben de bevoegdheid om zelf te bepalen of zij kwijtschelding toepassen of niet. De kwijtscheldingsmogelijkheden van lagere overheden acht ik een belangrijk element in het armoede- en schuldenbeleid. In dat kader is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens om de Unie van Waterschappen voor een gesprek uit te nodigen. Ik ga er van uit dat de medeoverheden, net als nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Deelt u de mening dat met het versoberen of afschaffen van de kwijtscheldingen door waterschappen uw beleid ten aanzien van armoede kan worden doorkruist? Zo ja, waarom, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Wat is uw mening over de feiten dat (1) Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, (2) dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en (3) dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag, maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft- aan te spreken op deze fouten?
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vier genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goededoelenorganisatie?
Bent u ervan op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging ontvangen?
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Kunt u deze maal een serieus antwoord op bovenstaande vragen geven waarbij per vraag een inhoudelijk antwoord wordt geformuleerd?
Ik beantwoord vragen altijd serieus. Gezien de aard van uw vragen in relatie tot mijn verantwoordelijkheid heb ik gemeend uw vragen adequaat te hebben beantwoord. Ik heb bij de beantwoording van uw vragen tevens rekening gehouden met bevoegdheden die bij de vereniging Natuurmonumenten zelf, en meer in het bijzonder haar Verenigingsraad, zijn belegd.
Vindt u zelf als oud-Kamerlid dat u de Kamer serieus neemt bij haar recht op het stellen van schriftelijke vragen en het recht op informatie gezien de wijze waarop u de vragen over het bericht: «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus» op 31 augustus jongstleden heeft beantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Ja. Voor een toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Misstanden in de nertsenhouderij en massale uitbreidingen door nertsenhouders |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schokkende beelden van nertsen met verwondingen in nertsenfokkerij Milheeze» van Omroep Brabant?1
Ja.
Op de beelden zijn verschillende nertsen met grote open wonden te zien: hoe verklaart u dat deze misstanden mogelijk zijn in de Nederlandse nertsenhouderij?
Op de beelden zijn dieren met grote verwondingen te zien. Dat is ernstig en deze dieren hebben zorg nodig. Aan de hand van de beelden is echter geen verklaring te geven van de oorzaak van deze specifieke verwondingen, noch of deze beelden afkomstig zijn van Nederlandse bedrijven. Omdat het onduidelijk is hoe, waar en wanneer de door u aangeduide beelden verkregen zijn, kan ik deze niet nader duiden in relatie tot de huidige situatie in de Nederlandse nertsenhouderij.
Wat gaat u doen om misstanden bij Nederlandse nertsenhouders te voorkomen en te bestrijden?
De NVWA inspecteert in 2015 de helft van alle nertsenhouderijen ten behoeve van de welzijnsnormen, in 2016 de andere helft. Wanneer daarbij dieren worden aangetroffen waarbij de nodige zorg wordt onthouden, of wanneer niet aan de huisvestingseisen wordt voldaan, kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Wat is uw mening over de toestanden op de nertsenhouderij die hier bloot zijn gelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u dat hier sprake is van dierenleed? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie onderneemt u tegen de betreffende nertsenhouder? Ziet u mogelijkheden voor het opleggen van een houdverbod?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Algemeen geldt dat een houdverbod mogelijk is als bijkomende straf. Dit is een maatregel die via het strafrecht kan worden opgelegd. Het is aan de strafrechter om te besluiten of een strafrechtelijk houdverbod kan worden opgelegd.
Ziet u het onthouden van zorg aan gewonde dieren en een bedrijfsvoering die niet voorkomt dat dieren grote open wonden krijgen, als zijnde in strijd met de intrinsieke waarde van het dier en de wet?
Ja. In de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Dit houdt in dat dieren een eigen waarde hebben. Bij het opstellen van regels bij of krachtens de Wet dieren wordt ten volle rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier. In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dat ook gebeurd. Tegen overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wordt door de NVWA opgetreden.
Is de betreffende nertsenhouder eerder beboet, gewaarschuwd of veroordeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel controles heeft deze nertsenhouder de afgelopen jaren gehad? Kunt u een overzicht van controles en geconstateerde misstanden per jaar opstellen en aan de Kamer sturen?
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles jaarlijks uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE. Vanaf 2015 worden de controles uitgevoerd door de NVWA. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 kan ik, gezien de onduidelijkheid over de beelden, geen uitspraak doen over de controles bij deze nertsenhouderij.
