De zwakke beveiliging van de Nederlandse kerncentrales tegen terrorisme |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beveilig kerncentrales beter tegen terrorisme»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat er op dit moment, zeker met het oog op de terreurdreiging, in Nederland slechts onbewapende beveiligers bij kerncentrales staan?
Nee.
Het beveiligingsniveau van Nederlandse kerncentrales en daarmee het weerstandsniveau tegen o.a. terroristische dreiging is hoog en is in lijn met nationale en internationale wet- en regelgeving. Dreiging en risico voor kerncentrales worden continu gemonitord en indien nodig worden aanvullende maatregelen getroffen. Op dit moment is er geen concrete informatie beschikbaar die een verhoogde dreiging op deze sector genereert.
Hoe duidt u de oproep van de Amerikanen om ook in Nederland kerncentrales te beveiligen met teams op het terrein van de centrale, die uitgerust zijn met automatische geweren?
Internationaal zijn er afspraken/richtlijnen over het benodigde algemene niveau van de beveiliging van kerninstallaties waartoe ook kerncentrales behoren. Experts worden daar nadrukkelijk betrokken bij beoordelingen. Ten grondslag aan de richtlijnen ligt een breed palet aan mogelijke typen dreigingen en risico’s. Landen kunnen beveiligingsmaatregelen altijd nog nader afstemmen op de lokale situatie, ook omdat niet alle installaties hetzelfde zijn, en landen soms een specifieke uitstraling willen bereiken.
Ik heb geen concrete dreigingsinformatie uit de Verenigde Staten ontvangen die wijst op aanslagen tegen kerncentrales in Nederland.
Kunt u aangeven waarom in Nederland kerncentrales slechts beveiligd worden op het niveau van landen als Slowakije en Argentinië?
Voor kerninstallaties, waartoe ook kerncentrales behoren, gelden al uitgebreide beveiligingseisen die zijn vastgelegd in nationale en internationale wet- en regelgeving. Nationale en internationale experts worden daarbij betrokken. De beveiligingsmaatregelen rond de Nederlandse kerninstallaties zijn in lijn met deze wet- en regelgeving. Deze maatregelen worden geregeld in de praktijk getest en geëvalueerd. Over specifieke beveiligingsmaatregelen worden verder geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Bent u bereid het verstandige advies van de Amerikaanse nucleaire veiligheidsexperts zo spoedig mogelijk op te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse aanpak voor beveiliging van nucleaire installaties is in lijn met nationale en internationale wet- en regelgeving. Deze aanpak is niet gericht op inzet van bewapende beveiliging zonder concrete dreigingsinformatie. Alle geldende beveiligingsmaatregelen en (beoefende) procedures maken het ook onnodig om dit uitgangspunt te wijzigen. Op dit moment is er geen concrete informatie beschikbaar die een verhoogde dreiging op deze sector genereert.
Het bericht 'Naar een duurzame energiehuishouding met LNG' |
|
André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Naar een duurzame energiehuishouding met LNG»?1
Ja.
In het artikel wordt geschreven over de uitrol van een dekkend netwerk van liquefied/liquid natural gas (LNG) vulpunten binnen de gehele Europese Unie; hoe wordt dit netwerk ingericht? Wie is er voor dit netwerk verantwoordelijk? Door wie worden de investeringskosten gedragen van dit netwerk?
In 2014 is de EU Richtlijn Infrastructuur voor Alternatieve Brandstoffen voor Transport (2014/94EC) een verplichting voor alle lidstaten geworden. Deze richtlijn schrijft onder meer voor dat er een Europees breed dekkend netwerk moet worden gerealiseerd voor alternatieve brandstoffen, waaronder LNG. In de zomer van 2016 zal het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een beleidskader naar de Tweede Kamer sturen waarin wordt aangegeven hoe de richtlijn in Nederland wordt geïmplementeerd. In principe is de markt aan zet om de netwerken van alternatieve tank- en laadstations te realiseren. De overheid moet zorgdragen voor de juiste randvoorwaarden, zoals regelgeving voor veiligheid en procedures voor vergunningen, zodat het voor de private sector rendabel wordt om te investeren. De private sector omvat partijen die betrokken zijn bij de productie, distributie, transport en afzet van alternatieve brandstoffen. Voor de benodigde investeringen kan gebruik worden gemaakt van onder andere Europese cofinancieringsmiddelen.
De Nederlandse infrastructuur behelst op dit moment 19 tankstations voor wegvervoer en meerdere locaties voor het bunkeren van schepen (ook vanuit vrachtwagens of bunkerschepen).
Welke rol kan Nederland spelen in de Europese energiemarkt?
Nederland is een sterk voorstander van het tot ontwikkeling brengen van de interne markt voor energie, waarbij de grensoverschrijdende handel in en het transport van energie niet op (onnodige) belemmeringen stuiten. Een goed functionerende interne energiemarkt is essentieel voor het borgen van de leveringszekerheid. Nederland ondersteunt de Commissie dan ook in haar streven om de implementatie van het derde energiepakket en de daaruit volgende netcodes nauwgezet te volgen en lidstaten zonodig aan te spreken indien daarbij onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Hoe worden de kansen voor Nederland in de Europese LNG markt optimaal benut? Welke rol vervult u hierin en in welke acties vertaalt dit zich?
LNG draagt bij aan het borgen van de leveringszekerheid. De inzet van LNG maakt diversificatie van bronnen en aanvoerroutes mogelijk bij de invoer van gas en zorgt daarmee tevens voor meer concurrentie op de gasmarkt. LNG kan voorts een rol spelen in het verduurzamen van het zware wegvervoer en de scheepvaart.
Door de mede in het kader van de gasrotondestrategie gebouwde LNG terminal in Rotterdam is het sinds 2011 mogelijk om LNG naar Nederland aan te voeren en hier over te slaan. Dit LNG kan worden ingezet voor zowel de Nederlandse markt als voor markten in omliggende landen. Nederland zet in op voltooiing van de interne markt in de EU zodat betere marktwerking kan leiden tot het aantrekken van meer LNG en deze LNG binnen de EU grensoverschrijdend kan worden verhandeld en getransporteerd.
Voor de introductie van LNG als brandstof in de transportsector is in 2013 door het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de sector (via Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs en Energy Valley) de Green Deal LNG Rijn en Wadden ondertekend. In het kader van deze Green Deal is er door de overheid in samenwerking met het aan de Green Deal verbonden LNG Platform een aantal belemmeringen aangepakt. Verder is met een LNG veiligheidsprogramma aanvullende kennis verzameld omtrent de risico’s van met name vervoer, verlading en opslag van LNG. Voor het opzetten van een veiligheidskader voor de uitrol van LNG in de transportsector is in 2015 een zgn. Safety Deal afgesloten door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Ook is er vanuit Nederland binnen de Centrale Commissie voor de Rijnvaart bijgedragen aan een integraal regelgevend kader dat schoon en veilig gebruik van LNG mogelijk maakt in de grensoverschrijdende binnenvaart.
In de Internationale Maritieme Organisatie heeft Nederland bijgedragen aan de «International Code of Safety for Ships using Gases or other Low flashpoint Fuels» (IGF Code), waarin de internationale regelgeving voor zeeschepen die LNG als brandstof gebruiken is vastgelegd. Deze code treedt op 1 januari 2017 in werking.
In de onder leiding van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu opgestelde visie op duurzame brandstoffen heeft (bio) LNG een rol in de verduurzaming van het zware wegvervoer en scheepvaart. Binnen het Topconsortium voor Kennis en Innovatie voor Gas (TKI-Gas) is er een aparte programmalijn om innovaties op het gebied van LNG te stimuleren, onder andere gericht op het reduceren van methaanslip in de scheepvaart. De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van LNG komt ook aan de orde in diverse bilaterale activiteiten gericht op handelspromotie binnen en buiten Europa. Het kabinet zet zich dus krachtig in voor de bredere toepassing van LNG en het benutten van economische kansen voor Nederland daarbij.
De uitvoerbaarheid van het astbestdakenverbod in 2024 |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de brief van de Vereniging Eigen Huis over de uitvoerbaarheid van het asbestdakenverbod, het bericht «Alarm om asbest» en het bericht «Meer maatregelen nodig verwijderen asbestdaken»?1 2 3
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de overheid een verplichting heeft opgelegd die zonder ondersteuning aan huizenbezitters niet of nauwelijks uitvoerbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsbeleid is er op gericht om per 2024 alle asbestdaken verwijderd te hebben. In 2024 zijn asbestdaken tenminste 30 jaar oud, de meeste daken zijn veel ouder. Dit houdt in dat veel daken al aan het verweren zijn en aan vervanging toe zijn. Dat impliceert een inspanning ook voor particuliere huizenbezitters, waar ik in het beleid rekening mee houd. Een vroegtijdige sanering van de asbestdaken wordt gefaciliteerd met een subsidieregeling, die ook voor particuliere huizenbezitters open staat. Tevens ben ik gestart met het programma Versnellingsaanpak Asbestdaken. Verschillende partijen nemen hieraan deel, en het saneren bij particulier huizenbezit maakt daar uitdrukkelijk deel van uit. Tijdens het VSO Externe Veiligheid heb ik aan uw Kamer toegezegd om in mei de eerste voortgang van de werkzaamheden te melden.
Deelt u de mening dat een asbestsanering redelijkerwijs alleen goed kan worden uitgevoerd als alle eigenaren van een huizenblok meedoen? Zijn er indien er geen sprake is van een vereniging van eigenaren mogelijkheden om een dergelijke sanering door te voeren als één of meerdere bewoners hier niet aan mee willen of kunnen werken?
Het is voor asbestdakeigenaren goedkoper en efficiënter om de dakensanering als collectief op te pakken. In het kader van de hierboven genoemde Versnellingsaanpak wordt ook onderzocht of er aanvullende maatregelen nodig zijn die ook bijdragen aan het ontzorgen van particulieren.
Klopt het dat met de asbestsanering van een gemiddeld dak van een woonhuis al snel een bedrag van 10.000 tot 15.000 euro gemoeid is? Hoe verhouden deze kosten zich (indicatief) tot de kosten voor vervanging van de dakbedekking van een huis zonder asbestdak? Zijn er mogelijkheden door aanpassing van wet- en regelgeving met betrekking tot werkmethoden om de kosten voor asbestsanering te verlagen?
De kosten voor het verwijderen van een asbestdak liggen inderdaad hoger dan de kosten voor het verwijderen van een asbestvrij dak. Deze additionele kosten worden onder meer veroorzaakt door de extra maatregelen die getroffen moeten worden om het asbestdak op een veilige en verantwoorde wijze te verwijderen. Dit is mede afhankelijk van de constructie en van de staat waar het dak in verkeert.
In het kader van de hierboven genoemde Versnellingsaanpak wordt ook bezien welke rol innovaties kunnen spelen bij de versnelling van de sanering van de asbestdaken.
Is bekend welk deel van de nog te saneren asbestdaken van particulieren kleiner is dan 35 m2 en welk deel groter is dan 35 m2 aangezien deze grens geldt voor het verkrijgen van subsidie voor het verwijderen van het asbest en deze grens ook bepalend is of particulieren onder strikte voorwaarden zelf asbest mogen verwijderen?4
Het is van belang dat het saneren van asbest op zorgvuldige en verantwoorde wijze gebeurt. Een particulier mag reeds langer en conform bestaand beleid en huidige regelgeving zelf maximaal 35 m2 verwijderen als het asbest hechtgebonden is en verwijderd kan worden zonder het materiaal te beschadigen. Deze grens is destijds bepaald op basis van onderzoek van TNO waarin is geconstateerd dat de meeste woningen inclusief bijgebouwen in totaal minder dan 35 m2 hechtgebonden asbest bevatten. Een dakoppervlak kan uiteraard meer dan 35 m2 beslaan. In dat geval mag er niet zelf gesaneerd worden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de grens van 35 m2 te verkleinen. Er is overigens geen overzicht van welke daken groter dan wel kleiner zijn dan de eerder genoemde 35 m2.
Deelt u de mening dat het ook bij daken met een oppervlakte kleiner dan 35 m2 met het oog op de volksgezondheid wenselijker is dat asbest wordt verwijderd door een daartoe gecertificeerd bedrijf in plaats van door de particulier zelf? Zo ja, bent u bereid de bestaande subsidieregeling ook open te stellen voor deze kleinere daken?
Zie antwoord vraag 5.
Is er voldoende capaciteit bij asbestverwijderingsbedrijven om de deadline van 2024 te halen? Kunt u dit onderbouwen?
De asbestverwijderingsbedrijven hebben aangegeven dat de deadline haalbaar lijkt als het saneringswerk evenredig over de komende jaren verdeeld kan worden. De branchepartijen dragen actief bij aan het verder vormgeven van de Versnellingsaanpak Asbestdakensanering om er gezamenlijk zorg voor te dragen dat de werklast zo evenredig mogelijk over de jaren heen verdeeld wordt.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat eigenaren in verband met de hoge kosten zelf de asbesthoudende dakbedekking gaan verwijderen of dit door een niet gecertificeerd bedrijf laten doen?
