Het bericht ‘Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur’ |
|
Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur»?1
Ja.
Wat vindt u van de vrees van deskundigen van onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap dat de bouw van grote zonneparken de nekslag wordt voor kwetsbare natuur en het bodemleven?
Ik herken de genoemde zorgen en vind het daarom belangrijk dat bij plaatsing van (grootschalige) zonneparken niet alleen oog is voor de positieve effecten op klimaat, maar dat ook gekeken wordt naar effecten op kwetsbare natuur, bodemleven, koolstofgehalte in de bodem en landschap. Omdat de ecologische effecten van zonneparken samenhangen met de uitgangssituatie van de betreffende locatie en bodem (meer of minder rijk aan natuur) en de wijze waarop ze worden ingericht, kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. Zo is bekend dat vleermuizen hinder kunnen ondervinden van panelen die in een plat vlak worden geplaatst. Ook is bekend dat het gebrek aan licht onder zonnepanelen effect heeft op het leven onder deze panelen. Tegelijk kan het slim plaatsen van zonnepanelen mogelijk bijdragen aan meer biodiversiteit als de gronden eronder en ertussen extensiever worden gebruikt dan voorheen. Meer ruimte tussen de zonnepanelen biedt immers meer kansen voor natuur en biodiversiteit. In ieder geval is bij plaatsing van zonnepanelen een zorgvuldige afweging van de verschillende doelen en belangen, waaronder die van natuur en biodiversiteit, en ook een zorgvuldige omgang met vruchtbare landbouwgronden van belang.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Daarbij wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder de betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij werken samen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne-energie is een aparte werkgroep opgericht. Decentrale overheden kunnen (het netwerk van) deze green deal benutten bij hun afwegingsproces rond zonneparken.
Bent u het eens met het pleidooi van de Rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving dat zonnepanelen liever eerst op daken gelegd dienen te worden, mede aangezien uit onderzoek van Deloitte blijkt dat bijna 900 km2 aan daken geschikt is? Zo ja, wat gaat u doen om prioriteit te geven aan het benutten van daken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat de ruimtelijke inpassing van (grootschalige) zonneparken op zorgvuldige wijze dient te gebeuren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schreef, is het beleid hiervoor primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Dit beleid is onderdeel van de door decentrale overheden op te stellen Regionale Energiestrategieën (RES).
De wijze waarop de klimaatopgave met efficiënt gebruik van de ruimte kan worden ingevuld komt ook aan de orde in het proces om te komen tot het Klimaatakkoord. Het kabinetsperspectief op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), dat gelijktijdig met de kabinetsappreciatie van het Klimaatakkoord op hoofdlijnen naar uw Kamer is verstuurd, geeft richtinggevende uitspraken voor de inpassing van de energietransitie in de leefomgeving. Bij deze richtinggevende uitspraken horen ook denkrichtingen voor de RES. U ziet in deze denkrichtingen dat ik uw mening deel. Het heeft mijn voorkeur dat voor zonnepanelen eerst daken van gebouwen zoveel mogelijk worden benut en daarnaast gebieden met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden, zoals industrieterreinen en langs infrastructuur. Ik vind het van belang dat decentrale overheden hier voldoende rekening mee houden. In de brieven over zonneweides van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (EZK) van 19 april jl. en 19 juni jl. las u ook dat het kabinet het belangrijk vindt dat zorgvuldig wordt omgegaan met goede landbouwgronden. Indien gekozen wordt voor landbouwgronden acht ik functiecombinaties wenselijk. De inzendingen voor de RVO-prijsvraag tonen aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor het combineren van zonne-energie met landbouwkundig gebruik. De komende maanden werk ik deze denklijnen en andere uitgangspunten samen met medeoverheden uit in de ontwerpNOVI (gereed begin 2019) en het verdere proces van het Klimaatakkoord. Daarbij betrek ik conform het verzoek van uw Kamer (motie Dik-Faber c.s. Kamerstuk 32 813, nr. 204) ook de landbouwsector, bedrijven in de branche voor zonne-energie en netbeheerders. Ik juich het overigens toe als gemeenten en provincies een actief stimuleringsbeleid voeren voor het bevorderen van zonnepanelen op daken.
Bent u het ermee eens dat door de aanleg van megazonneparken onnodig beslag wordt gelegd op landbouw- en/of woningbouwgrond waardoor ruimteconcurrentie ontstaat? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze gronden beschikbaar blijven voor andere doeleinden? Zo nee, waarom niet?