Hoeveel menskracht zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in op controles bij nertsenhouderijen?
NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij.
Wat voor soort controles worden bij nertsenhouders uitgevoerd en hoe vaak krijgt een gemiddelde nertsenhouderij een bezoek van een NVWA-inspecteur?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen over «Europese berisping Nederlandse Pelsdierhouders» (Vergaderjaar 2014–2015, Aannhangselnummer 2505) aangegeven, wordt gecontroleerd op regelgeving voor dierlijke bijproducten, de welzijnsnormen uit het Besluit houders van dieren en de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen (van toepassing op alle locaties), de erkenningsvoorwaarden voor de faciliteit voor het onthuiden van pelsdieren (ruim de helft van de locaties) en eisen voor de registratie voor het drogen van de huiden (ruim een kwart van de locaties).
De controles op welzijnsnormen nertsen zijn tot en met 2014 uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 78 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 locaties bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Hoeveel overtredingen zijn gesignaleerd bij nertsenhouders, hoeveel waarschuwingen zijn er uitgedeeld en hoeveel boetes, hoeveel zaken zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie, hoe vaak is geschikt en hoeveel houdverboden zijn opgelegd aan nertsenhouders?
Momenteel hebben circa 72 bedrijven inspectie in het kader van de welzijnsnormen gehad. Tot 19 november zijn bij drie bedrijven afwijkingen aangetroffen. Bij één bedrijf is vastgesteld dat in een aantal leefruimtes onvoldoende verrijkingsobjecten waren aangebracht. Bij een ander bedrijf werd het aantal aanwezige fokdieren niet geregistreerd. Bij het derde bedrijf werd de norm van de bezetting per leefruimte overschreden.
Conform het NVWA-interventiebeleid is voor de overtredingen een schriftelijke waarschuwing uitgedeeld. Mocht bij hercontrole blijken dat niet aan de eis wordt voldaan, dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.
Overigens zijn in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij tot mei 2014 enkele overtredingen geconstateerd. Deze zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Er zijn geen houdverboden opgelegd aan nertsenhouders.
Kent u het bericht «Nertsenfokkers breiden massaal uit» van Animal Rights?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat nertsenhouders massaal uitbreiden? Kunt u de cijfers bevestigen dat 343.635 nertsen nu jaarlijks extra gefokt worden, dat er acht uitbreidingen van nertsenfokkerijen plaatsvinden in Noord-Brabant, vijf in Limburg, vijf in Gelderland en één in Zuid-Holland en dat er sinds 21 mei 2014 negentien vergunningen afgegeven zijn voor 55.425 fokteven en 11.085 reuen, goed voor 277.125 jonge nertsen en dat er zo’n 70.000 kooien bij zijn gekomen op de nertsenfokkerijen?
U vraagt mij of ik kan bevestigen dat nertsenhouders zijn uitgebreid. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Het afgeven van omgevingsvergunningen betreft een bevoegdheid van de gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening en dergelijke informatie is niet op voorhand bekend bij het Rijk. Ik kan bevestigen dat er door gemeenten omgevingsvergunningen voor uitbreidingen zijn afgegeven. Zo geeft provincie Noord-Brabant in haar Statenmededeling van 7 september 2015 (nr. 3860260, uitbreiding nertsenfokkerijen in Brabant) aan met welk aantal het vergunde aantal moederdieren sinds 15 januari 2013 is toegenomen. In totaal zijn in die periode in deze provincie 14.907 moederdieren extra vergund en dat is een procentuele toename van circa 3%.
Het verkrijgen van een omgevingsvergunning wil nog niet betekenen dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Op dit moment beraad ik me op de wijze waarop een en ander in beeld gebracht kan worden.
Heeft u deze informatie over massale uitbreidingen eerder met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om vergunningen voor nertsenhouderijen te weigeren?
De manipulatie van modellen aangaande luchtkwaliteit |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Manipulatie modellen over luchtkwaliteit; ambtenaren Utrecht passen gegevens voor berekening aan»?1
Ja.