Ja, ik deel deze mening voor zover gaat om het verwijderen van meer dan 35 m2 asbest. Het verwijderen van meer dan 35 m2 asbest is een taak die uitgevoerd moet worden door een gecertificeerd bedrijf.
Hoeveel subsidie is er tot nu toe aangevraagd en toegekend voor het verwijderen van asbestdaken en hoe is daarbij de verhouding tussen particuliere woningen en bedrijven? Ligt het huidige vervangingstempo hoog genoeg om de volledige sanering bij zowel woningen als bij kerken, verenigingen en agrarische bedrijven in 2024 te halen?
Er zijn (stand van 1 april 2016) ruim 500 subsidieaanvragen ingediend met gezamenlijk voor meer dan € 1 mln aan subsidievraag. De verdeling tussen bedrijven en particulieren is gelijk. De subsidieregeling is begin januari gestart. Ik vind het daarom nu nog te vroeg om aan te geven of het huidige saneringstempo al dan niet voldoende is. In het kader van de Versnellingsaanpak Asbestdakensanering (Kamerstuk 25 834, nr. 105) volg ik het verloop van de subsidie. In dat licht zal ik bezien of aanvullend specifieke flankerende maatregelen nodig zijn, indien bijvoorbeeld zou blijken dat het huidige saneringstempo achterblijft of dat bepaalde doelgroepen achterblijven.
Hoeveel afvalstoffenbelasting zal op basis van de huidige tarieven (indicatief) nog worden geheven voor de verwerking van het asbest dat op grond van het astbestdakenverbod vóór 2024 moet worden verwijderd? Wat doet u qua actieve informatievoorziening aan particuliere eigenaren van woningen met een asbestdak om deze te informeren over het komende verbod? Wat doet u aan actieve informatievoorzieningen in de richting van kerken, verenigingen en agrarische bedrijven?
De afvalstoffenbelasting is per 1 april 2014 opnieuw ingevoerd. Bij de verbreding per 1 januari 2015 tot afval dat wordt verbrand, is het tarief van de afvalstoffenbelasting verlaagd van € 17 naar € 13 per ton afvalstoffen. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd. De afvalstoffenbelasting bedraagt omgerekend ongeveer € 0,20 per m2 gestorte asbestgolfplaat. Uitgaand van ca. 120 mln m2 asbestdak komt dat, bij gelijkblijvende tarieven, neer op € 24 mln aan afvalstoffenbelasting (prijspeil 2016).
Informatievoorziening en bewustwording is een van de thema’s waar het programma Versnellingsaanpak Asbestdaken zich op richt. Betrokken partijen in dat programma spelen een belangrijke rol richting hun eigen achterban. De informatie over het verbod op asbestdaken is verder landelijk ontsloten via de overheidssite5.
Deelt u de mening dat een meldingsplicht voor dakeigenaren hen kan stimuleren asbest te laten verwijderen en de handhaving kan vergemakkelijken?
Het hoofddoel is om in 2024 alle asbestdaken te verwijderen. Daarom zet ik nu in op een asbestdakenverbod vanaf 2024, gesteund door een subsidieregeling en de Versnellingsaanpak Asbestdakensanering. Een nationale meldingsplicht, die op zich ook geëffectueerd en gehandhaafd zal moeten worden, zou ertoe kunnen bijdragen dat de sanering voorspoedig verloopt. De ervaring leert echter dat een dergelijke meldingsplicht moeilijk handhaafbaar en naleefbaar is. Wel zijn er inmiddels gemeentes die zelf een aanpak ontwikkelen om het aantal asbestdaken op hun grondgebied in beeld te brengen. Deze gemeentelijke aanpak wordt in de versnellingsaanpak gedeeld.
Subsidiegelden |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoeveel heeft de rijksoverheid, zowel financieel als materieel, in 2014 en 2015 bijgedragen aan de stichtingen Greenpeace, Milieudefensie, Natuur en Milieu, Urgenda, Sea Shepard, International Union for the Conservation of Nature (IUCN) en Wakker Dier? Kunt u een overzicht van de subsidies per stichting vanuit alle departementen geven?
De subsidiebetalingen van de rijksoverheid worden gepubliceerd als open data via Rijksbegroting.nl.1 De subsidiebetalingen 2015 worden met ingang van Verantwoordingsdag in mei 2016 als open data gepubliceerd. Hieronder staan de subsidiebetalingen in 2014 (afgerond op 1.000 euro).
Stg Greenpeace
0
0
0
0
0
0
Stg Milieudefensie
0
0
1001
82
0
182
Stg Natuur en Milieu
0
60
0
322
184
566
Stg Urgenda
0
0
0
109
0
109
Stg Sea Shepherd
0
0
0
0
0
0
IUCN
963
0
3001
45
0
1.308
Stg Wakker dier
0
0
0
0
0
0
n.b. Via allianties en andere samenwerkingsverbanden ontvangen IUCN: (8.655, en Stg Milieudefensie: 1.369).
Wat doen deze stichtingen en/of organisaties met de ontvangen subsidies? Kunt u hier een gedetailleerd overzicht van geven?
Stg Milieudefensie:
Subsidieregeling Burgerschap en OS
100
Het Voedselafdruk project. Doel van dit project is de Nederlandse burger bewust te maken van de impact die de productie en consumptie van vlees heeft in ontwikkelingslanden. Dit gebeurt door inzichtelijk te maken hoe het gebruik van Latijns-Amerikaanse soja als veevoer in Nederland leidt tot ontbossing, landrechtenschendingen en armoede aldaar. Tegelijkertijd wordt de Nederlandse landbouwsector gestimuleerd om veevoer in Nederland te telen.
MFS2 (Fair, Green and Global Alliance)
1.208
Milieudefensie maakt onderdeel uit van de Fair, Green and Global Alliance die zich richt op het bevorderen van sociaal rechtvaardige en ecologisch duurzame ontwikkeling. Deze alliantie versterkt maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden zodat ze samen met de alliantie in staat zijn tot: (1) het ontwikkelen en opschalen van praktijkvoorbeelden van duurzame ontwikkeling; (2) het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen bij bedrijven; (3) het heroriënteren van zowel het Europees handels- en investeringsbeleid, als het financieringsbeleid van banken (waaronder de Wereldbank), zodat dit ten goede komt aan de bevolking in ontwikkelingslanden en hun leefomgeving.
MFS2 (Ecosystem Alliance)
161
Milieudefensie heeft voor de Ecosystem Alliance een project uitgevoerd gericht op de verduurzaming van de handelsketen van de metaalverwerkende en -producerende industrie, met name op het gebied van tin uit Indonesië. Hieronder valt onder meer het opzetten van de Tin Working Group van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met Philips, Tata Steel en zusterorganisatie WALHI (Friends of the Earth Indonesia).
16:UDV
82
De subsidie is verstrekt in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV), waarmee wordt gewerkt aan een toonaangevende Nederlandse veehouderij die met behoud van concurrentiekracht, produceert met respect voor mens, dier, milieu.
Stg Natuur en Milieu:
(art. 16)
322
Het betreft verschillende subsidies die zijn verstrekt in de periode 2012 t/m 2014. De meeste daarvan waren subsidies voor projecten in het kader van de UDV, bijv. het project Duurzame dierlijke producten herkenbaar in het winkelschap en het project verduurzamen veevoer en het sluiten van mineralenkringlopen.
(art. 2.1)
60
Projectactiviteiten in het kader van het partnerschap tussen BZK en Natuur&Milieu: Slimwonercampagne in het kader van afspraken in het Energieakkoord over energiebesparing in gebouwde omgeving.
178
Het opzetten en uitbreiden van Cleaner Car Contracts. In deze organisatie zijn wagenparkbeheerders en leasemaatschappijen vertegenwoordigd. Het streven van de organisatie is het verbruik van de eigen voertuigvloot terug te dringen en waar mogelijk te kiezen voor de meest zuinige voertuigen.
6
Sustainability Challenge: Pensioenfondsen en Klimaat. Een project om pensioenfondsen te bewegen hun vermogen en hun maatschappelijke positie aan te wenden om de verdere opwarming van de aarde te voorkomen.
Stg Urgenda:
(art. 16)
30
De ontwikkeling van een concept waarmee een grotere betrokkenheid van consumenten bij
duurzaamheidsinspanningen van producenten bereikt kan worden, dat moet leiden tot een betere herkenbaarheid van duurzame producten in het winkelschap
(art. 14)
79
De bijdrage is verstrekt in het kader van het programma Elektrische auto.
IUCN:
Project ATEWA
300
Save Atewa Forest is een 2,5-jarig programma gericht op de bescherming van het Ghanese Atewa bosreservaat. Dit bos, 100 kilometer ten noorden van Accra, is cruciaal voor de watervoorziening in de regio.
MFS 2 (Ecosystem Alliance)
6.858
De Ecosystem Alliance (EA) werkt aan het behoud en duurzaam beheer van natuur. De projecten van de Ecosystem Alliance worden uitgevoerd in gebieden waar mensen direct afhankelijk zijn van ecosystemen voor hun water- en voedselzekerheid. Veel van deze ecosystemen staan onder grote druk, bijvoorbeeld door klimaatverandering, grootschalige houtkap, landbouwexpansie, overbevissing en mijnbouw. De projecten van de Ecosystem Alliance stellen de lokale gemeenschappen in staat om deze bedreigingen het hoofd te bieden, zodat zij de natuur – en daarmee hun levensvoorziening – veilig kunnen stellen voor de toekomst.
People Unlimited 4.1 programma
278
Het programma streeft naar een wereld waarin vrouwen en mannen gelijke toegang hebben tot middelen en kansen voor ontwikkeling en waarin zij actief en gelijkwaardig deelnemen aan politieke processen. De projecten binnen dit programma omvatten het stimuleren van vrouwenrechten, groen ondernemerschap en actief burgerschap.
Project TGAL.
1.114
Bescherming van het Afrikaanse Grote Merengebied. De meren en de omringende natuur zijn van groot belang voor de levensvoorziening van de lokale bevolking. Ze vormen een bron van inkomsten voor duizenden vissers en voorzien miljoenen mensen van schoon drinkwater. De druk op deze ecosystemen wordt echter steeds hoger, onder andere doordat oliemaatschappijen zich in de regio willen vestigen. Het programma richt zich op twee aspecten. Enerzijds wordt de politieke positie van lokale gemeenschappen versterkt, zodat zij zeggenschap krijgen over oliewinning in hun omgeving. Anderzijds wordt gewerkt aan een goede organisatie van de visvangst.
Project SUSTAIN.
33
Binnen het SUSTAIN initiatief werkt IUCN NL aan duurzame economische groei. SUSTAIN biedt concrete, klimaatbestendige oplossingen die bijdragen aan de economische ontwikkeling in de zogenoemde Afrikaanse groeicorridors en tegelijkertijd zorgen voor een verbetering van de voedselzekerheid en watervoorziening. SUSTAIN werkt hiervoor samen met de publieke en private sector en met lokale gemeenschappen.
Project DAWCA.
372
De Dutch Agro-Water Climate Alliance (DAWCA) ondersteunt bedrijven in de agrarische en water sector bij het integreren en mitigeren van klimaatrisico’s in hun waarde ketens en helpt hen met de aanvraag van klimaatfinanciering om deze veranderingen te bekostigen.
(art. 18 regeling draagvlak natuur)
45
De regeling draagvlak natuur is beëindigd, maar er vinden nog betalingen plaats voor in eerdere jaren toegezegde subsidies. Met de regeling werden subsidies voor projecten verstrekt gericht op het vergroten van de kennis van de natuur en aandacht voor natuur.
(art. 2.2)
938
IUCN stelt de subsidie ter beschikking aan de Dutch Caribean Nature Alliance (DCNA). Deze stichting beheert een fonds waaruit subsidies worden versterkt voor organisaties die in het Caribisch deel van het Koninkrijk natuurparken beheren.
(art. 2.2)
25
Beheervergoeding voor het bovenstaande project voor 2013.
Hoeveel heeft de rijksoverheid begroot om, zowel financieel als materieel, in 2016 bij te dragen aan de genoemde stichtingen/organisaties?
De rijksoverheid kent geen exploitatiesubsidies toe aan de genoemde stichtingen/organisaties. Ten behoeve van overheidsdoelstellingen is (stand ontwerpbegroting 2016) begroot om in 2016 aan verplichtingen toe te kennen (bedragen afgerond in Keuro):
Stg Greenpeace
0
0
0
0
0
0
Stg Milieudefensie
0
0
5.368
0
0
5.368
Stg Natuur en Milieu
0
0
0
100
350
450
Stg Urgenda
0
0
0
0
0
0
Stg Sea Shepherd
0
0
0
0
0
0
IUCN
50
0
12.292
0
0
12.342
Stg Wakker dier
0
0
0
0
0
0
Toelichting per organisatie:
Stg Milieudefensie:
Samenspraak en tegenspraak (Fair, Green and Global Alliance)
2.326
Het betreft hier een voortzetting van de FGG alliantie zoals omschreven bij het antwoord op vraag 2.
