Massale illegale vogelvangst en vogelhandel in Nederland en over het ontbreken van toezicht hierop |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 16 mei 2016, die laat zien dat er jaarlijks tienduizenden vogels uit de Nederlandse natuur worden geroofd en illegaal worden verhandeld en dat controle en handhaving hierop ontbreekt?
Zoals is in mijn beantwoording van recente vragen van het lid Van Gerven1 heb aangegeven, wordt er door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) risicogericht controle en handhaving uitgevoerd bij grote vogelmarkten in Nederland. Daarbij wordt gecontroleerd op de legaliteit van de handel en op welzijns- en diergezondheidsbepalingen. Daarnaast verrichten de politie en de NVWA verschillende strafrechtelijke onderzoeken naar wildvang van vogels uit de Nederlandse natuur en de illegale handel die daarmee samenhangt.
Wat is uw reactie op het feit dat de bepaling in de Flora- en faunawet, die regelt dat alle Nederlandse vogels – mits geboren in gevangenschap – gehouden mogen worden, in de praktijk leidt tot het vangen van wilde vogels en tot het vals ringen van deze vogels? Deelt u de mening dat deze bepaling niet handhaafbaar is? Zo nee, waarom niet?
De vrijstelling op het houden van beschermde inheemse vogels, mits deze legaal zijn verkregen en gefokt in gevangenschap, leidt op zichzelf niet tot het vangen van wilde vogels.
Juist omdat deze vogels veel in gevangenschap worden gefokt en daarmee gemakkelijk legaal verkrijgbaar zijn, wordt de prikkel weggenomen om deze vogels in het wild te proberen te bemachtigen. Desondanks wordt er mee gefraudeerd en worden wilde vogels illegaal op het nest geringd, zoals uit de onderzoeken van politie en NVWA blijkt.
Deelt u de visie van de Verenigde Naties dat illegale handel in wilde dieren moet worden beschouwd als een ernstige vorm van criminaliteit en deelt u de mening van de criminoloog uit de uitzending dat de wildvang van de vogels vergelijkbaar is met de handel in ivoor; dat beide delicten grote gevolgen hebben voor de natuur? Zo ja, deelt u de mening dat de wildvangst van vogels nog onvoldoende en met te lage straffen bestraft wordt, dat er weinig prioriteit aan gegeven wordt en dat er weinig diepgaand rechercheonderzoek plaatsvindt, waardoor inzicht in omvang en de netwerken van deze illegale handel beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit mij aan bij de visie van de Verenigde Naties dat internationale illegale handel in wilde dieren en hun producten gezien moet worden als een ernstige vorm van criminaliteit. Ik maak mij zorgen over de internationale illegale handel in zaken als ivoor en neushoornhoorn, die in Afrika leiden tot gewelddadige stroperijactiviteiten, die voor olifanten en neushoorns een grote bedreiging vormen voor hun voortbestaan in de natuur. Daarbij speelt een grote rol dat in het zwarte circuit enorme bedragen worden neergeteld voor ivoor en neushoornhoorn.
De wildvangst en illegale handel in inheemse vogels in Nederland is van een andere orde, maar desondanks vind ik het roven van vogels uit de Nederlandse natuur net zo goed een ernstige zaak. Dat blijkt uit de handhavings- en opsporingsonderzoeken die in Nederland plaatsvinden. Bij dergelijke onderzoeken worden ook criminele activiteiten aangetroffen die bestraft worden door de rechter. Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Gerven2 is de strafmaat in Nederland behoorlijk hoog in vergelijking met andere EU-lidstaten en wordt hieraan in Nederland voldoende prioriteit gegeven.
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw antwoord op eerdere vragen te herzien en u in te spannen voor een verbod op vangmiddelen, bestemd voor beschermde vogels als wildzang, mussen, lijsters, reigers en merels?1
In het kader van de uitvoeringsregelgeving bij de nieuwe Natuurbeschermingswet is aan de provincies gevraagd welke vang- en dodingsmethoden voor beschermde vogels nodig zijn bij het toepassen van schadebestrijding en populatiebeheer.
Op basis van de informatie van de provincies en een advies hierover van de Raad voor Dierenaangelegenheden is de huidige lijst op enkele punten aangepast en opgenomen in de uitvoeringsregelgeving. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij de voorhang van de ontwerp uitvoeringsregelgeving Wet natuurbescherming4, waarover tevens een schriftelijk overleg is gevoerd met uw Kamer.5
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw eerdere reactie op eerdere vragen te herzien en zich in te spannen voor intensivering van toezicht en handhaving in het buitengebied? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?2
Ik blijf van mening dat binnen de bestaande capaciteit en ruimte van de NVWA voldoende aandacht wordt besteed aan de handhaving van en het toezicht op de natuurregelgeving in Nederland.
Bent u bereid deze beelden mee te nemen in uw reactie op eerdere vragen waarin u wordt verzocht tot het sluiten van vogelmarkten? Zo nee, waarom niet?3
De resultaten van controle en handhaving op vogelmarkten geven mij geen aanleiding tot het sluiten van deze markten. Sluiting van deze vogelmarkten zou de handel in vogels het illegale circuit in drijven, waardoor controle en handhaving nog veel lastiger wordt.
Schadetaxaties door het Groninger Taxatie Bureau |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Groninger Taxatie Bureau, dat namens het Centrum Veilig Wonen (CVW) schadetaxaties uitvoert?1
Ja.
Is het waar dat het Groninger Taxatie Bureau standaard alles afwijst?
Nee. De schade-experts die in opdracht van het Centrum Veilig Wonen werken, doen dat volgens het schadeprotocol van NAM en het Handboek Aardbevingsschade. Hierin is geen sprake van een standaard afwijsprocedure.
Is het waar dat mensen die schade vergoed willen zien, een contra-expertise moeten aanvragen?
Nee. Bewoners die schade melden krijgen bezoek van een eerstelijnsexpert. Deze expert schrijft een eerstelijnsrapport op basis waarvan schade vergoed wordt. Als een bewoner het niet eens is met de uitkomst van dit rapport kan hij/zij ervoor kiezen om, op kosten van CVW, een contra-expertise te laten uitvoeren. Als men het niet eens is met de uitkomst van de contra-expertise, of als de eerstelijns-expert en contra-expert het niet eens worden, kan men ervoor kiezen om de zaak voor te leggen aan de Arbiter Aardbevingsschade.
Is het waar dat deze contra-expertise op zijn beurt ook weer niet onafhankelijk is omdat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), samen met het CVW, bepaalt hoeveel uren hieraan besteed mogen worden?
Nee. De bewoner is vrij om zelf een contra-expert te kiezen die wordt betaald door het CVW volgens een vastgesteld uurtarief. Het aantal uren dat de contra-expert maximaal aan een specifiek geval besteedt is afhankelijk van het type pand en de aard van de schade.
Is het waardat het Groninger Taxatie Bureau alleen nagaat of het om bevingsschade gaat, en niet hoe groot de omvang is van de schade, waarvoor weer een andere expert moet komen?
De eerstelijnsschade-expert onderzoekt of de gemelde schade is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinning uit het Groningveld. Als dat het geval is geeft de schade-expert meteen een advies over de herstelmethodiek, op basis waarvan de kosten worden gecalculeerd. Hier wordt in principe één expert voor ingeschakeld. In sommige gevallen kan er aanleiding zijn om een specialist in te schakelen voor nader onderzoek. Als de bewoner het niet eens met de eerstelijnsrapportage kan een contra-expertise worden uitgevoerd. Bij vermoedens van andere oorzaken van schade in combinatie met aardbevingen is sprake van een complex schadegeval en gaat de zaak naar de Nationaal Coördinator Groningen voor verdere behandeling.
Is het waar dat het Groninger Taxatie Bureau, in gesprek met mensen, toezegt de schade volledig op te nemen in het schaderapport, maar dat dit in werkelijkheid juist helemaal niet gebeurt?
De schade-experts die in opdracht van CVW schademeldingen onderzoeken, waaronder die van het Groninger Taxatiebureau, zijn hiervoor gecertificeerd en werken volgens het schadeprotocol van de NAM en het Handboek Aardbevingsschade. Ik heb geen indicaties dat hiervan is afgeweken.
Is het waar dat, ondanks tegengestelde geluiden in de media, de primaire insteek van het CVW en de NAM toch is om de kosten voor schadevergoedingen zo laag mogelijk te houden?
NAM is wettelijk verplicht om alle schade als gevolg van de gaswinning te vergoeden. Als een causaal verband tussen gaswinning en de geleden schade is aangetoond, is NAM verplicht deze te herstellen of te vergoeden.
Is er bij de NAM en het CVW een kloof tussen de directie en de werkvloer, die ieder hun eigen gang gaan?
Mij hebben geen signalen bereikt van deze strekking.
Noodstroomvoorziening Borssele |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace: noodstroomvoorziening kerncentrale deugt niet»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom er geen milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd wordt voor de huidige vergunningsaanvraag onder verwijzing naar eerdere vergunningstrajecten, terwijl bij eerdere vergunningstrajecten geen m.e.r. werd uitgevoerd in verwijzing naar toekomstige vergunningstrajecten?
Bij iedere vergunningsaanvraag die m.e.r.-beoordelingsplichtig is beoordeelt de ANVS of de aangevraagde wijzigingen tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen leiden. Bij deze beoordeling wordt er noch een voorschot genomen op eventuele toekomstige wijzigingen noch wordt er gekeken naar wijzigingen uit het verleden. Feitelijk wordt alleen gekeken naar de voorliggende aanvraag en de eventuele gevolgen van die aanvraag. De huidige vergunningsaanvraag omvat het uitvoeren van elf maatregelen die de veiligheid van de Kerncentrale Borssele verder verhogen en het reviseren (het herschrijven en herstructureren) van de vergunning met als resultaat één gestructureerde vergunning met hierin alle wijzigingen van de afgelopen jaren
De ANVS heeft geoordeeld dat bij deze voorliggende wijzigingen geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat het niet nodig is om hiervoor een m.e.r. uit te voeren. De ANVS heeft deze m.e.r.-beoordeling op 25 september 2015 op haar website gepubliceerd. Op 7 april jongstleden is deze m.e.r.-beoordeling samen met de ontwerpbeschikking van de vergunning voor iedereen opengesteld voor zienswijzen. Er is in landelijke en lokale dagbladen een kennisgeving geplaatst over deze ter inzage legging en de mogelijkheid om zienswijzen in te brengen(oa. de Volkskrant, PZC en Staatscourant).
Deelt u de mening dat het Internationaal Atoomagentschap als best practice voorschrijft dat een kerncentrale via twee onafhankelijke transmissielijnen verbonden is met het elektriciteitsnet? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dit op?
Het Internationaal Atoomagentschap (IAEA) vereist een betrouwbare elektriciteitsvoorziening voor kerncentrales, het hebben van 2 aansluitingen op het elektriciteitsnet is volgens het IAEA een maatregel die hier een goede bijdrage aan kan leveren. Voor de kerncentrale Borssele is deze alternatieve netaansluiting verplicht doordat deze vastgelegd is in het veiligheidsrapport.
Is het waar dat kerncentrale Borssele in zijn vergunningsaanvraag uitgaat van de tweede netwerkaansluiting als eerste alternatieve stroomvoorziening?
Nee, er zijn meerdere opties. Bij een storing in het externe net zal wanneer de kerncentrale draait deze eerst overschakelen op eilandbedrijf en zijn eigen elektriciteitsbehoefte opwekken met de eigen generator. Bij een reguliere afschakeling of storing in de installatie zal de installatie automatisch omschakelen naar voeding vanuit het net via de starttransformatoren (1e-netaansluiting). Als deze omschakeling niet slaagt of in een onderhoudssituaties zal (handmatig) de alternatieve verbinding (2e-netaansluiting) bijgenomen worden. Daarnaast heeft de kerncentrale nog beschikking over de noodstroomvoorzieningen, 5 redundante noodstroomgeneratoren, een mobiele dieselgenerator en accu’s.
