Het bericht ‘Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden’ |
|
Geert Gabriëls (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een overschrijding van 13.000 keer de PFOS-norm uit de Kaderrichtlijn Water is aangetroffen in de hoofdwaterweg?
De mening dat het zeer zorgelijk is wordt gedeeld. De hogere overschrijding van 8800 nanogram per liter (ng/L) PFOS is geconstateerd in de hoofdwatergang op het terrein van de vliegbasis. Deze hoofdwatergang voert via een gemaal af op de Jelsumer Feart. Daar is maximaal 590 ng/L PFOS in het water gemeten. De norm vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor PFOS is 0,65 ng/L. Dit betekent dat de overschrijding in de Jelsumer Feart ruim 900 keer boven de KRW-norm voor PFOS uitkomt.
Hoe makkelijk verspreidt deze vervuiling zich naar de omgeving? Hoe zit het met de wateren waar de Jelsumer Feart op loost?
Omdat de Jelsumer Feart onderdeel is van het Friese boezemsysteem (stelsel van meren en kanalen), kan het water uit de Feart zich goed verspreiden. In het voorjaar van 2024 zijn daarom maatregelen getroffen om de concentraties PFOS in de omgeving te beheersen. Zo wordt er sindsdien geen water meer in de omliggende polders uit de Jelsumer Feart en directe zijtak Lytse Feart gelaten ten behoeve van peilbeheer. Daarbij voert het Wetterskip Fryslân schoner water aan in de richting van deze polders.2
Uit metingen blijkt dat de concentraties PFOS snel dalen zodra het water van de Jelsumer Feart zich mengt met het water uit de Dokkumer Ie.3 In de Dokkumer Ie is maximaal 13 ng/L PFOS aangetroffen. Dat is ruim 20 keer boven de KRW-norm.
Welke consequenties worden er verbonden aan de constatering dat de grote vervuiling in de Jelsumer Feart afkomstig is van de vliegbasis in Leeuwarden?
Na de officiële vaststelling dat de vervuilingsbron zich op de vliegbasis bevindt heeft het Wetterskip Fryslân de verontreiniging gemeld bij het Openbaar Ministerie. Het Wetterskip Fryslân heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PFAS in de watergangen van de vliegbasis. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) had reeds vastgesteld dat er sprake is van een hoge mate van PFOS-verontreiniging ter plaatse van de locatie van de voormalige brandweer-oefenlocatie.
Het RVB heeft daarom opdracht gekregen om de grond op de voormalige oefenbrandweerplek en het baggerslib in de watergangen op de vliegbasis te saneren. De uitvoering hiervan wordt via een saneringsplan afgestemd met de bevoegde gezagen: Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), gemeente Leeuwarden, provincie Friesland en Wetterskip Fryslân. Voor de details over de uitvoering, zie het antwoord op vraag 9.
Hoe groot zijn de gezondheidsrisico’s voor omwonenden en grondeigenaren in de omgeving? En hoe worden zij daarvan op de hoogte gesteld?
Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS wordt verwezen naar de site van het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Via verschillende communicatiekanalen wordt contact gehouden met omwonenden en grondeigenaren over dit onderwerp. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld met een bewonersbrief die gezamenlijk is verstuurd door Defensie, de Provincie Friesland, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Voorts houden de GGD, het Wetterskip en de gemeente Leeuwarden omwonenden en grondeigenaren regelmatig op de hoogte met gezamenlijke nieuwsupdates. Daarbij hebben ook verschillende fysieke bijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden, grondeigenaren en agrariërs. Tot slot besteden de gemeente Leeuwarden, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân aandacht aan dit onderwerp op hun websites.4
Wordt er onderzocht in hoeverre er nog steeds vervuiling plaatsvindt door PFAS-houdende stoffen vanaf de vliegbasis of dat het alleen gaat om historische vervuiling?
Ja. Het Ministerie van Defensie voert een bronnenonderzoek uit naar de huidige bijdrage aan de emissie van PFOS en andere PFAS naar de omgeving ten gevolge van activiteiten en gebruik van producten. Daarnaast wordt er in beeld gebracht wat de aanwezige bodemverontreiniging is ten gevolge van het historisch gebruik van PFOS-houdend blusschuim en hoe deze verontreiniging kan worden gesaneerd.
Houdt de vliegbasis zich aan het verbod op PFOS-houdend blusschuim dat sinds 2011 van kracht is?
Sinds 2006 mag volgens Europese richtlijnen niet meer worden gewerkt met PFOS houdend blusschuim. De vliegbasis houdt zich aan dit verbod.
Wat zijn de vervolgstappen nu Wetterskip Fryslân deze vervuiling gemeld heeft aan het Openbaar Ministerie?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen wat de vervolgstappen zijn op deze melding.
Per wanneer verwacht Defensie het saneringsplan af te hebben en uit te kunnen voeren?
Het RVB is bezig met het opstellen van het saneringsplan voor het ontgraven van de bodemverontreiniging bij het voormalig brandweeroefenterrein. Dit is de plek die zich het dichtst bij de watergang bevindt waar de hoogste gehalten in het oppervlaktewater zijn gemeten. Ook het lozen van verontreinigd grondwater tijdens de ontgraving dient te worden onderzocht. Dit leidt tot een saneringsplan dat vervolgens door de bevoegde gezagen (ILT, gemeente Leeuwarden en Wetterskip Fryslân) moet worden goedgekeurd. Vervolgens kan de bodemsanering worden aanbesteed. De planning is dat de aanbesteding in het derde kwartaal van 2024 plaats vindt. De intentie is om voor het eind van het jaar te saneren. Of dit lukt, hangt af van de aanbesteding en de weersomstandigheden (bij regenachtige omstandigheden is saneren beperkt mogelijk).
Hoe zit het met de vervuiling bij andere vliegvelden of defensielocaties waar met dit schuim is gewerkt? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
Ja, het Ministerie van Defensie heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bodemverontreinigingen op defensielocaties. Dit is tot nu toe altijd te relateren aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim. Op basis van de ervaring op de vliegbasis Leeuwarden wordt ook op andere locaties onderzoek verricht naar de aanwezigheid van PFAS in het oppervlaktewater. De resultaten van het momenteel lopende bronnenonderzoek op Leeuwarden kunnen ook leiden tot vergelijkbare vervolgonderzoeken op andere defensielocaties. Dit past binnen de programmatische aanpak voor PFAS die Defensie sinds 2022 uitvoert. Binnen dit programma wordt PFAS integraal bekeken: milieu (saneringsplannen), veiligheid en gezondheid van het personeel. Daarnaast heeft Defensie het initiatief genomen voor het opzetten en financieren van een kennisprogramma PFAS gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg.
De gaswinning boven Schiermonnikoog. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de verleende vergunning aan ONE-Dyas om boven Schiermonnikoog naar gas te boren? Kunt u toelichten waarom deze vergunning nu wel is verleend, waar deze eerder was afgewezen?
In juni 2022 zijn de benodigde vergunningen afgegeven voor het gaswinningsproject N05-A. Hiertegen is beroep ingesteld. Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het platform op twee aspecten onvoldoende onderbouwd is en heeft de vergunning op deze twee punten vernietigd. Het betreft de onderbouwing van het extern salderen van de stikstofdepositie tijdens de bouw en het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor wat betreft de tijdelijke verstoring van de bruinvis tijdens de installatie van het platform.
Op 23 januari jl. heeft de Minister voor Natuur en Stikstof de vvgb voor de bruinvis reeds afgegeven. Ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank, was dit daarom al rechtgezet. De vvgb voor de tijdelijke stikstofdepositie is door dezelfde Minister eind mei afgegeven, omdat ONE-Dyas voldoende heeft aangetoond dat de tijdelijke stikstofdepositie zeer gering is en geen effecten heeft op de natuur. Daarnaast heeft het bedrijf in 2023 stikstofrechten opgekocht (extern salderen). Hiermee wordt er stikstofuitstoot permanent verminderd, waardoor er uiteindelijk minder stikstofdepositie in het gebied zal plaatsvinden.
Omdat de omgevingsvergunning voor de twee punten was hersteld, is er op 29 mei jl. een herstelbesluit genomen. Deze trad per direct in werking omdat het van groot belang werd geacht dat het project geen verdere vertraging op zou lopen. Het is belangrijk dat het gas nog deze winter wordt geproduceerd, met name ook omdat het Groningenveld dit voorjaar definitief gesloten is, zodat er minder gas geïmporteerd hoeft te worden. Deze gaswinning draagt daarmee bij aan de leveringszekerheid van gas aan Nederland. Daarnaast heeft dit gas een lagere CO2-voetafdruk dan geïmporteerd gas, waarmee het positief bijdraagt aan de mondiale klimaatdoelstellingen.
Tegen dit herstelbesluit is een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vooruitlopend op de behandeling hiervan en de uitspraak heeft de Raad van State de werkzaamheden van het project opgeschort. Op 21 juni jl. heeft de Voorzieningenrechter in een uitspraak de schorsing opgeheven van de zogenoemde ordemaatregel. Het productieplatform mag hiermee geïnstalleerd en gebruikt worden. ONE-Dyas mag gebruikmaken van de vergunning en de toestemmingen die zijn verleend voor dit gasproject. De uitspraak heeft een voorlopig karakter.
Mijn ambtsvoorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, heeft naast het genomen herstelbesluit, hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ook door ONE-Dyas en de milieuorganisaties is hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal de hoger beroepen op een later moment inhoudelijk behandelen.
Kunt u toelichten waarom ONE-Dyas al wel mag beginnen met haar schadelijke activiteiten, ondanks dat de gewijzigde omgevingsvergunning en de andere relevante stukken nog ter inzage liggen, er nog juridische procedures lopen en hoger beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke extra informatie heeft ONE-Dyas aangeleverd over de manier waarop de natuur wordt beschermd?
De aanvrager heeft aanvullende gegevens aangeleverd om de additionaliteit van het extern salderen tussen de saldogevende bedrijven en de aanvrager te onderbouwen. Daarmee is onderbouwd waarom het – voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden die in de invloedssfeer liggen van het project (25 km) – niet noodzakelijk is de vergunningen van de saldogevende bedrijven in te trekken. Er is sprake van daling van de stikstofdepositie op overbelaste gebieden, omdat er reeds andere maatregelen ingezet zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken vanuit onder meer de provincie. Daarnaast heeft de aanvrager een aanvullende ecologische beoordeling van Natura 2000-gebied Schiermonnikoog aangeleverd. Hierbij is getoetst overeenkomstig de uitspraak Porthos II (ECLI:NL:RVS:2023:3129) of kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast door significante effecten van het project, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.
Heeft u contact gehad met de betrokken gemeenten in Nederland en Duitsland, met Schiermonnikoog en Borkum, om ze te informeren over wat er op ze af komt? Heeft u contact gehad met andere stakeholders, zoals natuurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het initiële beroep hebben ingesteld, zijn geïnformeerd voordat het herstelbesluit werd gepubliceerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat de initiatiefnemer en bevoegd gezag al in een vroeg stadium omwonenden en belanghebbenden uitvoerig hebben geïnformeerd over het project en over de mogelijkheid voor het indienen van zienwijzen, bezwaar of beroep. Het instemmingsbesluit, de vergunning met het MER en de Passende Beoordeling zijn zowel in Nederland als in Duitsland op de reguliere wijze ter inzage gelegd en hebben ter inzage gelegen bij de gemeente Schiermonnikoog, de gemeente Het Hogeland, Stadt Borkum en de Gemeinde Krummhörn. Gevoerde gesprekken met de omgeving en ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het project.
Voor wiens rekening is de economische schade, als de rechter later alsnog de vergunning vernietigd, terwijl ONE-Dyas al wel is begonnen met de bouw? Voor wiens rekening is de daarmee aangerichte natuurschade?
Indien de rechter besluit dat het project niet door kan gaan, ligt de economische schade voor wat betreft de kosten van het project bij de initiatiefnemer ONE-Dyas. Daarnaast zou de Nederlandse Staat inkomsten mislopen uit aardgasbaten. Er is toestemming verleend omdat het bevoegd gezag geoordeeld heeft dat effecten op de natuurgebieden zijn uitgesloten. Derhalve is niet de verwachting dat er sprake zal zijn van natuurschade. Om dat te borgen zijn er vergunningsvoorwaarden opgelegd. Van belang is dat wat betreft stikstof er alleen een potentieel effect is tijdens de aanlegfase, in het eerste jaar. Dat effect is zodanig beperkt dat de natuurlijke kenmerken van de gebieden, met name de duinen van Schiermonnikoog, door dit project niet worden aangetast. Bij het ontwerp van het platform en in het gebruik van schepen en materiaal zijn keuzes gemaakt en maatregelen genomen om de uitstoot van stikstof sterk te reduceren. Deze zijn ook in de vergunning voorgeschreven. Ook voor geluid, bijvoorbeeld de effecten op natuur van het heien, zijn voorschriften opgenomen in de vergunning om te borgen dat de effecten beperkt blijven.
Betekent deze vergunning ook dat u geen enkele vergunning meer gaat geven voor gaswinning onder de Waddenzee?
De vergunning voor de gaswinning in het N05-A project staat los van toekomstige besluiten op andere gaswinningprojecten. Daarnaast wil ik hierbij benadrukken dat dit project zich circa 20 kilometer ten noorden van Schiermonnikoog bevindt, in de Noordzee, en dus niet in de Waddenzee.
Kunt u de kamer een overzicht geven van de nog ontbrekende vergunningen voor deze gaswinning vanuit de Duitse overheden?
ONE-Dyas had in 2022 alle benodigde vergunningen en ontheffingen verkregen, ook vanuit Duitsland, om het N05-A platform te installeren, aan te sluiten op het Duitse windpark en in productie te nemen. Nadat deze vragen door de leden Bushoff en Chakor zijn gesteld (3 juni), werden aan Duitse zijde de Duitse vergunning en ontheffing van rechstwege opgeschort, omdat er op 4 juni bezwaar tegen was gemaakt. Op 19 juli heeft het NLWKN (Niedersächsische Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz) in een persbericht haar beslissing op het bezwaar bekend gemaakt, namelijk dat de betreffende vergunning en ontheffingen van kracht blijven en een extra ontheffing wordt verleend. Naar aanleiding van een beroep en verzoek om de door NLWKN vergunning en ontheffingen voor de kabel op te schorten, heeft een Duitse voorzieningenrechter op 7 augustus bepaald dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar compensatiemogelijkheden in het gebied; een nieuwe eis in het vergunningsproces. ONE-Dyas heeft daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd bij het NLWKN.
Betreffende natuur geldt dat getoetst is op mogelijke externe effecten op Duitse Natura 2000-gebieden. Dus voor Natura 2000 is geen aparte toestemming nodig van de Duitse autoriteiten, voor zover het project in Nederland plaatsvindt. Betreffende de kabel die in Duitsland over de zeebodem loopt, is voornoemde Duitse ontheffing en vergunning verleend.
Bent u bekend met het bericht «No need for countries to issue new oil, gas or coal licences, study finds»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verklaart u deze vergunningsverlening in het licht van het feit dat tot 2050 er voldoende fossiele winningsprojecten zijn gepland om aan de vraag te voldoen?
Het International Institute for Sustainable Development (IISD) geeft, als één van de opstellers van het onderzoek waaraan gerefereerd wordt in het nieuwsbericht, aan dat zij hun onderzoek uitbouwen op basis van het eerdere onderzoek van het Internationale Energie Agentschap (IEA)2 waarin men concludeert dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario. Zoals op 24 juni jl. reeds beantwoord in de Kamervragen over de toename van fossiele financieringen door banken van 15 mei jl. is de redenering hierachter dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier is echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt het IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door het IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Het is de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden.
Kunt u aangeven in hoeverre deze nieuwe gaswinning bijdraagt aan een transitie naar een duurzaam en CO2 neutraal energiesysteem?
Gaswinning op de Noordzee gaat niet ten koste van de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op besparing van het energiegebruik en de verduurzaming ervan, en houdt vast aan de doelen die hiervoor zijn gesteld. Het kabinet kiest er in de transitie naar een volledig CO2 neutraal energiesysteem voor om de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee af te remmen, de zogenoemde versnelling. Gas gewonnen in Nederland vervangt de import van fossiele energie uit andere landen. Eigen geproduceerd gas heeft als voordeel dat het een aanzienlijk lager niveau van uitstoot van broeikasgassen kent dan geïmporteerd gas. Het belang van aardgas zal in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Daarnaast wordt het platform N05-A het eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Hiervoor wordt een kabel gelegd naar het nabijgelegen Duitse windpark Riffgat. De emissie van het productieplatform zal nihil zijn en voor het hele project betreft dit een emissiereductie van zo’n 85 procent.
Kunt u aangeven in welk opzicht ONE-Dyas de gevolgen van de gaswinning gaat compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft het project dusdanige maatregelen getroffen waardoor er geen significante effecten zijn op de natuur in de omgeving. Er is daarom geen sprake van benodigde mitigatie. Dat is ook geaccepteerd door de rechter. Overigens had het bedrijf al eerder uitstootrechten voor stikstof in de omgeving opgekocht (extern salderen), waarmee er uiteindelijk permanent minder stikstof in het gebied terecht komt.
Middels vergunningverlening en de daarbij behorende voorschriften wordt geborgd dat de mitigerende maatregelen die aanvrager treft, vastliggen. Dan gaat het om reducerende maatregelen zoals het gebruik van schone werkschepen, of om geluidswerende maatregelen om verstoring van bruinvissen en andere dieren te beperken. Ook het extern salderen is nog voorgeschreven.
Zonne-atollen IJsselmeer |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Plan om 2,5 miljoen zonnepanelen op IJsselmeer te leggen stuit op verzet: Defensie, boeren en drinkwater in problemen»?1
Ja.
Klopt het dat er geworsteld wordt met het plan Buitendijks? Zo ja, bij welke ministeries?
Het is aan de markt om initiatieven te ontplooien die bijdragen aan de doelstellingen om groene energie op te wekken. Het Buitendijks Plan, het plan voor zonne-atollen in het IJsselmeer, is zo’n initiatief. Ik ben bekend met dit initiatief, mede in het licht van de melding die de initiatiefnemer in het kader van de rijkscoördinatieregeling (RCR) heeft gedaan. Deze melding heb ik tot op heden aangehouden in afwachting van de resultaten van de «integrale verkenning Wieringerhoek». Over het al dan niet opstarten van een ruimtelijke procedure zal op een later moment besloten worden. Ik streef ernaar om in Q4 2024 hier een besluit over te nemen. Pas bij een positief besluit zal er sprake zijn van een projectprocedure waarvoor mijn departement verantwoordelijk is. Mocht het tot een projectprocedure komen, dan informeer ik uw Kamer, net als bij andere lopende energieprojecten, periodiek over de voortgang van de procedure via het overzicht energieprojecten.
Op verzoek van de gemeente Medemblik, de gemeente Hollands Kroon en de provincie Noord-Holland, voer ik de genoemde verkenning uit in het kader van het programma Opwek van Energie op Rijksvastgoed (OER)2. Hierbij werkt mijn departement samen met de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), Defensie, Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf en de betrokken decentrale overheden. In deze verkenning wordt niet alleen gekeken naar de optie van zonne-atollen, maar worden ook andere mogelijke vormen en technieken van een zon-op-waterproject meegenomen. In de Regionale Energiestrategie (RES) van de regio Noord-Holland Noord is de Wieringerhoek, het deel van het IJsselmeer tussen Medemblik en Den Oever, opgenomen als zoekgebied voor een integraal project, waarbij de opwek van hernieuwbare energie wordt gecombineerd met natuurontwikkeling en het verbeteren van de recreatiemogelijkheden. Met deze integrale verkenning geef ik kortom invulling aan vastgesteld beleid, zijnde de RES-doelstelling en de afspraken uit het Klimaatakkoord.
In de Wieringerhoek komen een heleboel opgaven en functies samen. Zo heeft het o.a. de status van Natura 2000-gebied, is het belangrijk voor de zoetwatervoorraad en waterbergingscapaciteit en wordt het door Defensie gebruikt als onderdeel van het schietterrein Breezanddijk. Daarom wordt in de «integrale verkenning Wieringerhoek» gezamenlijk, met verschillende overheden, bekeken in hoeverre een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek samen kan gaan met de andere functies en waarden in het gebied. Dit beschouw ik niet zozeer als een worsteling, maar meer als een gezamenlijke zoektocht, daar dit in goede samenspraak met de andere partijen gaat.
