Windmolens in de Veenkoloniën dreigen de telescoop van Astron ‘Lofar’ te nekken |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Windmolens dreigen Lofar te nekken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de plaatsing van windmolens de werking en de onderzoeken die gedaan worden en potentieel kunnen worden gedaan met de telescoop in Exloo niet in de weg mogen staan? Zo nee, waarom niet?
In de aanloop naar het vaststellen van het voorkeursalternatief van het windpark begin februari 2015 heb ik bestuurlijk overleg gevoerd met de provincie Drenthe en de directie van Astron. Daarbij is destijds de afspraak gemaakt om gezamenlijk met Astron, de initiatiefnemers van het windpark en de provincie Drenthe in gesprek te gaan om de eventuele verstoring voor Lofar zoveel als mogelijk te beperken, al dan niet via innovatieve oplossingen.
Waarom heeft u in de verkenning naar windpark De Drentse Monden en Oostermoer geen opdracht gegeven om Astron, als eigenaar van Lofar, te betrekken?
Bij het starten van de verkenning was ik al geruime tijd met Astron specifiek over Lofar in gesprek. Het gesprek met Astron kent een eigen traject en dat overleg vindt nog steeds plaats.
Op welke wijze heeft u Astron, als eigenaar van Lofar, betrokken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling bij de plaatsing van windmolens in Drenthe?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het eigen onderzoek van Astron naar de invloed van windturbines op een antenneveld in Roodeschool? Zo ja, in hoeverre neemt u de conclusies van dit onderzoek mee in uw besluit over de plaatsing van de windmolens in Drenthe?
Ja, ik heb kennis genomen van het onderzoek. Dit onderzoek wordt betrokken in het (verdere) overleg met Astron over de door de partijen aan te dragen innovatieve oplossingen en/of mitigerende maatregelen.
Kunt u aangeven wat het effect is van de plaatsing van windmolens op de investeringsbeslissingen van partners van Lofar en de geloofwaardigheid van het onderzoek naar het heelal met de telescoop?
Ik heb geen inzicht in private investeringsbeslissingen van partners van Astron. Dit is aan Astron en zijn partners. Bij de afweging van belangen worden de economische belangen meegewogen.
Houdt u rekening met de mogelijke gevolgen van de plaatsing van windmolens in Drenthe op de onderzoeksmogelijkheden van Lofar en kunt u het wetenschappelijke onderbouwen dat de plaatsing geen invloed zal hebben? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan?
In een klein en dichtbevolkt land als het onze worden in het kader van het inpassingsplan voor het windpark zorgvuldig verschillende belangen tegen elkaar afgewogen. Het belang van de radiotelescoop Lofar is één van de belangen die nadrukkelijk aan de orde zijn bij de inpassing van het windpark. In dit kader heb ik overleg met Astron, de initiatiefnemers van het windpark en de provincie Drenthe om eventuele verstoringen van windturbines zoveel als mogelijk te beperken. Ik laat mij hierbij ondersteunen door Agentschap Telecom.
Bij het opstellen van de voorkeursvariant van het windpark is rekening gehouden met de twee beschermingszones rond Lofar in de provinciale verordening, waardoor zone 1 volledig is gevrijwaard en zone 2 zoveel als mogelijk is vrijgehouden.
Aan welk belang geeft u voorrang aan de plaatsing van windmolens of aan de reeds gedane grote investeringen voor de radiotelescoop? Mocht u voorrang geven aan de windmolens, in hoeverre leidt dat dan tot kapitaalvernietiging?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u contact met de Europese Commissie over de plaatsing van windmolens gezien zij ook hebben geïnvesteerd in de radiotelescoop? Zo ja, kunt u dit inzichtelijk maken?
Nee. Het is niet gebruikelijk om na afloop van de subsidieperiode van een project dat mede vanuit EFRO is gefinancierd, zoals bij Lofar het geval is, in contact te blijven met de Europese Commissie. Tevens geldt dat besluitvorming over een project waarbij ook een mede uit Europese subsidie gefinancierde onderzoeksinstelling één van de af te wegen belangen is, een nationale verantwoordelijkheid is. Ik neem deze verantwoordelijkheid serieus en ben mij bewust van de belangen die spelen.
Wanneer neemt u een besluit over de plaatsing en opstelling van de windmolens in Drenthe en bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan dit besluit?
Op dit moment ligt het ontwerp inpassingsplan met bijbehorende besluiten van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer ter inzage. De besluitvorming over het uiteindelijke inpassingsplan is voorzien in het derde kwartaal van 2016.
Wildstroperij |
|
Henk Leenders (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s), die belast zij met het opsporen van wildstroperij, vaak alleen (’s nachts) op pad zijn en daardoor een aanzienlijk risico lopen bij de bestrijding van de (georganiseerde) wildstroperij, zoals ook naar voren kwam in de uitzending van het programma GLD Vandaag op Omroep Gelderland van 23 februari 2016? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inzet van groene boa’s berust bij hun (particuliere) werkgevers. Die bepalen of, en zo ja, hoe vaak hun boa’s, al dan niet alleen, in de nachtelijke uren op pad gaan. Toezicht en handhaving in de buitengebieden is een onderwerp voor overleg in de lokale driehoeken (politie, OM en de burgemeesters). Dat betekent dat afspraken over inzet, handhaving, gezamenlijke inspanningen in de buitengebieden in deze driehoeken aan de orde komen. In voorkomende gevallen wordt er samengewerkt met de lokale politie (basisteams). De politie biedt operationele ondersteuning. Dit kan incidenteel zijn, maar ook geprogrammeerd of op projectbasis. De mate en wijze van samenwerking is afhankelijk van de problematiek en de lokale situatie.
Heeft u gegevens over de mate waarin er het afgelopen jaar verzocht is om bijstand van de politie door een BOA bij zijn/haar (nachtelijke) patrouilles in de strijd tegen wildstroperij? Heeft u anderszins inzicht in de mate waarin de politie groene BOA’s bij hebben gestaan het afgelopen jaar?
Door de politie wordt niet geregistreerd hoe vaak door boa’s om bijstand wordt gevraagd. Er zijn bij de politie ruim 7.000 incidenten en activiteiten in 2015–2016 geregistreerd met betrekking tot flora en fauna. In de meeste van die gevallen is samengewerkt met groene boa’s.
In hoeverre is er in de opleiding van de verschillende type BOA’s (politie, boswachter, etc.) aandacht voor de bestrijding van de (georganiseerde) wildstroperij? Bent u van mening dat de huidige opleidingen van de groene BOA’s nog steeds toereikend zijn in vorm en aanbod, gezien de steeds zwaardere en andere vormen van criminaliteit die plaats hebben in bossen en natuurgebieden?
De professionaliteit van boa’s in buitengebieden is van groot belang. Ze komen uiteenlopende situaties tegen waarin ze moeten handelen. Ze passen hun opsporingsbevoegdheden toe en kunnen geweldsbevoegdheden en -middelen inzetten. Door groene boa's en hun werkgevers is de afgelopen jaren aangegeven dat de opleiding niet aansluit bij de praktijk. Zoals in mijn brief van 17 april 2015 aan uw Kamer1 is toegezegd, is er inmiddels een examencommissie voor het domein milieu, welzijn en infrastructuur (domein II) opgericht. Er wordt nu meer aandacht besteed aan de context en aan beroepsrelevante vaardigheden. In de examencommissie zitten vertegenwoordigers van alle typen boa’s in domein II. Zij dragen er mede zorg voor dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de domeinspecifieke kennis en vaardigheden.
Vanwege het specifieke werkterrein van bepaalde groepen boa’s (waaronder ook boa’s in de functiegroep van flora- en faunabeheer, waarbij wildstroperij moet worden ingedeeld) zijn opleidingen (deels) op maat ontwikkeld, dan wel worden deze ontwikkeld in het licht van die competenties die noodzakelijk worden geacht voor het specifieke werkterrein. Actuele trends of ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn om een dergelijke opleiding op maat aan te bieden.
Klopt het dat de registraties die groene BOA’s gebruiken in de strijd tegen wildstroperij niet of nauwelijks verbonden zijn met de registraties die politie en justitie gebruiken en dat dit een van de oorzaken is dat er geen verdere gegevens bekend zijn over de activiteiten van groene BOA’s ter bestrijding van wildstroperij? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat groene boa’s enerzijds en politie en justitie anderzijds een afzonderlijk registratiesysteem hanteren. De primaire reden hiervan is dat politionele en justitiële informatie op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens niet zonder meer met een boa gedeeld kunnen worden.
De reden dat er geen concrete gegevens bekend zijn over de activiteiten van groene boa’s ter bestrijding van wildstroperij is, zoals ik in de beantwoording van recente Kamervragen2 reeds aangaf, gelegen in het feit dat wildstroperij in zichzelf niet een in de wet opgenomen strafbaar feit betreft en wildstroperij dientengevolge geen registratiekenmerk is in de registratiesystemen van de politie en het OM.
Bent u voornemens om, teneinde de (georganiseerde) wildstroperij beter te kunnen bestrijden, te investeren in de registratie van de vergrijpen die samenhangen met stropen? Bent u daarbij bereid wildstroperij als apart vergrijp te gaan registreren teneinde beter inzicht te kunnen krijgen in dit type vergrijp? Zo nee, waarom niet?
De politie registreert wildstroperij onder strafbare feiten uit de Flora- en faunawet (verbod om dieren te doden) en de Wet wapens en munitie (illegaal wapengebruik). Wildstroperij is geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit, waardoor aparte registratie niet mogelijk is. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre is de uitrusting van BOA’s die belast zijn met de bestrijding van (georganiseerde) wildstroperij gestandaardiseerd? Heeft u signalen dat de uitrusting van de verschillende BOA’s niet (meer) voldoet aan de huidige situatie waarin stropers de beschikking blijken te hebben over zware wapens zoals, bijvoorbeeld, semiautomatische machinepistolen? Zo ja, bent u voornemens om aanpassingen door te voeren in de uitrusting van deze BOA’s teneinde hen hun taak veilig uit te kunnen laten voeren?
Volgens de door mij vastgestelde beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar3 kan de boa milieu, welzijn en infrastructuur optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste en derde lid van de Politiewet 2012 en over handboeien, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en/of vuurwapen. De werkgever van de groene boa kan een bepaald geweldsmiddel aanvragen voor zijn groene boa gelet op het takenpakket dat wordt uitgevoerd. De noodzaak van het uitrusten met dit geweldsmiddel dient door de werkgever te worden onderbouwd. Ook dient aangetoond te worden dat de boa bekwaam is in de omgang met dat geweldsmiddel. De aanvraag wordt door mij beoordeeld met inachtneming van het advies van de politie daarover. Om hun taak veilig te kunnen uitvoeren kunnen de boa’s, indien de noodzaak daartoe is aangetoond, dus over de benodigde geweldsmiddelen beschikken.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de terrein beherende organisaties over de aanpak van wildstroperij en de rol/inzet van groene BOA’s hierin? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit gesprek delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Met de terreinbeherende organisaties zijn er vanuit mijn ministerie goede contacten en vindt er periodiek overleg plaats over het beter kunnen functioneren van de groene boa’s en de samenwerking met de politie. In mijn brief van 19 februari 20164 heb ik aan uw Kamer gemeld dat thans uitwerking gegeven wordt aan het voornemen om in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO) een beweging in gang te zetten om per provincie een tactisch platform c.q. coördinatiepunt in te richten. Dit gremium is dan de plaats waar een structureel overleg tussen de werkgevers van de groene boa's, bestuur en politie kan plaatsvinden.
Bent u van mening dat er voldoende capaciteit en aandacht is voor de aanpak van (georganiseerde) wildstroperij bij politie en justitie? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u voornemens extra capaciteit in te zetten voor de aanpak van de georganiseerde wildstroperij?
Voor de aanpak van milieucriminaliteit, waaronder ernstige vormen van wildstroperij, zijn er binnen de politie 412 fte beschikbaar. Deze rechercheurs richten zich op de opsporing, op de intelligence en op de expertiseborging. De politie werkt daarbij, onder het gezag van het Functioneel Parket (FP), nauw samen met onder andere de opsporingsdienst van de Nederlandse voedsel en warenautoriteit (NVWA-IOD). De weging en sturing van potentiele opsporingsonderzoeken, waaronder stroperij, vindt plaats vanuit landelijke Milieukamer (MK), waarin onder voorzitterschap van de Hoofdofficier van Justitie van het FP, de politie en de NVWA zitting hebben. De MK neemt haar besluiten op basis van de door de Strategische Milieukamer (SMK) bepaalde landelijke kaders. Het Nationaal Dreigingsbeeld, waar milieu onderdeel van uitmaakt en de Veiligheidsagenda 2015–2018, waarin zware milieucriminaliteit als ondermijnend wordt beschouwd, zijn voor de SMK belangrijke leidraden.
De gevolgen van jarenlang gebruik van PFOA bij Dupont in Dordrecht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aangifte tegen Chemours wegens illegale uitstoot PFOA»?1 Bent u bekend met de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere door deze leden gestelde Kamervragen over dit thema?2
Ja.
Waarom zijn de resultaten van het bloedonderzoek dat het bedrijf sinds 2006 heeft laten doen niet gedeeld met de Inspectie SZW (of enig ander overheidsorgaan)? Heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor zijn onderzoek de beschikking over de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot de verklaring van Chemours (zijnde de rechtsopvolger van DuPont) dat het zegt mee te werken aan elk onderzoek?3 Kunt u of het RIVM het ter beschikking stellen van het onderzoek aan het RIVM afdwingen?
In antwoord op de in vraag 1 aangehaalde Kamervragen van september 2015 heb ik u gemeld, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat het de verantwoordelijkheid van het bedrijf is om de resultaten van het bloedonderzoek te delen als daar aanleiding toe is. Uit privacyoverwegingen en vanwege het medisch beroepsgeheim van de betrokken bedrijfsarts mogen naar individuele werknemers herleidbare uitslagen niet zonder meer met de Inspectie SZW (of enig ander overheidsorgaan) worden gedeeld. Geanonimiseerde resultaten kunnen, indien daar aanleiding toe is, wel met de Inspectie SZW worden gedeeld. Het bedrijf heeft daar tot nu toe geen reden toe gezien.