De tweede netwerkaansluiting zal in 2017 vervangen worden door een zwaardere verbinding met het 380 kV netwerk om de betrouwbaarheid nog verder te verhogen
Is het waar dat kerncentrale Borssele sinds 2015 slechts één verbinding heeft met het elektriciteitsnetwerk en zodoende de eerste alternatieve stroomvoorziening uit de vergunningsaanvraag de facto ontbreekt?
Nee, zoals in de vergunning ook vereist, heeft de kerncentrale naast haar reguliere aansluiting aan het elektriciteitsnet ook de beschikking over een alternatieve verbinding. Ik verwijs u hiervoor ook naar de kamerbrief over dit onderwerp die ik u op 23 mei jongstleden heb doen toekomen.2
Bestaat de enige noodstroomvoorziening van kerncentrale Borssele momenteel enkel uit vijf dieselgeneratoren? Zo nee, welke andere noodstroomvoorzieningen zijn er momenteel getroffen door kerncentrale Borssele?
Nee, de kerncentrale Borssele heeft de beschikking over een normale en een alternatieve netaansluiting. Pas wanneer deze beide niet beschikbaar zijn, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere van de noodstroomvoorzieningen bestaande uit de vijf redundante noodstroomgeneratoren. Eén van deze vijf noodstroomgeneratoren is voldoende om veilig te kunnen afschakelen. Daarnaast zijn er noodaccu’s en een mobiele dieselgenerator. Als gevolg van de post-Fukushima stresstest worden er dit jaar extra aansluitpunten gerealiseerd voor aansluiting van meerdere kleine mobiele dieselgeneratoren.
Klopt het dat deze verslechterde veiligheidssituatie nog tot minstens medio 2017 voort duurt?
Er is geen sprake van een verslechterde of onwenselijke situatie. Het feit dat een verbetermaatregel in 2017 gepland is ter verbetering van de netwerkaansluiting betekent niet dat er op dit moment een onveilige situatie is. Het is een verbetermaatregel die de veiligheid nog verder zal verhogen. Tot de implementatie van deze verbetermaatregel blijft de huidige alternatieve aansluiting intact.
Delen u en de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze is de werking geborgd van de dieselgeneratoren?
De noodstroomgeneratoren zijn opgenomen in een onderhoudsprogramma. De generatoren worden regelmatig getest. De ANVS houdt hier toezicht op.
Hoever boven de zeespiegel staan de dieselgeneratoren en betreft dit alle of slechts enkele dieselgeneratoren?
Drie van de 5 noodstroomgeneratoren zijn geschikt tot waterhoogten tot 6,7m+NAP. Twee noodstroomgeneratoren staan in gebouwen die ontworpen zijn voor waterhoogtes tot 7,3 meter+NAP. Bovenop deze ontwerpcriteria bestaan er nog marges tot 8,55 meter boven NAP (post-Fukushima stresstest). Ter referentie: de stormvloed van 1 februari 1953 bereikte 4,7m+NAP.
Deelt u de mening dat de in de vergunningaanvraag aangekondigde maatregelen een wijziging in de situatie betreft die mogelijke gevolgen kan hebben voor het milieu die middels een m.e.r. beoordeeld dient te worden? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus?
Nee, de ANVS heeft geoordeeld dat dit niet het geval is (zie ook vraag 2). Het Espoo verdrag is hier dan ook niet van toepassing. Deze beoordeling van de ANVS heeft vanaf 7 april jongstleden voor inspraak ter inzage gelegen op de website van de ANVS samen met de vergunningsaanvraag, de ontwerpbeschikking en alle daarop betrekking hebbende documenten. Er is dus voldaan aan het verdrag van Aarhus wat ondermeer betrekking heeft op inspraak van de bevolking.
Hoe verhoudt de verslechterde veiligheidssituatie zich met de afspraak uit het Borssele Convenant uit 2006 dat kerncentrale Borssele tot de 25% veiligste kerncentrales ter wereld dient te behoren om open te blijven tot 2033?
Er is geen sprake van een verslechterde veiligheidsituatie, zie antwoord vraag 7 en 8. Mijn ambtsvoorganger de Minister van Economische Zaken heeft u op 30 september 2013 het eerste rapport van de Benchmark commissie Borssele toegezonden.3 In 2018 zal de Benchmark Commissie weer rapporteren over de naleving van het Borssele Convenant.
Een kerncentrale is een zorgwekkend object voor omwonenden; op welke wijze zijn omwonenden geïnformeerd over de verslechterde veiligheidssituatie bij kerncentrale Borssele?
Zie antwoord vraag 12.
Is de dijk rond kerncentrale Borssele inmiddels verzwaard en opgehoogd?
Ja.
Is het waar dat Greenpeace en Wise een handhavingsverzoek hebben ingediend bij ANVS?
De ANVS heeft een gedetailleerd handhavingsverzoek ontvangen van Greenpeace en Wise. De ANVS zal binnen de daarvoor gestelde termijn een zorgvuldige reactie hierop geven. De ANVS ziet toe op de veiligheid van de kerncentrale in Borssele. Indien die veiligheid in het geding is, is de ANVS verplicht om handhavend op te treden.
Bent u bereid om kerncentrale Borssele stil te leggen totdat de ANVS beslist heeft over het handhavingsverzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom is in de conceptvergunning sprake is van een vergunning voor onbepaalde tijd in plaats van tot 31 december 2033, zoals vastgelegd in artikel 15a van de Kernenergiewet?
Artikel 15a van de Kernenergiewet brengt tot uitdrukking dat de vergunning voor de kerncentrale Borssele met ingang van 31 december 2013 alleen vervalt voor het gedeelte van de vergunning met betrekking tot het vrijmaken van kernenergie.
De vergunning is verleend voor onbepaalde tijd om te voorkomen dat na het buitengebruik stellen van de kerncentrale op 31 december 2033 de centrale direct daarna geen vergunning meer zou hebben. Als dit wel het geval zou zijn dan zou de centrale ook opeens de veiligheidseisen en voorschriften uit de vergunning missen terwijl er tot aan de fysieke ontmanteling nog wel degelijk radioactief materiaal aanwezig is en veiligheidsystemen nodig zijn om de reactor in veilige toestand te houden. Door de vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen wordt gegarandeerd dat tijdens de periode tussen het buiten gebruik nemen van de centrale en de feitelijke ontmanteling nog steeds alle veiligheidsmaatregelen van kracht zijn en hierop ook toezicht gehouden kan worden en er nog steeds een vergunnignhouder is die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid.
Het dierenleed door miljoenen subsidies voor luchtwassers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op het rapport van Wakker Dier «De nadelen van luchtwassers; miljoenen subsidies voor dierenleed», waaruit blijkt dat luchtwassers indirect leiden tot een slechter stalklimaat voor varkens, terwijl 50% van de varkens al kampt met longontsteking en/of pleuritis?1
Een luchtwasser haalt een groot deel van de ammoniak, geur en fijnstof uit stallucht voordat de lucht de stal verlaat. Luchtwassers zorgen voor de zuivering van de uitgaande lucht, waarmee de uitstoot van deze stoffen wordt beperkt en ongewenste effecten voor milieu, natuur en volksgezondheid worden verminderd.
Luchtwassers worden vooral toegepast bij stallen die dicht zijn. In dichte stallen wordt het stalklimaat onder andere bepaald door ventilatie. Het al dan niet aanwezig zijn van een luchtwasser heeft daarop geen directe invloed.
In de huidige regelgeving ten aanzien van emissies kan de ondernemer zelf kiezen of hij door brongerichte maatregelen in de stal, dan wel met nageschakelde technieken, aan de eisen wil voldoen.
Om te kunnen voldoen aan strengere ammoniakemissie reductie-eisen zijn in een aantal provincies (Noord-Brabant en Limburg) luchtwassers noodzakelijk bij nieuw- en of verbouw.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport dat luchtwassers niet goed zijn voor dieren en dat het, vanwege het dierenwelzijn en de diergezondheid, beter is om geen luchtwassers aan te schaffen maar om te investeren in bronmaatregelen die de vorming van ammoniak en fijnstof tegengaan door bijvoorbeeld inkrimping van de veestapel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Wageningen Universiteit, Stichting Milieukeur en Wakker Dier dat veehouders die investeren in luchtwassers weinig tot geen bronmaatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld (subsidies, belastingvoordelen) er in de laatste vijf jaar aan luchtwassers is besteed? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoeveel bedrijven er in de laatste vijf jaar gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling en/of belastingvoordelen? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de conclusies van Wakker Dier dat er sinds 2005 38 miljoen euro belastinggeld besteed is aan luchtwassers?
Wanneer een stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) kan de ondernemer in aanmerking komen voor de fiscale regelingen Milieu Investeringsaftrek (MIA) en Vervroegde afschrijving milieu-investeringen (Vamil). De afgelopen 5 jaar is voor luchtwassers circa € 3,5 – 4,0 mln toegekend aan circa 650 bedrijven. Deze aantallen zijn schattingen omdat de bedragen een afgeleide zijn van de investeringen in MDV-stallen.
Voor de subsidieregelingen gecombineerde luchtwassystemen, fijnstofmaatregelen en integraal duurzame stallen is in de laatste 5 jaar respectievelijk € 14 mln, € 10 mln en € 0,2 mln uitbetaald aan circa 300 bedrijven. Alle aanvragen voor het verlenen en uitbetalen van een subsidie zijn administratief gecontroleerd. Daarnaast zijn – in het kader van het verlenen en uitbetalen van een subsidie en in het kader van de instandhouding – steekproefsgewijs fysieke controles uitgevoerd door de NVWA. In de periode 2011 tot en met 2016 zijn op ongeveer 70 bedrijven fysieke controles uitgevoerd. In totaal zijn 4 onvolkomenheden geconstateerd en die hebben geleid tot een verlaging of intrekking van de subsidie.
Kunt u aangeven hoeveel melkveebedrijven er in de laatste drie jaar gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling voor luchtwassers? Deelt u de mening dat luchtwassers leiden tot potdichte stallen, omdat veehouders de efficiëntie van luchtwassers hoger achten als de stal luchtdicht wordt gemaakt? Erkent u dat de aanschaf van luchtwassers in de melkveehouderij zal leiden tot steeds meer koeien die het hele jaar opgesloten worden in stallen? Erkent u dat deze trend ingaat tegen de maatschappelijke behoefte aan weidegang voor koeien en aan de ambities van het kabinet om deze weidegang te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Melkveebedrijven hebben geen gebruik gemaakt van een subsidieregeling voor luchtwassers. De luchtwassers zijn in eerste instantie ontwikkeld voor de varkens- en pluimveeveehouderij. Deze stallen worden mechanisch geventileerd, waardoor het relatief eenvoudig is om alle uitgaande lucht via een luchtwasser te leiden. Nieuwe ontwikkelingen maken de toepassing van luchtwassers ook in andere stallen mogelijk. Een voorbeeld is het reinigen van de lucht van de mestkelder en de vloer met een luchtwasser.
Een melkveehouder heeft de keuze uit verschillende stalsystemen om de ammoniakemissie te verminderen. De meeste van deze systemen richten zich op het verminderen van de uitstoot van ammoniak via de vloer. Daarnaast wordt de ammoniakemissie verlaagd door het toepassen van voer- en management-maatregelen en van weidegang. Toepassen van weidegang en voer- en managementmaatregelen wordt gefaciliteerd via bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij. Ik heb op dit moment geen indicatie dat het gebruik van luchtwassers de toepassing van weidegang vermindert.
Kunt u aangeven hoeveel van de gesubsidieerde bedrijven er in de afgelopen vijf jaar gecontroleerd zijn? Zo nee, waarom niet? Welke tekortkomingen zijn er geconstateerd en hoe is er gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de subsidies en/of belastingvoordelen voor luchtwassers te beëindigen, vanwege de nadelige gevolgen voor de diergezondheid en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit geld beschikbaar te stellen voor veehouders die willen investeren in een echte duurzame veehouderij waarbij varkens de beschikking hebben over stro, een uitloop met frisse buitenlucht en de mogelijkheid om te wroeten en het nemen van een modderbad en koeien weidegang krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment bestaan geen aparte subsidieregelingen voor luchtwassers. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik zijn niet voornemens om de luchtwasser uit de maatlat duurzame veehouderij te schrappen. Luchtwassers zijn belangrijk en effectief om in mechanisch geventileerde stallen ongewenste emissies vergaand terug te dringen. Zo kan worden voldaan aan de milieu en natuurdoelstellingen.