Waarom zijn de plannen al in de vergevorderde verkennende fase, terwijl er nooit door of met de Tweede Kamer over gesproken is?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, komt deze worsteling alleen voort uit het verzet vanuit verschillende organisaties en (overheids-)instituties, of zijn er nog verdere obstakels die niet in het artikel zijn vermeld?
Zie antwoord vraag 2.
Was het verzet vanuit lokale gemeenten, de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), de Nederlandse Vissersbond en verschillende natuur- en milieuorganisaties verwacht?
Ik heb kennisgenomen van in ieder geval een deel van deze bezwaren. Deze bezwaren worden ook betrokken bij de afweging die in de integrale verkenning gemaakt wordt. Daarbij realiseer ik mij dat we bij elke ruimtelijke ontwikkeling in Nederland, waar ruimte schaars is en ook steeds schaarser wordt, vrijwel altijd meerdere belangen raken en dat wrijving tussen deze belangen onvermijdelijk is. De «integrale verkenning Wieringerhoek» is erop gericht om deze belangen een plek te geven door gezamenlijk met verschillende overheden te werken aan deze verkenning. Mocht besloten worden om een projectprocedure te starten, dan krijgen alle belanghebbenden gedurende deze procedure de kans om hun inbreng te leveren.
Waarom wordt er ondanks het verzet van deze organisaties en lokale overheden alsnog doorgewerkt aan het plan?
Hoe op dit moment door externe initiatiefnemers aan het project Buitendijks Plan wordt doorgewerkt is mij niet bekend, evenals de verschillende omschrijvingen die door belanghebbenden aan dit project worden gegeven.
De «integrale verkenning Wieringerhoek» is bedoeld om integraal te kijken naar de (on)mogelijkheden voor een zon-op-waterproject. Hierin wordt de Natura 2000-status van het gebied nadrukkelijk meegenomen, naast andere belangrijke thema’s zoals waterkwaliteit en -kwantiteit, veiligheid, recreatie en duurzame energie.
Kunt u uitleggen waarom het project Buitendijks eerst benoemd werd als bewonersinitiatief, maar nu als prestigeproject wordt omschreven?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom vindt u het te verdedigen dat er wordt doorgewerkt aan een verkenning van zonne-atollen terwijl allang duidelijk is dat deze in beschermd Natura-2000 gebied worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 6.
Is er al een keuze gemaakt om het defensie oefenterrein op te geven, aangezien er ondanks de bezwaren vanuit defensie wordt doorgewerkt aan het plan?
Nee, de «integrale verkenning Wieringerhoek» is slechts een verkenning, waarbij gekeken wordt in hoeverre een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek samen kan gaan met de andere functies en waarden in het gebied, waaronder het schootsveld van Defensie. Ook de plannen voor intensiever gebruik van bestaande oefenterreinen worden betrokken bij de «integrale verkenning Wieringerhoek» door afstemming te zoeken met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD).
Hoe verhouden de plannen voor het megazonne-atollenproject zich ten opzichte van de plannen van Defensie die hetzelfde gebied de komende jaren intensiever gaan gebruiken voor oefeningen, terwijl deze oefeningen niet zomaar verplaatst kunnen worden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat behelst de kritische blik die u toepast in het meekijken naar het plan?
Ik voer, zoals hierboven aangegeven, op dit moment alleen een verkenning uit en toets in deze fase geen concrete (project)plannen van initiatiefnemers.
Mocht ik in een later stadium het besluit nemen om een projectprocedure te starten, pas dan zal er sprake zijn van een ruimtelijke procedure waarvoor mijn departement verantwoordelijk is. Mijn departement kijkt dan kritisch mee vanuit haar formele rol, waarbij er door mij groot belang gehecht wordt aan een zorgvuldig participatieproces en een goede ruimtelijke inpassing.
In welke mate denkt de Minister voor Landbouw- Natuur en Voedselkwaliteit dat de waterkwaliteit effecten heeft op het waterbergend vermogen en de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer?
In de «integrale verkenning Wieringerhoek» werkt mijn departement nauw samen met de Ministeries van IenW en LVVN. Eerder heeft het kabinet al gezegd dat, om zowel de waterbergingscapaciteit als de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer te behouden, geen nieuwe landaanwinning in het IJsselmeergebied is toegestaan, behalve voor overstroombare natuur en om te voldoen aan de Natura 2000-doelen en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit geldt ook voor een eventueel zon-op-waterproject in de Wieringerhoek en dit is dan ook één van de uitgangspunten van de integrale verkenning.
Waarom zijn deze argumenten klaarblijkelijk niet voldoende om het plan stop te zetten of in ieder geval te pauzeren?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 8. Het onderzoek loopt nog en is er juist op gericht om te kijken of een zon-op-waterproject met inachtneming van bovengenoemde uitgangspunten kan worden gerealiseerd.
Waarom wordt er later pas draagvlak gezocht, in plaats van vooraf?
De «integrale verkenning Wieringerhoek» is slechts een verkenning waarbij ik samen met verschillende overheden kijk naar de (on)mogelijkheden voor een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek. Op dit moment heeft er nog geen (definitieve) besluitvorming plaatsgevonden in het kader van deze integrale verkenning. Zoals bij het antwoord op vragen 2, 3 en 4 aangegeven, streef ik ernaar om in Q4 2024 een besluit te nemen over het al dan niet starten van een projectprocedure.
Pas bij een positief besluit zal er sprake zijn van een projectprocedure waarvoor mijn departement verantwoordelijk is. In deze procedure hecht ik aan een zorgvuldig participatieproces. Onderdeel hiervan is het publiceren van een kennisgevingparticipatie waarin wordt uitgewerkt op welke manier omwonenden en andere belanghebbenden bij de procedure betrokken zullen worden.
Overigens heeft aan de Regionale Energiestrategie (RES) van de regio Noord-Holland Noord, waarin de Wieringerhoek als zoekgebied opgenomen is, reeds een uitgebreid participatieproces ten grondslag gelegen.
Wanneer wordt de keuze gemaakt om het project door te laten gaan en kan concreet aangegeven worden wanneer de definitieve besluitvorming van dit project verwacht wordt? Is dat voor 20 juni 2024, wanneer de zomer begint?
Zie antwoord vraag 14.
Is de periode vanaf de dag van het indienen van deze vragen tot en met voor de zomer niet veel te kort tijd om draagvlak te zoeken?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gebeurt er als er voor de zomer geen draagvlak is?
Zie antwoord vraag 14.
Is er al iets te vertellen over hoe er gezocht gaat worden naar draagvlak?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u op de hoogte van recente lokale besluitvorming aangaande het plan van de zonne-atollen?2
Ik ga ervan uit dat de vragenstellers hiermee doelen op de motie die door de raad van de gemeente Hollands Kroon is ingediend tijdens de vergadering op 21 september 2023.
Kunt u hier een nadere toelichting op geven?
De gemeenteraad heeft in deze motie het college van B&W van de gemeente Hollands Kroon opgeroepen om de procedure te starten voor het niet meer opnemen van het zoekgebied Wieringerhoek in de RES 2.0. Ik zie dit in eerste instantie als een opdracht aan de decentrale overheden om in RES-verband te bepalen hoe zij hiermee om willen gaan. Verder heeft de gemeente Hollands Kroon tot op heden aangegeven bij de «integrale verkenning Wieringerhoek» betrokken te willen blijven.
Is het op dit moment uit te sluiten dat er negatieve gevolgen gaan optreden mits dit project doorgang krijgt?
Dit is op dit moment nog niet aan de orde, gezien ik slechts een verkenning uitvoer. Mocht ik in een later stadium het besluit nemen om een projectprocedure te starten, dan zal in ieder geval een milieueffectrapportage (mer) opgesteld moeten worden, om de milieueffecten van het plan of project in beeld te brengen voordat daar een besluit over wordt genomen. Ook zal de initiatiefnemer de benodigde toestemmingen en vergunningen moeten verkrijgen. Daarbij is het aan de initiatiefnemer zelf om door middel van technische studies aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is en daarmee bestand tegen extreme weersverschijnselen, zoals kruiend ijs. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om dit te beoordelen.
In hoeverre zijn zonne-atollen bestand tegen weer en weersverschijnselen zoals bijvoorbeeld kruiend ijs?
Zie antwoord vraag 21.
Zo nee, wat zijn deze negatieve gevolgen dan?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale kosten van het hele project tot dusverre hebben gekost? Zo niet, kunt u de kosten inzichtelijk maken, die wel bekend zijn, die bij de ontwikkeling tot nu toe van dit project zijn gemaakt?
De totale kosten van de «integrale verkenning Wieringerhoek» bedragen € 35.000 excl. btw, voor het laten uitvoeren van een onderzoek door een extern bureau.
Kunt u garanderen dat er altijd een openbare aanbesteding komt als de plannen überhaupt doorgaan? Kunt u tevens aangeven hoe deze aanbesteding zich verhoudt tot de Europese aanbestedingsrichtlijn?
Ja, de betreffende gronden kunnen alleen aan een initiatiefnemer in gebruik worden gegeven via een openbare en transparante procedure. Deze procedure wordt, conform de Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2024, uitgevoerd door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Indien de mogelijke ingebruikgeving een aanbestedingsplichtige opdracht blijkt te zijn, zal dit conform de Aanbestedingswet worden aanbesteed.
Het artikel 'Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven geraakt zijn en hoeveel verlies er is geleden door het afschaffen van de volumecorrectieregeling? Kunt u daarbij specifiek ingaan op hoe dit elektrificatieprojecten ter verduurzaming van de industrie nadelig raakt?
Ongeveer 35 bedrijven hadden profijt van de volumecorrectieregeling. Ik beschik niet over informatie over de ontvangen korting per individueel bedrijf. Uit onderzoek van de ACM blijkt dat de groep van ongeveer 35 bedrijven in totaal € 82 miljoen aan korting ontving in 2021, die werd opgebracht door de andere netgebruikers zoals andere bedrijven en consumenten. Door het afschaffen van de volumecorrectieregeling zijn de netkosten van deze 35 bedrijven gestegen en het ligt voor de hand dat dit ten koste is gegaan van de winstgevendheid.
Elektrificatieprojecten met een hoog stabiel elektriciteitsverbruik zijn nu minder aantrekkelijk dan toen de volumecorrectieregeling nog gold. Bedrijven die de volumecorrectiekorting ontvingen, konden deze korting indertijd echter kwijtraken als zij meer flexibel elektriciteit zouden gaan afnemen of flexibele elektrische installaties zouden toevoegen. Er zullen daarom ook elektrificatieprojecten zijn geweest die minder aantrekkelijk waren door de volumecorrectieregeling. Juist flexibel gebruik van elektriciteit is belangrijk in een weersafhankelijk elektriciteitssysteem, zoals het Nederlandse systeem door de toename van het gebruik van zon- en windenergie steeds meer wordt, en helpt om de drukte op het elektriciteitsnet te verminderen.
Deelt u de mening dat het behoud van dergelijke regelingen in andere Europese lidstaten, zoals Duitsland, België en Denemarken, niet leidt tot een gelijk speelveld?
Dat in andere Europese lidstaten dergelijke regelingen (nog) in stand zijn, draagt inderdaad niet bij aan een gelijk speelveld. Daarom zet ik mij samen met de ACM in om dit vraagstuk onder de aandacht te brengen bij ACER (het Europees agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators) en de Europese Commissie om te komen tot meer geharmoniseerde tariefstructuren op Europees niveau.
Kunt u aangeven wat de interpretatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van Europese regels betreffende de volumecorrectieregeling is? Kunt u hierbij aangeven hoe dit verschilt van andere landen? In hoeverre is de ACM in gesprek geweest met toezichthouders van andere Europese landen?
In de Elektriciteitsverordening is vastgelegd dat de nettarieven de werkelijke kosten moeten weerspiegelen. De ACM heeft onderzocht of grootverbruikers die constant elektriciteit verbruiken ook minder netkosten veroorzaken. Het onderzoek laat zien dat er uit kostenoverwegingen geen grondslag is om de volumecorrectiekorting toe te kennen. Bij de openbare consultatie van het onderzoek zijn 17 zienswijzen ingebracht door partijen. De zienswijzen gaven geen aanleiding de conclusies van het onderzoek aan te passen. De ACM heeft besloten de volumecorrectieregeling met ingang van 2024 te laten vervallen.
Rondvraag bij collega-ministeries leert dat de toezichthouder in Duitsland een overgangstermijn hanteert en voorlopig nog uitgaat van de regels die de nationale wetgever heeft vastgelegd. In Frankrijk stelt de wetgever dat de manier waarop de korting is vormgegeven in lijn is met de bevoegdheidsverdeling tussen wetgever en nationale regulerende instantie.
De ACM vraagt zowel in bilateraal als in gezamenlijk verband, via ACER, aandacht voor de implementatie van een nettarievenstructuur gebaseerd op daadwerkelijke kosten. In het laatste overleg van Europese energietoezichthouders en ACER is afgesproken een gecoördineerde aanpak te verkennen voor een geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU.
Welke gesprekken heeft u gevoerd met collega’s van andere lidstaten over dit ongelijk speelveld? Waarom wijkt alleen Nederland af met een andere interpretatie dan andere toezichthouders van andere Europese landen?
Nederland zet zich binnen de EU in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven. Uw Kamer is recent geïnformeerd over twee non-papers waarin door Nederland hiervoor is gepleit, die met de Europese Commissie en breder zijn gedeeld2. Op initiatief van Nederland is in de recent vastgestelde Raadsconclusies over duurzame elektriciteitsnetten een oproep aan de Europese Commissie opgenomen om een reflectie op gang brengen over het kader voor nettarieven3.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de korting op nettarieven in Duitsland en België tussen de 84 en 90 procent is? In hoeverre is er sprake van een «een vruchtbare uitkomst» na gesprekken met de Duitse toezichthouder als er sprake is van een andere interpretatie?
In Duitsland heeft de toezichthouder er voor gekozen om vooralsnog vast te houden aan de in nationale wetgeving voorgeschreven regels. In België bestaat deze korting niet, maar liggen de nettarieven met bijna € 15 per MWh voor de industrie lager, onder andere omdat een deel van de netkosten van de landelijke en regionale netbeheerders uit degressieve accijnzen op elektriciteit worden betaald (in plaats van uit nettarieven). Ik kan geen uitspraken doen over de interpretatie die de Duitse toezichthouder heeft van gesprekken met de ACM.
Acht u het herinvoeren van de regeling mogelijk indien duidelijk wordt dat de Nederlandse interpretatie onjuist is?
Het vaststellen van de tariefstructuur is een exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie, in Nederland de ACM. De ACM zal, op grond van de Elektriciteitsverordening, bij een besluit moeten onderbouwen dat het aangepaste tarief een afspiegeling is van werkelijk gemaakte kosten en voldoet aan de andere voorwaarden opgenomen in artikel 18, waaronder stimuleren van efficiëntie en versterken van de voorzieningszekerheid en innovatie op gebied van flexibiliteitsdiensten te bevorderen. De ACM werkt aan een brede tariefstructuurherziening, waarbij nettarieven de daadwerkelijke kosten beter moeten gaan weerspiegelen. Met deze herziening wordt beoogd dat gebruikers worden beloond voor flexibiliteit en netcongestie wordt tegengegaan.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De plannen van de Waalse overheid om mijnbouw te vergunnen, vlak over de grens bij Vaals |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van de Waalse overheid om mijnbouw te vergunnen, vlak over de grens bij Vaals?
Op dit moment is er geen sprake van een concrete vergunningaanvraag voor mijnbouw vlak over de grens bij Vaals.
In 2018 heeft het bedrijf WalZinc wel een aanvraag voor een exploitatie-vergunning ingediend voor heropening van een oude zinkmijn dicht bij de Nederlandse grens. Deze aanvraag is door Wallonië toen niet-ontvankelijk verklaard.
Gezien de ontwikkelingen heeft Nederland destijds (in 2019) een brief gestuurd aan Wallonië om aan te geven dat Nederland als belanghebbende partij betrokken wil worden in eventuele besluitvorming rond een exploitatievergunning of heropening van deze mijn, conform het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (het Verdrag van Espoo).
Wallonië heeft in antwoord hierop aangegeven dat bij een nieuwe aanvraag voor exploitatie, conform de geldende Waalse regelgeving, het Verdrag van Espoo gerespecteerd zal worden.
Bent u of de provincie actief geïnformeerd of anderszins betrokken geweest bij dit voornemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van deze zinkmijn voor de grondwaterstanden en waterkwaliteit in Nederland, indien deze mijn actief wordt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is er geen sprake van een concrete aanvraag voor een exploitatievergunning. Gevolgen voor de grondwaterstanden en waterkwaliteit zijn daarom niet aan te geven. Mogelijke effecten van mijnbouwactiviteiten net over de grens zijn echter niet op voorhand uit te sluiten.
Is hier een milieueffectrapportage over beschikbaar?
Er is geen sprake van een aanvraag voor exploitatievergunning. Er is dan ook geen milieueffectrapportage beschikbaar. Voor concrete mijnbouwprojecten met mogelijk belangrijke nadelige grensoverschrijdende effecten zal op grond van het Verdrag van Espoo een grensoverschrijdende milieueffectrapportage moeten worden gemaakt.
Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse overheden of burgers om in te spreken, bezwaar te maken of anderszins hun belangen te laten gelden?
Het proces van een grensoverschrijdende milieueffectrapportage voorziet in inspraak, ook door Nederland en inwoners van Nederland. Daarnaast is ook op een concrete vergunningaanvraag en het besluit van het bevoegd gezag daarop inspraak mogelijk.
Het bericht dat in Nederland tussen 2013-2022 de oppervlakte van natuur- en bosgebieden met bijna 2,5 procent is afgenomen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de natuur tussen 2013–2022 is afgenomen met 15.800 hectare, ondanks te doelstelling om tussen 2011–2027 80.000 hectare natuur te realiseren in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)?1
Het CBS heeft geconstateerd dat er problemen zijn ontstaan bij de gegevens die gebruikt zijn voor dit nieuwsbericht. Daarvoor heeft het CBS inmiddels onderstaande toelichting gepubliceerd:
Het is dus niet mogelijk om conclusies te ontlenen aan het bericht. Zodra het CBS een consistente tijdsreeks heeft geformuleerd, zal ik uw Kamer hierover informeren. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben. Het CBS laat overigens weten dat de impact van de onvolkomenheden zeer beperkt zal zijn. In afwachting van de gecorrigeerde gegevens is het goed om te benadrukken dat de natuur- en bosgebieden in de CBS- publicatie zijn bepaald aan de hand van een bredere definitie van natuur dan het NNN. De oppervlakte natuur in het NNN nam, blijkens de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362), in de periode 2011–2022 juist toe met 48.511 ha.
In deze periode heeft wel een afname van het bosgebied plaatsgevonden3. Deze afname is ten dele het gevolg van omvorming van bossen naar andere typen natuur voor het realiseren van de Natura 2000-instandhoudingsdoelen (inmiddels is de afspraak dat deze kap met terugwerkende kracht tot 2017 wordt gecompenseerd). Er is ook bos verdwenen door kap van tijdelijke bossen die in de jaren tachtig en negentig op landbouwgrond zijn aangelegd ten behoeve van de houtproductie. In de negende Voortgangsrapportage Natuur is gerapporteerd over de aanleg van nieuw bos in 2021 en 2022. Hieruit blijkt dat 823 hectare is aangelegd. De uitvoering zal dus wel versneld moeten worden om de beleidsdoelen uit de Bossenstrategie te behalen om 37.400 hectare aan nieuw bos te realiseren.
Valt de afname van natuur- en bosgebied op percelen binnen het NNN?
Dat ligt niet in de rede. Daar waar omvorming van bos naar een ander natuurtype heeft plaatsgevonden, is het effect op de oppervlakte natuur- en bosgebied per saldo nul.