Het RIVM-onderzoek heeft betrekking op de modelmatige berekening van de blootstelling van omwonenden. Daarvoor waren de gegevens over werknemers niet noodzakelijk. Het afdwingen van de levering was daarom niet aan de orde.
Acht u een boete van de milieuautoriteit zoals DuPont die in de Verenigde Staten heeft gekregen vanwege het niet rapporteren van informatie over de risico’s van het gebruik van Perfluoroctaanzuur (PFOA) ook in Nederland mogelijk? Hoe beoordeelt u de opmerking dat «het er alle schijn van heeft dat dit verzwijg-gedrag ook in Nederland heeft plaatsgehad»?4
Voor elk bedrijf dat met risicovolle stoffen werkt geldt de verplichting tot het leveren van gegevens die relevant zijn voor de risicobeoordeling van die stoffen. Als deze gegevens niet geleverd worden kan hier handhavend tegen opgetreden worden.
Is het waar dat in de periode van 1985 tot 2001 bij de Viton-fabriek jaarlijks een halve ton PFOA per jaar in de lucht is uitgestoten? Is het waar dat deze emissie niet vergund was?5 Waarom heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) dit pas nadat dit thema nadrukkelijk brede aandacht heeft gekregen ontdekt? Zegt dit iets over het functioneren van deze dienst, dan wel over het functioneren van het gehele stelsel? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit soort overtredingen in de toekomst sneller op te kunnen sporen?
In antwoord op vragen van de gemeente Sliedrecht heeft het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, aangegeven6 dat er mogelijk sprake is van een niet-vergunde emissie van 500 kg per jaar uit de Viton-fabriek in de periode 1985–2001. Hiervan is aangifte gedaan. De reden dat deze bron nu ontdekt is, is een uitgebreide verificatie van de historische emissies door de Omgevingsdienst.
Aangezien de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid pas sinds 2011 bestaat zie ik geen verband tussen de emissie tot 2001 en het functioneren van deze dienst. Over het functioneren van het vernieuwde VTH-stelsel en de Omgevingsdiensten bent u in augustus 2015 door mijn voorganger geïnformeerd7. De aanstaande inwerkingtreding van de wet VTH leidt naar mijn overtuiging tot verdere verbeteringen in de samenwerking tussen diensten. Daarom zie ik op dit moment geen reden om aan het functioneren van het stelsel aanpassingen te doen.
Is het waar dat al sinds 2005 bekend is dat het terrein van Waterbedrijf Evides vervuild is met PFOA? Welke acties zijn sindsdien ondernomen? Kunt u de Kamer informeren over het gehalte PFOA dat zich in het drinkwater van Evides bevond en nu bevindt?
In 2003 heeft Evides, na een melding van DuPont, de aanwezigheid van PFOA in drinkwater en drinkwaterbronnen onderzocht. In drinkwater en grondwater was PFOA niet kwantitatief aantoonbaar met de toenmalige meetmethode. In de niet gebruikte spaar- en ontvangstbekkens op de locatie Baanhoek werd wel PFOA aangetoond. De meest voor de hand liggende bron was depositie vanuit de lucht. Omdat de bekkens alleen bij grote calamiteit worden gebruikt, zijn destijds geen verdere acties ondernomen. De bronnen die Evides gebruikt om drinkwater te produceren, staan niet onder invloed van de PFOA-verontreiniging in de bodem van het Chemours-terrein.
Er zijn de afgelopen jaren diverse PFOA-metingen gedaan door Evides. In drinkwater wordt PFOA of niet aangetoond, of gemeten in zeer lage concentraties (0,0025 µg/L). In de grondwaterbronnen wordt PFOA niet aangetoond. In de Maas en het Haringvliet (naast grondwater een bron voor drinkwater van Evides) worden lage gehaltes gevonden (ca. 0,005 µg/L).
Is het waar dat Nederland (dan wel Europa) geen normering kent voor de hoeveelheid PFOA in het drinkwater? Zo nee, welke normen zijn er wel? Wanneer verwacht u dat Europese regelgeving ten aanzien van fluorkoolstoffen gereed zal zijn? Bent u bereid zich met uw Scandinavische collega’s in te zetten voor spoedige implementatie van deze regels? Zo nee, waarom niet?
In de Europese Drinkwaterrichtlijn en het Nederlandse Drinkwaterbesluit zijn geen normen voor PFOA opgenomen. In het Nederlandse Drinkwaterbesluit is wel een kwaliteitsvereiste van 1 µg/L opgenomen voor de stofgroep gehalogeneerde alifatische koolwaterstoffen. PFOA valt in deze groep. Deze kwaliteitseis is bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreinigingen, waarna nader onderzoek naar risico’s moet plaatsvinden. Het RIVM zal het Ministerie van Infrastructuur en Milieu op korte termijn adviseren over een stofspecifieke richtwaarde voor PFOA in drinkwater, op basis van huidige inzichten.
Er is mij geen in ontwikkeling zijnde Europese regelgeving bekend ten aanzien van drinkwater en fluorkoolstoffen. Op EU-niveau zijn geen drinkwaternormen in voorbereiding. Momenteel wordt wel de Europese Drinkwaterrichtlijn geëvalueerd door de Europese Commissie. Hierbij worden eveneens de normen voor drinkwater geëvalueerd en is er aandacht voor zogenoemde opkomende stoffen.
Wat is uw antwoord op de volgende vraag die de aan het Expertisecentrum PFOS verbonden heer in het artikel opwerpt: «Hoe ga je als overheid om met aansprakelijkheden voor situaties waarvoor je zelf een vergunning hebt afgegeven en waar nu blijkt dat er mogelijk risico's door zijn ontstaan»?6
Degene die een schadeveroorzakende activiteit verricht, is zelf verantwoordelijk voor de milieuschade. De hoofdregel is dan ook dat de volledige kosten door het bevoegd gezag worden verhaald op de vervuiler. Dit is bepaald in titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het hebben en naleven van een vergunning voor een activiteit vrijwaart de exploitant niet van het betalen van de kosten voor herstelmaatregelen die dientengevolge worden genomen. Met deze hoofdregel wordt het beginsel dat de vervuiler betaalt recht gedaan. Een vergunning bewerkstelligt immers niet dat de verantwoordelijkheid voor het milieu overgaat van het bedrijf naar de overheid.
Deelt u de mening dat er een bevolkingsonderzoek moet plaatsvinden om inzicht te krijgen in de gezondheidsschade die ontstaan is door het gebruik van PFOA bij DuPont in Dordrecht? Zo ja, wanneer start dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u wel bereid een bevolkingsonderzoek te doen waarbij in ieder geval risicogroepen, waarbij gedacht kan worden aan (oud)werknemers en kinderen van destijds zwangere vrouwen, worden onderzocht?
Naar aanleiding van eerdere Kamervragen over de emissie van PFOA heb ik het RIVM opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de emissie en de gevolgen ervan voor omwonenden. Dit rapport en mijn reactie daarop bied ik u tegelijkertijd met deze antwoorden aan. Het rapport doet enkele aanbevelingen terzake waarop ik in de brief inga, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs.
Inspectie SZW is een onderzoek gestart naar de beheersing van de huidige situatie, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende maatregelen om de blootstelling voor werknemers te beperken. Indien noodzakelijk kan Inspectie SZW het bedrijf verplichten om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek aan te bieden.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de SP-gedeputeerde van de provincie Zuid-Holland dat bevolkingsonderzoek tot extra onnodige onrust zou leiden?7 Deelt u de mening dat een dergelijk onderzoek juist nodig is om inzicht te krijgen in de effecten en dat deze duidelijkheid juist bijdraagt aan minder onrust?
Zie antwoord vraag 8.
Is de in het artikel door de SP-gedeputeerde genoemde opsomming van bevoegd gezag van DuPont/Chemours juist?8 Zo ja, is de verantwoordelijkheid hiervoor niet veel te versnipperd? Zou er niet één partij moeten zijn die regie voert over het geheel? Zo ja, is hiervoor wijziging van wet- en regelgeving nodig, en bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De opsomming is correct. Ik ben echter niet van mening dat hier sprake is van versnippering, omdat de toezichthouders en vergunningverleners, juist als gevolg van recente wijzigingen in de regelgeving, goed samenwerken. Zowel bij de vergunningverlening als bij de inspectie.
In dit concrete geval gaat het om een bedrijf dat valt onder het Brzo-regime.
Op 1 januari 2014 is het samenwerkingsprogramma BRZO+ van start gegaan, met als doel dat de Brzo-toezichthouders samenwerken als waren zij één, met een landelijk uniforme en integrale aanpak. Aan het BRZO+ nemen ook het Openbaar Ministerie, de waterkwaliteitsbeheerders en de Inspecties SZW en Leefomgeving en Transport deel.
In hoeverre is het raamsaneringsplan dat door DuPont in 1999 is opgesteld sindsdien opgevolgd? Welke looptijd heeft dit plan?9
In het kader van het raamsaneringsplan heeft het bedrijf eind vorige eeuw in overleg met de provincie Zuid-Holland (destijds bevoegd gezag Wet bodembescherming) een grondwaterbeheerssysteem aangelegd. Dit systeem zorgt er voor dat de grondwaterverontreiniging zich niet verder kan verspreiden.
Het resultaat van het beheerssysteem wordt door middel van monitoring continu gecontroleerd. De rapportage hierover wordt jaarlijks besproken tussen het bevoegd gezag en Evides.
Het raamsaneringsplan kent een onbepaalde looptijd, maar onderdeel van de afspraken is dat indien het grondwaterbeheerssysteem niet het gewenste resultaat oplevert, alternatieve maatregelen moeten worden overwogen. Deze wijze van saneren en beheersen past in het toenmalig en huidig bodemsaneringsbeleid.
De zware mishandeling van knobbelzwanen door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 24 februari 2016 waarin te zien is hoe jagers aangeschoten knobbelzwanen zwaar mishandelen?1
Ik ben geschrokken van de beelden die EenVandaag heeft uitgezonden. De politie treedt op wanneer strafbare feiten worden gepleegd. De politie heeft ter plaatse gecontroleerd of aan de jachtvereisten werd voldaan en dit bleek het geval te zijn. Ten aanzien van eventuele strafbare feiten, zoals mishandeling, wordt op dit moment bezien of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Ik kan hier om die reden geen nadere mededelingen over doen.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie wel afkomt op meldingen over deze zware mishandeling, maar hier vervolgens niet tegen optreedt? Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving bij de misstanden rond deze vorm van afschot aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel knobbelzwanen jaarlijks in Nederland door jagers geschoten worden en welk deel van de populatie dit betreft?
De provincies hebben hierover het volgende meegedeeld: In het kader van populatiebeheer en schadebestrijding worden jaarlijks tussen de 3.000 en 4.000 knobbelzwanen afgeschoten. De broedpopulatie wordt geschat tussen de 5.500 en 6.500 exemplaren. Gemiddeld brengt een knobbelzwanenpaar 5 jongen groot. De winterpopulatie bedraagt ca. 46.000 exemplaren. In dit verband is van belang dat knobbelzwanen eerst na 5 jaar geslachtsrijp zijn.
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw antwoorden op Kamervragen van het lid Thieme2 te herzien en zich in te spannen voor een totaalverbod op zwanenjacht? Zo nee, waarom niet?
Of bij het afschot van zwanen, zoals te zien is op de beelden van EenVandaag, sprake is van een strafbaar feit, zoals mishandeling, wordt door de politie onderzocht. Afschieten van zwanen is alleen toegestaan in het kader van schadebestrijding op basis van een daartoe door de provincies verleende ontheffing. Ontheffingen kunnen slechts worden afgegeven als er een door de provinciale faunabeheerseenheid vastgesteld en door gedeputeerde staten goedgekeurd faunabeheerplan is. In de nieuwe Wet natuurbescherming is opgenomen dat in het bestuur van een faunabeheereenheid ook maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, zijn vertegenwoordigd. Hiermee wordt een bredere belangenafweging in de besturen van faunabeheereenheden beoogd. Voor een herziening van mijn antwoorden op de vragen van het lid Thieme over het bejagen en serveren van zwanen zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat voor diersoorten die levenslange monogame relaties kennen, geldt dat niet alleen de dieren die op de korrel genomen worden geraakt worden, maar ook hun levensgezellen? Bent u bereid dit aspect mee te wegen in uw besluit over het al dan niet verbieden van de zwanenjacht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies om dergelijke ethische overwegingen te betrekken in hun besluitvorming. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van dieren met hagelpatronen voor veel dierenleed zorgt, omdat hagelpatronen honderden metaaldelen bevatten die op dieren in volle beweging worden afgevuurd met als resultaat dat een groot aantal dieren wordt aangeschoten, om vervolgens een pijnlijke dood te sterven? Deelt u de mening dat dit vooral het geval is bij dieren zoals knobbelzwanen, die te groot zijn om via hagel dodelijk geraakt te worden? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van type geweer en munitie is een afweging die de provincies dienen te maken bij hun besluitvorming over het verlenen van ontheffingen. Daarbij is een belangrijke randvoorwaarde dat de dieren onnodig lijden dient te worden bespaard.
Bent u bereid om het doden van dieren met hagelpatronen niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De jacht op zwanen |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag op 24 februari 2016 over de jacht op zwanen?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over de grove, dieronvriendelijke en respectloze wijze waarop er door jagers met zwanen wordt omgegaan, zoals in de uitzending van EenVandaag werd getoond?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen van mevrouw Thieme over de zware mishandeling van knobbelzwanen door jagers.
Klopt het dat jagers in Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht een ontheffing hebben gekregen voor het schieten van zwanen wegens overlast? Zo ja, hoeveel jagers hebben deze ontheffing gekregen en hoeveel zwanen mogen zij jaarlijks schieten? Wordt actief gehandhaafd op overtreding van deze vergunningen? Hoeveel overtredingen zijn het afgelopen jaar geconstateerd? Zo nee, zijn de jagers in de uitzending van EenVandaag in overtreding? Wordt hier actief, mede met behulp van deze beelden, tegen opgetreden?