Naast vermindering van de ammoniakemissie moet een MDV-stal integraal duurzaam zijn en voldoen aan extra maatregelen ten aanzien van dierenwelzijn, diergezondheid, brandveiligheid, bedrijf en omgeving, energie en fijnstof.
Bent u bereid om de luchtwassers te verwijderen uit de Maatlat Duurzame Veehouderij, gezien de nadelige gevolgen van luchtwassers voor de gezondheid en het welzijn van dieren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Nederlandse vogels massaal uit de natuur geroofd’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vogels massaal uit de natuur geroofd»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dat op grote schaal vogels illegaal gevangen, gehouden en verhandeld worden?
Ik kan de in het bericht genoemde gegevens niet bevestigen. Wel is uit onderzoek van de handhavingsdiensten bekend dat dit soort illegale praktijken in Nederland plaatsvinden, hetgeen ik afkeur.
Beschikt u over nauwkeurige cijfers betreffende de omvang en ontwikkelingen van deze vorm van stroperij? Zo ja, wat zijn volgens u de gevolgen voor de natuur van deze stroperij? Zo nee, hoe komt het dat u daar geen zicht op heeft en wat kan hieraan gedaan worden?
Nee, ik beschik niet over dergelijke cijfers, want in de registraties van politie, justitie en de NVWA worden deze stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Deze vorm van stroperij vormt naast andere bedreigingen waar ze last van hebben, zoals verlies van broed- en foerageergebied en veranderingen in het milieu, een extra bedreiging voor de in het wild levende vogels in Nederland.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voldoende capaciteit om overtredingen op te sporen en waar nodig in te grijpen? Zo nee, hoe bent u van plan deze capaciteit op te schalen?
De NVWA beschikt over 20 inspecteurs die zich bezig houden met controle en opsporing op het gebied van de natuur- en bijbehorende welzijnsregelgeving. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Van Gerven2 heb aangegeven beschouw ik deze capaciteit als voldoende binnen de gegeven mogelijkheden en prioriteiten ten aanzien van het totale werkterrein van de NVWA.
Klopt het dat de ruim 400 vogelmarkten in Nederland de spil vormen in de vogelhandel en bent u bereid deze markten onder verscherpt toezicht te stellen? Zo ja, op welke manier en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in 2015 melding gekregen van 210 vogelmarkten in Nederland. In het kader van de Dierenwelzijnsregelgeving is gekozen voor het stellen van regels aan dergelijke markten.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven controleert de NVWA met enige regelmaat beurzen, vogelmarkten en tentoonstellingen op de legaliteit van de aanwezige vogels.3 Dit heeft geleid tot een beperkt aantal inbeslagnames. Ik heb de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken. Ik zie op grond hiervan geen aanleiding om het toezicht op vogelmarkten te verscherpen.
Het bericht ‘Aruba koopt Valero raffinaderij met vervuilde grond en al’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aruba koopt Valero raffinaderij met vervuilde grond en al»1 en het bericht «Heropening raffinaderij gepland op 1 augustus»?2
Bent u bekend met de problematiek op het eiland Curaçao met de ISLA raffinaderij?
Bent u bekend met het bedrag waarvoor de ISLA raffinaderij destijds door Curaçao is gekocht?
Ja
In hoeverre is er een sluitende business case voor de aankoop van de Valero raffinaderij door het land Aruba?
Over de businesscase voor de aankoop en leaseconstructie van de raffinaderij en de economische meerwaarde van de heropening van de raffinaderij is mij geen nadere informatie dan uit mediaberichtgeving bekend, aangezien het hier een landsaangelegenheid betreft. In hoeverre deze informatie betrouwbaar is, is mij ook niet bekend.
Het College Aruba financieel toezicht (CAft) zal op basis van de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft), voor zover er sprake is van consequenties voor de (meerjaren)begroting van Aruba, uiteraard toetsen welke financieel-economische consequenties de deal met Valero en CITGO heeft en of deze als zodanig budgettair correct verwerkt worden in de begroting, en hierover adviseren aan de regering van Aruba.
In hoeverre ziet u gelijkenis tussen de aankoop van de ISLA raffinaderij door Curaçao in 1985 en de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba dit jaar?
Naar wat ik uit de media verneem, is de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba nog niet afgerond. Ook het Arubaanse parlement zal zich hier nog over moeten uitspreken.
In hoeverre sprake is van een gelijkenis met de aankoop van de ISLA op Curacao in 1985, kan ik op grond van de beperkt beschikbare openbare informatie niet beoordelen.
Gaat de aankoop van de Valero raffinaderij zorgen voor economische meerwaarde voor Aruba? Zo ja, hoeveel banen levert deze aankoop op of worden behouden met deze aankoop die anders zouden verdwijnen?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke andere kosten heeft Aruba aan de aankoop van de raffinaderij naast de (symbolische) aanschafkosten van de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke economische meerwaarde gaat er op Aruba verloren doordat Grupo Piñera besluit geen nieuw resort te bouwen op Aruba door het heropenen van de raffinaderij?
Over de economische meerwaarde van de opening van een nieuw resort door Grupo Piñera is mij geen nadere informatie bekend.
In hoeverre is het schoonmaakfonds toereikend om de kosten voor het reinigen van de vervuilde grond te betalen? Hoe wordt dit fonds de komende jaren op een bedrijfseconomisch haalbare manier aangevuld tot een voldoende bedrag? Welke kosten moet Aruba daarna maken om van industriegrond naar bijvoorbeeld woonbestemming te gaan?
De afspraak over schoonmaak die Aruba al in 1989 maakte met de voorganger van Valero, behelst een beperkte verantwoordelijkheid tot het schoon achterlaten van de oppervlakte van het terrein. Verontreiniging in de grond, valt niet onder deze afspraken en Valero kan dus, volgens berichtgeving van Aruba in de media, niet verantwoordelijk worden gehouden voor het reinigen van dergelijke verontreiniging.
Het schoonmaakfonds van Valero bevat nu zo'n 19 miljoen florin. Dat zou toereikend moeten zijn voor het voldoen aan de bovengenoemde afspraken, volgens Aruba. In berichtgeving hierover in de media wordt door Minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu, De Meza, verder gesteld dat voor schoonmaak van de grond nog 20 a 30 miljoen dollar nodig is, en dan nog zal het nooit geschikt meer worden voor woningbouw, hooguit industrie.
Welke omvang heeft de ongecontroleerde asbestopslag? Welke kosten zitten er verbonden aan het opruimen hiervan?
De omvang van de asbestopslag en kosten voor eventuele opruimen daarvan zijn mij niet bekend.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat de aankoop van deze raffinaderij Aruba meer afhankelijk maakt van Venezuela gezien de pijpleiding voor de aanvoer van noodzakelijk gas uit Venezuela?
Er is inderdaad sprake van een pijpleiding die de aanvoer van het voor het beoogde productieproces noodzakelijke gas zal moeten zorgen. Daarvoor dient de raffinaderij eerst omgebouwd te worden. Ook zal deze pijpleiding, als deze er komt, pas operationeel worden nadat de raffinaderij is geopend.
Uiteindelijk is het vooral CITGO die afhankelijk is van de aanvoer van gas vanuit Venezuela voor de exploitatie van de raffinaderij. Die afhankelijkheid is wederkerig, aangezien de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PDVSA eigenaar is van CITGO.
Van toegenomen afhankelijkheid van het land Aruba van Venezuela lijkt met deze gasleiding en daarbij behorende gewijzigde productieproces beperkt sprake.
In hoeverre is de doelstelling van groene raffinaderij haalbaar voor deze raffinaderij? Welke impact heeft het niet halen van de secundaire doelstellingen, namelijk het kweken van algen, op deze doelstelling?
Het opwerken, raffineren en consumeren van olie(producten) is per definitie niet duurzaam te noemen. De regering van Aruba hecht echter sterk aan haar «groene» doelstellingen en zal er dus ook veel aan gelegen zijn om de raffinaderij zo duurzaam mogelijk te laten opereren. Op grond van de openbare berichtgeving lijkt Aruba dwingende afspraken gemaakt te hebben met de gebruiker van de raffinaderij het proces zo milieuvriendelijk mogelijk vorm te geven, bijvoorbeeld door in het productieproces gebruik te maken van gas.
Aruba zet haar beleid om op termijn (streven: 2020) 100% duurzaam te voorzien in de eigen energiebehoefte (m.b.v. wind- en zonne-energie) overigens ook na heropening van de raffinaderij, door.
In hoeverre komen de ambities van het Koninkrijk der Nederlanden om meer duurzame energie op te wekken overeen met de aankoop van een olieraffinaderij door Aruba? Welke balans kan Aruba opmaken als Citgo na de leaseperiode van vijftien jaar besluit geen verder gebruik te maken van de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 9 en 12.
In hoeverre deelt u de mening dat de gevolgen van de aankoop van deze raffinaderij door Aruba nooit tot kosten voor Nederland mogen leiden?
De aankoop en heropening van de raffinaderij door Aruba is een landsaangelegenheid. Dit geldt ook voor (toekomstige) financiële gevolgen daarvan.
In hoeverre is er sprake van een financieel risico en schuldenprobleem met betrekking tot de aankoop van de raffinaderij voor de toekomst?
Het CAft zal als toezichthouder de eventuele financiële gevolgen van de aankoop en heropening van de raffinaderij op de meerjarige begroting van Aruba en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën uiteraard bezien. Het CAft zal daarover op basis van de LAft aan de regering van Aruba, en indien nodig aan de Koninkrijksregering, adviseren.
Is de aankoop van de Valero raffinaderij voorgelegd aan het CAFT (College Aruba Financieel Toezicht)? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 14 en 15.
De misleidende uitspraken van de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ed Nijpels: «Onbestaanbaar dat de VVD geen leiding neemt in klimaatdebat»»1 en herkent u zich in het beeld dat u vooral wordt lastig gevallen door liberale Kamerleden op het energiedossier?
Ik ben bekend met dit bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik op het energiedossier door liberale of andere Kamerleden word lastig gevallen.
Klopt de bewering van de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord dat de kostendaling van wind op zee «inmiddels (....) op 47 procent in 2020 staat», aangezien dit niet overeenkomt met uw recente brief aan de Kamer (Kamerstuk 33 561, nr. 25) waarin u stelt dat pas in 2023 de 40% kostenreductie wordt behaald? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
De 47% kostenreductie van windenergie op zee waar de voorzitter van de Borgingscommissie naar verwijst, betreft de potentiële kostenreductie die het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Wind op Zee mogelijk acht voor 2020. Dit betreft een inschatting van de betrokken partijen bij het TKI. Voor mij staat voorop dat de afgesproken kostenreductie van 40% in 2023 ten opzichte van het kostenpeil in 2014 in ieder geval gehaald wordt. Het is uiteraard mogelijk dat een grotere kostenreductie wordt behaald als de biedingen in de tenders die in de periode 2016 – 2019 plaatsvinden lager liggen dan de gestelde maximumbedragen in de tenders die aansluiten bij het ingroeipad naar een kostenreductie van 40%.
Klopt het dus dat er geen enkel windmolenpark op zee uit het energieakkoord tegen een 40% kostenreductie wordt aanbesteed?
In het Energieakkoord is afgesproken dat in de periode 2014 – 2023 de kosten per kilowattuur van windenergie op zee geleidelijk tot 40% moeten afnemen. De maximale tenderbedragen die ik voor de vijf windparken uit het Energieakkoord hanteer zijn in lijn met dit reductiepad vastgesteld. Voor geen van deze parken geldt zodoende een maximum tenderbedrag dat overeenkomt met de volledige kostenreductie van 40%. De exacte kostenreductie die bereikt wordt is overigens afhankelijk van de hoogte van de winnende biedingen in de tenders.