Hoe oordeelt u ten aanzien van het feit dat rekenmodellen voor luchtkwaliteit handmatig worden aangepast door gemeenteambtenaren? Herkent u zich in de term «manipulatie»? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn wettelijke voorschriften. Deze zijn vastgelegd in de «Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007» en deze regeling is gebaseerd op de Europese Richtlijn inzake luchtkwaliteit. Deze regeling schrijft voor welke rekenmodellen gebruikt moeten worden bij de beoordeling van de luchtkwaliteit. Deze rekenmodellen worden toegepast in de monitoring van de luchtkwaliteit in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De rekenmodellen die worden toegepast bij berekening van de luchtkwaliteit in het kader van de NSL-monitoring worden beheerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De gemeente kan deze rekenmodellen niet aanpassen. Er bestaat geen lokale vrijheid voor gemeenten voor het aanpassen van rekenmodellen voor luchtkwaliteit. Ik kan mij dan ook niet vinden in de term manipulatie.
De voorgeschreven rekenmodellen berekenen de luchtverontreiniging langs een weg, op basis van wegkenmerken en gegevens over het verkeer op deze weg, zoals verkeersintensiteit en samenstelling van het verkeer. De te gebruiken verkeersgegevens over het verkeer zijn niet wettelijk voorgeschreven, maar zijn afkomstig uit verkeersmodellen van de betreffende wegbeheerder.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het actualiseren van de wegkenmerken en verkeersgegevens voor de gemeentelijke wegen die deel uitmaken van de NSL-monitoring. De gegevens die verkeersmodellen opleveren, vormen de invoer voor de rekenmodellen die de luchtkwaliteit berekenen. Om de kwaliteit van de invoer te borgen controleert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, jaarlijks steekproefsgewijs de kwaliteit van de invoergegevens die gebruikt worden in de NSL-monitoring. Hiermee is invulling gegeven aan de motie Van Tongeren (kst. 30 175, nr. 117).
De uitkomsten van de steekproeven worden verwerkt in de jaarlijkse NSL-monitoring. Ten aanzien van de kwaliteit van de invoer door de gemeente Utrecht zijn door het RIVM de afgelopen jaren geen bijzonderheden geconstateerd2. Er zijn geen aanwijzingen dat de gegevens die worden gebruikt niet betrouwbaar zijn.
Het is de verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om te bepalen welke maatregelen worden ingezet ter verbetering van de luchtkwaliteit. De rijksoverheid geeft geen oordeel over de lokale maatregelen die in het kader van het NSL worden voorgenomen of uitgevoerd.
Zijn er wettelijke voorschriften waar het gebruik van data en modellen aan gehouden is, zodat «sturing naar de gewenste uitkomst» voorkomen wordt? Zo nee, op welke wijze wordt dan een objectieve en herleidbare toepassing van lokale rekenmodellen, naast landelijke modellen, geborgd? Wat zijn de reikwijdte en juridische werking van lokale rekenmodellen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u subsidieaanvragen in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het instellen en uitbreiden van milieuzones en de luchtkwaliteitsrapportages zelf, als de data op deze wijze wordt aangepast? Is de informatie in uw ogen nog wel voldoende herleidbaar en betrouwbaar? Hoe gaat u om met de prognoses uit Utrecht, als deze worden gebruikt om bovenwettelijke maatregelen, zoals overbodige milieuzones, in te stellen op het terrein van luchtkwaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Nemen de verkeersbewegingen, ondanks de crisis en ook in de auto, ook de afgelopen jaren niet gewoon toe, ondanks verwoede pogingen van bepaalde bestuurders om de automobilist de stad uit te pesten? In hoeverre snijdt dan de kritiek en werkwijze van Utrecht (en legitimatie) om zelf de modellen aan te passen nog hout? Indien dat niet het geval is, gaat u hier dan tegen optreden?
De ontwikkeling van de verkeersbewegingen kan per weg sterk verschillen. In grote steden is veelal sprake van een afname van verkeer in de binnenstad. Dat kan gepaard gaan met een toename van het verkeer op de ontsluitingswegen en ringwegen.
De wijze waarop verkeersbewegingen zich ontwikkelen in een stad volgt uit gemeentelijke verkeersmodellen. Deze verkeersmodellen werken met prognoses. In het geval van Utrecht zijn deze afgestemd in regionaal verband met de omringende gemeentes, provincies en Rijkswaterstaat.
Verkeersmodellen worden periodiek aangepast, waarbij nieuwe inzichten worden meegenomen waaronder telgegevens. De verantwoordelijkheid voor het beheer van de verkeersmodellen ligt bij de wegbeheerder. De uitkomsten van de verkeersmodellen vormen de input van de NSL-monitoring. Om de kwaliteit van de invoer te borgen, controleert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, jaarlijks steekproefsgewijs de kwaliteit van deze invoergegevens.