De knobbelzwaan (Cygnus olor) is een beschermde inheemse diersoort die niet mag worden gevangen of gedood (Flora- en faunawet). Provincies kunnen van dit algemene verbod vrijstelling en ontheffing verlenen voor bestrijding van knobbelzwanen als er sprake is van risico’s voor de openbare veiligheid of ter voorkoming van landbouwschade. Door de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht zijn dergelijke ontheffingen verleend aan de provinciale faunabeheereenheden. Deze ontheffingen zijn gebaseerd op door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen. De faunabeheereenheden kunnen jagers machtigen om van deze ontheffing gebruik te maken. Toezicht op naleving van de voorschriften uit de ontheffingen is eveneens een taak van de provincies. Overtredingen zijn het afgelopen jaar niet geconstateerd. Naar aanleiding van de beelden op EenVandaag beziet de politie of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van mevrouw Thieme over de zware mishandeling van knobbelzwanen door jagers.
Klopt het dat zwanen niet of nauwelijks schade veroorzaken zoals de stichting De Faunabescherming zegt, omdat zwanen met z’n tweeën leven en daarom nauwelijks schade kunnen veroorzaken? Klopt het dat de provincie Zuid-Holland het afgelopen jaar slechts € 4.000,– aan schadevergoeding aan boeren heeft uitgekeerd naar aanleiding van schade veroorzaakt door zwanen? Deelt u de mening dat het schandalig is om zwanen af te schieten om enkele duizenden euro’s te besparen?
Knobbelzwanen kunnen schade veroorzaken aan landbouwgewassen. Om die reden zijn ze geplaatst op de landelijke vrijstellingslijst van de Flora- en faunawet.
Ook kunnen knobbelzwanen verkeersonveilige situaties veroorzaken. De provincie Zuid-Holland heeft, volgens de gegevens van het Faunafonds, in 2014 voor ca. 4000,- euro aan tegemoetkomingen voor schade veroorzaakt door knobbelzwanen uitgekeerd. Het is aan de provincies om te beoordelen of de omvang van de te verwachten schade, zoals beschreven in de vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplannen, aanleiding is om een ontheffing te verlenen. Ik wijs u erop dat in de nieuwe Wet natuurbescherming is opgenomen dat in het bestuur van een faunabeheereenheid naast de jachthouders uit het gebied, ook maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wilde levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, zijn vertegenwoordigd. Daarmee wordt beoogd dat een bredere afweging in de besturen van de faunabeheereenheden plaats kan vinden.
Klopt het dat de zwanendrifters die vorig jaar uitgebreid in het nieuws waren vanwege hun dieronvriendelijke handelwijze, die inmiddels is verboden, nu beschikken over een vergunning om op zwanen te jagen?
Zoals in antwoord op vraag 3 is toegelicht wordt de ontheffing door de provincie aan de provinciale faunabeheereenheid verleend. Deze kan leden van de wildbeheereenheden toestemming geven om van de ontheffing gebruik te maken. Welke dat zijn, is mij niet bekend.
Bent u bereid om met de provincies in gesprek te gaan om de jachtvergunningen voor zwanen met onmiddellijke ingang in te doen trekken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren op het moment dat dit is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het is ingevolge de Flora- en faunawet de verantwoordelijkheid van de provincies om faunabeheerplannen goed te keuren en daarop gebaseerde ontheffingen te verlenen. Dat is ook het geval in de nieuwe Wet natuurbescherming. Uw Kamer heeft in ruime meerderheid besloten tot deze verdeling van verantwoordelijkheden.
Het bericht dat zwanen massaal worden afgeschoten in het Groene Hart |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zwanen massaal afgeschoten in Groene Hart»?1
In de afgelopen jaren zijn in Zuid-Holland jaarlijks tussen de 1000 en 1800 knobbelzwanen afgeschoten. Deze winter zijn tot nu toe ruim 1100 knobbelzwanen door afschot gedood. Daarmee wijkt het aantal deze winter gedode zwanen niet af van het gemiddelde.
Kunt u onderbouwen waarom een ontheffing is verkregen van de provincie Zuid-Holland voor het afschieten van zwanen?
De provincie is bevoegd gezag voor het beslissen op verzoeken om ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Deze ontheffingen zijn gebaseerd op door de provinciale faunabeheereenheden vastgestelde en door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen.
Onderschrijft u dat met slechts € 4.000,– aan schade de grond voor de ontheffing uiterst dubieus is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u en wilt u maatregelen nemen tegen de jacht op zwanen en tegen de provinciale ontheffing?
Het is ingevolge de Flora- en faunawet de verantwoordelijkheid van de provincies om faunabeheerplannen goed te keuren en daarop gebaseerde ontheffingen te verlenen. In die bevoegdheid wil ik niet treden. Tegen besluiten van de provincie staat overigens de gang bij de rechter open.
Op de beelden van EenVandaag is duidelijk te zien hoe de zwanen lijden en hoe op een onrespectvolle manier met de dieren wordt omgegaan, onder andere door ze nodeloos te laten bijten door honden; welke juridische mogelijkheden zijn er en bent u bereid om hiertegen actie te ondernemen?
Handhavingsinstanties zien toe op naleving van de voorschriften uit de ontheffing. Ten aanzien van eventuele strafbare feiten, zoals mishandeling, wordt op dit moment bezien of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Ik kan hier om die reden geen nadere mededelingen over doen.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Over dit onderwerp zijn ook vragen gesteld door de leden Leenders en Van Dekken en door het lid Thieme. Deze vragen zijn in samenhang met de vragen van de leden Van Gerven en Smaling beantwoord.
De investeringen van verzekeraars in bedrijven die bont en exotisch leer verkopen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraars investeren indirect 1 miljard in bont en exotisch leer»?1
Ja.
Is er op dit moment regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen, beperkt? Zo ja, wordt deze regelgeving gevolgd en in hoeveel gevallen is er, indien nodig, al handhavend opgetreden? Heeft de Wet verbod pelsdierhouderij hier invloed op?
Nee, er is op dit moment geen regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen beperkt.
Indien er geen regelgeving is, bent u bereid deze te maken? Zo ja, wanneer zal dit aan de Kamer voorgelegd worden? Zo nee, bent u bereid andere ontmoedigende maatregelen te treffen?
In het kader van (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) zet de overheid in op zelfregulering. De overheid streeft er naar om voor elk van de door KPMG geïdentificeerde sectoren tot een multistakeholder iMVO-convenant te komen (Kamerstuk 26 485, nr. 197). Zo ook voor de verzekeraars als onderdeel van de financiële sector. Door zelf als partij te participeren, onderstreept de overheid het belang van de totstandkoming van een convenant en kan zo ook pleiten voor het daarin opnemen van afspraken die zien op onder meer dierenwelzijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten een convenantentraject te willen starten en voert hierover verkennende gesprekken met diverse partijen. Daarbij wordt verkend welke thema’s behandeld kunnen worden in het convenant, zoals het thema dierenwelzijn. In het verkennende ambtelijke gesprek met ambtenaren van de Ministeries van Financiën en Economische Zaken is het Verbond van Verzekeraars reeds verzocht om het thema dierenwelzijn op te nemen.
Met een convenant worden afspraken gemaakt over verschillende onderwerpen; bijvoorbeeld over over client due diligence (wijze waarop cliënten MVO-processen ingebed hebben), invloed in waardeketens, als ook transparantie over investeringen door verzekeraars.
Het Verbond van Verzekeraars heeft een Gedragscode Verzekeraars en deze zal als basis voor het convenant dienen. In deze gedragscode is het volgende vastgelegd:
Uit deze doelstellingen heeft het Verbond de Code Duurzaam Beleggen3 geformuleerd. Hierin committeren de leden van het Verbond zich volgens het «comply or explain» principe aan de UN Principles for Responsible Investments (UN PRI). De verzekeraars Aegon en Delta Lloyd hebben op de Eerlijke Verzekeringswijzer gereageerd en aangegeven de dialoog over dierenwelzijn te willen aangaan.4
Ziet u een rol voor de overheid om inzichtelijk te maken waarin verzekeraars investeren, zodat klanten weten op welke wijze hun geld geïnvesteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met de verzekeraars in gesprek te gaan om de investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen zo snel mogelijk af te bouwen, gezien de maatschappelijke weerstand hiertegen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel |
|
Henk van Gerven |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de tv-uitzending gezien over illegale dierenhandel gezien?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak dat keiharde criminelen de touwtjes in handen hebben en dat de handel in wildlife in het algemeen vergelijkbaar is met de handel in wapens en drugs? Hoeveel gaat er jaarlijks om in dergelijke criminele handel?
Bij illegale handel in bepaalde producten van wildlife, zoals ivoor, neushoornhoorn en kaviaar, spelen internationale criminele organisaties een centrale rol. Zij gebruiken daarbij methoden die ook gebruikt worden bij illegale handel in wapens en drugs. In die zin zijn deze vormen van criminaliteit vergelijkbaar.
De heer Van Uhm schrijft in zijn proefschrift2 dat er wereldwijd in de illegale handel in beschermde soorten grote bedragen omgaan; de schattingen die hij noemt, lopen uiteen van 10 tot 25 miljard dollar. Daarbij moet worden aangetekend dat in het onderzoek van Van Uhm ook de illegale visvangst (ook van niet beschermde soorten) is meegeteld. Die is in zijn onderzoek verantwoordelijk voor 90% van het totaal.
Onderschrijft u de analyse dat Nederland een belangrijke schakel is in de smokkel en dat Europa een grote rol speelt?
Nederland en Europa zijn, blijkens onderzoek dat ten grondslag ligt aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, belangrijke afnemers van wildlife-producten, gezien de omvang van de legale importen, maar ook gezien de hoeveelheid in beslag genomen zendingen. Op grond daarvan kan gesteld worden dat Nederland en Europa ook een rol hebben in de smokkel van wildlife.
Bent u van plan om de opsporingsinspanningen met betrekking tot wildlife crime te intensiveren naar aanleiding van de constateringen dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel en dat dit gerund wordt door keiharde criminelen? Wilt u daar de benodigde middelen voor vrij te maken?
Nederland is zeer actief op het terrein van handhaving en opsporing van overtredingen van de geldende, strenge regelgeving op dit terrein. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in Nederland, met name op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam, regelmatig flinke inbeslagnames plaatsvinden van illegale zendingen van levende dieren en planten en van producten daarvan. Via internationale handhavingsacties zijn de overtreders in diverse gevallen voor de rechter gebracht in Nederland en zijn er forse straffen opgelegd. Naar mijn oordeel is de inzet van Nederland op dit terrein goed en maak ik daar voldoende middelen voor vrij.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid menskracht die beschikbaar is voor de opsporing vanuit de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), douane, dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Wilt u hierbij ook in vergelijking aangeven hoeveel menskracht er 10 jaar geleden beschikbaar was voor opsporing? Kunt u ook aangeven in hoeverre menskracht wordt ingezet op controles en in hoeverre het gericht wordt op recherchecapaciteit?
De taken van de Landelijke Inspectie Dierenbescherming liggen op het terrein van het welzijn van (huis)dieren in Nederland en niet op het terrein van opsporing van wildlife crime.
Bij de NVWA werken op dit moment ruim 20 inspecteurs bij het landelijk team Natuur, dat belast is met controle en handhaving op het gebied van de natuurwetgeving en dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving. In 2006 was dat ongeveer hetzelfde aantal (zie Jaarverslag LNV, Kamerstukken 2005–2006; 30 550 XIV, nr. 2; 17-05-2006)). Bij de Douane is dit moeilijk aan te geven, aangezien de douanecontroles gericht zijn op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving. Op grond van een samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken wordt daarbij ook de natuurwetgeving meegenomen. Dat was al zo in 2006 en dat is ook nu het geval. In de praktijk zijn dagelijks honderden douaniers actief op dit terrein.
Bij de politie gaat het in dit verband om zogenoemde taakaccenthouders, die taken uitvoeren op het gebied van handhaving van de dierenwelzijnsregelgeving. Daarbij gaat het met name om controles bij bedrijfsmatig en particulier gehouden dieren.
Hoeveel menskracht is er beschikbaar bij Europol en Interpol voor het aanpakken van wildlife crime?
Bij deze internationale politieorganisaties is de aanpak van wildlife crime een onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit. De precieze hoeveelheid menskracht die hiervoor ingezet wordt, hangt af van de operaties die opgezet worden en wordt naar buiten toe niet bekend gemaakt. Zo is volgens Europol de operatie Cobra III de grootste gemeenschappelijke actie die ooit is uitgevoerd op het gebied van wildlife crime. De samenwerkende organisaties deden meerdere invallen in landen in Europa, Azië, Afrika en de Verenigde Staten. In totaal is zo'n 12 ton aan ivoor in beslag genomen. Ook zijn 119 neushoornhoorns en meer dan elfduizend dieren (dood en levend) in beslag genomen.
Wat doet u om Nederlandse inspecteurs te beschermen tegen bedreigingen vanuit de onderwereld?
Bedreigingen vanuit de onderwereld van Nederlandse inspecteurs die zich bezighouden met het bestrijden van wildlife crime, komen gelukkig weinig voor. Het geval dat door de heer Van Uhm wordt genoemd in zijn proefschrift, dateert van ongeveer elf jaar geleden. De standaardprocedure in dit soort zaken is dat er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Bent u bereid een interdisciplinaire taskforce internationale dierenhandel op te zetten?
Een dergelijk samenwerkingsverband tussen handhavingsinstanties bestaat al; dat is de Wildlife Trade Enforcement Working Group, waarin binnen de EU alle handhavingsinstanties samenwerken aan het bestrijden van wildlife crime in het kader van de uitvoering van de EU Wildlife Trade Verordening (gebaseerd op het CITES-Verdrag).
Onderkent u dat er te weinig opsporingscapaciteit is bij onder andere de LID en de NVWA om deze netwerken van zware criminelen in voldoende mate aan te pakken gezien het feit dat Nederland een belangrijke rol speelt in de dierenhandel?