De opgaven in het Klimaatakkoord zullen gepaard gaan met een extra ruimtevraag. Dit kan leiden tot spanning en concurrentie met andere ruimtelijke functies zoals landbouw of woningbouw. Om die reden is er in de uitwerking van het Klimaatakkoord aandacht voor de wijze waarop deze ruimtelijke opgave kan worden ingevuld. Het kabinetsperspectief NOVI geeft hier richtinggevende uitgangspunten voor mee: zonnepanelen op daken of zonneweiden in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden heeft de voorkeur. De komende maanden lopen de uitwerking van het Klimaatakkoord en de NOVI synchroon.
Het doel van deze uitgangspunten is het bevorderen van een zorgvuldige afweging van doelen en belangen bij ruimtegebruik voor de energietransitie in relatie tot ruimtegebruik voor andere ruimtelijke opgaven. Bij deze afweging gelden de inrichtingsprincipes uit het kabinetsperspectief op de NOVI, waaronder het zoveel mogelijk combineren van oplossingen voor verschillende opgaven en het zo dicht mogelijk bij elkaar brengen van vraag en aanbod van energie om ruimtelijke afwenteling te voorkomen.
Deze ruimtelijke principes zijn niet alleen op nationaal schaalniveau van belang maar ook voor de RES. Keuzes in de RES worden doorvertaald en geborgd in het ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies.
Hoeveel megazonneparken zijn er momenteel in Nederland in aanbouw en hoeveel zijn er gepland?
De toekenning van SDE+ subsidies geeft een beeld van het aantal projecten in ontwikkeling omdat nagenoeg alle zonneparken in Nederland met subsidie worden gerealiseerd. Met zijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290) is de Minister van EZK nader ingegaan op de omvang van Zon-PV projecten en het onderscheid tussen dak en veldopstellingen in de aanvragen van de SDE+ voorjaarsronde 2018. Deze brief bevat een overzicht van het aantal aangevraagde projecten ingedeeld in categorieën. De grootste categorie projecten heeft in dit overzicht een omvang van 10 MWp of meer. In 2018 zijn voor deze categorie 24 aanvragen gedaan waarvan 14 in veldopstelling en 10 op dak. Uit deze brief kan ook worden opgemaakt dat over de categorieën heen de totale subsidieaanvraag voor daksystemen groter is dan voor veldopstellingen.
Op welke wijze is de rijksoverheid in het kader van ruimtelijke ordening betrokken bij de aanleg van megazonneparken?
De ruimtelijke inpassing van zonneparken is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is alleen formeel verantwoordelijk bij zonneparken met een omvang van 50 MW of meer. Dergelijke productie-installaties vallen op grond van de Elektriciteitswet 1998 onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Het Rijk kan er in die situaties ook voor kiezen de RCR niet toe te passen. Dat kan een optie zijn als door toepassing geen betekenisvolle versnelling in de besluitvorming en ook geen andere voordelen worden verwacht. In dat geval kan het Rijk de bevoegdheid overdragen aan de provincie of de gemeente. Hierbij zal in overweging worden genomen of de betrokken provincie of gemeente voornemens is medewerking te verlenen aan een initiatief.
Bent u bereidt om in de Nationale Omgevingsvisie sturend op te treden om andere (innovatieve) mogelijkheden voor locaties van zonnepanelen – zoals geluidsschermen – te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsperspectief NOVI benoemt principes voor een zorgvuldige afweging, waaronder het zoveel mogelijk combineren van functies. Zonnepanelen langs snelwegen is hier een goed voorbeeld van.
Innovaties die combineren beter mogelijk maken, kunnen de ruimteconcurrentie verminderen. Dit is een extra reden voor een goede inhoudelijke samenhang en synchronisatie van NOVI met de uitwerking van het Klimaatakkoord.
Tevens wijs ik u op de aangenomen motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204) waarin het kabinet gevraagd wordt om samen met decentrale overheden een nationaal afwegingskader voor de inpassing van zonne-energie op te stellen. Ik zal u begin 2019 informeren over de uitvoering van deze motie en deze ook betrekken bij het opstellen van de ontwerpNOVI.
Het bericht ‘Voor de vierde keer in deze eeuw komt het droogte-crisisteam in actie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Voor de vierde keer in deze eeuw komt het droogte-crisisteam in actie»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn mondelinge vragen van 3 juli 2018 dat Rijkswaterstaat, de Unie van Waterschappen en het ministerie de situatie onder controle hadden? Kunt u de ontwikkeling toelichten die ertoe hebben geleid dat het vervolgens toch noodzakelijk was enkele weken later een crisisoverleg te houden om extra maatregelen te nemen?
Het crisisoverleg is onderdeel van het Landelijk draaiboek Waterverdeling en Droogte. Rijkswaterstaat, de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Klimaat, de waterschappen en de provincies geven hier gezamenlijk uitvoering aan. In dit draaiboek staat beschreven wanneer het niveau «dreigend watertekort» overgaat naar het niveau «feitelijk watertekort». Er is sprake van een feitelijk watertekort op landelijk niveau wanneer de vraag naar zoetwater het aanbod van zoetwater overtreft. Dit is de huidige situatie. Voor de verdeling van het beschikbare water werken deze partijen met de wettelijke verdringingsreeks. Ik ben in mijn brief aan uw Kamer van 2 augustus 2018 nader ingegaan op de verdringingsreeks.
