Het bericht “Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen” |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 oktober jl. waarin twee opvangers van zeehonden ontslagen zijn van rechtsvervolging omdat de rechter het gerechtvaardigd vond dat zij de zorg voor die zeehonden niet aan Pieterburen toevertrouwden?2
Het Openbaar Ministerie heeft op 16 oktober jl. hoger beroep ingesteld naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de rechtbank. De zaak is daarmee onder de rechter.
Indien u de analyse van de rechter deelt, vindt u het zorgelijk dat bij een van de drie erkende zeehondenopvangcentra schijnbaar het financieel belang in plaats van het belang van dierenwelzijn voorop staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn voor u de mogelijkheden om te interveniëren in deze kwestie om te komen tot een oplossing waarin zowel het dierenwelzijn als financiële houdbaarheid is geborgd? Zou u bijvoorbeeld mediation kunnen faciliteren?
De bestaande drie centra met een ontheffing voor de opvang van zeehonden die in nood verkeren, zijn particuliere initiatieven. De overheid stelt op grond van de Flora- en Faunawet de kaders waar de opvangcentra aan moeten voldoen.
In het Algemeen Overleg Natuurbeleid en Biodiversiteit op 28 mei jl. is de opvang van zeehonden aan de orde geweest. In het AO is toegezegd dat in samenspraak met de provincies en betrokken partijen naar mogelijke oplossingen gekeken zal worden.
Op voorspraak van de Waddenprovincies voert de heer B. Eenhoorn op verzoek van mijn voorganger en de provincies een aantal verkennende gesprekken met betrokkenen. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
De wijziging van de gebiedsanalyse van Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen maatregelen van bovenaf»?1
Ja.
Klopt het dat bij de wijzing van de gebiedsanalyse 46,2 hectare dennenbos wordt toegevoegd aan het Natura gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, meer bepaald aan de bufferzone van de Agelerbroek?
In de ontwerpgeactualiseerde gebiedsanalyse die op 7 september als onderdeel van de partiele herziening van het programma aanpak stikstof ter inzage gelegd is een maatregel opgenomen om stikstof in te vangen, door het bebossen van de bufferzone bij Agelerbroek en enkele kleinere bufferzones bij Voltherbroek. Hierbij is aangegeven dat de aanplant met loofbomen in combinatie met stroken naaldbomen, die meer stikstof afvangen omdat ze in de winter hun blad behouden, voor mogelijk werd gehouden.
Heeft het Rijk het voortouw genomen in deze wijziging van de gebiedsanalyse?
Omdat het Ministerie van Economische Zaken voortouwnemer is voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied, is besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen.
Waarom is deze wijziging niet gecommuniceerd en afgestemd met de Provincie en de bestuurlijk trekker van het gebiedsproces, te weten de gemeente Dinkelland?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit kort voor de start van de ter inzage legging (TIL). Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Bent u zich er van bewust dat deze onaangekondigde wijziging een sterke negatieve invloed heeft op het lopende gebiedsproces en alle inspanningen die er zijn geweest ten aanzien van het convenant «samen werkt beter»? Zo ja, hoe heeft u hier dan rekening mee gehouden?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Deelt u de mening dat het proces bij een ingrijpende wijziging van een gebiedsanalyse anders moet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten of deze wijzing van de gebiedsanalyse voortkomt uit een technische aanpassing in de rekenmethode van Aerius waardoor de stikstofdepositie hoger is uitgevallen?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger was dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komen stil te liggen.
Kunt u toelichten waarom er voor deze maatregel is gekozen van het aanleggen van 46,2 hectare dennenbos en niet voor andere mogelijke maatregelen? Kunt u aangeven welke andere maatregelen mogelijk zijn?
Ecologische herstelmaatregelen zijn voor het gebied niet meer voorhanden. Het betreft hier een grondwaterafhankelijke habitattype, waarvoor het nemen van hydrologische maatregelen essentieel is om deze typen voor verslechtering te behoeden. Deze maatregelen waren reeds in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. opgenomen en dienen met urgentie te worden uitgevoerd. Stikstof-verminderende maatregelen waren nog de enige mogelijke maatregelen. Hierbij werd gedacht aan stikstof-invangende beplanting en saneren van piekbelasters. Aangezien de bufferzone reeds in de vigerende gebiedsanalyse was opgenomen, werd beplanting met stikstof invangende naaldbomen als meest kansrijk gezien. De gedachte hierbij was dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat ze jaarrond hun naalden behouden.
Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Heeft u bij de keuze voor de aanleg van 46,2 hectare dennenbos rekening gehouden met andere effecten van deze maatregel, zoals of het past in dit gebied waar alleen maar loofbos is en of het naaldbos juist niet de hydrologische situatie en het grondwater in het gebied zal verslechteren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u er, bij uw beslissing om 46,2 hectare dennenbos aan te leggen in een loofbosgebied, rekening mee gehouden dat het effect van de aanleg van een dennenbos in het algemeen (en in een niet omringende bosgordel in het bijzonder) zeer beperkt is? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel landbouwgrond er verloren gaat door de maatregel om 46,2 hectare naaldbos aan te leggen?
Deze maatregel wordt toegepast in de bufferzone (46,2 hectare), die in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. is benoemd als te verwerven en in te richten voor hydrologische maatregelen. De gebiedsanalyse laat ruimte voor aangepast agrarisch beheer in deze zone. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Het gevaar van lozingen in de Rijn |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PFT-Skandal in Düsseldorf: Vergiftetes Grundwasser fließt in den Rhein», waaruit blijkt dat kankerverwekkende chemicaliën die op luchthaven Düsseldorf worden gebruikt in blusmiddelen, het grondwater insijpelen?1 Kent u het bericht «Nederland alert op gif door Duits lek»?2 Wat zijn de gevaren die hier in Nederland kunnen ontstaan?
Ja, ik ken beide berichten. Tot op heden is er geen gevaar voor Nederland. Bij Lobith zijn vrijwel verwaarloosbare concentraties PFT3 gemeten. Rijkswaterstaat blijft de waterkwaliteit bij Lobith continu monitoren. De concentraties bij de innamepunten van drinkwaterbedrijven zitten ruim onder de toegestane norm/signaleringswaarde. Voorts zijn tot dusverre geen significante verhogingen in Nederlandse wateren gedetecteerd. Ook de drinkwaterbedrijven bewaken de waterkwaliteit. Drinkwaterbedrijven en RWS blijven alert op PFT.
Klopt het dat dit risico al sinds 2007 bekend was? Zo ja, welke maatregelen zijn sindsdien genomen? Klopt het dat pas in 2016 de nodige maatregelen zullen worden getroffen om het doorlekken naar de Rijn te voorkomen?
Risico’s van de groep stoffen met de verzamelnaam PFT is steeds duidelijker geworden. Ze vallen inmiddels onder de Richtlijn Prioritaire Stoffen, waarmee op Europees niveau regelgeving in werking is voor het terugdringen van emissies. In dit geval van mogelijke lozing lijkt het vooral een regionaal Duits probleem rondom de luchthaven van Düsseldorf. Er wordt ter plekke in samenspraak tussen bevoegde autoriteiten en de luchthaven reeds gewerkt aan een reinigingsplan wat moet voorkomen dat er vanaf het vliegveld PFT-houdend grondwater naar de Rijn stroomt. Het plan wordt in 2016 van kracht.
Deelt u de mening dat, met het oog op de verbetering van de waterkwaliteit, risico’s op vervuiling van de grote rivieren moeten worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar zet ik me al lange tijd voor in. De meer dan 60-jarige bestaande samenwerking binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn heeft vorig jaar de internationale rivierprijs ontvangen voor de samenwerking en de bereikte verbetering van de waterkwaliteit. Ook binnen de riviercommissies van de Maas en de Schelde en in het Eemsstroomgebied wordt met de buitenlandse partners gezamenlijk aan de verbetering van de waterkwaliteit gewerkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese collega’s over de vraag hoe de waterkwaliteit van de grote rivieren verder kan worden verbeterd door dit soort ernstige incidenten te helpen voorkomen?
Zoals in vraag 3 aangegeven wordt gezamenlijk met de buitenlandse partners gewerkt aan de verbetering van de waterkwaliteit. Dit is ook een verplichting van de Kaderrichtlijn water. Binnen alle rivierencommissies bestaat een waarschuwings- en alarmeringsprocedure over hoe te handelen in geval van lozingen en calamiteiten. In geval van (calamiteuze) lozingen worden de bevoegde autoriteiten en de drinkwaterbedrijven gewaarschuwd zodat men, indien nodig, gerichte voorzorgsmaatregelen kan treffen. In geval van onbekende lozingen informeert men elkaar met monitoringinformatie, zodat de bron opgespoord kan worden. Overigens zijn calamiteiten nooit helemaal te voorkomen.
De hulp van een netbeheerder betreffende het betalen van de energienota |
|
Perjan Moors (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stichting wil huishoudens helpen met betalen energienota?1
Ja.
Is het waar dat het bedrijf Alliander deelneemt aan de nieuwe stichting Energiebank Nederland die huishoudens korting gaat geven op hun energierekening?
Alliander draagt bij aan de stichting Energiebank Nederland. Deze bijdrage bestaat uit de inzet van menskracht. Het gaat om ongeveer drie voltijdsequivalenten voor de duur van een half jaar (tot 1 april 2016) waarna de inzet wordt afgebouwd. Deze inzet wordt geleverd door het infrastructuurbedrijf binnen de infrastructuurgroep Alliander. De inzet wordt dus niet geleverd door de systeembeheerder, Liander, die tot deze infrastructuurgroep behoort. Het infrastructuurbedrijf draagt de kosten voor deze personele inzet.
Wat is de precieze bijdrage van Alliander aan deze nieuwe stichting? Loopt die bijdrage via de infrastructuurgroep (dus gescheiden van de systeembeheerder) of via de systeembeheerder zelf? Bestaat de bijdrage van Alliander uit directe financiële ondersteuning, of is dat in de vorm van personele ondersteuning die ook een kostenplaatje heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt de bijdrage van Alliander bekostigd uit de inkomsten die het bedrijf heeft uit de wettelijke taak? Vindt u het billijk dat klanten van een overheidsbedrijf via de achterdeur meebetalen aan armoedebeleid?
De bijdrage van Alliander wordt niet doorberekend in de tarieven van systeembeheerder Liander. Dat zou ook in strijd met de wet zijn. De bijdrage van Alliander gaat ten koste van de winst van Alliander en leidt tot een lager dividend voor de publieke aandeelhouders. Voor klanten van Alliander maakt het geen verschil hoe de winst van het bedrijf bestemd wordt. Het is dan ook een afweging van de aandeelhouders of zij een dergelijke besteding wenselijk vinden.
Deelt u de mening dat een overheidsbedrijf met een afgebakende wettelijke taak geen rol heeft in het voeren van armoedebeleid? Waarom wel of waarom niet?