Naar mijn mening is er voldoende capaciteit beschikbaar bij de opsporingsdiensten in Nederland om de zware criminaliteit op het gebied van illegale dierenhandel aan te pakken. De NVWA werkt samen met politie, Douane en Openbaar Ministerie en bij grensoverschrijdende zaken ook met Europol en Interpol en de genoemde Wildlife Trade Enforcement Group. De LID houdt zich niet met dit type criminaliteit bezig.
Bent u bereid te onderzoeken hoe extra capaciteit kan worden toegevoegd aan onder andere de NVWA, Europol, de LID en andere opsporende instanties voor de bestrijding van illegale dierenhandel?
Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven, wordt er in Nederland voldoende capaciteit besteed aan de bestrijding van illegale dierenhandel. Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan gebruikt Nederland de goede contacten met Europol en Interpol als het om grensoverschrijdende misdaden gaat. Nederland heeft voor dit doel ook een rechercheur gedetacheerd bij Interpol.
Hoe kaart u op internationale fora wildlife crime aan?
Dit gebeurt met name bij de CITES-vergaderingen en bij speciale internationale conferenties, zoals die in Londen (2014) en in Botswana (2015). Verder heeft Nederland zelf een internationale conferentie georganiseerd over wildlife crime, getiteld «Save Wildlife: Act Now or Game Over», waarover ik u op 1 maart jl. per brief (kenmerk: DGAN-NB/16029474) reeds over informeerde. Binnenkort stuur ik u uitgebreidere informatie over de resultaten van de conferentie.
Wat is de inzet van Nederland voor de volgende Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)-conferenties?
Nederland zal bij de komende Conference of the Parties van CITES, eind oktober 2016 in Zuid-Afrika, de conclusies van de conferentie in Den Haag naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze COP steunt Nederland ook actief een voorstel van Marokko tot uplisting van de berberaap.
Nederland zal verder als huidige voorzitter van de EU de raadsconclusies over het EU Action Plan against Wildlife Trafficking voorbereiden en vaststellen tijdens de EU Milieuraad in juni 2016. Deze zal Nederland als voorzitter van de EU ook tijdens deze conferentie naar voren brengen. 3
Hoe wilt u in herkomstlanden, met name in Afrika, stimuleren dat wildlife beschermd wordt en de criminele handel wordt bestreden? Wilt u bij uw antwoord betrekken hoe u de gelden van het amendement Smaling/Leegte (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 15) hebt ingezet en wat de resultaten hiervan zijn? Wat gebeurt er nu u besloten heeft dit amendement niet te continueren? Worden projecten nu niet verder gecontinueerd?
Nederland zet in Afrika onder meer in op versterking van de capaciteit van gemeenschappen om stroperij tegen te gaan en biedt ondersteuning bij het ontwikkelen en versterken van alternatieve bestaansbronnen en verduurzaming van hun leefgebied. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij verbetering van de wetshandhaving rondom stroperij en illegale handel.
Het wildlife crime bestrijdingsprogramma, dat op basis van het amendement Smaling/Leegte met ODA-fondsen wordt uitgevoerd onder begeleiding van IUCN-Nederland, loopt tot 14 december 2017 en richt zich voornamelijk op de hierboven genoemde twee aspecten. Het programma zit nog in de inceptiefase, dus het is nu nog te vroeg om over resultaten te spreken.
In de Hoorn van Afrika heeft de eerste gemeenschapsorganisatie, in het Keniaanse Masaai-leefgebied dat grenst aan Noord-Tanzania, een werkplan opgesteld om stroperij tegen te gaan en de kosten voor bewaking van community conservancies duurzaam te kunnen dekken. Tevens wordt gewerkt aan het ontwikkelen van op wildlife gebaseerd toerisme. Met betrekking tot wetshandhaving is een eerste overleg gevoerd om tot meer gegevensuitwisseling te komen tussen relevante organisaties in de Hoorn van Afrika. Het Horn of Africa Regional Environment Centre & Network, met zo’n veertig aangesloten maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, leidt de programma onderdelen in de Hoorn, in samenwerking met IUCN-NL. Bij het verbeteren van regionale coördinatie ten aanzien van wildlife crime-bestrijding is ook het International Fund for Animal Welfare (IFAW) betrokken. Tevens wordt op basis van het begrotingsamendement een Nederlandse bijdrage geleverd aan een door de Europese Commissie te financieren programma van het Nederlands Forensisch Instituut om de forensische capaciteit te helpen versterken in Afrikaanse landen die te maken hebben met stroperij en illegale handel in wildlife.
Wat eventuele verdere Nederlandse steun ter preventie en bestrijding van wildlife crime in Afrika betreft, wordt momenteel bezien hoe dit gerealiseerd kan worden in het kader van de gebiedsgerichte benadering ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die Nederland internationaal stimuleert. Momenteel worden in dit kader mogelijkheden verkend om een bescheiden programma op te zetten ten behoeve van de «Larger Than Elephants» African Wildlife Conservation Support Strategy die de EU-Commissie ontwikkelt, waarin «Key Landscapes for Conservation» (KLCs) zijn opgenomen. Nederland wil daarbij aansluiting zoeken bij bestaande Zuidelijke partnerorganisaties en internationale programma’s, en Nederlandse expertise ter beschikking stellen in de gekozen gebieden. In die KLC’s zal Nederland activiteiten steunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van wildlife crime.
Tot slot zal ook met diplomatieke middelen gewerkt worden aan vraagreductie, vooral in Azië, onder meer door de problematiek van illegale handel in en consumptie van neushoornhoorn en ivoor aan te kaarten bij de betrokken autoriteiten in deze landen. In het recente verleden is op deze wijze het ivoorgebruik in Japan vrijwel verdwenen.
Wilt u reageren op de uitspraak van de heer Werner Gowitske, hoofd milieucriminaliteit van Interpol: «Waar niet gezocht wordt, wordt ook niets gevonden»?
De heer Gowitske van Europol doelt hierbij op het gebrek aan prioriteit dat veel landen geven aan milieucriminaliteit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat Nederland voldoende prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale dierenhandel en daarvoor ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt.
Wat wordt uw inzet op de aanstaande Europese conferentie?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik op deze vraag ben ingegaan ten aanzien van mijn inzet bij de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over». Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Wat wordt uw inzet bij het actieplan van de Europese Commissie?
Ik steun het Action Plan against Wildlife Trafficking van de Europese Commissie en zal mij hard maken voor het opstellen van concrete raadsconclusies, die in de EU-Milieuraad van juni 2016 kunnen worden aangenomen. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Welke straffen kunnen er in Nederland voor illegale dierenhandel worden opgelegd? Welke straffen zijn er de afgelopen jaren in de praktijk opgelegd? Klopt het dat de opgelegde straffen in de praktijk slechts enkele honderden euro’s bedragen? Kunt u het verschil verklaren?
In Nederland bedraagt de maximumstraf voor deze vorm van criminaliteit 6 jaar gevangenisstraf en een maximumboete van 78.000 euro. In Europa kennen alleen Griekenland (10 jaar), Tsjechië (8 jaar) en Frankrijk (7 jaar) hogere gevangenisstraffen. De strafmaat is afhankelijk van de ernst en de omvang van de gepleegde delicten. Het is onjuist dat er in de praktijk slechts boeten van enkele honderden euro’s zouden worden opgelegd. Zo is bijvoorbeeld op 11 juni 2015 een dierenhandelaar door de rechtbank van Utrecht veroordeeld tot 15 maanden cel, waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens illegale dierenhandel. De hoofdverdachte in een andere zaak is vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf en een ontneming van 300.000 euro.
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat wildlife crime een prioriteit is; wat voor menskracht wordt er op ingezet en hoeveel zaken worden afgedaan met een schikking? Wilt extra middelen vrijmaken voor capaciteit bij het OM? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de huidige OM capaciteit voldoende is?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket, dat gespecialiseerd is in complexe milieuzaken. Het Functioneel Parket heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren als prioritair thema. Daarnaast heeft het Functioneel Parket met de Nationale Politie en de NVWA afspraken om samen te werken op het gebied van het beoordelen van signalen en informatie om te komen tot opsporingsonderzoeken. Op deze manier wordt in overleg met ketenpartners de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk ingezet om betekenisvolle zaken aan te pakken, bijvoorbeeld in de gevallen dat er vermoedens zijn van georganiseerde criminaliteit.
De afschaffing van de contourenregeling |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de uitspraak van de directeur van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Schotman, over de afschaffing van de contourenregeling?1
Ja.
Juicht u dit ook toe? Zo nee, waarom niet?
NAM moet alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning vergoeden. Dit geldt ongeacht de locatie van de schade. De contourenkaart heeft daarop geen invloed. De heer Schotman gaf op 15 mei 2015 al aan dat hij de contourenkaart geen rol meer wilde laten spelen in de schadeafhandeling. Dat juich ik toe.
Hoe kunt u hieraan bijdragen? Welke acties kunt u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot het Wetsvoorstel bewijsvermoeden, waarin toch weer uitgegaan wordt van de aardbevingencontour?2
Het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen ziet op de bewijspositie van partijen. In het wetsvoorstel wordt een bewijsvermoeden geregeld voor fysieke schade aan gebouwen en werken binnen het effectgebied van het Groningenveld. Het effectgebied van de gaswinning uit het Groningenveld zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De reden dat het wetsvoorstel zich beperkt tot het effectgebied van het Groningenveld is dat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel «wie stelt, bewijst» die doorwerkt in de procesposities van private partijen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar voorlichting heeft aangegeven mogen de lasten van een dergelijke afwijking niet onevenredig zijn voor de partij tegen wie het bewijsvermoeden wordt ingeroepen. Het wetsvoorstel beoogt de bewijspositie van benadeelden te versterken, zonder tot een onevenredige situatie te komen. In gebieden waarvoor niet geldt dat sprake is van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen, waarvan het merendeel aan één oorzaak is toe te schrijven, zou een bewijsvermoeden tot een onevenredige situatie leiden. De exploitant van een mijnbouwwerk zou dan immers steeds vermoed worden de veroorzaker van schade te zijn, zonder dat voldoende aannemelijk is dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
Het bericht ‘De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door»?1
Ja.
Op grond van welke regelgeving wordt uitvoering gegeven aan deze bouwplannen?
De in het bericht genoemde bouwplannen betreffen Groote Keeten (Noord-Holland, gemeente Schagen), Nieuwvliet-Bad (Zeeland, gemeente Sluis), Hollum (Fryslân, gemeente Ameland). Het gaat hierbij om locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen.
Of op die locaties gebouwd mag worden, wordt bepaald door de regels van gemeenten en provincies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals het plaatselijke bestemmingsplan, de provinciale ruimtelijke verordening en de regels omtrent bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook de waterbeheerder kan regels omtrent het bouwen hebben gesteld ter bescherming van de waterveiligheid. Voorts kan op grond van de natuurwetgeving toestemming zijn vereist voor bouwplannen.
De regels over de kust in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament.
Hoe beoordeelt u de juridische grondslag voor deze bouwplannen? Is hier sprake van handelen naar de geest en letter van de wet? Indien uitwegen gezocht worden, door wie gebeurt dat volgens u en wat bent u voornemens daartegen te doen?
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. Deze vallen onder de bevoegdheid van de desbetreffende gemeente en provincie. Voor een toelichting op de juridische grondslag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het projecten betreft die gestart zijn vooruitlopend op de ondertussen ingetrokken voorgenomen uitbreiding tot bouwen in de duinen buiten de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. De regels over de kust in het Barro hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament. Genoemde projecten vallen aldus buiten de scope van het Barro. Dit zou ook ongewijzigd blijven met de, niet tot uitvoering gebrachte, voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust.
Een boete voor de Leidse ‘plasticjager’ |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Leidse «plasticjager» krijgt € 3.000,– boete voor overtreden leerplichtwet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u eerder een brief stuurde, waarin u aangaf meer maatwerk in de leerplichtwet na te streven wanneer scholieren tijdelijk verblijven in het buitenland, mits vervangend onderwijs wordt geboden?2 Verwacht u dat deze toename in maatwerk tot minder boetes leidt, zoals in het geval van de Leidse «plasticjager»?
Bij brief van 18 november jl. is uw Kamer inderdaad door mij geïnformeerd over mijn voornemen het voor kinderen van reizende ouders mogelijk te maken om onder strikte voorwaarden tijdelijk onderwijs op afstand te volgen. Deze kinderen mogen gedurende een periode afstandsonderwijs volgen. Het gaat dan om een periode van maximaal 6 maanden in het primair onderwijs en daarbij de mogelijkheid om ook in het voortgezet onderwijs nog een periode van maximaal 6 maanden afstandsonderwijs te volgen. Afspraken hierover worden in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de school vastgelegd in een individueel onderwijsplan en uitgevoerd. Ik verwacht inderdaad dat deze toename in maatwerkmogelijkheden zal leiden tot minder boetes op het moment dat de Leerplichtwet 1969 (verder aangeduid als Leerplichtwet) hiertoe is gewijzigd.
Vindt u het belangrijk dat een leerplichtambtenaar de reden voor tijdelijk verblijf in het buitenland, zoals in het geval van de «plasticjager» bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan een maatschappelijk probleem, betrekt bij zijn oordeel? Welk afwegingskader speelt daarbij een rol?
De Leerplichtwet biedt op dit moment geen ruimte voor tijdelijk verblijf in het buitenland met leerplichtige kinderen, zoals voor het maken van een wereldreis of een zeiltocht. Ook niet als er tijdens die reis een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, heb ik aan uw Kamer voorgesteld het mogelijk te maken reizen te ondernemen met leerplichtige kinderen, mits er met de school afspraken worden gemaakt over het onderwijs op afstand en de leerplichtambtenaar hierbij wordt betrokken.
De komende periode zal ik gebruiken om, samen met het veld en uw Kamer, de voorstellen nader uit te werken in een wetsvoorstel dat naar verwachting dit najaar voor openbare internetconsultatie zal worden aangeboden. Tot de inwerkingtreding daarvan, gelden de huidige bepalingen in de Leerplichtwet. Leerplichtambtenaren, die toezicht houden op de naleving van de Leerplichtwet, kunnen daarom nu nog niet in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen.
