De verkoop van illegaal gefokte dieren met ernstige erfelijke aandoeningen via Marktplaats. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op Marktplaats talloze advertenties zijn aangetroffen waarin kittens van het ras Scottish Fold en aanverwante kruisingen worden aangeboden?1
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om te fokken met Scottish Fold katten, omdat deze dieren continu ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen?
Ja, het is op grond van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren verboden om te fokken met katten met vouworen (waaronder Scottish Fold katten), omdat deze katten drager zijn van een gen dat zorgt voor kraakbeenafwijkingen in het hele lichaam. Hierdoor krijgen ze op latere leeftijd ernstige gezondheidsproblemen, zoals kreupelheid en pijn. Ik vind het vreselijk dat deze dieren nog steeds worden gefokt.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van House of Animals blijkt dat in drie maanden tijd via meer dan honderd advertenties Scottish Fold kittens zijn aangeboden?
Uit het onderzoek blijkt helaas dat een verbod op het fokken met katten met vouworen onvoldoende effectief is. Daarom werk ik ook aan een houdverbod voor deze katten.
Hoe verklaart u dat fokkers deze illegaal gefokte dieren nog steeds kunnen verkopen via online handelsplatformen, zoals Marktplaats?
Deze dieren kunnen worden verkocht via online handelsplatformen, omdat het momenteel nog toegestaan is om Scottish Fold katten te houden, kopen en voor de verkoop aan te bieden. Online handelsplatformen hebben geen verplichting om na te gaan of de aangeboden kittens legaal zijn gefokt. Voor een online handelsplatform is het ook niet mogelijk om op basis van een advertentie vast te stellen of de aangeboden kittens illegaal zijn gefokt.
Herkent u de signalen dat advertenties voor Scottish Fold kittens op Marktplaats niet adequaat worden verwijderd, in tegenstelling tot andere op het platform verboden producten, zoals sigaretten?
De verkoop en aankoop van dieren op Marktplaats is in beginsel toegestaan als de handel hierin niet is verboden door nationale of internationale wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld sinds 1 juli 2023 de online verkoop van tabak en e-sigaretten verboden. Advertenties voor Scottish Fold kittens zijn dat niet. De vergelijking tussen sigaretten en Scottish Fold kittens kan dan ook niet gemaakt worden.
Deelt u de mening dat Marktplaats hiermee ernstig dierenleed faciliteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het zijn de fokkers van deze katten die dit ernstige dierenleed veroorzaken voor hun eigen (financiële) gewin.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2023 113 waarschuwingsbrieven en 227 naleefbrieven heeft verstuurd naar fokkers van Scottish Fold katten?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat al zeker 10 jaar verboden is te fokken met dit soort katten, geen tijd meer is voor waarschuwingen, maar dat er meteen moet worden ingegrepen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het artikel uit het Besluit houders van dieren dat gaat over het fokken met gezelschapsdieren is inderdaad op 1 juli 2014, dus bijna 10 jaar geleden, in werking getreden. Het betreft hier echter een open norm, waarbij pas meer recent duidelijk is geworden2 en gecommuniceerd3, 4 dat het fokken met katten met vouworen een overtreding van dit artikel is. Daarom is het niet gek dat er op dit moment waarschuwingen worden verstuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar, naar aanleiding van advertenties op Marktplaats, handhavend opgetreden bij fokkers van Scottish Fold katten?
De NVWA heeft in 2023 naar aanleiding van advertenties op Marktplaats 113 officiële waarschuwingen en 227 naleefbrieven verstuurd naar fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold katten.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar de betaalgegevens en/of de advertentiehistorie van verkopers van Scottish Fold katten gevorderd?
Vanaf juni 2023 verstuurt de NVWA officiële waarschuwingen naar aanbieders van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold. Ten behoeve van het kunnen versturen hiervan is gestart met het vorderen van gegevens bij banken. In 2023 heeft de NVWA bij Marktplaats 201 keer de advertentiehistorie en bankrekeningnummers gevorderd van verkopers van vouwoorkatten zoals de Scottish Folds. Daarnaast heeft de NVWA de naam, adres en woonplaats (NAW)-gegevens van adverteerders 130 keer opgevraagd bij de banken.
Welke mogelijkheden ziet u om de handhaving te verbeteren en ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken?
Om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken is het ook nodig om de vraag naar deze dieren te stoppen. Daarom heb ik in de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d. 20 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1288) aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. In de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1303) heb ik aangegeven zo snel mogelijk een houdverbod in te voeren voor katten met vouworen. Momenteel wordt dit houdverbod vormgegeven. Zoals aangegeven in de verzamelbrief dierenwelzijn van 24 januari 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) verwacht ik dit voorjaar de internetconsultatie te starten.
De in voorbereiding zijnde nationale en in het EU-voorstel «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) opgenomen identificatie- en registratieplicht (I&R) voor katten zal toezichthouders beter in staat stellen om een fokker te traceren, te achterhalen of een dier illegaal in Nederland is gefokt, en/of illegaal (voor de leeftijd van de verplichte rabiës-vaccinatie, 15 weken) is geïmporteerd.
Daarnaast is in het EU-voorstel (COM/2023/769 final) een artikel opgenomen waarin staat gesteld dat exploitanten van fokbedrijven ervoor moeten zorgen dat fokstrategieën niet leiden tot het ontstaan van genotypen en fenotypen met schadelijke gevolgen voor het welzijn van honden en katten of van hun nakomelingen. Voor de effectiviteit van dit voorschrift is het van belang dat de gedelegeerde bevoegdheden hieromtrent ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening opgesteld worden. Ik dring er in de raadswerkgroepen dan ook op aan dat dit op korte termijn gebeurt voor de kenmerken waarover nu al wetenschappelijk onderbouwd stelling kan worden genomen, zoals brachycefale dieren, katten met vouworen en bepaalde designer breeds5.
Bent u bereid om er bij Marktplaats op aan te dringen dat ze advertenties van dieren die in Nederland niet mogen worden gefokt sneller gaan verwijderen? Zo ja, op welke manier gaat u dit waarborgen?
Nee, het is niet doenlijk om op basis van foto's van een dier vast te stellen of deze al dan niet illegaal is gefokt.
Bent u bereid om strengere regels op te stellen voor de online verkoop van levende dieren?
De voornoemde «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) zal hier naar verwachting mogelijkheden toe bieden. In dit voorstel worden maatregelen voorgesteld om de handel in honden en katten via online platforms beter te reguleren, onder andere door een EU-brede verplichting tot identificatie en registratie (I&R) van honden en katten, en een verplichte controle op deze I&R voordat een advertentie geplaatst kan worden. Online platforms worden daarnaast verplicht om bij advertenties voor honden en katten een waarschuwing te plaatsen waarin het belang van verantwoord houderschap wordt benadrukt.
Daarnaast ziet de Digitaledienstenverordening (Digital Servies Act, EU 2022/2065), die sinds 17 februari 2024 van kracht is, toe op verdere zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen die relevant zijn voor online verkoop van levende dieren zoals een verbeterde traceerbaarheid van handelaren. Deze ontwikkelingen maken dat ik momenteel geen aanleiding zie tot strengere nationale regelgeving.
Welke andere mogelijkheden zijn er, tot het houdverbod voor katten met vouworen in werking treedt, om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats?
Op korte termijn zie ik geen andere mogelijkheden om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats. Dat laat onverlet dat ik ook wil dat deze katten niet meer worden aangeboden op Marktplaats, en ik mij daar voor inzet middels het houdverbod.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'GTS adviseert over gasleveringszekerheid 2024-2025: krapte op de gasmarkt houdt aan' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GTS adviseert over gasleveringszekerheid 2024–2025: krapte op de gasmarkt houdt aan»?1
Ja. Dit betreft de jaarlijkse raming van Gasunie Transport Services (GTS). Deze is op 9 februari 2024 door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken 33 529, nr. 1211).
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het verwachte capaciteitstekort van 10 GW voor 2024 aan te pakken, vooral tijdens periodes van hoge piekvraag?
De raming van GTS laat zien dat, bij gelijkblijvende omstandigheden wat betreft import en export van gas, sprake is van een substantiële verbetering in gasjaar 2024–2025 ten opzichte van het huidige gasjaar. Hoewel de kans zeer klein is dat de door GTS geschetste tekorten zich volgend jaar voordoen, zouden de economische en maatschappelijke gevolgen groot zijn. De door GTS geschetste risico’s (het resterende risico op een capaciteits- of volumetekort na sluiting van het Groningenveld) zijn dus reden voor het kabinet om waakzaam te blijven en zich te blijven inzetten om tekorten te voorkomen. Dit doet het kabinet onder andere door de maatregelen waarover uw Kamer in de reguliere Kamerbrieven met een update over de gasleveringszekerheid wordt geïnformeerd (zoals energiebesparing, vulmaatregelen en LNG). Daarnaast wordt uw Kamer per separate brief door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de analyse die is gedaan welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn om dit resterende risico op een capaciteits- of volumetekort te mitigeren.
Welke stappen worden genomen om ervoor te zorgen dat de gasvoorraden in de bergingen voldoende worden aangevuld gedurende de zomer, met name na een koude winter.
Het kabinet heeft in de visie gasopslag (Kamerstukken 29 023 nr. 442) op een rij gezet wat het beleid is de komende jaren om te borgen dat de gasopslagen goed gevuld worden. Het kabinet heeft in die visie aangegeven te kiezen voor een actievere rol van de overheid – aanvullend op de markt. Gasopslagen worden momenteel met name gevuld door marktpartijen (GasTerra in Norg, Grijpskerk en Alkmaar; en diverse marktpartijen, waaronder EBN, in Bergermeer). Zij doen dit zolang dit commercieel interessant is. Op dit moment zien we dat de gasopslagen goed gevuld worden. Oftewel: in normale omstandigheden leidt de werking van de markt tot de gewenste uitkomst.
In lijn met deze visie, heeft het kabinet voor komend vulseizoen (2024) EBN wederom de taak gegeven om tot 20 TWh aan gas in Bergermeer op te slaan, voor zover marktpartijen dat niet doen. Een deel van dit gas kan EBN in de gasopslag houden door «door te rollen»: op dagen dat de gasvraag laag is, kan EBN aan de aangegane verkooptransacties voldoen door nieuw gas in de markt aan te kopen en het gas dat al in de opslag zit, te laten zitten.
Inmiddels is het in de visie aangekondigde onderzoek naar vulverplichtingen en andere vulmaatregelen gereed. Uw Kamer wordt hierover in de volgende Kamerbrief met een update gasleveringszekerheid geïnformeerd (eind maart). Dit onderzoek is waardevolle input voor het wetsvoorstel gasleveringszekerheid, waarmee structurele vulmaatregelen wettelijk kunnen worden vastgelegd. Uw Kamer wordt over dit wetsvoorstel in de volgende update gasleveringszekerheid geïnformeerd. Inzet is dat dit wetsvoorstel in april in internetconsultatie gaat.
Hoe gaat u om met de aanbeveling van Gasunie Transport Services (GTS) om bij een capaciteitstekort maatregelen aan de vraagkant te nemen? Zijn er plannen voor het stimuleren van energiebesparing of het bevorderen van flexibiliteit in het gasverbruik?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn zal u extra gasaanbod creëren om het voorspelde volumetekort op te lossen? Overweegt u uitbreiding of behoud van bestaande LNG-terminals, of het opzetten van nieuwe LNG-terminals?
In de Kamerbrief van 9 februari 2024 (Kamerstukken 33 529, nr. 1211) is toegelicht dat GTS in de raming constateert dat in het scenario van een koude winter er de komende gasjaren te weinig importcapaciteit is om voldoende gas te importeren om na zo’n winter de gasopslagen in de zomer tot 90% te kunnen vullen. Gelet op dit advies blijft voldoende importcapaciteit, waarvan LNG-importcapaciteit een zeer belangrijk onderdeel is, een punt van aandacht. Het kabinet blijft zich inzetten voor voldoende LNG-importcapaciteit.
Hetzelfde geldt voor de aanvoer van LNG via deze importfaciliteiten, die nog geruime tijd cruciaal zal zijn voor het borgen van de gasleveringszekerheid. Ik blijf daarom met de betrokken stakeholders in gesprek over de mogelijkheden voor de optimale benutting van bestaande en reeds geplande LNG-infrastructuur en daarnaast ook over de lopende haalbaarheidsstudies wat betreft de nieuwe initiatieven (zie tevens mijn beantwoording op de vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg van 26 februari 2024 met betrekking tot de Energieraad van 4 maart 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1058).
Wat betreft de reeds geplande uitbreidingen van de LNG-infrastructuur werkt GATE momenteel aan een extra tank, zodat in het najaar 2026 de importcapaciteit van GATE vergroot wordt van 16 naar 20 bcm per jaar. Daarnaast verwacht de EemsEnergy Terminal (hierna: EET) eind dit jaar haar importcapaciteit te hebben uitgebreid van 8 naar 9 bcm per jaar. Daarna streeft EET naar een uitbreiding richting de 10 bcm per jaar door een verdere optimalisatie van een aantal operationele processen. Ik wil daarbij opnieuw benadrukken dat bij eventuele nieuwe investeringen rekening gehouden moet worden met hergebruik van infrastructuur voor duurzame toepassingen in de toekomst.
Welke rol ziet u voor zichzelf bij het stimuleren van innovatie en technologische ontwikkelingen om gasleveringszekerheid op lange termijn te waarborgen?
De gasleveringszekerheid is primair gebaat bij een zo spoedig mogelijke afbouw van de vraag door besparing, efficiëntie en de energietransitie. Binnen deze context is het energie-innovatie instrumentarium gericht op het ondersteunen van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van technieken voor het behalen van een klimaat-neutrale en circulaire samenleving in 2050. Binnen de DEI+ regeling worden bijvoorbeeld pilot- en demonstratieprojecten ondersteund gericht op onder andere energiebesparing. Daarnaast stimuleren wij in deze regeling ook innovaties met betrekking tot energie-efficiëntie en alternatieven voor aardgas, zoals groen gas en waterstof.
Hoe zal u samenwerken met andere Europese landen en internationale organisaties om gezamenlijke oplossingen te vinden voor de uitdagingen op het gebied van gasleveringszekerheid de komende jaren?
Het borgen van de gasleveringszekerheid staat hoog op de agenda van dit kabinet en de EU. Zo spreken EU-lidstaten en de Europese Commissie op zeer regelmatige basis over leveringszekerheid in de Gas Coordination Group. Ook is het onderwerp op de afgelopen Energieraad (4 maart 2024) besproken.
In EU-verband zijn en worden reeds diverse maatregelen getroffen om de gasleveringszekerheid te borgen. Zo zijn er diverse (nood)verordeningen vastgesteld en is er inmiddels een reeks succesvolle tenders gehouden in het kader van de Europese vraagbundeling via het EU-platform AggregateEU. De Europese Commissie laat weten dat Nederlandse bedrijven een van de grootste aandelen hebben in de volumes die via dit platform aan elkaar zijn gekoppeld (koper aan verkoper). Dit platform wordt in het decarbonisatiepakket opgenomen, waardoor dit een permanent karakter krijgt (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1049).
Het kabinet spreekt zeer regelmatig, zowel in EU-verband als bilateraal, met regeringen en andere belangrijke partners, bijvoorbeeld onlangs tijdens de IEA-ministeriële bijeenkomst, waarbij onder andere is gesproken met de regering van Noorwegen. Ik zal op dit onderwerp nader ingaan zowel in mijn volgende update gasleveringszekerheid als in een separate brief die ik later dit voorjaar zal sturen over energiediplomatie.
Het verstrekken van een toegangspas voor COP28 aan GasLog |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom GasLog via de Nederlandse overheid een toegangspas tot de COP28 heeft gekregen?
Nederland heeft accreditatie bij de COP28 verzorgd zodat de Port of Amsterdam (PoA), Zenith Energy en GasLog een Joint Study Agreement konden ondertekenen met de overheid van Oman en Hydrom. Het doel van dit project is om een vloeibare waterstofketen te ontwikkelen tussen Oman en Nederland. PoA, Zenith Energy en GasLog werken aan de Nederlandse kant van het project. De ontwikkeling van de vloeibare waterstofketen is noodzakelijk om grote hoeveelheden duurzame energie te kunnen verplaatsen op grote afstanden, waardoor de afhankelijkheid van olie en gas van andere regio’s wordt verminderd. Dit project is uniek in de wereld en kan bijdragen aan de versnelling van de transitie naar duurzame bronnen en klimaatverandering aan te pakken.
Bent u zich bewust van het feit dat de kern van de werkzaamheden van GasLog is om Liquified Natural Gas (LNG), een fossiele brandstof, te verschepen?
GasLog speelt een belangrijke rol in de wereldwijde LNG-markt door te zorgen voor het veilige en efficiënte transport van LNG, wat een essentiële schakel is in de keten op de mondiale LNG-markt. GasLog heeft kennis omtrent het vervoer van gekoeld gas, het beheer van de vloot en het bouwen van nieuwe tankers. Kennis die ook zeer van toepassing is om nieuwe tankers te bouwen voor het verschepen van vloeibare waterstof. Ik ben niet bekend met de groeiplannen of strategie van GasLog wat betreft de uitbreiding van de vloot, waar in vraag 8 naar wordt verwezen.
Kent u de uitkomsten uit wetenschappelijk onderzoek dat LNG net zo vervuilend is in elektriciteitsproductie als kolen, zoals bijvoorbeeld al in 2019 aangetoond door de US Department of Energy?1 Zo ja, bent u het eens dat het inzetten op LNG niet bijdraagt aan een emissievrij energiesysteem?
Ik ken de uitkomsten van het onderzoek dat u noemt. Hierin wordt geconcludeerd dat het gebruik van Amerikaans LNG voor de productie van elektriciteit in Europese en Aziatische markten de broeikasgasemissies vanuit een levenscyclusperspectief niet zal doen toenemen in vergelijking met regionale kolenwinning en -verbruik voor elektriciteitsproductie. Variabiliteit is verwacht in de emissies rondom de productie van het gas dat wordt geëxporteerd, maar in het algemeen is het gebruik van gas niet vervuilender dan kolen. Exhibit 6–1 van het rapport laat dit zien:
Bron: S. Roman-White, S. Rai, J. Littlefield, G. Cooney, T. J. Skone, 12 september 2019, «Life cycle greenhouse gas perspective on exporting liquefied natural gas from the United States: 2019 update.» (https://www.energy.gov/sites/prod/files/2019/09/f66/2019%20NETL%20LCA-GHG%20Report.pdf)
Ik ben het met u eens dat LNG (zonder CO2-opvang en -opslag) niet bijdraagt aan een emissievrij energiesysteem. Om onze klimaatdoelen te halen, wordt het gebruik van fossiele energie als kolen, olie en aardgas stap voor stap afgebouwd. In de overgangsfase naar een CO2-arme energievoorziening is nog aardgas nodig. Niettemin zijn Europa en Nederland, vanwege de aflopende eigen productie, nog geruime tijd afhankelijk van LNG-toevoer uit verschillende landen om in de energievraag te kunnen voorzien.
Hoeveel methaan- en andere broeikasgassen worden tijdens de levenscyclus van een liter LNG uitgestoten en wat zegt dit over de schadelijke impact van LNG?
Dit is zeer afhankelijk van verschillende factoren, zoals de manier waarop aardgas wordt geproduceerd en de afstand waarover LNG wordt getransporteerd. In het algemeen geldt dat geïmporteerde LNG tot meer CO2-uitstoot leidt dan aardgas geproduceerd in eigen land. Onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies (OIES) heeft uitgewezen dat wanneer 1 miljard m3 in Nederland geproduceerd gas vervangen wordt door geïmporteerde LNG, dit gemiddeld 443.100 ton CO2 eq scheelt2. Daarom heeft het kabinet gekozen voor het versnellen van de gaswinning op de Noordzee (Kamerstuk 29 023, nr. 289).
Het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder LNG, heeft schadelijke impact op natuur, gezondheid en het klimaat. Om die reden hebben we nationale en internationale doelen vastgesteld om fossiele brandstoffen uit te faseren van ons energiesysteem. Dat neemt niet weg dat het verminderde aanbod aardgas als gevolg van de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld en het wegvallen van gas uit Rusland, de komende tijd moet worden gecompenseerd door middel van LNG-import.
Bent u zich bewust van het feit dat GasLog in 2022 op basis van het eigen duurzaamheidsrapport 20% meer CO2 uitstootte dan in 2020? Zo ja, wat vindt u van het feit dat dit bedrijf alleen maar meer vervuilt?2
Ja, het is openbare informatie. De belangrijkste reden hiervoor is dat sinds 2021 er drie nieuwe tankers in de vloot zijn bijgekomen. Ten opzichte van 2021 zijn de totale CO2-emissies van GasLog afgenomen, omdat ze twee van hun schepen als «Floating Storage Unit» hebben gebruikt.
De schepen van GasLog worden voornamelijk met LNG als scheepsbrandstof aangedreven (van de boiloff die plaatsvindt van de opgeslagen LNG in het schip). LNG als brandstof is minder vervuilend dan andere conventionele maritieme brandstoffen. Daarom is de vloot van GasLog een van de minst CO2-intensieve in de markt. Totdat er voldoende aanbod is van duurzame maritieme brandstoffen zullen deze schepen nog moeten varen. Het is dus goed dat ze aan innovatieve technieken werken, zoals vloeibare waterstof, om duurzamere brandstoffen op lange afstanden te kunnen transporteren.
Gegeven bovenstaande feiten, bent u het met mij eens dat het in het voordeel van bedrijven als GasLog zou zijn om de transitie naar duurzame energiebronnen te vertragen? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf heeft zich gecommitteerd aan net-zero in 20504 in lijn met de Nederlandse verduurzamingsdoelen. Ook zijn er inmiddels Europese en internationale doelstellingen vastgesteld voor de verduurzaming van de scheepvaart. Het MoU waarvoor GasLog op de COP aanwezig was met betrekking tot de vloeibare waterstofketen kan helpen de transitie te versnellen en zonder deze transitie naar duurzame energiebronnen zullen de genoemde nationale en internationale verduurzamingsdoelen niet worden behaald.
Wat is uw reactie op het feit dat GasLog claimt dat LNG een schonere brandstof is en noodzakelijk is voor de transitie naar duurzame energie?3 Bent u het ermee eens dat het woord «schoon» hier niet op zijn plek is met het oog op de bovengenoemde feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u eens dat LNG geen «schone» brandstof is omdat er CO2-uitstoot mee gepaard gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is LNG wel tijdelijk noodzakelijk om in de transitie naar duurzame energie leveringszekerheid te kunnen garanderen met behoud van betaalbaarheid van energie.
Wat vindt u ervan dat GasLog flinke groeiplannen lijkt te hebben en wil inzetten op het uitbreiden van hun vloot, waarbij er geen sprake blijkt te zijn van een transitie weg van LNG?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van totale jaarlijkse investeringen die GasLog in de afgelopen 5 jaar heeft gedaan wordt geïnvesteerd in (transport van) emissievrije energiebronnen?
Ik heb de specifieke bedrijfsgegevens niet tot mijn beschikking om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Ziet u in dit kader tijdens de COP28 de aankondiging dat GasLog gaat meewerken aan een studie naar de eerste commerciële route voor commerciële vloeibare waterstof in dit kader ook meer als greenwashing dan als significante financiële investering?4
Nee.
Bent u het ermee eens dat de door Nederland ondertekende oproep tot uitfaseren van fossiel schuurt met de aan GasLog verleende toegang tot de klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, was GasLog aanwezig vanwege een project voor de ontwikkeling van een vloeibare waterstofketen, als onderdeel van de transitie naar een duurzaam energiesysteem. Dat past in de tijdens COP28 afgesproken oproep om weg te bewegen van het gebruik van fossiele brandstoffen in het energiesysteem.