De activiteiten die een aan een systeembeheerder verwant infrastructuurbedrijf kan uitvoeren worden door de wet begrensd tot infrastructurele en aanverwante activiteiten. Met het voorstel voor een Elektriciteits- en gaswet (STROOM) wordt geconcretiseerd wat met «infrastructureel en aanverwant» wordt bedoeld. Het gaat bijvoorbeeld om het aanleggen en beheren van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen of aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- en ontladen van elektrische voertuigen. Het is primair aan het infrastructuurbedrijf om te bezien of hun (charitatieve) activiteiten binnen de wettelijke kaders passen. ACM houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat een Energiebank – net als een voedselbank – een prachtig initiatief is, maar een particulier initiatief moet zijn, en niet met publiek geld bekostigd?
Het uitgangspunt van de activiteiten van Energiebank Nederland is dat deze worden bekostigd door particuliere donateurs tot wie Alliander niet behoort. Dit heeft bij de gekozen vorm van een stichting de voorkeur. De inzet van publiek geld is bij Energiebank Nederland slechts in zoverre aan de orde dat Alliander als overheidsbedrijf tijdelijk een personele inzet aan de stichting Energiebank Nederland levert. Door de kleine schaal van de bijdrage en vanwege de bekostiging ervan uit inkomsten uit marktactiviteiten laat ik het aan het infrastructuurbedrijf en haar publieke aandeelhouders om hierover een verantwoorde keuze te maken, waarbij zij zich uiteraard aan de wettelijke grenzen moeten houden.
De toepassing van het innovatieve concept 'whisstone'. |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bekroonde innovatieve concept «whisstone», dat verkeerslawaai voor omwonenden fors – en blijvend – reduceert door geluid af te buigen?1
Ja. De Whisstone is een uitwerking van het concept geluidsdiffractor. De diffractor is een naast de weg gelegen betonnen element dat geluid in opwaartse richting afbuigt. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is betrokken bij deze ontwikkeling.
Deelt u de conclusie dat dit concept een doelmatiger oplossing kan zijn voor de reductie van verkeerslawaai dan zoab, «stil wegdek» of de toepassing van geluidsschermen en geluidswallen, dan wel een effectieve aanvulling kan zijn op deze bestaande methoden?
In het algemeen leveren stille wegdekken een relevante geluidsreductie. De diffractor heeft de potentie om een aanvulling te worden op bestaande maatregelen die een geluidreductie leveren. De toepassing kan ook een alternatief zijn voor geluidschermen, zeker op plaatsen waar schermen duur, niet gewenst of niet mogelijk zijn of als alternatief bij de afweging van stille deklagen bijvoorbeeld als deze nog niet aan vervanging toe zijn.
Is het waar dat het concept eerst opgenomen moet worden in de «Reken- en meetvoorschriften 2012» om in de praktijk toegepast te mogen worden, op basis van pilots en geluidsmetingen?
Nee. Het is nu reeds mogelijk om deze maatregel toe te passen. Dat gebeurt ook al in pilots (zie antwoord 4). In de geluidsmodellen waarmee formeel getoetst wordt zal echter het effect niet zonder meer doorwerken. Daarvoor is opname in het Reken- en meetvoorschrift 2012 (RMG 2012) wel nodig.
In bijzondere situaties kan worden afgeweken van het RMG 2012 door middel van aanvullend onderzoek. Een mogelijke uitkomst van de lopende pilots is dus dat de metingen van het effect van «Whisstone» als specifiek aanvullend onderzoek worden ingebracht, ook als deze nog niet is opgenomen in het RMG. De uitkomst van de pilots is daarvoor echter nu nog onvoldoende robuust.
Als door nader onderzoek blijkt dat de effectiviteit en de toepasbaarheid van de diffractor voldoende is aangetoond, bestaat de mogelijkheid deze op te nemen in het RMG. Daarvoor is onderzoek nodig naar de variabelen2 die het effect van de diffractor bepalen, zodat de resultaten die op de specifieke pilotlocaties zijn gemeten, vertaald kunnen worden naar rekenregels die in algemene zin toegepast kunnen worden.
Bent u ervan op de hoogte dat het concept bij pilots in Hummelo (2013) en Soesterberg (2014) al op succesvolle wijze is toegepast, maar dat regelgeving de toepassing op grotere schaal nog steeds in de weg staat?
Ja, ik ben op de hoogte van en betrokken bij deze pilots. Deze bieden op dit moment echter nog onvoldoende basis voor toepassing van de diffractor in akoestisch onderzoek bij wegenprojecten en voor aanpassing van het RMG2012. Het is dus niet de regelgeving die de toepassing op grotere schaal in de weg staat, maar de noodzaak van aanvullende kennis en ervaring. Daarom gaat Rijkswaterstaat in 2015/2016 aanvullende pilots uitvoeren op 2 locaties langs het hoofdwegennet waarbij uitgebreide geluidsmetingen zullen worden uitgevoerd.
Op basis van de resultaten van deze pilots zal besloten worden over de vervolgfase. Dat bepaalt ook de verdere planning en de termijn van eventuele aanpassing van het RMG 2012. Verwachting is dat er nog een aantal pilots met andere (weg)configuratie nodig zijn voordat eventueel het RMG2012 kan worden aangepast.
Naast de effecten op de optredende geluidsniveaus moeten in de pilots ook andere relevante aspecten worden onderzocht zoals de verkeersveiligheid, de onderhoudbaarheid en de kosten van aanleg en onderhoud.
Deelt u de mening dat nieuwe innovatieve toepassingen de ruimte moeten krijgen, zeker als zij maatschappelijke vraagstukken zoals geluidsoverlast op een efficiënte wijze helpen oplossen? Waarom is de regelgeving op dit punt nog steeds niet aangepast?
Ja, die mening deel ik. De werking van nieuwe geluidmaatregelen dient echter wel eerst voldoende aangetoond te zijn. Zoals bij antwoord 3 aangegeven zijn eerst meer resultaten uit pilots nodig voordat de regelgeving kan worden aangepast.
Bent u bereid om de Reken- en meetvoorschriften op korte termijn aan te passen, zodat het concept «whisstone» bij de reductie van verkeerslawaai desgewenst door beheerders van infrastructuur kan worden toegepast?
Indien de diffractor voldoende effectief blijkt en als er voldoende informatie beschikbaar is hoe het effect vertaald moet worden naar rekenregels, is opname in het Reken- en meetvoorschrift aan de orde. In voorgaande antwoorden is toegelicht welke aspecten hierbij van belang zijn. Op het moment dat voldoende informatie beschikbaar is zal aan het RIVM gevraagd worden om een inhoudelijk oordeel te geven of, en zo ja op welke wijze, tot opname in het Reken- en meetvoorschrift gekomen kan worden.
Op welke wijze geeft u invulling aan de rol van «launching customer» bij de toepassing van innovaties? Bent u bereid om regelgeving te screenen op belemmeringen bij de toepassing van innovaties? Zo ja, op welke manier gaat u dit oppakken?
De SWUNG-geluidsystematiek3 die is ingevoerd op 1 juli 2012 heeft drie pijlers, waarvan het stimuleren van innovatieve geluidmaatregelen er één is. Innovaties als de diffractor juich ik toe en geef ik een serieuze kans door pilots uit te voeren met het oog op een mogelijke bredere toepassing. De regelgeving staat deze pilots niet in de weg.
Meer algemeen heeft Rijkswaterstaat een loket RWS zakelijk, waar innovaties kunnen worden aangemeld. Als Rijkswaterstaat een aangeboden innovatie kansrijk acht wordt ook gescand of er belemmeringen voor invoering zijn en hoe die kunnen worden weggenomen.
Het opleggen van anti-dumpingheffing aan ZEP BV Urk |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
In verband met een vereiste minimale afname van 500.000 stuks bij Europese leveranciers en de lagere behoefte van een afname van 20.000 stuks per jaar, is het bedrijf ZEP BV genoodzaakt haar product bij Chinese producenten te bestellen; hoe beoordeelt u dat ZEP BV hierdoor wordt beboet met een anti-dumpingheffing, die oploopt tot 64% van het product?1
Sinds december 2013 loopt er een anti-dumpingmaatregel tegen zonnecellen en zonnepanelen uit China (ref. 1238/2013/EU). Parallel loopt er een anti-subsidie maatregel op dezelfde producten uit China (ref. 1239/2013/EU). Nederland heeft indertijd gepleit voor het uitsluiten van dakpannen met geïntegreerde zonnecellen van de maatregelen, maar stond daarin alleen. Daarom geldt nu ook voor deze dakpannen, bij herkomst China, een anti-dumping recht en compenserend (anti-subsidie) recht, dat opgeteld kan variëren tussen de 33,7% en 64,9%, afhankelijk van het producerende Chinese bedrijf.
Op aandringen van de lidstaten heeft de Europese Commissie echter, parallel aan de maatregelen, prijsverbintenissen afgesloten met meer dan 120 Chinese producenten van zonnecellen en panelen (ref. 2103/707/EU). Op importen van zonnepanelen en cellen van deze bedrijven worden geen anti-dumping en compenserende rechten geheven, op voorwaarde dat de bedrijven zich houden aan een minimum import prijs.
Voor het Nederlandse bedrijf ZEP BV uit Urk is dan ook van belang van welke Chinese producent ze hun product betrekken. Indien er een prijsverbintenis is afgesloten tussen de Europese Commissie en dit bedrijf, kan ZEP BV hiervan gebruik maken en hoeven er geen antidumping en compenserende rechten betaald te worden. Indien die verbintenis er niet is, kan ZEP BV aan de leverancier suggereren om een dergelijke verbintenis aan te gaan met de Europese Commissie.
Onder de verbintenis geldt er een minimum import prijs die is gebaseerd op «gewone» cellen en panelen. Aangezien dakpannen met geïntegreerde cellen naar wij aannemen een hogere waarde hebben dan de «gewone» producten, zou de hoogte van de minimum import prijs geen problemen moeten opleveren voor ZEP BV.
Bent u van mening dat het midden- en kleinbedrijf (zoals b.v. ZEP BV) in de bedrijfsuitoefening niet beperkt zou moeten worden door een anti-dumpingheffing? Bent u tevens van oordeel dat een anti-dumpingheffing alleen moet worden opgelegd als er sprake zou kunnen zijn van de verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie?
Bij het opleggen van antidumping en compenserende rechten wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine en grote importeurs. Dat zou volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie ook niet mogen.
Antidumping maatregelen en compenserende maatregelen zijn bedoeld voor het herstellen van het gelijke speelveld tussen de EU en derde landen. De maatregelen zijn niet bedoeld voor het herstellen van een verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie. Dat zou ook niet kunnen, omdat er sprake is van 1 interne markt voor goederen en EU lidstaten elkaar geen antidumping of compenseerde rechten op kunnen leggen.