Op 3 juli heb ik aangegeven dat er voor scheepvaart en andere sectoren over het algemeen nog geen sprake was van een feitelijk watertekort doordat de aanvoer van water uit Duitsland en België via de rivieren nog voldoende was.
In de weken tussen 3 juli en 2 augustus zijn de rivierafvoeren van Rijn en Maas gedaald en is het neerslagtekort verder opgelopen. Er is sinds 2 augustus sprake van een landelijk feitelijk watertekort. Conform het Landelijk Draaiboek betekent dit dat het Managementteam Watertekorten (MTW) is geactiveerd. Het MTW is een bijzondere landelijke interbestuurlijke coördinatiegroep voor watertekortbesluiten. De hier genomen besluiten leiden tot nu toe tot een beheersing van de situatie, maar dat betekent niet dat er geen nadeel of schade is. Een (dreigende) crisis door het watertekort is niet in beeld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hydroloog Niko Wanders dat Nederland op gebied van droogte achterloopt bij andere landen in Europa en dat het waterbeleid alleen gericht is op het voorkomen van natheid (of wateroverlast?)?2
Ik weerspreek de gedachte dat Nederland op het gebied van droogte achterloopt bij andere landen in Europa en dat ons beleid alleen gericht is op het voorkomen van wateroverlast. In 2007 heeft het kabinet een commissie ingesteld onder voorzitterschap van oud-minister Cees Veerman. Deze Deltacommissie heeft in 2008 aanbevelingen gedaan over de manier waarop ons land de komende eeuw de waterveiligheid moet verbeteren en de zoetwatervoorziening op orde moet houden, rekening houdend met klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het Kabinet heeft de aanbevelingen overgenomen. Daarom zijn er nu een Deltaprogramma, een Deltacommissaris en een Deltafonds. In dit Deltaprogramma is tussen 2010–2014 een strategie uitgewerkt voor de zoetwatervoorziening. Vanaf 2015 nemen overheden en gebruikers maatregelen om zich voor te bereiden op het vaker optreden van droge perioden. Met het Deltaplan Zoetwater investeren rijk en regio tussen 2015 en 2021 voor 400 mln euro aan concrete droogtemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld verbeteren van de aanvoer naar West Nederland (via uitbreiding van de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen), vergroten van de IJsselmeerbuffer (via nieuw peilbesluit) en vergroten van de buffercapaciteit op de hoge zandgronden. Daarnaast is er sinds 2017 een Deltaplan Ruimtelijke adaptatie met afspraken over maatregelen voor wateroverlast, hitte en droogte.
Het Deltaprogramma werkt preventief, waardoor de landelijke coördinatie snel van start kon gaan, inclusief scenario’s en maatregelen. Ook in de riviercommissies is Nederland actief op het gebied van het overleg over verminderde wateraanvoer.
In de Internationale Rijn- en Maascommissies wordt reeds enkele jaren, op initiatief van Nederland, samengewerkt in een laagwater commissie.
Met het Deltaprogramma, het Deltaplan Zoetwater en het Landelijk draaiboek Waterverdeling en Droogte zijn de waterbeheerders goed voorbereid op de droogte deze zomer. Ondanks de extreme droogte blijven de gevolgen voor drinkwater, natuur en economie tot nu toe beperkt, ook in vergelijking met andere Europese landen. Het draaiboek zal van kracht blijven zolang als nodig is.
Deelt u de mening dat door klimaatverandering Nederland beter moet kunnen anticiperen op zowel extreem droge als extreem natte periodes, aangezien dit volgens wetenschappers en het KNMI vaker gaat gebeuren?3
Nederland moet op zowel droogte als wateroverlast voorbereid zijn. Daarom bereiden overheden zich met het Deltaprogramma voor op extreme weersituaties met meer droogte, verzilting, hoge rivierafvoeren, zeespiegelstijging en wateroverlast. Schade als gevolg van deze natuurgebeurtenissen zal overigens nooit geheel kunnen worden uit gesloten.
Alle overheden werken aan maatregelen tegen wateroverlast, hitte en droogte. Een overzicht van de voortgang staat in het Deltaprogramma 2019 dat u met Prinsjesdag ontvangt. De inzet afgelopen weken van de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen in West Nederland en «Slim watermanagement» van sluizen en stuwen in heel Nederland laat zien dat de maatregelen uit het Deltaprogramma goed werken.