Bent u van plan om te handelen in lijn met de op de COP28 ondertekende oproep tot een transitie weg van fossiele subsidies, en in het vervolg geen toegangspassen meer te geven aan bedrijven die fossiele brandstoffen winnen of vervoeren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn we bezig met de transitie naar een duurzaam energiesysteem, weg van het gebruik van fossiele brandstoffen. Bedrijven die daar voor of namens Nederland tijdens een COP aantoonbaar een bijdrage aan leveren kunnen in aanmerking komen voor een toegangspas via de Nederlandse overheid.
Belastingontwijking door bedrijven zoals Chemours |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sandra Beckerman , Ines Kostić (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u sinds de beantwoording van mondelinge vragen op dinsdag 6 februari 2024 over het bericht «Vervuilende pfas-fabriek Chemours betaalde geen winstbelasting dankzij «cynische constructie»» van Follow the Money1 deze in meer detail kunnen bekijken?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over Chemours van 5 februari. In het vragenuur van 6 februari 2024 ik met uw Kamer over dit artikel gesproken. Relevante informatie heb ik zo goed en volledig mogelijk gedeeld op 6 februari met inachtneming van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Meer informatie valt onder artikel 67 AWR en kan om die reden niet gedeeld worden.
Kunt u uitgebreider ingaan op de aantijgingen in het artikel en in hoeverre Chemours inderdaad honderden miljoenen winst maakte waarover ze geen winstbelasting hoefde te betalen, en zelfs geld terug heeft gekregen van de Belastingdienst?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin kan het voorkomen dat een bedrijf in een bepaald jaar winst maakt en toch geen vennootschapsbelasting hoeft te betalen. Het belastbare bedrag waarover de vennootschapsbelasting wordt berekend, is namelijk de fiscale winst van een jaar minus de verrekenbare verliezen uit andere jaren. Verliesverrekening is inherent aan de systematiek van belastingheffing van ondernemerswinst. Het uitgangspunt is namelijk dat een bedrijf belasting betaalt over de winst die het behaalt over zijn totale levensduur (het «totaalwinstprincipe»). Als een verlies uit een bepaald jaar wordt verrekend met de winst van een voorgaand jaar («carry back»), dan resulteert dat in een teruggave van vennootschapsbelasting. Verliezen kunnen ook worden verrekend met winsten van volgende boekjaren («carry-forward»). Om te voorkomen dat bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland jaren achtereen geen vennootschapsbelasting betalen vanwege een grote hoeveelheid verrekenbare verliezen, zijn per 1 januari 2022 de regels voor verliesverrekening in de vennootschapsbelasting aangescherpt. Verliesverrekening kan in een bepaald jaar slechts plaatsvinden tot een bedrag van € 1 miljoen, vermeerderd met 50% van de belastbare winst die de € 1 miljoen te boven gaat.
Wat is uw reactie erop dat Chemours geen winstbelasting hoeft te betalen in Nederland, terwijl ze ondertussen wel de omgeving hier ernstig vervuilen en een gevaar zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Winstbelasting (vennootschapsbelasting) is een belasting die wordt geheven over de belastbare winst die een bedrijf in Nederland behaalt. De winst van een bedrijf staat niet in rechtstreeks verband met bijvoorbeeld de mate van vervuiling. Daarom is er ook geen direct verband tussen de mate van vervuiling en de hoogte van de winstbelasting.
Vindt u dat hier het principe «de vervuiler betaalt» goed wordt toegepast? Kunt een nauwkeurige inhoudelijke toelichting geven?
In de vennootschapsbelasting betalen bedrijven belasting die belastbare winst in Nederland behalen. Het principe «de vervuiler betaalt» is geen principe in de vennootschapsbelasting.
Onderschrijft u de analyse dat de winst van Chemours in Nederland op papier laag lijkt door een verschil in de interne en externe prijs die het bedrijf hanteerde en daarmee een direct belastingvoordeel geeft door deze methode van transfer pricing? Zo niet, waarom niet?
Vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, zijn onder fiscale regelgeving verplicht hun onderlinge transacties vorm te geven met inachtneming van het at arm’s-length beginsel. Dit beginsel is vastgelegd in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
Heeft de Belastingdienst vooroverleg gehad met Chemours over de verschuldigde winstbelasting (i.e. een ruling)? Zo ja, wat houdt deze ruling in? Zo nee, is hiervoor wel een aanvraag gedaan?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Hieronder valt ook de vraag of er al dan niet contact is geweest met een individuele belastingplichtige, of de vraag of een afspraak in het kader van zekerheid vooraf is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige.
In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst.
Specifiek over de rulings met een internationaal karakter merk ik op dat met ingang van 1 juli 2019 de Nederlandse rulingpraktijk is aangescherpt. Dit om de kwaliteit van de rulingpraktijk voor bedrijven met reële activiteiten verder te borgen, de eenheid van beleid en uitvoering en de naleving van procedurevoorschriften te versterken en meer transparantie over de internationale rulingpraktijk te bieden. Rulings met een internationaal karakter worden centraal gecoördineerd en getoetst. Periodiek onderzoekt een onafhankelijke commissie of het afgeven van deze rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. Deze onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd zijn met de wet, het beleid of de jurisprudentie waren afgegeven. Hun rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek inzake rulings met een internationaal karakter van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings in overeenstemming met de op dat moment geldende regels zijn afgegeven, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Voorts worden vanwege de transparantie sinds enkele jaren geanonimiseerde samenvattingen gepubliceerd van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage Belastingdienst, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk (het jaarverslag rulings met een internationaal karakter).
Wat zou het antwoord van de Belastingdienst typisch zijn als een groot, internationaal opererend bedrijf een verzoek doet voor een ruling over winstbelasting? Welke overwegingen zouden hierin worden meegenomen?
De voorwaarden voor vooroverleg inzake rulings met een internationaal karakter zijn vastgelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het uitgangspunt is dat internationaal vooroverleg niet mogelijk is als belastingbesparing de enige of doorslaggevende reden van een rechtshandeling is, de gevraagde zekerheid betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en/of niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat. De hoogte van het tarief van de winstbelasting is nooit een onderwerp van een ruling.
Door welke afdeling binnen de Belastingdienst en volgens welk proces beoordeelt de Belastingdienst de methodiek van intercompany pricing van bedrijven (zoals Chemours)?
De directie Grote Ondernemingen (GO) van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van fiscale wet- en regelgeving bij de grootste profit en publieke organisaties en zeer vermogende personen van Nederland. De werkwijze van Belastingdienst Grote Ondernemingen kenmerkt zich door een individuele klantbehandeling van deze grote organisaties en vermogende personen. Onderdeel van het toezichtconcept bij grote ondernemingen is dat periodiek contact plaatsvindt tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. De uitvoerings- en toezichtstrategie van deze directie is neergelegd en gepubliceerd in de leidraad Toezicht Grote Ondernemingen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Binnen de Belastingdienst zijn verschillende coördinatiegroepen ingesteld. De coördinatiegroep verrekenprijzen (CGVP) is verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie op het terrein van de verrekenprijzen. De CGVP waarborgt daarbij dat sprake is van eenheid van beleid met betrekking tot de uitvoering op het gebied van de verrekenprijzen. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden werkt de CGVP nauw samen met de lokale inspecteur van de Belastingdienst. De CGVP ondersteunt de inspecteur bij de behandeling van verrekenprijsproblematiek.
Wat zijn de voornaamste beperkingen van dit controleproces?
Door de toegenomen globalisering in de afgelopen decennia is het belang van «intercompany pricing» (verrekenprijzen) toegenomen. Dit gaat gepaard met een toegenomen belangstelling voor het vakgebied bij bedrijven, adviseurs en overheden. Intercompany pricing is aan de orde bij iedere transactie tussen gelieerde vennootschappen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 spelen verrekenprijzen een rol waar het gaat om de allocatie van winsten (en verliezen) van concerns aan de verschillende vennootschappen en daarmee de initiële omvang van de winst waarover fiscale jurisdicties bevoegd zijn belasting te heffen. Het aantal bedrijven dat in Nederland actief is en dat wordt geconfronteerd met verrekenprijsvraagstukken is de laatste decennia fors toegenomen.
Binnen de directie GO van de Belastingdienst is intercompany pricing een vast element in de totale risico-selectie, op basis waarvan vervolgens de capaciteit van de CGVP (zie antwoord 8) al dan niet wordt ingezet. Deze capaciteit is uiteraard niet onbeperkt. Om deze reden dienen in het selectieproces, het startpunt van eventuele responsieve toezichtactiviteiten, keuzes te worden gemaakt omtrent de inzet van de CGVP-capaciteit. De niet-onbeperkte capaciteit vormt in dezen de eerste beperking van dit toezicht-(controle-)proces. Wanneer vervolgens wordt besloten tot inzet van CGVP-capaciteit, kan de praktijk geconfronteerd worden met informatie-asymmetrie, waarbij veel tijdrovende inspanningen moeten worden gedaan om tot volledigheid van de informatievoorziening te komen.
Zou de Belastingdienst het als een waarschuwing voor mogelijke belastingontwijking zien als een bedrijf een grote daling in de winst rapporteert van een Nederlandse fabriek die voornamelijk aan een gelieerd lichaam in het buitenland levert, terwijl tegelijkertijd een grote stijging uit dividend uit datzelfde land te zien is? Zo ja, hoe zou de Belastingdienst hierop handelen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het afhankelijk van de bij de Belastingdienst bekende overige feiten en omstandigheden van het geval of een dergelijke situatie een signaal is voor nader onderzoek. De relevante feiten en omstandigheden betreffen allereerst de functies en risico’s die een bedrijf in Nederland en het gelieerde lichaam in het buitenland vervullen, en de relatieve betekenis van deze functies en risico’s in de totale, internationaal georganiseerde, waardeketen binnen het concern waar dit bedrijf toe behoort en waarbinnen deze functies en risico’s plaats hebben. Afhankelijk van genoemde feiten en omstandigheden kan in de ene situatie een grote daling in de winst voor de Belastingdienst een signaal voor nader onderzoek opleveren, terwijl dat in een andere situatie niet het geval hoeft te zijn. Voor het geval de Belastingdienst in de situatie een signaal voor nader onderzoek ziet, zal het handelen van de Belastingdienst erop gericht zijn alle voornoemde relevante feiten en omstandigheden (nader) in beeld te brengen om vervolgens te beoordelen of de gepresenteerde gevolgen in lijn zijn met het arm’s-lengthbeginsel (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 12).
Heeft PWC, als accountant van Chemours met de wettelijke plicht om constructies te melden die worden gebruikt voor belastingontwijking, melding gedaan bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is er met die melding gedaan? Zo nee, waarom niet en hadden ze dat in dit geval niet moeten doen?
Nederland heeft per 1 juli 2020 de Europese DAC6-richtlijn4 ook wel Mandatory Disclosure Rules genoemd, geïmplementeerd. Als gevolg daarvan moeten intermediairs en/of belastingplichtigen vanaf 1 januari 2021 potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies melden bij de Belastingdienst. Het gaat dan om fiscale constructies waarbij inwoners van verschillende landen zijn betrokken, die mogelijk gebruikt kunnen worden om belasting te ontwijken. Of een constructie gemeld moet worden wordt bepaald aan de hand van een lijst met wezenskenmerken.5 De «intermediair» is de persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie bedenkt, aanbiedt, opzet, beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie ervan beheert. De Europese DAC6-richtlijn had ook terugwerkende kracht. Uiterlijk 28 februari 2021 moesten de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies die plaatsvonden vanaf 25 juni 2018 tot 1 juli 2020 worden gemeld bij de Belastingdienst.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
In hoeverre is het gebruikelijk dat bedrijven afwijken van het arm’s length-principe bij het bepalen van de verrekenprijzen? Vindt u dit wenselijk?
Voor de beprijzing van gelieerde transacties is het arm’s-lengthbeginsel een leidend principe in het internationale fiscale recht. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 5. Het principe is vastgelegd in artikel 8b Wet Vpb 1969. De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten6 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te worden toegepast. De richtlijnen bieden houvast aan de praktijk om een zakelijke verrekenprijs vast te stellen. Feiten en omstandigheden zijn relevant om vast te stellen welke verrekenprijs in casu toepasselijk is. Omdat interpretatieverschillen van de OESO-richtlijnen tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, kan er verschil van mening ontstaan tussen belastingdiensten enerzijds en bedrijven en hun adviseurs anderzijds over de vraag of een bepaalde verrekenprijs in lijn is met het arm’s-lengthbeginsel. Door de toegenomen aandacht voor het onderwerp (zie mijn antwoord op vraag 9) is de bewustheid van bedrijven om te handelen in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel in algemene zin aanwezig. Dit hoeft echter niet altijd te leiden tot eenzelfde inzicht over de hoogte van deze verrekenprijs. Dit is in de praktijk overigens niet enkel het geval tussen belastingdiensten en bedrijven en hun adviseurs, maar ook tussen belastingdiensten van verschillende staten onderling.
Bewuste afwijkingen van het arm’s-lengthbeginsel komen in de praktijk voor7. Omtrent de «gebruikelijkheid» daarvan worden geen gegevens bijgehouden. Wanneer de Belastingdienst van mening is dat een bedrijf (bewust of onbewust) afwijkt van het arm’s-lengthbeginsel zoals de Belastingdienst dit op basis van de in casu relevante feiten en omstandigheden voorstaat, en dat om die reden de vergoeding voor de in Nederland uitgeoefende activiteiten binnen concernverband te laag is, is dit niet aanvaardbaar en zal een winstcorrectie worden doorgevoerd. In voorkomende gevallen zal ook een boete worden opgelegd.
Klopt het dat u voornemens bent om het arm’s length-beginsel in de EU-wetgeving op te nemen, maar dit niet strikter in wilt vullen dan de OESO-richtlijn? Zo ja, wat is dan de wijziging met de huidige situatie? Zo nee, wat is dan uw insteek voor het arm’s length-beginsel?
Het kabinet steunt het opnemen van het arm’s-lengthbeginsel in EU-wetgeving. Een verplichting voor lidstaten om het arm’s-lengthbeginsel in nationale regelgeving op te nemen zou een stap richting uniformering van het arm’s-lengthbeginsel binnen de EU kunnen zijn. Het beginsel krijgt daarmee in alle lidstaten dezelfde status.
Invulling aan het arm’s-lengthbeginsel wordt momenteel gegeven middels de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen hebben geen wettelijke status en worden in verschillende landen soms verschillend geïnterpreteerd. De OESO-richtlijnen geven volgens het kabinet een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel. Om die reden is het kabinet van mening dat een eventuele nadere invulling van het arm’s-lengthbeginsel aan de hand van de OESO-richtlijnen, bij voorkeur in OESO-verband geschiedt. Bindende EU-interpretatie van de OESO-richtlijnen brengt het risico met zich mee dat EU-lidstaten niet meer adequaat kunnen reageren op aanpassingen gemaakt door derde landen. Dit kan, in tegenstelling tot wat het voorstel beoogt, leiden tot een hoger risico op dubbele (niet-)belasting voor EU-belastingplichtigen en meer onderlinge overlegprocedures met landen buiten de EU.
Bent u het eens met de constatering dat de huidige regelgeving rondom het transfer pricing systeem bedrijven veel ruimte biedt om verrekenprijzen te beïnvloeden ten gunste van een lagere belastingafdracht? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. Verrekenprijzen dienen in lijn te zijn met het arm’s-lengthbeginsel zoals gecodificeerd in artikel 8b Wet Vpb 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen ongelieerde lichamen.
Daarnaast is in het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12 hiervoor.
Zou een constructie zoals die van Chemours onder de gewijzigde richtlijn verrekenprijzen zoals deze beschreven is in de Fiche Richtlijn Verrekenprijzen2 nog binnen de bandbreedte van toegestane verrekenprijzen vallen? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, zou dit dan niet nu al verboden moeten worden?
Het kabinet verwacht in zijn algemeenheid niet dat de mogelijke implementatie van het Richtlijnvoorstel verrekenprijzen in de praktijk tot een wezenlijk ander oordeel zal leiden in relatie tot de beoordeling van de verrekenprijzen bij belastingplichtigen dan de huidige situatie. Het voorstel verwijst namelijk naar de interpretatie van het arm’s-length beginsel zoals beschreven in de OESO-richtlijnen. Slechts voor specifieke situaties zou er een afwijking mogelijk zijn.
Bent u bereid de regels omtrent transfer pricing verder aan te scherpen dan in het huidige Fiche Richtlijn Verrekenprijzen staat beschreven om constructies zoals die van Chemours in de toekomst te voorkomen?
Binnen de OESO zal Nederland zich blijvend inzetten om de OESO-richtlijnen verder te verbeteren indien dat kan leiden tot een effectievere aanpak van ongewenste constructies met een relatie tot verrekenprijzen.
Vindt u dat u het bedrijf op alle mogelijke manieren heeft aangepakt, zo ook financieel, om ervoor te zorgen dat de vervuiling stopt?
Alle mogelijkheden die de wetgeving biedt, worden gebruikt om emissies zoveel mogelijk te beperken. Voor PFAS die zijn aangemerkt als zeer zorgwekkende stof (ZZS) geldt een minimalisatieplicht. Bedrijven dienen in hun vermijdings- en reductieprogramma’s aan te geven hoe zij hieraan voldoen. Chemours is daarnaast gehouden aan vergunningen van de bevoegde gezagen. Voor emissies naar de lucht en voor indirecte lozingen heeft het bedrijf een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland. Voor directe lozingen heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat. Zoals in antwoorden op vragen van uw Kamer vorig jaar gemeld (Aanhangsel 2022–2023 nr. 3647) zijn de vergunde luchtemissies van GenX-stoffen (deze behoren tot de ZZS) van 660 kg/jaar in 2013 naar 4 kg/jaar in 2022 gegaan en moeten deze uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. De vergunde emissie van de GenX-stoffen in indirecte lozingen is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. Ook voor de vergunde emissies van de andere PFAS geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025. Voor de directe lozingen is in 2022 een nieuwe vergunning afgegeven waarmee maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen geloosd mag worden en maximaal 2 kg/jaar voor PFOA. Bij overtredingen kunnen de bevoegde gezagen handhavend optreden en kunnen bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen. Dat gebeurt ook.
Ziet u kans om Chemours (ook) in Nederland winstbelasting te laten betalen?
De regels van de vennootschapsbelasting gelden voor alle belastingplichtigen op gelijke wijze. Een belastingplichtige met belastbare winst in Nederland betaalt vennootschapsbelasting. Nederland heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen die belastingontwijking aanpakken en zorgen voor een evenwichtiger heffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.9 Voorbeelden zijn de beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling (2021), de aanscherping van de verliesverrekening in 2022 en het op strenge wijze invoeren (2019) en verder aanscherpen (2022) van de generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel).
Wat vindt u van het feit dat Nederland nog altijd vierde is in de «Corporate Tax Haven Index» van het Tax Justice Network en ook in andere onderzoeken zoals de Global Tax Evasion Report (van de EU Tax Observatory) structureel hoog eindigt op de lijst van landen met het meeste belastingontwijking? Wat is uw reactie op het feit dat zelfs hoogleraren belastingrecht aangeven dat Nederland nog steeds een belangrijk doorsluisland is?3 Hoe rijmt u dit met uw bewering dat Nederland geen belastingparadijs zou zijn? Kunt u verwijzen naar een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing?
De onderzoeken en uitlatingen daarover zijn veelal gebaseerd op gegevens van landenrapporten (country-by-country reports) en statistieken over directe buitenlandse investeringen (DBI). Deze gegevens hebben belangrijke tekortkomingen zodat belastingontwijking er niet betrouwbaar mee gemeten kan worden. Landenrapporten bevatten bijvoorbeeld vaak dubbeltellingen van winsten die elders zijn belast, wat tot een overschatting van de winsten van wel 75% kan leiden.11 DBI zijn ook geen goede maatstaf voor belastingontwijking, omdat moeilijk te identificeren is of investeringen en inkomensstromen te maken hebben met reële activiteiten, of niet. Doordat Nederland relatief veel internationale bedrijven heeft aangetrokken, bestaat een deel van de buitenlandse investeringen uit investeringen vanuit het buitenland in een reëel hoofdkantoor in Nederland dat vervolgens investeert in buitenlandse dochterondernemingen. Dat kan om grote bedragen gaan zonder dat sprake is van belastingontwijking. Daarnaast zal voor sommige structuren de belastingbesparing wel verdwenen zijn door de genomen maatregelen tegen belastingontwijking, maar de structuur zelf nog niet. Ook zijn veel van de onderzoeken gebaseerd op oude cijfers waarin de effecten van recente maatregelen nog niet zichtbaar kunnen zijn. Ik heb deze tekortkomingen uitgebreider beschreven in de Kamerbrief over het monitoren van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.12 Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een verbetering van de kwaliteit van beschikbare gegevens, bijvoorbeeld in OESO-verband, zodat belastingontwijking op een betrouwbare manier kan worden gemeten.
Nederland heft vennootschapsbelasting (vpb) over de winst die aan Nederland toerekenbaar is. Het reguliere vpb-tarief is 25,8%. Volgens de rekenmethode van de OESO is het effectieve tarief in de Nederlandse vennootschapsbelasting 24,5% en volgens de EU is het 23,2% (niveau 2022). Nederland voldoet aan alle internationale standaarden van transparantie op belastinggebied. Nederland is daarom geen belastingparadijs. Het kabinet onderkent echter wel dat in het verleden het Nederlands belastingstelsel mogelijk kwetsbaar was voor belastingontwijkende structuren waarbij Nederland mogelijk werd gebruikt als doorstroomland naar belastingparadijzen. Nederland heeft daarom de afgelopen jaren veel maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Daarbij heeft Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Het kabinet is ervan overtuigd dat de genomen maatregelen de mogelijkheden om belasting te ontwijken sterk hebben beperkt. Een belangrijke maatregel tegen doorstroom naar belastingparadijzen is de bronbelasting op renten en royalty’s per 2021. De Nederlandsche Bank houdt de stromen vanuit Nederland naar andere landen bij. Daarover rapporteert het kabinet jaarlijks aan uw Kamer. Het kabinet ziet een daling van de financiële stromen naar belastingparadijzen van € 38 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2022. Dat is een aanzienlijke daling. Het lijkt er dus op dat de aanpak werkt. De resterende stromen zijn voornamelijk dividenden en niet-uitgekeerde winsten (circa € 4,8 miljard). Sinds begin dit jaar geldt de bronbelasting ook op dividenden naar laagbelastende landen. Bemoedigend is ook dat de financiële stromen niet lijken te worden omgeleid via andere doorstroomlanden zoals Luxemburg, Ierland, Hong Kong, Zwitserland en Singapore, aangezien het totaal van de stromen naar die categorie landen gedaald is (van € 55 miljard in 2019 naar € 46 miljard in 2022).
Welke nieuwe stappen gaat u dit jaar nog zetten om Nederland uit de lijsten van belangrijke doorsluislanden te halen?
De afgelopen jaren zijn er belangrijke maatregelen genomen tegen het misbruik van doorstroomvennootschappen voor fiscale doeleinden. De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft de meest in het oog springende maatregelen op een rij gezet.13 In lijn met het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen zet Nederland in op een EU-brede aanpak van doorstroomvennootschappen via het EU-richtlijnvoorstel «Unshell» uit december 2021. Het Unshell richtlijnvoorstel beoogt informatie-uitwisseling en belastinggevolgen te harmoniseren voor vennootschappen die niet voldoen aan een minimum van «substance-voorwaarden». Door een uniforme Europese aanpak kan misbruik van doorstroomvennootschappen effectiever worden aangepakt. Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de inhoud van de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland overwegen of binnen Europa een kopgroep gevormd kan worden, dan wel of unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Vanwege de methodologische beperkingen van het meten van de totale omvang van belastingontwijking verwacht ik overigens niet dat de effecten van de aanpak van het kabinet per definitie zichtbaar worden in de bestaande onderzoeken naar internationale belastingontwijking. Het kabinet bekijkt per maatregel hoe de effecten hiervan het beste kunnen worden gemonitord. Voor elke afzonderlijke maatregel is immers beter afgebakend welke vorm van belastingontwijking wordt bestreden. Hierover informeert het kabinet u jaarlijks met de monitoringsbrief over de effecten van de aanpak van belastingontwijking.