Kunt u toelichten welke delen natuur verloren zijn gegaan, wat de bestemming van die grond is geworden en waarom het omgevormd is?
Deze vraag is pas te beantwoorden als de onvolkomenheden in de dataset zijn hersteld. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben.
Deelt u de mening dat het oppervlakte natuur- en bosgebied juist met een versneld tempo zou moeten toenemen?
Ja. De te nemen maatregelen in het kader van onder andere het Natuurpact, het Programma Natuur en Bossenstrategie hebben ook een toename van omvang en kwaliteit van het areaal natuur en bos tot doel. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de tweede fase van het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 375), waarin maatregelen ten behoeve van natuurherstel, inclusief areaalgroei, kunnen worden gefinancierd. Ook de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, bevatten diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192). Verder is areaaluitbreiding ook benodigd voor het behalen van de wettelijke doelen voor klimaatmitigatie, zoals onderbouwd in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).4
Deze opgave beperkt zich overigens niet tot de natuur binnen het NNN. Ook buiten het NNN is groei van het natuurareaal, waar mogelijk gecombineerd met andere functies, van belang. Ook hier bevinden zich bossen, landschapselementen en andere natuurtypen die een essentiële bijdrage leveren aan de instandhoudings- en klimaatdoelen, en een belangrijke recreatieve en landschapshistorische functie hebben.
Welke gevolgen heeft de afname van deze natuur voor andere doelen en ambities op het gebeid van biodiversiteit en een gezonde leefomgeving?
Afname van natuur- en bosgebied heeft een negatieve invloed op biodiversiteit en een gezonde leefomgeving. Uit onder meer de Natuurverkenning 2050 van het PBL5 en een quick scan van WUR en SOVON Vogelonderzoek6 blijkt dat groei van het natuurareaal nodig is om toe te kunnen werken naar een gunstige staat van instandhouding van onze natuur.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat wij, als Rijk en provincies, ons niet aan de afspraken in het Natuurpact houden?2
Ik blijf er bij de provincies op aandringen dat de overeengekomen afspraken worden gerealiseerd. De provincies hebben mij laten weten alles op alles te zetten om dat ook voor elkaar te krijgen.
Uit bijlage 1 van de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362) blijkt dat de provincies van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur naar verwachting op 6.888 ha na het afgesproken eindjaar 2027 zullen realiseren.
Welke resultaten heeft de Taskforce Versnelling NNN geboekt sinds de laatste update in 2022?3
De provincies nemen het advies van de Taskforce mee in de realisatie van hun eigen deel van het NNN. In de tiende Voortgangsrapportage Natuur zullen Rijk en provincies verslag doen van de voortgang in de realisatie van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur. Deze Voortgangsrapportage over het jaar 2023 wordt verwacht in november 2024.
Wat gaat u doen om te zorgen dat we de Europees afgesproken doelstelling van 30 procent beschermd landoppervlak in 2030 gaan halen?
Deze ambitie, opgenomen in de EU-Biodiversiteitstrategie, geldt EU-breed en niet per lidstaat. Voor natuur op land (inclusief binnenwater) komt Nederland, na realisatie van het staande beleid, zoals de realisatie van het NNN, uit op ongeveer 27%. Door onder meer uitvoering van de landelijke Bossenstrategie en het Programma Natuur zou dit percentage verder kunnen stijgen.
Hoe verhoudt de afname van de natuur zich tot het Nationaal Programma Landelijk Gebied?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 4, bevatten de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192).
Betekent dit dat het Rijk zich extra zal gaan inspannen voor de creatie van nieuwe natuur met goede natuurkwaliteit?
Het Rijk zal zich inspannen om de realisatie van de gestelde natuurdoelen in onder andere het Natuurpact, Programma Natuur en de Bossenstrategie te bevorderen.
Wat is de relatie tussen de dalende insectpopulaties, het massaal verdwijnen van bloeiende planten en de afname van het Nederlandse natuurareaal?4
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Het is niet mogelijk deze conclusie te verbinden aan het CBS-bericht.
De in het NOS-bericht aangehaalde studie laat zien dat het verdwijnen van bestuivers een van de drukfactoren op bloeiende planten is. Ook verdroging en stikstofdepositie worden als drukfactor geïdentificeerd op bloeiende planten.
Door uitvoering van de genoemde maatregelen ter versterking van het landelijk gebied wordt de natuur in natuurgebieden en specifiek de daarvoor benodigde milieucondities verbeterd. Dit kan een positief effect hebben op de aanwezigheid van bloeiende planten in natuurgebieden. Door actief te werken aan de realisatie van Basiskwaliteit Natuur worden omgevingscondities buiten VHR- en NNN-gebieden verbeterd. Dit zal ook een positief effect hebben op de natuurkwaliteit binnen het natuurareaal.
Hoe belangrijk is sterke en verbonden natuur voor bestuiving van onze landbouwgewassen en in welke mate staat dit onder druk?
De productie van onder meer bonen, verschillende soorten groente en fruit is afhankelijk van bestuiving. Aanwezigheid van geschikt (voortplantings)habitat op korte afstand van deze gewassen is hierbij van belang. Ik erken het belang van een sterke en verbonden natuur voor bestuiving van landbouwgewassen. Een sterk en verbonden natuur die voldoet aan wat minimaal nodig is, gedefinieerd binnen de realisatie van Basiskwaliteit Natuur, is ook van belang voor natuurlijke plaagdierbestrijding en het bieden van andere ecosysteemdiensten.
Door onder meer het realiseren van de 10% groenblauwe dooradering, het bereiken van Basiskwaliteit Natuur en het faciliteren van het ANLb- en SNL-subsidies ondersteun ik het creëren en verbeteren van het leefgebied van bestuivers in het landelijk gebied en een sterke en verbonden natuur.
De toename van fossiele financieringen door banken |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Steven van Weyenberg (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het meest recente Annual Banking on Climate Chaos rapport van Banktrack (gepubliceerd 13 mei jl.), met daarin o.a. data over de toename van fossiele investeringen door Nederlandse grootbanken?
Ja.
Erkent u dat financieringen in exploratie van nieuwe olie- of gasvelden volgens de scenario’s van het Internationaal Energie Agentschap niet in lijn zijn met de reductie die nodig is om de doelstellingen van het Parijsakkoord te halen?
In 2021 heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) geconcludeerd dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario.1 De reden hiervoor is dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in verschillende stadia van ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier zijn echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt de IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door de IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Naast deze kanttekening geldt dat het de wens van dit kabinet is om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden. Dit omdat de CO2-voetafdruk van dergelijke binnenlandse productie veelal lager is dan die van geïmporteerd aardgas en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Kunt u toelichten hoe CO2-uitstoot (en equivalenten) in het kader van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector gemeten wordt? Klopt het dat financiële instellingen voornamelijk sturen op relatieve uitstoot (CO2-e per eenheid product), waardoor er ruimte blijft om fossiele investeringen uit te breiden zolang de relatieve uitstoot hiervan omlaag gaat? In welke mate vereist het commitment een reductie van de absolute investeringsomvang in fossiele activiteiten? Wat wordt hier in de leidraad van het klimaatakkoordcommitment over gezegd?
In de voortgangsrapportages van het klimaatcommitment voor 2022 en 2023 wordt gerapporteerd over de verandering van de absolute gerapporteerde scope 1, scope 2 en waar mogelijk ook scope 3 CO2-emissies van de ondertekenaars van het klimaatcommitment.2 Daarnaast wordt ook gerapporteerd over de economische emissie-intensiteit voor scope 1 en 2 emissies. Dit is een relatieve maatstaf van CO2-emissies die onafhankelijk is van de grootte van de portefeuille. Uit het tweede deel van de voortgangsrapportage van 2022 blijkt dat de meeste instellingen (69%) aangaven de economische emissie-intensiteit te gebruiken als indicator voor het formuleren van hun reductiedoelstellingen. Daarnaast geeft 45% van de ondertekenaars aan (ook) absolute emissies te gebruiken.3
De huidige leidraad van het klimaatcommitment bevat geen aanbevelingen op het gebied van absolute of relatieve reductiedoelstellingen of het afbouwen van de financiering van de fossiele industrie. Er wordt in het algemeen gesproken over klimaatdoelstellingen. Dit zijn kwantitatieve CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 of wetenschappelijke gefundeerde doelstellingen op basis van internationaal erkende standaarden.4 In de aandachtspunten voor het vervolg van het klimaatcommitment is verder afgesproken de leidraad te herzien en hierin nieuwe inzichten op het gebied van reductiedoelstellingen mee te nemen.5 De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën hebben er in de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) voor gepleit dat in de herziene versie van de leidraad wordt opgenomen dat instellingen absolute én relatieve CO2-doelstellingen opstellen op portefeuilleniveau, alsmede reductiedoelstellingen op sectoraalniveau en doelstellingen voor het opschalen van de financiering van klimaatoplossingen en het uitfaseren van financiering van fossiele brandstoffen. De reden voor deze brede inzet is dat voorkomen moet worden dat financiële instellingen door een nauwe focus op het reduceren van absolute CO2-emissies op portefeuilleniveau slechts de vervuilende onderdelen van hun portefeuille afstoten. Als deze onderdelen van hun portefeuille overgenomen worden door andere financiële instellingen, komen we niet dichter bij de doelen van Parijs. Alleen als financiële instellingen hun klanten, waaronder ook de fossiele industrie, helpen te verduurzamen brengen zij de doelen van Parijs ook daadwerkelijk dichterbij. Het stellen van sectorale en relatieve reductiedoelstellingen naast absolute doelstellingen helpt hierbij. De herziene versie van de leidraad wordt na de zomer gepubliceerd.
Op 24 mei jl. is de Corporate Sustainability Due Dilligence Directive (CSDDD) aangenomen. De CSDDD wordt tussen 2027 en 2032 gefaseerd ingevoerd. Artikel 15 van de CSDDD zal ondernemingen die onder de reikwijdte vallen verplichten om een transitieplan op te stellen en zich in te spannen dit transitieplan ook uit te voeren. Met dit plan moet de bedrijfsstrategie in lijn worden gebracht met de doelen van Parijs (het 1,5 graad scenario) en de Europese Klimaatwet. Voor 2030 en in stappen van vijf jaar tot 2050. Bedrijven moeten in hun transitieplan, waar relevant, absolute emissiereductiedoelstelllingen en scope 3 emissies meenemen. Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl. gedeeld met uw Kamer.6
Door ook absolute reductiedoelstellingen op te nemen in de leidraad, bereiden de ondertekenaars van het klimaatcommitment waarvoor de CSDDD van toepassing wordt, zich al voor op deze eis uit de CSDDD.
In welke mate gaat de aanstaande herziening van de leidraad (specifiek het aandachtspunt «relevante (sectorale) transitiepaden») aandacht besteden aan de noodzakelijke reductie van absolute financieringsvolumes van activiteiten die niet in lijn zijn met het IEA-scenario? Te meer omdat CSDDD artikel 15 ook om absolute emissiereductie zal vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom investeert de financiële sector niet meer in de verduurzaming van de Nederlandse economie? Welke extra stappen gaat het kabinet zetten om ervoor te zorgen dat de financiële sector voldoende duurzame financieringsopties heeft in de Nederlandse economie en fossiele projecten voor financiële instellingen minder aantrekkelijk gemaakt worden?
De financiële sector kiest in beginsel zelf of en op welke wijze zij investeert in de Nederlandse economie. Dat gezegd hebbende, heeft een groot deel van de Nederlandse financiële sector zich in 2019 gecommiteerd aan de doelstellingen van Parijs via het klimaatcommitment. Via dit commitment hebben de ondertekenaars zich ook gecommitteerd aan een inspanningsverplichting voor deelname aan de financiering van de Nederlandse energietransitie. Alle ondertekenaars van het klimaatcommitment hebben inmiddels actieplannen gepubliceerd om hun leningen en investeringen in lijn te brengen met de klimaatdoelen. Op dit moment doet het kabinet bovendien een verkenning – voortbouwend op de beleidsagenda voor duurzame financiering – of en hoe wettelijke en alternatieve maatregelen de bijdrage van de financiele sector aan de klimaattransitie kunnen versnellen. De verwachting is dat het nieuwe kabinet rond de zomer de Kamer kan informeren over de uitkomsten van de verkenning.
Op dit moment is er geen eenduidige informatie over hoeveel financiële instellingen op sectorniveau via investeringen en leningen bijdragen aan de klimaat- en energietransitie. Dit was ook één van de uitkomsten van de evaluatie van het klimaatcommitment afgelopen jaar. Ik ben daarom blij dat de aandachtspunten voor het vervolg van het klimaatcommitment een actiepunt bevatten om kwantitatief en kwalitatief inzichtelijk te maken wat de financiële sector (nationaal en internationaal) doet op het gebied van de financiering van de energietransitie en waar met name in de Nederlandse context de knelpunten liggen. Via publiek-private samenwerking, zoals de expertsessies waarover ik u informeerde in de voortgangsbrief over de Beleidsagenda voor duurzame financiering, kunnen vervolgens oplossingen voor deze knelpunten gevonden worden.7
Tenslotte haal ik in dit verband het exportkredietverzekeringen-beleid (ekv) aan. Per 1 januari 2023 is nieuwe ekv-steun aan de fossiele energiesector, behoudens enkele specifiek geformuleerde uitzonderingen, beëindigd. Voor 2024 is het doel om tien procent meer aanvragen te ontvangen voor ekv-dekking op groene transacties, en tien procent meer groene transacties te verzekeren ten opzichte van 2023.8
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande Commissiedebat Financiële Markten op 30 mei 2024?
Nee, dit is niet gelukt.
Het artikel 'Energieleveranciers misleiden klanten met CO2 gecompenseerd gas' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers consumenten CO2-gecompenseerd gas hebben aangeboden, waarvan nu blijkt dat deze projecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd of dat er in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect is geweest?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd vanwege een legio aan redenen. Dit draagt niet bij aan de reputatie van de markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is.
Hoe wordt er voorkomen dat consumenten worden misleid met CO2-gecompenseerd gas dat duurzamer lijkt dan dat het daadwerkelijk is? Welke lessen trekt u uit deze misstanden?
Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie.2 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasmeissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.3 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties4, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.5 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.6 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
Wat kunt u doen om consumenten in de toekomst beter te beschermen tegen greenwashing op de energiemarkt?
Zoals beschreven in het vorige antwoord gaan er nieuwe regels gelden voor bedrijven met het doel om greenwashing tegen te gaan. Voordat deze nieuwe regels van kracht zijn, moeten bedrijven op basis van de wet oneerlijke handelspraktijken al het nodige doen om consumenten te informeren over de herkomst van hun producten en hun duurzaamheidskenmerken. De leidraad duurzaamheidsclaims van de ACM heeft tot doel om bedrijven hierbij duidelijkheid te geven over hun verplichtingen door aan te geven waar duurzaamheidsclaims aan moeten voldoen.7
Hoe kan het voor consumenten transparanter worden gemaakt welke duurzame projecten worden gebruikt ter compensatie voor de CO2-uitstoot van gas en hoeveel compensatie dit oplevert? Zou een (Europees) keurmerk hieraan kunnen bijdragen?
Met het nieuwe EU verbod op compensatieclaims dat vanaf 2026 zal ingaan voor producten en diensten wordt een deel van dit transparantieprobleem opgelost. Daarnaast wordt er op dit moment onderhandeld over een EU-richtlijn8 ten aanzien van duurzaamheidsclaims op organisatieniveau, mogelijk dat hierin transparantievoorwaarden worden opgenomen wanneer gebruik wordt gemaakt van koolstofcertificaten voor klimaatclaims. Nederland heeft daarnaast, samen met een aantal EU-landen, een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.9 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken. Of een Europees keurmerk een waardevolle bijdrage is bovenop de al bestaande keurmerken vind ik een vraagstuk voor de markt. Indien partijen daartoe besluiten is het voorts, met de inwerkingtreding van voorgenoemde richtlijn voor duurzaamheidsclaims op producten en diensten, van belang dat deze keurmerken onafhankelijk worden gecertificeerd.10
Wat zouden andere mogelijkheden zijn om te valideren of projecten daadwerkelijk zorgen voor voldoende CO2-compensatie? Wat wordt hieraan gedaan op EU-niveau?
In reactie op uw vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
Het bericht 'Zonnepanelen minder lucratief, 'maar leveren nog altijd 17 jaar gratis stroom'' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw standpunt met betrekking tot de recente trend van energiebedrijven om kosten in rekening te brengen voor het terugleveren van stroom door zonnepanelenbezitters?1
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in haar verkennende studie2 en vervolgonderzoek3 geconcludeerd dat leveranciers hogere kosten maken door hun klanten met zonnepanelen ten opzichte van hun klanten zonder zonnepanelen. Dit komt doordat zonnepaneelbezitters zowel hogere onbalans- als inkoopkosten met zich meebrengen en door kosten als gevolg van de salderingsregeling. Leveranciers kiezen er nu voor om deze kosten door te rekenen aan de groep klanten die deze kosten veroorzaakt, namelijk de zonnepaneelbezitters, in plaats van de kosten te verdelen over het volledige klantenbestand zoals eerst werd gedaan.
Hoewel deze methoden bijdragen aan een eerlijkere verdeling van de kosten, vind ik de onduidelijkheid die deze methoden kunnen veroorzaken bij de consument niet fraai. Ik vind het dan ook belangrijk dat consumenten weten hoe hun kostenplaatje eruit ziet en dat de ACM toezicht kan houden op de vraag of deze terugleverkosten transparant tot stand komen en of de tarieven, waar de terugleverkosten onderdeel van zijn, redelijk zijn. Uiteindelijk is het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om stappen te nemen indien zij dit noodzakelijk acht.
Hekelt u het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat ook mensen die nu geen panelen hebben deze kunnen krijgen of kunnen meedelen in de opbrengst?
Ongeacht de keuze die de leverancier maakt over het wel of niet in rekening brengen van terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen, is er altijd sprake van een herverdelingseffect. Ik vind dus dat je niet kan spreken van het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen. Daarbij is de verwachting dat zonnepanelen zich nog steeds binnen hun levensduur terugverdienen en dat een investering hierin blijft lonen.
Wat is de status van het vervolgonderzoek van de Autoriteit Consument & Markt naar de daadwerkelijke kosten en de manier waarop deze door leveranciers doorberekend worden in hun tarieven? Welke stappen bent u voornemens te zetten op basis van de conclusies van dit onderzoek?
Het onderzoek is inmiddels gepubliceerd4. Zoals aangegeven in vraag 1 blijkt hieruit dat leveranciers inderdaad hogere kosten maken door hun klanten met zonnepanelen. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om stappen te ondernemen indien zij dit noodzakelijk acht. Op basis van het vervolgonderzoek concludeert de ACM echter dat de tarieven van de onderzochte leveranciers niet onredelijk zijn en dus niet in strijd zijn met de wet.
Heft u initiatieven of plannen om de adoptie van thuisbatterijen te bevorderen als een manier om overtollige zonnestroom op te slaan en de afhankelijkheid van het stroomnet te verminderen? Zo ja, welke?
In december 2023 is er een uitgebreid onderzoek gepubliceerd naar de rol van opslag5. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen businesscase is voor thuisbatterijen. De rol van thuis- en buurtbatterijen blijft minimaal voor het leveren van flexibiliteit en het verlichten van netcongestie. Het advies van dit onderzoek is om niet over te gaan tot stimulering van thuisbatterijen.
Hoe bent u van plan consumenten te informeren over de veranderingen in de kosten en regels met betrekking tot zonnepanelen en teruglevering van stroom om verwarring te voorkomen en transparantie te waarborgen?
Het is aan de leverancier om de consument te informeren over wijzigingen in het contract. Het rekenen van terugleverkosten kan namelijk niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden van het contract zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na door de leverancier goed geïnformeerd te zijn. De leverancier is verplicht om de klant ten minste 30 dagen voorafgaand aan deze wijziging hiervan op de hoogte te stellen.