Welke houding van de leerplichtambtenaar verwacht u wanneer ouders constructief het gesprek willen aangaan over het tijdelijk verblijf van hun leerplichtig kind in het buitenland? Deelt u de mening dat deze gericht moet zijn op de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Vindt u een periode van maximaal zes maanden fulltime afstandsonderwijs, zoals u in uw brief schetst, voldoende? Gaan uw voorstellen maatwerk voor uitzonderingen bieden op dit punt? Graag een toelichting.
Ondanks dat het technisch goed mogelijk is op reis het onderwijs vorm te geven en contact met school te onderhouden over de lesstof, blijft mijn uitgangspunt dat onderwijs overwegend op school zou moeten plaatsvinden. Kinderen hebben in de klas hun sociale contacten en zijn onderdeel van het groepsproces gedurende een schooljaar. Ik vind het daarom belangrijk de periode van fysieke afwezigheid van school te beperken tot maximaal zes maanden in het primair onderwijs en een periode van maximaal zes maanden in het voortgezet onderwijs. Dit geldt wat mij betreft voor alle kinderen, onafhankelijk van de reden van hun (tijdelijke) verblijf in het buitenland.
Er komen voorstellen die meer maatwerk mogelijk maken; in hoeverre kunnen leerplichtambtenaren nu al in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór de dag van de leerplicht op 17 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
De handhaving REC dioxine-uitstoot |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Huisartsen: «Gezondheidsrisico's REC Harlingen onacceptabel»» van Omroep Fryslân?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ernstige overschrijding van de normen (1,6 keer de toegestane jaaruitstoot in één maand) voor dioxine in oktober 2015 door de Reststoffen Energie Centrale (REC) in Harlingen?
Het is mij bekend dat op 1 en 2 oktober 2015 sprake was van een verhoogde dioxine-uitstoot.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat er dioxine in het milieu kan worden uitgestoten, zeker gezien de afspraken in het Verdrag van Stockholm?
Dioxines zijn zeer zorgwekkende stoffen waarvan de uitstoot geminimaliseerd moet worden om de gezondheid te beschermen. Hiertoe zijn Europese en internationale afspraken gemaakt, zoals het Verdrag van Stockholm over persistente organische verontreinigende stoffen, zoals dioxines.
Klopt het dat dioxines tot de Zeer Zorgwekkende Stoffen behoren, waarvoor in Nederland de wettelijke verplichting geldt om de emissies te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de analyses uit de rapporten van Toxico Watch, onderzoeksbureau Environnement S.A. en Mobility for the Environment over de situatie bij de REC?
Ja.
Klopt het dat de REC overschrijdingen van de normen voor dioxines, koolmonoxide, koolwaterstoffen en stof op 1 oktober 2015 niet gemeld heeft bij bevoegd gezag? Zo nee, wanneer heeft deze melding plaats gevonden? Zo ja, is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hierover ingelicht?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf. Uit informatie van de provincie blijkt dat het bedrijf de verhoogde emissies van dioxines, koolmonoxide en koolwaterstoffen laat heeft gemeld. De ILT komt pas in beeld indien zij een vermoeden heeft van taakverwaarlozing door de provincie. In dat geval kan de ILT interveniëren.
Klopt het dat de REC structureel gebruik maakt van een omleiding langs de filters van de centrale (bypass) om de installatie (zijnde de ketel plus gasreiniging) van de afvalverbrander «door te spoelen»? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, is dit naar inzicht van u en de ILT in overeenstemming met de milieuvergunning?
De (Europese) milieuregelgeving eist van exploitanten van afvalverbrandingsinstallaties dat zij de emissies altijd beperken. Tijdens technisch onvermijdelijke storingen zijn de emissiegrenswaarden wel minder streng, maar daar staat tegenover dat slechts een beperkt aantal storingsuren is toegestaan. Daarna wordt de installatie stilgelegd. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de bypass oogluikend is toegestaan door de De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), zoals de deskundigen stellen in de genoemde rapporten? Zo ja, welke acties ondernemen u en de ILT om dit in de toekomst te voorkomen?
Een bypass kan onderdeel van het ontwerp van een afvalverbrandingsinstallatie zijn. Deze mag dan uitsluitend worden gebruikt wanneer dit onvermijdelijk is tijdens technische storingen. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. De wet biedt ook derden, zoals omwonenden, de mogelijkheid een officieel verzoek te doen bij in dit geval de provincie Fryslân om te handhaven.
Klopt het dat de meters die de overschrijding van stof hadden moeten meten op 1 oktober 2015 al vanaf het moment dat de REC in gebruik is genomen in 2011 verkeerd hingen en ongeschikt waren? Zo nee, waarom niet?
De (Europese) milieuregelgeving eist dat emissies representatief worden gemeten. Internationale meetnormen geven bindende standaarden. De provincie Fryslân heeft technisch onderzoek laten verrichten door onafhankelijke deskundigen. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Klopt het dat door gebruik van de bypass dioxine en zware metalen die stof bevatten ongefilterd naar buiten geblazen is? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Zo ja, valt dit als regulier bedrijf binnen de bestaande vergunning, zoals FUMO stelt?
Het klopt dat tijdens het gebruik van de bypass afgassen ongefilterd worden uitgestoten. Tijdens deze storingsmomenten gelden specifieke voorschriften voor ongewone voorvallen, waaronder minder strenge emissiegrenswaarden. Zie ook de antwoorden op vraag 7 en 8.
Is de ILT op de hoogte van deze zaak?
De ILT is op de hoogte. Het signaal, dat mogelijk oogluikend iets is toegestaan, heeft de ILT aanleiding gegeven nadere informatie op te vragen bij de provincie Fryslân om de taakuitvoering door de provincie te onderzoeken. De ILT bestudeert momenteel deze informatie.
Is er contact geweest tussen de FUMO en de ILT? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er tot nu toe acties geweest van de ILT om de handhaving door FUMO bij de REC in Harlingen te optimaliseren? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid de ILT hiertoe opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 11.
De opsporingsvergunning bij Grou |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Vermilion om proefboringen en seismologisch bodemonderzoek bij Grou/Akkrum uit te voeren1 op basis van de opsporingsvergunning koolwaterstoffen Grou/Akkrum uitgegeven op 22 april 2013?2
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Hiervoor is de opsporingsvergunning Akkrum verleend op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 22 april 2013.
Wat is de consequentie indien niet aan de voorwaarde in artikel 4 van de vergunning wordt voldaan waarin staat dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de vergunningshouder schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken moet mededelen, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, de plaats waar de boring zal worden verricht? Wordt de vergunning dan ingetrokken?
De bedoeling van de in de opsporingsvergunning gestelde termijn is om voortgang te bewerkstelligen ten aanzien van de opsporingsactiviteit en te voorkomen dat een vergunninghouder zijn exclusieve recht tot opsporing in het vergunningsgebied uitsluitend gebruikt om andere mijnbouwondernemingen te weren. Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning Akkrum moet Vermilion binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning schriftelijk aan mij mededelen waar de boring zal worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Vermilion heeft hieraan voldaan door mij op 23 juni 2014 schriftelijk te informeren over een uit te voeren proefboring in de periode 2015/2016 evenals een project voor seismisch onderzoek (onder andere in het vergunningsgebied Akkrum). Op 11 mei 2015 heeft Vermilion mij opnieuw geïnformeerd over de voortgang van deze opsporingsactiviteiten. Het is duidelijk dat Vermilion voortvarend activiteiten ontwikkelt om daadwerkelijk gebruik te maken van de opsporingsvergunning.
Indien niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, hetgeen zoals gezegd voor de opsporingsvergunning Akkrum van Vermilion niet aan de orde is, dan zou ik allereerst na overschrijding van de termijn de vergunninghouder daarop rappelleren. Als dit niet tot het gewenste effect zou leiden, dan ben ik gerechtigd om de opsporingsvergunning in te trekken.
Is de constatering correct dat Vermillion nog aan de slag moet met het onderzoek naar de plaats van de proefboring aangezien het bedrijf recentelijk pas een omgevingsvergunning heeft aangevraagd bij de gemeente Leeuwarden, waarin wordt gesteld dat de werkzaamheden in het onderzoeksgebied Grou / Akkrum zullen plaats vinden in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016? Indien dit het geval is, welke consequentie heeft dat aangezien de opsporingsvergunning inmiddels bijna 3 jaar geleden is afgegeven? Indien Vermilion wel al heeft doorgegeven waar de boring plaats zal vinden, kunt u dan openbaar maken over welke plaats dat gaat, en hoe het zich verhoudt tot de werkzaamheden die van augustus 2016 tot en met december 2016 worden verricht?
Nee, deze constatering is niet correct. De door Vermilion voorgenomen opsporingsactiviteiten betreffen twee onderdelen die onafhankelijk van elkaar in procedure zijn: een proefboring in de gemeente Opsterland (waarvan de gewenste locatie bekend is) en daarnaast een seismisch onderzoek.
Voor de proefboring («Akkrum-18») binnen het vergunningsgebied Akkrum is op 10 november 2014 door Vermilion een milieueffectrapportage (MER)-beoordelingsnotitie ingediend bij de gemeente Opsterland. Op 12 december 2014 heeft de gemeente besloten dat een MER niet noodzakelijk is. Op 22 december 2014 heeft Vermilion bij de gemeente Opsterland een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van de boorlocatie voor de proefboring, die is gelegen te Nij Beets. Op 19 januari 2015 heeft de gemeente de voorontwerp-omgevingsvergunning voor advies aangeboden aan de wettelijk adviseurs in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, waaronder de provincie Fryslân. De provincie adviseerde per brief van 12 februari 2015 om het plan niet verder in procedure te brengen vanwege de door provinciale staten van Fryslân op 21 januari 2015 aangenomen motie waarin zij het college oproept zich krachtig uit te spreken tegen nieuwe gaswinning, als ook om bestaande gaswinning daar waar mogelijk te stoppen. Op grond van dit advies van de provincie heeft de gemeente Opsterland de vergunningaanvraag van Vermilion sindsdien aangehouden.
Voor het seismisch onderzoek in onder andere het vergunningsgebied Akkrum is Vermilion al in 2014 gestart met het voorbereiden en aanvragen van de benodigde vergunningen en toestemmingen. Vermilion had deze activiteit oorspronkelijk gepland voor 2016, maar heeft inmiddels besloten om deze uit te stellen tot 2017.
Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning moet Vermilion uiterlijk in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een boring plaatsen. De gemeente Opsterland heeft de vergunningaanvraag van Vermilion voor het aanleggen van de boorlocatie aangehouden, waardoor Vermilion ten aanzien van deze boring geen voorbereidende activiteiten heeft kunnen uitvoeren. Aangezien de hierdoor optredende vertraging Vermilion niet is aan te rekenen, zie ik geen reden om over te gaan tot intrekking van de opsporingsvergunning.
Artikel 5 van de opsporingsvergunning stelt overigens dat de vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden. Vermilion zit dus nog ruim binnen de geldigheidsduur van haar opsporingsvergunning.
Kunt u een reactie geven op de motie van de gemeenteraad Leeuwarden op 18 januari 20163 waarin die zich uitspreekt tegen nieuwe gaswinning op gemeentelijk grondgebied en liever inzet op duurzame bronnen? Kunt u aangeven hoe deze motie zich verhoudt tot de plannen tot proefboringen bij Grou en omgeving?
In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening in Nederland. De transitie naar duurzame energiebronnen voor een veilige, betrouwbare en betaalbare CO2-arme energievoorziening is een enorme opgave. De komende decennia blijven fossiele brandstoffen nodig. Als schoonste fossiele brandstof zal aardgas nog lang een belangrijke rol spelen, waarbij overigens de veiligheid van omwonenden voorop staat. Zolang Nederland aardgas nodig heeft, draagt veilige gaswinning tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in Nederland bij aan onze onafhankelijkheid op het gebied van de energievoorziening. Voornoemde plannen van Vermilion voor een proefboring en seismisch onderzoek dienen in deze context te worden bezien.
De transitie naar een systeem waarin vele, vaak decentrale CO2-arme energiebronnen een grote rol spelen is een enorme opgave. De komende periode zal ik een energiedialoog op gang brengen met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de hierbij te maken keuzes nader in te kleuren.
Concurreert de opsporing en winning van gaswinning met mogelijkheden voor de ontwikkeling van geothermie in hetzelfde gebied, en zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de ontwikkeling van deze duurzame energie?
In de praktijk concurreert de opsporing en winning van gas nauwelijks met de ontwikkeling van geothermieprojecten in hetzelfde gebied. Het is eerder zo dat er synergie-effecten kunnen optreden. Zo dragen uitgeproduceerde gasvelden in een gebied vaak bij aan een succesvolle ontwikkeling van geothermieprojecten, bijvoorbeeld door de door de gaswinning al beschikbare seismische data die inzicht geven in de complexe structuren in de diepe ondergrond in het betreffende gebied. Ook specifieke gegevens die tijdens de gaswinning worden verzameld (zoals boortechnische gegevens, log- en monstergegevens over de opbouw van de ondergrond en de test- en productiegegevens van het gasreservoir) zijn waardevol om de risico’s voor geothermie goed in kaart te brengen. Verder kunnen uitgeproduceerde gasvelden, door gebruikmaking van de voor de gaswinning geboorde put(ten), soms ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van geothermieprojecten.
De gifuitstoot van de afvaloven in Harlingen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «gifuitstoot REC bevestigd»?1
Ja.
Klopt het dat de afvalhoven in Harlingen meer dioxine heeft uitgestoten dan was toegestaan?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân was door een technische storing de uitstoot van dioxines twee dagen verhoogd (1 en 2 oktober 2015).
Welke gevaren heeft dit (gehad) voor volksgezondheid en milieu? Wat is er bekend bij de plaatselijke huisartsen over gezondheidsklachten naar aanleiding van de uitstoot?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf en heeft samen met de gemeente Harlingen onafhankelijk onderzoek laten doen. Hieruit blijkt dat de verhoogde dioxine-uitstoot op 1 en 2 oktober 2015 geen duidelijke invloed heeft gehad op de hoeveelheid dioxines in de omgeving. Daarnaast is technisch onderzoek verricht. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Welke conclusies verbinden het desbetreffende college van burgemeester en wethouders en de provincie Fryslân hieraan?