Kunt u de bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Amfetamine in mestvergisters |
|
Cor Pierik (BBB), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Amfetamine in vergister blijkt biochemisch proces» en «Amfetamine in mestvergisters is geen drugsafval, verder onderzoek naar ontstaan stof»?1, 2
Ja.
Hoe reageert u op het onderzoek van twee onafhankelijke advocatenkantoren dat de Opiumwet niet van toepassing zou zijn en dat er geen sprake zou zijn van een overtreding van de Meststoffenwet? Hoe verhoudt dat zich met uw zienswijze?
De Opiumwet is van toepassing op de handelingen genoemd in artikel 2 en 3 met middelen die zijn vermeld op de lijsten I en II bij die wet. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid – meer specifiek de gezondheid van gebruikers – en van de openbare orde bevat de Opiumwet bepalingen met betrekking tot het voorkomen van de productie, de handel, het bezit en het gebruik van de middelen van de lijsten I en II. Amfetamine is een stof die is opgenomen op lijst I bij de Opiumwet, zodat de Opiumwet van toepassing is op de verboden handelingen met amfetamine. De nu beschikbare informatie lijkt er echter op te wijzen dat de aangetroffen amfetamine- en metamfetamineresten zodanig zijn vermengd met het digestaat dat deze niet kunnen worden gebruikt voor de productie van drugs, en daarmee evenmin voor de andere verboden handelingen op grond van de Opiumwet. Bij deze stand van zaken ligt toepassing op grond van de Opiumwet dan ook niet direct voor de hand.
Voor wat betreft de Meststoffenwet geldt dat als amfetamine is bijgemengd, er geen sprake is van een verhandelbare meststof. Dit is ook zo opgenomen in mijn zienswijze, die is opgenomen in de memo die ik op verzoek van de betrokken provincies (Drenthe, Friesland en Groningen) heb opgesteld en eind november aan hen heb verstrekt. Amfetamine is immers geen stof die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Meststoffenwet bij covergisting van mest mag worden toegevoegd. Als geen bijmenging heeft plaatsgevonden, dus als de in het digestaat aangetroffen amfetamine niet is toegevoegd aan de dierlijke mest, niet is toegevoegd aan aanvoerstromen naar de covergister en ook niet is toegevoegd aan het digestaat zelf en er voorts uitsluitend stoffen zijn gebruikt die zijn opgenomen in de bijlage Aa, onder IV, onder categorie 1 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, kwalificeert het digestaat wel als verhandelbare meststof dat ook als zodanig gebruikt mag worden. Wel blijft voor de verhandelbaarheid van de geproduceerde meststoffen artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet bepalend. Dit betekent dat het digestaat alleen mag worden verhandeld als het onder normale gebruiksomstandigheden geen schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu.
Hoe kijkt u naar het feit dat de aangetroffen amfetamine in het digestaat waarschijnlijk afkomstig is van een biochemisch proces?
In het door de groen-gassector opgestelde informatiedocument3 blijkt dat niet uitgesloten is dat de amfetamine is ontstaan tijdens of na de vergisting. Het is van belang dat het onderzoek hiernaar wordt voortgezet, zodat hierover ook wetenschappelijk meer duidelijkheid wordt verkregen. Ook in deze situatie mag het digestaat alleen worden verhandeld als het veilig is voor mens, dier of plant of milieu.
Heeft u inzichtelijk wat de financiële schade is bij de vergisters?
Ik heb hier geen gegevens van.
Is volgens u deze financiële schade het gevolg van het normale maatschappelijke risico en het bedrijfsrisico?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven. In deze casus is door de bevoegde instanties na onderzoek door de gezamenlijke noordelijke omgevingsdiensten, geconstateerd dat er stoffen in het digestaat zijn aangetroffen die niet in het digestaat thuishoren. Overigens zijn de provincies en de gemeentes de bevoegde instanties als het gaat om toezicht en handhaving op het gebied van afval. De provincies hebben in oktober 2023 vastgesteld dat het eindproduct van de covergisting niet meer mag worden verhandeld als meststof, maar door de vondst van amfetamine moet worden bestempeld als afvalstof. De provincies hebben dit vervolgens ook aan de betrokken ondernemers schriftelijk meegedeeld.
Maakt het voor uw antwoord op vraag 5 nog uit dat de amfetamine waarschijnlijk afkomstig is van een biochemisch proces?
Nee. Zoals ook bij vraag 5 aangegeven betreft dit het optreden door de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor toezicht en handhaving op de afvalstromen bij de betreffende vergisters.
Bent u bereid om over te gaan tot nadeelcompensatie ten aanzien van de vergisters?
Nee, het betreft hier, zoals af te leiden is uit de antwoorden op vraag 5 en 6, geen verantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV, maar het handelen van de bevoegde instanties (provincies en gemeenten). Het Ministerie van LNV is in dit handelen niet betrokken, maar heeft op verzoek van de provincies pas naderhand een zienswijze verstrekt ten aanzien van de interpretatie van de Meststoffenwet over de juridische status van digestaat waarin amfetamine is bijgemengd.
Bent u bereid om nader te onderzoeken hoe deze afvalstof precies ontstaat?
Zoals ik ook bij vraag 3 heb aangegeven is het van belang dat het onderzoek hiernaar wordt voortgezet, zodat hierover meer wetenschappelijke duidelijkheid kan worden verkregen. Dit is ook van belang om het toezicht en handhaving op de amfetamine in digestaat en de oorsprong ervan, in de toekomst adequaat te kunnen uitvoeren. In dit kader is het tevens van belang vast te stellen dat het digestaat met amfetamine geen schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu zoals in vraag 2 aangegeven. Dit is een vereiste om het digestaat als verhandelbare meststof te mogen toepassen. Het blijft voor de ondernemers daarom van belang dat de herkomst van deze amfetamine wordt achterhaald.
Klopt het dat amfetamine door water en daglicht snel biologisch wordt afgebroken?
Het RIKILT, tegenwoordig Wageningen Food Safety Research (WFSR), heeft in 2017/2018 een stabiliteitsstudie uitgevoerd naar amfetamine in onder andere mest van varkens en runderen. Uit de stabiliteitsstudie kan worden geconcludeerd dat amfetamine in mest in 2 maanden tijd voor meer dan 80% afbreekt. Dit zowel voor mest afkomstig van varkens als van runderen. Het onderzoek toonde ook aan dat amfetamine in grondwater zeer langzaam afbreekt (na 6 maanden ca 20% afbraak). Verder gaf het onderzoek aan dat amfetamine dusdanig stabiel is in mest en grond op basis waarvan het aannemelijk is dat deze stoffen in een gewasplant terecht kunnen komen.
Klopt het dat er bij bodemonderzoek op akkers waar digestaat is uitgereden in 2023 en in de jaren daarvoor geen sporen van amfetamine in de bodem zijn aangetroffen?
Voor zover bij mij bekend, wordt er niet standaard bemonsterd en geanalyseerd op amfetamine op akkers waar digestaat is uitgereden.
Wat moet er volgens u gebeuren om het digestaat nu alsnog zo snel mogelijk uit te kunnen rijden? Welke rol is daarin voor u weggelegd?
De provincies hebben begin februari de betreffende covergisters een brief gestuurd dat het digestaat weer als verhandelbare meststof mag worden toegepast. In reactie daarop heeft de NVWA haar verantwoordelijkheid genomen door onderzoek te laten doen naar de mogelijke gevolgen op de volksgezondheid en de voedselveiligheid, wanneer het betreffende digestaat wordt uitgereden of op een andere wijze wordt verwerkt. Dit onderzoek is verricht door Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (bureau) van de NVWA. Bureau heeft hierbij ook contact gehad en gebruik gemaakt van een soortgelijk onderzoek dat gelijktijdig in opdracht van de noordelijke omgevingsdiensten door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is uitgevoerd. De conclusie van bureau is dat op basis van de indicatieve beoordeling van RIVM, het eenmalig uitrijden van digestaat met een gesommeerd gehalte aan amfetamine en metamfetamine kleiner dan of gelijk aan 1 mg/kg vers gewicht niet leidt tot risico’s voor de voedselveiligheid en de volksgezondheid. Hierbij wordt wel meegegeven, dat uit onderzoek (zie ook antwoord op vraag 9) is aangegeven dat deze stoffen in een gewasplant terecht kunnen komen, erop toe te zien dat de gehaltes aan amfetamines en andere contaminanten in de levensmiddelen en diervoeders afkomstig van met digestaat bemeste landbouwgronden geen risico’s vormen voor de voedselveiligheid en diergezondheid. Bureau beveelt aan er bij de verantwoordelijke partijen op aan te dringen dat de bron van amfetamines bekend wordt. Daarom heeft de NVWA aan de provincies verzocht om opdracht te geven aan een deskundige partij om brononderzoek uit te voeren.
Duurzaamheidsdoelen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Is Nederland verplicht de zogenaamde «duurzaamheidsdoelen» (SDGs) van de Verenigde Naties, die in 2015 door Nederland werden geratificeerd/geadopteerd, ook te halen in 2030 en indien dit het geval is betreft dit een inspannings- of een resultaatsverplichting?
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – SDG’s) zijn door alle 193 lidstaten van de Verenigde Naties aangenomen in een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN genaamd Transforming Our World: the Agenda 2030 for Sustainable Development.1
Een dergelijke resolutie van de Algemene Vergadering van de VN is een politiek commitment. Deze is niet juridisch bindend en er vloeien derhalve geen juridische verplichtingen uit voort.
Het bericht over het bij het grofvuil zetten van (gloednieuwe) huisraad van vakantiepark De Lindenberg |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) ervoor gekozen heeft om grote hoeveelheden bruikbare huisraad weg te gooien?1
De betreffende locatie is een voormalig vakantiepark dat enige tijd ongebruikt is gebleven en uiteindelijk door de gemeente is opgekocht. Er is bij de overdracht van de locatie veelvuldig en prettig contact geweest met de gemeente.
Na de overdracht aan het COA bleek dat de huisjes en kantoorruimtes vol stonden met diverse spullen van de vorige eigenaar, waaronder matrassen, elektrische apparaten, keukengerei en meer. Om op de geplande startdatum met de verbouwing te kunnen beginnen, moesten alle ruimtes snel worden ontruimd. Er is daarbij gekeken naar de bruikbaarheid van de inventaris. Een deel van de spullen is opgeslagen voor later gebruik in gemeenschappelijke ruimtes. In dit stadium is ook contact gelegd met Domeinen Roerende Zaken in het kader van de regeling materieelbeheer roerende zaken Rijk. Deze konden echter niet tijdig de spullen ophalen, waardoor een eerste lading spullen, afkomstig van ongeveer één derde van de huisjes, inderdaad is afgevoerd naar afvalverwerking.
Het COA kan zich voorstellen dat deze aanpak naar buiten toe een verkeerd beeld gaf. Bij het resterende deel is wel gebruik gemaakt van de regeling materieel beheer roerende zaken van het Rijk en heeft Domeinen Roerende Zaken deze spullen opgehaald. Het COA zal bij toekomstige, vergelijkbare situaties waar mogelijk nog meer bewust contact leggen met relevante lokale organisaties inzake hergebruik van spullen.
Waarom heeft het COA niet besloten deze huisraad te hergebruiken op andere (nieuwe) locaties?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft het COA er niet voor gekozen om deze huisraad te hergebruiken door deze aan te bieden aan de gemeente waar een statushouders een sociale huurwoning krijgt toegewezen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft het COA er niet voor gekozen om deze huisraad aan de kringloopwinkels te schenken?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een specifiek protocol of beleid binnen het COA met betrekking tot het omgaan met overgebleven huisraad bij de renovatie van opvanglocaties? Zo ja, hoe wordt dit protocol toegepast in dit specifieke geval?
Ja, het COA hanteert de regeling materieel beheer roerende zaken van het Rijk.
Hoe groot is de post in euro’s voor de herinrichting van een nieuw asielzoekerscentrum van 100 inwoners op het onderdeel huisraad?
Dat is afhankelijk van bijvoorbeeld de hoeveelheid al aanwezige en bruikbare standaard inventaris van het COA. Uitgaande van de volledige nieuwwaarde, wordt voor de huisraad van een in te richten locatie gerekend met € 900 (inclusief btw) per capaciteitsplek. Dit bedrag is inclusief de volledige inrichting van de gemeenschappelijke ruimtes en de inrichting van de ruimtes voor het personeel.
Hoe verhoudt de keuze om bruikbare huisraad weg te gooien zich tot de verantwoordelijkheid van het COA om efficiënt om te gaan met publieke middelen, met name gezien het feit dat deze spullen zijn betaald met belastinggeld?
Het COA streeft er altijd naar om zo efficiënt mogelijk met haar middelen om te gaan en is zich bewust van het feit dat deze middelen afkomstig zijn uit de staatskas. De spullen waar het om ging waren eerder in eigendom van het voormalig vakantiepark en zijn derhalve niet gefinancierd uit publieke middelen.
Uiteraard draagt het COA en haar medewerkers verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige en efficiënte besteding van middelen.
Gaan medewerkers van het COA prive ook zo om met huisraad die nog goed is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de stappen die het COA neemt om ervoor te zorgen dat toekomstige gevallen van verspilling van bruikbare huisraad worden voorkomen?
Voor het algemeen beleid verwijs ik u naar hetgeen bij vraag 5 is gesteld.
Bij het overnemen van locaties is het uitgangspunt dat deze leeg worden opgeleverd. In gevallen waarin dat niet zo is, is niet voorspelbaar wat vorige eigenaren wel of niet achterlaten. Zoals eerder aangegeven hanteert het COA rondom afvoer van goederen de regeling materieelbeheer roerende zaken van het Rijk.
Hoe verloopt de communicatie en samenwerking tussen het COA en lokale kringlooporganisaties om ervoor te zorgen dat overtollige maar nog bruikbare spullen een tweede leven krijgen?
De communicatie en samenwerking tussen het COA – en ook de bewoners van het COA – en de kringlooporganisaties verloopt over het algemeen prettig en constructief.
Zijn er mogelijkheden voor het COA om in de toekomst beter te plannen en te anticiperen op de hoeveelheid beschikbare huisraad bij renovatieprojecten, zodat er minder verspilling optreedt?
Zie antwoord vraag 9.
De wachtlijst voor aanvragen voor transportcapaciteit op het elektriciteitsnet |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Studio Energie van 30 januari jongstleden over netcongestie?1
Ja.
Hoeveel partijen met een aanvraag voor transportcapaciteit staan momenteel op de wachtlijst voor een nieuwe of zwaardere aansluiting op het elektriciteitsnet? Zijn dat nog steeds zo’n 6000 bedrijven zoals in de zomer van 2023 werd gerapporteerd of is dat aantal sindsdien nog verder opgelopen?2
Op dit moment staan er circa 9.400 aanvragen op de wachtlijst voor een nieuwe of zwaardere aansluiting voor stroomafname. Het merendeel van deze aanvragen betreft partijen die een zwaardere aansluiting wensen. Zoals TenneT en Netbeheer Nederland onlangs hebben toegelicht is dit getal vermoedelijk vertroebeld door dubbele aanvragen en aanvragen waar nog geen concreet plan achter zit3. Ik bezie in overleg met netbeheerders en ACM de mogelijkheden om de wachtrij op te schonen.
Zodra de netbeheerder congestieonderzoek aankondigt, komt elke nieuwe aanvraag op de wachtlijst. Zolang uitbreiding van het stroomnet of nieuw ontsloten flexibel vermogen bij reeds aangeslotenen niet leidt tot vrijkomen van transportcapaciteit blijft dit de procedure bij nieuwe aanvragen. Uitbreidingen van het stroomnet zijn niet van vandaag op morgen gereed. Naar verwachting wordt het merendeel van de nu geplande uitbreidingen pas gerealiseerdtussen 2027 en 2030. De wachtlijst zal de eerstkomende jaren naar verwachting echter nog toenemen.
Kunt u aangeven hoe lang partijen die op de wachtlijst terechtkomen gemiddeld moeten wachten voordat zij kunnen worden aangesloten? Om hoeveel transportcapaciteit gaat het daarbij in totaal?
Hoe lang een partij op de wachtlijst zal staan is van verschillende factoren afhankelijk en daardoor niet eenduidig in te schatten.
Ten eerste kan ruimte op het stroomnet ontstaan door gerealiseerde uitbreiding. Partijen worden in dat geval aangesloten volgens het «first come, first serve» principe. Later ingediende aanvragen staan lager op de wachtlijst. De ACM werkt momenteel aan een maatschappelijk prioriteringskader. Een definitief besluit daarover wordt verwacht in april 2024. Dit kader biedt de mogelijkheid aanvragen met maatschappelijk belang, zoals woningbouw en onderwijs, voorrang te geven bij het toekennen van beschikbare transportcapaciteit.
Ten tweede verschilt het moment waarop een uitbreiding is gerealiseerd per station. Hoe lang partijen op de wachtrij staan, is daardoor afhankelijk van de fysieke locatie waarvoor zij een aansluiting hebben aangevraagd en van de realisatietijd van de netuitbreiding op die locatie.
Ten derde kan bij congestieonderzoeken flexibel vermogen worden ontsloten. Hierdoor komt zonder uitbreiding capaciteit op het stroomnet vrij. Deze ruimte kan worden aangewend om partijen in de wachtrij aan te sluiten.
Elk station kent daarmee een eigen wachtrij. Deze varieert van enkele MW tot enkele honderden MW. De totale wachtrij beslaat op dit moment voor afname 110 GW (waarvan 99 GW op TenneT vlak) en voor invoeding 105 GW (waarvan 84 GW op TenneT vlak). Ook de omvang van de geplande uitbreiding varieert sterk per station. Daarnaast kan de netcongestie gevolg zijn van congestie op het hoogspanningsvlak, waardoor uitbreiding van een middenspanningstation geen oplossing is en niet alle klanten in de wachtrij geholpen kunnen worden.
Klopt het dat er partijen met een aanvraag voor transportcapaciteit zijn die onterecht op de wachtlijst terechtkomen, omdat zij eigenlijk wel recht hebben op transportcapaciteit vanwege het feit dat zij bereid zijn om deel te nemen aan congestiemanagement op het moment dat congestie optreedt?
Er zijn inderdaad partijen die aangeven bereid te zijn flexibiliteit beschikbaar te stellen aan de netbeheerder als zij worden aangesloten op het stroomnet, waarmee zij voorkomen dat hun aansluiting het net op piekmomenten verder belast. Dit betreft overigens vooral partijen die elektriciteit op het netwerk willen invoeden; onder afnemers is beperkte animo voor het aanbieden van flexibiliteit. Een aanbod van flexibiliteit leidt in de praktijk zelden tot een daadwerkelijke aansluiting op het net, waardoor partijen alsnog in de wachtrij komen. Dit heeft verschillende oorzaken.
Een partij kan weliswaar flexibiliteit aanbieden, maar daarbij is het van belang dat deze flexibiliteit in omvang voldoende en toepasbaar is. De aangeboden flexibiliteit moet aansluiten bij de piekbelasting van het stroomnet en daarmee zorgen voor ontlasten van deze piek. Vervolgens, om daadwerkelijk in aanmerking te komen voor een aansluit- en transportovereenkomst (ATO) met de bijbehorende transportcapaciteit moeten de netbeheerder en de betreffende partij het eens worden over de voorwaarden die daarbij van toepassing zijn. In de praktijk leidt een algemeen aanbod van flexibiliteit lang niet altijd tot overeenstemming en concrete afspraken. In de Netcode elektriciteit is opgenomen dat een prijs in het «normaal economisch verkeer» als gebruikelijk moet gelden. Hierover bestaat soms verschil van inzicht tussen netbeheerders en aangeslotenen. De netbeheerder accepteert het bod voor de levering van congestiediensten dan niet. Indien de gesprekken succesvol verlopen, dan moet, met het oog op het non-discriminatiebeginsel, ook aan de partijen hoger op de wachtlijst worden gevraagd of zij onder diezelfde condities flexibiliteit beschikbaar willen stellen. Het bieden van flexibiliteit mag immers niet leiden tot het omzeilen van de wachtrij. Het is dan goed mogelijk dat partijen verder in de wachtrij die eerder geen flexibiliteit aanboden, de keuze maken dit toch te doen, waarmee de nieuwe aanvraag in de wachtrij komt.
Het proces van overleg met alle partijen hoger op de wachtlijst is, kortom, tijdrovend en ingewikkeld. Om dit proces te versnellen zet ik samen met netbeheerders en de ACM in op vereenvoudiging van dit proces en standaardisering van de voorwaarden voor het aanbieden van congestiediensten. Afgelopen najaar hebben Netbeheerders, Energie Samen en Holland Solar overeenstemming bereikt over een standaard contract en standaard vergoeding. Onderdeel van deze afspraak is dat partijen in de wachtrij die een aanbod doen om deel te nemen aan congestiemanagement en zich daarbij committeren aan de standaard vergoeding en standaard contractvoorwaarden, direct toegang kunnen krijgen. Wie andere voorwaarden wil bespreken met de netbeheerders, komt daardoor mogelijk pas later aan bod.
Op dit moment voeren netbeheerders, de ACM en de sector soortgelijke gesprekken om het aanbod van congestiediensten voor afnamecongestie verder te stroomlijnen. Het is hierbij zaak een balans te vinden tussen enerzijds standaardisatie om schaal en tempo te kunnen maken en anderzijds maatwerk om rekening te kunnen houden met verschillende typen aangeslotenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een aantal verschillende standaard contractvormen en vergoedingen, waaruit aangeslotenen dan kunnen kiezen. Deze gesprekken lopen nog.
Waar ligt het aan dat deze partijen toch op de wachtlijst terechtkomen? In hoeverre heeft dat er mee te maken dat de opties voor congestiemanagement niet bekend zijn bij deze partijen en ook niet met hen worden besproken door bijvoorbeeld de netbeheerder?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u in beeld bij hoeveel partijen die nu op de wachtlijst staan deelname aan congestiemanagement een optie zou zijn en in hoeverre is van partijen op de wachtlijst bekend of zij bereid en in staat zijn om deel te nemen aan congestiemanagement?
Ik ben niet bekend met het exacte aantal partijen in de wachtrij waarvoor deelname aan congestiemanagement een optie zou zijn. Dat verschilt per type aangeslotene, omdat de mate waarin aangeslotenen flexibel het net kunnen gebruiken sterk verschilt. Ook de aard en omvang van de congestie ter plaatse maakt daarbij uit, omdat de aangeslotenen productie of verbruik zodanig moeten kunnen aanpassen dat de congestie wordt voorkomen.
Hoeveel partijen staan er op dit moment op de wachtlijst voor het terugleveren van elektriciteit aan het net? Staan er nog steeds zo’n 8000 partijen op de wachtlijst voor teruglevering zoals in de zomer van 2023 werd gerapporteerd of is dat aantal sindsdien nog verder opgelopen?3
Er staan in totaal circa 10.000 aanvragen op een wachtlijst voor invoeding (teruglevering), waarbij ik aanteken dat ook hier mogelijk sprake is van vertroebeling door dubbelingen en niet onderbouwde aanvragen (zie het antwoord op vraag 2). Ook voor invoeding geldt dat zolang er sprake is van netcongestie of een lopend congestieonderzoek nieuwe aanvragen op de wachtrij komen. Net als bij afname zullen ook deze wachtrijen in afwachting van vrijkomend flexibel vermogen en uitbreiding van het stroomnet naar verwachting de komende jaren verder toenemen. Samen met de netbeheerders zet ik sterk in op het informeren van zowel afnemers als invoeders over de mogelijkheden die flexibiliteit hen kan bieden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Kunt u ook voor de wachtlijst voor teruglevering aan het net aangeven in hoeverre er daarbij voldoende inzicht is voor de mogelijkheid voor deelnamen aan congestiemanagement en of deze optie ook met partijen die op de wachtlijst staan wordt besproken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke inspanningen worden er gedaan om beter inzicht te krijgen met betrekking tot partijen op de wachtlijst waarbij deelname aan congestiemanagement een optie zou zijn en met hen de mogelijkheden voor deelname aan congestiemanagement te bespreken? Bent u daarover bijvoorbeeld in gesprek met de netbeheerders?