Klopt de bewering dat Nederland jaarlijks zo’n 10 miljard euro toelegt op fossiele energie (directe en indirecte subsidies)? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen en kunt u daarbij ook aangeven hoeveel belasting fossiele energiegebruikers in Nederland jaarlijks betalen (direct en indirect)? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
De heer Nijpels refereert aan de studie «How large are global energy subsidies» van het Internationaal Monetair Fonds. De bewering uit dat rapport dat Nederland jaarlijks circa 10 miljard euro toelegt op fossiele energie wordt door de heer Nijpels geciteerd. Ik heb op 16 juni 2015 Kamervragen over dit rapport beantwoord (Aanhangsel II, 2014/2015, nr. 2573). Daarin geef ik aan dat fossiele brandstoffen in Nederland niet worden gesubsidieerd, ook niet via fiscale maatregelen. Wel is het zo dat sommige accijnzen in Nederland niet worden opgelegd. De reden daarvoor zijn internationale verdragen waaraan het kabinet niet kan tornen. Tevens wordt de degressieve tariefstructuur in de energiebelasting regelmatig beschouwd als subsidie voor fossiele energie. Ten onrechte, omdat deze tariefstructuur geldig is ongeacht of het gaat om fossiele of om hernieuwbare energie. Er is gekozen voor deze tariefstructuur om de concurrentiepositie van het bedrijfsleven ten opzichte van buitenlandse concurrenten te waarborgen. Ook in andere landen gelden voor het bedrijfsleven per saldo lagere tarieven dan voor kleinverbruikers.
In het artikel stelt de heer Nijpels verder dat windenergie, indien rekening wordt gehouden met de vermeende subsidies aan fossiele energie, de goedkoopste energiebron is die we nu hebben. Aangezien ik het niet eens ben met de stelling dat fossiele energie wordt gesubsidieerd, ben ik het ook niet eens met deze stelling van de heer Nijpels. Deze uitspraken zijn voor rekening van de heer Nijpels.
Klopt de bewering dat windenergie veruit de goedkoopste energie is die we nu hebben? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iemand die dergelijke misleidende uitspraken doet, ongeschikt is als voorzitter van de borgingscommissie van het energieakkoord?
Nee. Ik vind dat de heer Nijpels op uitstekende wijze invulling geeft aan zijn rol als voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord.
Het feit dat Milieudefensie de Staat voor de rechter heeft gedaagd om gezonde lucht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieudefensie daagt Staat voor rechter om gezonde lucht»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Wat ademen wij in» van Milieudefensie2 en het feit dat Nederland op ten minste 11 plekken nog altijd niet voldoet aan de norm voor stikstofdioxide (NO2)?3
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Klopt de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat waarschijnlijk pas in 2020 alle overschrijdingen voorbij zijn? Vindt u ook dat dit te lang duurt, gezien het feit dat er jaarlijks duizenden mensen eerder overlijden door ongezonde lucht?
Uit de laatste monitoring van december 2015 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) blijkt dat de luchtkwaliteit sterk is verbeterd en dat het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijding is gedaald. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Op basis van de huidige inzichten constateert het RIVM dat er naar verwachting in 2020 geen luchtkwaliteitknelpunten ten aanzien van NO2 meer zijn. Met het NSL en het actieplan luchtkwaliteit worden maatregelen getroffen om de resterende knelpunten aan te pakken en de luchtkwaliteit te verbeteren.
Aan het eind van dit jaar brengt het RIVM de jaarlijkse monitoringsrapportage uit in het kader van Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hiermee wordt een landelijk beeld van de luchtkwaliteit in 2015 gegeven.
Bent u bereid om de resultaten van het onderzoek van Milieudefensie mee te nemen in het actieplan dat is verzocht in de motie Cegerek en Van Tongeren?4 Zo ja, welke aanpassingen heeft dit tot gevolg in het actieplan? Zo nee, waarom niet?
De monitoring van het NSL, zoals deze jaarlijks wordt opgesteld door het RIVM, is voor mij leidend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit. Ik heb het RIVM gevraagd de uitkomsten van het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de monitoring. Aan het eind van het jaar zal het RIVM de monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Deze rapportage geeft een landelijk beeld van de luchtkwaliteit en inzicht in waar zich nog knelpunten voordoen. Op basis hiervan zal ik samen met decentrale overheden bezien in hoeverre aanpassingen in het actieplan nodig zijn.
Welke stappen worden genomen om de luchtkwaliteit buiten Amsterdam en Rotterdam, bijvoorbeeld in Arnhem en Maastricht, te verbeteren aangezien de € 16 miljoen aan extra middelen niet voor andere steden dan Amsterdam en Rotterdam beschikbaar zijn? Is hier voldoende budget voor? Welk budget zou er nodig zijn om het behalen van de norm in de gebieden buiten Amsterdam en Rotterdam te versnellen?
Voor de verbetering van de luchtkwaliteit zijn in het kader van het NSL middelen ter beschikking gesteld aan decentrale overheden voor het treffen van maatregelen. Met deze middelen en de maatregelen uit het actieplan, wordt gewerkt aan het halen van de grenswaarden en het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Zoals ook in antwoord op vraag 4 aangegeven zal het RIVM aan het eind van dit jaar de monitoringsrapportage over 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald, deze rapportage wordt zoals gebruikelijk met uw Kamer gedeeld. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Bent u bereid het actieplan waar mogelijk te versnellen en indien nodig te verbeteren, zodat de luchtkwaliteit overal in Nederland ver voor 2020 aan de eisen voldoet? Zo ja, kunt u de aanpassingen en versnellingen die u doet met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij verduidelijken waarom het ver voor 2020 behalen van de normen niet mogelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
De bescherming van broedvogels in het waddengebied |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Waddenlanden moeten broedvogels redden»?1
Ja.
Stroken de beweringen van het Gemeenschappelijk secretariaat van de Waddenzee met uw cijfers over de stand van de broedvogels in de Waddenzee?
Ja. De beweringen van het Gemeenschappelijk Waddenzeesecretariaat zijn gebaseerd op de monitoringsprogramma’s van de drie Waddenzeelanden welke vervolgens gezamenlijk worden geanalyseerd en gepresenteerd.
Deelt u de mening dat intensievere samenwerking nodig is tussen de drie waddenlanden om de broedvogel te beschermen tegen uitsterving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u de invulling van deze samenwerking voor zich?
Het is dankzij de nauwe jarenlange samenwerking tussen de drie waddenlanden dat er een goed beeld ontstaat van de stand van de broedvogels in het gehele Waddengebied.
Door deze goede en intensieve samenwerking is er nu ook een Actieplan broedvogels gepresenteerd, waarbij het duidelijk is dat voor een adequate uitvoering er een gezamenlijke opgave ligt en er een goede coördinatie tussen de drie landen nodig is en blijft.
Welke directe rol ziet u weggelegd voor Nederland inzake het in stand houden van de broedvogel in het gehele Waddenzeegebied?
In trilateraal Waddenzee verband, een samenwerking met Duitsland en Denemarken, is recent het «Actieplan Broedvogels» vastgesteld. De Nederlandse studie «Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2011–2013» heeft hier mede aan ten grondslag gelegen. In dit verband verwijs ik ook graag naar mijn antwoorden op de vragen gesteld door mevrouw Koser-Kaya over deze problematiek, van 29 maart jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2078).
Ten aanzien van de opgave die er voor Nederland ligt in de uitvoering van de maatregelen zoals aangegeven in het genoemde Actieplan Broedvogels, ben ik inmiddels via het Programma «Naar een Rijke Waddenzee» gestart met een breed gedragen offensief in Nederland. Mijn inzet is dat de betrokken beheerders en overheden vanuit ieders verantwoordelijkheid zich zullen inspannen om deze achteruitgang van het broedsucces te keren. In gezamenlijkheid moeten de juiste beheermaatregelen getroffen worden die haalbaar en nageleefd kunnen worden. Conform de aanbevelingen uit het Actieplan Broedvogels zal de inzet vooral op beheerniveau liggen. Veel van de aanbevelingen van het Actieplan Broedvogels zijn ook opgenomen in het conceptbeheerplan Natura 2000 voor de Waddenzee.
Ziet u reden om het huidige beleid ten aanzien van de bescherming van broedplaatsen van deze vogels te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdskader zal dit zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de terreinbeheerders van de broedplaatsen om zodoende betere broedomstandigheden te creëren voor deze vogels?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat in Nederland meer partijen bij het beheer en de bescherming van het Waddengebied betrokken zijn; herkent u zich in dit gegeven? In hoeverre hindert dit een effectief beleid ten behoeve van de bescherming van broedvogels in Nederland?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de effectiviteit van het beleid ten behoeve van de bescherming van broedvogels wordt gehinderd door de betrokkenheid van meerdere partijen bij het beheer.
Ten behoeve van een afgestemd en effectief beheer werken betrokken partijen in Nederland goed samen in de Beheerraad Waddenzee. Via de Beheerraad wordt regie gevoerd over de aanpak van het broedvogelbeheer voor het Nederlandse deel van de Waddenzee.
Het gebruik van chroom-6 verf bij de NS-Werkplaats in Tilburg |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Honderden te werk gestelde Tilburgers mogelijk blootgesteld aan giftig chroom-6»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tussen 2004 en 2011 581 deelnemers aan een re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats in Tilburg in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld met gezondheidsklachten?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
De gemeente Tilburg geeft aan dat mensen zich met vragen of voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Volgens de gemeente Tilburg hebben zich daar tot 23 mei 128 mensen gemeld. 64 van hen hebben zich gemeld voor een gericht medisch gesprek.
Hoeveel mensen hiervan gezondheidklachten hebben is bij mij niet bekend.
Kunt u nader inzicht geven in of er bij re-integratietrajecten voldoende aandacht besteed wordt aan arbeidsomstandigheden en veiligheid? Welke verbeteringen kunnen hierin aangebracht worden?
Het uitvoeren van re-integratietrajecten is een puur decentrale gelegenheid. Ik beschik daardoor niet over overkoepelende gegevens over de arbeidsomstandigheden bij re-integratietrajecten.
In hoeverre zijn de deelnemers aan het re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats beschermd tegen giftige verf? Wie droeg bij de werkzaamheden verantwoordelijkheid voor een adequate bescherming van de deelnemers? In hoeverre is er gedurende de periode van 2004 tot nu contact geweest over de bescherming van werkenden tegen giftige stoffen op de NS-Werkplaats in Tilburg tussen de NS, de gemeente Tilburg en de arbeidsinspectie/Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft geen kennis van de situatie in die periode over de bescherming van de deelnemers aan het traject. Er is in die periode geen contact geweest met de NS en/of de gemeente Tilburg over dit onderwerp.
Volgens informatie op de website van de gemeente Tilburg hebben de deelnemers aan het re-integratietraject persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen die hen bij juist gebruik voldoende bescherming boden.
Volgens informatie van de NS is er geregeld overleg geweest over de werkzaamheden tussen de gemeente Tilburg en de NS. NS geeft aan dat Nedtrain persoonlijke beschermingsmiddelen en arbeidsmiddelen beschikbaar heeft gesteld.
Wie kan er aansprakelijk gesteld worden voor eventuele gezondheidsschade bij de deelnemers? Deelt u de mening dat de deelnemers aan re-integratietrajecten op de NS-Werkplaats in Tilburg recht hebben op dezelfde tegemoetkoming als werknemers van NedTrain en bij defensie die bij hun werk ook in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Bent u bereid de deelnemers de mogelijkheid te bieden om zich medisch te laten onderzoeken door een onafhankelijk medisch bureau? Bent u bereid de deelnemers in geval van gezondheidsschade financieel tegemoet te komen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Zo is het ook niet aan mij om uitspraken te doen over het recht op tegemoetkoming, noch om eventuele gezondheidsschade van de deelnemers financieel te vergoeden.