Ook werken gemeenten aan stresstesten voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarmee brengen ze hun kwetsbaarheden op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in beeld. Op basis daarvan bepalen ze vervolgens de te nemen maatregelen.
Wat gaat u doen om beter te anticiperen op droge en natte periodes in Nederland?
Ik anticipeer met het Deltaprogramma op droge en natte periodes in Nederland. Onderdeel van het reguliere proces van het Deltaprogramma is dat jaarlijks wordt bekeken of de plannen aanvulling behoeven. Dat gaat ook dit jaar gebeuren, zodat ik kan bezien of er naast de huidige, al voorziene en in voorbereiding zijnde maatregelen in het Deltaprogramma extra maatregelen nodig zijn om beter te anticiperen. Daarnaast heb ik uw Kamer reeds aangegeven te werken aan een wetswijziging om binnen het Deltafonds financiering mogelijk te maken van klimaatadaptatiebeleid.
Deelt u de mening dat Nederland grotere reserves aan zoetwater moet aanleggen, zodat er meer ruimte voor water komt, waardoor droge periodes gecompenseerd kunnen worden met periodes van hevige neerslag wat in het voordeel is van de natuur, de binnenvaart en het voorkomen van wateroverlast of juist een gebrek aan schoon water voor mensen?
Deze vraag is de belangrijkste grondslag voor het huidige Deltaprogramma en het Deltaplan Zoetwater, waaraan wij – met alle partners – volop uitvoering geven. Nederland heeft relatief grote reserves aan zoetwater, zoals het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer. Meer opslag van zoetwater is één van de oplossingsrichtingen waar binnen deze programma’s naar wordt gekeken. Met het peilbesluit IJsselmeer van juni 2018 heb ik onze grootste zoetwaterbuffer vergroot. Ook op kleinere schaal, tot op het niveau van de individuele agrariërs, kijken rijk en regio waar extra waterreserves (ook in de bodem) nodig en haalbaar zijn. Samen met de watergebruikers, zoals landbouw, natuur, scheepvaart en drinkwater, wordt dit nader uitgewerkt.
Ook extra aanvoer of zuiniger omgaan met water biedt kansen. In het Deltaprogramma wegen rijk en regio de voor- en nadelen van alle mogelijke maatregelen tegen elkaar af om zo tegen de laagst maatschappelijke kosten het systeem zo robuust mogelijk te maken voor (extreem) droge en natte perioden. Daarbij spelen ook ruimtelijke keuzes, immers de beschikbaarheid van water verschilt per gebied. Uitkomsten hiervan worden meegenomen in het Deltaplan Zoetwater dat ook na 2021 zal doorlopen.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Wereld Natuur Fonds om de Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) bij Utrecht een permanent aanvoerpunt te maken zodat het drinkwater schoner wordt en de deltanatuur in Rotterdam verbetert?4
De Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) is bedoeld om West-Nederland in tijden van verzilting van de Hollandsche IJssel van voldoende water te voorzien ten behoeve van landbouw en natuur, en niet voor drinkwater.
In het Deltaprogramma 2015 is afgesproken onderzoek te doen naar verdere uitbreiding van de KWA en alternatieven, waaronder een Permanente Oostelijke Aanvoer (POA). Dit onderzoek wordt samen met natuurorganisaties uitgevoerd en daarbij wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen van de deltanatuur.
Dit onderzoek loopt momenteel en ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Heeft de droge periode van deze zomer ervoor gezorgd dat u het beleid rond zoetwaterreserves wijzigt?
Zoals hierboven is het doel van de huidige programma’s om goed voorbereid te zijn op periodes van wateroverlast én watertekorten. Het zoeken naar extra waterreserves is hier onderdeel van. Het vraagt ruimtelijke afstemming en mag niet de enige zoekrichting zijn. De huidige droogte laat zien hoe belangrijk het is dat rijk en regio met volle kracht verder blijven werken aan de nationale zoetwaterstrategie: zuiniger en efficiënter watergebruik, het beter vasthouden van water in natte tijden om het in droge tijden te gebruiken en het slimmer verdelen van het water.
Bent u bereid de Kamer voor de begroting van 2019 een evaluatie te sturen over het gevoerde beleid en de lessen die zijn geleerd van de extreme droogte?
Ik kan nu niet toezeggen om u voor de begroting van 2019 een evaluatie van deze droogteperiode toe te sturen, omdat op dit moment het watertekort nog volop speelt. De evaluatie volgt nadat de periode van watertekort voorbij is. Ik zal u de evaluatie zodra gereed toesturen.
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat, vandaag exact zes jaar na de aardbeving bij Huizinge, er nog steeds mensen zijn bij wie toen schade is ontstaan die wachten op afhandeling van die schade?