De netbeheerders spannen zich in om inzicht in de wachtrij te geven. Zo publiceren Stedin5, Enexis6 en Liander7 actuele data over de wachtrij op hun website. Begin dit jaar ben ik met de netbeheerders overeengekomen dat zij toewerken naar een gezamenlijk dashboard. Dit dashboard zal per regio, bijvoorbeeld per station, inzicht geven in de huidige wachtrij en de geplande uitbreiding. De omvang van de wachtrij, geplande uitbreiding en het moment waarop uitbreiding gereed is zal hiermee inzichtelijk worden, en periodiek worden geüpdatet.
Samen met de netbeheerders breng ik de mogelijkheid van congestiemanagement op allerlei manieren actief onder de aandacht van reeds aangesloten partijen en partijen op de wachtlijst. Netbeheerders ondernemen een veelheid aan initiatieven om de systematiek van congestiemanagement en de mogelijke oplossingen die dit biedt, onder de aandacht te brengen, zoals websites, webinars, seminars, e-mail en briefcampagnes en bedrijfsbezoeken. Daarnaast spreekt de Bestuurlijk Aanjager Slim met Stroom een breed scala aan ondernemingen en brancheverenigingen over de uitdagingen die zij ervaren als gevolg van netcongestie en oplossingen waar zij aan kunnen bijdragen. Aan de hand van de uitkomsten van deze gesprekken wordt het beleidsinstrumentarium verder ontwikkeld.
Het bericht '65 miljoen euro schade door ontplofte lachgascilinders, kabinet overweegt compensatie' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «65 miljoen euro schade door ontplofte lachgascilinders, kabinet overweegt compensatie»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is volgens u de verklaring dat er sinds 1 januari 2023 – toen het lachgasverbod van kracht werd – een enorme toename aan ontploffingen door lachgascilinders wordt gezien door afvalverwerkers?
Deze problematiek is grotendeels te wijten aan de opkomst van niet-hervulbare drukhouders in de loop van 2022. In ons land, maar ook in omringende landen zoals België en landen als Frankrijk, Zweden en Denemarken – zijn er sindsdien meldingen van ontploffingen in de afvalverwerking door deze wegwerpcilinders. Deze ontwikkeling is in 2023 verder tot uiting gekomen. De problematiek in de afvalverwerking wordt veroorzaakt doordat individuen een illegaal product in bezit hebben en zich daar op een illegale wijze van ontdoen. Lachgascilinders zijn, net als andere soorten gasflessen en drukhouders, gevaarlijk afval op grond van de Wet milieubeheer en moeten bij de milieustraat of een andere bevoegde instantie worden ingeleverd.
Hoeveel explosies hebben er in 2023 plaatsgevonden bij afvalverwerkers als gevolg van ontploffende lachgascilinders? Hoe verhoudt dit zich tot eerdere jaren?
Ik heb vanuit de media vernomen dat het bedrijf HVC, dat twee verbrandingsinstallaties exploiteert in Dordrecht en Alkmaar, in totaal 800 explosies heeft geregistreerd in 2023. Explosies worden niet centraal geregistreerd, dus ik kan geen uitspraken doen over hoe dit zich verhoudt tot het aantal explosies in 2022.
Bent u het met de stelling eens dat er een causaal verband mogelijk is tussen het aantal ontploffingen en het verbod op recreatief gebruik van lachgas?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De ontploffingen zijn niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar worden veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is – op grond van de Opiumwet – illegaal om handelingen te verrichten met lachgas voor recreatief gebruik en tevens – op grond van de Wet milieubeheer – illegaal om lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval.
Bent u het met de stelling eens dat het verbod op recreatief gebruik van lachgas niet ten koste mag gaan van de veiligheid van medewerkers in de afvalsector? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals reeds toegelicht, is er geen causaal verband tussen het lachgasverbod en de ontploffingen in de afvalverwerking. Dat de ontploffingen van lachgascilinders (en ander gevaarlijk afval) in de afvalverwerking leiden tot risico’s voor de veiligheid van medewerkers in de afvalsector vind ik een zeer ernstige zaak. Daarom heb ik mij samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS ingespannen om te komen tot maatregelen om het probleem te beperken. Zo hebben we ingezet op zowel brede als gerichte communicatie zodat burgers geïnformeerd zijn over de veiligheidsrisico’s en over de correcte wijze van het zich ontdoen van lachgascilinders. Ook is een toolkit beschikbaar gesteld om gemeenten en milieustraten te helpen omgaan met deze situatie. We blijven ons – samen met de afvalbranche – inspannen om te komen tot verdere maatregelen om dit probleem het hoofd te bieden.
Kunt u garanderen dat explosies als gevolg van ontploffende lachgascilinders de continuïteit van de afvalverwerking niet wezenlijk bedreigen? Zo nee, op welke wijze onderneemt het Rijk stappen om de verwerking van ons afval te borgen?
Ik kan niet garanderen dat de explosies van ontploffende lachgascilinders of ander gevaarlijk afval de continuïteit van de afvalverwerking niet wezenlijk bedreigen. Deze explosies worden veroorzaakt door degenen die illegaal lachgascilinders of ander gevaarlijk afval deponeren in het restafval. De afvalbranche wordt geconfronteerd met de nadelige gevolgen van deze wetsovertredingen. Niet alleen gasflessen en overige drukhouders zorgen voor deze gevaren, maar ook andere soorten afval kunnen de continuïteit van de afvalverwerking bedreigen. U kunt hierbij denken aan criminelen die zich ontdoen van bijvoorbeeld hun munitie en wapens of inwoners die batterij-houdende producten zoals vapes en elektronisch speelgoed bij het restafval deponeren.
Vanuit het Rijk wordt gericht gecommuniceerd over de gevaren van het verkeerd ontdoen van lachgascilinders en worden gemeenten ondersteund in het vormgeven van afvalbeheerbeleid omtrent lachgascilinders. Daarnaast wordt er in het kader van het lachgasverbod voorgelicht over de gevaren van lachgasgebruik en wordt gehandhaafd op het verbod om zo vraag en aanbod van lachgas te beperken.
Overwegende dat afvalverwerkers aangeven dat zij in 2023 65 miljoen euro schade hebben geleden als gevolg van ontploffende lachgascilinders, hoe bent u voornemens afvalverwerkers te compenseren voor deze schade? Zo niet, op basis waarvan vindt u het legitiem dat afvalverwerkers opdraaien voor deze kosten of deze noodgedwongen via hogere afvalstoffenheffingen zullen moeten afwentelen op inwoners als gevolg van nationaal bepaald beleid?
De ontstane schade is niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen. De Rijksoverheid is niet verantwoordelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen, waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen. Het ligt volgens het kabinet daarom niet in de rede dat de schade vanuit het Rijk wordt vergoed.
Het kabinet heeft aangegeven bereid te zijn te verkennen of een financiële tegemoetkoming mogelijk is voor het treffen van maatregelen die bijdragen aan het mitigeren van de risico’s in de afvalbranche. Daarbij is erop gewezen dat rekening moest worden gehouden met beschikbare middelen en Europese staatssteunregels. Inmiddels is gebleken dat een financiële tegemoetkoming vanuit het Rijk niet haalbaar is. De branche is op 14 maart jl. hierover geïnformeerd. Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat circulaire economie van 15 februari jl. zal ik de Kamer binnenkort in een separate Kamerbrief hier nader over informeren.
Lachgasgebruik concentreert zich voornamelijk in grote (Randstedelijke) gemeenten. De problematiek met illegale dumpingen en ontploffingen is daarmee ook het grootst in West-Nederland. Op grond van de Wet milieubeheer zijn gemeenten verantwoordelijk voor het afvalbeheerbeleid en mogen zij ter bestrijding van de kosten die daaruit voortkomen een heffing instellen. Dat gemeenten de extra kosten, die ontstaan zijn als gevolg van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen, moeten doorberekenen, betreur ik ten zeerste. Echter is doorberekening van de extra kosten op basis van een lokale heffing de eerlijkste manier, omdat dit voorkomt dat inwoners uit gemeenten waar deze problematiek niet of nauwelijks speelt hieraan meebetalen.
Hoe groot zijn de kosten die gemeenten jaarlijks moeten maken om lachgascilinders veilig uit het afval te sorteren? Deelt u de zorgen van gemeenten dat dit probleem aanzienlijke gevolgen heeft voor de gemeentelijke afvalstoffenheffing?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging van Afval- en Reinigingsdiensten heeft inzichtelijk gemaakt dat de kosten die gemeenten jaarlijks moeten maken voor het uitsorteren van lachgascilinders uit het restafval € 32 miljoen bedragen. Zij geven aan dat dit moet worden beschouwd als een ondergrens omdat dit een indicatie betreft voor de kosten voor alleen gemeenten in stedelijkheidsklasse 1 en 2 (en dus niet alle gemeenten).
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen van rijk compensatie opruimkosten lachgas»?2 Op welke manier bent u van plan gehoor te geven aan deze oproep om compensatie vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Ja, ik bekend met dit bericht. Ten aanzien van de vraag over de oproep om compensatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u garanderen dat de kosten die voortkomen uit het sorteren van lachgascilinders en de schade bij afvalverwerkers die hiermee gemoeid zijn niet ten koste komen van de afvalstoffenheffing die inwoners betalen? Zo nee, kunt u een inschatting geven van de mogelijke stijging die hiermee voorzien is in de hardst getroffen gemeenten?
Gemeenten hebben krachtens de Wet milieubeheer (artikel 10.21) de zorgplicht voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. In artikel 15.33 van de Wet milieubeheer is bepaald dat gemeenten ter bestrijding van de kosten een heffing mogen instellen, die maximaal kostendekkend mag zijn. Gemeenten kunnen de extra kosten die zij maken door de lachgascilinders dus doorberekenen aan hun inwoners door middel van de afvalstoffenheffing. Ze mogen de extra kosten voor afvalbeheer ook dekken uit andere middelen. Dit is een gemeentelijke bevoegdheid en ik kan daarom niet garanderen dat gemeenten dit niet zullen doen. Zelf kan ik geen inschatting maken van de mogelijke stijging die hiermee is gemoeid, omdat dit sterk afhankelijk is van het afvalbeheersysteem dat in de desbetreffende gemeente wordt gehanteerd.
Hoeveel wegwerp lachgascilinders zijn er aangetroffen in het restafval en de publieke ruimte in 2023? Hoe verhoudt dit zich tot eerdere jaren?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging van Afval- en Reinigingsdiensten heeft in een rapportage inzichtelijk gemaakt dat zij, op basis van benchmark en een extrapolatie, verwachten dat op jaarbasis 375.000 cilinders in de openbare ruimte worden gedumpt ofwel worden ingeleverd bij de milieustraten. Er is geen landelijke registratie van illegale dumpingen van lachgascilinders, waardoor ik geen uitspraken kan doen over voorgaande jaren.
Overigens blijkt wel uit monitors dat het aantal gebruikers van lachgas flink is gedaald. Onder uitgaande jongeren daalde het gebruik van 35,2% in 2020 naar 15% in 2023. Ook geeft de helft van de jongeren die lachgas gebruiken aan dat het moeilijker is om aan lachgas te komen. Hopelijk vertaalt deze daling in het gebruik en de beschikbaarheid zich ook op korte termijn naar een afname van de problematiek van het lachgasafval.
Kunt u aangeven in hoeverre de fysieke verpakkingen van lachgas zijn veranderd ten opzichte van vóór het verbod?
De politie geeft aan dat zij de afgelopen jaren hebben gezien dat het aanbod op de lachgasmarkt niet statisch is, noch dat er sprake is van een situatie van voor en na het verbod. Waar zij initieel met name lachgaspatronen aantroffen, werden dit later hervulbare- en vervolgens niet-hervulbare drukhouders. Het is hierbij van belang op te merken dat op enig moment steeds één van deze verpakkingen dominant was, maar niet exclusief werd aangetroffen. Zo werden in 2022 al wegwerpcilinders aangetroffen en komt men ook nu nog patronen tegen. Daarbij is de problematiek die gemeenten en de afvalverwerkers ervaren met deze wegwerpcilinders niet gelimiteerd tot alleen Nederland. In 2022 hebben in Frankrijk bij twee verwerkingsinstallaties in totaal 3.568 explosies plaatsgevonden. Ook worden in landen als Denemarken en Zweden grote aantallen wegwerpcilinders aangetroffen in de openbare ruimte en/of ingeleverd bij de milieustraten. Dit leidt ook daar tot hoge kosten en schade.
Ik ben dan ook van mening dat het hier om een autonome ontwikkeling gaat en er geen sprake is van een verandering van verpakkingen van lachgas specifiek ten opzichte van voor en na het verbod.
Erkent u dat de toename aan wegwerpverpakkingen onveilig(er) zijn voor mens en milieu dan de herbruikbare verpakkingen die voornamelijk vóór het verbod werden aangetroffen? Erkent u dat mede daardoor de effecten op de afvalketen zo groot zijn?
Momenteel wordt onderzocht of een beperkt aantal typen verpakkingen van niet-hervulbare drukhouders voldoet aan de geldende ISO-normen. Dit onderzoek richt zich niet op het onveilig zijn van de niet-hervulbare drukhouders, maar op de vraag of de drukhouder conform het prototype is op grond waarvan een typegoedkeuring is afgegeven. Indien dit niet het geval blijkt, dan kan, los van de inhoud, mogelijk worden gehandhaafd op het moment dat deze specifieke types niet-hervulbare drukhouders worden aangetroffen. Ook in landen waar geen verbod geldt. Dit onderzoek doet geen uitspraak over of de toename aan wegwerpverpakkingen onveilig(er) is voor mens en milieu. De uitkomsten van het onderzoek zijn nog niet bekend. Ik kan daarom nog niet vooruitlopen op eventueel te nemen maatregelen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre deze wegwerpverpakkingen inderdaad ondeugdelijk zijn en of de leveranciers hiervan aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schade?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn de genoemde wegwerpverpakkingen überhaupt wel toegestaan op de Nederlandse en Europese markt, ongeacht hun inhoud? Zo nee, hoe bent u voornemens met dit gegeven om te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met het bericht «Zwerfafvalrapers willen UPV lachgascilinders»?3
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u het met D66 eens dat ook binnen het lachgas dossier leidend zou moeten zijn dat de vervuiler betaalt? Hoe beoordeelt het kabinet de aangedragen oplossing in dit artikel om producenten verantwoordelijk te maken voor de lachgasverpakkingen?
Ik ben het er in het algemeen mee eens dat uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) een krachtig instrument is waarmee het streven dat «de vervuiler betaalt» kan worden vorm gegeven. Zoals ook in het artikel waar u naar verwijst wordt aangegeven, kan vanuit de overheid geen statiegeldsysteem of UPV worden opgelegd voor lachgascilinders voor recreatief gebruik. Onder de Opiumwet is het verboden om lachgas voor recreatief gebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te produceren, te verkopen en te bezitten. Op illegale producten kan geen statiegeld worden geheven of een UPV worden ingesteld. Deze producten worden immers niet via legale verkoopkanalen aan een gebruiker verkocht. Eventuele Nederlandse producenten en importeurs van lachgas voor recreatief gebruik bevinden zich in het criminele circuit en buiten de radar van de Nederlandse overheid. Zodra deze illegale producenten en importeurs in beeld komen, is beëindiging van de activiteit en een strafrechtelijke vervolging de aangewezen route. Er zijn dus in Nederland geen legale producenten en importeurs van lachgas voor recreatief gebruik waar eisen ten aanzien van een UPV of statiegeldsysteem aan kunnen worden gesteld. Het produceren en importeren is immers een strafbaar feit. De producent van wegwerpcilinders bevindt zich veelal buiten Europa en lachgas voor recreatief gebruik wordt geïmporteerd door partijen in Europese landen die geen verbod kennen. Deze partijen bevinden zich buiten de reikwijdte van de bevoegdheden van de Nederlandse overheid.
Het bericht dat de Amerikaanse regering een pauze heeft afgekondigd van de uitbouw van verdere LNG-fabrieken |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Amerikaanse regering een pauze heeft afgekondigd van de uitbouw van verdere LNG-fabrieken?1
Ja.
Bent u er ook mee bekend dat één van de redenen die regering Biden-Harris aandraagt is dat de milieu-impactanalyses die het ministerie gebruikt om vergunningen te beoordelen, verouderd zijn en dat er in de leveringsketen van LNG veel meer methaan weglekt dan voorheen werd gedacht?2 3
De regering Biden-Harris noemt meerdere redenen voor haar besluit en het verouderde model van de milieu-impactanalyse is daar inderdaad één van. Dit model dateert uit 2014 en is voor het laatst in 2019 geactualiseerd. Hierbij kan worden opgemerkt dat ook in de VS het terugdringen van methaanemissies de nodige aandacht krijgt. De regering Biden-Harris heeft in 2022 haar hernieuwde Methane Emissions Reduction Plan4 vastgesteld en in december 2023 gerapporteerd over de voortgang.
Bent u het ermee eens dat we zeer voorzichtig moeten omgaan met het bouwen van nieuwe LNG-infrastructuur, vanwege de grote impact van methaan in de leveringsketen?
Ja, ik ben het ermee eens dat we zeer voorzichtig moeten omgaan met het bouwen van nieuwe LNG-infrastructuur, vanwege de grote impact van methaan op het klimaat. Daarom heeft Nederland ingestemd met de Europese methaanverordening waarover op 15 november 2023 een voorlopig akkoord is bereikt. De definitieve tekst zal naar verwachting binnen enkele maanden gepubliceerd worden. Deze verordening heeft als doel de methaanemissies die vrijkomen bij het winnen van olie, aardgas en kolen dan wel bij de distributie, transport en behandeling van aardgas te reduceren. Partijen die zich bezighouden met de hierboven genoemde activiteiten moeten methaanemissies gaan traceren, rapporteren en zoveel mogelijk mitigeren. LNG-infrastructuur (zoals terminals) valt dus ook onder de reikwijdte van de nieuwe verordening. Ook zullen er in de toekomst eisen worden gesteld ten aanzien van methaanemissies van geïmporteerde fossiele brandstoffen, waaronder LNG.
Via de afspraken van de verordening geeft Nederland o.a. invulling aan de Methaan Belofte (Global Methane Pledge)5 die op mondiaal niveau met vele partnerlanden, waaronder de VS op 2 november 2021 overeen is gekomen. Dit initiatief streeft ernaar de uitstoot van methaan terug te dringen met 30% in 2030 ten opzichte van 2020.
Tevens heeft het Ministerie van EZK in 2019 een convenant afgesloten met de offshore sector om de methaanemissies in Nederland ten gevolge van de productie van olie en gas voor het einde van 2021 te reduceren met minimaal 50% ten opzichte van 2017. Inmiddels is een reductie van 70% gerealiseerd.
Houdt de Nederlandse vergunningverlening voor de aanleg van nieuwe LNG-infrastructuur rekening met deze nieuwe inzichten?
Zie antwoord vraag 3.
Een andere reden die regering Biden-Harris aandraagt is gezondheid en de impact die nieuwe LNG-exportfabrieken zouden hebben op «frontline communities» die gebukt gaan onder bovenmatige luchtvervuiling; in hoeverre neemt u de impact van LNG-productie op omwonenden mee in het al dan niet toestaan van nieuwe LNG-importterminals?4
Dit is niet aan de orde in Nederland, aangezien er geen sprake is van LNG-productie in Nederland. Nieuwe LNG-importterminals dienen te voldoen aan de bestaande milieunormeringen. Wat betreft de herkomst van LNG staat het marktpartijen in principe vrij om contracten af te sluiten met LNG-producenten die zij geschikt achten. Uiteraard dienen de marktpartijen zich hierbij aan de geldende wet- en regelgeving te houden, waaronder ook op het gebied van milieu en de bepalingen die de methaanverordening zal stellen aan methaanemissies van geïmporteerde ruwe olie, aardgas en kolen die in de Unie in de handel worden gebracht.
Kunt u aanvullend onderzoek doen om uit te sluiten dat er gezondheidsschade bij omwonenden plaatsvindt bij het bouwen van nieuwe LNG-infrastructuur?
Bij nieuwe (LNG-)infrastructuurprojecten dienen alle wettelijk voorgeschreven milieuonderzoeken uitgevoerd te worden. Hierbij wordt o.a. onderzoek gedaan naar de effecten op ruimtegebruik, luchtkwaliteit, geluidsoverlast, flora, fauna, water, bodem en omwonenden en hoe deze impact beperkt kan worden. Daarmee heeft het milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocedure; de benodigde vergunningen worden namelijk alleen afgegeven indien de onderzoeken aantonen dat aan alle wet- en regelgeving is voldaan. De bestaande procedure acht ik voldoende grondig om de milieu- en gezondheidseffecten als gevolg van de bouw en het gebruik van nieuwe LNG-terminals in kaart te brengen. Ik acht aanvullend onderzoek daarom niet nodig.
Bent u bereid om – net als de regering Biden-Harris heeft gedaan – een pauze af te kondigen op de uitbouw van LNG infrastructuur in Nederland, en deze tijd te gebruiken om nieuwe maatstaven te ontwikkelen rondom de gezondheidsimpact en klimaatimpact van LNG, en hierin de nieuwe onderzoeken over methaanlekkages mee te nemen?
Er is geen sprake van LNG-productie in Nederland, zoals toegelicht in vraag 5. LNG-infrastructuur in Nederland voor import en het vergassen van LNG dient te voldoen aan de bestaande milieunormering. Voor te ontwikkelen LNG-installaties acht ik de bestaande procedure om milieueffecten te onderzoeken voldoende (zie antwoord op vraag 6) en zie ik geen noodzaak om een pauze aan te kondigen voor uitbreiding van de LNG-infrastructuur. Daarnaast wijs ik op het advies van Gasunie Transport Services (GTS) van 31 januari jl., dat op 9 februari jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 1211). Daarin geeft GTS aan dat er in het scenario van een koude winter de komende jaren te weinig importcapaciteit is om de gasopslagen tot 90% te vullen, conform de Kabinetsambitie en ook conform advies van GTS. Het zorgdragen voor voldoende LNG-importcapaciteit blijft daarom de komende jaren nog een punt van aandacht. Zie verder mijn antwoord op vraag 9, 10 en 11.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel LNG capaciteit er nu is, hoeveel in aanbouw is, en welke uitbouwplannen er nu liggen?
De totale LNG-importcapaciteit in Nederland van EET en GATE samen is op dit moment 24 miljard kubieke meter per jaar. In de toekomst breidt de GATE terminal verder uit van 16 naar 20 miljard kubieke meter per jaar. De planning is dat deze extra capaciteit vanaf 1 oktober 2026 in gebruik wordt genomen. Ook de EemsEnergy Terminal (EET) breidt eind dit jaar uit van 8 naar 9 miljard kubieke meter per jaar. Daarna streeft EET naar een uitbreiding richting de 10 miljard kubieke meter per jaar door een verdere optimalisatie. De EET-terminal is een tijdelijke terminal en op dit moment is de looptijd tot najaar 2027. Daarnaast voeren twee initiatiefnemers een haalbaarheidsstudie uit voor het realiseren van een nieuwe LNG-terminal. Voor alle initiatieven geldt dat ik inzet op zo spoedig mogelijk hergebruik van de infrastructuur voor duurzame toepassingen, zoals het importeren van waterstofdragers of -derivaten.
Hoe verhoudt deze uitbouw zich tot de klimaatdoelen die Nederland gesteld heeft?
Ik wil benadrukken dat de Nederlandse en Europese Klimaatdoelen onverkort gelden en staan. In de afgelopen jaren is het gasverbruik in Nederland aanzienlijk afgenomen tot circa 30 miljard kubieke meter in 2023 (CBS). Desalniettemin hebben we wel LNG-volumes en de daarbij behorende infrastructuur nodig om de weggevallen gasvolumes via pijpleidingen uit Rusland te kunnen opvangen.