Op dit moment heeft NS volgens informatie van NS 1 concrete schadeclaim ontvangen, waarbij causaliteit tussen werkzaamheden en gezondheidsklachten nog onderzocht moet worden.
Uit communicatie van de gemeente Tilburg blijkt dat deelnemers zich voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Is het «onafhankelijk onderzoek [...] om een helder beeld van de situatie binnen NedTrain te krijgen»2 inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten en welke acties worden naar aanleiding hiervan ondernomen? In welke gemeenten is er gewerkt met oude treinstellen en zijn mensen in aanraking gekomen met chroom-6? Zo nee, wanneer verwacht u dat het onderzoek afgerond zal zijn?
Volgens NS is het onderzoek binnen Nedtrain naar de huidige werkomstandigheden inmiddels afgerond en vastgelegd in een Risico Inventarisatie en Evaluatie rapport. Het onderzoek heeft laten zien dat bij bepaalde werkzaamheden op de locaties Haarlem, Berkel-Enschot, Leidschendam, Onnen en Maastricht medewerkers in aanraking kunnen komen met chroom-6 tijdens schuur/slijpwerkzaamheden. Hoewel hier sprake is van gecontroleerde omstandigheden zijn in afstemming met o.a. een onafhankelijke specialist, de Inspectie SZW en de Ondernemingsraad aanvullende verbetermaatregelen getroffen.
Ten aanzien van historisch onderzoek heeft NedTrain een verkenning gedaan naar de situatie rondom chroom-6 in het verleden. Het doel van de verkenning was vaststellen welke informatie over het verleden beschikbaar is en hoeveel er op dit moment bekend is ten aanzien van de samenstelling van verf en de werkwijzen op zowel huidige als oude locaties. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat er sinds 1990 geen chroom-6 meer is verwerkt in de verf van treinen.
Naast de bovengenoemde werkplaatsen zijn er in het verleden werkzaamheden verricht aan oude treinstellen in de nu gesloten werkplaatsen Zwolle, Tilburg, Rotterdam en Amersfoort. Op dit moment kan nog niet gezegd worden in hoeverre hier werkzaamheden zijn verricht waarbij mogelijkerwijs blootstelling aan chroom-6 aan de orde is geweest.
Op basis van deze verkenning en op advies van de Onafhankelijke Commissie zal een besluit worden genomen over de wijze waarop een verdiepend vervolgonderzoek naar het verleden zal worden uitgevoerd.
De resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie1, waarin onder meer wordt gesteld dat Nederland de Europese wet overtreedt aangezien uit de resultaten blijkt dat Nederland de normen voor stikstofoxiden (NOx) op een aantal locaties niet haalt?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Kunt u aangeven of Nederland volgens u inderdaad het risico loopt niet te voldoen aan de Europese normen voor stikstofoxiden en daarmee riskeert de geldende Europese wetgeving te overtreden, dit terwijl Nederland in 2010 uitstel aanvroeg om aan deze normen te voldoen en beloofde alles op alles te zetten om de norm juist in 2015 te halen? Kunt u voorts aangeven wat de gevolgen zouden zijn van een dergelijke overtreding?
Zoals aangeven in mijn brief bij de monitoringsrapportage van het National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) over 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) wordt vrijwel overal voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit (NO2) die gelden vanaf 2015. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Daarom heb ik bovenop de bestaande NSL-budgetten aanvullende middelen ter beschikking gesteld voor de aanpak van de resterende, hardnekkige luchtkwaliteitknelpunten in Amsterdam en Rotterdam. Uit de monitoring over 2015 die eind van dit jaar uitkomt, zal blijken in hoeverre er sprake is van daadwerkelijke overschrijding van de norm over 2015. Dit is het jaar waarin aan de grenswaarden voor NO2 moet worden voldaan.
Indien niet wordt voldaan aan de Europese richtlijn, dan geldt een verplichting een plan op te stellen en maatregelen te nemen om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te laten zijn.
In hoeverre bent u bereid «de gok te wagen» door u te beroepen op onzekerheidsmarges ten aanzien van. meetresultaten, wanneer Nederland op veel locaties duidelijk in de gevarenzone scoort als het gaat om het halen van de genoemde norm?
Voor het in beeld brengen van de luchtkwaliteit hanteren we een meet en rekensystematiek conform de Europese richtlijn Luchtkwaliteit. Conform deze regels monitort het RIVM de luchtkwaliteit in het kader van het NSL. Deze monitoring is leidend voor het bepalen in hoeverre er wordt voldaan aan de Europese grenswaarden voor Luchtkwaliteit.
Kunt u aangeven welke (aanvullende) maatregelen u voornemens bent te nemen zodat de genoemde norm gehaald wordt, of in ieder geval het risico op overschrijding zo klein mogelijk wordt gemaakt? Aan welke maatregelen moet de Kamer dan denken?
Aan het eind van het jaar zal het RIVM de NSL-monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan (Kamerstuk 30 175 nr. 223) nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Kunt u aangeven of u alle in het rapport van Milieudefensie geïdentificeerde knelpunten in beeld heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat daarvan de oorzaak is? Moet het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit mogelijk worden uitgebreid om beter in beeld te hebben waar overschrijdingen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Milieudefensie heeft in 2015 op verschillende plekken metingen naar NO2 uitgevoerd. Ik heb het RIVM gevraagd het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de NSL-monitoring over 2015. Deze rapportage wordt eind van dit jaar uitgebracht.
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe u voornemens bent de motie-Visser2 uit te voeren, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones in het verkeersreglement op te heffen, wat onder andere kan betekenen dat er geen landelijk verkeersbord wordt ontwikkeld om op bijvoorbeeld Rijkswegen een milieuzone aan te kondigen? Hoe legt u deze motie precies uit en welke acties volgen daar al dan niet uit?
Op 19 mei 2016 is in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze motie. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2254).
Bent u bereid een verkeersbord voor Rijkswegen te ontwikkelen waarmee automobilisten op een duidelijke manier geïnformeerd worden dat zij bij of kort na het verlaten van een Rijksweg een milieuzone in zullen rijden? Zo nee, waarom niet?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) op 1 september 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3249).
Kunt u aangeven op welke termijn u de Kamer informeert over de uitvoering van de motie-Van Veldhoven3 welke de regering verzoekt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de kans te laten onderzoeken dat de dit jaar doorgevoerde en nog door te voeren snelheidsverhogingen op snelwegen zullen leiden tot een overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen? Heeft het RIVM reeds een opdracht daartoe ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Hierover bent u per brief van 19 mei 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 239).
Het bericht 'Honderden Tilburgers mogelijk blootgesteld aan chroom-6' |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden Tilburgers mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6?1
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
Is de Inspectie SZW op enige manier actief geweest bij het werklozenproject van tROM op het oud-terrein van NS/Nedtrain? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW is niet actief geweest bij dit project. De Inspectie had geen signalen dat daar aanleiding voor was.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of de juiste beschermingsmiddelen zijn verstrekt en of deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt?
Uit communicatie op de website van de gemeente Tilburg blijkt dat de gemeente een onderzoek instelt naar de arbeidsomstandigheden bij het betreffende re-integratietraject
De werkzaamheden waarbij mogelijk chroom 6 blootstelling plaatsvond vonden volgens gemeente Tilburg plaats tot 2011. Controle ter plaatse is dus niet meer mogelijk. Mocht het desondanks toch mogelijk zijn eventuele overtredingen te constateren, dan zullen deze inmiddels verjaard zijn. Tegen deze achtergrond maak ik de afweging dat een dergelijke inzet van de Inspectie SZW niet efficiënt is.
Ziet de Inspectie SZW op dezelfde manier toe op het naleven van de wetten rond arbeidsomstandigheden bij werknemers met een arbeidsovereenkomst en mensen die werken in het kader van een re-integratietraject? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn de verschillen?
In principe worden de wetten op het gebied van de arbeidsomstandigheden gehandhaafd in alle situaties waar sprake is van arbeid zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat blijkt uit het feit dat de Inspectie SZW in tal van situaties de wetten handhaaft en sanctioneert waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar wel van een werkrelatie.
Om welke re-integratietrajecten ging het? Zijn er nog meer mensen die in het kader van hun re-integratietraject zijn blootgesteld aan chroom-6?
Deze kwestie speelt bij een re-integratietraject van de gemeente Tilburg. Ik heb geen informatie over of dit risico in andere re-integratietrajecten aan de orde is geweest.
Wie is hiervoor aansprakelijk?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een volledige inventarisatie te (laten) maken van alle objecten waar chroom-6 verf is toegepast en de Inspectie SZW een programma te laten starten teneinde te bereiken dat de juiste beschermingsmiddelen worden toegepast? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inspectie SZW zal nog dit jaar relevante branches benaderen en waar nodig gericht optreden. Daarnaast ben ik voornemens om voorlichting te geven over de noodzaak tot het nemen van beheersmaatregelen en toepassen van adem- en huidbescherming bij werkzaamheden met chroom 6, waaronder het schuren van oude chroombevattende verflagen.
Misstanden in de Nederlandse vogelhandel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 7 mei 2016 over de misstanden in de Nederlandse vogelhandel?
Ik betreur de misstanden die worden getoond in de uitzending. Ook ik vind dierenwelzijn, dier- en volksgezondheid van het grootste belang. Op 1 juli 2014 is het Besluit houders van dieren in werking getreden. Hierbij is ervoor gekozen om handel op tentoonstellingen, beurzen en markten strenger te reguleren. In het besluit zijn bepalingen opgenomen over aanmelden, vakbekwaamheid, huisvesting, verzorging en de gezondheid van de dieren. Er dient altijd iemand aanwezig te zijn die in het bezit is van een vakbekwaamheidsbewijs. Dit is meestal een dierenarts. De NVWA ziet toe en handhaaft (risicogebaseerd) op vogelmarkten.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederland met jaarlijks 400 vogelmarkten een spilfunctie vormt in zowel de legale als illegale internationale handel in exotische vogels?
Dat Nederland een spilfunctie in de legale en illegale internationale handel in exotische vogels zou vervullen kan ik niet staven aan de hand van de mij beschikbare informatie. De Nederlandse vogelmarkten behoren wel tot de grootste van Europa. Bij de NVWA zijn in 2015 210 vogel- en sierpluimveetentoonstellingen aangemeld. Waar het aantal van 400 op is gebaseerd is mij onduidelijk.
Wat is uw oordeel daarbij over het feit dat duizenden vogels onder de tafel worden verkocht aan particulieren, maar ook aan kleine dierentuinen in de wereld die het niet zo nauw nemen met de regelgeving?
In hoeverre op markten voor vogels sprake is van zwarte handel – handel in illegale vogels en belastingontduiking – kan ik niet beoordelen op basis van deze reportage. Uit een omvangrijk inspectieonderzoek vorig jaar van de NVWA op de vogelbeurs in Zwolle zijn relatief weinig overtredingen vastgesteld.1
De handelaar die bedrijfsmatige activiteiten ontplooit, dient zich op basis van het Besluit houders van dieren te registreren. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van de handel op vogelmarkten. Daarvoor gelden ook geen registratieplichten. In Nederland zijn verschillende grote vogelbonden die middels voorlichting en educatie hun leden stimuleren de toepasselijke regelgeving in acht te nemen. Ook de organisatoren van vogelmarkten zijn gehouden de toepasselijke regelgeving in acht te nemen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven2 heb ik de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken.
Wat is uw oordeel over het feit dat de vogels die verhandeld worden vaak zijn gekweekt in slechte omstandigheden bij mensen thuis?
Ik kan niet beoordelen of vogels die op markten verhandeld worden vaak onder slechte omstandigheden worden gehouden.
Deelt u de mening dat, doordat de vogelhandel vaak zwarte handel is, waardoor degelijke registratie ontbreekt of onvoldoende is, het dierenwelzijn van de vogels niet kan worden gewaarborgd? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vervoer van vogels en het opsluiten van vogels in kleine kooitjes tijdens een vogelmarkt, zonder dat de dieren een mogelijkheid hebben om zich te verschuilen, een zeer negatieve invloed hebben op het welzijn van de dieren? Zo nee, hoe verklaart u dat veel van de aanwezige vogels op de beurzen er slecht aan toe zijn door stress en ziekte?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 12 en 13 van het lid
Van Gerven (Aanhangsel van de handelingen 2015–2016, nr. 2658).