Het is om uiteenlopende redenen mogelijk dat enkele toen ontstane schades nog niet zijn afgehandeld. Voor sommige schadegevallen geldt dat hierover nog rechtszaken lopen. Daarnaast komt het voor dat een bewoner pas jaren na het ontstaan van een schade hiervan melding doet, bijvoorbeeld omdat deze eerder niet is opgevallen. NAM heeft in de afgelopen maanden een uiterste poging gedaan om alle oude schadegevallen – gemeld vóór 31 maart 2017 – op te lossen.
Klopt het dat er 1325 zaken zijn aangemeld bij de Arbiter Bodembeweging?1
Uit de NCG-kwartaalrapportage over de maanden april, mei en juni blijkt dat eind juni 1.325 meldingen, bij de Arbiters Bodembeweging in behandeling waren. Dit aantal is doorlopend aan verandering onderhevig. Zo geldt voor een deel van deze meldingen dat ook sprake is van een aanbod in het kader van de aanpak oude schadegevallen van NAM. Het was tot 1 september jl. mogelijk voor bewoners om hun melding aan de Arbiter voor te leggen nadat zij het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd. Ik zal uw Kamer binnenkort een eindrapportage van NAM aanbieden over de aanpak oude schadegevallen, met exacte cijfers over hoeveel bewoners het aanbod van NAM hebben geaccepteerd en hoeveel van hen zich bij de Arbiter hebben aangemeld.
Vindt u het wenselijk dat, met de 10 tot 12 zaken per week die de Arbiter momenteel per week behandeld, het 2,5 tot 3 jaar gaat duren voordat alle zaken behandeld zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de afhandeling van oude schades versneld kan worden zodat gedupeerden niet nog langer hoeven te wachten?
Het is in mijn ogen niet aanvaardbaar als de doorlooptijd bij de Arbiters zou oplopen tot een dergelijk lange periode. De Arbiters laten weten dat zij verwachten meer zaken per week te kunnen behandelen door efficiëntieverbeteringen. Indien de Arbiters aangeven dat extra capaciteit nodig is, zal ik dat verzoek welwillend in behandeling nemen.
Bent u bereid deze gedupeerden zelf schadeloos te stellen en de kosten zelf te verhalen op de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben mij er van bewust dat de afhandeling van schademeldingen tijd kost en belastend voor bewoners kan zijn. Ik zet in op behandeling van deze gevallen door de arbiters.
Bent u bekend met de advertentie die de NAM gisteren in regionale kranten plaatste waarin wordt meegedeeld dat iedereen met C-schade van meer dan 25.000 euro automatisch wordt aangemeld bij de Arbiter?2 Vindt u dit correct? Waarom krijgen deze gedupeerden geen keuze?
Ja, ik ben bekend met de door NAM geplaatste advertentie. Melders van «oude schades» van vóór 31 maart 2017 hadden tot en met 1 september 2018 de gelegenheid om hun schademelding voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. NAM heeft deze advertentie geplaatst om bewoners te attenderen op deze naderende deadline. Op deze manier wordt voorkomen dat de zaken, door een eventueel moment van onoplettendheid van de mensen met schade, tussen wal en schip belanden. Schademeldingen met een bedrag hoger dan € 25.000,- worden daarom automatisch aangemeld bij de Arbiter. NAM heeft in deze gevallen telefonisch contact opgenomen met de schademelder om te verifiëren of deze hiermee instemt. Alle schademelders die het betreft hebben hier mee ingestemd.
Wat vindt u ervan dat de NAM deze schade beoordeelt als C-schade?
In het kader van de afhandeling van oude schademeldingen hebben alle schademelders een aanbod van NAM ontvangen waarin óók alle C-schades worden vergoed, met uitzondering van schades die die volgens de uitspraken van de Arbiters Bodembeweging evident niet voor vergoeding in aanmerking komen. De NCG heeft recentelijk het genoemde rapport van de TU Delft aan mij aangeboden. Ik bestudeer dit en zal het rapport binnenkort met een appreciatie aan uw Kamer zenden.
Wat gaat u doen met het rapport van Technische Universiteit Delft waaruit blijkt dat ook schade in het buitengebied, nu beoordeelt als C-schade, wel degelijk veroorzaakt kan zijn door aardbevingen?3 Wat betekent dit voor de mensen van wie de NAM de schade nu beoordeelt als C-schade?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit inmiddels een beslissing genomen, zoals beschreven staat in de kwartaalrapportage, over het lot van 170 gezinnen die meedoen aan Eigen Initiatief? Zo nee, wanneer gaat u dit doen voor de Groningers die nog steeds in onzekerheid zitten of hun huis veilig is of versterkt moet worden? Waar hangt dit van af? Hoe snel worden deze mensen geïnformeerd? Op welke wijze worden zij geïnformeerd?