Samenspraak en tegenspraak (Green Livelihoods Alliance)
3.042
Milieudefensie is penvoerder voor de Green Livelihood Alliance (GLA). Deze alliantie versterkt maatschappelijke organisaties in hun rol als pleiter en beïnvloeder zodat zij samen met gemeenschappen kunnen pleiten voor het duurzame gebruik en herstel van boslandschappen. Naast het veilig stellen van internationale publieke goederen zoals biodiversiteit, voedselzekerheid en schone lucht draagt bosbehoud ook bij aan armoedebestrijding omdat het gemeenschappen in staat stelt om met behulp van duurzame bosproducten beter in hun levensonderhoud te voorzien.
Stg Natuur en Milieu:
(art. 16)
100
Er zijn op voorhand geen nieuwe subsidies aan Natuur en Milieu gepland, maar wanneer Natuur en Milieu een subsidieverzoek indient voor bijv. een UDV-project dat aan de criteria van de UDV voldoet, kan dit wel leiden tot een nieuwe toekenning. Daarnaast zijn in 2016 voor de lopende verplichtingen uit eerdere jaren nog voor een bedrag van 100 Keuro aan betalingen gepland.
Nederlandse Klimaatcoalitie (NKC)
350
Het voornemen bestaat in 2016 een subsidie te verstrekken aan de Nederlandse Klimaatcoalitie (NKC). De NKC is een groeiende coalitie tussen bedrijven, overheden en NGO’s (waaronder de Stichting Natuur en Milieu) die streven naar klimaatneutraliteit in Nederland, uiterlijk in 2050. Als zodanig vormt deze coalitie de belichaming voor de betrokkenheid van niet-statelijke actoren bij het Nederlandse klimaatbeleid. De NKC was nauw betrokken bij de organisatie van de klimaattreinen en het Nederlandse paviljoen op de COP21 in Parijs.
IUCN:
50
In 2016 worden alleen nog de beheervergoedingen voor het bovengenoemde Dutch Caribean Nature Alliance project over 2014 en 205 betaald.
Samenspraak en tegenspraak (Shared Resources, Joint Solutions alliance)
8.195
IUCN is penvoerder van de Shared Resources, Joint Solutions alliance. Deze alliantie versterkt Zuidelijke maatschappelijke organisaties in hun rol als pleiter en beïnvloeder zodat zij in een constructieve dialoog kunnen treden met bedrijven en overheden over de bescherming van internationale publieke goederen zoals water, voedselzekerheid en klimaatbestendigheid.
Samenspraak en tegenspraak (Green Livelihood Alliance)
2.574
IUCN is lid van de Green Livelihood Alliance (GLA). Zie voor de volledige omschrijving het antwoord hierboven bij stg. Milieudefensie.
Project TGAL
117
Zie omschrijving antwoord op vraag 2.
Project SUSTAIN
150
Zie omschrijving antwoord op vraag 2.
Project ATEWA
322
Zie omschrijving antwoord op vraag 2.
Project Wildlife Crime
934
Het project Wildlife Crime gaat zich bezighouden met de illegale jacht op wilde dieren in Kenya, Ethiopië en Oeganda en de handel in dierlijke producten vooral naar Azië.
Welke van deze genoemde stichtingen en/of organisaties krijgt ook een bijdrage vanuit de Nationale Postcode Loterij, zoals bij het Goed Geld Gala in 2016 waar in totaal 328 miljoen euro is uitgekeerd? Welke bedragen hebben deze organisaties tijdens het gala ontvangen van de Nationale Postcode Loterij? Kunt u inzichtelijk maken wat deze organisaties met de ontvangen gelden doen?
De Postcode Loterij kent financiering voor goede doelen toe in de vorm van vaste bijdragen, 1-malige schenkingen en extra projecten. In de onderstaande tabel is de informatie verkregen via de website van de Postcode Loterij verwerkt (bedragen in Keuro).2
Greenpeace
2.250
Milieudefensie
1.350
Natuur en Milieu
1.800
Urgenda
500
1.650
Thuisbaas: een energieleverend huis voor iedereen
Sea Shepherd
900
IUCN
900
2.180
Bescherm de natuurbeschermer
Wakker Dier
500
De betrokken stichtingen/organisaties leggen over de van de Postcode Loterij ontvangen gelden geen verantwoording af aan de rijksoverheid. In de jaarverslagen van de stichtingen/organisaties verstrekken de stichtingen/organisaties informatie over wat ze met de ontvangen gelden doen.
Wat deze organisaties met de ontvangen gelden doen staat vermeld op de site van de Postcode Loterij.
Bent u van mening dat de rijksoverheid ook nog moet bijdragen als organisaties worden gesteund door dergelijke gulle sponsoren? Zo ja, waarom?
Ja, mits de activiteiten van de organisaties passen binnen de doelen van het Rijk en voldoen aan de eisen van de regelingen worden deze organisaties niet uitgesloten van subsidies.
De rijksoverheid verleent geen exploitatiesubsidie aan genoemde stichtingen/organisaties.
In hoeverre worden overheidsgelden en subsidies door deze organisaties gebruikt om te protesteren tegen dezelfde overheid die hen subsidieert?
Op de verstrekte subsidies is het uniform subsidiekader van toepassing. Dat betekent dat er voor alle verstrekte subsidies verantwoording door de rijksoverheid wordt gevraagd en door de stichtingen/organisaties zal worden afgelegd. Dit laat onverlet dat genoemde organisaties vanuit hun organisatiedoelstellingen aanleiding kunnen zien om te protesteren tegen overheidshandelen of nalaten daarvan.
De vervanging van een dorpswindmolen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente Leeuwarden steunt hogere windmolen in Reduzum»?1
Ja.
Bent u bekend met de positieve effecten van energie initiatieven op de voorzieningen en economische activiteit van deze krimpdorpen?
Ja.
Deelt u de mening dat dorpsinitiatieven zoals deze de ruimte moeten krijgen omdat deze leefbaarheid in krimpgebieden vergroten en tegelijkertijd bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit soort dorpsinitiatieven de leefbaarheid in krimpgebieden kunnen vergroten en tegelijk bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord.
Deelt u de mening dat de genoemde berichtgeving op gespannen voet staat met afspraken die het Rijk en de provincies hebben gemaakt in het «actieplan windenergie», zeker gezien het maatschappelijk draagvlak en de voornemens van het actieplan om lokale energiecoöperaties te stimuleren, zelfs als deze niet binnen ruimtelijke plannen vallen?
Mijn rol bestaat uit het zetten van de kaders en het creëren van de juiste randvoorwaarden, zoals de beschikbaarheid van SDE+ subsidie. Ik ga niet over de wijze waarop een provincie invulling geeft aan de bestuurlijke afspraken tussen IPO en het Rijk en aan het actieplan windenergie. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om in overleg met gemeenten en de lokale bevolking te beslissen over concrete initiatieven zoals dit project. Daarbij verwacht ik wel dat de provincies hun doelstelling voor 2020 halen.
Ziet u voor u zelf een rol weggelegd in het mogelijk maken van lokale energie initiatieven als deze dorpswindmolen? Zo ja, hoe wilt u die rol vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre ligt de provincie Friesland op schema betreffende de doelstellingen voor windenergie op land?
In de Monitor wind op land 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 62) concludeert RVO.nl op basis van gegevens over 2015 dat het niet waarschijnlijk is dat de provincie Friesland de doelstelling voor wind op land tijdig realiseert. Van de doelstelling van 530,5 MW was op 31 december 2015 32% gerealiseerd en 6% in aanbouw. Van de resterende opgave van 332 MW kan het overgrote deel tijdig worden gerealiseerd met Windpark Fryslân (316 MW), dat in 2015 van de voorfase is opgeschoven naar de vergunningenfase. Wel kent dit project nog een aantal knelpunten dat vertraging met zich kan brengen. RVO.nl noemt als belangrijkste punten van zorg voor de tijdige realisatie van de provinciale doelstelling het project Kop van Afsluitdijk, waarover besluitvorming in 2015 is uitgebleven, en de verwachte afname van vermogen tussen nu en 2025, omdat een groot deel van de huidige windturbines in Friesland in die periode aan vervanging toe is.
Sinds 31 december 2015 is het beeld verbeterd. De provincie heeft namelijk op 19 januari 2016 bekend gemaakt dat gedeputeerde staten gaat starten met een provinciale coördinatieprocedure om het project Kop van Afsluitdijk te realiseren. De provincie geeft aan dat het project daarmee op tijd kan worden gerealiseerd.
Ik ga er daarmee van uit dat andere locaties als alternatief voor Kop van Afsluitdijk niet nodig zijn. Wel verwacht ik dat in Friesland de komende jaren nieuwe projecten nodig zijn om te voorkomen dat het opgesteld vermogen afneemt. Welke rol kleinere initiatieven daarin spelen is niet aan mij om te bepalen, maar aan de regio.
Is het in januari geplande besluit betreffende de komst van het windpark op de kop van de Afsluitdijk al genomen? Zo nee, wanneer komt dit besluit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe moeten de productiedoelstellingen van de provincie Friesland gehaald worden, mocht de bouw van het windmolenpark op de kop van de Afsluitdijk niet doorgaan? Zijn hier passende maatregelen achter de hand? In hoeverre ziet u hier een rol voor kleinere windmoleninitiatieven weggelegd en houdt u daarbij ook rekening met de uitfasering van oude windmolens als die in Reduzum?
Zie antwoord vraag 6.
De behandeling van uitgelegde hennen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen uitgelegde kippen waardeloos behandeld»?1
Ja.
Wordt er op dit moment op toegezien dat bij de vangst en het transport de kippen niet gewond raken of overlijden? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom wordt er op dit moment niet op toegezien door bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
De NVWA voert onaangekondigde fysieke controles uit tijdens het vangen van kippen. Zo moet voorkomen worden dat het vanggedrag op voorhand beïnvloed wordt door de aanwezigheid van de NVWA. Daarnaast voert de NVWA ook controles uit tijdens het transport en op het slachthuis.
Wordt er op dit moment gecontroleerd hoe de kippen aankomen bij de slachthuizen in bijvoorbeeld Polen, Duitsland en Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
De slachthuizen in Polen, Duitsland en Frankrijk staan onder toezicht van de veterinaire autoriteiten van deze landen. Nederland heeft hier geen gegevens over. Indien er aanleiding toe is, worden er door de autoriteiten in die lidstaten notificaties over zendingen van pluimvee uit Nederland naar de NVWA gestuurd. De afgelopen jaren zijn er geen notificaties uit de genoemde landen geweest over dit onderwerp.
Bent u te bereid de Europese Voedsel- en Warenautoriteit (EFSA) te vragen om een onderzoek naar deze Europese transporten in te stellen, en strenger op te treden tegen misstanden die voorkomen bij het vangen en transporteren van kippen? Zo nee, waarom niet?
De EFSA en het Directorate on Health and Food Audits and Analysis (Directorate F van DG SANTÉ; voorheen Food and Veterinary Office (FVO)) hebben beide al aandacht besteed aan het welzijn van pluimvee tijdens het vangen en transport.
In Europees verband hebben toezichthouders uit de verschillende lidstaten vorig jaar gesproken over het dierenwelzijn van pluimvee. Nederland heeft hier aan meegewerkt.
De FVO heeft onlangs aan alle lidstaten een handboek met richtlijnen voor toezicht gestuurd met betrekking tot het welzijn van pluimvee tijdens vangen en transport2. Het handboek geeft de toezichthoudende instanties handvatten bij het plannen en uitvoeren van controles. De NVWA was betrokken bij de totstandkoming van dit handboek en is bezig om de daarin genoemde adviezen in te passen in haar toezicht, waar dat nog niet gebeurd is.
Deelt u de mening dat het nodig is om de sector te stimuleren te investeren in betere vervoersomstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
De sector zelf heeft een aantal initiatieven genomen om de vangmethoden en vervoersomstandigheden te verbeteren. Het gaat om het opzetten van een cursus voor pluimveeservicebedrijven, het inrichten van een meldpunt voor het melden van misstanden en aanpassing van de bodems van de kratten. Ik ben bereid het gesprek met de sector aan te gaan om te zien op welke punten er nog verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het zoveel mogelijk voorkomen van langdurig transport. Indien nodig zal ik op basis van de ketenanalyse ook besluiten de NVWA te vragen gerichter te handhaven.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om misstanden te bestraffen?