Wat is uw reactie op de constatering van de vogeldierenarts in de uitzending dat op de vogelbeurzen alle bekende besmettelijke vogelziekten aanwezig zijn en dat de vogelbeurzen een serieuze bedreiging vormen voor de volksgezondheid?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van het lid Van Gerven.3
Wat is uw reactie op het gegeven dat in de genoemde uitzending de aanwezige dierenarts – op het moment dat deze door de vogeldierenarts wordt gewezen op een met papegaaienziekte besmette papegaai – weigert op te treden, hoewel papegaaienziekte een meldingsplichtige en besmettelijke ziekte is?
De beelden van de genoemde uitzending alleen geven mij onvoldoende aanknopingspunten om dit geval goed te kunnen beoordelen. Er zou immers ook verschil van inzicht kunnen bestaan tussen de beide praktiserende dierenartsen over de diagnose. Dit laat echter onverlet dat, indien een dierenarts voor een aantal besmettelijke ziekten, waaronder papegaaienziekte (psittacose), weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een dier besmet is, hij dit dient te melden aan de NVWA.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij besmettelijke ziekten op vogelmarkten hiervan melding wordt gemaakt bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals de meldingsplicht voorschrijft?
Voor papegaaienziekte geldt een meldplicht voor dierenartsen, voor dierenhouders en voor onderzoeksinstellingen voor vogels anders dan pluimvee op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze meldingen moeten bij de NVWA gedaan worden. Hoewel ik niet de indruk heb dat dierenartsen deze meldplicht niet goed naleven, zal ik naar aanleiding van uw vragen deze verplichtingen nog eens onder de aandacht brengen van de beroepsvereniging van praktiserende dierenartsen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
In het geval van humane besmettingen met papegaaienziekte zijn huisartsen verplicht op basis van de Wet publieke gezondheid om dat bij de lokale GGD te melden. Indien een dier de bron van de humane besmetting kan zijn, kan de GGD de NVWA verzoeken om deze bron te traceren.
Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving van misstanden op vogelmarkten aan te pakken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14 van het lid
Van Gerven.4
Deelt u de mening dat vogelmarkten uit overwegingen van dierenwelzijn en volksgezondheid dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14 van het lid Van Gerven.5
De aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding in Groningen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraken over nader onderzoek naar de aanleg van hoogspanningsverbinding in Groningen?1
Ja, ik heb aan uw Kamer toegezegd dat ik nog een keer zal bekijken of ondergrondse aanleg van een deel van deze hoogspanningsverbinding meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de meerkosten die hiermee zijn gemoeid. Hiervoor wordt een onderzoek uitgevoerd door TenneT vanuit haar verantwoordelijkheid als beheerder van het hoogspanningsnet. Mede op basis van dit onderzoek en overleg met de regio zal ik na de zomer van 2016 een besluit nemen. Dit besluit zal worden meegenomen in het ontwerpInpassingsplan, dat volgens planning in het najaar van 2016 ter inzage zal worden gelegd.
Heeft u inmiddels nader onderzoek gedaan naar de aanleg van de hoogspanningsverbinding tussen Eemshaven en Vierverlaten en naar de geschiktheid om, op delen van dit tracé, de hoogspanningsverbinding ondergronds te realiseren? Zo ja, welke nieuwe inzichten heeft dit onderzoek al dan niet opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek loopt nog. In dit onderzoek wordt het gehele tracé van Eemshaven tot Vierverlaten onderzocht op de mogelijke meerwaarde van ondergrondse aanleg. Hierbij zal het uitgangspunt uit het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening worden gehanteerd dat nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 en 380 kV in beginsel bovengronds worden aangelegd. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan in bijzondere gevallen, met name voor kortere trajecten, ondergrondse aanleg worden overwogen, voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is en als er vanuit specifieke aanleidingen (bijvoorbeeld ruimtelijke beperkingen of doorsnijding van Natura 2000-gebied) een evidente meerwaarde te behalen is. Indien er voor deze verbinding mogelijke locaties in beeld komen, zal vervolgens bezien moeten worden of ondergrondse aanleg op deze locaties daadwerkelijk meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de extra kosten.
Klopt het dat er binnenkort een bestuurlijk overleg gevoerd wordt in Groningen waarin u met provinciale bestuurders, onder andere, de aanleg van deze hoogspanningsverbinding zal bespreken? Zo nee, hoe hebben de gebiedspartners dan inspraak in deze procedure?
Ja, dat klopt. Dergelijke overleggen vinden vaker plaats. Afgelopen voorjaar is het voorontwerp-Inpassingsplan door medewerkers van mijn ministerie besproken met de provincie Groningen en betrokken gemeenten. Dit is een formele stap in de Rijkscoördinatieregeling (RCR) waarbij gemeenten, provincies en andere overheden worden geraadpleegd. De ministers van Economische Zaken EZ) en van Infrastructuur en Milieu (IenM) vervullen hierbij de rol van bevoegd gezag en TenneT de rol van initiatiefnemer. Los van de formele inspraakmomenten vinden op meerdere momenten bestuurlijke overleggen plaats. Op die manier kunnen wensen en zorgen uit het gebied worden betrokken in de planvorming.
Als volgende stap in deze RCR-procedure zal het ontwerpInpassingsplan in het najaar van 2016 door de ministers van EZ en IenM ter inzage worden gelegd. Op dat moment kan iedereen die dat wil een zienswijze indienen. Los van dit formele inspraakmoment wordt door medewerkers van EZ en TenneT ook op andere momenten gesproken met omwonenden en belanghebbenden in het gebied.
Deelt u de mening dat alle belangrijke gebiedspartners, inclusief de verschillende werkgroepen die zich bezig houden met de aanleg van deze hoogspanningsverbinding, betrokken zouden dienen te worden in dit bestuurlijk overleg? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle belangrijke gebiedspartners dan ook daadwerkelijk betrokken worden in dit bestuurlijk overleg? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bestuurders als werkgroepen van omwonenden beschouw ik als belangrijke partners in het gebied. Met beide partijen wordt vanuit mijn ministerie en TenneT overleg gevoerd, ook over eventuele ondergrondse aanleg. In april 2016 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden met betrokken gedeputeerden van de provincie Groningen en in mei 2016 met de betrokken wethouders van de gemeenten Bedum, Winsum en Zuidhorn. Het volgende bestuurlijke overleg met de provincie Groningen zal naar verwachting plaatsvinden in juli 2016. In die maand zullen ook gesprekken plaatsvinden met werkgroepen van bewoners uit Westerdijkshorn en Sauwerd/Wetsinge.
Ik maak wel een onderscheid tussen overleg met verantwoordelijke bestuurders en overleg met individuele of samenwerkende burgers. Het gaat hier namelijk om partijen met verschillende verantwoordelijkheden. Overleg met beide partners gebeurt niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment en aan dezelfde tafel.
De stikstofuitstoot van de intensieve veehouderij als sluipmoordenaar voor Nederlandse natuur |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sluipmoordenaar stikstof», waarin de stikstofuitstoot door de intensieve veehouderij als grootste probleem voor de Nederlandse natuur wordt aangewezen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de in het artikel genoemde ecoloog dat Nederlandse bosecosystemen, onder andere in de Veluwe, aan het omvallen zijn door een te veel aan stikstof, dat door de intensieve veehouderij wordt uitgestoten? Hoe oordeelt u daarbij over de weigering van de provincie Gelderland om te reageren op de zeer kritische toestand waarin de Veluwe verkeert?2
In veel Natura 2000-gebieden is overbelasting van stikstofdepositie een groot probleem voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige natuur in die gebieden, waartoe Nederland zich op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn verplicht heeft.
Ook de provincie Gelderland onderschrijft de noodzaak om de overbelasting van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden zoals de Veluwe aan te pakken. De provincie werkt daarom aan de uitvoering van herstelmaatregelen die de natuur bestendiger moet maken tegen een overbelasting van stikstof. De provincie Gelderland doet onderzoek naar maatregelen om de sterfte van eikenbomen tegen te gaan. De provincie herkent zich niet in de stelling in het artikel dat het ecosysteem van de Veluwe op instorten staat.
Deelt u de zorg van de betreffende ecoloog dat de grote uitstoot van stikstof door de intensieve veehouderij «het ergste probleem is wat we hebben in de Nederlandse natuur»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van de in het artikel genoemde ecoloog, evenals de genoemde fauna-onderzoeker, dat de sluipende, maar gestage toename van stikstof vanuit de intensieve veehouderij desastreuze gevolgen heeft voor de natuur, maar dat dit probleem onvoldoende urgentie heeft voor beleidsmakers?3 Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen decennia is de stikstofdepositie juist afgenomen. Met het ingezette beleid wordt ook in de periode tot 2030 een verdere daling van de gemiddelde stikstofdepositie verwacht. Er zal echter toch nog sprake zijn van een overschrijding van de kritische depositiewaarden in verschillende Natura 2000-gebieden. Door alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau is daarom een samenhangende programmatische aanpak ontwikkeld. In het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) worden aanvullende maatregelen getroffen om de stikstofproblematiek aan te pakken. Het gaat daarbij om brongerichte maatregelen die ervoor zorgen dat de emissies van stikstof sneller zullen dalen. Daarnaast worden ook herstelmaatregelen uitgevoerd, waarmee de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden voor soorten worden beschermd en de kans krijgen zich te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) onvoldoende zijn als oplossing voor de stikstofproblematiek en dat maatregelen te lang op zich laten wachten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Met de PAS wordt de dalende trend van de stikstofdepositie versterkt. Hiertoe zijn met de landbouw afspraken gemaakt over een reductie van de ammoniakemissie van ten minste 10 kiloton per jaar in 2030 ten opzichte van het jaar 2013. Daarnaast zijn de herstelmaatregelen, deze zijn gericht op natuur, ontwikkeld op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis. Over de uitvoering van herstelmaatregelen zijn borgingsafspraken gemaakt. Voor het volgen en bewaken van de realisatie van de doelstellingen van de PAS is een zorgvuldig systeem van monitoring, rapportage en bijsturing opgezet. Daarmee wordt gevolgd of de stikstofdepositie en de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden zich ontwikkelen overeenkomstig aannames die ten grondslag liggen aan het programma en of de uitvoering verloopt zoals in het programma is vastgelegd. Ook het ecologisch herstelproces wordt gemonitord. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zogenoemde «procesindicatoren», een tussentijdse bepaling van de effecten van herstelmaatregelen, als indicator voor het optreden van het met de maatregel beoogde ecologische herstel, nog voordat het ecologische herstel zelf betrouwbaar te meten is. Om voorbereid te zijn op onverwachte knelpunten in de toekomst, bijvoorbeeld in het herstel van de natuur, is een reservepakket maatregelen in ontwikkeling.
Deelt u de zorg over de sterke afname van de biodiversiteit, die wordt veroorzaakt doordat mos en gras (soorten die het goed doen op grond verrijkt met stikstof) andere plantensoorten verdringen, waardoor er minder insecten kunnen leven en daardoor ook minder insectenetende vogels en zoogdieren? Deelt u daarnaast de zorg dat door de stikstoftoename de kwaliteit van bestaande planten afneemt, met als gevolg dat op de Veluwe bomen en struiken weliswaar groen zijn, maar – vergelijkbaar met etalagefruit – onvoldoende bouwstoffen bevatten voor rupsen en insecten, waardoor deze voortijdig sterven? Zo nee, waarom niet?
Een hoge stikstofdepositie vormt een bedreiging voor plantensoorten die afhankelijk zijn van voedselarme omstandigheden. De dalende trend van de stikstofdepositie draagt bij aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wordt er bij het monitoren van de natuur en biodiversiteit niet alleen gekeken naar het aantal dier- en plantensoorten dat in een gebied voorkomt, maar ook naar de kwaliteit en de robuustheid van het ecosysteem? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Kwaliteit van habitattypen en het leefgebied van soorten zijn aspecten die beoordeeld moeten worden voor de landelijke staat van instandhouding. Monitoring ten behoeve van deze aspecten vindt plaats in het monitoringssysteem van rijk, provincies en beheerders: «Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS».