De provincie Fryslân heeft REC Harlingen opgedragen binnen twee maanden extra inspanningen te verrichten om de dioxine-emissie tijdens storingen en de kans op storingen verder omlaag te krijgen. Hiertoe zijn lasten onder dwangsom opgelegd. Daarnaast worden dioxinemetingen verricht en wordt onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit op leefniveau.
Welke maatregelen hebben de afvalverbrander zelf, de gemeente, inspecties, de provincie Fryslân en het Rijk in dezen sinds de eerste aanwijzingen van te veel uitstoot genomen?
De afvalverbrander is volgens de (Europese) milieuregelgeving verplicht de uitstoot van dioxines te minimaliseren. De provincie Fryslân ziet erop toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de oorzaak van de verschillen tussen de uitstoot in oktober enerzijds en augustus, september en november anderzijds?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân is de oorzaak een ingrijpende technische storing op 1 en 2 oktober 2015.
Zijn er andere afvalovens waarbij een vergelijkbare problematiek speelt? Zo ja, hoe wordt daartegen opgetreden?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân is de technische storing bij de afvaloven in Harlingen uitzonderlijk en uniek in haar soort. Volgens het wettelijk kader zijn alle afvalverbrandingsinstallaties verplicht om de duur van een technische storing en de milieuschade daarvan tot een minimum te beperken. Daaronder valt zeker ook de uitstoot van dioxines. De provincies zijn verantwoordelijk voor het toezicht en kunnen handhavend optreden.
Welke partij meet het komende jaar de dioxine-uitstoot? Is de onafhankelijkheid daarvan gewaarborgd?
De milieuregelgeving eist dat dioxines volgens internationale meetnormen worden gemeten door een rechtspersoon die daarvoor is geaccrediteerd door een accreditatie-installatie, zoals de Raad voor Accreditatie. De onafhankelijkheid is een onderdeel van de accreditatie en daarmee gewaarborgd.
Klopt het dat dit dezelfde afvaloven betreft als de afvaloven die al eerder problemen veroorzaakte op dioxinegebied en waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld?2 3
Het bedrijf heeft de installatie zo ontworpen en exploiteert de installatie dusdanig dat dioxine-emissies minimaal zijn. Dat is de wettelijke verplichting waarvan de naleving onder meer met regelmatige emissiemetingen van dioxines wordt getoetst. Eerder was de oorzaak van de overschrijding het opstarten van de nieuwe installatie. Dat is inmiddels verholpen. Nu is de oorzaak een technische storing. Voor beide situaties bevat de milieuregelgeving en -vergunning voorschriften om emissies te minimaliseren.
Welke maatregelen zijn destijds genomen om dit in de toekomst te voorkomen? Waarom hebben deze maatregelen niet gewerkt? Op welke wijze verschillen de huidige maatregelen van die genomen in 2013, en hoe wordt bewerkstelligd dat ze wel werken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de Kamer over een jaar informeren over de uitkomsten van de metingen die nu worden uitgevoerd?
De metingen worden onder toezicht van de provincie Fryslân en de gemeente Harlingen uitgevoerd. Zij hebben de beschikbare informatie openbaar gemaakt via hun websites en zullen dit in de toekomst ook met nieuwe informatie doen (http://www.harlingen.nl/recloket). Daarnaast rapporteert het bedrijf jaarlijks alle emissies via het milieujaarverslag. Die gegevens zijn voor een ieder in te zien op www.emissieregistratie.nl.
De nationalisatie van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de kerncentrale Borssele?1
Waarom, en op welke manier, wil een meerderheid van de politieke partijen in Zeeland af van de kerncentrale?
Hoeveel bedraagt het verlies dat geleden wordt op de kerncentrale?
Waarom wordt de productie voortgezet als er verlies gemaakt wordt?
Hoe zijn de vooruitzichten met betrekking tot de winstgevendheid?
Hoeveel is er op dit moment ingelegd in het amoveringsfonds? Hoe kunt u de daling van het vermogen in het recente verleden verklaren?
Hoeveel zal er ingelegd zijn, en door wie, in het jaar 2033 wanneer sluiting is voorzien? Kunt u daarbij specifieker zijn dan de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het Algemeen overleg Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming op 12 november 2015?
Mag Delta besluiten de kerncentrale eerder te sluiten dan 2033?
Is de garantie van 200 miljoen euro van de provincie Zeeland niet op te vatten als staatssteun?
Wanneer wordt de motie Jan Vos (Kamerstuk 25 422, nr. 133) uitgevoerd, waarin wordt gevraagd naar een onderzoek naar de nationalisatie van de kerncentrale Borssele?
Klopt het dat de provincie Zeeland inmiddels ook op het standpunt staat dat de kerncentrale genationaliseerd zou moeten worden?
Kunt u gesprekken daarover met de provincie Zeeland starten? Kan er, gezien de verliesgevendheid en de amoveringsopgave, sprake zijn van een overdracht aan het Rijk om niet?
Nederland als knooppunt voor wildstropers |
|
Marianne Thieme (PvdD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op recent onderzoek waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel is in de illegale smokkel in bedreigde wilde dieren en dierproducten, zowel qua afzetmarkt als op het gebied van doorvoer?1
Ik waardeer het proefschrift van de heer Van Uhm, dat bijdraagt aan een beter inzicht in de illegale smokkel van bedreigde, wilde dieren en van producten daarvan. Uit zijn onderzoek blijkt echter niet dat Nederland een belangrijke schakel is in die illegale handel. Nederland vormt een belangrijke afzetmarkt en doorvoerhaven voor de legale handel in levende beschermde dieren en voor producten daarvan, conform de CITES2-regelgeving. Dat heeft deels te maken met het feit dat Nederland beschikt over de grote, internationale luchthaven Schiphol en over de grote, internationale haven van Rotterdam. Op deze plaatsen, waar veel handelswaar Nederland en de Europese Unie binnenkomt, wordt scherp gecontroleerd op illegale activiteiten. Dat betekent ook dat er in Nederland relatief gezien binnen de EU veel inbeslagnames plaatsvinden, zoals ook blijkt uit het proefschrift van criminoloog Van Uhm.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de criminoloog de heer Van der Uhm dat de Verenigde Staten wildlife stroperij hoog op de agenda heeft staan, maar dat Europa, inclusief Nederland, nog steeds weinig prioriteit geeft aan de bestrijding en handhaving?2
De heer Van Uhm heeft in zijn proefschrift een Europese invalshoek gekozen. In een gesprek met medewerkers van mijn departement heeft hij aangegeven niet specifiek op de Nederlandse situatie te zijn ingegaan. Naar mijn mening geeft Nederland en ook de Europese Unie veel prioriteit aan de bestrijding van wildlife crime en de handhaving van de CITES-regelgeving. Dat blijkt onder meer uit de prioriteit die ik geef aan projecten voor bestrijding van wildlife crime door binnen het beperkte budget voor internationaal natuurbeleid in 4 jaar tijd 4 miljoen euro hieraan te besteden. Ook in de EU wordt aan bestrijding van illegale dierenhandel en stroperij veel aandacht besteed in het recent gepubliceerde Action Plan against Wildlife Trafficking. Dit actieplan is door EU Commissaris Vella toegelicht tijdens de door mij georganiseerde conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over».
Hoe worden de Europese en Nederlandse invoervrijstellingen gecontroleerd en gehandhaafd?
Aan de buitengrenzen van de EU controleren de verschillende douaneautoriteiten de importen vanuit derde landen. In Nederland wordt de Douane daarbij ondersteund door de NVWA. Binnen de EU kennen we een vrij verkeer van personen en goederen.
Kunt u inmiddels aangeven hoe u invulling gaat geven aan de motie Thieme/Rudmer Heerema (Kamerstuk 33 348 nr. 140) die verzoekt om met een plan van aanpak te komen om de import van jachttrofeeën nationaal dan wel Europees aan te pakken?
Ik zal u op korte termijn informeren over de uitkomsten van de conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» en over de mogelijkheden om een verbod voor jachttrofeeën in te stellen in reactie op de motie Thieme/Heerema.
Kunt u aangeven welke Europese landen reeds een importverbod hebben of hebben aangekondigd? Zo nee, waarom niet? Hoe ver is Nederland met het komen tot een importverbod van jachttrofeeën?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid tot snelle uitvoering van de motie, gezien het feit dat wildlife stroperij een serieuze bedreiging is voor de biodiversiteit en tevens een belangrijke bron van inkomsten voor internationale criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw inzet op de Wildlife Crime Conference van 1 tot en met 3 maart 2016 te delen met de Kamer? Hoe gaat u de motie Thieme/Rudmer Heerema betrekken bij uw inzet?
Hiervoor verwijs ik naar de brief van 1maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik mijn inzet, inclusief die met betrekking tot de motie Thieme/Rudmer Heerema, heb uiteengezet.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Nederlandse kopstukken van illegale handel in dieren en dierproducten bekenden zijn, maar buiten beeld zijn omdat ze zijn uitgeweken naar landen waar de lokale autoriteiten minder oog voor ze hebben? Neemt u dit mee bij uw inbreng tijdens de Wildlife Crime Conference?
Mochten bij internationale onderzoeken naar wildlife crime Nederlanders in beeld komen, die om bovengenoemde redenen zijn uitgeweken naar elders, dan zullen de Nederlandse justitiële autoriteiten binnen hun mogelijkheden medewerking verlenen aan dergelijke onderzoeken. Dit soort informatie is niet geschikt om tijdens de Conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» te bespreken.
Het bestrijden van wildlife crime |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa speelt grote rol in illegale dierenhandel»?1
Ja.
Kunt u een totaaloverzicht geven van welke middelen er op dit moment in en/of door Nederland worden ingezet om de illegale dierenhandel tegen te gaan met daarbij aangegeven wie dat middel inzet en bij wie de bevoegdheid daarvoor ligt? Zo nee, waarom niet?
Bij het team Natuur van de NVWA, die onder mijn departement ressorteert, werken ruim 20 inspecteurs, die toezien op de naleving van de natuurwetgeving en samen met de politie recherchematige onderzoeken uitvoeren naar illegale handel in beschermde soorten. De inzet van de politie wordt mede bepaald door overleg over prioriteiten in de Milieukamer. De Douane ressorteert onder het Ministerie van Financiën. In beginsel geldt dat elke douanecontrole gericht is op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving, waarvan de uitvoering aan de Douane is opgedragen (geïntegreerde controle). Haar controlebevoegdheid richt zich op goederenstromen die de buitengrens van de EU passeren. Ingevolge de samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken (EZ) wordt daarbij tevens gecontroleerd op de juiste toepassing van de Flora- en Faunawet. Naast personele inzet hanteert de Douane middelen als goederenscans en speurhonden.
Wat is, gelet op het feit dat in Nederland de huidige straffen en de pakkans voor illegale handel in dieren laag zijn en tegelijkertijd deze handel in omvang vergeleken kan worden met de handel in wapens en drugs, de reden dat uw uitgangspunt nog steeds is dat nieuwe wetgeving niet nodig is?
Met uw stelling dat de huidige straffen in Nederland en de pakkans voor illegale handel in dieren laag zijn, kan ik niet instemmen. In vergelijking met andere landen in de Europese Unie zijn de straffen in Nederland aan de hoge kant (zie het recent gepubliceerde proefschrift van de heer Van Uhm)2.
Dergelijke hoge straffen vind ik overigens terecht. Dat de pakkans laag zou zijn, kan ik evenmin bevestigen. In Nederland wordt actief gehandhaafd op de CITES-regelgeving, zowel aan de buitengrenzen van de EU (Schiphol en Rotterdam zijn belangrijke in- en uitvoerhavens) door de Douane als in het binnenland door NVWA, politie en Openbaar Ministerie. Ik ben dan ook van mening dat de huidige regelgeving volstaat en dat het vooral aankomt op goede toepassing van deze wetgeving door intensieve samenwerking binnen en buiten de Europese Unie.
Hoe gaat de ter beschikking gestelde vier miljoen euro voor een serie projecten op het gebied van bestrijding van de hele keten van wildlife crime effectief ingezet worden?
In het kort geef ik u hierbij een overzicht van de projecten die ik financier uit het budget van vier miljoen euro voor de periode 2013–2017 voor de bestrijding van wildlife crime:
Op deze wijze zet ik de ter beschikking staande middelen effectief en efficiënt in in de verschillende schakels van de keten van wildlife crime, van stroper tot consument.
Daarnaast heb ik van 1 tot en met 3 maart jl. de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» in Den Haag georganiseerd, in samenwerking met de Prince Charles’s Foundation Sustainability Unit en The Hague Institute for Global Justice. Tenslotte wordt het werk gesteund van de Wildlife Justice Commission, die door het Wereld Natuur Fonds recent is opgericht om justitiële procesgang te ondersteunen in Afrika en Azië.
Welk percentage van de inbeslagnames van wildlife goederen in Europa vindt plaats op Schiphol en in de haven van Rotterdam? Welk percentage van de Nederlandse invoer wordt daarmee naar schatting in beslag genomen?
In het proefschrift van criminoloog Daan van Uhm worden hierover de volgende cijfers gegeven:
Van het totaal aan binnen de EU in beslag genomen levende dieren werd in Nederland:
(de gegevens zijn ontleend aan een analyse van de EU-TWIX database over de periode 2001–2010)
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Schiphol en Rotterdam. Het is lastig om hierbij een schatting te maken welk deel van de totale (legale en illegale) Nederlandse invoer in beslag is genomen.