Bent u het er mee eens dat de zonnepan een groen, duurzaam en innovatief initiatief is dat zou moeten worden gestimuleerd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen, zodat dit groene initiatief kan worden gestimuleerd?
De zonnepan is te vergelijken met zonnepanelen, en wordt op dezelfde manier gestimuleerd. Zowel door middel van de salderingsregeling bij de productie van duurzame energie, als door middel van de stimulering van innovaties in het kader van de topsector energie.
De normering van pyrazol in de Maas en Rijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u duidelijk toelichten hoe men tot de verhoging van de toegestane concentratie pyrazol van 1 microgram per liter naar 15 microgram per liter is gekomen?1
De 1 μg/l betreft een signaleringswaarde. Deze is vastgelegd in Drinkwaterbesluit en Drinkwaterregeling, en bedoeld als signalering dat nader onderzoek moet plaatsvinden.
Een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis voor de opkomende stof pyrazol ontbreekt nog op dit moment, evenals een norm voor pyrazol bij de innamepunten en drinkwater. Daarom heb ik een tijdelijke maximale concentratie van 15 μg/l aangegeven voor de inname van water voor de drinkwaterbereiding. Deze waarde is gebaseerd op onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater. Daarbij is een conservatieve berekening gehanteerd, vanwege de beperkt beschikbare toxicologische informatie voor pyrazol. Uitgangspunten voor deze tijdelijke maximale waarde zijn dat de blootstelling niet langer duurt dan maximaal 2 jaar en dat de emissies in de tussentijd zo spoedig mogelijk worden teruggedrongen. De tijdelijke maximale concentratie is bepaald op verzoek van en in afstemming met de betrokken partijen; de drinkwaterbedrijven, VEWIN, Unie van waterschappen en Waterschap Roer en Overmaas.
Zie voor meer informatie mijn eerdere antwoord op vragen van het lid Jacobi (ons kenmerk IenM/BSK-2015/187039 Uw kenmerk 2015Z16417).
Deelt u de mening dat het tijdelijk verhogen van de grenswaarde pyrazol een verkeerd signaal afgeeft, nu bedrijven hierdoor niet gedwongen worden zo snel mogelijk orde op zaken te stellen?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven hebben beide waarden een verschillende werking.
Zijn er consequenties voor het bedrijf Sitech, nu blijkt dat er nog steeds sprake is van pyrazollozing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag dat moet toezien op het nakomen van de vergunning is het Waterschap Roer en Overmaas. Dit waterschap heeft op 8 oktober jl. per direct handhavend opgetreden tegen de overschrijding van de toegestane waarden en heeft aan Sitech een last onder dwangsom opgelegd.
Op welke wijze wordt de komende twee jaar teruggegaan naar een concentratie van 1 microgram per liter? Welke gevolgen heeft het wanneer deze concentratie na twee jaar nog niet terug op niveau is?
De lozing van pyrazol dient te voldoen aan het landelijk beleid, dat wil zeggen het voorzorgbeginsel en de Best Beschikbare Technieken. De restlozing wordt beoordeeld aan de hand van een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis, de tijdelijk toegestane concentratie voor drinkwaterinname en het maximaal terugdringen van de emissies. In mijn brief aan de drinkwaterbedrijven (kenmerk IenM/BSK-2015/172095) geef ik aan dat het ministerie samen met de stakeholders werkt aan een protocol dat een handelingsperspectief moet bieden bij dit soort gevallen van verhoogde concentraties onbekende antropogene stoffen. In dit traject zal ik beoordelen of de regelgeving met betrekking tot de normering van onbekende antropogene stoffen aanpassing behoeft. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Klopt het dat Duitsland veel minder strenge regels hanteert, waardoor de toegestane concentratie van pyrazol daar velen malen hoger ligt dan in Nederland? Op welke (overige) punten komen de normen voor de waterkwaliteit in het stroomgebied van Rijn en Maas niet overeen?
Pyrazol is een antropogene stof waarvoor nog geen toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis of norm is vastgelegd in de regelgeving, voor zowel de waterkwaliteit in het oppervlaktewater als voor drinkwater. Dit is ook in Duitsland het geval. Duitsland (het Umweltbundesambt, UBA) hanteert uit voorzorg vooralsnog een gezondheidskundige oriënteringswaarde in drinkwater van 3 μg/l, deze geldt voor een levenslange blootstelling.
In de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn zijn voor de zogeheten Rijnrelevante stoffen gezamenlijke normen afgeleid. Deze komen overeen, maar alle landen hanteren voor nationaal relevante stoffen eigen normen. In de Maas hanteert men voor de Maasrelevante stoffen de nationale normen, maar wordt wel gewerkt aan afstemming om de verschillen in normen te verkleinen of te verklaren. Over pyrazol wisselen Nederland en Duitsland informatie uit, onder andere hoe we van de aanpak van zo’n opkomende stof van elkaar kunnen leren. Dit zal ook in de ICBR en IMC besproken worden.
Bent u bereid om in Europees verband een striktere normering van pyrazol te bepleiten?
Het is vooralsnog onduidelijk hoe wijdverbreid pyrazol aanwezig is in het Nederlandse en Europese watersysteem, en hoe hoog de concentratie pyrazol is in oppervlaktewateren die niet door industriële emissie zijn belast. Indien pyrazol wijdverbreid voorkomt in het Nederlandse watersysteem, ligt mijn prioriteit bij onderzoek om te komen tot een adequate nationale toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis en norm bij de innamepunten en drinkwater.
Ook onder de Europese Richtlijn prioritaire stoffen is het mogelijk om te komen tot een Europese milieukwaliteitseis. Daarbij geldt als criterium dat een stof in meerdere lidstaten een probleem moet zijn om voor selectie voor de lijst prioritaire stoffen in aanmerking te komen. Ik zal het onderwerp daarom agenderen op de overleggen van de internationale stroomgebiedscommissies en betreffende werkgroepen van de Europese Commissie.
Het gebruik van de kankerverwekkende stof perfluoroctaanzuur ( ookwel PFOA of C8) bij Dupont in Dordrecht |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe DuPont met teflon een ongekende milieuramp veroorzaakte. Ook in Nederland?»?1
Ja.
Is het waar dat perfluoroctaanzuur een fluorkoolstofverbinding is die van nature niet in het milieu voorkomt, maar inmiddels bijna overal in de bodem, het drinkwater en in voedsel aanwezig is?
Ja. Perfluoroctaanzuur is een fluorkoolwaterstof die niet van nature voorkomt, maar wel wordt gevonden bij metingen in het milieu en in voedsel en drinkwater. Metingen in oppervlaktewater zijn ruim voorhanden, metingen in bodem zijn er nauwelijks. In 2007 werden door heel Europa monsters van oppervlaktewater genomen op 122 meetlocaties. In 97% van de monsters werd PFOA aangetroffen.
Ter bescherming van consumenten is door het Europees Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) in 2008 een norm opgesteld voor de maximale dagelijkse inname (TDI) van PFOA. Deze bedraagt 1,5 microgram per kilo lichaamsgewicht. Deze norm is in het verleden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebruikt voor een risicobeoordeling voor de Nederlandse situatie2. De conclusie was destijds dat de blootstelling aan PFOA via drinkwater en voedsel geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid, aangezien de concentraties in voeding en drinkwater dusdanig laag zijn dat de dagelijkse inname ver onder de TDI blijft.
Wat is de wetenschappelijke kennis in Nederland en het buitenland over de schadelijkheid van perfluoroctaanzuur voor de gezondheid?
Een overzicht daarvan kan onder andere worden gevonden in het dossier3 dat ten grondslag lag aan de plaatsing van deze stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen onder de REACH-verordening4.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) perfluoroctaanzuur in 2013 toevoegde aan de lijst van zeer zorgwekkende chemische stoffen?
Ja. Naar aanleiding van onder meer de plaatsing van de stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen (zzs) heeft het RIVM de stof op de Nederlandse zzs-lijst geplaatst.
Is het waar dat de Deense regering onlangs het gebruik van teflon in bakpapier, pizzadozen en ander verpakkingsmateriaal voor voeding heeft verboden vanwege de gezondheidsrisico’s van perfluoroctaanzuur en de Europese Commissie heeft gevraagd om de EU-regels rond fluorkoolstoffen zo snel mogelijk aan te scherpen?
Naar opgave van de Deense autoriteiten bestaat inderdaad de wens om Europese regels voor het gebruik van organische fluorverbindingen in voedselcontactmaterialen op te stellen, maar een daartoe strekkend verzoek heeft de betrokken diensten bij de Europese Commissie nog niet bereikt.
Overigens kent Denemarken geen verbod op PFOA in de genoemde producten. Wel is er sprake van een voorstel voor signaalwaarden voor de aanwezigheid van organische fluorverbindingen in papier en karton bestemd voor contact met voedingsmiddelen. Bij overschrijding van de signaalwaarden zou een aanvullende risicoanalyse moeten plaatsvinden.
Is het waar dat de Raad van ministers van de EU in mei heeft uitgesproken achter een complete, wereldwijde ban te staan van perfluoroctaanzuur in consumentenproducten?
De EU heeft in mei tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van verdragspartijen bij het Verdrag van Stockholm uitgesproken de bestaande, onder dit wereldwijde verdrag nog toegelaten gebruiken van perfluoroctaansulfonaat (PFOS) zoveel mogelijk te willen beperken. Dit naar aanleiding van een aanbeveling die het zogenaamde POP Review Committee op dit punt gedaan had.
Daarnaast heeft de EU dit voorjaar bij het secretariaat van dit verdrag het voorstel ingediend om perfluoroctaanzuur (PFOA) aan het verdrag toe te voegen5. Hierdoor zou op termijn het gebruik van deze stof wereldwijd uitgefaseerd moeten worden. Hoe breed een verbod wordt, en of dit al dan niet het gebruik in consumentenproducten afdekt, is afhankelijk van de onderhandelingen die hierover met de verdragspartijen gevoerd gaan worden.
Is het waar dat de Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) met betrekking tot het mogelijke risico voor kanker het voorzorgsprincipe heeft gehanteerd en dat de productie van perfluoroctaanzuur met ingang van dit jaar in de Verenigde Staten verboden is?
Nee. PFOA en een groot aantal gerelateerde verbindingen maken onderdeel uit van het PFOA Stewardship Program van het EPA. Dit programma is erop gericht om de bedrijven die PFOA produceren vrijwillig de productie uit te laten faseren. Naar opgave van de EPA is dit programma succesvol en zal er door de deelnemende bedrijven, die vrijwel het gehele productievolume vertegenwoordigen, aan het eind van dit jaar geen PFOA meer geproduceerd worden.
Is het waar dat in de VS 3.500 zaken tegen het bedrijf DuPont zijn aangespannen wegens vervuiling en ziekte bij de productie van teflon?
Ja, er lopen onder meer bij het federale gerechtshof van Columbus (Ohio) duizenden zaken die door inwoners van de staten Ohio en West-Virginia aangespannen zijn tegen DuPont.