In algemene zin geeft Milieu Centraal voorlichting over zowel de opbrengsten van zonnepanelen als de ontwikkeling van de energierekening. Ik zal de ontwikkelingen met betrekking tot de terugleverkosten bij Milieu Centraal onder de aandacht brengen om te kijken of de informatievoorziening voor consumenten verder geactualiseerd kan worden. Daarbij geven meerdere prijsvergelijkingswebsites informatie over de door leveranciers gehanteerde methoden om kosten door te rekenen aan klanten met zonnepanelen. Het is voor de consument dus goed mogelijk om het aanbod te vergelijken en te kiezen voor het meest gunstige aanbod in diens persoonlijke situatie.
Welke maatregelen overweegt u om consumenten te informeren en te begeleiden bij het kiezen van energieleveranciers, gezien de grote variatie in kosten en regels met betrekking tot teruglevering die door verschillende energiebedrijven worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om in te grijpen bij het rekenen van terugleverkosten om te zorgen dat draagvlak voor zonnepanelen blijft en mensen zich niet belazerd voelen?
Het in rekening brengen van terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen is niet verboden zolang deze kosten gebaseerd zijn op daadwerkelijk gemaakte kosten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 brengen huishoudens met zonnepanelen verschillende kosten met zich mee voor de leverancier, namelijk hogere inkoopkosten, hogere onbalanskosten en kosten als gevolg van de salderingsregeling. Wanneer de salderingsregeling per 1 januari 2027 wordt afgeschaft, zoals voorgesteld in het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie, zal in ieder geval het deel van de terugleverkosten dat samenhangt met de salderingsregeling verdwijnen.
De motie van het lid Erkens c.s.6 roept op tot het beëindigen van alle terugleverkosten als de salderingsregeling wordt afgeschaft. Ik heb in mijn appreciatie van deze motie al aangeven dat ik dit verzoek beschouw als een inspanningsverplichting waaraan invulling dient te worden gegeven op het moment dat de regeling beëindigd wordt. Dit is nu aan een nieuw kabinet.
Hoe ziet u de rol van zonnepanelen in de toekomstige energiemix van Nederland, rekening houdend met de voortdurende veranderingen in regelgeving en de evolutie van technologieën zoals thuisbatterijen?
In het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) schetst het kabinet welke rol zon-PV in een CO2-vrij elektriciteitssysteem kan spelen7. De integrale infrastructuurverkenning van de netbeheerders8 laat voor de periode tot 2050 een mogelijke verdere doorgroei van zon-PV zien tot 173 GW. Om dit te laten slagen gelden er echter wel enkele randvoorwaarden, zoals geschetst in het in 2022 uitgebrachte advies van Greetje Bos9 over hoe duurzame opwek van elektriciteit op land gerealiseerd kan worden. Dit advies benoemt onder andere de salderingsregeling als een voorbeeld van de huidige sturing en instrumentenmix die de transitie van een centraal ingerichte elektriciteitslevering naar een systeem met actieve consumenten die het elektriciteitsnet beter benutten in de weg zit. Dit terwijl deze transitie wel nodig is voor het slagen van de energietransitie.
Welke gevolgen hebben de terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen?
De gevolgen van terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen zullen door mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nader onderzocht worden. Dit om invulling te geven aan de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Beckerman10 die de regering verzoekt om samen met de Woonbond en Aedes onderzoek te doen naar zonnepanelen in de huursector.
Het rapport Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations" van het Royal United Services Institute (RUSI) |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt het kabinet de aanbevelingen in het rapport «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations» van het Royal United Services Institute (RUSI) met betrekking tot het optimaliseren van de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein?
Het RUSI rapport biedt een aantal adviezen om de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein te optimaliseren. Een belangrijk aspect hierbij is het investeren in voldoende voortzettingsvermogen. Het kabinet onderschrijft dit, aangezien de voorraden en de ondersteuning nog onvoldoende op orde zijn. Ook onderschrijft het kabinet de observatie dat een robuuste SEAD/DEAD capaciteit noodzakelijk is om A2/AD uit te kunnen schakelen. Het beschikken over een dergelijke capaciteit draagt bij aan een geloofwaardige afschrikking en vergroot het vermogen om de eigen vrijheid van handelen zeker te stellen in een hoge dreigingsomgeving. Omdat de F-35 voor deze taak zeer geschikt is heeft het kabinet met de Defensienota 2022 de SEAD/DEAD capaciteit versterkt.
Meer algemeen maakt het RUSI rapport wat betreft het kabinet duidelijk dat een verdere groei naar ten minste 2% noodzakelijk is om toegerust te zijn op een mogelijk conflict. De verslechterde mondiale veiligheidssituatie maakt het noodzaak dat we doorgaan met het versterken van de krijgsmacht. Daarbij hebben 30 jaar bezuinigingen diepe sporen getrokken binnen de gehele Nederlandse defensie en dus ook in de luchtmacht. Financiële invulling hiervan is aan een volgend kabinet.
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen of plant het te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport betreffende de operationele gereedheid van de F-35 squadrons?
Het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) heeft na het behalen van de Initial Operational Capable (IOC) status met de F-35 in december 2021 en de inval van Rusland in Oekraïne in februari 2022 de focus gezet op het verbeteren van de inzetgereedheid van de F-35 squadrons. Gezien de afgelopen jaren van bezuinigingen, operationele inzet en daarmee beperkte capaciteit, betreft dit geen gemakkelijke opgave. CLSK nadert het einde van de transitie van de F-16 naar de F-35, voorzien in de tweede helft van dit jaar. Een deel van het personeel wordt nog omgeschoold van de F-16 naar de F-35 waarvan de effecten in de loop van komende jaren worden verwacht. Verder heeft CLSK structureel nauw overleg met het F-35 programma en de Amerikaanse overheid om de beschikbaarheid van materiaal, ondersteunende apparatuur en wapens te vergroten en sneller beschikbaar te krijgen. Ook wordt onderzocht hoe met industriële partners de doorlooptijden van onderhoud kunnen worden verkleind. De Kamer is hierover geïnformeerd met twee Kamerbrieven, Vierentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 en Behoeftestelling vervanging F-16 (Kamerstuk 26 488, nr 476 en Kamerstuk 26 488, nr 473).
Het huidige conflict in Oekraïne onderstreept het belang van voldoende voortzettingsvermogen om het gevecht te kunnen blijven voeren. Hier zijn o.a. grote (munitie)voorraden voor noodzakelijk. Aangaande personele capaciteit onderneemt Defensie stappen om de werving, instroom, opleidingscapaciteit en behoud van F-35 personeel te vergroten. Het rapport onderschrijft o.a. de professionaliteit en kwaliteit van de vliegers binnen Defensie. Zij leveren een belangrijke bijdrage in de fase van transitie en inzet.
Is het kabinet het eens met de stelling in het rapport dat de huidige geluidsnormen een beperkende factor vormen voor het maximale gebruik van luchtmachtbases? Zo ja, welke acties worden overwogen?
Rond de militaire en ook civiele vliegvelden gelden in normale omstandigheden wettelijke geluidscontouren. Deze geluidscontouren worden vastgelegd in het luchthavenbesluit dat van kracht is voor het betreffende vliegveld, zodat het toegestane geluid dat de vliegtuigen mogen maken bij het landen en starten kan worden gereguleerd. Binnen de wettelijke mogelijkheden wordt op de meeste plekken maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte. Door de verslechterde veiligheidssituatie moet rekening worden gehouden met intensivering van vliegactiviteiten met jachtvliegtuigen in Nederland om gereedheid, inzetbaarheid en paraatheid te vergroten om Nederland veilig te houden. De ontstane grotere behoefte aan ruimte voor het oefenen en trainen met jachtvliegtuigen is opgenomen in het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. Hierover neemt het kabinet naar verwachting eind 2024 of begin 2025 een besluit.
Kan het kabinet een tijdslijn schetsen voor eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving omtrent geluidsnormen voor militair luchtverkeer?
In de jaarlijkse rapportage Stand van Defensie wordt Uw Kamer geïnformeerd over de lopende aanpassingen en de voortgang van de luchthavenbesluiten van Defensie. Na het kabinetsbesluit over het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie wordt inzichtelijk gemaakt of en zo ja, welke aanpassingen in de luchthavenbesluiten nodig zijn.
Kan het kabinet uiteenzetten welke specifieke maatregelen worden overwogen om de SEAD/DEAD-capaciteiten van de Nederlandse Luchtmacht te verbeteren? Bent u het eens met het gestelde in het rapport dat Nederland hier een onderscheidende capaciteit kan leveren?
Nederland beschikt reeds over F-35A jachtvliegtuigen, die door hun stealth-capaciteiten en geavanceerde sensoren zeer geschikt zijn voor het uitvoeren van SEAD/DEAD missies. Het uitvoeren van SEAD/DEAD missies levert een cruciale bijdrage aan het creëren van luchtoverwicht. Hierdoor wordt meer bewegingsvrijheid gecreëerd voor eigen eenheden in het land-, maritieme, en luchtdomein. Daarbij is het verkrijgen van meer SEAD/DEAD capaciteit ook een van de prioriteiten van Allied Air Command (AIRCOM).
In Europa is gezien de dreiging aan de oostflank een groot tekort aan SEAD/DEAD capaciteit, een zogenaamde capability shortfall area binnen zowel de NAVO als EU. Voor deze capaciteit is Nederland sterk afhankelijk van de Verenigde Staten. Met de Defensienota 2022 (bijlage bij Kamerstuk 36 124, nr. 1) heeft het Kabinet reeds een aantal specifieke maatregelen genomen om de SEAD/DEAD capaciteit van de Luchtmacht te verbeteren. Het Kabinet breidt het aantal F-35 jachtvliegtuigen verder uit (het vervolledigen van het derde squadron) en verbetert de bewapening voor de F-35 door te investeren in zogenoemde Anti-Access/Area-Denial (A2/AD)-bewapening (Kamerstuk 27 830, nr. 402) die specifiek bedoeld is voor het aangrijpen van vijandelijke grondgebonden luchtverdediging. Hiermee wordt invulling gegeven aan NAVO capaciteitsdoelstellingen. Daarnaast investeert Defensie in Deep Precision Strike (DPS) capaciteit in Air en Maritiem (Kamerstuk 27 830, nr. 391). DPS is één van de Capability Gaps van de NAVO. Hiermee wordt eveneens een bijdrage geleverd aan de SEAD/DEAD missie. De Nederlandse investeringen zijn derhalve onderscheidend en dragen bij aan een veiliger Europa en krachtigere NAVO en EU.
Deelt u de aanname in het rapport dat Nederland een van de weinige Europese landen is die een SEAD/DEAD-capaciteit kan ontwikkelen op korte termijn, mogelijk samen met Noorwegen?
Het rapport onderschrijft de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardig personeel en materieel, met echter beperkt aanwezig voortzettingsvermogen. Dit gebrek aan voortzettingsvermogen is exemplarisch voor de gehele krijgsmacht. Nederland is één van de eerste landen met operationele F-35 capaciteit. De SEAD/DEAD capaciteit is één van de zes missietypen van de F-35 waarop het aankoop besluit is gebaseerd. Defensie heeft in de transitie van de F-16 naar de F-35 deze missie voor ogen gehad bij alle investeringen in de jachtvliegtuigcapaciteit. Met de Defensienota 2022 zijn verdere stappen gezet in de uitbreiding van jachtvliegtuigcapaciteit. Defensie bespreekt met F-35 partners als Noorwegen en de VS hoe samen de effectiviteit kan worden vergroot om de schaarse SEAD/DEAD capaciteit te versterken.
Zou een dergelijke onderscheidende capaciteit de positie van Nederland versterken op het gebied van militaire besluitvorming samen met Europese partnerlanden?
Ja, een onderscheidende capaciteit versterkt de positie van een land op het politiek-militair strategisch niveau. Belangrijk om te vermelden is dat bij zowel bij de NAVO als bij de EU besluiten over defensie-aangelegenheden per consensus gaan. Dat betekent dus dat, ongeacht capaciteiten, alle bondgenoten (NAVO) resp. lidstaten (EU) dezelfde status hebben in besluitvorming. Dat gezegd hebbend, zal verdere uitbreiding van een dergelijke capaciteit van waarde zijn indien Nederland besluit hierin te investeren. Dat zal bijdragen aan het terugdringen van het tekort binnen de NAVO en EU en bovendien bijdragen aan het vergroten van het handelingsvermogen van de Europese bondgenoten.
Zijn er plannen om de trainingsprogramma's voor F-35-piloten te herzien in reactie op de aanbevelingen uit het rapport?
Het F-35 trainingsprogramma wordt tweejaarlijks herzien aan de hand van de nieuwste taakopdracht en het dreigingsbeeld. Sinds de invasie van Oekraïne is het training- en oefenprogramma verder gericht op het verbeteren en uitbreiden van de SEAD/DEAD-capaciteit. Ook wordt verder geïnvesteerd in een intensievere samenwerking met andere partners in NAVO.
Welke financiële implicaties verwacht het kabinet als de aanbevelingen in dit rapport opgevolgd zouden worden?
Om alle aanbevelingen in dit rapport uit te voeren wordt ingeschat dat aanvullend een bedrag tussen de 600 en 1200 miljoen euro structureel benodigd zou zijn. Daarbij is reeds rekening gehouden met het meer focus aanbrengen binnen het takenpakket van de Luchtmacht. Een eventueel besluit tot aanvullende investeringen, is aan een nieuw Kabinet.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’. |
|
Olger van Dijk (NSC), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
In het commissiedebat Stikstof NPLG en Natuur van woensdag 17 april jl. kwam het extern salderen van Schiphol aan bod en stelde u dat de vergunning voor Schiphol is verleend op basis van een technische beoordeling, wat behelsde deze beoordeling?
Een technische beoordeling is geen politiek-bestuurlijke keuze, maar een toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn zoals vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (thans in de Omgevingswet). Mijn rol als bevoegd gezag voor de afgifte van natuurvergunningen dient te worden onderscheiden van de beleidsverantwoordelijkheid die ik heb voor de stikstofproblematiek en voor natuurherstel en natuurbehoud.
In welke mate wordt de kritische depositiewaarde (KDW) in de natuurgebieden waar Schiphol stikstof op deponeert overschreden in mol/hectare/jaar in 2023 voordat de natuurvergunning van Schiphol van kracht werd? Hoeveel stikstof deponeert Schiphol op deze gebieden en hoe zou de verleende natuurvergunning van Schiphol deze overschrijding vergroten? Kunt u het antwoord op voorgaande vragen uitsplitsen per natuurgebied?
Vooropgesteld: Schiphol heeft voor het grootste deel bestaande rechten, die reeds golden in de referentiesituatie, dat is het moment dat de Natura 2000-gebieden werden aangewezen. Daarnaast is er bij extern salderen geen toename van stikstofdepositie, maar een afname, omdat 30% van de uitgewisselde stikstofruimte niet mag worden ingezet door degene die de ruimte aankoopt (afromen). Uit navolgende tabel blijkt dat er zeer beperkt verschil is tussen de referentiesituatie en de voorgenomen activiteit. Dat verschil is vervolgens middels interne en externe maatregelen gemitigeerd. Bijvoorbeeld: depositie van Schiphol op een habitattype met een zeer lage KDW bedraagt zonder salderen circa 9 mol/ha/jaar (H7140B met een KDW van 500 mol/ha/jaar – Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske).
Eilandspolder (~29 km)
AB2000
0,26
0,50
0,23
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (~17 km)
AB2000
8,73
8,94
0,50
Naardermeer (~22 km)
AB2000
5,80
5,24
0,32
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (~16 km)
AB2000
5,80
5,61
– 0,10
Oostelijke Vechtplassen (~20 km)
AB2000
7,12
6,34
0,27
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (~19 km)
AB2000
7,37
7,87
0,51
Zouweboezem (~42 km)
AB2000
0,01
0,01
0,00
Zwanenwater & Pettemerduinen (~52 km)
AB2000
0,00
0,01
0,01
Botshol (~12 km)
LVB2008
10,00
9,99
0,06
Coepelduynen (~24 km)
LVB2008
3,22
2,99
0,03
Kennemerland-Zuid (~11 km)
LVB2008
13,22
12,89
0,02
Meijendel & Berkheide (~27 km)
LVB2008
0,29
0,32
0,03
Noordhollands Duinreservaat (~23 km)
LVB2008
6,06
5,97
0,31
Polder Westzaan (~15 km)
LVB2008
9,94
9,99
0,07
Schoorlse Duinen (~42 km)
LVB2008
0,06
0,08
0,02
Solleveld & Kapittelduinen (~45 km)
LVB2008
0,01
0,00
0,00
Uiterwaarden Lek (~40 km)
LVB2008
0,02
0,02
0,00
Westduinpark & Wapendal (~41 km)
LVB2008
0,02
0,01
0,00
2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in de referentie en/of VA (inclusief baanonderhoud). Gegeven is de maximale depositie op de (bijna) overbelaste hectare met de grootste depositie in het gebied. De depositieberekeningen zijn uitgevoerd met het voorgeschreven model AERIUS, versie 2022 van 26 januari 2023. De gegeven deposities kunnen voor de VA en referentie op verschillende hexagonen in een gebied optreden. De tabel is samengesteld op basis van het excel-bestand 20230705 Overzicht depositieresultaten incl salderen Vergunningsaanvraag voor Amsterdam Airport Schiphol (rvo.nl), dit document maakt onderdeel uit van de vergunningaanvraag tevens onderliggend aan het definitief besluit.
Met welke ordegrootte verschilt deze totale depositie ten opzichte van een gemiddelde Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melder of garnalenvisser in dit gebied?
De locatie van de depositie is sterk afhankelijk van de locatie van de emissie. Bij vergunningverlening wordt de AERIUS-module toegepast om volgens vaste normen de depositie vast te stellen van een individueel bedrijf. Het feit dat Schiphol negen agrarische bedrijven heeft uitgekocht om extern mee te salderen geeft een beeld van de verhouding in grootte. Zoals in de brief van 21 juni 2023 (Kamerstuk 31 936, nr. 1086) aangegeven, is het vliegverkeer op Nederlandse luchthavens verantwoordelijk voor 0,1% van de totale gemiddelde depositie in Nederlandse Natura 2000-gebieden. Vliegverkeer boven de 3000 voet draagt ook bij aan de stikstofdepositie. Naar schatting is de totale bijdrage van vliegverkeer hierdoor 15–20 mol N/ha/jaar. Dat is 1,1% aan de totale stikstofdepositie in Nederland (aldus het RIVM). Mobiliteit in totaal is verantwoordelijk voor 11%, de agrarische sector voor iets minder dan de helft van de depositie. In AERIUS Monitor is voor eenieder per Natura 2000-gebied te zien welk deel van de opbouw van depositie van een bepaald gebied veroorzaakt wordt door «vervoer en overig verkeer» en welk deel daarvan luchtvaart is.
Klopt het dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht naar de overbelasting van de nabijgelegen natuurgebieden en of de beschikbaar gekomen stikstofruimte noodzakelijk is om de depositie op die gebieden te verlagen? Zo ja, waarom niet?
Binnen LNV werd in het kader van vergunningverlening tot voor kort het uitgangspunt gehanteerd dat bij extern salderen tussen private partijen werd aangenomen dat additionaliteit geborgd was. Dit omdat naar het oordeel van LNV van private partijen niet kan worden verwacht dat zij bij de aanvraag van een natuurvergunning maatregelen nemen ten behoeve van natuurherstel en omdat de afroming bij extern salderen ook bijdraagt aan natuurherstel en natuurbehoud. Dit is bij alle vergunningenprocedures waarvoor LNV bevoegd gezag was de bestendige gedragslijn geweest. Dit was mede gebaseerd op het feit dat extern salderen als transactie tussen particulieren naar zijn aard niet kan worden ingezet als instandhoudings- of passende maatregel, omdat alleen de overheid dergelijke maatregelen kan treffen. Bij de (in die zin «willekeurige») transacties tussen particulieren is er geen relatie met een samenhangende aanpak vanuit de overheid voor stikstofreductie; dat kon anders zijn als de saldogever behoort tot een inmiddels door de overheid gedefinieerde groep waarvoor dwingende maatregelen worden ingezet, maar daarvan is nog geen sprake.
Op basis waarvan heeft u geoordeeld dat hier stikstofruimte kon worden gekocht zonder dat het additionaliteitsvereiste gold?
Zie het antwoord op vraag 5.