Het tempo van de afbouw van fossiele energiedragers wordt mede bepaald door het tempo van de ombouw en de betaalbaarheid van duurzame alternatieven, het beleid op inzet van fossiele energiedragers als grondstof en internationale afspraken over emissiereductie in zee- en luchtvaart en daarvan afgeleid het gebruik van fossiele brandstoffen voor die toepassingen. U ontvangt de Energienota in oktober. Hierin zal ik verder ingaan op de verwachte en beoogde vermindering van het gebruik van fossiele energiedragers, zoals aardgas.
Wat betreft het bouwen van nieuwe LNG-infrastructuur geldt dat in de komende jaren waarschijnlijk nog sprake is van een tekort aan importcapaciteit in het scenario van een koude winter. GTS adviseert om extra importcapaciteit voor LNG te organiseren. Dit is nader toegelicht in de Kamerbrief van 9 januari jl. waarmee het advies van GTS van 31 januari jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 1211). Gelet op dit advies blijft voldoende LNG-importcapaciteit belangrijk in het belang van leveringszekerheid en betaalbaarheid van gas. Hierbij zijn zowel de maximale benutting van bestaande LNG-infrastructuur en de haalbaarheidsstudies naar nieuwe initiatieven belangrijk. Wat betreft de bouw van nieuwe LNG-faciliteiten wil ik opnieuw benadrukken dat bij eventuele nieuwe investeringen de inzet is om de infrastructuur zo spoedig mogelijk te hergebruiken voor duurzame toepassingen in de toekomst. Dit vergemakkelijkt de overstap naar het importeren van duurzame energiedragers in de toekomst.
Hoe past het bouwen van een mogelijke nieuwe LNG terminal in Vlissingen binnen de afbouwpaden van het Nationaal Plan Energiesysteem?
Zie antwoord vraag 9.
Mocht de terminal in Vlissingen doorgaan, wat is de maximale termijn waarop deze operationeel mag zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Gasboring in de Waddenzee |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Deelt u het onderscheid dat uw voorganger maakte tussen een winningsvergunning (marktordening) en toestemming door het Rijk voor een nieuwe productieboring in de Waddenzee bij Ternard1? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat onderscheid delen wij.
Klopt het dat u de gedateerde winningsvergunning ook na 54 jaar gedeeltelijk kan weigeren, onder andere op grond van Artikel 9 uit de Mijnbouwwet? Wat zijn hier de juridische afwegingen bij?
Een reeds verleende winningsvergunning kan niet worden geweigerd op grond van artikel 9 van de Mijnbouwwet. Het artikel ziet op het geheel of gedeeltelijk weigeren van een aanvraag voor een nieuwe vergunning. De (on)mogelijkheden van het geheel of gedeeltelijk intrekken van een bestaande vergunning komt aan bod in het antwoord onder vraag 4.
Bent u nog steeds van mening dat de NAM «gebrek aan verantwoordelijkheidszin heeft»2? Leidt het feit dat de NAM ook voor illegale afvalverwerking voor de rechter staat tot meer of minder vertrouwen in het bedrijf? Is dit gebrek aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, voldoende morele reden om geen vergunning te verlenen? En juridisch? Bent u bereid om, op grond van het trackrecord van de NAM en de mogelijkheden in de wet, de gedateerde winningsvergunning (gedeeltelijk) te weigeren voor de nieuwe productiewinning onder de Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Ja, het standpunt van het kabinet over de verantwoordelijkheidszin van de NAM ten aanzien van het Groningen dossier is niet veranderd ten opzichte van de beantwoording van de vragen van de leden de Groot en Boulakjar over de UNESCO brief over de voorgenomen gaswinning bij Ternaard (Kamerstuk 2023Z15362). Het feit dat de NAM ook voor illegale afvalverwerking voor de rechter staat leidt niet tot meer vertrouwen in het bedrijf. Een gebrek aan verantwoordelijkheidszin is een weigeringsgrond bij de aanvraag voor een nieuwe opsporings- of winningsvergunning overeenkomstig artikel 9 van de Mijnbouwwet. Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, is dat artikel in dit geval niet van toepassing, omdat de winningsvergunning Noord-Friesland reeds is verleend. Onderdeel van de RCR-procedure Ternaard is een verzoek om instemming met een winningsplan. Die instemming kan alleen op de gronden van artikel 36 van de Mijnbouwwet worden geweigerd. Een gebrek aan verantwoordelijkheidszin behoort daar niet toe.
Wat is volgens u de relevantie van Artikel 21 leden k en l, en het door de Tweede Kamer in de Mijnbouwwet opgenomen amendement, dat de expliciete bedoeling had nieuwe gaswinningsprojecten op de Waddeneilanden, in en onder de Waddenzee, in het Werelderfgoed gebied en in de aan de Waddeneilanden grenzende Natura 2000 gebieden onmogelijk te maken? Kunt u op bovengenoemde weigeringsgronden de gedateerde concessie van NAM gedeeltelijk weigeren conform de bedoeling van de wetgever? Zo nee, waarom niet?
Artikel 21, eerste lid, onderdelen k, l en m, van de Mijnbouwwet bieden de mogelijkheid een winningsvergunning in te trekken, voor zover die geldt voor een gebied dat ligt binnen de Waddenzee als aangewezen Natura 2000-gebied krachtens de Omgevingswet (onderdeel k), of op de Waddeneilanden (onderdeel l) of binnen het aangewezen werelderfgoedgebied Waddenzee (onderdeel m). Met die intrekking kan winning in die gebieden onmogelijk worden gemaakt. Intrekken van een winningsvergunning kan echter alleen als is voldaan aan artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM).
Zoals de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat in de brief aan uw Kamer van 27 september 20213 heeft toegelicht, betreft intrekking van een winningsvergunning een inmenging in het eigendomsrecht, en eigendom geniet de bescherming van artikel 1 EP EVRM. Het EVRM vereist voor gerechtvaardigde inmenging, naast voorzienbaarheid bij wet, een legitiem doel. Indien aan dat legitieme doel is voldaan, geldt voorts dat de inmenging een geschikt en noodzakelijk middel is om dat legitieme doel te bereiken, waarbij het individuele belang moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. De winningsvergunning van NAM kan dus alleen geheel of deels worden ingetrokken op grond van artikel 21, eerste lid, onderdelen k, l en m, van de Mijnbouwwet, als aan deze vereisten van artikel 1 EP EVRM is voldaan. Hieraan wordt echter niet voldaan, zoals ook wordt bevestigd door het advies van de landsadvocaat van 5 november 20214 en het advies van prof. mr. De Graaf en prof. mr. Tolsma van de Rijksuniversiteit Groningen van 16 oktober 20215.
Kunt u na besluit van UNESCO een vergunning weigeren op grond van Artikel 21, lid m, uit de Mijnbouwwet ook omdat UNESCO’s Werelderfgoed Comité de Nederlandse regering daar een dringende oproep toe doet? Zo nee, waarom niet?
Ook na het besluit van UNESCO6 blijven voor intrekking van een winningsvergunning de in het antwoord op vraag 4 geschetste voorwaarden voor inmenging in het eigendomsrecht gelden.
Zijn er volgens u andere mogelijke wettelijke gronden, verdragen of omstandigheden om de voorliggende aanvraag voor een nieuwe productieboring te weigeren? Zo ja, welke en bent u bereid deze toe te passen?
In de eerder aangehaalde brief van 27 september 2021 aan uw Kamer is het gehele kader geschetst voor de beoordeling van een aanvraag om een nieuwe productieboring en de mogelijkheden toegelicht om een aanvraag daartoe te weigeren. Artikel 36 van de Mijnbouwwet bevat de limitatieve weigeringsgronden voor de instemming met een winningsplan. Indien de winning een Natura 2000-gebied betreft, is daarnaast een vergunning op grond van Wet natuurbescherming nodig en moet ook aan die wet worden getoetst. De Wet natuurbescherming is nog van toepassing op deze situatie, omdat het winningsplan voor het in werking treden van de Omgevingswet is ingediend. De adviezen van de landsadvocaat en de Rijksuniversiteit Groningen waaraan in het antwoord op vraag 4 wordt gerefereerd, bevestigen het geschetste kader in de genoemde brief. Die adviezen onderschrijven tevens dat buiten dat kader geen mogelijkheden zijn om een nieuwe productieboring te weigeren. Dit is nogmaals bevestigd in de adviezen van de landsadvocaat van 27 september 2023 en van 18 december 2023. Die adviezen zijn ook toegelicht in het antwoord op vraag 6 van de leden Chakor, Bromet en Bushoff over het rapport «De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee»7.
In mijn brief van 5 maart 2024 aan uw Kamer8 heb ik aangegeven dat de nieuwe zeespiegelstijgingsscenario’s en een nieuw advies van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daaromtrent implicaties kunnen hebben voor het door de NAM ingediende winningsplan Ternaard en de besluitvorming hierover. SodM gaf aan dat voor alle berekende bodemdalingscenario’s alleen het niet starten van de gaswinning kan waarborgen dat, gegeven de grote onzekerheden met betrekking tot de bodemdaling als gevolg van de voorgenomen gaswinning, de gebruiksruimte van de Waddenzee niet overschreden wordt. SodM adviseerde mij daarom niet in te stemmen met het winningsplan Ternaard.
Op basis hiervan is begin maart aan NAM gevraagd een herberekening te geven van de belasting van het Pinkegat als gevolg van de beoogde gaswinning vanuit Ternaard, met inachtneming van de nieuwe zeespiegelstijgingscenario’s en daarbij ook de midden en lage productiescenario’s uit te werken. Op 12 maart heeft de NAM deze gegevens aangeleverd, waarna deze voor advies zijn uitgezet bij de wettelijk advieurs TNO, SodM en de Mijnraad. Begin mei heb ik de laatste van deze drie adviezen ontvangen.
Om te komen tot een zorgvuldig besluit wat recht doet aan de verschillende belangen is er nog een aantal vragen over de uitgangspunten in de adviezen die beantwoord moeten worden, alvorens de RCR-procedure, inclusief het besluit op de vergunning Wet natuurbescherming, kan worden afgerond. Afhankelijk van de beoordeling van de meest recente gegevens en adviezen en beantwoording van de resterende vragen zal dat een positief of een negatief besluit zijn.
Kunt u aangeven waarom u bij antwoord op eerdere Kamervragen van andere leden de Kamer niet informeerde over bestaande weigeringsgronden, zoals schade aan het milieu en schade aan de natuur, zoals verwoord in Artikel 36 van de Mijnbouwwet?
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de weigeringsgronden voor nadelige gevolgen voor natuur en milieu als gevolg van de winning van delfstoffen. In de brief van 27 september 2021 zijn alle weigeringsgronden van artikel 36 van de Mijnbouwwet voor instemming met een winningsplan toegelicht.
Deelt u de mening dat voor het winnen en gebruiken van fossiele brandstoffen onder een UNESCO-werelderfgoed, toepassing van artikel 9, artikel 21 en artikel 36 als weigeringsgronden terecht zou zijn? Heeft u hier juridisch advies op in gewonnen en zo ja, hoe luidde dat? Zo nee, waarom niet?
Artikel 9 van de Mijnbouwwet bevat geen mogelijkheid om de aanvraag om een nieuwe opsporings- of winningsvergunning te weigeren op de grond dat het om een werelderfgoedgebied gaat. Voor intrekking van een winningsvergunning op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel m, van de Mijnbouwwet is ook vereist dat de inmenging in het eigendomsrecht kan worden gerechtvaardigd, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht. Instemming met een winningsplan kan niet worden geweigerd op de grond dat het een werelderfgoedgebied betreft. Artikel 36 van de Mijnbouwwet bevat limitatieve weigeringsgronden. Instemming kan zodoende alleen worden geweigerd in verband met het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken, in het belang van planmatig gebruik of beheer van delfstoffen of in verband met nadelige gevolgen voor het milieu of de natuur. Het voorgaande wordt bevestigd in verschillende adviezen die in de antwoorden op de vragen 4 en 6 hierboven zijn aangehaald. Het gaat om adviezen van de landsadvocaat uit 2021 en 2023 en het advies van de Rijksuniversiteit Groningen uit 2021 dat op verzoek van uw Kamer is gegeven.
Hoe duidt u het memo van de Waddenacademie3, dat onder andere stelt dat het beschermen van de «Outstanding Universal Value» van het waddengebied wel degelijk een juridisch bindende verplichting is? Zo ja, hoe verhoudt deze verplichting en het hiermee verbonden algemeen belang zich tot de mogelijke rechten en het korte termijn economisch belang van een particulier bedrijf «zonder verantwoordelijkheidszin»?
Het memo van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Het memo biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen, richtlijnen en verordeningen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden. Er wordt gericht op bespreking van dit rapport in het Bestuurlijk Overleg Waddengebied van eind dit jaar.
De analyse dat bescherming van de «Outstanding Universal Value» (OUV) een juridisch bindende verplichting is deel ik niet op voorhand. De aanvraag om een natuurvergunning wordt door de Minister voor Natuur en Stikstof, getoetst aan de Wet natuurbescherming. Alleen voor zover de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied de Waddenzee samenvallen met de OUV, wordt de OUV (indirect) meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag en het opstellen van de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Er vindt geen specifieke aanvullende toetsing plaats op internationale verdragen anders dan aan de regelgeving waarin de verdragen geïmplementeerd zijn.
Welke gevolgen gaat u verbinden aan de kritiek dat toetsing aan de Natura 2000-regels niet voldoende is om de onaantastbaarheid van de «Outstanding Universal Value» te toetsen? Gaat dit alsnog gebeuren? Zo ja, wat betekent dit voor de lopende procedure?
Het memo van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Nieuw te ontwikkelen beleid kan niet in een lopende procedure worden toegepast. Indien wetgeving of beleid in de toekomst wordt aangepast naar aanleiding van het rapport van de Waddenacademie kan dit geen invloed hebben voor de lopende procedure. Het huidige kader van de Wet natuurbescherming blijft van toepassing op de aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor de voorgenomen gaswinning Ternaard.
Het bericht dat netbeheerders een obstakel vormen voor ondernemers die energie willen delen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gefrustreerde ondernemers stoppen miljoenenproject voor delen van energie: «Netbeheerder blokkeert voortgang»» van 30 januari 2024?1
Ja.
Hoe verhoudt dit nieuws zich tot uw uitspraken in het debat dat energiehubs juist een belangrijk deel van de oplossing zijn?
Energiehubs kunnen bijdragen aan het verminderen van netcongestie en het bredere energiesysteem op de korte en lange termijn, zeker als dit maatregelen betreft die de pieken op het net in zijn geheel verlagen. Waar mogelijk worden dergelijke initiatieven door netbeheerders ondersteund en gefaciliteerd. Inmiddels heeft TenneT de analyse voor de provincie Utrecht gereed; de resultaten voor deze provincie laten zien dat hier niet altijd voldoende ruimte is om buiten de traditionele pieken extra elektriciteit af te nemen. De analyses voor de Flevopolder en Gelderland lopen nog, maar ook daar is er mogelijk minder perspectief dan eerder verwacht om buiten de traditionele ochtend- en avondpiek extra elektriciteit af te nemen. Dit betekent dat initiatiefnemers van een energiehub alleen binnen de bestaande ruimte samen slim gebruik moeten maken van de beschikbare transportcapaciteit, bijvoorbeeld door energiebesparing, eigen hernieuwbare opwek en gebruik achter de meter. Gezien het belang dat netbeheerders zien in de samenwerking met ondernemers die individueel of met elkaar werken aan slimme flexibele oplossingen om het elektriciteitsnet efficiënter te gebruiken, zijn netbeheerders graag bereid met initiatiefnemers mee te denken over maatwerk en hen te adviseren hoe een hub kan worden ingepast in het elektriciteitsnet.
Wat is er mis gegaan tussen de netbeheerder en de initiatiefnemers, waardoor dit project geen voortgang krijgt?
Het project is door de initiatiefnemers, die voor een investeringsbeslissing stonden (o.a. in een batterij), on hold gezet, omdat er onvoldoende duidelijkheid was of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar zou zijn op het net van TenneT om in de (traditionele) daluren extra elektriciteit af te nemen. De afgelopen maanden hebben netbeheerder TenneT en regionale netbeheerders aanvullend onderzoek gedaan in de provincie Utrecht naar de mogelijkheden om het gebruik van het elektriciteitsnet te spreiden via flexibele contracten. Uit dat onderzoek blijkt dat er in deze regio niet altijd voldoende ruimte op het hoogspanningsnet is om buiten de traditionele pieken extra elektriciteit af te nemen.
Hoe kijkt u naar deze casus en de opstelling van de netbeheerder?
Ik ben verrast door de mededeling van TenneT dat er onvoldoende ruimte is op het hoogspanningsnet in deze regio en dat dit inzicht nu pas is ontstaan, en heb Tennet meteen om meer duidelijkheid gevraagd. Ik zie energiehubs nog steeds als belangrijke ontwikkeling voor het energiesysteem op de korte en de lange termijn en van belang voor bedrijven, woningbouw, mobiliteit, logistiek en verduurzaming. Ik begrijp goed dat de initiatiefnemers teleurgesteld zijn. Ik ben in gesprek met netbeheerders om de ontwikkeling van energiehubs optimaal te faciliteren binnen de mogelijkheden van het elektriciteitsnet, bijvoorbeeld door energiebesparing, eigen hernieuwbare opwek en gebruik achter de meter. Ik zal de netbeheerders blijven aanspreken op het bieden van inzicht in de mogelijkheden die de ruimte op het net nog wel biedt, en hun inzet voor maatwerkoplossingen om daar effectief gebruik van te maken.
Waarom maken de netbeheerders niet duidelijk aan initiatiefnemers welke profielen wel en niet kunnen?
TenneT heeft op basis van eerste resultaten van een analyse voor regio Utrecht in januari geconcludeerd dat er niet altijd voldoende ruimte is op het hoogspanningsnet. De onderzoeken voor Flevopolder en Gelderland lopen nog maar ook daar is er mogelijk minder perspectief dan verwacht om buiten de traditionele ochtend- en avonduren extra elektriciteit af te nemen. TenneT verwacht deze analyses in de komende weken met de Energy Boards in de verschillende provincies te bespreken. Ik heb TenneT gevraagd zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over welke ruimte er in deze regio’s, maar ook elders, nog is.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de netbeheerders vooraf aan initiatiefnemers duidelijk maakt wat wel en niet kan, zodat dit soort gevallen voorkomen kunnen worden?
Netbeheerders dienen vooraf aan te kunnen geven welke ruimte er nog op het net is. Dit punt breng ik nadrukkelijk naar voren in de gesprekken die ik met de netbeheerders en andere partijen voer over netcongestie. Ik heb met de netbeheerders afgesproken dat er meer inzicht komt in hoeveel ruimte er wel en niet beschikbaar is en komt op de elektriciteitsnetten. Ik ben daarnaast met hen in gesprek om de ontwikkeling van energiehubs optimaal te faciliteren binnen de mogelijkheden van het elektriciteitsnet, bijvoorbeeld door energiebesparing, en eigen hernieuwbare opwek en gebruik achter de meter.
Op welke manier kunt u als verantwoordelijk Minister de netbeheerders hiertoe aansporen en regie pakken zodat energiehubs wél de rol kunnen spelen die we willen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er meer transparantie van de netbeheerders komt over waar ondernemers wel en niet energie kunnen gaan delen?
Netbeheerders werken aan de doorontwikkeling van de capaciteitskaart (capaciteitskaart.netbeheernederland.nl). Daar is op dit moment per regio te zien of er sprake is van netcongestie. De capaciteitskaart wordt op dit moment doorontwikkeld om meer inzicht te bieden aan ondernemers en alle andere gebruikers van het elektriciteitsnet. De eerste update geeft meer inzicht in de wachtrijen per station en meer inzicht in hoe groot het tekort aan netcapaciteit is. De gebruiker kan inzoomen tot het niveau van zijn eigen gemeente. Deze update wordt op korte termijn, in het tweede kwartaal van dit jaar, verwacht. In verdere ontwikkelingen voegen de netbeheerders toe waar en wanneer en hoeveel het net uitgebreid wordt. Het is altijd belangrijk om in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met de netbeheerder voor de inpassing van initiatieven. Ik heb de netbeheerders gevraagd om in gezamenlijkheid de randvoorwaarden te organiseren die nodig zijn voor verdere ontwikkeling van energiehubs.
Kunt u de beantwoording van deze vragen gelijktijdig versturen met de brief over netcongestie die op korte termijn naar de Kamer komt?
De beantwoording van deze vragen is eerder afgerond dan de eerstvolgende brief over netcongestie.
Het artikel ‘Gefrustreerde ondernemers stoppen miljoenenproject voor delen van energie: ‘Netbeheerder blokkeert voortgang’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Telegraaf «Gefrustreerde ondernemers stoppen miljoenenproject voor delen van energie: «Netbeheerder blokkeert voortgang»» gepubliceerd op 30 januari 2024?1
Ja.
Hoe kan het dat als er groen licht is gegeven door zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als netbeheerder Liander, het project niet wordt uitgevoerd omdat TenneT stelt dat het technisch niet mogelijk is?
De initiatiefnemers hebben een investeringsbeslissing (o.a. in een batterij) on hold gezet, omdat onvoldoende duidelijk was of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar zou zijn op het net van TenneT om in (traditionele) daluren extra elektriciteit af te nemen. Inmiddels heeft TenneT de analyse voor de provincie Utrecht gereed; de resultaten voor deze provincie laten zien dat hier niet altijd voldoende ruimte is om buiten de traditionele pieken extra elektriciteit af te nemen. De analyses voor de Flevopolder en Gelderland lopen nog, maar ook daar is er mogelijk minder perspectief dan eerder verwacht om buiten de traditionele ochtend- en middagpiek extra elektriciteit af te nemen.
Ik ben verrast door de mededeling van TenneT dat er onvoldoende ruimte is op het hoogspanningsnet in deze regio en dat dit inzicht nu pas is ontstaan, en heb Tennet meteen om meer duidelijkheid gevraagd (zie ook antwoord vraag 4). Deze situatie onderstreept de noodzaak tot aanvullende maatregelen (zie ook antwoord vraag 7 en 8).
Tot slot, ik begrijp goed dat de initiatiefnemers teleurgesteld zijn. Het is overigens niet de taak van het Ministerie van EZK om al dan niet «groen licht» te geven voor specifieke initiatieven. Het ministerie heeft een meer generieke rol, onder andere met het Landelijk Actieprogramma Netcongestie, met het stimuleringsprogramma energiehubs waarvoor uit het Klimaatfonds 166 miljoen euro beschikbaar is gesteld, en met de 55 miljoen euro die beschikbaar is gesteld met het amendement-Erkens cs. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 20). Over de uitvoering van dit amendement bericht ik uw Kamer vóór de zomer.
Hoe vergevorderd was dit project? Deze leden lezen bijvoorbeeld dat er door de ondernemers en overheid al voor 3,8 miljoen euro was geïnvesteerd, wat gebeurt hier nu mee?
Dit project was in een vergevorderd stadium en de initiatiefnemers stonden op het punt een investeringsbeslissing te nemen. De onzekerheid of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is buiten de traditionele ochtend-, en middagpiek heeft de initiatiefnemers doen besluiten het initiatief niet door te zetten. TenneT heeft vervolgens aangegeven dat in de regio Flevopolder en de provincies Gelderland en Utrecht dergelijke initiatieven alleen met maatwerk kunnen worden gefaciliteerd en dat aanvullende flexmaatregelen of een aangepaste uitwerking nodig zijn om te voorkomen dat dit voor extra pieken op het hoogspanningsnet zorgt. Ik heb direct contact opgenomen met TenneT en de regionale netbeheerders om gezamenlijk oplossingen te zoeken voor de congestieproblematiek in deze regio. Zij hebben benadrukt met initiatiefnemers samen te willen werken met initiatieven die tot inpasbare belasting op het hoogspanningsnet leiden.
Kunt u toelichten waarom het volgens TenneT niet mogelijk was om dit project uit te voeren?