Zijn er meer steden in Nederland die zelfstandig de landelijke rekenmodellen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor luchtkwaliteit aanpassen aan hun eigen omstandigheden? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u in dit kader ten aanzien van de in 2014 doorgevoerde snelheidsverlagingen, zoals op de A10-west in Amsterdam? Klopt het dat er in deze casus ook een verschil was tussen landelijke en gemeentelijke metingen?
Het RIVM is verantwoordelijk voor het beheer van de voorgeschreven rekenmodellen voor luchtkwaliteit. Steden kunnen deze rekenmodellen niet aanpassen. Wel zijn steden verantwoordelijk voor de verkeersgegevens op gemeentelijke wegen die de invoer vormen voor de berekening van de luchtverontreiniging.
In het specifieke geval van de A10 West ging het om afwijkingen tussen concentratieberekeningen op basis van landelijke standaard rekenmodellen, zoals toegepast door Rijkswaterstaat als beheerder van deze weg, en metingen op basis van een GGD-meetpunt.
Voor de motivatie over de aanpassing van de maximum snelheid op de A10 West verwijs ik u naar de brief van 25 februari 2014 (kst. 32 646, nr. 42).
Wat vindt u van deze «lokale vrijheid»? Deelt u de mening dat dit op geen enkele wijze een vrijbrief mag zijn voor persoonlijk hobbyisme op kosten van de belastingbetaler om bovenwettelijke milieumaatregelen te nemen, zoals de overbodige milieuzones? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen of gaat u ondernemen? Erkent u dat de suggestie in Utrecht is gewekt dat data, modellen en daarmee uitkomsten naar eigen lokale inzichten kunnen worden aan- en toegepast?
Er bestaat geen lokale vrijheid voor gemeenten voor het aanpassen van het landelijke rekenmodel. Ik kan me dan ook niet vinden in de bewering dat Utrecht uitkomsten naar eigen inzicht kan aanpassen.
Deelt u de mening dat landelijke rekenmodellen voldoen en daarnaast toereikend zijn en dat ten behoeve van de betrouwbaarheid en kwaliteit, voor de herijking en het updaten van de rekenmodellen altijd het RIVM aan zet is en dat dit niet bij gemeentelijke ambtenaren thuishoort? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij antwoord 2–4 heb aangegeven, is het RIVM de aangewezen partij om de kwaliteit van de landelijke luchtkwaliteitmodellen te borgen. Ik heb er dan ook het volste vertrouwen in dat de kwaliteit van de landelijke rekenmodellen voldoende gewaarborgd is.
Het gebruik van chroom-6 in treinen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat naar schatting duizend medewerkers van NedTrain jarenlang zijn blootgesteld aan verf met daarin de kankerverwekkende stof chroom-6?1
Op dit moment doet NS onderzoek naar de omvang van de historische blootstelling en of, en in welke mate, medewerkers zijn blootgesteld. Daardoor is nu nog niet te zeggen hoeveel medewerkers van NedTrain dit betreft. Verder verwijs ik ook naar mijn brief van 9 september jl.2 aan uw Kamer waarin ik mijn reactie heb gegeven op bovenstaand bericht.
Vanaf wanneer was bij NedTrain bekend dat medewerkers met deze stof hebben gewerkt?
In mei 2015 is onderzoek gedaan ter voorbereiding van werkzaamheden aan het treintype DDM1. In juni 2015 waren de resultaten van dit onderzoek bekend en bleek dat chroom-6 was aangetroffen in de oude verflaag van dit treintype. Vervolgens zijn ook de andere treinen doorgelicht en is chroom-6 ook in enkele andere treintypes aangetroffen. NedTrain heeft direct werkzaamheden waarbij chroom-6 vrij kan komen opgeschort en is onderzoek gestart om een helder beeld van de situatie te krijgen.
Hoe verhoudt zich dat met de berichtgeving over het gebruik van chroom-6 bij Defensie? Vanaf wanneer was bij u en uw ministerie bekend dat medewerkers met deze stof hebben gewerkt?
In het najaar van 2014 is n.a.v. de berichten over het gebruik van chroom-6 bij Defensie door NedTrain onderzoek gedaan of verf met chroom -6 actief werd toegepast binnen NedTrain. Dit bleek niet het geval. Begin juni 2015 werd duidelijk dat chroom-6 wel is verwerkt in oude verflagen op wagons en treinonderdelen.