Wat is uw reactie op de conclusie van de betreffende ecoloog dat de achteruitgang van de natuurgebieden al lang duidelijk is, namelijk dat Nederland voor de hele wereld vlees produceert, maar de mest hier laat?4
Er zijn verschillende oorzaken die de kwaliteit van de natuur negatief beïnvloeden. Enkele belangrijke oorzaken zijn: te hoge stikstofdepositie, verdroging en versnippering. Het beleid van rijk en provincies zet in op een integrale aanpak bij het beperken van de effecten door de depositie van vermestende en verzurende stoffen, welke mede door de veehouderij wordt veroorzaakt. Daarnaast is de inzet gericht op verbetering van de kwantiteit en kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en het robuuster maken van natuurgebieden via Natuurnetwerk Nederland. Het beleid heeft er toe geleid dat de achteruitgang van de natuur tot stilstand is gekomen en het herstel voorzichtig zichtbaar wordt.
Deelt u de mening dat inkrimping van de veestapel noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De wettelijke overtredingen op paardenmarkten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw veel mis op de paardenmarkt Zuidlaren»1 en het bijbehorende inspectierapport van de Dierenbescherming over de voorjaarsmarkt in Zuidlaren?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het inspectierapport dat, een half jaar na beloften van gemeenten en marktorganisaties om verbeteringen door te voeren, er opnieuw tal van misstanden zijn geconstateerd zoals: pony’s die verkeerd zijn aangebonden, optillen van pony’s aan staarten, het uitdelen van harde tikken met een stok, het te kort aanbinden van paarden, het ontbreken van drinkwater, het onder invloed zijn van handelaren waardoor zij niet in staat waren hun dieren te verzorgen, agressief gedrag van handelaren tegen dierenwelzijnsorganisaties, het staan in modder, het vermijden van dierenartsinspecties door handelaren, de aanwezigheid van paarden met tekenen van verwaarlozing?
Hoe beoordeelt u het Protocol Welzijn Paardenmarkten, dat inmiddels vijf jaar bestaat, in het licht van het niet naleven van wetgeving door handelaren? Erkent u dat de structurele wettelijke overtredingen op paardenmarkten onaanvaardbaar zijn en dat het Protocol Welzijn Paardenmarkten mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden en pony’s wordt aangetast als zij voor meerdere uren achtereen (soms meer dan 18 uur, exclusief transport) gedwongen worden blootgesteld aan onvoorspelbare en vaak onbekende impulsen als mensengedruis, geurende marktkramen, onverwachte bewegingen of aanrakingen en onrustige soortgenoten om hun heen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden niet op een acceptabele wijze gecombineerd kan worden met de economische activiteit van een paardenmarkt? Zo ja, bent u bereid om een verbod in te stellen op het verhandelen van paarden en pony’s op paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Houders van dieren dienen zich te houden aan de wettelijke regels omtrent het welzijn van de dieren en zullen erop worden aangesproken indien zij nalaten hun dieren te verzorgen zoals dat vereist wordt. Deze verplichting geldt onafhankelijk van de vraag of de dieren verhandeld worden en onafhankelijk van de locatie waar de dieren verblijven. Om die reden ben ik niet voornemens om een verbod in te stellen. Wel streef ik ernaar om, zoals ook al aangegeven in de kamerbrief van 25 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2404), vanuit veterinair- en handelsoogpunt export van paarden alleen mogelijk te maken vanaf een erkend verzamelcentrum of rechtstreeks vanaf het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming. Een paardenmarkt kan, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, erkend worden als verzamelcentrum.
Hoe beoordeelt u het betalen van aanvoerpremies van gemeenten aan paardenhandelaren, zodat zij met hun paarden op de paardenmarkt komen te staan? Erkent u dat subsidiëring van paardenmarkten met Nederlands belastinggeld onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeenten te bepalen op welke wijze zij evenementen wensen te organiseren. In het verlengde hiervan kunnen gemeenten vervolgens ook zorg dragen voor het borgen van het welzijn van bij deze evenementen betrokken dieren met inachtneming van de kaders binnen hun APV-verordening.
Vindt u het acceptabel dat besmettelijke ziekten, zoals Droes en het Rhinovirus, die afgelopen maand in Drenthe (waar ook Zuidlaren ligt) via paardenmarkten ongehinderd en op grote schaal verspreid kunnen worden?3 Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te treffen?
Ziekten zoals Droes en het Rhinovirus zijn geen aangewezen besmettelijke dierziekten onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwdd). Ziekten kunnen worden aangewezen indien naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze een ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid of indien de ziekte zich snel kan uitbreiden en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen. Voor niet-aangewezen dierziekten onder de Gwwd draagt de houder zelf verantwoordelijkheid voor het dier.
De ontmanteling van kerncentrale Borssele |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ontmanteling van de kerncentrale Borssele?1
Ja.
Is het waar dat de kerncentrale verlies lijdt? Is het waar dat de kerncentrale een kapitaalinjectie nodig heeft van 200 miljoen euro?
Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ), de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele, heeft met DELTA en Essent/RWE – beide aandeelhouders van EPZ – een overeenkomst die DELTA en Essent/RWE verplichten naar rato van hun aandeel de door EPZ geproduceerde elektriciteit tegen kostprijs in te kopen (de zogenaamde tollingsovereenkomst). Daarmee is EPZ gevrijwaard van exploitatierisico’s en is EPZ financieel solide zolang DELTA en Essent/RWE aan hun verplichtingen blijven voldoen. De kerncentrale lijdt dus geen verlies.
Zoals ik eerder heb toegezegd, zal het kabinet uw Kamer op korte termijn informeren over de toekomst van de kerncentrale in het licht van de financiële situatie van DELTA.
Is het waar dat er de komende decennia zo’n 400 kerncentrales moeten worden ontmanteld? Is het waar dat er in de nabije toekomst dit een bloeiende sector kan worden, die veel banen op gaat leveren?
Wereldwijd zijn er op dit moment 444 kerncentrales operationeel, 65 in aanbouw en 157 definitief gesloten (IAEA, 2016). Mij zijn geen data bekend over het precieze aantal centrales dat de komende jaren ontmanteld dient te worden, maar, gegeven het besluit in enkele landen om nucleaire energievoorziening uit te faseren, zouden er in beginsel in de toekomst economische kansen kunnen liggen. Ik heb daar op dit moment geen concreet inzicht in.
Kunt u een onderzoek doen naar het vestigen van een nucleaire ontmantelingsstrategie in Nederland?
Momenteel laat het kabinet de reikwijdte en inhoud van de nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland alsook haar belang voor de industrie en andere sectoren zorgvuldig in kaart brengen door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Dat gebeurt in nauw overleg met relevante partijen en experts die actief zijn in de nucleaire kennissector of daarvan afhankelijk zijn. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de kansen voor de Nederlandse sector. Daarbij kan het gaan om kansen voor een mogelijk groeiende nucleaire ontmantelingsindustrie.
Kunt u dit onderzoek binnen twee maanden afronden en presenteren samen met het eindrapport van de commissie-Balkenende, over twee maanden?
Het rapport van de Commissie Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland is op 2 juni jl. gepresenteerd. Het kabinet streeft ernaar om in de zomer een reactie op het rapport naar uw Kamer te sturen. Het in het antwoord op vraag 4 genoemde onderzoek naar de nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland zal in het najaar worden afgerond. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd separaat over informeren.
Het bericht ‘Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in’ |
|
Remco Bosma (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Wakker Dier de definitie van het begrip «kiloknaller» zo heeft gewijzigd dat er plots 40 procent meer kiloknallers in 2015 zijn?2
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel van
19 mei jl. staat het de Stichting Wakker Dier vrij om haar eigen definitie van kiloknaller aan te passen. Het is echter niet gewenst dat Wakker Dier consumenten op het verkeerde been zet. Daarom moet zij deze aanpassing wel helder communiceren naar het brede publiek, zeker als door de nieuwe definitie een stijging wordt gesuggereerd die er bij het handhaven van de oorspronkelijke definitie niet of minder sterk zou zijn geweest.
Deelt u de mening van Wakker Dier dat vlees zonder Beter Leven Keurmerk dat zonder prijsverlaging in een folder vermeld staat ook onder kiloknallers geschaard dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de vijftig wetenschappers de aanpassing van de gehanteerde definitie door Wakker Dier zien als een «woordenspel van ondergeschikt belang»?
Het is aan de wetenschappers zelf hoe zij de aanpassing van de door Wakker Dier gehanteerde definitie kwalificeren.
Deelt u de mening dat dit een vreemde manier is van onderzoek doen en dat dit binnen de reguliere wetenschap niet geaccepteerd zou worden?
Een (tussentijdse) wijziging van onderzoeksopzet is – ook in de reguliere wetenschap – niet ongebruikelijk, mits dit helder gecommuniceerd en beargumenteerd wordt en gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld het volgen van trends over de jaren heen duidelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Wakker Dier een serieus, gefundeerd debat over de verkoop van vlees onmogelijk maakt door deze manipulatie van cijfers? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dergelijke trucs tevens niet thuishoren in een serieus debat?
Nee. Het maatschappelijke debat heeft betrekking op de (on)wenselijkheid van het stunten met dieren en niet over de gehanteerde definitie van Wakker Dier.
Het bericht 'ACM wil structurele ruimte voor aansluiting smart grids' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «ACM wil structurele ruimte voor aansluiting smart grids»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de energietransitie ruimte nodig heeft in de wet- en regelgeving?
Het kabinet streeft in internationaal verband naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Dit is een grote opgave die, ondanks de goede positionering van Nederland, veel van ons zal vergen. Het is dan ook van belang dat wet- en regelgeving de energietransitie niet verder compliceert. Om die reden ben ik permanent met stakeholders in gesprek over belemmeringen die worden ervaren en mogelijke oplossingen.
Ook worden stakeholders actief betrokken bij vormgeving van het toekomstige kader, zoals bij de wetgevingsagenda STROOM en door middel van de Energiedialoog. Bovendien is er de mogelijkheid voor experimenten om ook ruimte te bieden in gevallen waar nog niet precies duidelijk is of een andere aanpak werkt en hoe die in dat geval het beste kan worden vormgegeven. De bestaande experimenteerruimte kent wel belangrijke beperkingen. Ik kom hier bij de beantwoording van vraag 5 op terug.
In hoeverre deelt u de mening dat indien de wet- en regelgeving niet wordt aangepast wij als samenleving kansen missen voor de energietransitie?
In algemene zin is het zo dat wet- en regelgeving mee moet kunnen bewegen met ontwikkelingen en dat als dit niet zo is kansen worden gemist. Specifiek ten aanzien van de Elektriciteits- en Gaswet zijn op dit moment geen concrete belemmeringen bekend waardoor we kansen missen. Wel zijn er verschillende ontwikkelingen die hier in de toekomst verandering in kunnen brengen, bijvoorbeeld elektrificatie van het energiegebruik, ontwikkelingen op het gebied van energie-opslag of een grotere behoefte aan flexibiliteit in vraag en aanbod. Om tijdig de ontwikkelingen desgewenst te kunnen vertalen naar wet- en regelgeving is het contact dat mijn ministerie heeft met alle stakeholders, bijvoorbeeld via de Topsector Energie, van belang.
Overigens is het goed zich te realiseren dat in energieregelgeving veelal de belangen van verschillende partijen besloten liggen. Het wegnemen van een belemmering voor de ene partij kan een nieuwe belemmering opleveren voor een ander. Dat is de reden dat steeds met alle stakeholders in een open proces wordt gezocht naar de meest passende oplossingen en dat het belangrijk is daartoe via experimenten concrete ervaring op te kunnen doen.