Is het waar dat DuPont tot 2012 in Dordrecht teflon heeft geproduceerd met behulp van perfluoroctaanzuur?
Ja.
Is het waar dat er tussen 2005 en 2013 bij DuPont in Dordrecht een bloedmonitoringsprogramma voor medewerkers bestond, waaruit bleek dat medewerkers van DuPont extreem hoge doses perfluoroctaanzuur in hun bloed hadden?
Het betreffende bedrijf heeft de onderzoeksgegevens niet met Inspectie SZW gedeeld. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de gegevens met de Inspectie SZW te delen als deze daar aanleiding toe geven. Recentelijk is bekend geworden bij de Inspectie SZW dat een deel van de werknemers heeft deelgenomen aan een bloedmonitoringsprogramma. De reden tot het instellen van dit programma en de resultaten van dit programma zijn niet bekend bij de Inspectie SZW.
Zijn de onderzoeksgegevens van het interne gezondheidsonderzoek van DuPont gedeeld met de overheid?
Zie antwoord vraag 10.
Is het waar dat door de overheid nooit specifiek onderzoek is gedaan naar de mogelijke vervuiling van perfluoroctaanzuur in de omgeving van Dordrecht? Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de gezondheidseffecten van het gebruik van perfluoroctaanzuur bij DuPont in Dordrecht?
Sinds de jaren ’90 is bekend dat op het terrein van DuPont (tegenwoordig: Chemours) een bodemverontreiniging aanwezig is met onder andere PFOA. In 1999 is in het kader van de Wet bodembescherming door DuPont een raamsaneringsplan opgesteld. Voor het raamsaneringsplan is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag en Rijkswaterstaat is het bevoegd gezag voor de lozing op het oppervlaktewater. De voortgang van de sanering wordt jaarlijks gemonitord.
Daarnaast vormde de emissie van PFOA onderdeel van het onderzoek dat ten grondslag lag aan de vergunningen van het bedrijf. De vergunningverlening heeft volgens het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, steeds conform de geldende Nederlandse emissierichtlijn (NeR) plaatsgevonden, waarbij maxima aan de concentratie PFOA (20 mg/Nm3) en de jaarvracht (3.500 kg) zijn gesteld. In de laatste revisievergunning uit 2013 zijn geen emissie-eisen meer opgenomen voor PFOA, omdat de stof vanaf 1 september 2012 niet meer gebruikt wordt.
Ik vind het belangrijk om uit te sluiten dat er sprake kan zijn geweest van concentraties die geleid hebben tot gezondheidseffecten. Daarom zal ik het RIVM vragen om een onderzoek voor te bereiden waarin uitgezocht wordt tot welke concentraties PFOA in lucht en water de emissie kan hebben geleid en op basis hiervan een inschatting te maken van eventuele gezondheidseffecten.
Zijn er bedrijven in Nederland die perfluoroctaanzuur hebben geproduceerd of dat nog doen of bedrijven die perfluoroctaanzuur hebben gebruikt in hun productieproces?
Het is niet uit te sluiten dat meer bedrijven in Nederland in het verleden PFOA hebben geproduceerd of gebruikt. Er is echter geen specifiek onderzoek naar historisch gebruik door Nederlandse bedrijven beschikbaar. Door de Europese Commissie is in 2009–2010 onderzoek gedaan naar productie, import en gebruik van PFOA in de EU6. Hieruit blijkt dat sinds 2004 nog maar één bedrijf in de EU PFOA produceerde. Dit bedrijf heeft de productie in 2010 gestaakt.
PFOA is niet geregistreerd bij het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). Zonder registratie is productie en import in de EU in volumes groter dan 1 ton per jaar niet toegestaan op grond van de REACH-verordening.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het expertisecentrum PFOS, dat stelt dat Nederland achterloopt met betrekking tot het bewustzijn en wet- en regelgeving ten opzichte van fluorkoolstoffen?
Deze uitspraak wordt door mij niet gedeeld. Fluorkoolwaterstoffen vormen een zeer brede groep chemische verbindingen met vele toepassingen. De nadelige eigenschappen voor mens en milieu van een aantal fluorkoolwaterstoffen zijn aanleiding voor verregaande regulering, wereldwijd en in de EU.
Alhoewel zeer lage concentraties van PFOA zijn aangetoond in het Nederlandse milieu geven de beschikbare gegevens geen reden om specifieke, op de Nederlandse situatie gerichte maatregelen te nemen. De eigenschappen van deze groep stoffen en het feit dat ze in verschillende producten worden gebruikt maken een Europese of internationale aanpak noodzakelijk. Daarom is de regering nauw betrokken bij de initiatieven die in EU-kader ondernomen worden via de REACH-verordening en het Verdrag van Stockholm.
Is er kennis over de schadelijkheid voor de volksgezondheid van perfluoroctaanzuur in grondwater en drinkwater?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de politie dagelijks met levensgevaarlijke chemicaliën werkt |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin melding wordt gemaakt van levensgevaarlijke werkomstandigheden van politieagenten die illegale drugslabs moeten ontmantelen?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over dit onderwerp2
Ja.
Kent u het rapport waar de ACP naar verwijst? Is dit rapport het resultaat van het in de vorige antwoorden aangekondigde onderzoek van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de arbeidsomstandigheden waaronder onder politiemedewerkers drugslaboratoria en -afval moeten opsporen en opruimen? Kunt u het rapport waar nu sprake van is voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
Het betreffende inspectierapport is mij bekend. Het betreft inderdaad de in de vorige antwoorden genoemde herinspectie. Deze heeft op 27 november 2014 plaatsgevonden en zag op het nakomen van de Arbeidstijdenwet en de veiligheidsvoorschriften binnen de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) in de periode van 25 augustus 2014 t/m 21 september 2014. Zoals gevraagd doe ik u als bijlage bij deze antwoorden het rapport en de begeleidende correspondentie toekomen3. Voor mijn inhoudelijke reactie verwijs ik naar het antwoord op vragen 1, 2 en 5 van het lid Kooiman over hetzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 298, ingezonden 2 oktober 2015).
Is het waar dat politieagenten die belast zijn met het ontmantelen van illegale drugslabs of het opruimen van afval van synthetische drugs soms langer dan 24 moeten werken of dat werkweken van 60 uur eerder regel dan uitzondering zijn? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van dergelijke grote werkdruk voor de gezondheid en welzijn van de betrokken politieagenten? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze gevolgen zo klein mogelijk worden gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vanwege het werken met de explosieve, bedwelmende en bijtende stoffen de politie geen veiligheidsanalyse voor de medewerkers maakt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo, nee waarom niet? Is een dergelijke analyse dan niet verplicht?
Ik deel deze mening. Een dergelijke veiligheidsanalyse is verplicht en is inmiddels ook voor LFO-specifieke werkzaamheden uitgevoerd.
Hoeveel personen werken er in het team specialisten van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) en hoe heeft dit aantal de afgelopen twee jaren zich ontwikkeld? Is dit team qua omvang voldoende in staat en meegegroeid met de drugsproblematiek waar men mee te maken heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en gaat u dat team dan (laten) uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat gemeenten uitbreidingsvergunningen voor nertsenhouderijen goedkeuren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbod en tóch meer nertsen erbij, Gemert-Bakel en Laarbeek keuren uitbereiding goed?1
Ja.
Is het waar dat sinds de rechtbank de Wet op het verbod op de pelsdierhouderij (hierna: de wet) heeft geschorst alleen al in Noord-Brabant zes gemeenten vergunningen hebben verleend voor het houden van duizenden volwassen nertsen en er in Brabant in totaal bijna 15.000 volwassen nertsen bij zijn gekomen?
Ik kan bevestigen dat in de provincie Noord-Brabant sinds de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij op 15 januari 2013 in totaal voor acht bedrijven omgevingsvergunningen zijn afgegeven voor de uitbreiding van het aantal dieren. In totaal gaat het, sinds 15 januari 2013, om bijna 15.000 moederdieren. Dit is het totaal van uitbreidingsvergunningen minus een aantal ingetrokken vergunningen. De provincie Noord-Brabant kan niet bevestigen of de kooien voor het aantal vergunde dieren ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Zijn er andere gemeenten buiten Noord-Brabant waar er nertsenhouderijen bij zijn gekomen of waar uitbreidingen hebben plaatsgevonden sinds de wet is geschorst?
Het is nog niet bekend of in Noord-Brabant sprake is van daadwerkelijke realisatie van de omgevingsvergunningen voor uitbreiding. Het valt niet uit te sluiten dat er buiten de provincie Noord-Brabant nertsenhouderijen zijn bij gekomen dan wel zijn uitgebreid sinds het moment dat de wet buiten werking was gesteld. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het College van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat stelt niet de instrumenten te hebben om de ongewenste nieuwe vestiging of uitbreiding van nertsenhouderijen te voorkomen?
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van gemeenten met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter wel dat gemeenten bij de vormgeving van hun bestemmingsplannen rekening kunnen houden met de Wet verbod pelsdierhouderij (26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2718). Deze rechtszaak ging over een bestemmingsplan waarin alleen bestaande pelsdierhouderijen waren toegestaan. Het bestemmingsplan bood, gelet op de Wet verbod pelsdierhouderij, geen ruimte voor nieuwe pelsdierhouderijen. De Afdeling achtte dit toelaatbaar. De Afdeling overwoog dat aan de Wet verbod pelsdierhouderij weliswaar geen ruimtelijk motief ten grondslag ligt, maar dat de gemeente rekening mocht houden met de ruimtelijke gevolgen van die wet en de gevolgen van de wet voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat de Wet verbod pelsdierhouderij door de rechtbank Den Haag buiten werking was gesteld, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De gemeente mocht, aldus de Afdeling, belangrijke betekenis toekennen aan het door de wetgever beoogde verbod op pelsdierhouderijen.
Wat kunt u, nu de wet tijdelijk buiten werking is gesteld, doen om de uitbreiding van nertsenhouderijen te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij. De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) kan in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
Wanneer verwacht u een definitieve uitspraak in de beroepsprocedure die u heeft aangespannen tegen het opschorten van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het vermeende manipuleren van de IEA van de prognoses voor zon- en windenergie |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het vermeende manipuleren van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van de prognoses voor zon- en windenergie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel waarnaar in de vraag verwezen wordt.
Waarom uiten de Energy Watch Group en de Lappeenranta University zware beschuldigingen, waarin wordt gezegd dat het IEA jarenlang groeiprognoses heeft gemanipuleerd en daarmee de energietransitie heeft gefrustreerd?