Op dat moment zijn de medewerkers, de ondernemingsraad, vertegenwoordigers van de vakbond en de Inspectie SZW geïnformeerd. De NS heeft mijn departement hierover mondeling op 2 september op de hoogte gesteld en schriftelijk op 7 september geïnformeerd. Deze brief is ook aan uw Kamer als bijlage bij mijn brief aan de Kamer van 9 september jl. meegezonden.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de werkomstandigheden van de medewerkers? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
NedTrain is als werkgever op grond van de arboregelgeving verplicht om adequate bescherming te bieden aan werknemers. NedTrain instrueert de medewerkers over het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en arbeidshygiënische procedures en bewaakt de naleving daarvan. De Inspectie SZW ziet hierop toe.
Op het moment dat duidelijk werd dat chroom-6 was aangetroffen in de oude verflagen op de bakwanden is de Inspectie SZW meteen door NS/NedTrain geïnformeerd over de situatie en de bevindingen van dat moment. Met de Inspectie is de situatie ook besproken. Werkzaamheden zijn na doorlichting door NedTrain en aanscherping van veiligheidsmaatregelen inmiddels hervat.
De Inspectie houdt vanzelfsprekend de vinger aan de pols en zal na verwerking van alle informatie en na betrokken medewerkers te hebben geïnformeerd, rapporteren over de eigen bevindingen.
Heeft u, de NS of NedTrain al eerder onderzocht of mensen ziek zijn geworden door blootstelling, en zo ja, wat is hiermee gedaan?
Nee. Tot juni 2015 was er geen informatie beschikbaar waaruit bleek dat medewerkers mogelijk risico liepen. Er zijn bij NS op dit moment geen gevallen bekend van medewerkers die ziek zijn als gevolg van blootstelling aan chroom-6.
Op welke wijze wordt er tegemoet gekomen aan medewerkers die gezondheidsschade hebben opgelopen door blootstelling aan chroom-6?
Aan medewerkers van NedTrain wordt sinds augustus dit jaar de mogelijkheid geboden zich door een onafhankelijk medisch bureau te laten onderzoeken. Op dit moment hebben zich 6 medewerkers gemeld voor dit onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Komt er een onderzoek naar de gevolgen van de blootstelling aan chroom-6 voor de gezondheid van de (oud-)medewerkers van NedTrain? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomsten hiervan?
Ja. Naast het medisch onderzoek dat aan individuele (oud-)medewerkers wordt aangeboden zal onderzocht worden welke risicovormende werkzaamheden in het verleden zijn uitgevoerd in bestaande en voormalige werkplaatsen en locaties van NedTrain. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zullen vervolgacties worden ondernomen. Op dit moment is nog niet te zeggen wanneer dit onderzoek resultaten oplevert.
Het geheel aan onderzoek en maatregelen dat door NedTrain wordt uitgevoerd en getroffen, zal door een onafhankelijke commissie van externe deskundigen worden getoetst. Deze commissie zal gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over eventueel nader uit te voeren onderzoek of gewenste aanvullende maatregelen. De bevindingen en adviezen van deze commissie zijn openbaar.
Op welke wijze worden (oud-)medewerkers betrokken bij de vervolgstappen?
De Ondernemingsraad van NedTrain wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de onafhankelijke commissie die de aanpak van chroom-6 bij NedTrain begeleidt.
Door middel van voorlichtingsbijeenkomsten en intensief werkoverleg zijn medewerkers en OR vanaf het begin betrokken bij het onderzoek en bij het implementeren van maatregelen. Eerstelijns leidinggevenden worden getraind in en begeleid bij het voeren van gesprekken met hun teams om zorgen bespreekbaar te maken en vragen die leven te inventariseren en te beantwoorden.
Oud-medewerkers worden zoveel mogelijk persoonlijk benaderd. Zij hebben dezelfde rechten en mogelijkheden als de huidige medewerkers.
Waarom is het gebruik van chroom-6 nog toegestaan? Zijn er werkbare alternatieven voor chroom-6 die nu worden ingezet bij NedTrain?
Bij NedTrain zelf wordt geen chroom-6 houdende verf toegepast. Het gaat hier uitsluitend om chroom-6 dat aanwezig is in de verflagen van oudere treinen.
Bij nieuwe treinstellen wordt gebruik gemaakt van een alternatief voor chroom-6.