Kunt u aangeven welke ruimte de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft om wet- en regelgeving flexibel toe te passen? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft ruimte om wet- en regelgeving te interpreteren en toe te passen in een concrete casus. ACM heeft als toezichthouder geen mogelijkheid om eigenhandig van wet- en regelgeving af te wijken.
In het aangehaalde bericht gaat het niet om wet- en regelgeving die belemmerend zou zijn voor het smart grid-project, maar om de technische codes die door ACM zelf worden vastgesteld. ACM heeft wel ruimte om afwijking van de eigen codes toe te staan, namelijk via een ontheffing. Of, en zo ja onder welke voorwaarden ontheffing wordt verleend van de codes is aan ACM. In dit geval heeft ACM geoordeeld dat een ontheffing niet passend is en dat aanpassing van de codes de juiste weg is. Het is gebruikelijk dat de sector hiervoor een voorstel indient dat vervolgens vastgesteld kan worden door ACM. Mocht de sector niet tot een wijzigingsvoorstel komen dan kan ACM een opdracht geven of zelf het initiatief nemen voor een codewijziging.
Bent u bereidt om voor de behandeling van de nieuwe elektriciteit- en gaswet de Kamer te informeren over de mogelijkheden die de nieuwe wet geeft voor experimenten? Zo nee, waarom niet?
In de huidige Elektriciteits- en Gaswet zijn bepalingen opgenomen die ruimte bieden voor experimenten. In de wetgeving bestaat echter geen ruimte om breed te experimenteren met zaken buiten decentrale duurzame energieproductie, terwijl dit wel wenselijk is.
Het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken 34 199) bevatte om die reden een uitbreiding van de experimenteerruimte. Nu dat wetsvoorstel door de Eerste Kamer is verworpen ben ik voornemens in september bij uw Kamer een nieuw wetsvoorstel in te dienen waarvan de ruimere experimenteerbepalingen onderdeel vormen. De experimenteerruimte zal dan ruimte bieden om te experimenteren met alle relevante aspecten rondom hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het net, nieuwe marktmodellen en tariefregulering.
De uitwerking van de wettelijke experimenteerruimte zal net als nu via een algemene maatregel van bestuur lopen. De aanpak die ik daarbij hanteer is dat periodiek wordt geïnventariseerd aan welke experimenten behoefte bestaat bij alle partijen. Aan de hand van die inventarisatie wordt de algemene maatregel van bestuur vormgegeven, zodat de uitwerking aansluit bij de behoeften in de praktijk. Mijn uitgangspunt is dat er ruimte is voor alle experimenten waar wij potentieel iets van kunnen leren ten aanzien van de genoemde aspecten. Hierbij is natuurlijk wel van belang dat passend wordt omgegaan met de belangen van deelnemers en anderen die mogelijk worden geraakt door het experiment.
Slimme meters en dynamische leveringstarieven |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Bent u het eens met de stelling dat dynamische leveringstarieven van meerwaarde zijn voor de consument door het grotere aanbod aan energieleveringscontracten, de kansen voor energiebesparing en de betere benutting van decentraal opgewekte duurzame energie?
Ik onderschrijf het belang van de vrijheid van de consument om te kunnen kiezen voor een contract bij een leverancier dat hem het beste past. Het gaat er daarbij om dat het energiecontract aansluit bij de wensen van de consument. Een zo groot mogelijk aanbod is geen doel op zich. Dit kan zelfs nadelig werken, omdat de consument hierdoor het overzicht kan verliezen of de vele verschillende contracten moeilijk met elkaar kan vergelijken. Het is voor aanbieders de uitdaging de juiste balans te vinden tussen producten op maat en overzichtelijkheid. De huidige praktijk van de geliberaliseerde energiemarkt wijst uit dat er voor consumenten een breed aanbod aan energieproducten beschikbaar is. Het huidige aanbod zal op termijn naar verwachting uitgebreid worden met contracten met dynamische leveringstarieven of andere prikkels voor consumenten om flexibeler met energieverbruik om te gaan.
Een relatie tussen dynamische tarieven en kansen voor energiebesparing zie ik niet. Dynamische tarieven kunnen wel zorgen voor verschuiving van energiegebruik in de tijd, bijvoorbeeld het laden van de elektrische auto op het moment dat de elektriciteitsprijs laag is. Een lage elektriciteitsprijs kan veroorzaakt worden door een groot aanbod van energie bij een relatief lage vraag, bijvoorbeeld wanneer het ’s nachts hard waait en er veel windenergie wordt opgewekt. In die zin kunnen dynamische tarieven bijdragen aan een betere benutting van duurzame energie die centraal of decentraal is opgewekt.
Kunt u een overzicht geven van het aantal aangeboden en geplaatste slimme meters tot op heden?
Hieronder is het aantal aangeboden en geplaatste slimme meters te zien tot en met het eerste kwartaal van 2016.
Aangeboden slimme meters
Geplaatste slimme meters
Kleinschalige uitrol (t/m 2012)
n.v.t.1
1.213.028
Grootschalige uitrol (t/m Q1 2016)
1.019.453
873.104
Tijdens de kleinschalige uitrol van de slimme meter zijn er alleen meters geplaatst op eigen verzoek van de consument, bij nieuwbouw, renovatie en reguliere vervanging.
Dat niet alle aanbiedingen van slimme meters leiden tot daadwerkelijke plaatsing komt onder andere door de weigering van de meter door consumenten, mensen die herhaaldelijk niet thuis zijn en technische redenen.
Zijn er slimme meters geplaatst die niet beschikken over de zogenaamde P1-poort? Zo ja, om hoeveel meters gaat het en bent u voornemens om ervoor te zorgen dat deze meters indien dat mogelijk is een P1-poort krijgen?
Ja, er zijn voor 2012 circa 94.000 slimme meters geplaatst die niet voorzien zijn van een zogenaamde P1-poort. Wanneer een klant een slimme meter met een P1-poort wenst, kan de meter op zijn verzoek worden vervangen.
Kunt u aangeven welke aanpassingen van ICT-systemen nodig zijn voor dynamische leveringstarieven zoals u aangeeft in uw brief van 4 maart 20161?
Zoals in mijn brief van 4 maart jl. is aangegeven, zullen de ICT-systemen van leveranciers en programmaverantwoordelijken aangepast moeten worden. De ICT-systemen moeten mogelijk maken dat verbruik op kwartierwaarden kan worden toegewezen op individuele meters (allocatie). Ook moeten de ICT-systemen van de regionale netbeheerders voor het verrekenen van het verschil tussen het daadwerkelijke verbruik en het ingeschatte verbruik (reconciliatie) geschikt worden gemaakt voor een landelijk centraal ICT-systeem.
De programmaverantwoordelijken kopen energie in op de groothandelsmarkt voor de energieleveranciers (vaak zijn beide rollen in de organisatie van de leverancier belegd). In het huidige systeem wordt de energie ingekocht op basis van verschillende verbruiksprofielen voor consumenten. Dit betreft een profiel met het geschatte verbruik voor de verschillende momenten van de dag. Er is nu nog geen directe koppeling tussen de groothandelsmarkt en de energieverkoop aan consumenten op basis van kwartierwaarden. Wanneer een leverancier nu een contract op kwartierwaarden aanbiedt, ziet de leverancier de effecten van dynamische facturatie niet terug in zijn inkoop. Er zal dus een verschil ontstaan tussen de inkoop op basis van een profiel en de facturering aan de consument op basis van de kwartierwaarden op de beurs. Om dit systeem wel sluitend te maken zullen de netbeheerders de systemen moeten aanpassen, zodat het verbruik op kwartierwaarden toegewezen kan worden aan individuele meters. Daarnaast zullen de programmaverantwoordelijken hun inkoopprocessen moeten aanpassen (van inkoop op basis van profielen naar inkoop op basis van kwartierwaarden). De energieleverancier moet onder andere zijn facturatieprocessen aanpassen, waaronder de voorschotbepaling en tariefstelling, inclusief bijbehorende output (energienota en tariefoverzichten).
Kunt u inzichtelijk maken wanneer deze aanpassingen bij leveranciers, programmaverantwoordelijken en netbeheerders gereed zijn en welke investeringen hiermee gemoeid zijn?
Zoals in mijn brief van 4 maart jl. is aangegeven, is voor het aanpassen van de ICT-systemen het volgende tijdpad voorzien:
2016–2017
Ontwerpfase voor aanpassingen ICT-systemen voor allocatie en reconciliatie
2017
Dynamische leveringstarieven op kleine schaal om ervaring op te doen
2018
Implementatiefase voor processen voor allocatie en reconciliatie
2019
Op grote schaal aanbieden van dynamische leveringstarieven mogelijk
De netbeheerders hebben het ICT-traject gezamenlijk opgepakt en bouwen aan een centraal landelijk systeem. De leveranciers zijn bij dit traject aangesloten. De investering van een landelijk systeem wordt door de netbeheerders geschat op enkele tonnen euro’s. Sectorbreed (incl. leveranciers en programmaverantwoordelijken) betreft het naar verwachting een miljoenenproject. De leveranciers, vertegenwoordigd in Energie Nederland, geven aan geen beeld van de investeringscijfers beschikbaar te hebben. De hoogte van de investeringen zal afhangen van de aansluiting van het landelijke systeem op de systemen van de verschillende leveranciers en de flexibiliteit / beperkingen van die verschillende systemen.
Ziet u ook mogelijkheden om nu al leveranciers of retailers ertoe aan te zetten om via de P1-poort van de slimme meter dynamische tarieven aan te bieden gezien leverancier en eindgebruiker bij gebruik van deze poort aangepaste leveringsvoorwaarden kunnen overeenkomen, waarbij controle achteraf wordt gedaan met de P4-poort? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet voor de hand om nu al dynamische leveringstarieven aan te bieden via de P1-poort, aangezien ook in dit geval het inkoopproces van energie aangepast moet worden (zie het antwoord op vraag 5). Daarnaast zal de leverancier, om gebruik te maken van de data van de P1-poort, moeten investeren in aanvullende hardware en communicatiekanalen om de P1-poort op de meter uit te kunnen lezen. Voor een controle op de betrouwbaarheid van de gegevens uit de P1-poort zal er altijd een controle plaats moeten vinden met de meetdata uit de P4-poort. Het is daarmee veel (kosten)efficiënter om direct de data uit de P4-poort te gebruiken voor dynamische leveringstarieven. Daarnaast kunnen op de P1-poort ook aanbieders van energieverbruiksmanagers actief zijn. In dat geval is er voor de leverancier geen mogelijkheid meer om ook via die poort te communiceren. Ik zie dan ook geen aanleiding om in te grijpen in de markt en leveranciers of retailers ertoe aan te zetten om via de P1-poort van de slimme meter dynamische tarieven aan te bieden.
Kunt u verduidelijken waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid via de P1- poort?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid, nu het sinds januari dit jaar mogelijk is om te werken met dynamische leveringstarieven, u er nu voor in te spannen dat contracten met dynamische leveringstarieven, gebruik makend van de P1-poort, door middel van pilots met aanbieders van leveringscontracten op de markt komen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van de meetdata die worden doorgegeven met de slimme meters bijgehouden en gemonitord?
De kwaliteit van de meetdata uit de P4-poort wordt gemonitord op basis van «Key Performance Indicators» en maandelijks gerapporteerd door de netbeheerders in NEDU. NEDU is het platform voor Nederlandse EnergieData Uitwisseling, waarin onder andere de netbeheerders en leveranciers vertegenwoordigd zijn. Voor de kwaliteit van de (interval)meterstanden zijn de regionale netbeheerders verantwoordelijk.
Zou u de rol van netbeheerders kunnen schetsen bij de tarifering van dynamische leveringstarieven?
De netbeheerders hebben geen rol bij de tarifering van dynamische leveringstarieven, aangezien zij de meetdata kosteloos aan de leveranciers moeten verstrekken. De leveranciers zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van hun elektriciteit en gas en het bepalen van de hoogte van (dynamische) leveringstarieven. De ACM houdt hier toezicht op. Het is de leverancier die de prijssignalen vanuit de groothandelsmarkt doorgeeft aan zijn klant.