Provincies zijn vanaf 2022 verschillend omgegaan met extern salderen. De provincie Overijssel is bijvoorbeeld gestopt met vergunningverlening. Ik ben doorgegaan met vergunningverlening vanwege de hiervoor onder 5. genoemde overwegingen. Daarbij speelt het belang om vergunningverlening waarbij negatieve effecten op de natuur kunnen worden uitgesloten in enige mate mogelijk te houden. Hiermee zou, als deze lijn bevestigd zou zijn door de Raad van State, ook voor andere initiatiefnemers zoals PAS-melders en woningbouw meer ruimte bestaan.
Is bij de aankoop van stikstofrechten voor Rotterdam The Hague Airport en voor Eindhoven Airport ook van deze werkwijze gebruik gemaakt? Geldt hier wel het additionaliteitsvereiste en zo ja, hoe is hiermee om gegaan?
Op besluitvorming over deze luchthavens kan ik niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat vanaf de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 februari jl. (ECLI:NL:RVS:2024:831), bij extern salderen tussen private partijen de additionaliteitstoets uitgevoerd moet worden.
Waarom is er voor de vergunningverlening aan Schiphol geen beroep gedaan op het «groot maatschappelijk belang» waarvoor ruimte is in de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Aan een adc-toets, waar u op doelt, wordt pas toegekomen als het niet mogelijk is door mitigerende maatregelen (waaronder extern salderen) significante negatieve effecten op instandhoudingsdoelen op voorhand uit te sluiten. In die gevallen is het soms mogelijk om toch projecten te vergunnen, maar dan met de verplichting compensatienatuur aan te leggen. Adc staat voor: geen alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, compensatie.
Hoe gaan andere Europese lidstaten om met het vergunnen van hun luchthavens en de Europese natuurrichtlijnen?
De Vogel- en habitatrichtlijn geldt in de landen van de Europese Unie. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk om te toetsen op mogelijke effecten van projecten. In Nederland en bijvoorbeeld Vlaanderen is specifiek stikstof een van de voornaamste punten voor de toetsing aan de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.
Wat was het ambtelijk advies van het Ministerie van LNV aan u voor de referentiesituatie (jaar, aantal banen en vluchtbewegingen) van Schiphol?
Mij is ambtelijk geadviseerd in te stemmen met het verlenen van de vergunning, waarin is opgenomen dat in de aangepaste passende beoordeling (en daarmee in de vergunning) wordt uitgegaan van twee referentiesituaties:
Voor Natura 2000-gebieden met een referentiedatum van vóór 2003 wordt uitgegaan van het Aanwijzingsbesluit 2000 met in 2002 maximaal 460.000 vliegtuigbewegingen (referentiejaar 2002). Dit is een situatie voor de ingebruikname van de Polderbaan;
Voor Natura 2000-gebieden met een referentiedatum na 2003 wordt uitgegaan van het LVB 2008 en behoort het gebruik van de Polderbaan tot de referentiesituatie (referentiejaar 2008). Daarbij geldt dat het gebruik is beperkt tot 480.000 vliegtuigbewegingen.
Is er afgeweken van deze referentiesituatie in de uiteindelijke vergunning? Indien ja, hoeveel en hoe is dit gerechtvaardigd?
Nee, er is niet afgeweken van de referentiesituatie, zoals hiervoor beschreven.
Voorts verwijs ik naar mijn brief van 26 september jl.2
Naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol d.d. 24 juni 2022 is Schiphol verzocht rekening te houden met het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen (hierna: vtb) te beperken tot 440.000.
Schiphol heeft maatregelen getroffen waardoor alle effecten bij 500.000 vtb, inclusief de transitie naar 440.000 vtb, zijn gemitigeerd. Overeenkomstig het Hoofdlijnenbesluit Schiphol d.d. 24 juni 2022 heb ik vergunning verleend voor een jaarlijks aantal van 440.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast verleen ik tijdelijk, dat wil zeggen tot het moment waarop het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) is gewijzigd, vergunning voor een jaarlijks aantal van 500.000 vtb. Mocht in het LVB een hoger aantal dan 440.000 vtb worden vastgelegd dan is dat hogere aantal toegestaan, uiteraard met een maximum van 500.000 vtb.
Klopt het dat in het ambtelijk advies alleen een natuurvergunning op basis van 440.000 vluchten haalbaar werd geacht en dat Schiphol uiteindelijk een natuurvergunning werd verleend voor 500.000 vluchten? Zo ja, welke bestuurlijke en juridische risico’s waren bij dit besluit in beeld en hoe zijn die gewogen?
Naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol d.d. 24 juni 2022 is aan Schiphol op 14 juli 2022 verzocht om rekening te houden met het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000. In de brief die de aanvulling van Schiphol van 29 augustus 2022 begeleidt, geeft Schiphol aan dat een vergunning wordt gevraagd voor maximaal 440.000 vtb op het moment dat dit aantal wettelijk is verankerd en van kracht is (dan wel voor zover aan de orde, het aantal vliegtuigbewegingen dat volgt uit de Balanced Approach of juridische procedures), in combinatie met een toestemming – voor de periode tot van kracht worden van een nieuw maximum – voor de huidige situatie met maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen.
Uiteraard is er ruimte voor tegenspraak en ambtelijk overleg, ik hecht daar zeer aan. Mij is ambtelijk geadviseerd om het besluit te nemen, zoals ik dat in september 2023 genomen heb. Zie de antwoorden bij vraag 10 en 11.
In de onderliggende Wet open overheid (Woo-)documenten opgevraagd door MOB wordt gesproken over een «1 mol maatregel», wat wordt hiermee bedoeld?
Deze term wordt niet breed gebruikt. Mogelijk wordt gedoeld op een verkenning van maatregelen die een daling van emissie en depositie tot doel hadden, zoals elektrificeren van het platformverkeer.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 2 weken?
Ja.
Het bericht ''Niet bewust getraineerd'; Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij het opkopen van bedrijven voor stikstofruimte, eerst gekeken moet worden of de aanwezige stikstofruimte nodig is voor het herstellen van kwetsbare natuur?2
Ja, ik was altijd al van mening dat dit moet gebeuren bij extern saldeertransacties waar een overheidspartij bij betrokken is en dat is ook gebeurd. De RvS heeft in haar uitspraak van februari jl. geoordeeld dat bij extern salderen tussen private partijen eveneens getoetst moet worden op additionaliteit. Sindsdien volg ik deze lijn.
Klopt het dat van de negen opgekochte boerenbedrijven alle stikstofruimte naar de vergunning van Schiphol is gegaan en dat hierbij geen rekening is gehouden met kwetsbare natuurgebieden in de buurt van de luchthaven? Zo ja, waarom is deze werkwijze toegepast en bent u zich ervan bewust dat dit tegen de Programma Aanpak Stikstof (PAS-)uitspraak ingaat?
Niet alle aangekochte stikstofruimte is benut voor activiteiten van Schiphol. Er is wel degelijk afgeroomd overeenkomstig het daarover door mijn ambtsvoorganger vastgesteld beleid.3 Dat betekent dat alleen gesaldeerd mag worden met depositie van de vergunde, feitelijke gerealiseerde capaciteit en maximaal 70% van deze depositie benut kan worden voor de luchthaven en minimaal 30% is afgeroomd. Dit gaat niet in tegen de PAS-uitspraak. De PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2019 maakt duidelijk dat een maatregel die naar z’n aard ook geschikt is om te worden ingezet als instandhoudingsmaatregel om in een Natura 2000-gebied de instandhoudingsdoelen te realiseren in de zin van artikel 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn of als passende maatregel om verslechtering in het gebied te voorkomen in de zin van artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn, alleen mag worden ingezet als mitigerende maatregel bij toestemmingverlening voor projecten met mogelijk significante gevolgen in de zin van artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn als dat aanvullend is aan hetgeen nodig is voor de natuur (additionaliteitstoets).
Uit de uitspraak Logistiek Park Moerdijk uit 2020 is vervolgens gebleken dat de overheid alleen extern kan salderen na een additionaliteitstoets. Dat was wat mij betreft destijds geen reden om aan te nemen dat extern salderen tussen private partijen ook moest worden getoetst aan additionaliteit. Ik was daarvan overtuigd omdat alleen de overheid maatregelen kan nemen in de zin van artikel 6, lid 1 en 2, Habitatrichtlijn, en niet een willekeurige private partij.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om een onhoudbare vergunning te verstrekken om tijd te rekken? Zo ja, waarom is dit dan toch gebeurd?
Ja dat zou inderdaad onwenselijk zijn. Dit is, anders dan u suggereert echter niet het geval geweest.
Bent u het ermee eens dat Schiphol niet anders behandeld dient te worden dan boeren (of andere bedrijven) bij het verkrijgen van een natuurvergunning? Zo ja, waarom is voor Schiphol dan een andere werkwijze toegepast en waarom krijgt dit bedrijf een uitzonderingspositie?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning.
Kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat de vergunning zoals deze is verstrekt wel houdbaar is?
Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover geen inhoudelijke uitspraken doen.
Is het mogelijk nu al de natuurvergunning van Schiphol te herzien en daarmee niet de uitspraak van de rechter af te wachten in de aangespannen procedures? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk om een aanvullende motivering te leveren in beroep.
De wet voorziet voorts in de mogelijkheid om een herstelbesluit te nemen (op grond van 6:19 Algemene wet bestuursrecht). Het beroep is in dat geval dan ook tegen een dergelijk herstelbesluit gericht. Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover verder geen inhoudelijke uitspraken doen.
Indien deze manier van vergunningen verstrekken wel houdbaar zou zijn, waarom wordt deze dan niet toegepast voor bijvoorbeeld PAS-melders?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
De inzet van het Rijk is om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden.
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u toezeggen dat deze handelwijze niet toegepast zal worden op het verkrijgen van een vergunning voor Rotterdam Airport en Eindhoven Airport?3
Bij het verlenen van nieuwe vergunningen waarbij sprake is van extern salderen toets ik in alle gevallen aan additionaliteit conform de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter.
Het bericht ‘Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Laura Bromet (GL), Eline Vedder (CDA) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»1?
Ja.
Klopt het dat u de stikstofregels voor Schiphol heeft afgezwakt, ondanks een negatief advies van uw eigen hoogste stikstofambtenaar?
Nee, dat is niet het geval. Ik wil benadrukken geen enkele uitzondering te hebben gemaakt bij afgifte van de definitieve natuurvergunning voor Schiphol. Bij Schiphol is dezelfde beleidslijn toegepast als bij extern salderen tussen andere private partijen, namelijk: de additionaliteitstoets is niet van toepassing als sprake is van extern salderen tussen private partijen. Inmiddels is dat standpunt door jurisprudentie gewijzigd.
De directeur binnen het voormalige DG Stikstof heeft medeparaaf verleend op de nota waarin voornoemde gedragslijn is opgenomen. Van het negeren van adviezen van mijn (hoogste) ambtenaren is geen sprake. NRC heeft die conclusie getrokken op basis van een mail van een van mijn ambtenaren. Die mail betreft echter geen weergave van de standpunten van de hoogste ambtenaren van verschillende directies binnen mijn departement, doch betreft slechts de reflectie van een (enkele) ambtenaar.
Klopt het tevens dat andere bedrijven, zoals bijvoorbeeld Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melders, geen aanspraak kunnen maken op een zelfde soort uitzondering of speciale behandeling?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning. Tot voor kort ging ik ervan uit dat dat bij extern salderen tussen private partijen niet hoefde te worden getoetst aan additionaliteit, omdat van private partijen niet mag worden verwacht dat ze verantwoordelijk zijn voor de bredere staat van de natuur. De verplichting om instandhoudings- of passende maatregelen te treffen rust immers op provincies en het Rijk. Bij extern salderen waarbij een overheidspartij was betrokken werd wel aan de additionaliteit getoetst. Door de uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:831) heb ik mijn standpunt moeten herzien.
Voor PAS-melders is het lastig om extern te salderen. Het Rijk kan in dit proces tussen particulieren geen rol spelen. De inzet van het Rijk in het legalisatieprogramma is om met bronmaatregelen stikstofruimte te organiseren en die, waar mogelijk uit te geven. Een aantal provincies heeft aangegeven geen vergunningen meer te verlenen op basis van extern salderen. Dit heeft er mee te maken dat volgens die provincies de natuurkwaliteit onvoldoende is voor het verlenen van vergunningen en de vergunningen waarmee gesaldeerd wordt, zonder meer zouden moeten worden ingezet voor natuurherstel. Recent heb ik de Kamer geïnformeerd over de verbreding en versnelling van de aanpak voor de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstuk 35 334, nr. 295).
Is het juist dat het bevoegd gezag additionaliteit per geval en per gebied moet beoordelen en dat, in uw woorden, voldoen aan de additionaliteitsvereiste pas aan de orde is als vaststaat dat de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied worden gehaald2?
Zoals ik ook in het debat van 17 april jl. aangegeven heb draagt het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) bij aan het natuurherstel in de Natura 2000-gebieden. Als vaststaat dat de doelen uit het NPLG worden gehaald, kan additionaliteit in ieder geval worden aangetoond. Immers, als de doelen uit het NPLG worden behaald, is er sprake van gezonde natuur.
Ik heb niet willen stellen dat alleen dan aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan. Uit de jurisprudentie volgt dat aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan als de mitigerende maatregel niet nodig is voor het borgen van behoud van de natuur en er andere maatregelen mogelijk zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
In hoeverre zijn de natuurdoelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied al gehaald?
Op 15 december 2023 heb ik het ontwerpNPLG naar uw kamer gestuurd (Kamerstuk 34 682, nr. 183). In dit ontwerpNPLG zijn doelen opgenomen voor natuur, waarbij de einddatum veelal 2030 is. Het gaat daarbij niet alleen om stikstofdoelen, maar juist ook om doelen gericht op het in gunstige staat brengen van de natuur (conform de Vogel- en Habitatrichtlijn). Deze doelen zijn op dit moment dus nog niet gerealiseerd, maar daarvoor is nog tijd.
Geldt de bovengenoemde uitspraak die u tijdens het debat van 17 april jl. deed alleen voor de PAS-melders waar toen over gesproken werd of geldt deze in alle gevallen?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
Is het met in achtneming van het bovenstaande dan juist om te stellen dat ook bij het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol eerst had moeten worden aangetoond dat de boerderijen waarvan de stikstofruimte is opgekocht niet nodig zijn om natuur te herstellen of in stand te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het uitgangspunt dat bij extern salderen tussen private partijen niet getoetst hoefde te worden aan het additionaliteitsvereiste heb ik niet alleen bij vergunningverlening voor Schiphol toegepast, maar op alle aanvragen waar ik bevoegd gezag voor ben. Een soortgelijke lijn van de provincie Limburg heeft echter geen stand gehouden bij de hoogste bestuursrechter (zie uitspraak van 28 februari jl. ECLI:NL:RVS:2024:831). Dit betekent dat thans wel aan additionaliteit dient te worden getoetst. Het voorgaande laat onverlet dat het nog steeds mogelijk is om extern te salderen mits aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan.
Wat was de inschatting van uw ministerie over de juridische risico’s die kleefden aan het verlenen van een natuurvergunning aan Schiphol?
Het is onmogelijk het risico terug te brengen tot nul. De jurisprudentie is voortdurend in ontwikkeling. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden bij vergunningverlening aan de luchthaven. Daarnaast dien ik binnen een redelijke termijn te besluiten op aanvragen.
Tegen de vergunning van Schiphol is beroep aangetekend. Het is thans aan de rechter om een oordeel te vormen over de vergunning.
Klopt het dat binnen uw ministerie bekend was dat er grote juridische risico’s kleefden aan het verlenen van de natuurvergunning aan Schiphol en dat de kans groot was dat deze aanpak geen stand zou houden bij de rechter, maar dat er dan in ieder geval tijd zou zijn gewonnen?
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 8, er is een zorgvuldig proces doorlopen om tot besluitvorming te komen. Daarbij is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, is er de mogelijkheid geweest om daarop zienswijzen in te dienen en is Schiphol herhaaldelijk verzocht om aanvulling van de vergunningaanvraag bij het beschikbaar komen van nieuwe inzichten. Een en ander blijkt uit de verleende vergunning en de daarbij behorende stukken.
Kunt u tevens uitleggen waarom u de Tweede Kamer niet expliciet over deze strategie heeft geïnformeerd?
Er is geen sprake geweest van een strategie om tijd te winnen. Het proces voor de afgifte van een vergunning is een zorgvuldig proces waarin ik in mijn rol van bevoegd gezag een uitvoeringsbesluit neem. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het vergunningsproces voor Schiphol in onder meer de kamerbrief van 23 februari 20223, 21 juni 20234 en 26 september 20235.
In hoeverre hadden ook de provinciale bevoegde gezagen van dezelfde strategie, als die u hebt gekozen bij het verlenen van een natuurvergunning voor Schiphol, gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld het legaliseren van PAS-melders? Waren de provincies op de hoogte van deze optie en het feit dat u deze aanpak toepaste bij Schiphol of zijn ook zij daarover niet geïnformeerd?
Een aantal provincies heeft gekozen om bij extern salderen tussen private partijen te toetsen aan additionaliteit. De provincie Limburg heeft dat niet gedaan. De uitspraak van RvS van 28 februari 2024 ziet op een vergunning van de provincie Limburg. Het standpunt van het Ministerie van LNV, de provincie Limburg en andere provincies was bekend bij andere bevoegde gezagen. Dit standpunt is ook gemeld aan de Tweede Kamer6.
Het stond alle provincies vrij om extern salderen tussen private partijen te beoordelen binnen de kaders van de jurisprudentie.
Waarom heeft u de aangenomen Kamermotie uit december 20223, die u expliciet verzocht een halt toe te roepen aan de stikstofjacht op boeren voor snelwegen en luchtvaart en de stikstofruimte in te zetten voor legalisatie PAS-melders en natuurherstel, niet uitgevoerd?
In de kamerbrief van 30 juni 2023 (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 126) is gereageerd op de hierboven genoemde motie, alsmede op verschillende moties met eenzelfde soort boodschap. Daar heb ik toegelicht dat ik het verzoek begrijp, maar als bevoegd gezag een vergunning moet verlenen als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet. Ook heb ik aangegeven dat de prioritering in het stikstofregistratiesysteem zou worden aangepast zodat PAS-melders meer prioriteit krijgen. Die aanpassing is inmiddels gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven beschouw ik de moties als afgedaan.
Waarom geldt bij zoiets schaars als stikstofruimte nog altijd het recht van de sterkste, ondanks uw eigen ambities in dezen en veel breed gesteunde oproepen tot regulering en evenredigheid in de Kamer4?
Ik deel uw zorgen en daarom heb ik naar aanleiding van de eerdere discussie in uw Kamer over extern salderen aangegeven bezig te zijn met het aanscherpen van beleidsregels zodat de overheid meer regie op extern salderen kan krijgen. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een toename van de depositie. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen.
Herinnert u zich het debat van 17 april jl. over de stikstofaanpak en de volgende uitspraak die u tijdens dat debat deed: «Deze aanpak gaat over vertrouwen.»?
Ja.
Begrijpt u dat deze gang van zaken waarin een groot bedrijf zoals Schiphol wel een natuurvergunning krijgt dankzij extern salderen en ondanks de grote juridische risico’s die daaraan kleven, terwijl er tegelijkertijd nog maar zeven(!) PAS-melders zijn gelegaliseerd omdat de additionaliteitsvereiste bij hen wel wordt toegepast, volledig funest is voor het vertrouwen in de stikstofaanpak?
Ik begrijp uw frustratie over het uitblijven voor oplossingen voor PAS-melders. Die frustratie deel ik. Tegelijkertijd is de inzet van het Rijk geweest om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden. Zoals ik diverse malen aan uw Kamer heb aangegeven, gaat mij de situatie waarin veel PAS-melders zich bevinden aan het hart.
Als het gaat om de toetsing aan additionaliteit heb ik de aanvraag om vergunning voor Schiphol niet anders beoordeeld dan andere aanvragen waarvoor ik bevoegd gezag ben. Omdat het bij PAS-melders niet gaat om extern salderen tussen private partijen, maar om extern salderen met door de overheid getroffen bronmaatregelen, was altijd al duidelijk dat getoetst moet worden aan additionaliteit.