Tot op heden is het gebruik van verbindingen met chroom-6 nog toegestaan in coatings of verf voor de professionele markt. Het wordt bijvoorbeeld in vliegtuigen en op schepen toegepast, maar ook in andere professionele sectoren is gebruik mogelijk. Indien gebruikers op de hoogte zijn van de aanwezigheid van chroomhoudende verf of coatings, kan bij aanbrengen of bij onderhoudswerkzaamheden het risico in principe beheerst worden door gebruik van adembescherming, handschoenen, afzuiging en/of andere beschermingsmiddelen.
Het gebruik van chroom-6 in de auto-industrie is sinds 2003 op EU-niveau verboden, behoudens enkele kleine uitzonderingen. Ook de toepassingen in verf of coatings voor de consumentenmarkt zijn op EU-niveau verboden vanwege het algemene verbod op het gebruik van kankerverwekkende stoffen in consumentenproducten.
Om de blootstelling aan chroom-6 verder terug te dringen heeft de EU in 2013 ervoor gekozen chroom-6 houdende verbindingen zoveel mogelijk uit te faseren, via opname in bijlage XIV van de REACH-verordening3. Dit houdt in dat deze stoffen binnen enkele jaren niet meer gebruikt mogen worden, ook niet voor professioneel gebruik, tenzij hiervoor een specifieke vergunning (autorisatie) door de Europese Commissie is verleend. De verwachting is dat het gebruik van chroom-6 hierdoor nog verder terug zal lopen, ook omdat een autorisatie in principe niet verleend wordt indien er sprake is van adequate alternatieven.
Zijn er vervoerders of andere sectoren waar is of zelfs nog wordt gewerkt met chroom-6?
Zie antwoord vraag 9.
Het uitblijven van een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de regering uiterlijk 23 augustus jongstleden een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval moest indienen bij de Europese Commissie?
Ja.
Heeft u uitstel aangevraagd voor het indienen van een Nationaal Programma? Zo ja, waarom?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging van het nationale programma radioactief afval. Zo kan er voldoende tijd genomen worden voor de inspraak.
Als de Europese Commissie uitstel verleent, wanneer moet dan het Nationaal Programma worden ingediend?
Het nationale programma radioactief afval zal aan de Europese Commissie worden aangeboden nadat dit programma voor inspraak ter inzage heeft gelegen, de Tweede Kamer is geïnformeerd en ik het programma heb vastgesteld.
Wanneer wilt u het conceptprogramma ter consultatie voorleggen aan het publiek?
Het ontwerp nationale programma radioactief afval wordt dit najaar ter inzage gelegd voor inspraak voor het publiek.
Onderschrijft u de stelling met betrekking tot radioactief afval dat we «geen onnodige lasten mogen doorschuiven naar toekomstige generaties», zoals het projectplan uit 2013 stelt?1
Ja.
Hoe verhoudt uw voornemen om de eindberging pas in 2100 uit te voeren zich hiermee?
Op dit moment wordt het radioactieve afval in Nederland veilig en centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven en bijdragen-stelsel doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe van «de vervuiler betaalt». Een deel van de tarieven wordt belegd, zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag.
Hoeveel geld bevat het Waarborgfonds Eindberging en hoe ontwikkelt dit bedrag zich?
Het Waarborgfonds Eindberging bedraagt per 31 december 2014 € 68 miljoen (het Waarborgfonds Eindberging 2015 wordt nog gemuteerd door onder meer bijdragen van Urenco en EPZ). De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen. Hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, het Ministerie van Financiën, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
Hoeveel geld is naar verwachting nodig voor de eindberging?
De kosten voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging worden op circa € 2 miljard geschat. In het huidige onderzoeksprogramma OPERA wordt deze kostenschatting geactualiseerd.
Hoe wordt gewaarborgd dat het Waarborgfonds genoeg geld bevat voor de eindberging?
Zie antwoord 6.
Het incident bij Urenco |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident dat plaats heeft gevonden bij Urenco, waarbij werknemers zijn blootgesteld aan straling?1
Ja. Als gevolg van het incident is geen sprake geweest van blootstelling van werknemers aan straling.
Hoeveel werknemers zijn blootgesteld aan het radioactief materiaal? Hoe is de (na)zorg voor deze werknemers geregeld?
De door Urenco uitgevoerde metingen wijzen aan dat er geen medewerkers zijn blootgesteld aan radioactief materiaal anders dan bij reguliere werkzaamheden. Er is daarom geen specifiek nazorg traject.