De initiatiefnemers hebben het project on hold gezet omdat onvoldoende duidelijk was of er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is buiten de traditionele ochtend- en avondpiek. TenneT geeft aan dat uit recente analyse blijkt dat op de hoogspanningsnetten sprake is van piekbelasting ook buiten de traditionele ochtend- en avondpiek. Hierdoor is er in dit gebied slechts beperkt ruimte om buiten de piek om gebruik te maken van het elektriciteitsnet. Ik heb TenneT verzocht om een nadere analyse van de oorzaken en mogelijke maatregelen, om zo snel mogelijk in beeld te krijgen wat er nog wel kan en wat daarvoor nodig is.
Deelt u de mening dat energyhubs juist bijdragen aan het verminderen van netcongestie en dat de uitrol hiervan daarom bij uitstek door TenneT zou moeten worden gestimuleerd?
Ja, energiehubs kunnen bijdragen aan het reduceren van netcongestie en het bredere energiesysteem op de korte en lange termijn, zeker als dit maatregelen betreft die de pieken op het net in zijn geheel verlagen. Waar mogelijk worden dergelijke initiatieven door TenneT en de regionale netbeheerders ondersteund en gefaciliteerd. TenneT geeft echter aan dat in bepaalde gebieden het verschuiven van pieken op het regionale elektriciteitsnet kan leiden tot een hogere piek op het hoogspanningsnet; hogere pieken zijn hier op dit moment niet in te passen. Feitelijk is de ruimte die er wel is op het regionale net in deze regio, op het hoogspanningsnet voor een groot deel al in gebruik door andere partijen. Wel is er hier ruimte voor energiehubs die het (piek) gebruik kunnen beperken, bijvoorbeeld door energiebesparing, eigen opwek, opslag en gebruik achter de meter.
Wat betekent dit voor andere, vergelijkbare projecten in Flevoland, Gelderland en Utrecht?
TenneT continueert de analyses voor de Flevopolder en Gelderland, maar er is in deze provincies mogelijk minder perspectief dan verwacht op ruimte buiten de traditionele ochtend- en avondpiek om extra elektriciteit af te nemen. In samenwerking met de netbeheerders wordt gekeken wat er mogelijk is. TenneT verwacht deze inzichten in de komende weken te delen met de Energyboards in de verschillende provincies. Dit heeft geen invloed op maatregelen die zien op energiebesparing en eigen opwek, opslag en gebruik achter de meter voor zover deze niet tot extra pieken op het hoogspanningsnet leiden.
Hoe gaat u voorkomen dat de uitrol van energyhubs in deze regio’s volledig spaak loopt omdat TenneT niet wil meebewegen? Wat gaat u eraan doen om dit wel mogelijk te maken gezien de urgentie?
Ik zie energiehubs als een belangrijke ontwikkeling voor het energiesysteem op de korte en de lange termijn, van belang voor bedrijven, woningbouw, mobiliteit, logistiek en verduurzaming. Ik ben daarom in overleg met TenneT en de regionale netbeheerders. Alle partijen zijn ervan overtuigd dat energiehubs een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het efficiënt benutten van het net en van grote waarde voor de betrokken ondernemers kunnen zijn om hun activiteiten te kunnen blijven ontplooien. Alle maatregelen gericht op energiebesparing en verbruik achter de meter blijven uiterst zinvol. Waar mogelijk zullen netbeheerders en ik dit dan ook blijven ondersteunen.
Er is nog veel nodig om energiehubs op grote schaal uit te rollen. Ik heb de netbeheerders gevraagd om samen op te trekken in pilots en zo in gezamenlijkheid de randvoorwaarden te scheppen die nodig zijn voor verdere ontwikkeling van energiehubs.
Heeft deze situatie consequenties voor de woningbouw in deze regio’s?
In mijn brief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451) heb ik uw Kamer bericht over de situatie in de regio Flevoland, Gelderland en Utrecht. Als er geen aanvullende maatregelen worden genomen en de snelle groei zich voortzet, kan vanaf 2026 de verduurzaming van woningen en de realisatie van nieuwe woonwijken hier niet zomaar meer plaatsvinden. Daar komen nu de inzichten bij dat er niet altijd voldoende ruimte is om buiten de traditionele pieken extra elektriciteit af te nemen van het hoogspanningsnet. Dit benadrukt de noodzaak om spoedig aanvullende maatregelen te treffen om ergere problemen te kunnen voorkomen. Ook de groei op het gebied van elektrisch vervoer en verduurzaming van grootverbruikers kan dan zonder ingrijpen niet worden gefaciliteerd. Gezien de grote urgentie van deze maatschappelijke ontwikkelingen is dit vanzelfsprekend zeer ongewenst. Zoals in de brief van 18 oktober toegelicht, zet ik in op aanvullende en onorthodoxe maatregelen om consequenties voor de woningbouw te voorkomen.
Kunt u de mogelijkheden die TenneT biedt voor initiatieven die ruimte op het net creëren betrekken bij gesprekken die het kabinet met TenneT voert?
Ja, deze gesprekken zijn reeds gaande en dit betrek ik bij deze gesprekken.
Dumpprijzen van nieuw plastic |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Crisis in de plasticrecycling: nieuw plastic is te goedkoop»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er een sterke daling te zien is in de prijs van nieuw plastic en leveranciers van gerecycled plastic niet met deze prijzen kunnen concurreren?
Het is zeer onwenselijk dat de markt voor recyclaat niet goed kan functioneren.
Wat is uw reactie op de waarschuwing dat recyclebedrijven hierdoor failliet zullen gaan en daardoor meer recyclebaar afval de verbrandingsoven in zal gaan? Vindt u dit wenselijk?
Ook dit is een zeer onwenselijke situatie. Ik ben daarom met mijn collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek welke mogelijkheden we hebben om hier zowel op de korte als lange termijn iets aan te doen. Hierbij betrek ik ook het Afvalfonds verpakkingen om te bekijken welke rol zij hier kunnen spelen. Datzelfde geldt voor InvestNL.
Vindt u het wenselijk dat nieuw plastic lange afstanden moet afleggen om op de Nederlandse markt te komen, gezien de productie voornamelijk plaatsvindt in China en de VS? Zo nee, welke maatregelen worden hier al tegen genomen en welke maatregelen kunnen hier additioneel worden genomen?
Het probleem is niet zozeer de afstand die het plastic heeft afgelegd, maar de lage prijs voor primair fossiel plastic (virgin plastic). Die is onwenselijk, omdat dit de markt voor recyclaat nu verstoort. De inzet van het kabinet is om de toepassing van recyclaat te stimuleren, omdat dat een lagere milieudruk heeft dan primair fossiel plastic. Ik ben met mijn collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek welke mogelijkheden we hebben om hier zowel op de korte als lange termijn iets aan te doen. Hierbij betrek ik ook het Afvalfonds verpakkingen om te bekijken welke rol zij hier kunnen spelen. Datzelfde geldt voor InvestNL.
Welke concrete maatregelen zijn er in deze kabinetsperiode getroffen voor het stimuleren van het gebruik van gerecycled plastic en/of het belasten van nieuw plastic?
Het kabinet heeft op verschillende manieren maatregelen getroffen en voor maatregelen gepleit in de EU, waaronder:
Bent u van plan om, gezien de berichten over dumpprijzen van nieuw plastic en het mogelijke faillissement van recyclebedrijven, de regelgeving omtrent het verplicht bijmengen van gerecycled plastic eerder in te laten gaan dan 2027? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om al per 2025 een dergelijke verplichting in te voeren.
Bent u het ermee eens dat er extra maatregelen nodig zijn om het gebruik van nieuw plastic te ontmoedigen en dat het hier een kwestie van en-en is en niet of-of? Zo nee, waarom niet?
Ja. De transitie naar een circulaire plasticketen is complex en vraagt om verschillende maatregelen. Daarom pleit het kabinet onder andere voor ambitieuze verplichte recyclaatnormen in Europese productregelgeving, bereidt het kabinet een nationale circulaire plastic norm voor en bestaan er verschillende stimuleringsinstrumenten, waaronder het toegekende Nationaal Groeifondsvoorstel, Circular Plastics NL. Het is belangrijk dat recyclaat en primair fossiel plastic met elkaar kunnen concurreren, ook als het gaat om de prijs.
Deelt u de mening dat, naast het verplicht bijmengen van gerecycled plastic, het heffen van belasting op nieuw plastic nodig is, zodat bedrijven niet enkel het minimaal verplichte percentage zullen aanhouden, maar worden gestimuleerd om bovenop het minimale percentage meer gerecycled plastic te gaan gebruiken? Zo nee, waarom niet?
In het IBO-traject voor aanvullende klimaatmaatregelen is hier ook naar gekeken. De weglekeffecten van een dergelijke nationale maatregel zijn door het kabinet niet als proportioneel beoordeeld. Er is voor gekozen een nationale circulaire plastic norm in te voeren waarmee verwerkers verplicht worden bij de productie van half- of eindproducten een percentage recyclaat en/of biogebaseerd plastic toe te passen.
Bent u van plan om uw beslissing om geen belasting op nieuw plastic te willen heffen te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Microplastics |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Europese maatregelen die zijn opgenomen in de «Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals»-verordening (REACH) per 15 oktober 2023 om bewust toegevoegde microplastics te beperken worden, geïmplementeerd in Nederland?
Voor een adequate naleving van Europese regelgeving is het belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van de regels. Daarom werk ik aan goede voorlichting via de REACH-helpdesk «Chemische stoffen goed geregeld» en via communicatie met branches waarop deze restrictie betrekking heeft via stakeholder overleggen. Deze bewustwording draagt mijns inziens in belangrijke mate bij aan het bevorderen van de naleving door ondernemers van deze restrictie.
Daarnaast kan toezicht worden ingezet om de naleving te bevorderen. De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de REACH-verordening, waarin ook deze restrictie voor microplastics is opgenomen. De ILT controleert daarbij de naleving bij importeurs, fabrikanten, producenten, distributeurs en gebruikers van chemische producten bestemd voor industrieel en professioneel gebruik. De NVWA controleert de naleving voor consumentenproducten.
Bent u er bekend mee dat de zwerfafvalopruimers nog steeds constateren dat drie maanden na de inwerkingtreding nog volop producten worden verkocht die onder het verbod vallen, zoals glitters en losse plastic producten kleiner dan 5 millimeter?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de handhavende taak reeds bij een dienst als de ILT of NVWA belegd? Zo ja, kunt u aangeven of capaciteit is vrijgemaakt om te kunnen handhaven?
Ja, voor het toezicht op naleving van de REACH verordening is een bepaalde capaciteit beschikbaar bij deze inspectiediensten. Op basis van een brede risicogebaseerde afweging wordt, door elke dienst afzonderlijk, bepaald waarop de beschikbare toezichtcapaciteit wordt ingezet.
Wanneer verwacht u te starten met actieve handhaving op het Europees verkoopverbod op losse glitters en microplastics?
De inspectiepartners bepalen zelf hun prioriteiten voor het starten van toezicht en handhavingsactiviteiten. De ILT start in 2024 met de voorbereiding van toezicht op de naleving van de restrictie onder de REACH-verordening op losse glitters en microplastics.
Deelt u de mening dat het voor winkeliers en retailbedrijven nu moeilijk is om zelf te bepalen welke producten nog verkocht mogen worden?
Ik begrijp dat de restrictie ook van winkeliers en retailbedrijven vraagt om kennis te nemen van de nieuwe regels. De Europese Commissie verstrekt informatie over wat wel of niet mag worden verkocht via een website die speciaal hiervoor is ingericht. Daarnaast kunnen bedrijven voor uitleg en ondersteuning contact opnemen met de REACH helpdesk. Ik roep alle winkeliers en retailbedrijven op om zich goed te blijven informeren via deze kanalen en om zo snel mogelijk te stoppen met het verkopen van producten waar microplastics aan zijn toegevoegd. Om bij de implementatie van de nieuwe regels nog meer gedetailleerde informatie te kunnen geven, werkt de Commissie aanvullend aan een vraag-en-antwoord- document. Ik pleit er bij de Europese Commissie voor dat dit document zo snel mogelijk wordt opgesteld in samenwerking met experts van lidstaten en dat het document snel beschikbaar komt, zodat er voor iedereen duidelijkheid is over de regels.
Hoe kijkt u aan tegen het idee van een positieflijst met daarop alle producten met microplastics die nog wel verkocht mogen worden om retailers te helpen om zich aan de verordening te houden? Als u dit wilt omarmen, wilt u dan tevens een plan maken om de positieflijst goed kenbaar te maken onder winkelbedrijven? Zo ja, kunt u alvast schetsen op welke manier u het idee concreet wilt maken en op welke termijn?
Ik vind het belangrijk dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de verkoop van producten waar microplastics bewust aan zijn toegevoegd. Een «positieflijst» geeft mijns inziens het verkeerde signaal af. De nodige informatie wordt al gegeven in de restrictie zelf. Het is nu aan de bedrijven om kennis te nemen van de regels en om zich er aan te houden. Initiatieven vanuit de sector voor gerichte informatievoorziening per product of per branche over de nieuwe regels juich ik natuurlijk toe.
Kunt u aangeven of thermoplastische polymeren (met andere woorden: polystyreen) vallen onder de reikwijdte van het polymerenverbod, dat op 15 oktober 2023 van kracht is geworden?
Producten waar microplastics gemaakt van polystyreen bewust aan zijn toegevoegd, vallen onder de restrictie. De restrictie definieert microplastics immers als zijnde synthetische polymeer microdeeltjes kleiner dan 5 mm. Alle polymeren vallen eronder, behalve polymeren die bioafbreekbaar zijn, polymeren die wateroplosbaar zijn en polymeren zonder koolstof in hun structuur.
Deelt u de opvatting dat het zeer wenselijk is dat deze maatregelen adequaat worden doorgevoerd, omdat deze microplastics vroeg of laat in het ecosysteem terechtkomen en dan schade toebrengen aan mens, dier en milieu? Zo nee, waarom niet?
Die opvatting deel ik met u. Ik zet mij er steeds voor in dat microplastics zo vroeg mogelijk in de keten worden aangepakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over circulaire economie op 15 februari 2024?
Dat is helaas niet gelukt. Hierover is uw Kamer op 12 februari jongstleden per brief geïnformeerd.
Het bericht “Nieuw plastic is goedkoper dan gerecycled plastic, waardoor fabrieken omvallen: 'Wil je een circulaire economie, dan moet je deze industrie helpen' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuw plastic is goedkoper dan gerecycled plastic, waardoor fabrieken omvallen: «Wil je een circulaire economie, dan moet je deze industrie helpen»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat we als Nederland alles op alles moeten zetten om onze circulaire doelen voor 2030 en 2050 in het vizier te houden? Klopt het dat, om deze doelen te halen, de recyclecapaciteit in Nederland voor plastics juist moet toenemen in plaats van afnemen?
Ja. Om de doelstellingen te halen, zullen we in Nederland plastic meer en beter moeten gaan recyclen.
Bent u het ermee eens dat het dan onacceptabel is dat goedkope virgin materialen de recycle-industrie uit de markt duwen? Zo ja, welke stappen heeft u tot op heden gezet en welke stappen gaat u nog zetten om gerecyclede materialen aantrekkelijker te maken dan virgin materialen?
Het is staand kabinetsbeleid om primair fossiel plastic te ontmoedigen en plastic recyclaat en biogebaseerd plastic te stimuleren, dit staat onder meer beschreven in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) 2023–2030.2 Een belangrijke extra maatregel is de voorgenomen invoering van de nationale circulaire plastic norm per 2027.3 De invoering van deze norm zorgt ervoor dat er een grote marktvraag komt naar plastic recyclaat.
Daarnaast zet Nederland zich in voor ambitieuze verplichte recyclaatdoelstellingen in Europese regelgeving.
Bent u het ermee eens dat virgin materialen goedkoper zijn dan gerecyclede materialen, omdat milieueffecten niet worden meegenomen in de prijs voor virgin plastics? Klopt het dat zolang dit niet gebeurt, gerecycled plastic duurder zal blijven dan virgin plastics?
Primair fossiel plastic (virgin plastic) is inderdaad te goedkoop omdat de milieukosten niet zijn verrekend in de prijs. De reden dat virgin op dit moment nog goedkoper is, heeft te maken met de aanwezigheid van goedkope energie in China en VS, de overproductie van primair fossiel plastic in die regio’s en de afgenomen vraag naar recyclaat. Het is niet gezegd dat dit zo blijft. Wanneer de vraag toeneemt en fossiele grondstoffen duurder worden, stijgt de prijs van primair fossiel plastic. Tegelijkertijd kan de prijs van recyclaat dalen, als gevolg van toegenomen recyclaatproductie om te voldoen aan aankomende nationale en Europese regelgeving. In dit kader roept het kabinet dan ook bedrijven die plastic producten inkopen, zoals shampoo-flesjes, op om producten in te kopen die recyclaat bevatten. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan het duurzamer worden van onze maatschappij en worden de plasticrecyclers ondersteund.
Bent u het ermee eens dat (net als voor andere materialen zoals ijzer, staal, cement en kunstmest) een extra heffing op virgin plastic bij kan dragen aan een eerlijk speelveld voor gerecycled plastic?
In het IBO-traject voor aanvullende klimaatmaatregelen is hier ook naar gekeken. De weglekeffecten van een dergelijke nationale maatregel werden door het kabinet als niet positief beoordeeld.
Overwegende dat de Vereniging Afvalbedrijven heeft aangegeven dat meer recyclingbedrijven in de financiële problemen zitten, welke stappen gaat u nog dit jaar zetten om de marktpositie van deze recyclebedrijven te verbeteren?
Ik ben met mijn collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek welke mogelijkheden we hier hebben. Hierbij wordt zowel gekeken naar mogelijke maatregelen voor de korte termijn als maatregelen voor de middellange termijn. Hierbij betrek ik ook het Afvalfonds Verpakkingen om te bekijken welke rol zij hier kunnen spelen. Datzelfde geldt voor InvestNL.
Bent u bereid om in kaart te brengen bij welke herbruikbare grondstoffen, recyclebedrijven worden verdrongen op prijs, door virgin materialen?
Nee. Het is een probleem dat breed speelt in de plastic recycling industrie, zowel in Nederland als Europa. Voor andere industrieën speelt deze situatie niet op deze manier.
Bent u het ermee eens dat normering van een minimaal percentage recyclaat in plastic verpakkingen dat ieder jaar oploopt, kan bijdragen aan het creëren van vraag naar plastic recyclaat? Bent u bereid om in Europa te pleiten voor een van 2025 tot 2050 oplopend percentage verplicht recyclaat in plastic?
Ja, een oplopend verplicht recyclaat leidt tot meer vraag van plastic recyclaat. Daarom bepleit het kabinet ook actief bij alle nieuwe productregelgeving (zoals voor verpakkingen en voor circulaire voertuigen) in Brussel ambitieuze doelstellingen voor de toepassing van recyclaat.
In het geval er in Europa geen gehoor wordt gegeven aan de hierboven omschreven oproep, bent u bereid om als Nederland vanaf 2025 een verplicht en oplopend percentage recyclaat voor plastics in te voeren?
Nee. Het is niet haalbaar om de norm eerder te laten ingaan.
Op welke manier bent u van plan om kennis op het gebied van circulaire productieprocessen te vergroten en te behouden in Nederland?
Nederland staat internationaal al bekend als een voorloper ten aanzien van de circulaire economie. In het in bovenstaande antwoorden genoemde NPCE staat beschreven hoe het kabinet van plan is, deze internationale rol te behouden.
Overwegende dat ook aangescherpte wetgeving op het gebied van voedselveiligheid recyclebedrijven dwarszit, bent u bereid om in kaart te brengen welke Europese en Nederlandse wetgeving recyclebedrijven in de weg zit?
Op ambtelijk niveau is er contact tussen het ministerie en de relevante brancheorganisaties om een inventarisatie te maken van de wetgeving die belemmerend werkt. De signalen over de regelgeving rond voedselveiligheid zijn bekend en er lopen ook gesprekken met het Ministerie van VWS, die verantwoordelijk is voor deze regelgeving.
Hoe wordt er op dit moment toezicht gehouden op de duurzaamheidsclaims van verschillende plastic producenten buiten de EU? Hoe wordt er voorkomen dat virgin plastic wordt aangeboden als recyclaat?
In Nederland houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op duurzaamheidsclaims richting consumenten. Er wordt echter geen toezicht gehouden op duurzaamheidsclaims van buitenlandse producenten in de zakelijke markt.
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Recycled plastic packaging from the Dutch food sector pollutes Asian oceans»2?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit dit Elsevier-onderzoek? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat Nederlands afval terechtkomt in landen waar geen werkend afvalverwerkingssysteem is?
In die publicatie doen de auteurs een oproep om de Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (UPV) te verbeteren, zodat we meer grip krijgen op de recycling van plastic. Die oproep kan ik natuurlijk van harte onderschrijven.
Over de toekomst van Nederlands afval in landen waar geen afvalverwerkingssysteem is, het volgende. De afgelopen jaren heb ik me in Europees verband ingezet om onze controle op dit afval fors te verbeteren. En op dit vlak mogen we mogelijk nog voor de Europese verkiezingen goed nieuws verwachten, namelijk de publicatie en inwerkingtreding van een flink gemoderniseerde EVOA, de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen. Deze EVOA bevat bepalingen, die 30 maanden na inwerkingtreding de export verbieden van plastic afval uit de EU naar niet-OESO-landen. Verder zal 24 maanden na inwerkingtreding voor alle export van plastic afval uit de EU het zwaarste regime gaan gelden. Dat zwaarste regime houdt onder andere in: een financiële garantstelling voor het geval er iets mis gaat met transport of verwerking en expliciete toestemming van betrokken bevoegde gezagen voordat het transport plaatsvindt. Bovendien wordt een audit door onafhankelijke derden verplicht voor installaties die uit de EU geëxporteerd afval verwerken. De verwerking van het daarbij vrijkomend restafval is een verplicht onderwerp in deze audits.
Bent u het ermee eens dat onder geen beding Nederland mag bijdragen aan het exporteren en storten/verbranden van recyclebaar plastic naar/in landen buiten de EU? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit in de toekomst te voorkomen?
De export uit de EU van recyclebaar plastic voor storten of verbranden is nu al verboden. Naar verwachting zal binnenkort de herziene EVOA in werking treden en daarin zijn ook bepalingen opgenomen, die de handhaving moeten verbeteren.
Klopt het dat de recente herziening van de Waste shipment Regulation een deur openlaat voor export van afval/plastic naar Turkije? Klopt het dat Turkije eerder Nederlands afval heeft gedumpt met alle gevolgen van dien voor het klimaat en het milieu? Zo ja, welke actie gaat u hiertegen ondernemen?
Het dumpen van Nederlands afval in Turkije is nu al verboden. Zoals in het antwoord op vraag 15 al is aangegeven, zijn in de herziene EVOA bepalingen opgenomen, die de handhaving moeten verbeteren.
De brief van de landsadvocaat RR/RR/11020410 en de brief van de minister (Kamerstuk 35334, nr 287) over het toepassen van een rekenkundige ondergrens in Aerius Calculator |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de 25 kilometer afstandsgrens met name ten goede komt aan infrastructurele en industriële projecten die vooral stikstofoxiden uitstoten en niet of nauwelijks aan de veehouderij?
De maximale rekenafstand van 25 km bij depositieberekeningen in het kader van toestemmingverlening geldt voor alle emissiebronnen. Op deze manier is meer balans aangebracht tussen het gewenste detailniveau van berekenen en de onzekerheid van het rekenmodel en draagt het bij aan een gelijkwaardige behandeling van alle type emissiebronnen bij toestemmingverlening.
De wetenschappelijke argumenten die ten grondslag liggen aan de maximale rekenafstand zijn onafhankelijk van de kenmerken van de bron zoals de omvang en de hoogte van de emissies, en de stof (NH3, NOX). De maximale rekenafstand is daarom gelijk voor alle bronnen. Dat leidt voor specifieke projecten tot verschillen ten opzichte van de oude werkwijze zonder maximale rekenafstand. Bovendien zijn de projectbijdragen na 25 kilometer zeer klein, zodat deze niet leiden tot een impliciete bevoordeling van sectoren.