Voor een deel van de woningen in het programma Eigen Initiatief was op 24 april 2018 een versterkingsadvies opgeleverd. Voor deze huizen geldt dat de versterking op basis van dit versterkingsadvies wordt voortgezet.
De versterking van de overige woningen wordt betrokken bij de implementatie van het Mijnraadadvies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Over de aanpak van de versterkingsopgave vindt op basis van dit advies nadere besluitvorming plaats door Rijk en regio. Die besluitvorming ligt niet eenzijdig bij het Rijk.
Het programma Eigen Initiatief kenmerkt zich door een grote mate van betrokkenheid van bewoners in het gehele versterkingsproces. Deze bewoners zullen dan ook op passende wijze worden geïnformeerd zodra er duidelijkheid kan worden gegeven over het vervolg.
Erkent u, zoals de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) concludeert, dat mensen niet meer weten waar ze aan toe zijn? Erkent u dat dat funest is voor de mensen?
De versterkingsoperatie heeft de afgelopen jaren veel losgemaakt in Groningen en logischerwijs geleid tot verwachtingen over de toekomst. In de afgelopen jaren is het tempo van de versterkingsoperatie lager geweest dan de mensen was voorgehouden. Hierdoor hebben velen hun verwachtingen meermaals moeten bijstellen. Door de versnelde afbouw van de gaswinning neemt het aardbevingsrisico af en is minder grootschalige en ingrijpende versterking nodig dan tot nu toe voorzien. Dit is in de eerste plaats goed nieuws, maar leidt vervolgens begrijpelijkerwijs weer tot nieuwe vragen over de vooruitzichten voor individuele bewoners en gezinnen. Alle inspanningen zijn erop gericht om ook deze vragen op een zo kort mogelijke termijn kunnen te beantwoorden.
Klopt het dat, zoals valt te lezen in de kwartaalrapportage van de NCG, het inspecteren van woningen om te bepalen of zij veilig zijn is vertraagd door de onzekerheid die rondom de versterking door u is gecreëerd? Klopt de conclusie van de NCG dat hierdoor personele leegloop is ontstaan? Wat gaat u hieraan doen?
De kwartaalrapportage geeft een overzicht van de activiteiten van de NCG in het tweede kwartaal van 2018, in het kader van de uitvoering van diens Meerjarenprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 403). De vertraging in de inspecties waarvan in deze rapportage melding wordt gemaakt heeft dan ook alleen betrekking op de voortgang ten opzichte van de planning van de gebiedsgerichte aanpak van de versterkingsopgave, welke was gebaseerd op een langduriger en structureel hogere gaswinning dan het afbouwpad waartoe het kabinet op 29 maart jl. heeft besloten. In de brief aan uw Kamer waarin dit besluit wordt toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 457) is bericht dat onomkeerbare stappen in het inspectie- en engineeringprogramma worden opgeschort in afwachting van duidelijkheid over de gevolgen van dit besluit voor de veiligheid. De inspecties zijn toen tijdelijk stopgezet en na enige tijd hervat, waarbij de beoordelingsmethode (NPR) niet wordt «vastgeklikt» zoals tot dan toe gebruikelijk was.De leegloop waar de NCG in de rapportage over spreekt, betreft specifiek de inspectieteams bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) die minder werk kregen door deze tijdelijke stopzetting.
De Mijnraad heeft op 2 juli 2018 advies uitgebracht over de gevolgen van het besluit tot afbouw van de gaswinning voor de veiligheid in het gebied en daarmee voor de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 498). Hieruit komt naar voren dat een heroverweging van de huidige versterkingsoperatie noodzakelijk is. Met mijn brief van 3 juli 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 502) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken op hoofdlijnen die ik en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de regiobestuurders hebben gemaakt op basis van het advies van de Mijnraad. Deze afspraken werken wij momenteel in onderling overleg verder uit. De capaciteit die nodig is voor de uitvoering van het versterkingsproces is onderdeel van dit overleg.
Hoeveel van de 1,9 miljard euro (waarvan de helft naar de schadeloosstelling naar gedupeerden ging) die nu is uitgegeven in het aardbevingsgebied is er exact door de rijksoverheid uitgegeven?
In tabel 28 op blz. 47 van de kwartaalrapportage zijn de uitgaven van NAM weergegeven die zij heeft gedaan onder haar juridische aansprakelijkheid en als onderdeel van de gesloten bestuursakkoorden. Tot en met het tweede kwartaal van 2018 heeft NAM € 1.861,3 miljoen uitgeven. Van dit bedrag is € 766,5 miljoen uitgeven aan veiligheid en preventieve versterking en € 700,4 miljoen aan schadeafhandeling. Het oude versterkingsprogramma kenmerkte zich door zeer uitvoerige inspecties, zeer uitvoerige engineering en een stelsel waarin huizen soms worden versterkt op basis van een inmiddels achterhaald winningsniveau en achterhaalde technische inzichten. Dit leverde een hoog kostenniveau op, zonder dat de bewoners daarvan profijt ondervonden. Dit leidde overigens ook tot een zeer laag tempo en dus een veel te beperkte verbetering van de veiligheid.