De NVWA handhaaft conform haar interventiebeleid. Bij overtredingen worden er bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen genomen. De maatregelen bij bestuursrecht bestaan uit waarschuwingen, last onder dwangsom en bestuurlijke boetes. Wanneer er sprake is van inzet van strafrecht, wordt een proces verbaal opgemaakt en wordt dit overgedragen aan het Openbaar Ministerie.
Het bericht dat EVnetNL laadpalen wil overdragen aan gemeenten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «EVnetNL wil laadpalen overdragen aan gemeenten»?1
Ja.
Bent u van mening dat het kosteloos overdragen van de laadpalen aan gemeenten marktverstorend werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Momenteel zijn de kosten van de laadpalen, de installatie en het beheer vaak nog hoger dan de opbrengsten uit stroomverkoop. Om de uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur voor EV’s te stimuleren en de kosten te reduceren ondertekenden op 9 juni 2015 onder andere de VNG, een aantal provincies en belangenorganisaties op het gebied van elektrisch vervoer, zoals Netbeheer Nederland, samen met de ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu de Green Deal Openbaar Toegankelijke Laadinfrastructuur. In deze Green Deal zijn acties vastgelegd die ervoor zorgen dat de kosten van een laadpaal omlaag gaan. Een van de maatregelen is het beschikbaar stellen van een rijksbijdrage (decentralisatie-uitkering) aan medeoverheden (gemeenten en provincies) om de uitrol van publieke laadpalen te realiseren. Naast de rijksbijdrage moeten ook de betrokken medeoverheden en private partijen per laadpaal een bijdrage verstrekken. Aan deze wijze van financiering voor nieuwe laadpalen is een aantal voorwaarden verbonden. Zo mag de exploitatie van een laadpaal ten hoogste tien jaar bedragen en berust de eigendom van een laadpaal na de exploitatieperiode bij een medeoverheid. De door EVnetNL voorgenomen overdracht van laadpalen aan gemeenten past in de lijn die met de Green Deal is ingezet.
De palen van EVnetNL zijn destijds door stichting e-laad geplaatst, met een overeenkomst tussen e-laad en de gemeente. In de overeenkomst is opgenomen dat de gemeente aan het eind van de overeenkomst de laadpaal kan overnemen. De overdracht van de palen is daarmee een zaak tussen EVnetNL en de gemeente. Indien gemeenten de palen overnemen, is het aan hen om het beheer hiervan te regelen. De exploitatie van laadpalen laten de gemeenten in de praktijk altijd aan marktpartijen over.
Deelt u de mening dat beheer van laadpalen geen taak is van de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de openbare ruimte binnen de gemeentegrenzen. Zij kunnen vergunningen afgeven voor zaken, zoals laadpalen, in de openbare ruimte. Momenteel zijn de kosten van de laadpalen, de installatie en het beheer vaak nog hoger dan de opbrengsten uit stroomverkoop. Daarom investeren veel gemeenten in de laadinfrastructuur en besteden de installatie en het beheer van laadpalen uit aan marktpartijen. De exploitatie van laadpalen van gemeenten gebeurt dus in de praktijk altijd door marktpartijen. Het uiteindelijke beheer van de palen komt via deze route alsnog bij een marktpartij te liggen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om marktpartijen buitenspel te zetten bij het afstoten van laadpalen voor EVnetNL? Zo nee, waarom niet?
Nee, de exploitatie en het beheer gebeuren in de praktijk altijd door marktpartijen, zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden.
Zijn er mogelijkheden om de beslissing om laadpalen over te dragen aan gemeenten terug te draaien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een zaak tussen gemeenten en EVnetNL zie ook antwoord 2.
Indien er mogelijkheden zijn om de beslissingen om laadpalen over te dragen aan de gemeenten terug te draaien, bent u dan van plan deze mogelijkheden toe te passen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik heb ik heb aangegeven bij mijn antwoorden bij de vragen 3 en 5 is dit een zaak tussen gemeenten en EVnetNL.
Het bericht 'Uitgelegde kippen vaak als oud vuil behandeld' |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Dierenbescherming «Uitgelegde hennen op transport? Hou het kort!»?1
Ja.
Bent u bereid uw afkeuring uit te spreken over de misstanden?
Uiteraard keur ik alle misstanden, zeker misstanden die gepaard gaan met ernstig dierenleed, af.
Wat gaat u doen om misstanden te voorkomen?
Er is wet- en regelgeving opgesteld om het dierenwelzijn tijdens het transport te waarborgen. Zo beschrijft de Europese Transportverordening (Vo 1/2005) de eisen waaraan vervoer van dieren moet voldoen. De NVWA houdt toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving en heeft inzicht in overtredingen. Daarnaast is de NVWA bezig met een ketenanalyse op het gebied van pluimvee, wat zal bijdragen aan een beter inzicht in de keten en een beter risicogebaseerd toezicht. Ik wil graag deze ketenanalyse afwachten en op basis hiervan bezien wat de meest effectieve aanpak is. Ik verwijs u hiervoor ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Thieme (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2429) die gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Bent u bereid om met de sector af te spreken om het slachttransport beperkt te houden tot maximaal vier uur?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vragen 13 en 14 van het lid Thieme (PvdD) met kenmerk 2016Z06134 dat gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Bent u bereid om een dierenwelzijnscursus verplicht te stellen voor de vangploeg?
Het pluimveebedrijfsleven werkt in het kader van het kwaliteitssysteem Integrale Keten Beheersing (IKB) voor Pluimvee Service Bedrijven (IKB PSB) aan de invoering van een welzijnscursus voor onder andere vangploegen. Deze wordt naar verwachting deze zomer verplicht gesteld voor de bedrijven die bij het IKB zijn aangesloten. Ik zal de sector vragen om het borgen van de kennis vooraf in het opleidingsplan op te nemen, evenals de manier waarop zij de resultaten gaat evalueren. Ook zal ik in overleg met de sector kijken of een versnelde invoering van de cursus mogelijk is.
Bent u bereid een dierenwelzijnsinspecteur toe te laten zien op de vangwerkzaamheden?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van vraag 11 van het lid Thieme (PvdD) met kenmerk 2016Z06134 die gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Kunt u aangeven welk percentage van de kippen voor, tijdens of na het slachttransport botbreuken of andere verwondingen oploopt? In hoeveel van de gecontroleerde gevallen komt het sterftecijfer boven de 0,5% en/of het cijfer van het aantal gewonde kippen boven de 2%?
Ik heb geen exacte gegevens over het percentage kippen dat in het logistieke proces van boerderij naar slachthuis botbreuken of andere verwondingen oploopt. Dit komt doordat het aantal verwondingen niet standaard wordt geteld maar alleen bij vermoedens van veel letsel. Om een indicatie te geven van de omvang van het letsel; tijdens het project Vervoer pluimveeketen van de NVWA is bij een steekproef van 39 koppels slachtkuikens vastgesteld dat het meeste letsel vleugelletsel betreft en dat bij gemiddeld 3% van de kuikens omvangrijk vleugelletsel werd geteld.
In september 2014 heeft Wageningen UR Livestock Research een onderzoek gepubliceerd over het welzijn van leghennen tijdens vangen en vervoer. Hier zijn 24 praktijkkoppels bekeken en over het algemeen lag de dierschade laag met gemiddeld 0,13% totale schade en 0,28% dode dieren bij aankomst op het slachthuis (Dead on Arrival, DOA's)).
In 2015 is bij de pluimveeslachthuizen 934 keer een verhoogd percentage dode dieren geconstateerd (>0,5%). Dit is ongeveer 2,2% van alle aangeleverde koppels. Het aantal kippen dat bij aankomst op het slachthuis is overleden was in 2015 gemiddeld 0,14%.
Kunt u aangeven welk deel van de Nederlandse legkippen langer dan vier uur op transport gaat naar de slachterij?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van vraag 12 van het lid Thieme (PvdD) met kenmerk 2016Z06134 die gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Onderschrijft u – gezien het rapport – dat er meer toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het vangen en laden van pluimvee moet komen? Onderschrijft u dat keuringsdierenartsen van de NVWA eigenlijk standaard bij het vangen en laden van slachtkippen aanwezig moeten zijn? Bent u bereid extra budget voor de NVWA vrij te maken?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van vraag 11 van het lid Thieme (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2429) die gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Bent u bereid met inkopers van producten met leghennen te overleggen teneinde een fatsoenlijke prijs en een beter dierenwelzijn te borgen?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van vraag 12 en 14 van het lid Thieme (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2429) die gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
Misstanden rondom het vangen en transporteren van leghennen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op het onderzoeksrapport van Eyes on Animals in opdracht van de Dierenbescherming, waaruit blijkt dat het vangen van leghennen voorafgaand aan het transport en het transport zelf gepaard gaat met ernstig dierenleed?1
Het vangen en vervoeren van pluimvee in het algemeen dient te voldoen aan wet- en regelgeving zoals de Europese transportverordening (Vo 1/2005) en de Wet Dieren. Vangen en vervoeren dient op zorgvuldige wijze te gebeuren. Eerder is aangegeven dat bedrijven in de pluimveevervoersketen onvoldoende rekenschap geven van hun verantwoordelijkheid voor het dierenwelzijn bij het vangen en vervoeren van pluimvee nadat uit een rapport van de NVWA bleek dat er bij pluimvee bij 3% van de dieren die op het slachthuis werden aangevoerd vleugelletsel werd geconstateerd (TK 33835–5 dd. 9 mei 2014). Er is toen een aantal maatregelen genomen.
De NVWA is momenteel, op basis van het eerdergenoemde rapport van de NVWA uit 2014, bezig met een pluimveeketenanalyse, inclusief een inschatting van risicoprofielen waardoor er gerichter kan worden gehandhaafd. Ik zal uw Kamer in het derde kwartaal van dit jaar informeren over de resultaten van de ketenanalyse.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat leghennen regelmatig breuken en verwondingen oplopen bij het vangen en inladen, waarbij op jaarbasis maar liefst 100.000 leghennen dood aankomen bij het slachthuis en een veelvoud hiervan verwondingen oploopt?
In Nederland is de tolerantiegrens 0,5% voor dieren die dood zijn bij aankomst op het slachthuis en 2% voor letselschade. Door de grote aantallen dieren die getransporteerd worden zijn deze getallen in absolute aantallen groot. De Nederlandse grenswaarden, die afkomstig zijn uit de literatuur en in overleg met de sector zijn vastgesteld, zijn vergelijkbaar met die in andere lidstaten. Indien het percentage hoger ligt, treedt de NVWA op. Slachthuizen moeten melding maken aan de NVWA en aan de pluimveehouder indien het percentage dode dieren bij aankomst meer is dan de grenswaarde. Indien het vermoeden bestaat dat er relatief veel schade kan zijn, wordt de ernst van de letselschade door de NVWA beoordeeld.
De NVWA is momenteel, op basis van het eerdergenoemde rapport van de NVWA uit 2014, bezig met een pluimveeketenanalyse, inclusief een inschatting van risicoprofielen waardoor er gerichter kan worden gehandhaafd. Ik wil daarom eerst het rapport van de NVWA over de ketenanalyse afwachten voordat ik bezie of de tolerantiegrens bijgesteld moet worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van dit jaar informeren over de resultaten van de ketenanalyse. Op basis van deze analyse zal worden bezien welke aanpak het meest effectief is.
Onderschrijft u de conclusie van het onderzoeksrapport dat de tolerantiegrens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor zieke en overleden dieren te hoog is nu blijkt dat er jaarlijks van de in totaal 26 miljoen kippen, 130 duizend kippen dood op het slachthuis mogen aankomen en 520 duizend kippen gewond mogen arriveren? Bent u bereid om de tolerantiegrens naar beneden bij te stellen? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het vangen van kippen, waarbij de kip soms anderhalve minuut ondersteboven hangt aan de hand van de vanger en meerdere malen tegen de vloer of hokinrichting stoot op het moment dat de vanger een andere kip erbij vangt?
De NVWA voert onaangekondigde fysieke controles uit tijdens het vangen van kippen. Omissies zoals hierboven zijn beschreven zijn tot op heden bij het vangen niet geconstateerd, wel is zoals eerder vermeld geconstateerd dat bij de controle in het slachthuis verwondingen worden aangetroffen. Het is hierbij niet altijd duidelijk in welke fase van het proces dit is gebeurd.
Conform de Europese Verordening 1/2005 (artikel 3 E) dient het vangen, wat onderdeel is van het transporttraject, te worden uitgevoerd door kundig personeel. Daarbij moeten de voorzieningen voor het laden en lossen zodanig zijn dat tijdens het verplaatsen van de dieren letsel en lijden wordt voorkomen en opwinding en stress tot een minimum wordt beperkt. Hierop wordt toegezien door de NVWA.
Hoe beoordeelt u het duwen van kippen in kratten met drie tot vier kippen tegelijk waarbij menigmaal vleugels, poten en kop bij het sluiten van de krat klem komen te zitten?