Urenco stelt dat de verhoogde radioactiviteit geen bedreiging vormt; kan worden toegelicht hoe men zo snel tot deze conclusie is gekomen?2
Urenco heeft het ventilatiesysteem waarin de radioactieve stoffen aanwezig waren kort na het incident uitgeschakeld. Het gebouw is geëvacueerd en verzegeld. Daarop heeft Urenco op het dak, waar de ventilatie uitmondt, metingen uitgevoerd. Hierbij is de aanwezigheid van een beperkte hoeveelheid radioactieve stoffen vastgesteld. Het dak is daarop gereinigd en metingen hebben aangetoond dat de radioactieve stoffen daarmee ook daadwerkelijk verwijderd zijn. Ook zijn in de omgeving tientallen metingen uitgevoerd, waarbij geen radioactiviteit is vastgesteld. Op basis hiervan kon Urenco tot de conclusie komen dat er geen bedreiging voor de omgeving is.
In een paar ruimten van het bedrijf is nog wel radioactief materiaal buiten de daarvoor bestemde installaties aanwezig. Urenco heeft deze ruimten van de omgeving afgesloten en is begonnen deze schoon te maken om de radioactieve stoffen te verwijderen. Toegang voor schoonmaakactiviteiten is alleen toegestaan met gebruik van veilige en gecertificeerde persoonlijke beschermingsmiddelen (maskers met filters, overalls, handschoenen etc.) en onder toezicht van de stralingsbeschermingsdienst van Urenco.
Bij wie ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot incidenten met radioactief materiaal op de werkvloer? Welke instanties zijn hierbij betrokken en wie heeft welke taken en verantwoordelijkheden bij dit soort incidenten?
De verantwoordelijkheid voor de afhandeling van een incident op de werkvloer ligt bij de vergunninghouder, in dit geval Urenco.
Op grond van het Besluit Stralingsbescherming moeten incidenten met radioactief materiaal en straling bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) gemeld te worden. De ANVS houdt toezicht op de afhandeling door de vergunninghouder van incidenten met radioactief materiaal op de werkvloer bij nucleaire installaties, dus ook bij Urenco.
In voorkomende gevallen betrekt de ANVS daarbij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Veiligheidsregio en de burgemeester.
Klopt het dat er bij het verdere onderzoek geen derden worden betrokken, zoals een onafhankelijke inspectie? Zo nee, welke partijen gaan hierbij betrokken zijn? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?3
Nee, dit klopt niet. De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming houdt als onafhankelijke inspectie toezicht op het onderzoek naar de oorzaak en op de afhandeling van het incident. Op verzoek van de ANVS doet het RIVM stralingsmetingen en voert een contra-expertise uit op de door Urenco uitgevoerde metingen.
Voor het onderzoek naar de oorzaak van het incident en de consequenties daarvan heeft Urenco Nederland een team samengesteld met deskundigen uit andere Urenco vestigingen.
Het bericht dat windmolenparken op zee 80% minder energie opleveren |
|
Reinette Klever (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoeveelheid energie opgewekt door windparken teleurstellend»?1
Ja, en ook met de naderhand door BNR geplaatste actualisatie en toelichting daarbij.
Deelt u de bevindingen van de in het artikel genoemde onderzoeker dat windturbineparken minder energie zullen opwekken dat iedereen nu aanneemt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afvang van wind tussen windturbines onderling (het zog-, of in het Engels: wake-effect) is algemeen bekend. In de ontwerpen, berekeningen en financiële onderbouwingen voor windparken wordt met dit effect rekening gehouden. Die effecten zijn voor de geplande windparken op zee in ons land echter veel kleiner dan de 80% die door het bericht in eerste instantie gesuggereerd werd. De journalist geeft in zijn later geplaatste toelichting aan dat hij in zijn bericht abusievelijk geen onderscheid heeft gemaakt tussen de opgestelde hoeveelheid windvermogen en de opbrengst per vierkante kilometer. Daarnaast geeft de journalist zelf aan dat het ongelukkig was om de conclusies van het wetenschappelijke artikel waarop hij zich baseerde te vertalen naar het windenergiegebied Borssele. Dat artikel gaat namelijk uit van een hypothetische situatie, waarin een gebied van 100 bij 1.000 kilometer (ca. 2,5 maal zo groot als Nederland) helemaal vol gezet wordt met windturbines. Dat is in de Nederlandse context onrealistisch en niet aan de orde.