Wat is uw boodschap voor alle PAS-melders, interim-mers en andere boerenbedrijven die nu al jaren leven in onzekerheid over wat de stikstofaanpak voor hen gaat betekenen over hoe de overheid omgaat met hun zorgen en belangen versus hoe diezelfde overheid omgaat met de belangen van de grote industrie en Schiphol?
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u aangeven of met de recente opkoop van stikstofrechten van veehouders in Zuid-Holland door de Schiphol Group ten behoeve van de natuurvergunning voor Rotterdam The Hague Airport dezelfde strategie wordt gevolgd als voor het verlenen van de natuurvergunning voor Schiphol? In hoeverre gelden daar dan ook dezelfde juridische risico’s? Is de verwachting dat deze aanpak standhoudt bij de rechter?
Zoals in mijn brief van 30 juni 20239 is aangegeven, stond de Wet natuurbescherming toe om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Dit geldt ook onder de inmiddels in werking getreden Omgevingswet. Ook de thans geldende beleidsregels staan dit toe. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan. Bovendien is het belangrijk dat de luchthavens voldoen aan de wet- en regelgeving. Het handelen van de Koninklijke Schiphol Groep is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag voor een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om mogelijke effecten van stikstofdepositie te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. In dat geval zal er getoetst worden op additionaliteit, conform de uitspraak van de RvS van 28 februari 2024. Ik kan verder niet vooruitlopen op besluitvorming op de aanvraag van Rotterdam The Hague Airport.
Indien er bij Rotterdam The Hague Airport wordt aangekoerst op het al dan niet terecht verlenen van een natuurvergunning die daarna eventueel door een rechter wordt getoetst, hoeveel tijd zal er dan naar verwachting zijn verstreken voordat er een andere basis voor het verlenen van een vergunning moet worden gezocht?
Het is altijd zo dat als ik in mijn hoedanigheid van bevoegd gezag besluiten neem, deze getoetst kunnen worden bij de rechter. Dat besluitvorming en ook de rechtsgang tijdrovend is, gelet op de complexiteit van de voorliggende aanvragen, is nu eenmaal een gegeven, al is het maar omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren.
Het bericht Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV) over de misleidende praktijken van energieleveranciers met betrekking tot de verkoop van CO2-gecompenseerd gas accuraat zijn? Zo ja, welke stappen overweegt u te ondernemen om deze praktijken aan te pakken?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende claims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims. Wanneer een consument of andere belangenpartijen het vermoeden hebben dat er bij aangeboden CO2-compensatie sprake is van misleiding, kan hiervoor een melding worden gemaakt via de ConsuWijzer van de ACM.
In het artikel wordt gesteld dat compensatieprojecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd en in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect hebben. Bent u bekend met dergelijke discrepanties tussen beloofde en daadwerkelijke CO2-reducties bij compensatieprojecten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om de transparantie en effectiviteit van deze projecten te verbeteren?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd. Dit draagt niet bij aan de reputatie van deze markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is. Nederland heeft samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.2 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken.
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers investeren in duurzame projecten die geen extra financiering behoeven, zoals oudere windparken of zonne-energie-projecten, waardoor er geen extra emissiereducties worden gerealiseerd?
Diverse onderzoeken geven aan dat er koolstofcertificaten op de markt zijn waarvan de opbrengsten niet noodzakelijk waren om het project mogelijk te maken, ook wel een gebrek aan «additionaliteit» genoemd. In de aanbevelingen genoemd onder vraag 2, wordt additionaliteit genoemd als een van de kwaliteitseisen voor een koolstofcertificaat van hoge kwaliteit. Additionaliteit betekent dat de mitigatieactiviteit niet had plaatsgevonden zonder de (verwachte) opbrengsten uit de verkoop van de koolstofcertificaten. Zo wordt geborgd dat met de verkoop extra klimaatmitigatie mogelijk gemaakt wordt.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van termen als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd» door energieleveranciers? Overweegt u om richtlijnen of regelgeving op te stellen om het gebruik van dergelijke termen te standaardiseren en misleiding te voorkomen? Overweegt u maatregelen te treffen om energieleveranciers te verbieden vage claims te maken zoals «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas», zoals voorgesteld door de Consumentenbond?
Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen op het gebied van duurzaamheidsclaims, zowel voor consumenten als voor het gelijke speelveld voor bedrijven. Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.3 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasemissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.4 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties5, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.6 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken ten behoeve van producten of diensten ten behoeve van producten of diensten over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.7 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) heeft tot nu toe volgens het artikel de teugels laten vieren bij het gebruik van de term «compensatie». Overweegt u de regels met betrekking tot deze term aan te scherpen, zoals gesuggereerd door de directeur van de ACM? Zo ja, op welke termijn kunnen we dergelijke maatregelen verwachten?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims (waaronder CO2-compensatie via de aanschaf van koolstofcertificaten) aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de ACM in deze kwestie, waarbij zij de term «compensatie» tot nu toe niet actief hebben gereguleerd? Kunt u bij de ACM navragen welke middelen zij nodig heeft om dit beter aan te pakken?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en maakt haar eigen afwegingen. Op dit moment wordt voorgenoemde richtlijn voor een grotere rol voor de consument bij de groene transitie geïmplementeerd in onze nationale wetgeving. Als onderdeel hiervan voert de ACM een Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit. Naar verwachting zal de beschikbaarheid van middelen onderdeel vormen van deze UHT. De uitkomsten van de UHT zijn na afronding openbaar toegankelijk.
Wat is uw reactie op het feit dat energieleveranciers hun websites aanpassen naar aanleiding van de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV), zoals het verwijderen van termen als «100% CO2-gecompenseerd» en het heroverwegen van het aanbieden van CO2-gecompenseerd gas?
Het is positief dat er actie wordt ondernomen door energieleveranciers in kwestie. Het is belangrijk dat intern beleid rondom koolstofcertificaten en externe communicatie regelmatig wordt geëvalueerd en waar nodig aangepast om kwaliteit, transparantie en eerlijke communicatie te verbeteren.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van goedkope compensatieprojecten door energieleveranciers, waarbij één euro al gelijkstaat aan de aankoop van één CO2-certificaat?
Het is belangrijk dat de koolstofcertificaten die worden aangeschaft van hoge kwaliteit zijn. Dit betekent onder andere dat geverifieerd is dat de certificaten reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen. Daarnaast is het belangrijk dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Het reduceren of verwijderen van CO2 kost nu eenmaal geld. Hoewel de prijs van een certificaat niet alles zegt over de kwaliteit, is het bij goedkope certificaten aan te raden om nog kritischer te onderzoeken of de certificaten voldoen aan bovenstaande criteria.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij energiebedrijven zoals Coolblue CO2-certificaten aankopen van problematische projecten zoals het Braziliaanse project Pacajai, dat wordt beschuldigd van landroof en geen werkelijke milieubescherming biedt? Bent u bekend met andere vergelijkbare gevallen?
In de gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt die Nederland tijdens COP28 met een groep EU-landen heeft gepresenteerd (en waarnaar wordt verwezen onder vraag 3), is ook een hoofdstuk opgenomen over de impact op de landen waar het klimaatproject plaatsvindt. Zoals genoemd onder vraag 8, is het voor certificaten van hoge kwaliteit onder andere nodig dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Welke maatregelen overweegt u te nemen ten aanzien van energiebedrijven die CO2-certificaten kopen van projecten die aantoonbaar veel minder CO2-uitstoot verminderen dan beweerd wordt, zoals de projecten die efficiënte barbecues uitdelen in Afrika en Azië?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims, waaronder CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten, aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. Daarnaast is in de eerdergenoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen ook opgenomen dat certificaten van hoge kwaliteit reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Reclame Code Commissie dat Shell klanten misleidde met milieuvoordelen die er niet of nauwelijks zijn door de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»?
Het is niet aan mij als Minister om op een specifieke zaak die voorlag bij de Reclame Code Commissie in te gaan. Het beoordelen van individuele gevallen van mogelijke consumenten misleiding is aan de onafhankelijke toezichthouder (ACM) en, in dit geval, de Stichting Reclame Code Commissie.
Zijn CO2-certificaten überhaupt een oplossing voor de klimaatcrisis? Deelt u de mening dat het voornamelijk lijkt bij te dragen aan greenwashing en dat het in praktijk niet tot CO2-reductie leidt?
Het vrijwillige gebruik van koolstofcertificaten met een hoge kwaliteit kan bijdragen aan snellere en ambitieuzere klimaatactie, duurzame ontwikkelingsdoelen en het faciliteren van financiële steun aan klimaatprojecten wereldwijd. Hierbij is het belangrijk dat certificaten van hoge kwaliteit zijn en dat claims die worden gedaan eerlijk zijn. Echter, zonder robuuste normen en waarborgen, kan het gebruik van de certificaten juist klimaatactie ondermijnen en milieu- of sociale schade veroorzaken. Dit is de reden dat Nederland samen met andere EU-landen aan een gemeenschappelijke positie en aanbevelingen heeft gewerkt richting COP28 en waarom er hard aan EU-regelgeving wordt gewerkt die scherpere kaders zal bevatten voor duurzaamheidsclaims.
Zowel Shell als KLM hebben rechtszaken verloren over vergelijkbare milieuclaims op basis van CO2-compensatieprojecten. Bent u van mening dat wetgeving nodig is om claims voor het compenseren van CO2-uitstoot via dergelijke projecten als geheel te verbieden?
In reactie op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven internationaal hun CO2 kunnen compenseren terwijl uit Pointer (KRO-NCRV) onderzoek blijkt dat het lastig is te achterhalen wat de daadwerkelijke CO2-reductie is? Zo nee, welke stappen onderneemt u om CO2-compensatie via projecten buiten de EU te beperken/verbieden?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, kan het vrijwillig gebruik van koolstofcertificaten van hoge kwaliteit bijdragen aan klimaatactie, ontwikkelingsdoelen en kan het financiële steun aan klimaatprojecten binnen en buiten de EU faciliteren. Het verbeteren van de integriteit van de markt is op dit moment de prioriteit. Vooralsnog ben ik niet van plan om de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten buiten de EU te verbieden door Europese of Nederlandse kopers.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken inherent zijn aan het kapitalisme en dat bedrijven altijd zullen zoeken naar manieren om klimaatverplichtingen te omzeilen als dit hun winsten ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het is teleurstellend wanneer bedrijven klimaatverplichtingen proberen te omzeilen want het is belangrijk dat iedereen bijdraagt aan de transitie. Daarom wordt via verschillende kanalen hard gewerkt aan het tegengaan van greenwashing. Het is tegelijkertijd belangrijk dat bedrijven die vooroplopen in de transitie hier ook de vruchten van kunnen plukken, onder andere in externe communicatie.
Het bericht dat energieleveranciers klanten misleiden met ‘CO2-gecompenseerd gas’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas» van Pointer?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van Pointer dat energieleveranciers consumenten misleiden met de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»? Waarom wel of niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende duurzaamheidsclaims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims.
Bent u het met de Consumentenbond eens dat er een verbod moet komen op dit soort misleidende claims? Gaat u wet- en regelgeving aanpassen om een verbod in te stellen op onterechte claims als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas»? Zo niet, waarom niet?
Het is belangrijk dat consumenten niet misleid worden over de duurzaamheidseigenschappen van producten of diensten en over de effecten van CO2-compensatie. Onlangs is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn die nieuwe regels invoert voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.2 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt bedrijven onder meer te beweren dat een product of dienst dankzij de compensatie van broeikasgasemissies via koolstofcertificaten een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.3 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties4, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.5 Ondernemingen mogen ten behoeve van producten of diensten nog wel reclame maken over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.6 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
Klopt het dat de huidige markt voor CO2-compensatierechten geen toezicht door Europa of nationale overheden kent? Waarom niet? Vindt u het niet wenselijk om hier meer toezicht op te krijgen?
Het staat organisaties vrij om zich te begeven op de vrijwillige koolstofmarkt waar gehandeld wordt in koolstofcertificaten. Dit valt onder het toezicht van de ACM. In algemene zin geldt dat consumenten in Nederland beschermd zijn tegen misleiding door verkopers, dus ook voor misleidende duurzaamheidsclaims. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 geldt vanaf 2026 EU-regelgeving in die misleidende claims over producten of diensten op basis van CO2-compensatie via koolstofcertificaten verbiedt. Ook hierop zal de ACM toezicht houden. Nederland heeft in aanvulling hierop samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.7 De focus ligt hierin op het voorkomen van greenwashing en het in goede banen leiden van de markt. Tegelijkertijd wordt erin erkend dat de markt een rol kan spelen in het versnellen van implementatie van klimaatmaatregelen en het verhogen van ambitie en zo kan bijdragen aan de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, mits het gaat om kwalitatieve koolstofcertificaten.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toezicht te houden op misleidende claims over CO2-compensatie? Zijn er de afgelopen jaren meldingen gedaan van misleidende duurzaamheidsclaims en zo ja, hoeveel? Wat is er met deze meldingen gedaan?
De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Doet de ACM volgens u voldoende om greenwashing van CO2-compensatie tegen te gaan? Zo nee, wat is er aanvullend nodig om toezicht en handhaving op dit terrein te verbeteren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 houdt de ACM al meerdere jaren actief toezicht op misleidende CO2-compensatieclaims. Tegelijkertijd geldt dat er op dit moment geen specifieke regelgeving bestaat voor het beoordelen van CO2-compensatieclaims. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, is het de verwachting dat de nieuwe Europese regelgeving de ACM in de toekomst nog betere handvatten zal bieden in haar toezicht.
Wat doet u om de markt van vrijwillige CO2-certificaten (voor gas maar ook breder) te reguleren? Wat zegt de huidige (Europese) wet- en regelgeving hierover? Gaat u in Europa voorstellen doen voor betere regulering van deze markt?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is er een belangrijke stap gezet met het bereiken van het Europese akkoord voor een richtlijn waarmee milieuclaims worden verboden die stellen dat de impact van een product of dienst is gecompenseerd. Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze regels brengt de Commissie een evaluatieverslag uit over de toepassing van de richtlijn.11 Daarnaast is begin dit jaar de richtlijn aangenomen die binnen de EU een (vrijwillige) markt mogelijk maakt voor koolstofverwijderingscertificaten. Ook wordt er op dit moment door lidstaten onderhandeld over regelgeving voor milieu- en klimaatclaims op organisatieniveau12, in aanvulling op de regels voor claims over producten en diensten. Binnen deze onderhandelingen zet Nederland zich samen met de medeondertekenaars in om de hoofdboodschappen uit de eerder onder vraag 4 genoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt zoveel mogelijk te laten landen.
Het uitsluiten van bewoners van Annerveenschekanaal voor de waardedalingsregeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u zich in de woorden van IMG Bestuursvoorzitter Korvinus dat er iets «ongemakkelijks» aan de hand is in Annerveenschekanaal omdat de bewoners in tegenstelling tot bewoners van buurdorpen niet in aanmerking komen voor de waardedalingsregeling?1
Ja. Ik heb begrip voor de onvrede van bewoners van Annerveenschekanaal over het feit dat zij niet in aanmerking komen voor een regeling waar inwoners van naastgelegen postcodegebieden wel een beroep op kunnen doen en snap dat dat voor ongemakkelijke situaties kan zorgen.
Daarom heb ik in september 2023, na het gesprek met bewoners waar u naar verwijst, het IMG verzocht de adviescommissie Waardedaling te vragen om dit nogmaals te beoordelen. De adviescommissie heeft dit nogmaals bekeken en heeft toen opnieuw geen aanleiding gezien om het gebied toe te voegen aan de waardedalingsregeling. De commissie benadrukte daarbij de noodzaak van een objectieve methodiek om te bepalen of zich waardedalingsschade heeft voorgedaan en gaf aan dat een uitzondering op de thans gebruikte afbakening zou leiden tot een zekere vorm van willekeur; ofwel, weer tot nieuwe verschillen. Omdat het betreffende postcodegebied geen enclave is binnen het toepassingsgebied van de regeling, zag de commissie ook geen andere objectieve grond voor het maken van een uitzondering. Ik heb uw Kamer hierover op 22 januari jl. geïnformeerd.2
Tot slot hecht ik eraan te benoemen dat met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Woningverbeteringssubsidieverschillen verschillen die zijn ontstaan door een koppeling van het afbakeningsgebied van de subsidie aan die van de waardedalingsregeling zijn substantieel zijn verkleind.3 Inwoners van 28 postcodegebieden waaronder de inwoners van Annerveenschekanaal komen daarmee in aanmerking voor deze subsidie van € 10.000. Ook is aangekondigd dat Aa en Hunze (waaronder Annerveenschekanaal) in aanmerking komt voor subsidiebijdrage van 50% tot een bedrag van maximaal € 20.000 voor woningisolatie4.
Heeft u kennis genomen van de inhoud van de notitie en bijlage van professor de Kam over onuitlegbare verschillen bij de toepassing van de waardedalingsregeling van het IMG, die u op 15 oktober 2023 per mail zijn toegezonden, en door professor De Kam op 24 januari 2024 in een gesprek met de directeur-generaal Groningen en Ondergrond mondeling zijn toegelicht?
Ja.
Bent u bereid om de commissie-Van Geel te verzoeken om toe te lichten waarom zij de verschillen die in deze notitie benoemd worden (en die tijdig bij de commissie gemeld waren) niet in haar advies heeft betrokken, terwijl de commissie – terecht – als uitgangspunt kiest dat eigenaren gelijkwaardig gecompenseerd dienen te zijn voor de eventuele waardedaling van hun woning of bedrijfspand in het aardbevingsgebied en enkele andere onderdelen van de waardedalingsregeling wel in haar advies heeft besproken?
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat door berekening per postcode in plaats van per adres, en door het niet toepassen van indicator met hoogste uitkomst per adres, onuitlegbare verschillen ontstaan die veelal in het nadeel werken van eigenaren in het zwaarst getroffen gebied en dat deze verschillen door een ambtshalve nabetaling zouden kunnen worden opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Deze opvatting deel ik niet.
Om te adviseren over de waardedaling van woningen heeft de toenmalige Minister van EZK, zoals hierboven al door de commissie Van Geel benoemd, een onafhankelijke, multidisciplinaire adviescommissie ingesteld. Het IMG heeft de aanbevelingen van deze adviescommissie overgenomen. Deze commissie heeft daarin nadrukkelijk oog gehouden voor eenduidigheid en rechtsgelijkheid en heeft daarbij onder meer geadviseerd om zowel de ruimste variant voor de afbakening van het toepassingsgebied als een onzekerheidsmarge te hanteren, om te voorkomen dat gedupeerden zouden worden benadeeld.5
De adviescommissie heeft geadviseerd uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten. De genoemde onzekerheidsmarge waarbinnen de waardedaling voor een individuele woning kan afwijken van de waardedaling die voor een bepaald postcodegebied geldt, is vertaald in een zekerheidstoeslag op de vergoeding. Hierdoor wordt het gemiddelde percentage waardedaling in Loppersum bijvoorbeeld verhoogd van 10,5% naar 12,2%. De adviescommissie heeft voorts gekeken naar de plausibiliteit van deze modelvariant6. Hieruit blijkt dat van de door de heer De Kam gesuggereerde onderschatting van de schade in de kern van het gebied geen sprake is.
Het IMG heeft reeds in 2020 contact gehad met de heer De Kam en zich in zijn voorstel verdiept. Gelet op het voorgaande is de suggestie van De Kam niet overgenomen.7 Doorslaggevend is daarbij geweest dat de gekozen methode voor het overgrote deel van woningeigenaren in het gebied tot hogere schadevergoedingen leidt, meermaals is gevalideerd door een onafhankelijke adviescommissie en dat van een onderschatting van de schade geen sprake is.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er ten algemene sprake is van onderschatting van de voorkomende waardedalingsschade en daarmee onvoldoende rechtvaardiging voor een verzoek aan het IMG om de regeling aan te passen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 wordt dit door de commissie Van Geel onderschreven.