De auteurs stellen dat het IEA de groei van hernieuwbare energie in de verschillende edities van de World Energy Outlook (WEO) systematisch te laag inschat. Het IEA presenteert in de jaarlijkse World Energy Outlook echter geen groeiprognoses in de zin van voorspellingen. Het gaat om uitkomsten van scenario’s met als doel de toekomstige ontwikkeling van energieproductie en -vraag in te schatten. De scenario’s die men gebruikt verschillen op het gebied van verondersteld overheidsbeleid. Daarom presenteert het IEA naast de doorrekening van bestaand beleid («Current Policies Scenario») ook een scenario waarin voorgenomen beleid is meegenomen («New Policies Scenario») en de laatste jaren ook een scenario dat laat zien wat er aan beleid nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 2 graden Celsius («450 Scenario»). Het IEA wijst er in de World Energy Outlook 2014 op dat de wereld qua CO2-emissies zit op een pad dat leidt tot een temperatuurstijging van 3,6 graden Celsius. Die waarschuwing en de speciale IEA-studies over klimaat en energie zijn eerder aanleiding geweest voor extra maatregelen in Nederland en elders, dan dat daardoor de energietransitie gefrustreerd zou zijn.2
Wat is uw oordeel over de juistheid van de World Energy Outlook (WEO) van het IEA?
De World Energy Outlook wordt met de grote zorgvuldigheid opgesteld door het IEA. Daarnaast is een groot aantal internationale experts betrokken bij de voorbereiding, wat mij extra zekerheid geeft dat de laatste inzichten uit wetenschap en energieveld daarin zijn meegenomen. Bij de berekeningen op basis van de verschillende scenario’s gaat het om de lange termijn energie-ontwikkelingen als gevolg van bestaand en nieuw overheidsbeleid. Om die reden geven de uitkomsten van de drie door het IEA gebruikte scenario’s ook verschillende uitkomsten. Omdat beleid en de ontwikkeling op de energiemarkt van jaar op jaar verschilt, worden jaarlijks bijstellingen gepresenteerd.
Is de aanname waar dat, als groeiprognoses van wind en zon neerwaarts worden bijgesteld, en nucleair en kolen opwaarts, dit kan leiden tot een negatief effect op de investeringen in duurzame energie?
Er is geen sprake van bijstelling van projecties. Lagere of hogere projecties voor bepaalde energiedragers zijn, als eerder uiteengezet, uitkomsten van scenarioberekeningen op basis van beleid en veranderingen op de energiemarkten.
Is het waar dat volgens de WEO aangekoerst wordt op 14% duurzame stroom in de wereld? Is het waar dat volgens de eerder genoemde instituten aangekoerst zou worden op 60% duurzame stroom in de wereld?
Het is mij niet duidelijk waarop genoemde percentages zijn gebaseerd. De World Outlook 2014 komt in alle drie de scenario’s tot aanmerkelijk hogere aandelen hernieuwbare elektriciteit dan in de vraag staat vermeld.
Hoe kan het grote verschil verklaard worden? Welke van de twee prognoses is realistischer?
Zie het antwoord op vraag 5.
Verschillen tussen projecties wordt doorgaans bepaald door de methodologie en de gehanteerde veronderstellingen. Het IEA hanteert scenario’s om een projectie te maken van toekomstige ontwikkelingen van vraag en aanbod op energiemarkten. Juist omdat er onzekerheid is over toekomstig beleid van overheden, maakt het IEA verschillende scenario’s. Die brengen in beeld hoe verschillend overheidsbeleid de ontwikkeling van de energiesector en van vraag en aanbod op de energiemarkten beïnvloedt. Er zijn dan ook geen uitspraken te doen over de juistheid van bepaalde projecties. Veel belangrijker vind ik dat ze mij inzicht geven in de bijdrage van verschillende maatregelen aan het realiseren van doelstellingen op het gebied van onder andere hernieuwbare energie en CO2-reductie. Dat inzicht helpt mij verantwoorde keuzes te maken over in te zetten beleidsmaatregelen.
Fraude met emissiesoftware door Volkswagen |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
In hoeverre wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (op het onderdeel NOx) ondermijnd door de uitstootfraude in de auto-industrie en wat gaat u hier aan doen?1
Het luchtkwaliteitbeleid hoeft naar aanleiding van de softwarefraude bij Volkswagen niet te worden aangepast. De beleidskeuzen daarvoor worden namelijk gebaseerd op modellen waaraan gemeten NOx-emissies van de auto’s op de weg onder praktijkomstandigheden ten grondslag liggen. Hierbij is grotendeels al meegenomen dat de praktijk NOx-uitstoot van dieselauto’s flink hoger is dan de norm. De laatste inzichten in praktijkemissies zoals op 6 juli gedeeld met uw Kamer zullen nog wel verwerkt moeten worden in deze modellen. Dit loopt mee met de jaarlijkse update die rond maart volgend jaar beschikbaar komt. De tegenvallende prestaties van de dieselauto’s zorgen ervoor dat er meer werk moet worden verzet om de normen te halen, omdat er vooral in de grote steden nog hardnekkige knelpunten zijn. In het kader van het Actieplan Lucht kijk ik samen met de steden welke extra maatregelen er nodig zijn om de normen te halen én om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover in november geïnformeerd.
In hoeverre wordt de Programmatische Aanpak Stikstof (en in het bijzonder de aannames in het model Aerius) ondermijnd door de uitstootfraude in de auto-industrie en wat gaat u hier aan doen?
In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en in AERIUS is gebruik gemaakt van emissiefactoren gebaseerd op gemeten NOx-emissies van auto’s op de weg onder praktijkomstandigheden. Dit betekent dat de hogere uitstoot is meegenomen in de berekeningen van de ontwikkelingen van stikstofdeposities.
De tegenvallende prestaties van dieselauto’s zorgen ervoor dat de daling van de stikstofdeposities als gevolg van het wegverkeer iets minder groot is dan wanneer aan de normen zou zijn voldaan. In de PAS is hier al rekening mee gehouden.
Het bericht dat de NAM bij de gaswinning in Groningen gebruik maakt van de omstreden techniek fracking |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de NAM voornemens is middels fracking de laatste restjes gas onder de put bij Roodehaan/Saaksum omhoog te krijgen?1
Ja.
Wat zijn de risico’s voor de omgeving van het gebruik van de omstreden fracking-techniek bij gaswinning?
Naar aanleiding van het voornemen van NAM om bij Saaksum te gaan fracken, heb ik op 18 september 2015 vragen van uw Kamer beantwoord. In die beantwoording heb ik aangegeven dat het hier niet om een nieuw winningsplan gaat, dat de werkzaamheden (stimuleren van de gasproductie) binnen het huidige winningsplan vallen en dat het niet gaat om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren.
Voor conventioneel fracken is één kortdurende behandeling meestal toereikend om de gasproductie op gang te brengen (of te houden). Bij schaliegaswinning zijn er per boring meerdere behandelingen nodig. De kans op aardbevingen bij conventioneel fracken is klein. In de afgelopen 50 jaar zijn in Nederland meer dan 220 fracks uitgevoerd. Hierbij zijn geen voelbare bevingen geconstateerd.
Alle activiteiten bij de uitvoering van diepboringen zijn onderworpen aan regels om risico’s te identificeren, te evalueren en te beheersen. Dat geldt ook voor de uitvoering van hydraulische stimulatiebehandelingen (frackbehandeling). Het instrument dat voor risicoidentificatie en -beheersing wordt gebruikt is het «veiligheids- en gezondheidsdocument», dat op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt opgesteld. In dit document worden niet alleen de mogelijke risico’s voor werknemers in kaart gebracht, maar ook voor de omgeving. Het «veiligheids- en gezondheidsdocument» wordt samen met het werkprogramma bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ingediend. Daarnaast zijn er wettelijke verplichtingen gesteld voor de bescherming van de omgeving in het Besluit Algemene Regel Milieu Mijnbouw, waarbij via een melding wordt aangegeven hoe daar invulling aan wordt gegeven. SodM toetst deze documenten in samenhang of de onderkende risico’s afdoende worden beheerst. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de activiteit (zoals een frackbehandeling) worden uitgevoerd. SodM inspecteert de naleving op locatie.
Is er een gedegen risicoanalyse gemaakt voordat er wordt gefrackt bij Roodehaan/Saaksum?
Voordat er wordt gefrackt bij Saaksum worden de risico’s geanalyseerd op de manier die in het antwoord op vraag 2 is beschreven. Op dit moment is de beoordelingsprocedure nog gaande. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de frackbehandeling worden uitgevoerd.
Zijn er alternatieven beschikbaar voor het fracken om de laatste resten gas uit een gasveld te winnen?
Er bestaan verschillende methoden om de opbrengst uit een gasveld te optimaliseren, waarbij de soort techniek die toegepast kan worden afhankelijk is van de soort reservoir. Voor gesteente met een relatief lage permeabiliteit (doorlaatbaarheid), zoals in het Saaksum-veld, is er momenteel geen alternatieve methode (anders dan fracking) beschikbaar om de laatste resten gas uit de bestaande putten te winnen.
Bent u er bekend mee dat de gemeenteraden van De Marne, Zuidhorn en Winsum en provinciale staten van Groningen hebben uitgesproken niet te willen dat de NAM fracking toepast bij de gaswinning?
Ja, ik heb hier brieven vanuit de provincie en gemeenten ontvangen.
Heeft de NAM overleg gehad met de betrokken gemeenten en de provincie over het voornemen over te gaan tot fracking?
Ja. NAM heeft vanaf december 2014 overleg gevoerd met betrokken gemeenten en provincie over de gaswinning uit het Saaksum-veld. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de bestuurders van de gemeenten De Marne, Zuidhorn en Winsum. Tevens is een gesprek gevoerd met het Waterbedrijf Groningen. Verder is er met de dorpsraden van Saaksum, Schouwerzijl, Warfhuizen/Roodehaan gesproken en is er een uitgebreide lijst met vragen van Dorpsbelangen Schouwerzijl beantwoord. Ook is de provincie Groningen geïnformeerd. Verder is er op 1 juli 2015 een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden.
Bent u bereid met de NAM in gesprek te gaan over het gebruik van de techniek fracken?
Mijn ministerie voert regulier overleg met de NAM over de activiteiten van de NAM. Ten aanzien van de aanstaande werkzaamheden zie ik echter geen reden en geen mogelijkheid om NAM te verzoeken deze niet uit te voeren, zoals hier voor aangegeven is dit een veilige manier om de put te stimuleren en dit wordt reeds jaren gedaan in Nederland.
Het recente arrest van het Europese Hof van Justitie inzake de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Europese Hof van Justitie over de interpretatie van de Kaderrichtlijn Water?1
Ja.
Hoe verhouden de conclusies van het arrest zich tot de Waterwet en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009, en de daarin opgenomen indirecte toetsing van projecten aan de waterkwaliteitsnormen uit de Kaderrichtlijn Water?2
De conclusies van het arrest ondersteunen de wijze waarop Nederland de Kaderrichtlijn Water heeft geïmplementeerd in de Waterwet en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Nederland heeft, anders dan de meeste Europese lidstaten, in regelgeving uitwerking gegeven aan het begrip «geen achteruitgang». Dit is gedaan als houvast voor de praktijk van de waterbeheerder en om discussie over de interpretatie van het begrip te voorkomen. Daarbij werkt Nederland al per kwaliteitselement. Dit betekent bijvoorbeeld dat als er een probleem is met de toestand voor het kwaliteitselement «vissen», dat geen effect hoeft te hebben over een besluit dat gaat over «kwik».