Wat betekenen deze nieuwe inzichten in de verstrekte subsidieverlening en wat is de werkelijke kostprijs van windenergie? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen windturbines op land en windturbines op zee? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van nieuwe inzichten en er zijn dus ook geen gevolgen voor de kostprijs van windenergie of de verleende subsidie. De SDE+-subsidie wordt bovendien verleend voor elke kilowattuur (kWh) elektriciteit die aan het net wordt geleverd. Indien de windturbines minder elektriciteit zouden leveren, wordt er automatisch ook minder subsidie uitgekeerd. Dit geldt zowel op land als op zee.
Bent u bereid om alle windmolenplannen meteen stop te zetten en de kosten en opbrengsten opnieuw te berekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
De eindberging van kernafval |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «regering vraagt Europa uitstel voor opslagplannen kernafval in zoutkoepels of kleilagen», waaruit blijkt dat Nederland niet voldoet aan de bepaling van de EU-Richtlijn om vóór 23 augustus 2015 een Nationaal Programma voor de eindberging van radioactief afval in te dienen?1
Ja.
Welke reden ligt er aan ten grondslag dat uitstel is aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. Hierover heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer in mei geïnformeerd. De Tweede Kamer kan het ontwerp nationale programma radioactief afval en verbruikte splijtstof verwachten nadat dit programma voor het publiek ter inzage is gelegd in het najaar en de inspraakreacties zijn verwerkt.
Kunt u toelichten waarom niet aan de vereiste is voldaan tijdig inspraak van burgers te organiseren? Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit alsnog op goede wijze wordt georganiseerd?
Het ontwerp programma wordt dit najaar ter inzage gelegd voor burgers voor inspraak. Na verwerking van de inspraakreacties wordt het ontwerp nationale programma voorgelegd aan de ministerraad. Hierna wordt het ontwerp nationale programma aan de Tweede Kamer toegezonden. De Minister zal het programma vaststellen voordat het naar de Europese Commissie gaat. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging zodat ook voldoende tijd kan worden genomen voor de inspraak.
Kunt u toelichten op welke wijze het Waarborgfonds Eindberging zal kunnen voorzien in de kosten die gemaakt moeten worden om definitieve berging te kunnen realiseren?
De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe «de vervuiler betaalt». Dit vermogen wordt belegd zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag. Momenteel belegt COVRA een groot deel van haar gelden bij de Staat door middel van schatkistbankieren. Iedere vijf jaar wordt opnieuw bekeken of het benodigde doelvermogen gehaald wordt en of er maatregelen moeten worden genomen. De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen, hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
Bent u nog steeds de opvatting toegedaan dat het voor de komende 100 jaar geen bezwaar is geen oplossing te hebben voor de eindberging van kernafval, omdat het tot die tijd bovengronds wordt opgeslagen? Zo nee, op welke wijze zal dit aangepakt worden? Zo ja, vindt u het getuigen van goed bestuur om de oplossing voor de eindberging van kernafval door te schuiven naar latere generaties?
Het radioactief afval is nu veilig bovengronds opgeslagen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Bijzonder aan de gebruikte afvalverpakkingen en deze gebouwen is dat bij het ontwerp en de bouw al rekening is gehouden met de termijn van ten minste 100 jaar. Het terrein van COVRA beschikt over voldoende capaciteit om de hoeveelheid radioactief afval die in Nederland ontstaat tijdens deze periode op te slaan. De wijze van opslag is daarmee uniek in de wereld. Begin 2015 was er 30.000 m3 radioactief afval in opslag bij COVRA waarvan 86 m3 hoogradioactief afval. Nederland heeft daarmee een beperkte hoeveelheid hoogradioactief afval in vergelijking met andere landen.
Berging in de diepe ondergrond wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Naar verwachting worden rond 2025 de eerste geologische eindbergingen voor hoogradioactief afval in Europa operationeel. Voor een land als Nederland, met een beperkte hoeveelheid radioactief afval, een relatief kleine nucleaire sector en een beperkt onderzoeksbudget, is het van belang om te leren van en te delen in de ervaringen die internationaal hiermee worden opgedaan.
Het is niet met zekerheid te voorspellen wat rond het moment van besluitvorming over eindberging de beste manier zal zijn om het radioactief afval te beheren, of wat dan de inzichten van de maatschappij zijn. Uiteindelijk zal later, rond het jaar 2100, met actuele technologie en inzichten, een goed onderbouwd besluit genomen kunnen worden over het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof. In de tussentijd wordt gezorgd voor de benodigde – financiële – middelen om de eindberging te kunnen realiseren.