Wat zijn de aanvoerroutes van wildlife goederen naar de Europese markt? Kunt u daarbij voor de meest populaire verzend- en aankomstlanden duiden waarom deze in hoge mate te maken hebben met handel in deze goederen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Unie publiceert jaarlijks een overzicht van de invoer, uitvoer en doorvoer van CITES-goederen, op basis van de jaarverslagen die de lidstaten opstellen. De laatste EU-analyse van deze gegevens is van 20133. Het totaal aantal invoertransacties in de EU was in 2013 95.000. Hierbij gaat het om de legale handel die plaatsvindt vanuit de herkomstlanden van de beschermde soorten planten en dieren (in Afrika, Azië en Zuid-Amerika) naar de bestemmingen in de Europese Unie. Daarbij spelen grote luchthavens, zoals Frankfurt, Londen en Schiphol, en grote havens zoals Rotterdam, Londen en Hamburg, een belangrijke rol. In het proefschrift van de heer Van Uhm worden de belangrijkste herkomstlanden van de inbeslaggenomen levende dieren in de EU genoemd:
(de gegevens zijn afkomstig van een analyse van de EU-TWIX database over de periode 2001–2010)
Waar zit(ten) de zwakste schakel(s) in het tegenhouden van de invoer van wildlife goederen op de Europese interne markt? Op welke wijze kan Nederland of Europese justitiesamenwerking bijdragen aan de versterking van die schakel(s)?
Er zijn aanwijzingen dat er veel illegale invoer plaatsvindt via de oost- en zuidgrenzen van de EU. De bestaande samenwerking op justitiegebied (handhaving, controle, toezicht) en overdracht van kennis, zoals de NVWA heeft gedaan bij de jongste accessielanden, draagt bij aan het op termijn versterken van deze zwakke schakels.
Hoe gaat de door Nederland georganiseerde wildlife crime-conferentie van 1 tot en met 3 maart concreet bijdragen aan het verbeteren van de huidige situatie? Welke doelen moeten uit de conferentie volgen?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik ben ingegaan op mijn inzet voor de conferentie en de verwachte resultaten. Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk na ontvangst van het in maart verwachte plan van de Europese Commissie ten aanzien van wild life crime een reactie daarop aan de Kamer te sturen?
Het EU Action Plan against Wildlife Trafficking is op 26 februari 2016 gepubliceerd en tijdens de conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» toegelicht door EU-commissaris Vella. Ik ondersteun dit actieplan en zal ervoor zorgen dat Nederland als EU-voorzitter tijdens de EU-Milieuraad van Ministers in juni 2016 stevige raadsconclusies ter accordering voorlegt. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Het bericht ‘luchtkwaliteit in gevaar door 130km/uur’ |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luchtkwaliteit in gevaar door 130 km/uur»?1
Ja.
Klopt het uitgangspunt nog steeds dat de snelheid op de snelwegen alleen verhoogd wordt als het past binnen de verkeersveiligheids- en milieunormen? Kunt u bevestigen dat de per 5 februari ingegane snelheidsverhogingen en de voorgenomen snelheidsverhoging op de A2 alle passen binnen de daartoe gestelde veiligheids- en milieunormen?
De snelheidsverhogingen van 5 februari zijn – evenals voorgaande snelheidsverhogingen – getoetst aan randvoorwaarden van veiligheid en milieu. Zowel het ontwerpverkeersbesluit als het verkeersbesluit zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Hierbij zijn verwijzingen geplaatst naar de website www.platformparticipatie.nl waar de bijbehorende rapporten kunnen worden gedownload. Uit de onderzoekrapportages blijkt dat op geen enkel traject de milieunormen worden overschreden na de snelheidsverhoging.
Is er in 2012, 2013, 2014 en 2015 sprake geweest van een overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen langs de Nederlandse snelwegen? Zo ja, in welke mate en langs welke snelwegen inclusief de op dat moment daar geldende maximale snelheid? Heeft u de verwachting dat de normen in 2016 langs de snelwegen zullen worden overschreden?
In de bijlage2 vindt u per jaar voor zowel stikstofdioxide (NO2) als fijnstof (PM10) een kaartbeeld met daarop aangegeven de punten langs snelwegen waar een overschrijding van de Europese norm was geconstateerd. Voor de jaren 2009 t/m 2014 zijn monitoringsgegevens van het gepasseerde jaar weergegeven. Voor 2015 zijn prognose berekeningen beschikbaar. De monitoringsgegevens over het gepasseerde jaar 2015 komen beschikbaar bij de reguliere NSL rapportage in december van dit jaar.
Voor NO2 zijn op de kaart punten langs snelwegen weergegeven met een berekende jaargemiddelde waarde hoger dan 40 µg/m3. Dit is de norm per 1/1/2015, tot die tijd gold, in verband met verkregen derogatie, een norm van 60 µg/m3. De norm van 60 µg/m3 is na 2010 langs het hoofdwegennet niet overschreden. In 2009 en 2010 was dit op drie punten wel het geval.
Voor PM10 zijn op de kaart punten langs snelwegen weergegeven met een berekende jaargemiddelde waarde groter dan 31,2 µg/m3 3. De prognose gegevens voor 2016 zijn eind dit jaar beschikbaar.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse overschrijdingen van de Europese luchtkwaliteitsnormen, vanaf 2009 tot 2016, langs de Nederlandse snelwegen? Kunt u bij eventuele overschrijdingen per jaartal aangeven wat de geldende maximale snelheid op deze plekken was (80 km/uur, 100 km/uur, 120 km/uur en/of 130 km/uur weg)?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een voorgeschreven nationale dan wel internationale methodiek om de effecten van de maximumsnelheid op de luchtkwaliteit te berekenen? In hoeverre wordt de gehanteerde onzekerheidsmarge bij deze methoden (wetenschappelijk) aanvaardbaar geacht? Heeft ingenieursbureau Tauw de voorgeschreven methodiek gevolgd in de onderzoeken ten behoeve van de per 5 februari jl. ingevoerde en voorgenomen snelheidsverhogingen?
In de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit (RbL2007) is vastgelegd hoe de luchtkwaliteit te meten, berekenen en beoordelen. De Rbl2007 is in overeenstemming met de toepasselijke Europese regelgeving op dit gebied. Het RIVM beheert en valideert het luchtmodel, maakt en onderhoudt de Rekentool alsmede de Monitoringstool, die gebruikt worden voor het NSL, en waarborgt dat deze voldoen aan de RbL2007. Ingenieursbureau Tauw heeft in opdracht van RWS van deze instrumenten gebruik gemaakt. De gevolgde methodiek inclusief de bijbehorende onzekerheidsmarges is een door de Raad van State geaccepteerde werkwijze.
Welk rapport ligt er ten grondslag aan de uitspraken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en TNO in de Volkskrant? Zo ja, kunt u dit dan toesturen? Zo nee, weet u of het RIVM en TNO hun uitspraken in het Volkskrantartikel nader kunnen onderbouwen? Zo nee, kunt u het RIVM en TNO dan vragen om schriftelijk te bevestigen dat de Europese luchtkwaliteitsnormen in Nederland langs de snelwegen worden behaald, ook met de uitgevoerde en voorgenomen snelheidsverhogingen?
Het rapport wat ten grondslag heeft gelegen aan de uitspraken van het RIVM heeft als titel «Gemeten en berekende (NO2) concentraties in 2010 en 2011, een test van de standaardrekenmethoden 1 en 2».4 De Staatssecretaris heeft uw Kamer, per brief op 25 april 20135, geïnformeerd over dit rapport.
Wordt er in de huidige luchtkwaliteitsmodellen rekening gehouden met economische groeiscenario's? Zo ja, welke groeiscenario's, op welke wijze worden deze gehanteerd en hoe beoordeelt u dan de uitspraken van het RIVM en TNO in het genoemde artikel in de Volkskrant?
Economische groei wordt meegenomen in de verkeersprognoses. Voor de korte termijn wordt de KIM trendprognose gehanteerd (9,6% verkeersgroei in de periode 2015–2020 en een extra opslag van 0,5% per jaar), voor de lange termijn het ruimste groeiscenario van de WLO, Global Economy (GE).
Op welke wijze wordt er in de luchtkwaliteitsmodellen rekening gehouden met de uitstoot van het verkeer? Zijn deze gebaseerd op de daadwerkelijke uitstoot van het verkeer of op de testresultaten?
Om de effecten op luchtkwaliteit ten gevolge van de snelheidsverhoging inzichtelijk te maken is uitgegaan van wettelijk voorgeschreven emissiefactoren die zijn opgesteld door TNO. Deze emissiefactoren zijn afgeleid van emissiemetingen onder praktijkomstandigheden bij verschillende snelheden, ook op wegen met een snelheidslimiet van 130 km/h. Voor voertuigtypes waarvan nog geen praktijkemissies gemeten kunnen worden, wordt door TNO een inschatting gemaakt van de emissies in de praktijk. Ondanks de tegenvallende praktijkemissies voor dieselvoertuigen is er vooralsnog sprake van een autonome verschoning van het totale wagenpark in de toekomst.
In opdracht van mijn ministerie actualiseert TNO jaarlijks de emissiefactoren voor het wegverkeer. Daarbij worden de nieuwste inzichten en resultaten van praktijkmetingen meegenomen. In de NSL monitoring en bij luchtonderzoeken ten behoeve van verkeersbesluiten en projecten wordt gerekend met de meest recente emissiefactoren. Dit waarborgt dat de effecten van eventuele toekomstige tegenvallers vroegtijdig zichtbaar worden en waar nodig maatregelen kunnen worden getroffen in het kader van het NSL.
Wie voert de berekeningen uit voor de luchtkwaliteitsmodellen en valideert deze in het kader van het Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Wie voert in het kader van hetzelfde NSL de daadwerkelijke metingen uit, inclusief de validatie van deze metingen? Klopt het dat dit het RIVM is en zo ja, hoe beoordeelt u dan de uitspraken van het RIVM in de Volkskrant? Is hier sprake van een persoonlijke mening van de desbetreffende medewerker?
Het RIVM voert de validatie uit van de modellen en doet de berekeningen in het kader van het NSL. Deze berekeningen worden uitgevoerd op basis van invoer van (lokale) overheden.
Voor de validatie van het NSL worden meetgegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) gebruikt. Het LML wordt door het RIVM beheerd en uitgevoerd. Het RIVM voert naast het LML voor verschillende stoffen indicatieve metingen uit en verricht hiermee ook de toetsing en ijking van de modellen. Er is hier geen sprake geweest van een persoonlijke mening van een medewerker.
Hoe rijmt u de kritiek van het RIVM in het Volkskrantartikel met de recente rapportage van het NSL uit december 2015? Wordt hiermee door het RIVM de recente rapportage in het kader van het NSL in twijfel getrokken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitingen van het RIVM dan en heeft u dergelijke signalen eerder ontvangen van het RIVM? Zo ja, wanneer en wat is daar mee gedaan?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, maakt en onderhoudt het RIVM de Rekentool en Monitoringstool die gebruikt worden voor het NSL en waarborgt dat deze voldoen aan de RbL2007. Ingenieursbureau Tauw heeft in opdracht van RWS van deze instrumenten gebruik gemaakt. De rapportage van het NSL 2015 wordt derhalve niet in twijfel getrokken. In het Volkskrant artikel wordt erop gewezen dat het gebruik van modellen onzekerheden kent. Uitspraken over de verwachte situatie in de toekomst kunnen echter alleen worden gedaan met modellen en het gebruik van modellen kent bepaalde generieke onzekerheden die nu eenmaal inherent zijn aan het gebruik hiervan. Het RIVM rapporteert hierover in het NSL en het rapport zoals genoemd in het antwoord op vraag 6.
Kunt u de uitspraken van het RIVM en TNO in het Volkskrantartikel rijmen met pagina 58 van het NSL uit december 2015, waarin wordt gesteld dat de projecten voor het wegverkeer uit het NSL voor slechts 12% in uitvoering zijn genomen, dat het grootste deel van de ruimtelijke projecten nog niet is afgerond en dat dit kan betekenen dat eventuele emissies gerelateerd aan deze projecten pas na 2015 een effect zullen hebben op de luchtkwaliteit? Hoe staan laatstgenoemde uitspraken in verhouding met de uitspraken van het RIVM en TNO in het Volkskrantartikel?
In het NSL zijn de effecten van alle relevante (wegen)projecten al meegenomen in de invoergegevens voor de verschillende toekomstjaren. Met een vertraagde realisatie van projecten zullen ook de hieraan gerelateerde effecten op verkeersemissies zich later voordoen dan nu opgenomen in het NSL. Zoals het RIVM zelf ook stelt in de Monitoringsrapportage 2015, nemen de verkeersgerelateerde emissies behorende bij vertraagde projecten af door het schoner worden van het wagenpark. Zelfs met een verminderde daling van de emissiefactoren zoals door TNO geschetst, blijft er nog steeds sprake van een dalende trend in de verschoning van het wagenpark. De uitspraken van RIVM en TNO in het Volkskrantartikel zijn daarmee dan ook niet strijdig met pagina 58 van de NSL Monitoringsrapportage 2015.
De radiouitzending ‘Hoogspanning in Zeeland’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de radiouitzending «Hoogspanning in Zeeland»1 betreffende het plaatsen van een nieuw hoogspanningstraject (het tracé Zuid-West) vanuit de Noordzee naar het vasteland?
Ja.
Is het correct dat de mogelijkheid om de verbinding in de Westerschelde aan te leggen en in Rilland pas aan land te laten komen niet is onderzocht? Zo ja, waarom is hier geen onderzoek naar gedaan? Zo nee, kunt u dit onderzoek aan de Tweede Kamer toezenden?
Dit is inderdaad niet onderzocht. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 en 6 van het lid Smaling (SP) van 8 februari 2016 (kenmerk 2016Z02590), die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer is gestuurd.
Zegt u toe dat de mogelijkheid om de verbinding geheel onder water aan te leggen (tot aan Rilland) uitgebreid wordt onderzocht, voordat er onomkeerbare stappen worden genomen teneinde de nieuwe verbinding over land aan te leggen? Wordt daarbij de mogelijkheid meegenomen om de verbinding met wisselstroom aan te leggen, zodat het bouwen van twee extra schakelstations niet nodig is en bovendien resonanties en overspanningen worden voorkomen?