De handelwijze die u beschrijft is vanuit welzijnsoogpunt zeer ongewenst en niet conform de regelgeving. Indien de NVWA een dergelijke situatie tegenkomt, zal zij handhavend optreden. Het is met de huidige controles moeilijk dergelijke handelwijzen vast te stellen, daarom onderzoekt de NVWA momenteel hoe verkeerde omgang met dieren tijdens het vangen en laden voor transport beter aangetoond en gehandhaafd kan worden. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u de constatering van de onderzoekers dat veel van de huidige transportkratten niet voldoen aan de Europese Veetransportverordening vanwege het doorbuigen van kratten waardoor de stahoogte van kippen afneemt, het breken van spijlen waardoor scherpe randen ontstaan, het ontbreken van toegangsmogelijkheden waardoor de chauffeur niet meer bij de kippen kan tijdens transport en het vallen van uitwerpselen op kippen die in een lagere krat zitten?
Kippen mogen volgens de Transportverordening, niet worden getransporteerd op een wijze die letsel of onnodig lijden berokkent. Indien de NVWA constateert dat de gebruikte kratten letsel of lijden kunnen veroorzaken, treedt zij op. Controles worden naast incidenteel, ook stelselmatig uitgevoerd op de slachtplaatsen waar kratten worden gereinigd en ontsmet voor hernieuwd gebruik.
Daarnaast is de NVWA momenteel bezig met een ketenanalyse op het gebied van pluimvee zoals aangegeven in antwoord op vraag 1. Binnen deze ketenanalyse wordt een aantal specifieke onderwerpen verder onderzocht, waaronder het gebruik van kratten tijdens het transport.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat leghennen tijdens transport niet beschermd zijn tegen extreme weersomstandigheden?
Transporteurs moeten ervoor zorgen dat dieren tijdens het transport voldoende worden beschermd tegen extreme weersomstandigheden (Transportverordening bijlage I, H2 1.1.b). Omdat deze wettelijke bepaling (open norm) vrij algemeen is, vindt nader overleg plaats over de invulling ervan. Overleg hierover met de pluimveesector zal worden gevoerd nadat de lopende gesprekken met de roodvleessector zijn afgerond. De NVWA controleert tot die tijd bij duidelijke gevallen op het niet voldoen aan deze verplichting en handhaaft indien nodig. Dit heeft in het begin van dit jaar nog geleid tot een optreden tegen twee kippentransporten uit Polen, omdat een deel van de kippen onderweg was doodgevroren.
Hoe beoordeelt u het feit dat leghennen tijdens transport naar Polen geen toegang hebben tot drinkwater, terwijl transport vanuit Nederland naar Polen langer dan de maximale wettelijk toegestane reistijd van 12 uur kan duren? In welke mate komt deze wetsovertreding voor?
Voor het transport van pluimvee geldt geen wettelijke maximale reistijd. Indien de reistijd korter is dan 12 uur zijn geen drinkwatervoorzieningen voorgeschreven. Voor transporten van pluimvee langer dan 12 uur gelden aanvullende voorwaarden conform Verordening 1/2005. De aanvullende voorwaarden bestaan eruit dat pluimvee na maximaal 12 uur water en na maximaal 24 uur voedsel krijgt. Er zijn slachthuizen in Polen die in 12 uur te bereiken zijn vanuit Nederland. Ik kan dit transport mede daarom niet eenzijdig verbieden.
De inzet van Nederland in Europees verband, zoals in de «position paper on transport» is verwoord, is gericht op het beperken van het transport van slachtdieren, zoals runderen, paarden, varkens en kleine herkauwers tot 8 uur. Voor pluimvee wordt gestreefd naar het beperken van de transporttijd tot 12 uur. In deze paper is ook een duidelijk verzoek om aanpassing van de Transportverordening bij de Europese Commissie neergelegd. Dit verzoek heb ik bij de bijeenkomst van Eurogroup for Animals op 15 maart j.l. nogmaals herhaald.
Bent u bereid om, in navolging van het stopzetten van de kalvertransporten, ook de lange afstandstransporten van leghennen per direct stop te zetten, nu blijkt dat kippen in overvolle kratten niet bij de drinknippel kunnen en zwaargewonde kippen niet uit hun lijden verlost worden, ondanks dat in sommige gevallen vers bloed uit de kratten vloeit? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de vaststelling van de NVWA dat 16% van 132 inspecties onder pluimveetransporten in het afgelopen jaar niet voldeed aan de welzijnsregels? Op welke wijze wilt u het hoge aantal overtredingen op korte termijn fors terugbrengen?
Ik vind dit aantal overtredingen te hoog. De NVWA voert daarom in 2015 al extra gerichte controles uit bij het vangen en vervoeren van pluimvee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, voert de NVWA momenteel een pluimveeketenanalyse uit met onder andere als doel om risicogerichter te handhaven en daarmee de naleving te verbeteren. Dierenwelzijn vormt hierbij een belangrijk onderdeel. Het is echter ook aan de sector zelf om het aantal overtredingen terug te brengen. Ik dring er bij de sector op aan dat zij hier actief mee aan de slag gaat. Ik ben mij er van bewust dat de sector bezig is met het doorvoeren van verbeteringen, maar ik wil op korte termijn duidelijke resultaten zien. Op basis van de analyse van de NVWA zal worden bezien welke aanpak het meest effectief is.
Bent u bereid om extra controles te laten uitvoeren door de keuringsdierenartsen en de NVWA op het vangen van kippen voor het transport, ook als dit ’s nachts gebeurd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast de extra controles die reeds gepland waren in 2015 ben ik ben op dit moment niet bereid om meer controles te laten uitvoeren door de NVWA. Het is niet mogelijk om tijdens alle vangacties toezicht te houden. De controles op het vangen zijn onaangekondigde fysieke controles. Op basis van het rapport van NVWA over de ketenanalyse, inclusief een inschatting van de risicoprofielen, wil ik bezien hoe er gerichter controle kan worden uitgevoerd. Een deel van de vangproblematiek kan ondervangen worden doordat aan de slachtlijn aan de hand van letselscores kan worden gemonitord of hier grote uitschieters zijn. Op grond van deze gegevens kan beter risicogericht toezicht worden gehouden. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet altijd duidelijk is of letsels zijn ontstaan vóór het vangen, tijdens het vangen, tijdens het transport of bij het uitladen en aanhangen aan de slachtlijn. De NVWA heeft vorig jaar haar werkinstructie voor de toezichthoudende dierenartsen aangepast om letsel bij de dieren beter te kunnen beoordelen. Verder zou ik het toejuichen als de sector zelf het initiatief neemt om beter toe te zien op de omgang met kippen tijdens het vangen en het transport. Dit laat echter onverlet dat ook de NVWA op dit onderdeel risicogericht zal blijven handhaven.
Indien er export plaatsvindt certificeert een dierenarts van de NVWA het transport. Certificering vindt volgens Europese normen plaats binnen 5 dagen voor de export in geval van slachtpluimvee en binnen 48 uur voor fok- en gebruikspluimvee. Dit is standaard in de EU.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat het aantal leghennen dat op urenlang transport naar onder andere Polen wordt gezet, en daarmee het aantal transporten, toeneemt omdat het slachten in Polen en omringende landen goedkoper is dan in Nederland, België of Duitsland?
Het grootste deel van de totaal ruim 57 miljoen uitlegde leghennen en ouderdieren wordt afgevoerd naar een slachthuis in Nederland of België. 14% van de dieren wordt afgevoerd naar een slachthuis met een transportduur langer dan 4 uur, waaronder ook een gedeelte hanen. De reden dat deze dieren in (bijvoorbeeld) Polen worden geslacht, is niet altijd vanwege financiële overwegingen. Zo is er bijvoorbeeld in Nederland geen slachterij waar hanen, vanwege hun grootte, geslacht kunnen worden. Het aantal slachterijen voor leghennen is vele malen beperkter dan die voor vleeskuikens, waardoor de afstand naar een slachthuis over het algemeen langer is.
In 2015 zijn in totaal 5,5 miljoen kippen en hanen vanuit Nederland vervoerd naar Polen. Daarnaast zijn er zo’n 2,5 miljoen kippen en hanen vervoerd naar bestemmingen in België, Duitsland en Frankrijk die langer dan 4 uur rijden vanaf Nederland lagen.
Bent u bereid om in navolging van de motie Thieme cs. (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 105), een maximum te stellen aan de transportduur van kippen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om uw Europees voorzitterschap in te zetten voor aanpassing van de Europese wetgeving om een maximum te stellen aan de duur van veetransporten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 8 en 9.
Deelt u de mening dat het dierenleed dat gepaard gaat met een dergelijk langdurig transport zodat de leghen voor een paar centen goedkoper geslacht kan worden, niet te rechtvaardigen is? Zo ja, bent u bereid om hier maatregelen tegen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het verwerpelijk wanneer alleen vanwege de kosten dieren over langere afstanden worden vervoerd dan noodzakelijk is. Ik zal het gesprek met de sector aangaan om te kijken hoe dit zoveel mogelijk kan worden voorkomen.
Over een jager die ongeboren reekalfjes uit moeder snijdt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Stropers snijden ongeboren reekalfjes uit buik moeder en schieten reeën dood in regio Veldhoven»?1
Uit navraag bij de Nationale politie en de Faunabeheereenheid Noord-Brabant, is gebleken dat hier geen sprake is van stroperij, maar dat de reegeit is geschoten door een gecertificeerde jager die conform de voorwaarden uit de door gedeputeerde staten van Noord-Brabant verleende ontheffing heeft gehandeld.
Er is derhalve geen proces-verbaal opgemaakt.
Het is bekend dat reeën een verlengde draagtijd hebben. Dit betekent dat reegeiten relatief kort nadat zij hun kalveren hebben geworpen, weer bevrucht worden en dat de vruchtontwikkeling zich in de nawinter verder ontwikkelt. Reegeiten zijn derhalve het grootste gedeelte van het jaar drachtig. Het beheer van reegeiten vindt plaats van 1 januari tot en met 15 maart, derhalve ook gedurende de draagtijd. In het onderhavige geval is de reegeit geschoten op 11 maart 2016, dus binnen de periode dat populatiebeheer op reegeiten is toegelaten.
De betreffende jager heeft de reegeit ontdaan van ingewanden, inclusief de twee embryo's en deze, tezamen met de huid achtergelaten als biomassa. Dit is onder jagers een gebruikelijke praktijk, die bekend staat als het ontweiden. Slachtafval van wild valt niet onder de Destructiewet en mag als biomassa in de natuur gebracht of achtergelaten worden.
In het Faunabeheerplan Noord-Brabant 2011–2016 is als doelstelling geformuleerd de reeënpopulaties in evenwicht te brengen met de draagkracht (voedselaanbod) van het gebied, de belangen van de grondgebruikers en de (verkeers)veiligheid. Ik zie geen reden om dit beheer door middel van een algemeen afschotverbod te beperken.
Is het waar dat de dader bij nader inzien een gecertificeerde jager bleek te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden kan zijn geweest dat de gecertificeerde jager in kwestie meende de ongeboren kalveren uit de buik van de geschoten reegeit te moeten snijden? Bent u bereid dergelijke weerzinwekkende voorvallen te voorkomen via een algemeen afschotverbod gedurende de draagtijd van dieren die wettelijk beschermd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de betreffende jager vervolgd zou moeten worden voor ernstige dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er proces verbaal opgemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke gelegitimeerde reden er zou kunnen zijn om een hoogdrachtige reegeit af te schieten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onethisch is om dieren tijdens de draag- en zoogtijd af te schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een wettelijke schoontijd in te stellen?
Gezien het feit dat reeën vrijwel het hele jaar door drachtig kunnen zijn, valt er helaas soms niet aan te ontkomen dat voor de uitvoering van genoemd Faunabeheerplan reeën gedurende de draagtijd worden geschoten.
Het schieten van reeën gedurende de zoogtijd vind ik zeker niet wenselijk. In de door de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging gehanteerde gedragscode voor jagers staat dat «de jager alle middelen zal aanwenden om dieren niet onnodig te laten lijden». Het schieten van zogende reegeiten is in strijd met de gedragscode van de jagers, tenzij het een zwaargewond of ernstig ziek dier betreft.
Het Franse voornemen een verbod af te kondigen op neonicotinoïden in verband met hun rol in de zorgwekkende bijensterfte |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het in het Franse parlement aangenomen amendement om neonicotinoïden vanaf 1 september 2018 te verbieden?1
Ja. Het gaat om een wetsvoorstel over biodiversiteit dat in het Franse parlement voorligt. Daarin is ook een verbod van gewasbeschermingsmiddelen op basis van neonicotinoïden voorzien. Dat verbod zou moeten ingaan per 1 september 2018. Het Franse ministerie laat echter weten dat dit niet de finale positie is, het wetsvoorstel moet nog behandeld worden door de Franse senaat en daar ter stemming worden gebracht.