Het Europese Hof legt een vergelijkbare uitwerking van «geen achteruitgang» nu vast met het arrest.
Het arrest geeft verder aan dat de doelen van de Kaderrichtlijn Water moeten worden toegepast op projecten. Het Europese Hof heeft niet vastgesteld hoe deze toetsing precies moet plaatsvinden. Op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving dienen projecten aan de water- en beheerplannen te worden getoetst, waarin de doelen van de KRW zijn opgenomen.
Het arrest heeft overigens betrekking op een zaak uit Duitsland en doet geen uitspraak of toepassing van een programmatische aanpak daarbij moet worden uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de conclusies van het arrest kunnen betekenen voor vergunningverlening in de Nederlandse praktijk?
Op grond van de interpretatie gegeven in antwoord 2, wordt aangenomen dat de conclusies van het arrest geen gevolgen hebben voor vergunningverlening in de Nederlandse praktijk. Uiteindelijk zijn rechtelijke uitspraken bepalend of de huidige praktijk voldoet. Ik volg de ontwikkelingen in het waterrecht daarom nauwlettend.
Wat betekenen de conclusies van het arrest voor de wijze waarop in de Omgevingswet de programmatische aanpak is opgenomen?
Op grond van de interpretatie gegeven in antwoord 2, wordt aangenomen dat het arrest geen gevolgen heeft voor de wijze waarop in de Omgevingswet de programmatische aanpak is opgenomen. Ook hiervoor geldt dat de ontwikkelingen in het waterrecht nauwlettend worden gevolgd.
Hoe waardeert u het arrest, gelet op het feit dat Nederland het «afvoerputje» van Europa is en het daarom niet eenvoudig is om de waterkwaliteit te verbeteren?
Het beeld dat Nederland het «afvoerputje» van Europa is, dient genuanceerd te worden. Voor veel stoffen werkt het relatief schone Rijn-water verdunnend. Daardoor zijn concentraties in het hoofdwatersysteem voor bijvoorbeeld nutriënten lager dan het regionale watersysteem. Indien het arrest in bovenstroomse landen zou leiden tot aanscherping van de praktijk, zou dit positief zijn voor de kwaliteit benedenstrooms.
Wat gaat u, indien nodig, doen om voor voldoende aansluiting tussen Nederlandse regelgeving en de Kaderrichtlijn Water en voor voldoende ruimte voor projectontwikkeling te zorgen?
Om voldoende ruimte voor projectontwikkeling te verkrijgen is het in de eerste plaats nodig om een goede waterkwaliteit te behouden of waar nodig te realiseren en daarmee dus te voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Daarvoor heb ik in de stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 diverse maatregelen opgevoerd en die zijn de afgelopen jaren ook uitgevoerd. In de stroomgebiedbeheerplannen die dit jaar worden vastgesteld neem ik aanvullende maatregelen op voor de periode 2016–2021.
De Nederlandse regelgeving sluit goed aan op Kaderrichtlijn Water. Zoals gezegd volg ik de ontwikkelingen in het waterrecht nauwlettend. Indien daaruit volgt dat aanpassing nodig is, zal ik u hierover informeren.
Het rapport Stop met kiloknallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Stop met kiloknallen» van Wakker Dier, waaruit blijkt dat kiloknallers zorgen voor dierenleed in de vleesindustrie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de notitie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) in opdracht van Wakker Dier, waaruit blijkt dat de dalende opbrengst heeft geleid tot a) het houden van meer dieren per bedrijf, b) het houden van meer dieren per vierkante meter en c) het verhogen van de productie per dier?2
De notitie van het LEI beschrijft op een objectieve wijze de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen in de Nederlandse vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij in de periode 1980 – 2013.
Deelt u de conclusies van EFSA 2012 dat het verhogen van de productie per dier nadelige gevolgen heeft voor het dierenwelzijn, zoals bijvoorbeeld meer spenen per zeug fokken om zo meer biggen te werpen met hogere biggensterfte tot gevolg, het fokken van kippen die hun eigen gewicht niet meer kunnen dragen, het fokken van koeien op meer melk waardoor koeien welzijnsproblemen ondervinden zoals vruchtbaarheidsproblemen en uierontsteking? Zo nee, waarom niet?3
Naast verhoogde productie is een groot aantal factoren van invloed op het welzijn van dieren zoals bezettingsdichtheid, voeding, huisvesting, ingrepen en transport. Het EFSA-rapport waar u naar refereert gaat over varkens. Daarin staat dat er sprake is van verminderd welzijn wanneer er niet voldoende productieve spenen zijn voor deze extra biggen. De stuurgroep bigvitaliteit heeft ten doel de biggensterfte terug te dringen en zet erop in dat een zeug de biggen ook zelf moet kunnen grootbrengen en daarvoor voldoende spenen heeft. Of de ontwikkeling naar een grote toom per zeug maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming. Ik ben hierover in gesprek met de stuurgroep bigvitaliteit. Voor mijn standpunt over verhogen van de productie per melkkoe verwijs ik u naar mijn brief van 14 juli 2015 over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Bent u bereid tot regelgeving die grenzen stelt aan de verhoging van de productie per dier ten behoeve van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 14 juli jl. zal ik geen norm stellen aan de melkgift per koe. Ook ben ik niet voornemens voor andere diersoorten normen op te stellen.
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren. Hij heeft er belang bij dat zijn dieren, ouders en nakomelingen, gezond en vitaal zijn, ook bij verhoging van de productie. Hij kan daaraan bijdragen door het kiezen van bepaalde rassen, goede huisvesting, goed management. Ik zie de fokkerij als een kans en mogelijkheid om verdere stappen te zetten naar een duurzame veehouderij. Ook fokkerijorganisaties en de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in deze.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het Compendium voor de Leefomgeving dat het houden van meerdere dieren per vierkante meter leidt tot een verminderde weerstand en een hogere infectiedruk, waardoor boeren meer antibiotica gingen gebruiken met het gevolg dat er anno 2015 sprake is van antibioticaresistentie met grote risico’s voor de volksgezondheid? Bent u met ons van mening dat een effectieve maatregel binnen het antibioticabeleid het verminderen van de dierbezetting is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te treffen? Zo nee, waarom niet?4
De veehouderijsectoren hebben de afgelopen jaren een stevige daling in het antibioticumgebruik gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse maatregelen door de sectoren ingevoerd. Deze zijn veelal bedrijfsspecifiek van aard. Een goede diergezondheid vraagt om een bedrijfsspecifieke aanpak waarbij meerdere factoren worden betrokken, in plaats van eendimensionale maatregelen sector breed. In de Kamerbrief van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 638, nr. 200) is per sector aangegeven welke maatregelen zij oppakken om een verdere daling in het gebruik te realiseren. In deze brief is tevens aangegeven dat de komende periode benut wordt om het beleid te reflecteren en te komen tot een vervolgbeleid voor de komende 5 jaar. Met dit vervolgbeleid zullen bestaande en nieuwe maatregelen ingevoerd worden gericht op de vermindering van resistentie, verdere daling in het gebruik en verdere verbetering van de diergezondheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Inspecteur Generaal-NVWA en conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het prijsbeleid van supermarkten voedselfraude in de hand werkt en dat voedselschandalen een onoverkomelijk gevolg zijn van de lage marges die de vleesketen hanteert?5 6 7
In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) heb ik reeds aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat supermarkten aanbiedingen voor vlees hanteren, waarbij het product zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Dergelijke aanbiedingen kunnen leiden tot extra prijsdruk in de keten (onder meer boer en slachterijen). Ik deel de zorg hierover. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Daar komt bij dat wanneer de marges te klein worden, er druk kan ontstaan om de grenzen van het wettelijk minimum op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Mijn beleid is gericht op een markt gestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt (brief van 6 juni 2014, Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven en bij de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund, onder andere met de pilot in de agrofoodsector over een gedragscode eerlijke handelspraktijken.
Tevens gaf ik in mijn brief van 14 januari 2015 aan dat met het CBL en de overige organisaties die deel uitmaken van de Alliantie Verduurzaming Voedsel (FNLI, KHN, LTO en Veneca), in de Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 afgesproken is dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Prijsafspraken als zodanig maken hier geen onderdeel van uit, maar wel dat een eerlijke prijs voor de producent onderdeel is van duurzaamheid. Ook gaf ik aan in gesprek te zullen gaan met verschillende grote supermarkten met als doel te komen tot afspraken over het uitbannen van het stunten met vlees. Op 29 januari 2015 heb ik met enkele supermarkten en de branchevereniging Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over het goedkoop aanbieden van vlees. In het gesprek heb ik benadrukt dat een dergelijke strategie niet past in tijden van vleesschandalen en ook niet bij de gezamenlijke wens tot verduurzaming van de vleesketen. In het gesprek werd bevestigd dat er sprake is van een gedeelde wens om te komen tot (verdere) verduurzaming van de vleesketen. Daar hoort prijsvorming en het effect daarvan in de keten bij. Tevens voer ik met enkele individuele supermarkten gesprekken hierover.
Mijn standpunt omtrent het verbieden van vlees onder de kostprijs heb ik reeds uiteengezet in mijn brief van 6 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Zoals ik in die brief heb aangegeven verwacht ik geen positief effect van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
Erkent u dat het produceren van goedkoop vlees onwenselijk is omdat dit een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn? Bent u bereid om de verkoop van vlees onder de kostprijs te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken betreffende het door u aangekondigde convenant kiloknallers? Bent u bereid om de bulkproductie van goedkoop vlees, bestemd voor de export, uit te faseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het RLI-Rapport “Rijk zonder CO2: naar een duurzame energievoorziening in 2050” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur (Rli) «Rijk zonder CO2: naar een duurzame energievoorziening in 2050» van 24 september 2015?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u in uw brief van 13 juli 2015 aangeeft bij de RLi advies te vragen over de beleidsopgaven voor het bereiken van een volledig duurzame energievoorziening in 2050?2
Ja.
Valt het u ook op dat het RLi-rapport zich beperkt tot het onderzoeken van maatregelen om CO2 uitstoot te beperken?