Heeft u genomen van het feit dat in het rapport van Atlas Research dat de onderlegger vormt voor de geactualiseerde waardedalingsregeling (peildatum 2021) statistisch is aangetoond dat er sprake is van waardedaling in gebieden buiten de gemeente Groningen (aangeduid als het ommeland) met meer dan 30 procent schademeldingen?2
In tabel 3.4 uit het rapport «herstel maar nog niet hersteld» van Atlas Research waar u naar verwijst wordt in beginsel gekeken naar het potentiële risicogebied. Later in het onderzoek toetsen de onderzoekers vervolgens welk potentieel risicogebied statistische betrouwbaar is. De onderzoekers concluderen dat een andere afbakening (anders dan het gebied met een schade intensiteit van 30%) tot een betere en betrouwbaardere uitkomst leidt.9 Er is gekozen voor de meest robuuste en plausibele optie, waarbij een combinatie van schade-intensiteit en gegevens over aardbevingen is gebruikt.
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat daarom de in de onder vraag 1 genoemde notitie gevraagde uitbreiding van het risicogebied met Annerveenschekanaal (en 4 andere gebieden in het ommeland met tussen 30 en 40 procent schademeldingen en ten minste 1 beving boven 1 mm/s) berust op objectieve en verifieerbare gronden, en niet als willekeurig kan worden bestempeld? Zo nee, waarom niet?3
Nee, zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid het IMG te vragen alsnog te reageren op het gegeven dat er objectieve en verifieerbare gronden zijn om het risicogebied uit te breiden met de onder 5 bedoelde gebieden, en toe te lichten hoe de uitspraak van het Instituut dat in Annerveenschekanaal niet is gebleken dat sprake is van waardedaling zich verhoudt tot de onder 4 aangehaalde analyse van Atlas Research?4
Zie mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het bericht 'Huisarts waarschuwt voor negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van dit artikel, en zo ja, hoe kijkt u hiernaar?1
Ja, signalen uit de samenleving over de omgevingseffecten van windturbines neem ik serieus. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om de kennis rondom windturbines en gezondheid actueel te houden en waar nodig aan te vullen. Het kabinet streeft naar een adequate bescherming van omwonenden, terwijl het ook ruimte creëert voor duurzame ontwikkelingen, zoals de opwek van windenergie.
Kunt u bevestigen dat de zorgen van deze huisarts over negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines gegrond zijn? Zo ja, wat zijn de precieze gezondheidseffecten waar we rekening mee moeten houden?
Nee, dit kan ik niet. Het RIVM houdt al jaren onderzoek bij naar de gezondheidseffecten van geluid afkomstig van verschillende bronnen, zoals windturbines. Zo wordt door het RIVM de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines bijgehouden door middel van uitgebreide overzichtsstudies. Hinder is het meest beschreven en bewezen effect van windturbinegeluid. De hinder die mensen ondervinden van windturbines kan indirect andere gezondheidsklachten veroorzaken. Onderzoeken naar slaapverstoring door windturbines zijn niet eenduidig, zo laten verschillende resultaten zien. Voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en effecten op de mentale gezondheid, is op dit moment onvoldoende bewijs gevonden dat die samenhangen met het geluid of wonen in de buurt van windturbines.
Kunt u laten weten of er op dit moment gevallen bekend zijn waarbij er gezondheidsproblemen zijn ontstaan als gevolg van windmolens?
De gezondheidsproblemen die een mogelijke relatie hebben met hinder van windturbines zijn vaak aspecifiek van aard. Het is hierdoor lastig direct en precies het effect van windturbines op de gezondheid vast te stellen voor individuele gevallen. In grotere wetenschappelijke onderzoeken onder grotere groepen mensen zijn deze effecten beter te onderzoeken. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, concludeert het RIVM dat windturbines kunnen leiden tot hinder en mogelijk slaapverstoring, en dat deze reacties een rol kunnen spelen bij het ontstaan van (indirecte) gezondheidseffecten van omgevingsgeluid op de lange termijn. Deze conclusie neemt de overheid over.
Bent u op de hoogte van de zorgen van hoogleraar Diederik Gommers die aangeeft dat er nooit goed onderzoek is gedaan en het voornaamste probleem zit in laagfrequent geluid? Hoe beoordeelt u deze zorgen?2
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel waarin Diederik Gommers zijn zorgen aangeeft over de mogelijke gezondheidseffecten van het plaatsen van windturbines. Ik neem deze zorgen serieus. Het is daarom van belang de bestaande kennis met betrekking tot windturbines en gezondheid te blijven actualiseren en aan te vullen waar nodig. In het eerste kwartaal van 2024 is het RIVM – in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – een onderzoek gestart naar de blootstellingresponsrelatie voor zelfgerapporteerde effecten, gericht op de Nederlandse situatie, waarover uw Kamer reeds is geïnformeerd.3 In dit onderzoek worden geluidsniveaus van windturbines («blootstelling») gekoppeld aan de mate van hinder en slaapverstoring («respons») bij omwonenden. De resultaten van het onderzoek worden eind 2026 verwacht, waarna ze aan uw Kamer worden aangeboden. De beleving van laagfrequent geluid van windturbines zal daarbij ook verder worden onderzocht door het RIVM. Op basis van wetenschappelijke literatuur geeft het RIVM overigens aan dat laagfrequent geluid geen andere effecten voor omwonenden heeft dan «normaal» geluid. Voor zover laagfrequent geluid een rol speelt bij de hinder door windturbinegeluid, kan dit dus als onderdeel van het totale windturbinegeluid worden beoordeeld, tenzij er sprake is van overmatig laagfrequent geluid, bijvoorbeeld vanwege een defect.
Is het volgens u voldoende mogelijk om deze diagnose te stellen? Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe deze gezondheidsschade binnen de eerstelijnszorg beter gediagnostiseerd kan worden?
Diederik Gommers spreekt niet over een specifieke diagnose maar over de mogelijke gezondheidsschade door hinder van windturbines. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, zijn de gezondheidsproblemen die een mogelijke relatie hebben met hinder van windturbines vaak aspecifiek van aard. Het is hierdoor lastig direct en precies het effect van windturbines op de gezondheid vast te stellen voor individuele gevallen. In grotere wetenschappelijke onderzoeken onder grotere groepen mensen zijn deze effecten beter te onderzoeken.
Ondanks dat de huisarts niet systematisch de specifieke bron van geluidsoverlast registreert, ben ik wel van mening dat de mogelijke gezondheidsschade door hinder van windturbines voldoende wordt geregistreerd en dat specifiekere registratiemogelijkheden het registratiesysteem onnodig zouden compliceren. Het onderzoeksinstituut Nivel heeft in een recente verkenning aangegeven dat de gezondheidsgegevens die huisartsen verzamelen voldoende betrouwbaar zijn voor onderzoek naar de gezondheidseffecten van windturbines. Deze verkenning kon geen significant verband aantonen tussen het wonen in de buurt van windturbines of de bijbehorende geluidsniveaus en de aanwezigheid van aan de huisarts gepresenteerde gezondheidsproblemen, maar hier speelde vooral de verkennende aard van de studie een rol en niet de diagnostiek van hinder gerelateerde gezondheidsschade.
Waarom wordt bij het plaatsen van windmolens geen rekening gehouden met gezondheidsdoelen?3
Bij het plaatsen van windturbines gelden milieunormen met het doel de gezondheid van omwonenden te beschermen tegen mogelijke ongewenste gezondheidseffecten. Milieunormen zijn niet hetzelfde als gezondheidsdoelen en ondanks dat zij wel zorgen voor bescherming van omwonenden tegen onacceptabele hinder en veiligheidsrisico’s kan net als bij andere bronnen in de fysieke leefomgeving zoals verkeer en bedrijvigheid, niet worden uitgesloten dat toch hinder kan worden ervaren. Afgelopen jaren zijn er meerdere studies uitgevoerd, onder meer door het RIVM en het Analistennetwerk Nationale Veiligheid, naar de veiligheids- en gezondheidsrisico's die samenhangen met fossiele en duurzame energie. Daaruit blijkt dat de transitie naar duurzame energie, zoals o.a. windenergie, een positief effect heeft op de gezondheid en veiligheid in Nederland.5
Daarbij is rondom de voorgenomen plaatsing van windturbines een onderdeel van zorgvuldige besluitvorming het vragen van advies over de mogelijke gezondheidsimpact door het bevoegde gezag aan de GGD bij besluiten waar een gezondheidsimpact kan worden verwacht. Zo kan daar zo goed mogelijk mee worden omgegaan.
In hoeverre heeft het kabinet de mogelijke gezondheidsrisico's van windturbines meegenomen in de besluitvorming rondom de plaatsing en subsidiëring van deze vormen?
Om omwonenden te beschermen tegen onacceptabele hinder en slaapverstoring door geluid van windturbines golden tot voor kort de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zie antwoord op vraag 9 voor huidige stand van zaken). Net als bij andere geluidsbronnen (bijvoorbeeld (spoor)wegen, industrie en luchtvaart) sluiten deze geluidnormen niet uit dat er toch hinder kan worden ervaren. Het is zaak om telkens goed de verschillende belangen af te wegen en daarbij dus ook de belangen van omwonenden mee te nemen. Het Kabinet zet in op het waarborgen van een adequate bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Om hinder zoveel mogelijk te voorkomen, is het belangrijk om ook rekening te houden met andere factoren die hinder beïnvloeden, zoals participatie. Het is van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken. Het gaat hier om betrokkenheid van burgers, zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten, maar ook tijdens de operationele fase (de productie van energie). Op 17 mei 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie.6
Zijn er wetenschappelijke studies die u heeft geraadpleegd of geïnitieerd om de gezondheidseffecten van windturbines op de nabije bevolking te onderzoeken en kunnen de resultaten hiervan openbaar gemaakt worden? Zo nee, wilt u een verzoek uit zetten tot zo’n onderzoek?
Zie beantwoording op vraag 2, vraag 4 en vraag 5. De overzichten van de studies van het RIVM en meer informatie, zijn gepubliceerd op de website van het RIVM.7 Daarnaast kan het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid van het RIVM worden geraadpleegd.8
Bent u bereid om, in het licht van nieuwe zorgen en inzichten, het beleid met betrekking tot de plaatsing van windturbines te heroverwegen om de gezondheid van omwonenden te beschermen?
De milieuregels voor windparken, waaronder die voor geluid, zijn in 2021 door de Raad van State onverbindend verklaard omdat hiervoor volgens het Europese Hof een strategische milieubeoordeling had moeten plaatsvinden. Voor bestaande windparken regelt een overbruggingsregeling de milieubescherming zoals die gold onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op dit moment loopt een traject met een planmilieueffectrapportage (plan-mer) om nieuwe milieuregels voor windturbines vast te stellen. Daarin wordt o.a. aandacht besteed aan de bescherming tegen geluid en slagschaduw. Eind 2023 konden zienswijzen worden ingediend door belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld omwonenden en huisartsen, die worden op dit moment bestudeerd en meegewogen door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat richting een ontwerpbesluit dat naar verwachting na de zomer van 2024 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Zolang het traject nog loopt, kan ik niet op de uitkomsten vooruitlopen.
Daarnaast moet bij voorgenomen plaatsing van windturbines besluitvorming plaatsvinden conform de Omgevingswet, met het bijbehorende participatietraject en milieueffectrapportage (mer). Gezondheidseffecten worden meestal al meegenomen in de mer. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over «Industrie en Omwonenden» en de daarop door het kabinet opgestelde Actieagenda wordt op dit moment gekeken naar hoe effecten op de gezondheid beter in beeld gebracht kunnen worden en het belang van de gezondheid bij vergunningverlening beter meegewogen kan worden. De inzet is om daarbij zoveel mogelijk te kijken wat er mogelijk is binnen de bestaande wetgeving, om ook onnodige regeldruk te voorkomen. Indien dat onvoldoende blijkt, zal worden bekeken of het instrumentarium kan worden versterkt. Een Gezondheidseffectrapportage is in dat geval één van de opties.
Hoe verhoudt de ambitie om over te gaan op meer duurzame energievormen zich tot de verantwoordelijkheid van de overheid om de gezondheid van haar burgers te beschermen en zorg te dragen voor een gezonde leefomgeving?
Voor het realiseren van de klimaatdoelen en het daarbij ook incasseren van de veiligheids- en gezondheidswinst ten opzichte van fossiele energie, hebben we alle duurzame energiebronnen en andere maatregelen uit het Klimaatakkoord nodig.
Daarmee worden ook de veiligheids- en gezondheidsrisico’s gerelateerd aan fossiele brandstoffen afgebouwd. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de risico’s bij opslag, transport en gebruik van duurzame energie op een verantwoorde, evenwichtige en consistente manier benaderd moeten worden. Behalve nader onderzoek is daarom ook borging van de veiligheid en gezondheid van belang. Dit is een grote, complexe en urgente opgave.9 Het past bij het lopende kabinetsbeleid om het inzicht in de feitelijke risico’s en effecten te blijven vergroten, en zeker om dat inzicht te verbinden aan de mix van duurzame energie die ons land uiteindelijk gaat krijgen. Het past bij het lopende kabinetsbeleid om het inzicht in de feitelijke risico’s en effecten te blijven vergroten, en zeker om dat inzicht te verbinden aan de mix van duurzame energie die ons land uiteindelijk gaat krijgen.
Waarom is die verantwoordelijkheid niet meegenomen in Health in All Policies (HiAP)?4
Gezondheid wordt beïnvloed door diverse factoren die zich grotendeels buiten het domein van gezondheid en zorg bevinden. De leefomgeving is één van die factoren. Dit gegeven vraagt om (samenhangend) beleid waarin doelstellingen op het gebied van gezondheid en doelstellingen van andere domeinen elkaar versterken. Health in All Policies (HiAP) is de term waarmee deze samenhang wordt aangeduid. Recent heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de inzet op Health in All Policies in de Kamerbrief van 20 december 2023.11 Daar worden windturbines inderdaad niet als voorbeeld genoemd, maar dat betekent niet dat we daar geen rekening mee houden in de gezondheidsaanpak. De vervanging van het gebruik van fossiele energie door duurzamere energievormen is een hele belangrijke factor voor het verbeteren van de luchtkwaliteit, naast bijvoorbeeld het terugdringen van industriële emissies en de uitstoot van ammoniak. Het is een heel goed voorbeeld van een ander beleidsveld dat van grote invloed is op de volksgezondheid. Daarbij is het ook belangrijk dat de introductie van nieuwe energievormen op een veilige en gezonde manier plaatsvindt. De Kamerbrief van 27 augustus 2021 gaat hier verder op in.12
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen worden om eventuele negatieve effecten van bestaande en toekomstige windturbines op de gezondheid van burgers te minimaliseren? En mochten deze niet zijn genomen, bent u dan bereid om deze in de toekomst wel te nemen?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de handhaving van de vergunningen. Zo kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld de gegevens van het afgelopen jaar opvragen bij de exploitant, waaruit moet blijken dat de betreffende windturbines in de juiste geluidmodus hebben gedraaid en voldoen aan de slagschaduwnormen. Ook kunnen geluidsmetingen aan het bronvermogen van een windturbine worden verricht om na te gaan of dit voldoet aan het door de exploitant opgegeven geluidsniveau. In combinatie met de lokale windsnelheidsverdeling kan hiermee vervolgens worden berekend wat het jaargemiddelde geluid op de gevel is, om te toetsen of wordt voldaan aan de geluidsnorm. Daarnaast kan een app worden ingezet, bijvoorbeeld geluidsverwachting.nl, waarin de te verwachten geluids- en slagschaduwbelasting voor de komende uren wordt aangegeven. Omwonenden kunnen in het kader van participatie aangeven wanneer zij hinder ondervinden, waarmee de exploitant van de windturbine rekening kan houden. Ook kan de geluidsproductie worden verminderd door «serrated edges» (uilenveren) toe te voegen, die vaak al aanwezig zijn bij moderne windturbines. Obstakelverlichting op een windturbine kan eveneens als onprettig worden ervaren door omwonenden. Om lichthinder te voorkomen, kan een naderingsdetectiesysteem worden gebruikt, dat zorgt voor minder hinder van het licht van een turbine doordat de rode verlichting alleen aangaat wanneer er een vliegtuig in de buurt van de turbine is. Vanaf de openstelling van de SDE-ronde van 2023 zijn de kosten voor de invoering van naderingsdetectie reeds onderdeel van de totale businesscase en de daaraan gerelateerde SDE++-bedragen. Voor bestaande windturbines op land met een SDE+(+)-beschikking is voor de provincies die hiermee aan de slag willen een verdeling van 60/20/20 (windsector/provincie/rijk) afgesproken voor de kosten van een naderingsdetectiesysteem. Het is aan de provincie om hiervoor een kader op te stellen, bijvoorbeeld via een subsidieregeling. Via een specifieke uitkering aan de provincies draagt het Rijk 20% van het totaalbedrag bij.13
Kunt u bevestigen dat de effecten van geluidshinder in de omgevingseffectenrapportage beoordeeld zijn door het aantal woningen binnen een afstand van 1.000 en 2.000 meter tot zoekgebieden te bepalen?
Nee, dat klopt niet. In de plan-mer zijn de effecten van geluid beoordeeld voor verschillende varianten van een geluidnorm. Daarbij is gekeken naar de kans dat iemand geluidhinder ervaart bij een geluidniveau dat gelijk is aan de norm. Daarnaast is gekeken naar kansen op geluidhinder bij verschillende varianten van een afstandsnorm, namelijk twee, drie en vier keer de tiphoogte van een windturbine. De bijbehorende minimale afstanden tot woningen zijn bepaald aan de hand van twee referentieturbines van 235 en 280 meter. Dit zijn dus niet de afstanden waarbinnen naar effecten op woningen wordt gekeken, maar varianten van een afstandsnorm waarvoor de effecten zijn beoordeeld.
Wat is de onderbouwing voor deze afstanden?
De varianten voor afstandsnormen zijn opgenomen conform een voorstel van de Commissie voor de milieueffectrapportage, vanwege diverse zienswijzen en op grond van inzichten over de relatie met hinder door geluid en slagschaduw uit het eerder verschenen onderzoek naar afstandsnormen voor windturbines.
Deze informatie is terug te vinden in het rapport «Onderzoek afstandsnormen windturbines»14 en de bijbehorende Kamerbrief.15
Is binnen deze afstanden bekend welke geluidsniveaus, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s windturbines daadwerkelijk kunnen veroorzaken en wat dit betekent voor de hinderbeleving?
In de plan-mer is voor elke variant van de afstandsnorm beoordeeld wat op de bijbehorende minimale afstand de te verwachten effecten zijn op geluidhinder, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s. Daarbij blijkt dat er op een bepaalde afstand van een windpark of windturbine een grote spreiding is in het beschermingsniveau tegen effecten van geluid en slagschaduw. Dit komt omdat de geluidniveaus en de slagschaduw zeer afhankelijk zijn van het type windturbine, de omvang van het windpark en de lokale omstandigheden. Om die reden is in de plan-mer geconcludeerd dat een afstandsnorm eigenlijk niet geschikt is voor een volwaardige en gelijkwaardige bescherming tegen geluid en slagschaduw, maar aanvullend aan de milieunormen een basisbescherming kan bieden.
Kunt u meer duidelijkheid geven hoeveel aandacht er in het proces van meet- en regelgeving via ministeriële regelingen is voor de volksgezondheid?5
De Omgevingsregeling, de ministeriele regeling bij de Omgevingswet, bevat met name technische en administratieve regels, waaronder de meet- en rekenregels voor de bepaling van windturbinegeluid. Deze zijn nodig om op de juiste manier te toetsen of voldaan wordt aan de milieunormen. De mate van bescherming tegen ongewenste gezondheidseffecten wordt echter vastgelegd in besluiten, zoals het (ontwerp)besluit windturbines leefomgeving waarvoor nu het traject met een plan-mer loopt.