Frankrijk heeft dit voornemen ook nog niet aan de Europese Commissie (EC), EFSA en de andere lidstaten gemeld. Een dergelijke notificatie is wel vereist in de loop van de wettelijk vastgelegde procedure van de EU Verordening 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
Herinnert u zich de moties van de Partij voor de Dieren waarin ook het Nederlandse parlement vraagt om een verbod op het gebruik van neonicotinoïden?2
Op deze motie is uw Kamer een reactie gestuurd op 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 264), waarin toegelicht wordt dat gezien de juridische systematiek uit de gewasbeschermingsverordening 1107/2009 de rechtsgrond ontbreekt om de toelatingen van middelen te herzien of in te trekken. Derhalve zijn de moties naar oordeel van het kabinet niet uitvoerbaar.
Op een actieplan van de Partij voor de Dieren om de motie te kunnen uitvoeren is eveneens gereageerd door het kabinet, op 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 303).
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Franse collega’s over het uitvoeren van de wens van beide parlementen voor een totaalverbod op neonicotinoïden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kamer over de voortgang van deze gesprekken te informeren?
Ik ben in nauw contact met alle collega’s in de EU, ook met de Franse collega. Een totaalverbod is naar mijn inzicht en op basis van recente herbeoordelingen van de werkzame stoffen uit de neonicotinoïdengroep niet aan de orde. Daar waar hoge risico’s door EFSA zijn geïdentificeerd, is ingegrepen op de toelatingen en zijn deze ingetrokken of ingeperkt (Kamerstuk 27 858 nr. 264). Indien er relevante ontwikkelingen zijn in het kader van het Franse wetsvoorstel over biodiversiteit zal ik uw Kamer daar over informeren.
De verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oosten vaker dumpplek gevaarlijk drugsafval»?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) dat er sprake is van een waterbedeffect, omdat criminelen kiezen hun activiteiten vanuit Noord-Brabant naar andere provincies te verleggen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Kunt u een overzicht geven van het aantal drugsdumpingen per jaar in de periode 2010–2015, waarbij een onderscheid per provincie wordt gemaakt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Hoe verhoudt de handhavingscapaciteit van de provincie Gelderland en andere provincies zich tot de capaciteit in de provincie Noord-Brabant? Hebben andere provincies genoeg handhavingscapaciteit om deze zaken aan te pakken? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat deze capaciteit zo snel mogelijk beschikbaar is? Wat is volgens u de oorzaak van het verschil in het aantal drugsdumpingen per provincie?
Ik heb geen overzicht van de gevraagde verhoudingen in handhavingscapaciteit.
De verschillen in aantallen drugsafvaldumpingen per provincie houden logischerwijs verband met de ligging van de productielocaties van synthetische drugs. Een logische verklaring voor een groot aantal dumpingen in een provincie is dat in die provincie relatief veel drugslabs aanwezig zijn. Drugscriminelen kunnen, om de kans op opsporing van hun illegale activiteiten te verkleinen, ervoor kiezen het afval verder weg van het drugslab te dumpen, althans in een gebied van een andere toezichthoudende overheid. Zo kan de keuze vallen op locaties in andere provincies. Daarbij wordt de eenvoudigste optie uiteraard gevormd door locaties in naastgelegen provincies op relatief korte afstand van het drugslab. Naarmate de opsporingskans van drugslabs in een bepaalde provincie toeneemt, zouden de criminelen kunnen besluiten ook de drugslabs zelf te verplaatsen naar elders. De provincies Noord-Brabant en Limburg noemen als mogelijke verklaring voor de concentratie van druglabs op hun grondgebied de ligging nabij de grens en de goede logistieke situatie.
Wat is de rol van de verschillende omgevingsdiensten met betrekking tot deze zaak?
De omgevingsdiensten zijn in opdracht van provincies en gemeenten belast met uitvoerende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Afhankelijk van de vraagstelling vanuit provincies en gemeenten kan een omgevingsdienst taken uitvoeren met betrekking tot het beleid tegen dumping van drugsafval.
Een effectieve aanpak van de problematiek is echter niet te borgen door de omgevingsdiensten alleen. Daarvoor is een brede samenwerking tussen betrokken overheidsinstanties nodig, zoals in Noord-Brabant en Limburg is opgezet. In Noord-Brabant is een projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld, waarin het Rijk, de provincie, waterschappen en gemeenten, de Nationale politie, de LFO, het Nederlands Forensisch Instituut, de Taskforce Brabant Zeeland en (chemisch) afvalmanagement samenwerken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», welk plan in RIEC2-verband, onder aansturing van de Provincie Limburg, tot stand is gekomen.
De verduurzaming van sportcomplexen |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het verduurzamen van sportcomplexen een van de maatregelen is die de partijen van het Energieakkoord eind 2015, begin 2016 zijn overeengekomen om het Energieakkoord te intensiveren om alsnog de doelstelling van 100 petajoule energiebesparing in 2020 te halen?
Nee, de subsidieregeling is tot stand gekomen op basis van de motie van de leden Bruins Slot en Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 108). Daarmee staat de regeling los van het energieakkoord. Wel wordt overwogen om de resultaten mee te nemen.
Is de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties, die in de zomer van 2015 aan de begroting is toegevoegd, inderdaad het belangrijkste instrument om deze maatregel uit te voeren? Zo niet, welke andere instrumenten wilt u gaan inzetten?
Nee, dit is niet de belangrijkste maatregel om het energieakkoord te intensiveren. Energiebesparende maatregelen zijn op de lange termijn financieel gunstig voor de verenging zelf.
Indien de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties inderdaad het belangrijkste instrument is om de maatregel ter intensivering uit te voeren, bent u dan van plan om dit jaar het budget van de subsidieregeling bij de Voorjaarsnota nog aan te vullen, aangezien deze regeling nu al voor 2016 is uitgeput?
Nee, zowel mijn collega van Economische Zaken als ik zien geen mogelijkheden binnen onze begrotingen om het budget nog aan te vullen. Wel kunnen verenigingen nog gebruik maken van andere mogelijkheden zoals de SDE+, voor de grootverbruikers, en de Investeringssubsidie duurzame energie1.
Als het budget van de al reeds bestaande subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties niet wordt aangevuld, wat is dan de meerwaarde van de afspraak tot extra intensivering van de verduurzaming van sportcomplexen die de partijen van het Energieakkoord eind 2015, begin 2016 zijn overeengekomen?
Zoals aangegeven is deze subsidieregeling geen onderdeel van het energieakkoord, nog van een extra intensivering. Wel kunnen sportverenigingen in de komende 4 jaar nog vier maal gebruik maken van de regeling met een gepland budget van 6 mln.
Het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour?1
Ja.
Waarom worden eerst de resultaten van een onderzoek in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) afgewacht?
Uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM komt naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten het schadeafhandelingsgebied verwaarloosbaar is2. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn.
Wanneer gaat dit onderzoek afgerond worden?
De resultaten worden rond de zomer verwacht. Ik zal uw Kamer op dat moment informeren.
Waarom worden niet toch alvast de schadeclaims in behandeling genomen? Niet iedere claim is toch afhankelijk van dat onderzoek? Registratie en inventarisatie kunnen nu toch ook al plaatsvinden, evenals het uitkeren van voorlopige schadevergoedingen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning te vergoeden, ongeacht de locatie van de schade. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 komt uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten de schadecontour verwaarloosbaar is. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn. De resultaten van deze validatie worden rond de zomer verwacht. NAM heeft aangekondigd dat iedereen die een melding doet zal worden bezocht, maar wil eerst de resultaten van het validatieonderzoek afwachten, zodat deze kunnen worden betrokken bij het bezoek van de schade-expert. Een oordeel op grond van de nu beschikbare kennis zou op dit moment vrijwel zeker resulteren in afwijzing van de claim.
Hoe kunnen u en de NCG dit bevorderen? Kunt u hiertoe in overleg treden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit onderwerp zich niet leent voor verder uitstel, ook niet als er nog een onderzoek loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Dumping van drugsafval in Gelderland |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Steeds vaker drugsafval gedumpt in Gelderland»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de provincie Gelderland over de toegenomen dumping van drugsafval in Gelderland?
Nee, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu noch ik hebben contact gehad met de provincie Gelderland over de toegenomen dumping van drugsafval in die provincie.
Wat zijn volgens u verklaringen voor de toenemende dumping van drugsafval in Gelderland?
In het antwoord op vraag 4 wordt ingegaan op de aantallen drugsdumpingen per provincie in 2014 en 2015. Daaruit blijkt dat het aantal geregistreerde drugsdumpingen in Noord-Brabant in 2015 is gedaald ten opzichte van 2014 en in Limburg en, in mindere mate, in Gelderland is gestegen. In enkele andere provincies is ook een toename te zien, maar dat betreft relatief geringe aantallen.
Op basis van deze cijfers zou geconstateerd kunnen worden dat sprake is van een verschuiving van dumplocaties van Noord-Brabant naar omliggende provincies zoals Gelderland en Limburg. Het feit dat de meeste geregistreerde dumpingen in Gelderland hebben plaatsgevonden in het aan Noord-Brabant grenzende deel van de provincie (het rivierengebied), versterkt de indruk dat het om afval gaat van drugslabs die voorheen in Noord-Brabant dumpten. Dumplocaties, maar ook productielocaties kunnen zich naar aangrenzend gebied in Gelderland verplaatst hebben. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in het zuiden van het land de aanpak van drugscriminaliteit is geïntensiveerd. Of er sprake is van een waterbed-effect richting Gelderland kan echter niet met zekerheid worden gezegd.
Kunt u inzicht geven in het aantal incidenten met dumping van drugsafval in heel Nederland?
De onderstaande tabel geeft het aantal drugsafvaldumpingen per provincie in 2014 en 2015 dat is geregistreerd bij de Nationale Politie, Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO). In 2014 waren er 159 geregistreerde dumpingen, in 2015 ging het om 160 geregistreerde dumpingen.
Gr
Fr
Dr
Ov
Gel
Ut
Fl
NH
ZH
Zl
NB
Lim
2014
0
0
6
1
9
4
4
4
5
1
77
48
2015
1
1
2
1
16
5
2
8
8
1
47
68
Er zijn geen vergelijkbare cijfers van voorgaande jaren per provincie. Er zijn wel totaalcijfers voor heel Nederland: in 2010 waren er 25 geregistreerde dumplocaties, in 2011 67, in 2012 70 en in 2013 124.
Opgemerkt moet worden dat de aantallen bij de LFO geregistreerde dumpingen lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld. De provincies Noord-Brabant en Limburg melden zelf grotere aantallen. Limburg heeft vanuit haar samenwerkingsverband met de politie weet van 59 dumpingen in 2014 en 106 dumpingen in 2015. Noord-Brabant meldt 63 aanvragen voor kostenvergoeding voor opruiming van in 2015 gedumpt drugsafval en gaat ervan uit dat het feitelijk aantal dumpingen het aantal aanvragen overtreft. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen2 zijn beantwoord. Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Is het fonds dat u heeft ingesteld en waarmee tegemoet wordt gekomen in de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval ook beschikbaar voor Gelderland? Zo ja, is het bedrag van één miljoen euro dat beschikbaar is voor dat fonds met de recente toename van dumpingen nog wel toereikend? Kunt u een onderbouwd inzicht geven in de mate waarin op dit fonds een beroep wordt gedaan en de mate waarin de omvang van het fonds toereikend is?
Ook gedupeerden van drugsafvaldumping in de provincie Gelderland kunnen cofinanciering van de opruimkosten krijgen (maximaal 50% van de kosten), zoals voorzien door het amendement van de leden Cegerek (PvdA) en R. Dijkstra (VVD) van 29 oktober 2014 op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu3.
De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu conform het amendement in de periode 2015–2017 jaarlijks beschikbaar gestelde € 1 miljoen wordt ingezet voor kostenvergoeding van dumpingen in alle provincies. In een op 3 december 2015 tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van het geld over de provincies en de uitkering ervan aan rechthebbende gemeenten en grondeigenaren. De provincie Noord-Brabant verricht ten behoeve van de andere provincies een groot deel van de benodigde werkzaamheden.4
De meeste provincies hebben voor aanvragen met betrekking tot dumpingen in 2015 een openstellingsperiode bepaald tot en met 31 maart 2016. Uit informatie van de provincie Noord-Brabant5 volgt dat per 31 maart aanvragen waren ontvangen voor cofinanciering van in totaal een kleine € 400.000 aan opruimkosten. Van de 98 aanvragen kwamen er 63 uit Noord-Brabant, 33 uit Limburg, 1 uit Noord-Holland en 1 uit Gelderland. Het totaal aan gevraagde subsidie blijft ruim onder het beschikbare bedrag van € 1 miljoen en ook het aantal aanvragen is kleiner dan verwacht. De oorzaak hiervan wordt onderzocht in het kader van de (tussen)evaluatie van het convenant per 1 oktober 2016.