Door de maximale rekenafstand is in het algemeen het onderzoeksgebied waarin stikstofdeposities passend beoordeeld moeten worden kleiner zijn ten opzichte van de situatie zonder maximale rekenafstand. Voor projecten met wegverkeer (zoals woningbouw, wegprojecten, industrie, bedrijventerreinen) is het onderzoeksgebied juist groter, omdat wegverkeer voorheen tot maximaal 5 kilometer werd berekend.
Hoe lang heeft het geduurd om tot de 25 kilometer afstandsgrens te komen? Kunt u een tijdlijn geven vanaf wanneer er een afstandsgrens nodig was, de tijd die er nodig was om deze wetenschappelijk en beleidsmatig in te vullen en de uitspraak in de ViA15, waarin die juridisch stand bleek te houden?1
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof heeft in zijn eindrapport in juni 2020 aangegeven dat bij het gebruik van AERIUS Calculator voor toestemmingverlening sprake is van schijnzekerheid door onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen en onzekerheid van het rekenmodel. In reactie hierop is in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzocht of aan de hand van eenduidige criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel minimale depositiewaarde (ondergrens) voor verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich meebrengt4. Uit dit verkennende onderzoek van RIVM volgde dat er op dat moment geen onderzoeksrichting in beeld was om tot wetenschappelijke onderbouwing te komen voor een vaste depositiegrens. Het onderzoek bood wel aanknopingspunten om te komen tot een specifieke afstandsgrens voor emissiebronnen.
TNO heeft op verzoek van het Ministerie van LNV, in samenwerking met externe deskundigen, op basis van de aanknopingspunten uit het RIVM-onderzoek en de wetenschappelijke praktijk inzicht geboden om een keuze voor een afbakening te kunnen maken. Dit onderzoek is in twee fases opgeknipt. Fase 1 is in juli 2021 afgerond en de resultaten daarvan zijn met het parlement gedeeld.5 De resultaten geven technisch-modelmatige argumenten voor de onderbouwing van de maximale rekenafstand van 25 km.
In fase 2 heeft TNO nadere kwantitatieve analyses uitgevoerd. In juli 2022 is dit onderzoek afgerond en met het parlement gedeeld.6 De bevindingen uit dit onderzoek ondersteunen de technisch modelmatige argumenten voor het hanteren van een maximale rekenafstand van 25 km. Ook is in fase 2 een verkenning uitgevoerd naar een ondergrens. Fase 2 biedt aangrijpingspunten voor een rekenkundige ondergrens, maar levert geen eenduidige rekenkundige ondergrens voor depositieberekeningen. Fase 2 is daarmee een eerste stap in het onderzoek naar wat een ondergrens zou kunnen zijn, gebaseerd op fysische en model-technische overwegingen.
De maximale rekenafstand van 25 km voor de berekening van individuele projecten (inclusief mitigerende maatregelen) is met de kabinetsreactie op deze onderzoeken vervolgens op 9 juli 2021 ingevoerd.7 De maximale rekenafstand is in januari 2022 verwerkt in AERIUS Calculator. In de tweede tussenuitspraak over de ViA15 van 5 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de maximale rekenafstand van 25 kilometer voor stikstofberekeningen ook aanvaardbaar is.8
De interbestuurlijke verkenning naar een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens getrokken door het IPO is in december 2023 gestart. Deze verkenning is de volgende stap in het onderzoek naar de mogelijkheden voor een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens in berekeningen met AERIUS Calculator voor individuele projecten en mitigerende maatregelen. De bevindingen van het Adviescollege Meten en Berekenen en de resultaten van het TNO-onderzoek vormen het startpunt waar de verkenning op voortborduurt.
Waarom heeft u ervoor gekozen om wel een afstandsgrens te laten onderbouwen op basis van technisch modelmatige beperkingen en geen ondergrens, terwijl die volgens de rapporten van de commissie Hordijk en TNO dezelfde beperking heeft?2, 3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar rapport over toepassingsbereik Aerius Calculator schreef dat «er geen wetenschappelijke argumenten die tot een maximale afstandsgrens leiden en het een beleidsmatige keuze is na welke afstand de overheid wil stoppen met rekenen»? Waarom is het niet mogelijk om een beleidsmatige keuze te maken voor een ondergrens binnen de reikwijdte die in de rapporten van TNO al is aangegeven?4
Om berekende stikstofdeposities met voldoende wetenschappelijke zekerheid aan een project of mitigerende maatregel te kunnen toerekenen dient een model aan de volgende eisen te voldoen:
TNO concludeert dat uit deze wetenschappelijke eisen een wetenschappelijke noodzaak volgt voor een begrenzing in rekenafstand bij individuele bronberekeningen met het rekenmodel OPS dat in AERIUS Calculator wordt toegepast.
Uit de wetenschappelijke eisen waaraan modellen moeten voldoen volgt niet een eenduidige afstand (zoals ook het RIVM concludeert), maar wel een orde van grootte. Daarbij geneert een maximale rekenafstand van 25 km modeluitkomsten die volgens TNO nog wetenschappelijk te verantwoorden zijn en daarmee voldoen aan alle eisen en dus aan het criterium «fit for purpose». Binnen dit toepassingsbereik kunnen volgens TNO stikstofdepositieberekeningen worden uitgevoerd voor een individueel project of voor een individuele mitigerende bronmaatregel en kan de causale relatie, betrouwbaar worden vastgesteld. Deze afstand sluit bovendien aan bij het toepassingsbereik van het Nieuw Nationaal Model (NNM) waarmee de verspreiding van emissies in de lucht wordt berekend in het kader van de luchtkwaliteit. Het toepassingsbereik van het NNM is het resultaat van consensus van wetenschappers van onder meer TNO, KEMA, KNMI en RIVM.
Op basis van de resultaten van het Fase 1 onderzoek van TNO (zie het antwoord op vraag 3) kon er een onderbouwde keuze gemaakt worden voor de maximale rekenafstand van 25 km. Het Fase 2 onderzoek van TNO biedt aangrijpingspunten voor een ondergrens, maar nader onderzoek is noodzakelijk om een onderbouwde keuze te kunnen maken voor een juridisch houdbare technisch-modelmatige ondergrens.
Dit nadere onderzoek wordt nu opgepakt in een onafhankelijk wetenschappelijk deeltraject binnen de verkenning die onder leiding van het IPO is gestart. Hierbij worden (model)wetenschappers van diverse kennisinstituten (TNO, WUR, UvA, UU, KNMI en RIVM), inclusief instituten/wetenschappers uit omringende landen betrokken. Hoofdvraag binnen dit onderzoek is of er een toereikende en gedragen wetenschappelijke en modelmatige onderbouwing voor een rekenkundige ondergrens kan worden opgesteld.
Wanneer een dergelijke onderbouwing er ligt zal vervolgens ook getoetst moeten worden of deze juridisch houdbaar is. Binnen de interbestuurlijke verkenning van de ondergrens is ook juridische toetsing een onderdeel. Daarnaast heb ik naar aanleiding van de Motie Holman c.s.10 toegezegd de Afdeling advisering van de Raad van State te verzoeken om voorlichting te geven zodra de interbestuurlijke verkenning is afgerond. De Afdeling kan dan de uitkomsten van de verkenning betrekken bij haar voorlichting. Op deze manier is gegarandeerd dat alle aspecten van het invoeren een rekenkundige ondergrens hierin worden meegewogen, zowel wat betreft de (model)wetenschappelijke en juridische onderbouwing als wat betreft de impact op de diverse beleidsvlakken zoals ecologie en toestemmingverlening.
Het is een beleidsmatige afweging om te bepalen of de onderbouwing van een ondergrens voldoende is. Uiteindelijk is het de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die oordeelt over de juridische houdbaarheid van de toepassing van een rekenkundige ondergrens bij toestemmingverlening. De staat van de natuur in Nederland is niet goed en we weten dat stikstofdepositie een van de drukfactoren is. Uit de provinciale natuurdoelanalyses volgt dat op dit moment sprake is van (dreigende) verslechtering van Natura 2000-gebieden. Een hogere rekenkundige ondergrens betekent niet dat de depositie hiermee verdwijnt; de stikstofemissie van projecten daalt op dezelfde manier neer op de natuur. Om deze reden is er flankerend beleid nodig. Als met flankerend beleid niet kan worden voorkomen dat er depositiestijgingen plaatsvinden waardoor de instandhoudingsdoelen in gevaar komen, zijn aanvullende (bron)maatregelen nodig bovenop het al benodigde maatregelenpakket. Een eventuele hogere ondergrens zorgt daarmee voor verzwaring van de opgave.
Hoeveel extra stikstofdepositie wordt er extra uitgestort vanwege de 25 kilometer afstandsgrens en hoeveel stikstofdepositie zou er jaarlijks extra worden veroorzaakt door projecten vanwege een ondergrens van één mol/hectare per jaar? Welk deel is dit voor beide begrenzingen van de totale stikstofuitstoot in Nederland?
De depositie buiten de rekenafstand van 25 km is niet meer met voldoende wetenschappelijke zekerheid toerekenbaar aan individuele projecten, maar onderdeel van de totale depositie. Bij het vaststellen van de totale depositie op basis waarvan het pakket aan maatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof is bepaald, is al rekening gehouden met nieuwe activiteiten: de effecten van toekomstige activiteiten (projecten) zijn immers verdisconteerd in de emissieramingen van PBL die gebruikt zijn voor berekening van de totale deposities.
In 2021 is door het RIVM ingeschat dat de som van de depositiebijdragen op grotere afstanden dan 25 km van projecten naar schatting hooguit enkele molen/ha/jaar bedraagt en mogelijk zelfs minder.
De vraag wat een hogere rekenkundige ondergrens aan mogelijk aan extra depositie kan opleveren is een van de deelvragen die beantwoord moeten worden in de verkenning die nu wordt gestart. De eerste inschatting is dat een hogere ondergrens zonder aanvullend flankerend beleid naar verwachting tot een hogere depositie zal leiden dan de situatie zonder hogere ondergrens. Dit effect zal groter zijn dan de depositiebijdragen op grotere afstanden door de 25 km maximale rekenafstand.
Zoals hierboven is aangegeven is die stijging beperkt. Dit komt doordat vrijwel elke locatie in Nederland binnen 25 km van een stikstofgevoelig habitat ligt en de depositie van een project, inclusief eventuele mitigerende maatregelen, niet mag leiden tot significante negatieve effecten binnen deze rekenafstand. Buiten deze rekenafstand is de depositie niet meer aan het individuele project toe te rekenen, maar omdat binnen er de rekenafstand geen negatieve effecten zijn, is het onwaarschijnlijk dat eventuele depositie daarbuiten dit wel veroorzaakt. Ook omdat eventuele mitigerende maatregelen binnen de 25 km tevens een effect hebben op de depositie buiten de maximale rekenafstand. Bij een hogere ondergrens is er geen sprake van vergelijkbare factoren die de depositiestijging beperken.
Stond er destijds een pakket aan generieke maatregelen tegenover de afkapgrens en hoeveel stikstofdepositie werd hiermee gereduceerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is depositie buiten de rekenafstand van 25 km niet meer met voldoende wetenschappelijke zekerheid toerekenbaar aan individuele projecten, maar onderdeel van de totale depositie. De lidstaat is verantwoordelijk om verslechtering van de totale depositie tegen te gaan met maatregelen (rekening houdend met depositie buiten 25 km door projecten).
Bij het vaststellen van de totale deposities op basis waarvan het pakket aan maatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof is bepaald, is al rekening gehouden met nieuwe activiteiten: de effecten van toekomstige activiteiten (projecten) zijn immers verdisconteerd in de emissieramingen van PBL die gebruikt zijn voor berekening van de totale deposities. Hoewel de emissieramingen een plausibele inschatting beogen te geven van de ontwikkeling, zijn daar onzekerheden aan verbonden. Daarom achtte het voormalige kabinet het noodzakelijk om als extra waarborg om (lokale) verslechteringen te voorkomen, op korte termijn extra passende maatregelen te treffen in de vorm van extra bronmaatregelen. Dit heeft geresulteerd in de volgende aanvulling/intensivering van het bronmaatregelenpakket van de Structurele Aanpak Stikstof.
MGO/Lbv
92
2,0
46
Walstroom zeevaart
32
0,41
80
Motorvervanging binnenvaart
26
0,7
37
Rekening houdend met de mogelijkheid dat de initiatiefnemer het eigen gefinancierde deel van de depositiereductie kan inzetten voor extern salderen (waarvan conform kabinetsbeleid 30% wordt afgeroomd ten gunste van de natuur)
Waarom bent u ervan overtuigd dat de Raad van State (RvS) de afstandsgrens alleen kon accepteren op voorwaarde van een compensatiepakket? Op welke informatie is dit gebaseerd? Waar stelt de Afdeling bestuursrecht van de RvS in de uitspraak over ViA15 dat de introductie van de afstandsgrens afhankelijk is van een pakket van maatregelen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is er geen pakket aan maatregelen vastgesteld om de depositiebijdragen buiten 25 km te «compenseren». Depositie buiten de rekenafstand van 25 km is niet meer met voldoende wetenschappelijke zekerheid toerekenbaar aan individuele projecten, maar onderdeel van de totale depositie.
De lidstaat is verantwoordelijk om verslechtering van de totale depositie tegen te gaan met maatregelen (rekening houdend met depositie buiten 25 km door projecten). Dit volgt onder meer uit artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn en de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Tracébesluit A15/A12 Ressen-Oudbroeken (ViA15).
In deze tussenuitspraak geeft de Afdeling aan dat de toepassing van de maximale rekenafstand niet afhankelijk is van een pakket van maatregelen. De Afdeling geeft aan dat de deposities buiten 25 km door de rekenafstand niet worden betrokken in een voortoets of passende beoordeling van een plan of project en ook niet op een andere wijze bij de verlening van een toestemming voor een plan of project worden betrokken. De vraag of de bevoegde bestuursorganen met de juiste maatregelen en tijdig invulling geven aan de verplichting om instandhoudings- en passende maatregelen te treffen in relatie tot de totale depositiebijdrage in een Natura 2000-gebied is naar het oordeel van de Afdeling bij een besluit waarbij toestemming wordt verleend voor een plan of project niet aan de orde.
Stel dat er wel een pakket van maatregelen ten gevolge van de toepassing van een ondergrens van 1 mol/hectare per jaar moet komen, hoeveel stikstofreductie zou dit pakket dan moeten realiseren?
De vraag wat een hogere rekenkundige ondergrens mogelijk aan extra depositie kan opleveren is een van de deelvragen die beantwoord moet worden in de verkenning (zie ook het antwoord bij vraag 5). Ook onderzoek naar mogelijke beheersmaatregelen is onderdeel van de verkenning. Er is om die reden nog niets te zeggen over welk flankerend beleid of aanvullende maatregelen benodigd zijn om de gevolgen van een rekenkundige ondergrens op te vangen. Ook een kosteninschatting is daarom nog niet te maken. We moeten hiervoor de uitkomsten van de verkenning afwachten.
Klimaat- en milieumaatregelen zijn en worden, voor zover ze vaststaand beleid zijn, meegenomen in de emissieramingen die het PBL doet in het kader van de Klimaat- en Energieverkenning. Deze ramingen zijn gebruikt om de prognose van de stikstofdepositie te berekenen. Klimaat- en milieumaatregelen kunnen wel een vorm van flankerend beleid zijn wanneer deze stikstofemissies in sectoren beperken. Op welke wijze bijvoorbeeld wetgeving of maatregelen uit andere sporen, zoals milieu en klimaat, kunnen worden ingezet als flankerend beleid is ook onderdeel van de interbestuurlijke verkenning.
Kunt u schetsen waar zo’n pakket uit zou kunnen bestaan met bijbehorende financiële benadering? Kunnen de klimaatmaatregelen, of de DeNOX installatie van Tata Steel, hiervoor worden ingezet als zowel generiek CO2 reducerend als stikstofreducerend?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u opnames, notulen, presentaties, notities en/of andere verslaglegging van de rondetafelgesprekken die het Interprovinciaal Overleg (IPO) met het RIVM en/of TNO heeft uitgevoerd in december 2023 naar de Kamer sturen?
Het verslag van het rondetafelgesprek van 14 december 2023 met modelwetenschappers en -deskundigen over het hanteren van een op modelwetenschappelijke argumenten gebaseerde rekenkundige ondergrens bij stikstofdepositieberekeningen is als bijlage bij deze beantwoording bijgevoegd. Dit betrof een eerste, verkennend gesprek tussen modelwetenschappers en -deskundigen, waarin eerste denkrichtingen en ideeën zijn gedeeld. Ik vind het belangrijk hierbij op te merken dat deze denkrichtingen en ideeën een discussie vormen die nog in ontwikkeling is en dat hier nog geen conclusies aan kunnen worden verbonden.
Het rondetafelgesprek heeft geleid tot het onafhankelijke wetenschappelijk deelproject binnen de interbestuurlijke verkenning van een rekenkundige ondergrens. Dit deelproject wordt uitgevoerd in de periode februari t/m mei 2024. De resultaten van deze integrale interbestuurlijke verkenning zijn voorzien voor juni/juli 2024.
Kan de Kamer voor de begrotingsbehandeling LNV 2024 nog worden geïnformeerd over de verkenning met organisaties als MOB en Agractie naar een alternatief voor de kritische depositiewaarde (KDW) in de wet als omgevingswaarde?
We volgen het proces dat is afgesproken met de betrokken partijen uit de werkgroep. Dat betekent dat ik op 15 februari met de verschillende organisaties om tafel ga om de voortgang te bespreken. Ik verwacht de Kamer eind februari/begin maart het eindverslag van de werkgroep toe te zenden.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begrotingsbehandeling LNV 2024 beantwoorden?
Ja dat kan ik, en ik wil hierbij nogmaals aangeven dat we de verkenning naar een rekenkundige ondergrens goed moeten doen. Ik heb het volste vertrouwen dat de interbestuurlijke verkenning die nu start een zorgvuldig en gedegen onderzoek oplevert. We moeten de verkenning nu de tijd geven en ik zal uw Kamer informeren zodra de resultaten beschikbaar zijn.
Zonneparken die in financiële problemen komen door het uitblijven van een voorschot van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) subsidie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat (met name nieuwere) zonprojecten te maken hebben met liquiditeitsproblemen vanwege het feit dat zij ook in 2024 geen voorschot op de SDE-subsidie ontvangen van de Rijksdienstvoor Ondernemend Nederland (RVO)?
Als gevolg van de daling van de energieprijzen zijn de maandelijkse voorlopige voorschotten in de SDE gebaseerd op energieprijzen die hoger liggen dan de huidige en verwachte prijzen. Hiermee vallen de subsidievoorschotten naar verwachting lager uit dan de uiteindelijke subsidie. Voor veel projecten betekent dit dat geen voorschotten worden verstrekt. Deze vragen gaan specifiek over zonprojecten, maar het probleem speelt breder in de SDE.
Is het juist dat de RVO de berekening van het voorschot op de SDE nog deels baseert op de prijzen van 2022? Klopt het dat er dus niet naar meer recente en verwachte elektriciteitsprijzen voor het komende jaar wordt gekeken en er ook geen rekening wordt gehouden met het feit dat de elektriciteitsprijzen in 2022 uitzonderlijk hoog waren?
Ja, het voorschot van de SDE in 2024 wordt gebaseerd op de gemiddelde energieprijs in de periode 1-9-2022 tot 31-8-2023. Deze werkwijze is opgenomen in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie en wordt sinds het begin van de SDE++ in 2008 elk jaar gehanteerd. De periode waarover de voorschotten worden berekend, is daarmee vooraf bekend bij de aanvragers van subsidie. Projecten in de SDE++ 2024 krijgen een relatief laag voorschot omdat in de periode die gehanteerd wordt voor het bepalen van de gemiddelde energieprijs (paarse stippellijn) de prijspiek van eind 2022 wordt meegenomen, zoals kan worden afgeleid uit onderstaande grafiek die is overgenomen uit het PBL advies over de voorlopige correctiebedragen voor de SDE++ 2024. Dit advies is gebruikt bij het opstellen van de Regeling vaststelling voorschotverlening duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 conform de gebruikelijk methodiek.
Klopt het dat de definitieve SDE-subsidies over 2023 pas in mei of juni van dit jaar uitbetaald worden en de subsidies over 2024 nog een jaar later?
Ja, het definitieve voorschot wordt na afloop van het jaar uitgekeerd nadat de productiedata beschikbaar zijn en de regeling definitieve correctiebedragen zijn gepubliceerd.
Begrijpt u dat het voor met name kleine zelfstandigen of andere kleinere initiatieven (vaak energiecoöperaties) erg moeilijk is om de lange periode tot aan de eindafrekening te overbruggen als zij geen voorschot (hebben) ontvangen? Acht u het wenselijk dat dit er in sommige gevallen zelfs toe kan leiden dat initiatiefnemers zich genoodzaakt zien om een betalingsregeling met hun bank te treffen voor de tussenliggende periode? Zeker voor initiatieven die hun eerdere voorschotten, die nu door de RVO worden teruggevraagd, al terug hebben betaald?
Ik begrijp dat dit een uitdaging kan zijn voor projecten. Het is echter een voor aanvragers bekende werkwijze die al sinds het begin van de SDE++ wordt gehanteerd. Ik ga ervan uit dat projecten hier kennis van hebben genomen en hier rekening mee hebben gehouden toen zij subsidie aanvroegen en financiering voor hun project hebben verkregen. Een SDE-subsidie heeft een looptijd van 12 tot 15 jaar. Over deze periode zijn er schommelingen te verwachten in inkomsten en uitgaven waar een project mee rekening kan houden. Zo hebben veel zonprojecten de afgelopen jaren te hoge voorschotten ontvangen. Deze teveel betaalde voorschotten zijn in veel gevallen nog niet terugbetaald. Bij deze projecten is de impact op de liquiditeit dus beperkt, omdat ze het eerdere voorschot kunnen gebruiken ter overbrugging. Voor de projecten die dit wel hebben terugbetaald, is de situatie nu inderdaad ingewikkelder omdat ze dit geld niet kunnen gebruiken voor hun verplichtingen.
Op welke wijze kunnen initiatieven die door de hierboven geschetste situatie in de problemen komen, worden geholpen?
De stabiliteit en voorspelbaarheid van de SDE++ is belangrijk voor projecten en hun financiers. Dit is ook voor de uitvoerbaarheid van de SDE++ van belang. Ik ben daarom terughoudend bij het aanpassen van de methodiek van de bevoorschotting in de SDE++. Dat was voor mij ook een belangrijke reden om in het verleden de voorschotten niet naar beneden bij te stellen toen de energieprijzen sterk stegen. Partijen zijn bekend met deze berekeningsmethodiek en kunnen hier van uitgaan bij het vormgeven van hun project en financiering. Daarom zie ik het nu ook primair als een verantwoordelijkheid van projecten en hun financiers om voor deze tijdelijke situatie een oplossing te vinden.
Welke opties ziet u om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen? Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden in de berekening om het voorschot op de SDE-subsidie te bepalen meer rekening te houden met de actuele elektriciteitsprijzen of meer ruimte te laten om in het geval van uitzonderlijke situaties op de elektriciteitsmarkt – zoals het jaar 2022 – een andere berekeningswijze toe te passen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daarnaast om het proces van de definitieve jaarlijkse afrekening van de SDE-subsidies te versnellen, zodat initiatiefnemers minder lang hoeven te wachten op uitbetaling?
De mogelijkheden hiervoor zijn beperkt. Het tijdspad voor de publicatie van de definitieve correctiebedragen voor 1 april van het jaar erna is op dit moment reeds zeer strak. Een belangrijk element hierbij is de bepaling van de profiel- en onbalansfactor voor de marktprijs van windenergie en zonne-energie. Daarvoor gebruikt PBL marktdata van diverse bronnen die verwerkt en geverifieerd moet worden.