Uit deze tabel blijkt verder dat provincie en gemeenten € 57,5 miljoen hebben uitgeven aan leefbaarheid en economisch perspectief. Het in deze tabel genoemde totaalbedrag van € 1,9 miljard (€ 1.918,8 miljoen) heeft geen betrekking op Rijksmiddelen. De uitputting van de Rijksmiddelen is weergeven in tabel 26 op blz. 43 van de kwartaalrapportage: € 170,46 miljoen tot en met het tweede kwartaal van 2018.
Hoe is de schadekostenratio nu (in 2017 was de schadekostenratio 63% proceskosten en slechts 36% kwam terecht bij gedupeerden)?4? Hoeveel rijksmiddelen gingen er naar proceskosten en hoeveel naar de gedupeerden zelf?
De schadeafhandeling door de NAM heeft stilgelegen vanaf 31 maart 2017 waardoor de schadekostenratio in een onwerkelijke verhouding terecht is gekomen: de schade-uitkeringen aan gedupeerden lagen stil terwijl proceskosten volgens opgave van de NAM wel doorliepen. De proceskosten bij de NAM bestaan uit onderzoekskosten van de arbiter, calculatie & kwaliteitscontrole, contra-expertise, CVW-organisatie, eerstelijnsschade-experts en interne kosten NAM. Vanaf 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen en moet de schadekostenratio herijkt worden.
Hoeveel schat u dat de proceskosten zullen bedragen voor de oude schadegevallen die nu naar de rechter of de Arbiter moeten?
Deze proceskosten zijn voor rekening van de NAM. Op dit moment kan NAM nog niet aangeven hoeveel deze kosten bedragen.
Het bericht dat de CO2-uitstoot van de luchtvaartsector wéér is gestegen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «CO2-uitstoot luchtvaart stijgt met 3 procent»1 en «Lagere CO2-uitstoot in het tweede kwartaal 2018»?2
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat de luchtvaartsector er wederom niet in is geslaagd om zijn totale uitstoot te laten dalen en zelfs een groei van de CO2-uitstoot van ruim drie procent laat zien? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat de CO2-uitstoot door de luchtvaart toeneemt. De cijfers van het CBS onderschrijven de noodzaak om ambitieuze maatregelen te nemen om te komen tot een CO2 reductie, zowel internationaal als nationaal.
Hoeveel megaton CO2-equivalenten stoot de luchtvaartsector in Nederland uit in 2017? Welke meetmethode hanteert u daarbij? Wat is de voorspelling voor 2018 gebaseerd op de huidige jaartrend?
Het is bekend dat naast de CO2 uitstoot ook emissies als stikstof en fijnstof bijdragen aan de stijging van de temperatuur op aarde. Daarnaast stoot de luchtvaart ook waterdamp uit waardoor condens strepen kunnen ontstaan. Het klimaateffect van andere stoffen in de emissies wordt meegenomen door te werken met CO2-equivalenten. Over de relatieve bijdrage aan de warmte-instraling op aarde als gevolg van deze andere emissies op grote vlieghoogte bestaat in de wetenschap nog veel onzekerheid. Op dit moment leidt de grote onzekerheidsmarge er toe dat wanneer met equivalenten gewerkt wordt, door bijvoorbeeld het KNMI wordt geadviseerd om een vermenigvuldigingsfactor factor 2 te hanteren. Op internationaal niveau wordt vanwege de grote onzekerheid op dit moment niet gewerkt met CO2-equivalenten voor luchtvaart.
Deelt u de mening dat, gezien de omvang van het klimaatprobleem en gezien de klimaatinspanningen van andere sectoren, de absolute groei van de CO2-uitstoot niet langer door kan gaan? Zo nee, waarom vindt u dat de groei van de CO2-uitstoot van de luchtvaartsector wel door kan gaan?