Hoeveel verzoeken worden er aan dit fonds gedaan en hoe vaak wordt een verzoek aan dit fonds om vergoeding van kosten toegewezen en hoe vaak wordt dat afgewezen?
Wat betreft het aantal ontvangen verzoeken om kostenvergoeding verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Over de mate van toewijzing en afwijzing van aanvragen heb ik nog geen informatie beschikbaar, omdat de aanvragen over 2015 nog niet zijn afgehandeld.
In het genoemde convenant van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met de provincies is bepaald dat een stuurgroep, waarin alle provincies zijn vertegenwoordigd, zal controleren of de uitvoering van het convenant en de verlening van bijdragen in de kosten van het opruimen van drugsafvaldumpingen op efficiënte en doelmatige wijze plaatsvindt. De werkgroep zal zo nodig verbeteringen voorstellen.
De stuurgroep rapporteert haar bevindingen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uiterlijk op 1 september van elk jaar waarin de verlening van de bijdragen aan de gemeenten en grondeigenaren heeft plaatsgevonden, inclusief een eindverslag van de uitvoering van het convenant en van de behaalde resultaten.
Klopt het dat in Brabant vorig jaar vier tot vijf miljoen euro kosten zijn gemaakt voor het opruimen van drugsafval? Welk percentage van deze kosten is door wie betaald?
In antwoord op vragen van de leden Oskam en Van Toorenburg (beiden CDA) van 8 september 20146 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer gemeld dat de gemiddelde opruimkosten per dumping € 20.000 zijn. In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat er in 2015 in Noord-Brabant 47 bij de LFO geregistreerde dumpingen waren, maar dat het werkelijke aantal dumpingen hoger ligt, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld en geregistreerd. Dit zou betekenen, uitgaande van gemiddelde opruimkosten van € 20.000 per dumping, dat de kosten voor het opruimen van drugsafval in Noord-Brabant in 2015 tenminste € 1 miljoen bedroegen.
Anderzijds laat de bij vraag 5 aangehaalde informatie van de provincie Noord-Brabant zien dat de feitelijk gemaakte kosten voor het opruimen van de 98 dumpingen in 2015 waarvoor vergoeding is aangevraagd gemiddeld veel minder dan € 20.000 per dumping bedroegen.
Ik kan vooralsnog niet aangegeven welk percentage van de gemaakte opruimkosten door wie is betaald. De ontvangen aanvragen voor vergoeding verschaffen mogelijk meer inzicht in de kosten en wie deze betaald heeft. Dit zal blijken uit de bij vraag 6 genoemde rapportage door de provincies per 1 september a.s.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat daders van dumping van drugsafval betalen voor de kosten van het opruimen daarvan? Om welk bedrag gaat dit? Hoe vaak komen deze kosten bij respectievelijk particulieren en gemeenten terecht? Om welk bedrag gaat het dan?
Ik heb geen overzicht van het aantal gevallen waarin daders van dumping van drugsafval betalen voor de opruimkosten daarvan. Indien het Openbaar Ministerie (OM) een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval kan een gemeente of grondeigenaar zich voegen in het strafgeding als benadeelde partij om zodoende de kosten van het opruimen, die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 februari 2015 een verdachte die drugsafval heeft gedumpt onder meer veroordeeld tot het betalen van € 1.011,34 aan schadevergoeding ten behoeve van de kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor het opruimen. In het vonnis is niet aangegeven wie de benadeelde partij is. De rechtbank Gelderland heeft op 31 juli 2015 voor hetzelfde soort delict een verdachte onder meer veroordeeld tot het betalen van € 23.227,33 aan schadevergoeding aan de gemeente Noordenveld voor de kosten die zijn gemaakt voor het opruimen.
Bent u van plan om, net als in Brabant via onder andere de project-groep «Samen Tegen Dumpen» gebeurt, in Gelderland nauwer te gaan samenwerken met alle betrokken partijen om dumping van drugsafval daar tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
In Noord-Brabant heeft de provincie het initiatief genomen om alle partijen die betrokken zijn bij het aanpakken van drugsdumpingen bijeen te brengen via onder andere de projectgroep «Samen Tegen Dumpen». Vanuit mijn departement wordt aan deze projectgroep deelgenomen. Als de provincie Gelderland daar prijs op stelt zal dat in deze provincie ook gebeuren.
Bent u bereid het oriënterend onderzoek van de provincie Brabant naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en een effectieve wijze om dit aan te pakken, te ondersteunen en waar mogelijk te versnellen, nu ook in andere provincies dumping van drugsafval toeneemt? Bent u bereid ook zelf onderzoek uit te laten voeren naar de maatschappelijke effecten en kosten van dumping van drugsafval?
Onderzoek naar effecten van bodemverontreiniging is een reguliere taak van de overheden die beheerder zijn van de bodem of de grond- en oppervlaktewaterlichamen die door de betreffende bodemverontreiniging aangetast kunnen worden. Een effectieve aanpak is mijns inziens slechts gelegen in het zo spoedig mogelijk adequaat opruimen van gedumpt afval. De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geboden cofinanciering beoogt dit te stimuleren.
Uiteraard is het nog beter de dumpingen te voorkómen. Daarop richt zich het beleid van mijn ministerie en de inmiddels goed ontwikkelde initiatieven van de provincies Noord-Brabant en Limburg, die de andere provincies eventueel tot voorbeeld kunnen nemen.
Over de maatschappelijke effecten en kosten van dumping van drugsafval is vanuit de provincies nadere informatie te verwachten in het kader van de rapportage over en de evaluatie van het convenant betreffende de cofinanciering van opruimkosten door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Hoe verhouden de uitspraken van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het matigen van de «war on drugs» bij de Commission on Narcotic Drugs zich tot uw inspanningen om drugscriminaliteit te bestrijden in Brabant en Gelderland? Bent u van plan die strijd ook te matigen of wilt u deze juist intensiveren?
De uitspraken van Staatssecretaris Van Rijn zijn gedaan bij de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties en zijn een pleidooi om binnen het internationale drugsbeleid de nadruk vooral op volksgezondheid te leggen. Dit is in grote delen van de wereld niet (voldoende) het geval. Zijn uitspraken moeten dan ook vooral in internationaal verband worden bezien.
Dat de Staatssecretaris dit zou uitdragen, is ook eerder aan uw Kamer gemeld, onder meer bij brief van 29 februari 20167 waarin staat dat één van de speerpunten van Nederland voor het internationale drugsbeleid gelegen is in het «borgen van een brede benadering van het volksgezondheidsperpectief op het werelddrugsprobleem.» Het verschuiven van de balans van misdaadbestrijding naar aandacht voor volksgezondheid heeft met name betrekking op drugsgebruikers, niet op drugsproductie en -distributie.
Er is geen intentie het Nederlandse beleid te veranderen: de grootschalige en georganiseerde misdaad die – ook in Nederland – achter de drugsproductie en -distributie zit moet worden aangepakt. Daar gaan we dan ook mee door.
Lange(re) wachttijden bij de inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een achterstand heeft met het controleren van vliegtuigen en met het medisch controleren van vliegers?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van achterstanden.
Wat betreft het medisch controleren van vliegers het volgende. Volgens EU-verordening 1178/2011 zijn de erkende keuringsartsen en keuringsinstanties verantwoordelijkheid voor het tijdig en juist uitvoeren van medische keuringen en het afgeven van de medische certificaten. De ILT houdt toezicht op deze artsen en centra en controleert vliegers niet zelf. Slechts in bijzondere gevallen is een keuringsarts verplicht het medisch dossier in te sturen voor overleg met de medisch beoordelaar van ILT. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn (zie ook antwoord op vraag 2).
Is er bij het controleren van vliegtuigen en het medisch controleren van vliegers door de Inspectie Leefomgeving en Transport sprake van een langere wachttijd dan gebruikelijk? Zo ja, welke problematiek ligt hieraan dan ten grondslag?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van een langere wachttijd.
Wat betreft de doorlooptijden van medische keuringen het volgende. Volgens genoemde Europese regelgeving mag een piloot zich tot 45 dagen voor de vervaldatum van het medisch certificaat laten keuren. Als er geen bijzonderheden of indicaties zijn, geeft de keuringsarts of -instantie een medisch certificaat af binnen de gestelde termijn.
Indien er wel bijzonderheden of indicaties zijn, moet eerst overleg plaatsvinden met de ILT voordat een certificaat kan worden afgegeven. Naar aanleiding van de fraude bij het EAMC zijn zoals bekend alle erkende keuringsartsen en keuringscentra eind vorig jaar extra geïnspecteerd. Naar aanleiding hiervan is de werkwijze aangepast, waarbij aan de artsen is gevraagd om zelf dossiers actief onder de aandacht te brengen bij de ILT. Gevolg hiervan is dat een groter aantal zaken dan voorheen aan de ILT wordt voorgelegd. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn.
Hoe wordt het probleem van lange(re) wachttijden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport aangepakt en/of opgelost?
Wat betreft de medische keuring wordt het werkproces verbeterd door ook de vervaldatum van medisch certificaat nog nadrukkelijker mee te wegen bij afhandeling van de werkvoorraad van de overlegverzoeken. Als er sprake is van operationele spoed worden zaken met voorrang behandeld.
Op welke wijze wordt contact gelegd met degenen die inspecties aanvragen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport over de mogelijk langere wachttijden?
Het aanvragen van een inspectie bij de ILT is niet mogelijk. De ILT heeft de artsen en instellingen in november 2015 schriftelijk geïnformeerd over mogelijke langere doorlooptijd bij medische keuringen indien er een zaak aan de ILT wordt voorgelegd.
De waardevermeerderingsregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra aanvragen energiepremie blijven op de plank liggen» op RTV Noord?1
Ja.
Is het waar dat er, sinds u op 18 december 2015 een wijziging aankondigde in de waardevermeerderingsregeling, geen enkele aanvraag is verwerkt door uitvoeringsinstantie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)?
Nee. Na 18 december 2016 zijn er nog 806 beschikkingen verzonden.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 18 december 2015 binnengekomen bij SNN?
Tot en met 18 maart 2016 zijn er nog 14.105 aanvragen bij het SNN binnengekomen.
Is het waar dat het ontbreken van informatie van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) de oorzaak is voor het niet verwerken van de aanvragen?
Voor het bepalen van de volgorde van aanvragen is sinds 18 december 2015 de datum van schademelding bij het CVW bepalend. Dit is gedaan zodat melders van schade waarvan op 31 januari 2016 nog niet is vastgesteld of deze door aardbevingen is veroorzaakt en of ze dus in aanmerking komen voor de waardevermeerderingsregeling, toch een aanvraag kunnen doen voor de regeling op het moment dat ze een definitief schaderapport ontvangen. Deze datum van schademelding bij het CVW is niet bekend in de aanvraagdossiers bij het SNN en mag met het oog op de privacywetgeving niet rechtstreeks door het CVW aan het SNN ter beschikking worden gesteld. Het SNN gaat aanvragers benaderen om de datum van schademelding toe te voegen aan hun aanvraagdossier. Het CVW stelt de datum van schademelding beschikbaar aan aanvragers. Zodra alle aanvragers hun datum van schademelding hebben toegevoegd aan hun aanvraagdossier, kan het SNN doorgaan met het behandelen van aanvragen.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u de problemen bij het CVW gaat oplossen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het niet verwerken van aanvragen zich verhoudt tot de eerder aangekondigde uitputting van het budget van de waardevermeerderingsregeling?2
Op dit moment is bijna 85 miljoen euro toegekend. Het subsidieplafond is daarmee nog niet bereikt. Tot en met 5 april 2016 zijn er 14.105 aanvragen bij het SNN binnen gekomen, die op dit moment nog moeten worden behandeld. De volgorde is van belang om te bepalen welke aanvragen binnen het budget vallen. Daarvoor moet aanvullende informatie worden opgevraagd bij de aanvragers. Het proces van afhandeling van de nog openstaande aanvragen kost daardoor meer tijd. Als alle ingediende aanvragen en aanvragen die op basis van schademeldingen (mensen kunnen nu nog in het schadeproces zitten) worden goedgekeurd, zou het subsidieplafond ruim worden overschreden. Daarover kan nu nog geen uitsluitsel worden gegeven. Als alle data van alle individuele aanvragen binnen zijn, kan het proces van afhandeling verder worden opgepakt.
Op welke manier gaat u de moties-Bosman c.s. uitvoeren?3
Het kabinet betrekt de moties bij de behandeling van de voorjaarsnota en zal uw Kamer dan informeren.
Kunt u aangeven hoe dit helpt bij herwinnen van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 7.
Het hoge aantal gevallen van longkanker in Brabant en het effect hierop van de intensieve veeteelt |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer longkanker in Brabant door intensieve veeteelt»?1
Ja.
Bent u bekend met het hoge aantal longkankerpatiënten in de regio en de vermeende relatie met ammoniak- en fijnstofuitstoot als gevolg van de intensieve veeteelt?