Is het mogelijk om afstandsnormen en beschermende meetbare tijdig indicerende effectieve geluid & trillingen normen te ontwikkelen en te valideren tegen bekende gezondheidseffecten gerelateerd aan windparken, om zo de gezondheid van omwonenden volledig te waarborgen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 15 is een afstandsnorm op zichzelf niet geschikt voor een volwaardige en gelijkwaardige bescherming tegen geluid. Om omwonenden te beschermen tegen bekende gezondheidseffecten blijven we daarom inzetten op milieunormen, waaronder een norm voor geluid. In de plan-mer is voor verschillende varianten van de geluidnorm onderzocht wat de kans is op ernstige hinder bij een geluidniveau dat gelijk is aan de norm. Ook wordt aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de geluidnorm. Overigens zal, net
als bij andere geluidbronnen (bijvoorbeeld (spoor)wegen, industrie en luchtvaart) een nog vast te stellen geluidnorm niet uitsluiten dat er toch hinder kan worden ervaren.
Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie in de International journal of climatoly genaamd «Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands»?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het belang van gezondheid en de menselijke maat voorop zou moeten staan als het gaat over windmolens? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
De gezondheidseffecten van windturbines worden serieus genomen. Er wordt ingezet op het waarborgen van een adequate bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Betrokken partijen hebben de verantwoordelijkheid om windturbines zorgvuldig in te passen op basis van een locatie-specifieke afweging, met aandacht voor diverse belangen en milieubescherming. Het is daarom van belang om de bestaande kennis over windturbines en gezondheid regelmatig bij te werken en aan te vullen. In 2021 heeft het Ministerie van EZK het RIVM opgedragen om het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten, in samenwerking met de GGD, om deze kennis up-to-date te houden. Bovendien kunnen gemeenten hier terecht met vragen over windturbines en gezondheid.
Deelt u de mening dat wanneer het windenergiebeleid het aandeel duurzame energie vergroten een vast gegeven is en daarom plaatsingsruimte voor nieuwe windmolens ook een gegeven is, dat ten koste kan gaan van de bescherming van de fysieke leefomgeving? Deelt u de mening dat dan in strijd is met artikel 8, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?6
Voor de normering van windturbinegeluid geldt dat deze enerzijds voldoende bescherming moeten bieden aan omwonenden en anderzijds plaatsingsruimte moeten bieden aan windenergie omdat dit nodig is voor het halen van de duurzame energiedoelstellingen. Het is daarbij niet zo dat de benodigde plaatsingsruimte voor nieuwe windturbines een gegeven is. Wel geldt, net als bij andere bronnen in de fysieke leefomgeving zoals verkeer en bedrijvigheid, dat niet kan worden uitgesloten dat toch hinder kan worden ervaren, omdat er anders geen enkele ruimte zou zijn voor maatschappelijke activiteiten. Ik deel de mening niet dat dit in strijd zou zijn met artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid om de ontwikkeling van de planMER voor rijksnormen te herzien en aan te vullen met de vastgestelde en gesignaleerde tekortkomingen?
De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, overwegend goed in beeld brengt. Op basis van de aanbevelingen van de Commissie wordt de plan-mer momenteel nog op enkele aspecten aangevuld. Daarnaast worden de eind 2023 ingediende zienswijzen bestudeerd en meegewogen richting een ontwerpbesluit dat naar verwachting na de zomer van 2024 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Zolang het traject nog loopt kan ik niet op de uitkomsten vooruitlopen.
Hoe gaat u externe volledig onafhankelijke kwaliteitsborging implementeren in deze planMER met onafhankelijke internationale universitaire experts, gezien de geïdentificeerde lacunes in uitvoering, geselecteerde belanghebbende onderzoekspartijen en de relevante gezondheidsvraagstukken, borgen voor windturbines in Nederland?
Ik deel de mening niet dat er lacunes zouden zijn in de uitvoering, onafhankelijkheid of inhoud van de plan-mer. De plan-mer baseert zich op bestaand onderzoek dat aan wetenschappelijke kwaliteitscriteria voldoet. Zoals bij vraag 21 aangegeven concludeert de Commissie voor de milieueffectrapportage in haar advies dat de milieugevolgen van verschillende milieunormen overwegend goed in beeld zijn gebracht.
De noodzakelijke verbeteringen aan het statiegeldsysteem |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Slechts 50% van de blikjes weer ingezameld in 2023, politiek ingrijpen nodig»1 en «Waakhond wil fors hoger statiegeld om inzameling vlot te trekken»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Bent u ervan op de hoogte dat Verpact (de producentenorganisatie verantwoordelijk voor de inzameling van statiegeldverpakkingen) communiceert dat in 2023 71% van de plastic flessen en 65% van de blikjes zijn ingeleverd (voorlopige cijfers)?
Ik ben op de hoogte van deze cijfers. Het is van belang om hierbij op te merken dat dit gaat om cijfers die Verpact (voorheen Stichting Afvalfonds Verpakkingen) zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage of de monitoring van plastic flessen en blikjes in het zwerfafval.
Overigens spreekt Verpact op de website niet over 65% inzameling van blikjes over heel 2023, maar over «op dit moment».
Bent u ervan op de hoogte dat uit de rapportage van Verpact zelf blijkt dat het inzamelcijfer van blikjes dat wordt gecommuniceerd (65%) een momentopname is en dat, als er wordt gekeken naar het gemiddelde percentage over 2023, slechts 50% van de blikjes weer werden ingeleverd?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat Verpact aan cherry picking doet door cijfers te communiceren die hun prestaties beter doen lijken dan ze in werkelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit niet hoort bij de rol van uitvoeringsorganisatie, en dat deze objectief behoort te informeren over de voortgang?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 tref ik de bewoording 65% over heel 2023 niet aan in de communicatie van Verpact. Het gaat hierbij om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid. Vanaf 2024 geldt voor het eerst een wettelijke verplichting om 90% van de op de markt gebrachte blikjes in te zamelen. In 2025 ontvangt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de verslaglegging over 2024.
Hoe gaat u in de toekomst cherry picking van cijfers over de voortgang van de inzamelpercentages door Verpact voorkomen?
Zolang het niet gaat over officiële cijfers acht ik het niet mijn rol om eisen te stellen aan communicatie van Verpact. De officiële cijfers die Verpact wettelijk verplicht is te leveren dienen te gaan over het gehele jaar van rapportage. Zoals aangegeven in antwoord 4 ontvangt het Ministerie van IenW in 2025 de verslaglegging over 2024.
Wat is uw reactie op de inzamelpercentages (71% voor plastic flessen en 50% voor blikjes), gezien de wettelijke inzameldoelstelling negentig procent is?
Zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer en in debatten heb aangegeven, is het buitengewoon teleurstellend dat het inzamelpercentage van plastic flessen in 2022 zo ver is achtergebleven op de wettelijke doelstelling. De verslaglegging over 2023 heb ik nog niet ontvangen, deze volgt in de zomer van 2024.
Voor de inzameling van drankblikjes geldt vanaf 2024 een wettelijke doelstelling. Of de wettelijke doelstelling in 2024 gehaald wordt, zal blijken uit de verslaglegging die het Ministerie van IenW in de loop van 2025 zal ontvangen.
Wat is uw reactie erop dat in één jaar slechts 3% meer plastic flessen zijn ingeleverd (71% in 2023 ten opzichte van 68% in 2022)?
Ik beoordeel de cijfers in de officiële verslaglegging. Daaruit bleek in 2023 dat het wettelijke vereiste inzamelpercentage over 2022 niet behaald werd. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is naar aanleiding daarvan een handhavingstraject gestart. Later dit jaar ontvang ik officiële cijfers over 2023, waaruit moet blijken of en welke verbetering is opgetreden.
Bent u het ermee eens dat «de stijgende lijn in inzamelpercentages» waar Verpact over communiceert slechts een zeer geringe stijging is die veel te kort schiet om aan de wet te voldoen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven gaat het hier om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage. Ik zal de resultaten van Verpact beoordelen aan de hand van de officiële cijfers die ik later dit jaar ontvang.
Bent u het ermee eens dat het opnieuw niet halen van de inzameldoelstelling voor plastic flessen (zoals blijkt uit de voorlopige cijfers) de zoveelste wanprestatie is van Verpact, voorheen Afvalfonds Verpakkingen, als het gaat om het halen van de wettelijke doelen en afspraken? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Verpact in 2022 de wettelijke doelstelling voor de inzameling van plastic flessen niet heeft behaald. Over 2023 heb ik nog geen officiële verslaglegging ontvangen. Die volgt in de zomer van 2024. Intussen loopt het handhavingstraject van de ILT, om Verpact ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Verpact zo snel mogelijk, en niet pas in 2026 zoals het er nu naar uitziet, aan de statiegeldwetgeving gaat voldoen?
Recent verstuurde de ILT een voornemen tot last onder dwangsom aan Verpact om deze producentenorganisatie ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen. In aanvulling hierop breng ik tijdens bestuurlijke overleggen over dit onderwerp mijn onvrede over de huidige stand van zaken duidelijk over.
Wat is uw reactie erop dat de ILT eist dat producenten volgend jaar 50 eurocent statiegeld moeten gaan heffen op grote en kleine plastic flessen om zo meer consumenten te verleiden hun lege flessen in te leveren?
De genoemde verhoging betreft geen wetswijziging of beleidswijziging. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag voorzien. Wettelijk geldt een minimum statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes en € 0,25 voor grote flessen. Verder is de belangrijkste wettelijke bepaling de 90% doelstelling voor gescheiden inzamelen van statiegeldverpakkingen. Het is aan het verpakkend bedrijfsleven om het statiegeldsysteem dusdanig in te richten dat deze doelstelling wordt gehaald. Ook een statiegeldbedrag hoger dan het wettelijk minimum kan bijdragen aan een hogere inleverbereidheid.
Nu Verpact de 90% doelstelling in 2022 niet heeft gehaald, is de ILT een handhavingstraject gestart. In het kader daarvan heeft de ILT, in haar rol als onafhankelijk toezichthouder, Verpact op de hoogte gesteld van meerdere voorgenomen lasten onder dwangsom. Die beogen Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de doelstelling te gaan voldoen. Eén van die voorgenomen lasten betreft een (tijdelijk) statiegeldbedrag van € 0,50.
Ook vanuit een beleidsmatig perspectief geldt dat de hoogte van het statiegeldbedrag één van de knoppen is waaraan gedraaid kan worden om het percentage ingeleverde statiegeldverpakkingen te verhogen tot minimaal de wettelijk verplichte 90%. In 2024 worden de artikelen in het Besluit beheer verpakkingen waarin het statiegeldsysteem is geregeld, geëvalueerd op doeltreffendheid en effecten. Hierbij zal het wettelijk minimum statiegeldbedrag worden bekeken, evenals de effecten van een eventuele wettelijke aanpassing daarvan, zowel voor de inzameling als voor consumenten. De bevindingen van deze evaluatie worden met uw Kamer gedeeld. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging op dit punt of op andere punten nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Bent u het ermee eens dat dit een goede ontwikkeling is, maar dat consumenten dan ook sneller bij veel meer innamepunten terecht moeten kunnen om hun statiegeldverpakkingen weer in te kunnen leveren, zodat het statiegeld ook daadwerkelijk weer terugkomt bij de consument en er niet nóg meer geld bij het bedrijfsleven blijft steken?5 Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het een goede ontwikkeling dat de ILT toewerkt naar goede naleving van de eisen uit de wet. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag (van 15 cent voor kleine en 25 cent voor grote flessen) voorzien. In het voornemen tot last onder dwangsom werkt de ILT ook expliciet toe naar meer innamepunten. Daarnaast heb ook ik in diverse brieven aan uw Kamer en in debatten aangegeven dat ik het nodig acht dat het de consument makkelijk wordt gemaakt om statiegeldverpakkingen in te leveren en dat dit betekent dat er meer innamepunten moeten komen waar consumenten hun statiegeld terugkrijgen. Ik heb deze boodschap ook aan Verpact overgebracht.
Bent u het ermee eens dat ook in dit kader het tijdspad waarin Verpact tot 2026 de tijd neemt om meer innamepunten te realiseren, echt te lang duurt? Zo nee, waarom niet?
Ik wil hier graag in herinnering brengen dat de inzameldoelstelling al over het jaar 2022 behaald diende te worden. Het bereiken van de doelstelling duurt dus evident te lang en dit is ook de aanleiding geweest voor het handhavingstraject dat de ILT is gestart. Ook heb ikzelf bij herhaling aangegeven dat meer innamepunten nodig zijn.
Het verbeterplan van Verpact, waarin is vermeld dat de doelstelling in 2026 zal worden gehaald, is op verzoek van de ILT opgesteld en het is aan de ILT om te beoordelen of dit voldoet. Uitgangspunt hierbij is om zo snel mogelijk te voldoen aan het wettelijk verplichte inzamelpercentage van 90%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het tijdspad van Verpact wordt versneld, zodat consumenten een stuk eerder makkelijker hun statiegeldverpakkingen weer kunnen inleveren?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 10, 12 en 13 waar wordt ingegaan op het handhavingstraject van de ILT.
Bent u van plan om de eisen die de ILT aan Verpact stelt – zoals een hoger statiegeldbedrag, het veranderen van statiegeldlogo’s op drankjes, het op tijd plaatsen van extra statiegeldautomaten en statiegeld stimuleren op sap- en zuivelflessen – ook vast te leggen in de statiegeldwetgeving die dit jaar wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Wat is de tijdlijn voor de evaluatie van de statiegeldregelgeving?
Het proces van evaluatie is gestart in 2024. De verwachting is dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Welke maatschappelijke organisaties worden er betrokken bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving? Op welke momenten worden deze organisaties hierbij betrokken?
Relevante organisaties zullen worden betrokken, waaronder uiteraard ook maatschappelijke organisaties. Welke dit exact zullen zijn en wanneer, kan ik op dit moment niet aangeven.
Wanneer wordt de evaluatie van de statiegeldregelgeving naar de Kamer gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 16 aangegeven is de verwachting dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Wordt er op basis van de evaluatie vervolgens ook een daadwerkelijke wijziging van de statiegeldregelgeving (Besluit beheer verpakkingen) voorbereid en naar de Kamer gestuurd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde zal dit in 2025 van start kunnen gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Kunt u verklaren waarom in de huidige statiegeldregelgeving statiegeld op flesjes is beperkt tot «water of frisdrank in een kunststof fles»6, terwijl statiegeld op blikjes geldt voor alle «drank in een metalen verpakking»7? Waarom is dit verschil gemaakt?
De statiegeldverplichtingen voor kunststof flessen gelden voor flessen gebruikt voor het verpakken van frisdrank en water. In de praktijk betekent dit dat kunststof flessen die gebruikt worden voor het verpakken van sappen en zuivel zijn uitgezonderd van de verplichting tot het hanteren van statiegeld. Er is om een aantal redenen voor gekozen sappen en zuivel uit te zonderen, waaronder de viscositeit die zou leiden tot een hogere vervuilingsgraad, de bederfelijkheid van restanten zuivel en sappen die tot geur en hygiëneproblemen leiden en het verschil in type verpakkingen. In de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen is aangegeven dat het statiegeldstelsel voor metalen drankverpakkingen betrekking heeft op metalen verpakkingen voor alle soorten drank omdat er anders dan voor kunststof flessen geen technische reden is om metalen verpakkingen voor sap en zuivel uit te zonderen. Zie voor een meer volledige beschrijving de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen kunststof drankflessen8 en het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen9.
Waarom is in de regelgeving voor kunststofflessen er niet ook voor gekozen om «drank» op te nemen, in plaats van «water of frisdrank»?
Zie antwoord op vraag 20.
Bent u van plan om in nieuwe statiegeldregelgeving op te nemen dat statiegeld geldt voor álle drank in zowel metalen als kunststof-drankverpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving zal expliciet naar de bestaande uitzonderingen worden gekeken, zoals ik al eerder aan uw Kamer heb medegedeeld. Zie verder beantwoording vraag 15.
Terugbetaling TEK |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de juiste verwachtingen zijn geschept, nu blijkt dat aanvragers een zeer groot deel van het voorschot terug moeten betalen (terwijl dit slechts 35% van het voorschot bedroeg)?
Ja, vanaf het begin van de TEK was bekend dat dit risico bestond. Ik ben hier bijvoorbeeld op ingegaan in de Kamerbrief van 9 februari 2023.1 Om dit risico zo klein mogelijk te houden, is daarom ook het voorschotpercentage aangepast van aanvankelijk 60% naar 35%, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 20 maart 2023.2 Daarnaast heeft RVO in de beschikking vermeld dat het definitieve subsidiebedrag lager kan uitvallen, afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijzen in 2023. Verder heeft RVO alle TEK-ontvangers en branches verschillende brieven gestuurd waarin is gewezen op het terugvorderingsrisico. Dit is ook aangegeven op de website van RVO.
Zijn bestuurders van sportverenigingen (vrijwilligers) voldoende gewaarschuwd over de mate waarin het bedrag naar benden bijgesteld zou worden?
Ja. Er is door EZK en RVO op verschillende manieren gecommuniceerd over het risico op terugbetalingen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Aanvullend heeft RVO eind februari 2024 een webinar georganiseerd voor ondernemers. Hierin zijn het vaststellingsproces en de ruime terugbetalingsmogelijkheden aan de orde gekomen. Voorafgaand aan de vaststelling heeft RVO contact opgenomen met ondernemers waar de vordering waarschijnlijk de meeste impact heeft. Overigens zijn er tot op heden bij mij drie gevallen bekend van sportverenigingen die financiële moeite hadden met de terugbetaling van de steun. Niettemin zijn deze door de ruime terugbetalingsmogelijkheden van RVO3 goed geholpen. Indien nodig kan in overleg met RVO ook naar maatwerkoplossingen worden gezocht.
Hoe kunt u in de toekomst subsidieregelingen aanpassen, zodat deze betrouwbaar en voldoende begrijpelijk zijn voor vrijwilligersorganisaties?
Voor alle regelingen geldt dat deze betrouwbaar worden opgesteld in de zin dat altijd zo transparant en objectief duidelijk wordt gemaakt wat de voorwaarden zijn om voor een regeling in aanmerking te komen. Daarnaast beijver ik me ook om de werking van de regeling zo eenvoudig mogelijk te maken voor ondernemers en deze ook begrijpelijk toe te lichten in de regelingstekst. Tegelijkertijd heeft de Algemene Rekenkamer onlangs onderzoek gedaan naar de TEK en ook de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft in dit verband op 28 maart jl. gevraagd naar de eventuele verbeterpunten van de TEK. Ik beoordeel nu op welke wijze het beste hieraan invulling kan worden gegeven in de vorm van bijvoorbeeld een evaluatie van de TEK. De lessen die daaruit komen, kunnen van nut zijn bij de ontwikkeling van eventuele nieuwe regelingen die wellicht ook relevant kunnen zijn voor vrijwilligersorganisaties.
Wat gaat u doen om sportverenigingen te ondersteunen nu blijkt dat de energierekening ook de komende jaren hoog blijft? Is Minister bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te kijken naar structurele oplossingen voor sportverenigingen om hun energielasten te verlagen?
Het kabinet heeft extra middelen voor verduurzaming van het mkb en de industrie vrijgemaakt. Sportverenigingen kunnen hierop een beroep doen, bijvoorbeeld om eventuele hoge energiekosten het hoofd te bieden, uiteraard zolang ze voldoen aan de betreffende voorwaarden. Om als samenleving in den brede energie te besparen heeft het kabinet de campagne Zet Ook De Knop Om gestart, waarin MKB-bedrijven via een regelhulp advies op maat kunnen aanvragen. Daarnaast kan een ondernemer via het energieloket van de KvK informatie opzoeken over de regelingen voor het mkb en advies vragen aan het adviesteam. Op dit moment zijn geen aanvullende maatregelen voorzien.
Bent u bereid om in gesprek te gaan om samen met de sportsector te zoeken naar passende oplossingen?
Op dit moment zie ik hier geen aanleiding toe, zeker ook gegeven de bestaande maatregelen zoals opgenomen onder het antwoord op vraag vier. Indien er behoefte is bij de sector voor overleg, dan ben ik uiteraard graag bereid met hen in gesprek te gaan.
Documenten van de MIVD inzake de ‘Nord Stream-gasleiding’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kan de Kamer alle documenten (rapporten, notities, e-mails, et cetera) van de MIVD ontvangen, vanaf 1 januari 2022, waarin melding wordt gemaakt van de «Nord Stream-gasleiding»?
Nee, dit gelet op de waarborgen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 bevat over onder meer de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) wordt geïnformeerd.