Ik heb de RLI op 9 december 2014 om een advies voor het Energierapport 2015 gevraagd. De adviesvraag luidde als volgt:
De RLI heeft op 24 september jl. haar advies, het rapport «Rijk zonder CO2 – naar een duurzame energievoorziening in 2050» openbaar gemaakt. De RLI heeft hierin een volledig duurzame energievoorziening gedefinieerd als een koolstofarme energievoorziening die leveringszeker, veilig en betaalbaar is. Dit betekent niet dat de RLI andere te vermijden uitstoot, zoals methaan en fijnstof, buiten beschouwing heeft gelaten. Zo doelt de RLI met CO2 ook op CO2-equivalenten, waaronder methaan. Daarnaast benadrukt de RLI dat een duurzame energievoorziening zorgt voor een betere luchtkwaliteit en bijdraagt aan onze gezondheid. Ik vind een aanvullende opdracht voor de RLI dan ook niet opportuun.
Eind dit jaar kom ik met het Energierapport, waarbij ik gebruik zal maken van het advies van de RLI. In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de energievoorziening in Nederland, waarbij ook ingegaan wordt op specifieke dilemma’s die relevant zijn richting een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Het Energierapport is namelijk niet het eindpunt en zal dus ook niet ingaan op het totaalbeeld aan maatregelen. Gegeven de complexiteit van het energievraagstuk en de noodzaak van een breed gedragen beleid hecht het kabinet sterk aan dialoog. Burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties worden daarom uitgenodigd hun kennis en kunde in te brengen in een dialoog over de in het Energierapport genoemde thema’s en dilemma’s. De Energiedialoog start in 2016 en de uitkomsten hiervan zijn een essentiële inbreng voor de Beleidsagenda ik in het najaar van 2016 zal uitbrengen.
Wat was de exacte opdracht van u aan het RLi?
Zie antwoord vraag 3.
Indien uw opdracht in de adviesaanvraag alleen gericht was op het vermijden van C02 uitstoot, waarom heeft u dan andere, te vermijden, uitstoot zoals methaan en fijnstof buiten beschouwing willen laten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voornemens het RLi nog een aanvullende opdracht geven, zodat er een totaal beeld aan maatregelen ontstaat, bijvoorbeeld ook op het gebied van hernieuwbare energie?
Zie antwoord vraag 3.
De berichtgeving rondom de fraude met emissiesoftware door Volkswagen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rondom de fraude met emissiesoftware door Volkswagen?1
Ja.
Op welke wijze heeft Volkswagen fraude gepleegd met het meten van de uitstoot van haar auto’s in de Verenigde Staten?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 1 die op 24 september 2015 is gesteld door de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu inzake de fraude met testen van uitstoot van auto’s.
Zijn er aanwijzingen dat andere automerken ook op een dergelijke oneigenlijke wijze de emissietesten beïnvloeden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 18 die op 24 september 2015 is gesteld door de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu inzake de fraude met testen van uitstoot van auto’s.
Is er fraude gepleegd met software en/of hardware in Nederland en/of in de rest van de EU? Kan hierdoor de uitstoot van Volkswagens in Europa te positief zijn weergegeven?
Volkswagen heeft in het persbericht van 22 september 2015 aangegeven dat onrechtmatigheden met de NOx-emissies betrekking hebben op voertuigen met het motortype Type EA 189 en dat het wereldwijd om elf miljoen voertuigen gaat. De afgelopen dagen is bekend geworden dan het niet alleen om modellen van Volkswagen gaat, maar ook van andere merken van de Volkswagen Groep en dat het niet alleen dieselpersonenauto’s betreft, maar ook dieselbestelauto’s.
Navraag bij de RDW heeft opgeleverd dat aan de hand van deze motorcode niet precies kan worden achterhaald om welke voertuigentypen het gaat en hoeveel voertuigen er daarvan in Nederland zijn toegelaten. Zodra de noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn zal de RDW de aantallen achterhalen.
Als gevolg van de fraude is de NOx-uitstoot in de praktijk van de betreffende modellen dieselpersonenauto’s van Volkswagen flink hoger dan op grond van de Europese norm voor NOx-emissies mag worden verwacht.
Is er sprake geweest van oneerlijke concurrentie doordat Volkswagens een lager bijtellingspercentage, een lager tarief in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) of een lager tarief in de motorrijtuigenbelasting (MRB) genoten?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 14 die op 24 september 2015 is gesteld door de Commissie Infrastructuur en Milieu inzake de fraude met testen van uitstoot van auto’s.
Wat zijn de verschillen tussen de wijzen waarop de Verenigde Staten en de EU de uitstoot van personenauto’s meten?
De voornaamste verschillen tussen de wijzen waarop de Verenigde Staten en de EU de uitstoot van personenauto’s meten, zijn als volgt:
Ongeveer 10% van de nieuwe modellen wordt getest. In Europa houdt de typegoedkeuringsinstantie toezicht op de productie. Deze moet blijven overeenstemmen met de goedkeuringseisen. Onderdeel van het geëiste kwaliteitssysteem is dat de fabrikant de testen in een percentage van de gevallen herhaalt.
Wat vindt u dat er moet gebeuren om vast te stellen of deze fraudezaak ook gevolgen heeft in Nederland en/of in de rest van de EU?
Elke Europese typegoedkeuringsinstantie moet erop toe dat metingen voor de afgegeven goedkeuringen correct worden uitgevoerd. De typegoedkeuringsinstantie van het land dat voor de betreffende modellen van het Volkswagen concern de Europese typegoedkeuring heeft afgegeven, moet dus een onderzoek instellen.
Zoals vermeld op de nieuwssite van de NOS2 wordt dit nu in gang gezet: Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA heeft Volkswagen tot en met 7 oktober 2015 de tijd gegeven om een oplossing te vinden voor de frauduleuze dieseltesten, bericht Bild am Sonntag. De juridische afdeling van de autofabrikant moet voor die tijd met maatregelen en een tijdschema komen.
KBA wil dat Volkswagen er zo snel mogelijk voor zorgt dat de voertuigen weer aan de typekeuringseisen voldoen. Als er geen bevredigend plan komt, kan de typegoedkeuringsinstantie besluiten dat Volkswagen de auto's waarmee mogelijk is gemanipuleerd niet meer mag verkopen en niet meer mag verplaatsen.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het als nieuw verkopen van geïmporteerde sloopauto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Sloopauto als nieuw verkocht» en «Glimmende Amerikaan was maanden terug nog total loss»?1
Ja.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid naar Nederland via andere EU-landen vanuit de VS geïmporteerde auto’s die een schadeverleden hebben? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de totale hoeveelheid voertuigen die met een schadeverleden vanuit de VS via andere EU-landen worden aangeboden in Nederland voor herinschrijving. Op grond van de Europese Richtlijn 1999/37/EG inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen is alleen het overlegde kentekenbewijs van het laatste EU-land voor de herinschrijving relevant. Daaraan valt niet de historie van een auto af te lezen, noch wat land betreft noch wat schadeverleden betreft. Het Algemeen Dagblad ontleent de cijfers van het bedrijf Carfax, dat gegevens verzamelt (en verkoopt) over de historie van tweedehandse Amerikaanse voertuigen. Ik beschik niet over deze gegevens; de onderhoudshistorie is namelijk niet bepalend voor de actuele staat van het voertuig.
Om een indicatie van de in het artikel geschetste problematiek met geïmporteerde voertuigen via Litouwen te geven heeft de RDW wel kunnen uitzoeken hoeveel voertuigen vanuit Litouwen zijn geïmporteerd naar Nederland. Daarbij is tevens onderzocht in hoeveel van deze auto’s vanwege schade een zogenoemde WOK-status (Wachten op Keuring) hebben gekregen. Een WOK-status houdt in dat het voertuig niet mag rijden op de openbare weg; deze status kan alleen worden opgeheven als het voertuig (na herstel) een technische keuring door de RDW positief heeft doorstaan. Het betreft:
2013: 185, waarvan 8 een WOK-status kregen
2014: 193, waarvan 10 een WOK-status kregen
2015 t/m september:185, waarvan 4 een WOK-status kregen.
Welke instrumenten heeft u om de onderhoudshistorie van geïmporteerde auto’s voor consumenten inzichtelijk te maken? Benut u deze instrumenten ten volle? Zo nee, waarom niet?
De onderhoudshistorie van voertuigen is niet bepalend voor de actuele staat van het voertuig. Alle voertuigen die van buiten de Europese Unie worden geïmporteerd moeten bij een van de Europese toelatingsautoriteiten een toelatingskeuring doorstaan om vast te stellen of ze aan de Europese eisen voldoen. Bij import van voertuigen uit een ander EU-land naar Nederland controleert de RDW of het voertuig voldoet aan bepaalde technische eisen en of deze moeten worden aangemerkt als een schadevoertuig. Hiervoor wordt getoetst aan zeven schadecriteria, zoals beschadiging frame, ernstige brand- of waterschade en ernstige vervorming van de dragende carrosseriedelen. Als dit het geval is krijgen deze voertuigen de WOK-status en wordt dit geregistreerd in het kentekenregister. Uiteraard moeten alle voertuigen een geldige APK hebben om te mogen rijden op de openbare weg. Via de website van de RDW is op te vragen of een voertuig een geldige APK heeft of de WOK-status en deze informatie kan daarmee van waarde zijn voor consumenten bij de aanschaf van een voertuig.
In hoeverre kunnen particulieren autohandelaren aansprakelijk stellen als zij een schadeverleden bij verkoop hebben verzwegen? In hoeverre is het hierbij relevant of de autohandelaar van dit schadeverleden op de hoogte was?
Kopers van een voertuig kunnen de civielrechtelijke middelen aanwenden als zij een voertuig kopen dat niet aan de verwachtingen voldoet die door de verkoper zijn gewekt of als de verkoper iets heeft verzwegen.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen rondom het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne markt?2
De onderhandelingen over het voorstel zijn recent weer opgepakt, nadat de Europese Commissie op verzoek van de Raad een aanvullend rapport heeft opgeleverd naar de mogelijke fiscale consequenties van het voorstel. De verwachting is dat volgend jaar de onderhandelingen kunnen worden afgerond.
Deelt u de mening dat een in de hele EU geaccepteerde keuring deugdelijk moet zijn, en geen papieren werkelijkheid mag zijn?
Ja.
Wat gaat u doen om de papieren werkelijkheid te doorbreken en ervoor te zorgen dat een keuring in Litouwen ook daadwerkelijk iets zegt over de kwaliteit van de geïmporteerde auto?
Hoewel er geen specifiek onderzoek naar is gedaan heb ik op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de keuring in Litouwen van onvoldoende kwaliteit is. De RDW heeft mij laten weten geen bijzonderheden te signaleren bij geïmporteerde voertuigen uit Litouwen.
Bent u bereid met uw Litouwse collega in gesprek te gaan om de inspectie van van buiten de EU geïmporteerde auto’s te verscherpen? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor op dit moment geen aanleiding, maar als er concrete signalen komen waaruit blijkt dat er iets mis is met de Litouwse keuring zal ik dat niet nalaten.
Heeft u de mogelijkheid om de Litouwse keuring tijdelijk niet te erkennen? Zo ja, bent u voornemens van deze mogelijkheid gebruik te maken? Zo nee, bent u bereid in Europees verband een voorstel te doen dat het mogelijk maakt een keuring van in gebreke blijvende landen niet te erkennen?