Bent u bereid om op korte termijn, in overleg met de sector, te werken aan een voorstel om individuele initiatiefnemers die in de problemen zijn gekomen te helpen met het zoeken naar (maatwerk)oplossingen en om vergelijkbare problemen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Projecten die in ernstige financiële problemen verwachten te komen kunnen contact zoeken met RVO. In sommige gevallen kan door een passende verrekening van openstaande vorderingen een oplossing worden geboden. Mijn ministerie en ik hebben regulier contact met de sector en daarbij komt deze problematiek aan bod. Maatwerk voor dit type projecten is binnen de SDE++ niet mogelijk. RVO heeft ook niet de mogelijkheid om voorschotten te verstrekken als er op basis van de vaststelling van de correctiebedragen geen recht op is.
Het bericht ‘Zinkfabriek Nyrstar in Budel legt productie stil’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het stilleggen van de zinkfabriek Nyrstar in Budel vanwege hoge energiekosten, gebrek aan overheidssteun, en het verslechterde investeringsklimaat in Nederland?1
Het is betreurenswaardig dat een industriebedrijf dat zo vergaand verduurzaamd is, zich genoodzaakt ziet de productie stil te leggen. Gelukkig is er daarbij nog geen sprake van ontslagen, gedwongen of vrijwillig. De huidige realiteit is dat de energiekosten voor bedrijven in Europa structureel hoger zijn dan in landen zoals China en de VS. Dit, in combinatie met steun die andere (EU) landen geven aan hun industrie, zorgt voor een ongelijk speelveld, en is dan ook een blijvend punt van aandacht. Overheidssteun zou immers geen voorwaarde moeten zijn om een fabriek renderend te laten produceren. Naast toegenomen kosten zie ik tegelijkertijd een sterke prijsafname van zink en andere (non-ferro) metalen, zoals aluminium en koper. Die prijs wordt op de wereldmarkt bepaald. Dat is natuurlijk een belangrijke factor voor de winstgevendheid van de productie bij Nyrstar Budel waar de overheid geen invloed op heeft.
Beschouwt u dit incident als onderdeel van een bredere trend waar ook andere energie-intensieve industrieën mee te maken hebben?
De totale elektriciteitskosten voor de industrie zijn in Nederland hoger dan in ons omringende landen. Dat raakt in het bijzonder bedrijven die al vergaand verduurzaamd zijn en (grote delen van) hun productieprocessen hebben geëlektrificeerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling met het oog op de nabije toekomst omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie. Wel beschouw ik Nyrstar Budel als een uniek geval dat uitzonderlijk hard getroffen wordt door de fiscale maatregelen. Dat komt doordat kwalitatief hoogwaardige zink met behulp van elektrolyse geproduceerd wordt en het bedrijf met zijn productieomvang goed is voor één procent van het totale Nederlandse elektriciteitverbruik. Dat geldt zeker niet voor alle energie-intensieve industriebedrijven. Tegelijkertijd kennen andere landen meer regelingen die de kosten voor de energie-intensieve industrie beperken. We brengen op dit moment preciezer in beeld in welke mate dit het geval is.
In hoeverre heeft u, door het afschaffen van fiscale voordelen en het verhogen van de hoogste schijven in de energiebelasting, bijgedragen aan de moeilijkheden van energie-intensieve bedrijven zoals Nyrstar ten opzichte van buurlanden?
Het Nederlands klimaatbeleid voor de industrie is ambitieus en om die reden relatief stringent. Nederland kent bijvoorbeeld als één van de weinige EU-lidstaten een CO2-minimumprijs voor de industrie naast het EU ETS. Nederland kan qua beprijzing en normering ambitieus zijn en vooroplopen in de industrie, maar er zitten ook nadelen aan, zoals een reëel risico op weglek.2 Voor het behalen van de klimaatdoelen worden daarom verschillende instrumenten ingezet; naast normeren en beprijzen ondersteunt de overheid de bestaande en nieuwe bedrijven met verduurzaming, bijvoorbeeld met verschillende subsidieregelingen.
Hoe beoordeelt u de concurrentiepositie van Nederlandse industriebedrijven ten opzichte van buurlanden, inclusief het verschil in fiscale behandeling en de uitvoering van de motie Erkens c.s. (36 418, nr. 70) met betrekking tot fiscale lasten?
Daar ben ik alert op en dit wil ik beter in kaart brengen. Zoals al toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 laat mijn ministerie momenteel onderzoek uitvoeren naar de effectieve elektriciteitskosten voor de industrie in Nederland en andere Europese landen, in aanvulling op eerder onderzoek zoals de speelveldtoets die afgelopen zomer is gepresenteerd en dit voorjaar opnieuw wordt uitgevoerd en gepubliceerd. Ik zal dit onderzoek ook met uw Kamer delen zodra dit gereed is.
De invulling van motie Erkens c.s. (36 418, nr. 70) wordt geleid door het Ministerie van Financiën. Ik verwacht dat het kabinet de Kamer later dit kwartaal zal inlichten over de bevindingen.
Wat is uw visie op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland, rekening houdend met de genoemde problemen en de oproep tot verschuiving naar hoogwaardigere productie?
De industrie is van belang voor de economie, de export, onze innovatiekracht, onze strategische autonomie en de werkgelegenheid in Nederland. Producten van de industrie hebben we nodig in ons dagelijks leven; denk aan voedselverpakkingen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en zo zijn er nog vele voorbeelden. Ook zorgt de industrie voor circa 1 miljoen banen door heel Nederland. Met haar emissies heeft de industrie echter een schadelijke invloed op onze leefomgeving en het klimaat, en daarom moet zij verduurzamen.3 De Europese en nationale klimaatdoelen, ondersteund door het EU-ETS, schetsen een duidelijke opgave voor de (energie-intensieve) industrie: Netto nul CO2-uitstoot in 2040. Deze verduurzaming willen we in Nederland realiseren. Het motto is dan ook: liever groen hier dan grijs elders. Zo voorkomen we dat we onze vervuiling exporteren naar andere landen en nemen we onze verantwoordelijkheid om de transitie naar een schone industrie te stimuleren. De overheid stuurt hierbij op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en een goed investeringsklimaat.4 Naast normeren (het stellen van emissiegrenswaarden) en beprijzen (met het EU-ETS en de CO2-heffing) ondersteunt de overheid de industrie bij de verduurzaming met verschillende (subsidie)instrumenten en bijvoorbeeld de maatwerkaanpak.
Wat is de reden achter het stopzetten van de indirecte kostencompensatie en het afschieten van de volumecompensatieregeling, en hoe beïnvloedt dit volledig verduurzaamde bedrijven zoals Nyrstar?
Op 14 juli 2023 heb ik u geïnformeerd over de evaluatie van de Indirecte-Kostencompensatie ETS (IKC) en over het al dan niet voortzetten ervan.5 In de evaluatie is geconstateerd dat de IKC-regeling waarschijnlijk doeltreffend en doelmatig is. Aanbevolen werd om de voortzetting van de IKC-regeling te overwegen, omdat de regeling waarschijnlijk bijdraagt aan het verminderen van weglekrisico’s terwijl de compensatie vergelijkbaar met die van onderzochte omringende landen is. Tegelijkertijd zou het benodigde budget voor de regeling stijgen onder meer door de stijgende CO2-prijs. Het kabinet heeft destijds besloten de regeling stop te zetten en in plaats daarvan de verduurzaming van een grotere groep industriebedrijven te stimuleren door extra middelen voor generieke energiebesparende maatregelen vrij te maken, zoals voor de instrumenten VEKI en EIA.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft per 1 januari 2024 de volumecorrectieregeling (VCR) afgeschaft naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Dat hof oordeelde dat lidstaten geen aanwijzingen mogen geven aan de onafhankelijke toezichthouder met betrekking tot het vaststellen van de nettarieven. Naar aanleiding daarvan heeft de ACM beoordeeld of de VCR voldeed aan de Europese uitgangspunten voor de nettarieven, waaronder het kostenveroorzakingsbeginsel. De ACM concludeerde dat de VCR hier niet aan voldeed en heeft daarom de regeling afgeschaft. De VCR zorgde voor een korting op transporttarieven voor circa 35 grootverbruikers met een continue elektriciteitsafname (baseload), die kon oplopen tot circa 90% van het nettarief.
De mate waarin deze ontwikkelingen (de winstgevendheid van) geëlektrificeerde bedrijven beïnvloedt, hangt sterk af van de mate waarin de elektriciteitskosten de totale productiekosten bepalen. Bij Nyrstar Budel doen zij dat in uitzonderlijk grote mate en dit kan spelen bij meer bedrijven die van elektrolyse gebruik maken. Daarbij geldt dat hoe meer elektronen per ton product nodig zijn, hoe hoger de elektriciteitskosten zijn. Voor de productie van aluminium en zink zijn veel elektronen nodig; in bijvoorbeeld specifieke chemische processen is dat veel minder. Tegelijkertijd is dit dus een zorgelijk signaal voor de nabije toekomst omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie.
Geeft de discussie over «fossiele» subsidies een genuanceerd beeld, gezien het effect op volledig verduurzaamde bedrijven zoals Nyrstar? Hoe kijkt u in dat kader nu aan tegen de inzet van de IKC?
Het is inderdaad belangrijk deze discussie genuanceerd te voeren. Specifiek voor een verregaand verduurzaamd, elektriciteitsintensief bedrijf als Nyrstar, dat merendeels groene elektriciteit inkoopt, is dat zeker nodig. De IKC-regeling en bijvoorbeeld ook de degressiviteit in de energiebelasting worden in de recente Miljoenennota aangemerkt als fossiele subsidie omdat zij energie goedkoper maken dan voor de consument. Die degressiviteit wordt toegepast zowel met betrekking tot het gasverbruik als het elektriciteitsverbruik. Ten opzichte van aardgas is het gebruik van elektriciteit relatief duurzaam, te meer omdat in Nederland inmiddels ongeveer de helft van de elektriciteit6 van duurzame oorsprong is. Zoals al gezegd is elektrificatie een voorname route naar verduurzaming voor veel bedrijven. Daarom heeft het kabinet in de afgelopen jaren juist ingezet op het relatief zwaarder belasten van aardgas dan van elektriciteit. De IKC-regeling, die ontvangende bedrijven bovendien verplicht de helft van het ontvangen bedrag in CO2-reducerende maatregelen te investeren, en de degressiviteit van de energiebelasting maken de aanwending van elektriciteit goedkoper. Dat bevordert juist de verduurzaming van onze industrie.
Wat doet u om het negatieve sentiment rond de industrie in Nederland te adresseren en duidelijk te maken wat het land wil met de industrie? Bent u het eens met de vraagstellers dat het bij reductie van CO2 moet gaan om verbetering van het klimaat en niet om verplaatsing van CO2-uitstoot? Zo ja, hoe werkt dat door in uw industriebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het huidige demissionaire kabinet is hier vanaf het coalitieakkoord7 duidelijk in geweest: Het is de ambitie om in de kopgroep te zitten van de transitie naar een groene industrie en daarvoor is een groene industriepolitiek nodig. Waarbij het motto is: Liever groen hier dan grijs elders. Dat wordt gedaan door in te zetten op een mix van normeren, beprijzen en subsidiëren. De overheid stuurt hierbij bovendien op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met vorig jaar opgerichte Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en door de maatwerkaanpak met de grootste uitstoters. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de rol van Nyrstar bij het verlichten van netcongestie in de regio, en overweegt u de uitwerking van het amendement Erkens c.s. (36 410 XIII, nr. 7) hierbij te betrekken?
Nyrstar Budel levert op dit moment geen congestiediensten aan TenneT aangezien een reductie van het elektriciteitsgebruik van Nyrstar Budel nu nog geen significant effect heeft op de congestieknelpunten in Noord-Brabant. Dit komt door de geografische ligging van Nyrstar Budel en de vermazing van het netwerk.
Het amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 7) richt zich op het verlichten van netcongestie in gebieden waar de nood het hoogst is doordat netverzwaring nog jaren gaat duren. Wegens de locatie van Nyrstar Budel in het netwerk, zal de flexibiliteit die het bedrijf kan leveren op dit moment nog niet significant bijdragen aan het verlichten van netcongestie.
Wat zijn de gevolgen van het stilleggen van Nyrstar voor de rol die de fabriek zou kunnen spelen bij het opvangen van pieken en dalen in groene stroomproductie, en hoe groot is het gemis voor netbeheerder TenneT bij het aanpakken van netcongestie zonder deze rol?
Nyrstar Budel kan een significante bijdrage leveren aan het balanceren van het elektriciteitssysteem. In tegenstelling tot netcongestie, gaat het hier om een locatie-onafhankelijke markt in geheel Nederland. De geleverde balanceringsdiensten kunnen dus ingevuld worden door verschillende partijen in heel Nederland.
Gezondheidsschade bij omwonenden nabij de A8-Coenbrug |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het berichtRijk geeft geen toestemming voor nieuwe geluidsschermen A8: «We voelen ons belazerd»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Waarom is de overlast als gevolg van het bonken van de brugklep, het verkeersgeluid en de fijnstof op de Coenbrug (A8) nog steeds niet opgelost, ondanks eerdere afspraken en beloftes?
Tijdens diverse overleggen met de gemeente Zaanstad en omwonenden is gesproken over de overlast die wordt ervaren en de werkzaamheden en onderzoeken van Rijkswaterstaat aan de Coenbrug.
Per onderdeel wordt hier op ingegaan.
Het aanbrengen van een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug is inderdaad toegezegd2, destijds uitgaande van de veronderstelling dat het bewegingswerk van de Coenbrug in goede staat verkeerde.
Uit inspecties bleek de staat van de brug, in het bijzonder het bewegingswerk, slechter dan op het moment van de toezegging werd voorzien. Het aanbrengen van de geluiddempende laag aan de onderkant van de brug (door middel van beplating) zorgt voor significant extra gewicht en heeft effect op het bewegingswerk. Hierdoor is het constructief niet mogelijk om de geluiddempende laag aan te brengen. Voordat de geluiddempende laag kan worden aangebracht moet eerst het bewegingswerk worden gerepareerd.
Rijkswaterstaat is momenteel in overleg met de gemeente Zaanstad over het repareren van de bediening en het bewegingswerk van de Coenbrug, waarbij ook wordt onderzocht of het aanbrengen van beplating onder de brug constructief mogelijk is. Rijkswaterstaat verwacht dat wanneer het bewegingswerk gerepareerd is, het bonken van de brug ook minder wordt. Dit kan worden bepaald door het uitvoeren van geluidsmetingen.
In 2019 is verzocht om tweelaags ZOAB-fijn aan te brengen. In het kader van de naleving van de geluidsproductieplafonds (GPP’s) en het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) is destijds geconstateerd dat deze maatregel doelmatig is, mits technisch realiseerbaar in verband met de draagkracht van de brug. In 2020 is de A8 voorzien van tweelaags ZOAB-fijn. Tegelijk met het stillere asfalt zijn ook de voegovergangen van de brug vervangen door stillere typen. Met deze maatregelen is het wegverkeerslawaai in belangrijke mate verminderd. Er wordt aan de GPP’s voldaan.
In 2019 is geconstateerd dat er met de aanwezige geluidsschermen wordt voldaan aan de wettelijke normen. Omdat de schermen einde levensduur zijn, zouden deze in 2024 gerenoveerd worden. Uitgangspunt is dat de geluidwerende eigenschappen worden gehandhaafd zoals wettelijk voorgeschreven. Dat betekent dat de lengte en hoogte niet zullen wijzigen. Daarbij is aangegeven dat Rijkswaterstaat bereid is mee te werken aan het realiseren van hogere schermen indien de meerkosten daarvan door de gemeente worden gedragen. Hier is door de gemeente Zaanstad € 2 mln. voor beschikbaar gesteld. Per brief van oktober 20233 is aangegeven aan de gemeente Zaanstad dat dit bedrag ontoereikend is en er op basis van het Basiskwaliteitsniveau (BKN)4 geen bovenwettelijke maatregelen worden gefinancierd vanuit Rijksmiddelen. Ook is aangegeven dat het renoveren van de aanwezige schermen helaas moet worden uitgesteld, zie beantwoording vraag 3.
Er wordt ter hoogte van de Coenbrug aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof voldaan. Vanuit het Rijk is er dan ook geen reden om maatregelen te treffen. Dit zoals reeds per brief van 17 juni 20195 door de toenmalige Minister van IenW aan het college van de gemeente Zaanstad is gemeld. Hier zijn geen toezeggingen over gedaan.
Hoe verhoudt de keuze om geen toestemming te verlenen voor de geluidsschermen tot eerdere beloftes van de Minister om bij te dragen aan nieuwe geluidsschermen bij de renovatie in 20242?
Zie beantwoording vraag 2. Er is in 2019 aangegeven dat de aanwezige geluidschermen voldoen aan de wettelijke normen en in 2024 gerenoveerd en waar nodig vervangen worden.
Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor de Rijksinfrastructuur in het hele land. Er zijn extra middelen voor de instandhouding beschikbaar gesteld. Zelfs met deze aanvullende middelen kunnen helaas niet alle problemen direct worden weggenomen. Het budget en wat maakbaar is voor Rijkswaterstaat met de beschikbare capaciteit is op elkaar afgestemd. Als gevolg van tekorten op de arbeidsmarkt kan niet alles tegelijk, waardoor er keuzes gemaakt moeten worden.
Omdat er op dit moment met de schermen wordt voldaan aan de wettelijke normen zal Rijkswaterstaat de middelen eerst inzetten op plekken waar niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. De uitvoeringsdatum voor het vervangen van de geluidsschermen op de Coenbrug is uitgesteld en zal op zijn vroegst in 2026 plaatsvinden.
Waarom is een andere belofte met betrekking tot de Coenbrug, namelijk die van het aanbrengen van een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug voor 20203, ook nog niet nagekomen, terwijl daar al geld voor was gereserveerd door de Minister destijds?
Zie beantwoording vraag 2. De staat van de brug, in het bijzonder het bewegingswerk, bleek slechter dan op het moment van de toezegging werd voorzien. Het aanbrengen van de geluiddempende laag aan de onderkant van de brug zorgt voor significant extra gewicht en heeft effect op het bewegingswerk. Voordat de geluiddempende laag kan worden aangebracht moet eerst het bewegingswerk worden gerepareerd. Onder meer hierover vindt momenteel overleg met de gemeente Zaanstad plaats.
Wat doet het keer op keer niet nakomen van deze beloften met het vertrouwen in en de geloofwaardigheid van de politiek bij de lokale bevolking?
In de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 wordt antwoord gegeven op de vraag hoe invulling is gegeven aan de afspraken. De omwonenden geven aan dat zij, ondanks de extra genomen maatregelen, nog steeds overlast ervaren. Rijkswaterstaat is regelmatig in gesprek met de gemeente Zaanstad en de Werkgroep A8. Rijkswaterstaat doet onderzoek naar een oplossing voor zowel het weer bedienbaar maken van de brug als ook het reduceren van het bonken van de brug. Constructieve veiligheid is voor Rijkswaterstaat altijd een randvoorwaarde in het zoeken naar oplossingen.
Zoals ik ook in het Notaoverleg MIRT aangaf, realiseer ik me dat het een teleurstelling is voor omwonenden als maatregelen zoals het aanbrengen van extra beplating in tegenstelling tot eerdere afspraken technisch op dit moment nog niet mogelijk zijn omdat de kwaliteit van de brug dat niet toestaat.
Hoe compenseert u de gemeente Zaanstad, die 2 miljoen euro cofinanciering heeft gereserveerd en zich wel gewoon aan de afspraken wil houden?
Er is geen sprake van cofinanciering. Het uitgangspunt is dat de geluidwerende eigenschappen van de huidige schermen gehandhaafd worden, zoals wettelijk voorgeschreven. Dat betekent dat de lengte en hoogte niet zullen wijzigen. In 2019 is door de Minister aangegeven dat Rijkswaterstaat bereid is mee te werken aan de realisatie van hogere schermen, mits de meerkosten door de gemeente Zaanstad worden gedragen. Zaanstad heeft vervolgens € 2 mln. gereserveerd voor het verhogen van de geluidsschermen ter hoogte van de Coenbrug. Op dit moment is de verwachting dat het gereserveerde bedrag niet volstaat voor de realisatie en extra onderhoudskosten van hogere geluidsschermen, zie beantwoording vraag 2. Dit is in oktober 2023 per brief aan de gemeente Zaanstad kenbaar gemaakt.
Ook is uit onderzoek dat de gemeente Zaanstad heeft laten uitvoeren, gebleken dat een verhoging van de geluidschermen slechts een beperkt effect heeft op het wegverkeerslawaai in de omgeving. Bovendien blijft het constructief onduidelijk of hogere geluidsschermen op de Coenbrug geplaatst kunnen worden. Uit datzelfde onderzoek wordt wel bevestigd dat het verminderen van het bonken van de brug de geluidsoverlast voor de omgeving vermindert.
Gelet op het feit dat u stelt dat er andere keuzes moeten worden gemaakt, waardoor de vervanging van geluidsschermen wordt uitgesteld tot na 2026: welke beleidskeuzes maakt u die prioriteit krijgen boven de gezonde leefomgeving van de omwonenden van de Coenbrug die al sinds 1995 aangeven overlast te ondervinden?
Zie beantwoording vraag 2 en 3. Er wordt ter hoogte van de Coenbrug aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof voldaan. Ook met de geluidschermen wordt voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat zal daarom de beschikbare middelen eerst inzetten op plekken waar niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. Ten aanzien van het bonken van de brugklep wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om een geluiddempende laag aan te brengen.
Over de bredere beleidskeuzes die gemaakt zijn is de Kamer uitvoerig geïnformeerd, onder meer in de brief van 17 maart 20238 over het basiskwaliteitsniveau (BKN). Met het BKN wordt gewerkt aan wat minimaal nodig wordt geacht. Het is een doelmatig en sober niveau waarbij ook is gekeken wat in de toekomst niet meer nodig is.
Het Rijk staat voor een grote instandhoudingsopgave. Rijkswaterstaat gaat daarom de productie op instandhouding de komende jaren stapsgewijs verder opvoeren. Dit is mogelijk door de extra middelen uit het coalitieakkoord en door de aangekondigde schuif binnen het MF van aanleg naar instandhouding. Hierbij zijn middelen en capaciteit hard nodig om deze opgave mogelijk te maken. Het budget en wat maakbaar is voor Rijkswaterstaat (en de markt) met de beschikbare capaciteit is op elkaar afgestemd. Als gevolg van tekorten op de arbeidsmarkt kan niet alles tegelijk. De instandhoudingsopgave blijft onverminderd groot en is groter dan op dit moment maakbaar is. Dat betekent dat Rijkswaterstaat keuzes moet maken en er knelpunten en onverwachte verstoringen en onvoorziene risico’s tijdens de uitvoering blijven bestaan.
Wat gaat u doen om de overlast voor de omwonenden van de Coenbrug zo snel mogelijk te beperken?
Zie beantwoording vraag 2. Rijkswaterstaat is momenteel in overleg met de gemeente Zaanstad over het repareren van de bediening en het bewegingswerk van de Coenbrug, waarbij ook wordt onderzocht of het aanbrengen van beplating onder de brug constructief mogelijk is.
Een aanvullende en beproefde maatregel, die eerder bijvoorbeeld ook op de ring A10 is toegepast, is het instellen van een 80km-zone op de A8. Hoe staat u tegenover het instellen van een dergelijke maatregel, die onder andere in lijn is met de ambitie van het Schone Lucht Akkoord waar ook gemeente Zaanstad haar handtekening onder heeft gezet?
Er wordt op dit moment voldaan aan de wettelijke normen met betrekking tot geluid en luchtkwaliteit. Er is daarom geen aanleiding om vanuit het perspectief van luchtkwaliteit en wegverkeerslawaai de maximale snelheid op de A8 te verlagen. Daarnaast blijkt dat het bonken van de Coenbrug vooral door zwaar verkeer (vrachtwagens) wordt veroorzaakt. Voor het vrachtverkeer geldt al een maximale snelheid van 80 kilometer per uur.