Momenteel loopt het grootschalige onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) waarin wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden. Over de resultaten zal ik u rond de zomer nader informeren.
De mogelijke relatie tussen intensieve veehouderij en longkanker is niet meegenomen in het VGO onderzoek. Bij de start van het onderzoek was er geen aanleiding deze mogelijke relatie nader te onderzoeken. Naar aanleiding van het genoemde bericht start de GGD in de regio Brabant per direct een verkennend onderzoek naar de relatie longkanker en veehouderij. De GGD geeft aan eind april a.s. met resultaten van dit onderzoek te komen. Deze resultaten wacht ik af.
In het verlengde hiervan is de Staatssecretaris van EZ voornemens de Gezondheidsraad te vragen een herijking uit te voeren van het advies uit 2012 inzake «Gezondheidsrisico rond veehouderijen», op basis van de resultaten van het VGO-onderzoek. Afhankelijk van de resultaten van het GGD-onderzoek zal worden bezien of het mogelijke risico op longkanker daarin meegenomen zal worden.
Klopt het dat er op dit moment nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen de uitstoot van de intensieve veeteeltsector en het verhoogd aantal longkankerpatiënten in de regio Brabant? Bent u bereid het mogelijke verband tussen intensieve veeteelt en longkanker te registeren? Zo ja, hoe en door wie wilt u dit laten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er aanleiding om naast registratie ook nader onderzoek te laten uitvoeren? Zo ja, bent u bereid de Gezondheidsraad te vragen om het advies uit 2012 omtrent de gezondheidsrisico’s rond boerderijen te herzien, en om aanvullend het risico op longkanker te onderzoeken? Zo ja, hoe lang zal dit onderzoek nodig hebben en kunt u de resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, met in achtneming van het voorzorgsprincipe en het verhoogd aantal longkankerpatiënten, er scherp moet worden gekeken naar het verstrekken van nieuwe vergunningen voor het houden van vee afwachtende het onderzoek?
Uit voorgaande antwoorden blijkt dat wij de signalen serieus nemen. Voor toepassing van het voorzorgbeginsel gelden namelijk algemene uitgangspunten, zoals wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s. Deze zijn bij ons op dit moment niet bekend. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is de GGD een verkennend onderzoek gestart en is de Staatssecretaris van EZ voornemens de Gezondheidsraad te vragen een herijking uit te voeren.
Het bericht ‘het energielabel-misverstand van minister Blok’ |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «het energielabel-misverstand van Minister Blok»?1
Ja.
Klopt de stelling in het artikel dat de ingebrekestelling door de Europese Commissie betrekking had op het feit dat Nederland de Europese Commissie inzake het energielabel onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de vertaling van de Europese richtlijn naar de Nederlandse situatie en de verankering daarvan in de nationale wetgeving?
Nee. Er liepen twee inbreukprocedures tegen Nederland. De eerste inbreukprocedure uit 2009 (2009/4205) was gestart omdat de Europese Commissie van mening was dat de regelgeving van Nederland niet voldeed aan artikel 7.1 van de EPBD waarin het energielabel is geregeld. Deze is op 16 juli 2015 afgesloten. Bij de tweede inbreukprocedure van 2010 (2012/0388) was de Europese Commissie van mening dat Nederland niet had voldaan aan de tijdige implementatie van de EPBD. Deze inbreukprocedure is op 25 februari 2016 afgesloten. Dit betekent dat de Nederlandse wetgeving alle noodzakelijke bepalingen bevat die volgens de EPBD in de nationale regelgeving moeten worden omgezet.
Klopt de stelling in het artikel dat «Brussel nog lang niet akkoord is met het Nederlandse natte vinger label» en dat de intrekking van de ingebrekestelling alleen betekent dat aan de informatieplicht is voldaan maar dat de inhoudelijke beoordeling van die informatie nog moet plaatsvinden?
Nee. De Europese Commissie heeft de eerste fase afgerond waarin wordt getoetst of de nationale regelgeving voldoet aan de eisen van de EPBD. Vervolgens is zij gestart met «de tweede fase» waarin getoetst wordt of de uitvoering van de wetgeving in de verschillende lidstaten ook conform de EPBD is. Hier heeft Nederland, net als vele andere EU lidstaten, op 28 juli 2015 vragen over gekregen in een EU-pilotprocedure. Op 29 oktober 2015 zijn de antwoorden naar de Europese Commissie gestuurd. Op 19 januari 2016 zijn aanvullende vragen gesteld door de Europese Commissie. Op 29 februari 2016 zijn ook deze antwoorden naar de Europese Commissie gestuurd. Ik zal in gesprek blijven met de Europese Commissie om te laten zien dat het Nederlandse energielabel volwaardig en betrouwbaar is.
Klopt het dat, gelet op het feit dat de inhoudelijke beoordeling door de Europese Commissie nog moet plaatsvinden, uw mededeling op rijksoverheid.nl: «De Europese Commissie stopt de procedure waarin werd onderzocht of het Nederlandse energielabel voor woningen wel voldoet aan de Europese regels. Een dreigende boete van 90 miljoen euro per jaar is daarmee van de baan,»2 onjuist is? Zo ja, bent u dan voornemens uw eerdere mededeling in te trekken en is dan de conclusie dat de dreiging van een boete van 90 miljoen euro per jaar nog niet van de baan is? Kunt u toelichten hoe zo’n «misverstand» heeft kunnen ontstaan?
Nee, dat klopt niet. Het feit dat de Europese Commissie, na acht jaar intensieve discussie, het met Nederland eens is dat er sprake is van volledige omzetting van de EPBD in de nationale wetgeving, acht ik een grote stap. Het Besluit energieprestatie gebouwen en de Regeling energieprestatie gebouwen definiëren de verplichtingen van het energielabel. Door het afsluiten van de twee inbreukprocedures zoals aangegeven in vraag 2, is de dreiging van een boete van de baan.
Dat daarnaast door de Europese Commissie vragen zijn gesteld over de uitvoering van de nationale wetgeving in relatie tot de EPBD is een volgende fase. Of daar een inbreukprocedure uit volgt is nu nog prematuur.
Zoals aangegeven is de Europese Commissie bezorgd over de manier waarop het energielabel in de praktijk tot stand komt en of er voldoende gehandhaafd wordt. Vorig jaar heb ik u uitgebreid geïnformeerd over het feit dat Nederland een geavanceerde systeem heeft opgebouwd dat een serieus energielabel oplevert met aanbevelingen die de woningeigenaar goed op weg helpen om energiebesparende maatregelen te nemen in zijn woning. Ik heb u op 17 maart 2016 in een brief (Kamerstuk 30 196, Nr.430) een onderzoek doen toekomen over de kwaliteit van de energielabels. Met een aantal verbeteringen en met het voortzetten van de handhaving door de Inspectie van de Leefomgeving en Transport (ILT) wil ik het komende jaar de kwaliteit verder vergroten. Ik heb er dan ook nog steeds vertrouwen in dat we de zorgen van de Europese Commissie kunnen wegnemen.
Als de dreiging van de boete inderdaad nog niet van de baan is, is Nederland bij een negatief eindoordeel deze boete dan ook verschuldigd over de lopende jaren?
Elke inbreukprocedure staat op zich zelf. Als in een procedure een EU-lidstaat de Europese Commissie niet kan overtuigen, dan kan de Commissie besluiten de lidstaat voor het Europese Hof van Justitie te dagen en verzoeken Nederland te veroordelen wegens het niet nakomen van haar verplichtingen. Bij niet-naleving van de uitspraak kan het Hof in een tweede procedure, op verzoek van de Commissie, Nederland een dwangsom en/of een boete opleggen. Een dergelijke boete en/of dwangsom gaat pas in vanaf het moment van de uitspraak door het Hof waarbij de boete en/of dwangsom wordt opgelegd.
Wanneer verwacht u dat er definitief duidelijkheid komt over het oordeel van de Europese Commissie over de wijze waarop Nederland de Europese regels inzake het energielabels toepast?
Daar doet de Europese Commissie geen uitspraken over.
Kunt u de brief van de Europese Commissie, waarin de intrekking van de ingebrekestelling is verwoord, naar de Kamer sturen?
De sluiting van de inbreukprocedure is onderdeel van een Commissiebesluit van 25 februari 2016 over het gehele pakket van inbreukprocedures tegen alle lidstaten. Als gevolg daarvan is in het register van inbreukbesluiten van de Commissie, dat openbaar toegankelijk is, opgenomen dat inbreukprocedure 2012/0388 is gesloten. Het register bevat data en besluiten, geen documenten. Er is geen brief verstrekt over de sluiting van inbreukprocedure 2012/0388.
Het energielabel |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht op NOS.nl «Afspraken energiezuinige huurwoningen worden niet gehaald»1?
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat de stand van zaken is van het energiezuinig maken van huurwoningen ten opzichte van de doelstellingen van het kabinet en welk deel van de 400 miljoen dat beschikbaar is in het kader van het Energieakkoord reeds gebruikt is?
De voortgang van de afspraken die in het Energieakkoord zijn gemaakt wordt jaarlijks gepubliceerd in de Nationale Energieverkenning (NEV). De laatste verkenning is in oktober 2015 gepubliceerd. Komend najaar wordt de volgende NEV verwacht. De stand van zaken betreffende het budget van 400 miljoen euro voor de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) per 1 maart 2016 is als volgt. Er zijn ruim 500 aanvragen ingediend voor een totaalbedrag van zo’n 55 miljoen euro. Daarvan is op dit moment bijna 34 miljoen euro verleend.
Kunt u bevestigen dat nog 1,8 miljoen huurwoningen voor eind 2020 het energielabel B moeten verkrijgen en dat maar 32 procent van de verhuurders zegt dat ze dat halen?
De doelstelling om in 2020 gemiddeld label B in de sociale verhuur te realiseren is een afspraak die in het kader van het Energieakkoord is gemaakt. De verhuurders zijn in eerste instantie aan te spreken op de voortgang en het behalen van deze afspraak. Ter ondersteuning van de ambitie heeft het Rijk afgesproken om 400 miljoen euro aan subsidie beschikbaar te stellen voor energiebesparing in de sociale huursector in de periode 2014–2017 via de Regeling stimulering energieprestatie huursector (STEP).
Uit de NEV 2015 blijkt dat versnelling nodig is in de huursector om de doelstellingen voor 2020 te halen, en ook dat deze doelstellingen nog binnen bereik liggen. Naast de genoemde STEP-regeling zijn de prestatieafspraken tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties die op basis van de Woningwet gesloten worden, van groot belang voor het halen van de doelstelling. De doelstelling is gemiddeld energielabel B. Dat betekent dat niet iedere afzonderlijke woning in 2020 een energielabel B hoeft te hebben.
Bent u bereid om woningcorporaties vooraf te financieren, zodat woningcorporaties meteen investeringsruimte hebben om hun woningen energiezuinig te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen redenen om aanvullende subsidiemogelijkheden te creëren. De 400 miljoen euro subsidie die het Rijk beschikbaar stelt voor verhuurders van sociale woningen via de STEP-regeling wordt, zoals afgesproken in het Energieakkoord, ingezet bij investeringen in energiebesparing van sociale huurwoningen in de periode 2014–2017. De middelen worden in 2018 en 2019 uitbetaald aan de verhuurders. De middelen hiervoor zijn gereserveerd op deze begrotingsjaren. De regeling betreft een eenmalige bijdrage aan de energetische verbetering van een woning. De verleende subsidies worden uitbetaald na voltooiing van de renovatie van de woning. De aanvragers regelen zelf de voorfinanciering van het subsidiebedrag. Dat kan uit eigen middelen of door het aantrekken van leningen (corporaties kunnen daarvoor geborgde leningen aangaan onder het WSW). Mijn beeld is dat in slechts een beperkt aantal gevallen de voorfinanciering van het subsidiebedrag een belangrijke belemmerende factor is bij de beslissing om al dan niet woningen naar energielabel B of beter te renoveren. Ik heb verder in de voortgangsbrief energiebesparing van 18 december 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 379) aangekondigd dat ik mogelijkheden zie om de STEP-regeling aantrekkelijker te maken, zodat hier meer gebruik van zal worden gemaakt. Hierover zal ik zoals toegezegd de Tweede Kamer in het voorjaar van 2016 nader informeren.
Op 26 januari 2016 meldde u ten aanzien van de uitvoering van de motie Ronnes (Kamerstuk 34 300 XVIII, nr. 12) dat u de uitkomsten van het in die motie gevraagde onderzoek verwacht in april 2016. Kunt u ook bovenstaande vragen daarbij betrekken? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde motie Ronnes (Kamerstuk 34 300 XVIII, nr. 12) gaat over het gebruik van het Nationaal Energiebespaarfonds dat leningen verstrekt aan eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaren om woningen energiezuiniger te maken en heeft geen betrekking op de huursector.