Voertuigen die in een ander EU-land zijn toegelaten kan Nederland in beginsel niet weigeren voor registratie. Op dit moment heb ik geen aanleiding om in Europa te pleiten om dit te veranderen. Nederland mag, zoals eerder gesteld, wel controleren of het voertuig voldoet aan bepaalde technische eisen of moet worden aangemerkt als een schadevoertuig, zodat er voor wordt gewaakt dat er geen schadevoertuigen op de Nederlandse wegen terecht komen.
Welke andere landen (naast Litouwen) worden veel gebruikt om auto’s naar de EU te importeren? Bent u bereid eveneens met uw collega’s uit deze landen het gesprek aan te gaan?
Ik heb de Rai Vereniging en de RDW gevraagd of zij over de gevraagde informatie beschikken, maar het is helaas niet bekend welke landen veel worden gebruikt om auto’s naar de EU te importeren.
De aanpak van luchtvervuiling door scooters |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over de luchtvervuiling door scooters op fossiele brandstoffen en herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen over vervuilende tweetakt scooters?1 2
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ook de eerder gegeven antwoorden op uw schriftelijke vragen over tweetakt scooters herinner ik me.
Wanneer in 2017 gaan de nieuwe Euro 4 normen voor scooters exact in?
Verordening Nr. 168/2013 bepaalt dat bij nieuw af te geven typegoedkeuringen voor scooters vanaf 1 januari 2017 de Euro 4 eisen moeten worden gehanteerd.
Klopt het dat de Euro 4 norm alleen voor nieuwe modellen geldt en dat een oud model dat niet aan deze norm voldoet dus in productie kan blijven? Zo ja, wanneer wordt naar verwachting de laatste tweetakt scooter verkocht? Ziet u mogelijkheden om dit binnen Europa aan te scherpen zodat deze verouderde modellen vanaf de ingangsdatum van Euro 4 niet meer worden geproduceerd?
Voertuigen die zijn typegekeurd volgens de Euro 2 en Euro 3 voorschriften mogen nog tot 1 januari 2018 in Nederland worden geregistreerd. Dat betekent dus dat, aangenomen dat de introductie van Euro 4 zoals algemeen verwacht het einde betekent van tweetakt, vanaf 1 januari 2018 geen tweetakt scooters meer worden toegelaten tot het verkeer. Voor zover het om handelsvoorraad gaat, kunnen lidstaten toestaan dat aantoonbaar voor die datum geproduceerde voertuigen nog wat langer worden geregistreerd. In overleg met de RDW wordt bezien of het mogelijk is voor Nederland van die laatste mogelijkheid geen gebruik te maken, en de registratie van voertuigen die niet aan de Euro 4 eisen voldoen op een zo vroeg mogelijk moment als de Europese wetgeving toestaat te beëindigen.
Op welke manier gaat u de komende maanden aan de slag om de luchtverontreiniging door scooters en de gezondheidseffecten daarvan verder terug te dringen?
De Europese toelatingsregels zijn met verordening Nr. 168/2013 voor een langere periode vastgelegd. Hiermee wordt de uitstoot door scooters sterk teruggedrongen. Het is aan de decentrale overheden om de bestaande vloot aan te pakken waar en hoe zij dat wenselijk achten.
Bent u op de hoogte van de plannen van verschillende gemeenten om een milieuzone in te stellen voor vervuilende scooters?3
Ja.
Bent u bereid om gemeenten tegemoet te komen door technische- en emissiekenmerken van tweewielers centraal te registreren en te koppelen aan het kenteken, zodat gemeenten hier handhaafbaar beleid op kunnen maken? Zo nee, bent u bereid om de steden op een andere manier tegemoet te komen om lokaal de vervuiling en overlast van scooters terug te dringen?
Bij de registratie van de brom- en snorfietsen enkele jaren geleden is mede op verzoek van de Kamer gekozen voor een wijze van registratie die minimale kosten voor de betrokken eigenaren betekende. Het met terugwerkende kracht vastleggen van de technische kenmerken van de gehele bestaande vloot van brom- en snorfietsen is daarmee niet verenigbaar.
Klopt het dat scooters met de Euro 4 norm nog steeds vervuilender zijn dan moderne auto’s?
Dat is juist. Pas met de introductie van Euro 5 geldt een pakket van eisen dat vergelijkbaar is met de Euro 5 eisen voor auto’s.
Wat is de reden dat niet gelijk wordt overgestapt op de Euro 5 norm? Deelt u de mening dat er totaal geen technische of economische noodzaak meer is om nog verkoop van kleine tweewielers met verbrandingsmotor toe te staan aangezien voor alles waar een scooter of brommer voor wordt gebruikt een elektrisch exemplaar voldoet, e-scooters vaak nauwelijks duurder dan viertakt scooters zijn en veel goedkoper zijn in het gebruik?
In Europees verband is afgesproken dat niet meteen op Euro 5 wordt overgestapt. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was om de fase van Euro 3, die niet veel voorstelde, te schrappen en de fasen Euro 4 en Euro 5 naar voren te halen. Hier was helaas geen meerderheid voor te vinden in Europa.
Voor veel gebruikers zijn de gebruiksmogelijkheden van de nu op de markt zijnde e-scooters (aanschafprijs, actieradius) waarschijnlijk voldoende om in hun behoeften te voorzien. Er zijn echter ook gebruikers voor wie de huidige in aanschafprijs concurrerende e-scooters qua actieradius niet voldoen. Er zijn wel e-scooters op de markt met een grotere actieradius, maar die zijn voorzien van zodanig dure batterijen dat zij in aanschafprijs op dit moment nog niet kunnen concurreren. Een zakelijke gebruiker zal daarbij wellicht de afweging maken dat de lagere gebruikskosten de hogere aanschafkosten kunnen compenseren. Particuliere gebruikers hebben in de regel minder oog voor de Total Cost of Ownership.
Waarom bent u niet bereid hiervoor in Europa te pleiten, gezien de milieuwinst die hiermee te boeken is en gezien het feit dat de Kamer in de motie Dik-Faber heeft gepleit voor het uiterlijk in 2017 toevoegen van de emissie-eisen voor ultrafijnstof voor bromfietsen bovenop de eisen ten aanzien van koolwaterstoffen en dus voor het invoeren van de Euro 5 norm in 2017? Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van deze motie?4
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen die voorafgingen aan de vaststelling van verordening Nr. 168/2013 vergeefs gepleit voor eerdere invoering van strengere eisen. In antwoord op eerdere vragen van uw Kamer (kst. 33 750 XII, nr. 64) is aangegeven dat de invoering van een expliciete norm voor ultrafijnstof in 2017 niet realistisch is. De eisen voor 2017 (Euro 4) liggen vast. Er is voorts nog geen geharmoniseerde meetmethode voor de uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsmotoren. Voor de inwerkingtreding van Euro 5 in 2020 zal de Europese Commissie een analyse uitvoeren om te bezien of zij tot een voorstel kan komen ten aanzien van ultrafijnstof. Daarbij is relevant dat de huidige relatief hoge uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsen voor een belangrijk deel uit gecondenseerde koolwaterstoffen bestaat, die via de eisen aan de uitstoot van koolwaterstoffen ook met Euro 4 al sterk wordt aangescherpt. Verlaging van de uitstoot van koolwaterstoffen draagt nog op een andere manier bij aan de vermindering van de blootstelling van burgers aan ultrafijnstof. Koolwaterstoffen zijn namelijk een belangrijke bouwsteen voor de vorming van secundaire aerosolen, die een belangrijk deel vormen van de totale concentraties fijnstof en ultrafijnstof.
Bent u bereid om met de scooterbranche in overleg te treden om zo tot afspraken te komen die tot een versnelde stop op de import en verkoop van vervuilende twee-takt scooters en zo mogelijk ook vier-takt scooters leidt en elektrische tweewielers als schoon alternatief stimuleert? Bent u bereid om hierover een GreenDeal te sluiten?
In de brief van 6 juli 2015 aan uw Kamer is aangegeven welke acties in gang zijn gezet ter uitvoering van de motie Cegerek c.s. (kst. 34 000-XII, nr. 32) die aandrong op de stimulering van de verkoop van elektrische scooters als alternatief voor tweetaktscooters. Voorts heb ik tijdens het AO Leefomgeving van 1 oktober jl. aangegeven altijd open te staan voor Green Deals. Ook op dit terrein.
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie Hoogland/Van Veldhoven over het verplaatsen van de snorscooter van het fietspad naar de rijbaan? Kun u de uitwerking van deze motie vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar de Kamer sturen?5
De brief waarin wordt uiteengezet hoe uitvoering gegeven wordt aan de motie Hoogland/Van Veldhoven zal voor de begrotingsbehandeling van het ministerie aan uw Kamer worden gestuurd.
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel dat uitvoering geeft aan de motie Dik-Faber over het verscherpen van de controle op voertuigeisen voor bromfietsen bij de Kamer wordt ingediend?6 Kunt u aangeven in hoeverre het reeds binnen de bestaande regelgeving mogelijk is om de controle op voertuigeisen conform deze motie aan te scherpen bijvoorbeeld door intensivering van het toezicht en het vervangen van de papieren testen door een emissietest af-fabriek?
Voor het verscherpen van het toezicht is naar het zich thans laat aanzien geen wijziging van een wet in formele zin nodig. Verbetering van het toezicht moet allereerst plaatsvinden binnen de relatie tussen fabrikanten en typekeuringsautoriteiten. Streng toezicht bij de registratie na import in Nederland is dweilen met de kraan open als de kwaliteit bij de fabricage niet in orde is. Bovendien is uit een juridische analyse gebleken dat er geen Europeesrechtelijke basis is voor fysieke controles op het voldoen aan de eisen als de importeur en fabrikant over een geldige typegoedkeuring beschikken. Die typegoedkeuring is overigens niet gebaseerd op een «papieren» test, maar op een emissietest onder toezicht van de typekeuringsautoriteit, veelal uitgevoerd in het testlaboratorium van de fabrikant. Na het verlenen van de typegoedkeuring moet de fabrikant tot genoegen van de typegoedkeuringsautoriteit aantonen met documentatie en vervolgtesten dat zijn kwaliteitsborgingsysteem zo functioneert dat alle geproduceerde exemplaren, waarvoor naar de typegoedkeuring wordt verwezen, aan de eisen voldoen. Dit toezicht door de typekeuringsautoriteit is in de nieuwe verordening verder gespecificeerd en nu minder vrijblijvend. Het huidige momentum rond de fraude bij Volkswagen kan de aandacht voor een effectiever toezicht door de typekeuringsautoriteiten een impuls geven. De Europese Commissie heeft daartoe inmiddels ook een klemmend beroep op de lidstaten gedaan om hun toezichthoudende rol serieus te nemen.