Zoals ik in mijn voornoemde antwoord op vraag 6 van het lid Smaling (kenmerk 2016Z02590) heb aangegeven, is dit geen realistisch alternatief voor de nieuwe 380 kV-verbinding. Het Westerschelde-alternatief gaat uit van het rechtstreeks aansluiten van het windpark op zee op het nieuwe 380 kV-station Rilland. De gedachte is dat dit als alternatief voor de nieuwe 380 kV-verbinding kan dienen. Dit is onjuist omdat:
In mijn voornoemde antwoord op vraag 3 van het lid Smaling (kenmerk 2016Z02590) heb ik aangegeven waarom de aanleg van zo’n verbinding in wisselstroom niet tot de mogelijkheden behoort.
Bent u ook van mening dat dergelijke projecten voor burgers zo min mogelijk overlast dienen te bezorgen? Zo ja, op welke manier doen u en TenneT inspanningen om in deze casus aan dit doel tegemoet te komen?
Ik ben van mening dat bij dit soort projecten goed overleg met de omgeving nodig is om tot een zo goed mogelijk tracé te komen. Ook bij het komen tot het nieuwe tracé Zuid-West 380 kV West is een goede ruimtelijke ordening en aandacht voor landschappelijke inpassing een zeer belangrijk aspect. Met betrokken overheden, (natuur)organisaties en bewoners is gekomen tot oplossingen voor knelpunten in het tracé en zijn voorstellen uitgewerkt om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Daarmee zijn we met betrokken partijen gekomen tot het best denkbare tracé.
De geplande nieuwe verbinding wordt uitgevoerd in Wintrackmasten die geschikt zijn voor twee verbindingen op één mast. De nieuwe 380 kV-verbinding wordt gecombineerd met een reeds bestaande verbinding. Tussen 380 kV-station Borssele en 150 kV-station Willem Annapolder vindt combinatie plaats met de bestaande 380 kV-verbinding door de Zak van Zuid-Beveland. Na in gebruik name van de nieuwe, gecombineerde verbinding wordt deze bestaande verbinding afgebroken. Dit betekent dat de Zak van Zuid-Beveland vrijgespeeld wordt van hoogspanningsmasten. Tussen 150 kV-station Willem Annapolder en 380 kV-station Rilland wordt de nieuwe verbinding gecombineerd met de bestaande 150 kV-verbinding. Ook deze bestaande verbinding wordt na in gebruik name van de nieuwe verbinding afgebroken. Deze bestaande verbindingen worden dus in de masten van de nieuwe Zuid-West 380 kV West-verbinding gehangen. In totaal verdwijnen er 131 bestaande vakwerkmasten en komen er 107 nieuwe Wintrackmasten terug. Door de nieuwe, gecombineerde verbinding ook nog te bundelen met de bestaande 150 kV-verbinding wordt op regionale schaal een verbeterslag gemaakt ten gunste van het open Zeeuwse landschap. Mede hierdoor had dit tracé in 2011 de voorkeur van de Zeeuwse bestuurders, natuurorganisaties en ZLTO. Op de kaarten in de bijlage2 is te zien wat er weggaat en wat de uiteindelijke situatie zal zijn.
Daarnaast is in overleg met betrokken gemeenten, (natuur)organisaties en bewoners(organisaties) gekomen tot voorstellen ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing. Deze voorstellen zijn opgenomen in het landschapsplan dat een bijlage vormt bij het ontwerpinpassingsplan. De uitvoering van het landschapsplan is opgenomen in de regels horende bij het ontwerpinpassingsplan. Hiermee wordt de daadwerkelijke uitvoering van het plan ook juridisch geborgd.
Het bericht ‘Luchtkwaliteit in gevaar door 130 kilometer per uur’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Duco Hoogland (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Luchtkwaliteit in gevaar door 130 kilometer per uur»?1
Ja.
Was u toen u het besluit nam om op meerdere snelwegen de maximumsnelheid naar 130 kilometer per uur te verhogen op de hoogte van de kritiek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) ten aanzien van de gevolgen daarvan voor de luchtkwaliteit? Zo ja, wat heeft u met die kritiek gedaan? Zo nee, onderneemt u alsnog acties vanwege de kritiek?
Vanuit mijn Ministerie is er vanuit de bestaande taakverdeling regelmatig contact met zowel het RIVM als TNO. Een specifieke reactie van het RIVM op de ontwerp verkeersbesluiten in de periode tot het definitieve besluit is niet ter sprake gekomen.
In de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit (RbL2007) is vastgelegd hoe de luchtkwaliteit te meten, berekenen en beoordelen. De Rbl2007 is in overeenstemming met de toepasselijke Europese regelgeving op dit gebied. Het RIVM beheert en valideert het luchtmodel, maakt en onderhoudt de Rekentool alsmede de Monitoringstool die gebruikt worden voor het NSL en waarborgt dat deze voldoen aan de RbL2007. Ingenieursbureau Tauw heeft in opdracht van RWS van deze instrumenten gebruik gemaakt. De gevolgde methodiek inclusief de bijbehorende onzekerheidsmarges is een door de Raad van State geaccepteerde werkwijze.
Bij onderzoek naar de verwachte luchtkwaliteit in de toekomst moet gebruik worden gemaakt van modellen. In het artikel wordt gewezen op bepaalde generieke onzekerheden die inherent zijn aan het gebruik van modellen.
De berekende concentraties in de 130 km/h-onderzoeken zijn zodanig dat ook rekening houdend met bovengenoemde onzekerheden er een beheersbaar risico is op een eventuele overschrijding.
In de jaarlijkse NSL-monitor wordt getoetst of de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Met deze jaarlijkse monitoring wordt een vinger aan de pols gehouden zodat, indien noodzakelijk, tijdig maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u bereid met zowel het RIVM als de TNO in gesprek te gaan om tot eenduidig oordeel te komen over de gevolgen van de snelheidsverhoging voor de luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verklaart het verschil in opvatting tussen het ingenieursbureau Tauw en het RIVM over het voldoen aan de norm voor stikstofdioxide (NO2)? Hoe kan het dat Tauw tot een andere conclusie komt dan het RIVM, terwijl Tauw zich op de modellen van het RIVM baseert?
Zie antwoord vraag 2.
Waardoor worden de onzekerheden in de data waarmee het RIVM moet rekenen veroorzaakt? Is het waar dat slechts één van de meetpunten van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit zich bevindt bij een traject waarvoor nu de snelheid wordt verhoogd? Houdt dit enig verband met de onzekerheden waarover het RIVM spreekt?
De onzekerheden bevinden zich in de invoergegevens, zoals de uitstoot van het verkeer en de achtergrondconcentraties (bijdrage van alle andere bronnen). In de RBL 2007 is voorgeschreven welke invoergegevens gebruikt moeten worden bij de beoordeling van de luchtkwaliteit. Deze invoergegevens worden jaarlijks met de nieuwste inzichten geactualiseerd door RIVM en TNO. Hiermee wordt gezorgd voor uniformiteit in de wijze van luchtonderzoek en geborgd dat iedereen rekent met actuele en goed onderbouwde data.
De locatie of het aantal meetstations bij trajecten waar de snelheid wordt verhoogd, houdt geen verband met de onzekerheden waarover het RIVM spreekt. De toegepaste rekenmodellen voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn gevalideerd voor wegen, waaronder snelwegtrajecten, en de effecten van de geldende maximumsnelheden zijn meegenomen in de berekende emissies.
In hoeverre is bij de verhoging van de maximumsnelheid uitgegaan van een lagere uitstoot van dieselauto’s? Is er inderdaad, zoals de TNO beweert, sprake van een «risico voor de toekomst»? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere stelling dat bij besluiten over maximumsnelheden altijd praktijkmetingen worden gebruikt, en niet de theoretische laboratoriumtests?
Om de effecten op luchtkwaliteit ten gevolge van de snelheidsverhoging inzichtelijk te maken is uitgegaan van wettelijk voorgeschreven emissiefactoren die zijn opgesteld door TNO. Deze emissiefactoren worden afgeleid van emissiemetingen onder praktijkomstandigheden bij verschillende snelheden, ook op wegen met een snelheidslimiet van 130 km/h. Voor voertuigtypes waarvan nog geen praktijkemissies gemeten kunnen worden, wordt door TNO een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van de emissies in de praktijk.
Ondanks de tegenvallende praktijkemissies voor dieselvoertuigen is er al jaren lang sprake van een autonome verschoning van het totale wagenpark als geheel en is de huidige verwachting dat deze zich blijft voortzetten. In opdracht van mijn ministerie actualiseert TNO jaarlijks de emissiefactoren voor het wegverkeer. Daarbij worden de nieuwste inzichten en resultaten van praktijkmetingen meegenomen. In de NSL monitoring en bij luchtonderzoeken voor verkeersbesluiten en projecten wordt gerekend met de meest recente emissiefactoren. Dit waarborgt dat de effecten van eventuele toekomstige tegenvallers vroegtijdig zichtbaar worden en waar nodig maatregelen kunnen worden getroffen in het kader van het NSL.
In hoeverre is gebruik gemaakt van modellen waarin prognoses zijn verwerkt over hoeveel verkeer er na 2015 zal rijden? Is het waar dat in de modellen geen rekening is gehouden met economische groei (en de daarmee gepaard gaande files en hogere uitstoot)? Zo ja, waarom niet?
Nee, om de effecten van de snelheidsverhoging te berekenen is de omvang van het verkeer voor 2016 bepaald door het verkeer op het betreffende wegvak in 2014 te verhogen met de KIM trendprognose met daarbovenop een extra opslag als zekerheidsmarge. Deze trendprognose van het KIM gaat uit van economische groei en daarmee een groei van het verkeer op de Rijkswegen van 9,6% in de periode 2015–2020. De extra verkeersgroei (extra opslag) bedraagt 0,5% per jaar.
In hoeverre is de brandstofprijs verdisconteerd in de berekeningen? Zijn er, gezien de historische lage prijs voor olie, risico’s dat als gevolg hiervan de normen voor luchtkwaliteit toch overschreden worden?
In de trendprognose zijn geen expliciete veranderingen in de brandstofprijzen verdisconteerd. Hierdoor zal de omvang van het verkeer iets toenemen. Het risico op normoverschrijding van de luchtkwaliteit acht ik beheersbaar omdat er een extra opslag op de verkeersprognose wordt gehanteerd en ook daarmee alle berekende waarden nog steeds meer dan 2 µg/m3onder de wettelijke norm liggen.
Is er op enigerlei wijze rekening gehouden met het door de TNO benoemde effect dat als gevolg van de langere trajecten waar 130 kilometer per uur mag worden gereden, automobilisten nu over dat hele traject harder gaan rijden, waar zij tot voorheen er vaak voor kozen de snelheid niet aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Uit de experimenten, voorafgaand aan de landelijke invoering van 130 km/h, blijkt dat een verhoging van de maximumsnelheid van 120 km/h naar 130 km/h resulteert in een stijging van de gemiddeld rijsnelheid van 2–3 km/h. Deze waarde is in overeenstemming met internationale waarnemingen van effecten van snelheidsverhoging. Steekproefmetingen van Rijkswaterstaat sinds de landelijke introductie van 130 km/h wijzen uit dat er geen sprake is van een verdere stijging van de gemiddelde snelheid dan gemeten bij de experimenten.
Daarnaast worden de emissiefactoren voor het verkeer bij 130 km/h vastgesteld met behulp van praktijkmetingen van TNO op basis van ritprofielen waarmee geborgd is dat veranderingen in verkeersgedrag worden meegenomen in de berekende emissies.
Op welke wijze vindt de jaarlijkse monitoring plaats? Zijn het RIVM en de TNO bij deze monitoring betrokken? Hoeveel meetpunten bevinden zich langs de trajecten waar de snelheid nu verhoogd wordt? Acht u dit aantal afdoende voor een goede monitoring?
In 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. In dit programma werken de rijksoverheid en de decentrale overheden samen om de luchtkwaliteit te verbeteren zodat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) voldoet. In 2014 is het NSL verlengd tot en met 31 december 2016. De monitoring van het NSL wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Kenniscentrum InfoMil. Centraal onderdeel van de monitoring is een rekeninstrument waarvoor de verantwoordelijke overheden de invoergegevens aanleveren. Het RIVM voegt de daaruit voortvloeiende rekenresultaten samen in de NSL monitoring rapportage. Kenniscentrum InfoMil brengt de voortgang van maatregelen en projecten van de lokale overheden in beeld.
De monitoring van het NSL vindt jaarlijks plaats. De prognoses kunnen per jaar verschillen door de voortgang van maatregelen en wijzigingen in de generieke gegevens, lokale gegevens en de locaties van de rekenpunten.
Er is 1 meetpunt direct langs een snelwegtraject (Breukelen) waar de maximumsnelheid (»s avonds en ‘s nachts) 130 km/h bedraagt. Het RIVM geeft aan dat voor de schatting van de generieke onzekerheden in luchtkwaliteitsberekeningen het niet wezenlijk uitmaakt dat er maar één meetpunt direct langs een 130 km/h weg is en dat het systeem van modelberekeningen en metingen een goed gedetailleerd inzicht in de ontwikkeling van de luchtkwaliteit geeft. Ik heb vertrouwen in de methodiek van het RIVM en wil ook niet treden in het werk van het RIVM, als onafhankelijk wetenschappelijk instituut.
In december 2015 besloot u mede vanwege ingediende zienswijzen af te zien van verhoging van de snelheid op de A20 tussen Rotterdam en Moordrecht; hebben zienswijzen die zijn ingediend voor andere trajecten nog invloed gehad op uw besluit om de maximumsnelheid te verhogen naar 130 kilometer per uur? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De zienswijzen die zijn ingediend op de meest recente verhogingen van februari 2016 zijn door mij beoordeeld. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot kleine aanpassingen van de afbakening (het begin of einde) van de trajecten om deze goed aan te laten sluiten bij aangrenzende trajecten. In het geval van de A27 bij Oosterhout heeft dit geresulteerd in een lokale continuering van de bestaande 120 km/h over een lengte van 3 km vanwege verkeersveiligheidsoverwegingen.
Voor andere trajecten bestaat geen aanleiding om af te zien van snelheidsverhoging omdat wordt voldaan aan de randvoorwaarden van veiligheid, natuur en milieu.