De CO2 uitstoot door de luchtvaart dient te worden gereduceerd. Hiervoor wordt mondiaal een breed palet aan technologische, operationele en infrastructurele maatregelen genomen. Daarnaast wordt door sectorpartijen en overheden ingezet op duurzame alternatieve brandstoffen en elektrificatie. Voor in ieder geval de korte en middellange termijn zal ook reductie worden gerealiseerd door de inzet van op marktwerking gebaseerde maatregelen, zoals het EU emissiehandelssysteem (ETS) en het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem voor internationale luchtvaart (CORSIA, per 2021). Dergelijke systemen stellen bedrijven in staat om emissiereductie te realiseren op die plek waar dat het meest kostenefficiënt is. Veelal is dat buiten de luchtvaartsector. Zo kan het zijn dat de bruto CO2 uitstoot (van de luchtvaart zelf) toeneemt, maar dat deze netto afneemt als gevolg van emissiehandel dan wel CO2 compensatie. Zonder op marktwerking gebaseerde systemen kan de luchtvaartsector met de thans beschikbare middelen de klimaatdoelstellingen voor luchtvaart niet realiseren. De mondiale luchtvaartsector verwacht vanaf 2035 voor het behalen van reductiedoelstellingen zonder het instrument van CO2 compensatie (CORSIA) te kunnen. Of dit daadwerkelijk het geval is, zal blijken uit tussentijdse evaluaties.
Ziet u het als uw missie om de CO2-uitstoot van de luchtvaartsector terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dat helpen terugdringen?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de conclusie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de groeiende CO2-uitstoot van de luchtvaartsector hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door het toenemende aantal vliegbewegingen?3 Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen met deze informatie?
De CO2 uitstoot door de luchtvaart wordt door diverse factoren beïnvloed. Naast het aantal vliegbewegingen kunnen bijvoorbeeld ook het type vliegtuig, de grootte van het vliegtuig, de gevlogen afstand (bestemming), de gevlogen route (luchtruim) en operationele aspecten een rol spelen. De conclusie ten aanzien van het aantal vliegbewegingen baseert het CBS op een toename van de available seat kilometers. Hun ervaring is dat deze eenheid representatief is voor veranderingen in het verkeersvolume. De bewuste publicatie betreft eerste inzichten op basis van kwartaalcijfers. Een nadere analyse zou nodig zijn om te kunnen vaststellen welk deel van de toename daadwerkelijk het gevolg is van meer vliegbewegingen dan wel van andere aspecten.
Erkent u dat op dit moment de besparing in CO2-uitstoot door innovatie het totaal van de CO2-uitstoot door groei in het aantal vliegtuigbewegingen niet terugdringt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u dan de conclusie dat de luchtvaartsector een steeds groter deel van het beschikbare CO2-budget (om onder de 2 graden Celcius of nog liever onder de 1,5 graad Celsius aan temperatuurstijging te blijven) opsoupeert?
De verwachte CO2 uitstoot van de luchtvaart neemt toe ondanks de reductie die de afgelopen decennia is opgetreden als gevolg van technologische innovatie. Om die reden wordt CO2 reductie door de luchtvaart breder opgepakt. Zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5. Toekomstige disruptieve duurzame innovaties, bijvoorbeeld op het gebied van alternatieve energiedragers, kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren aan CO2 reductie en zijn daarom gewenst. Daarom zet het kabinet stevig in op duurzame innovatie.
Erkent u dat het substantieel terugdringen van het aantal vliegbewegingen een positief effect kan hebben op de CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Als mondiaal minder gevlogen wordt, stoot de internationale luchtvaartsector minder CO2 uit. Als alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt is het effect minder duidelijk als gevolg van onder andere uitwijkgedrag en emissies door andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2 reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in antwoord op de vragen 4 en 5.
Erkent u dat de luchtvaartsector niet in staat is om zelf zijn CO2-uitstoot te doen dalen? Zo nee, waarop baseert u uw vertrouwen in de sector en in welk jaar (bij benadering) verwacht u deze daling? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Erkent u dat het huidige overheidsbeleid tekort schiet in het terugdringen van de CO2-uitstoot van de transportsector, meer specifiek de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
De luchtvaart is een internationale sector. Mondiale maatregelen binnen de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO) zijn het meest effectief in het reduceren van CO2 uitstoot op mondiaal niveau. Ook voorkomt een mondiale aanpak verstoring van het gelijke speelveld tussen luchtvaartmaatschappijen. Naast Nederland zijn nog 191 andere landen lid van ICAO. Nederland kan niet, ook niet samen met andere Europese landen, het door ons gewenste ambitieniveau en tempo aan andere landen opleggen. Op dit moment wordt er al veel gedaan en geïnvesteerd in CO2 reductie door de luchtvaartsector. Concreet kunt u denken aan de mondiale CO2 certificeringsnorm voor vliegtuigen (per 2020) en het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem voor internationale luchtvaart (CORSIA, per 2021). De Nederlandse inzet ten aanzien van CORSIA is een zo ambitieus mogelijk systeem op basis van betrouwbare CO2 certificaten die daadwerkelijke emissiereducties vertegenwoordigen en ervoor zorgen dat zoveel mogelijk landen vrijwillig deelnemen aan CORSIA in de periode 2021–2026.
In aanvulling op de mondiale aanpak wordt ook Europees veel gedaan, bijvoorbeeld via het EU ETS, de inzet op duurzame alternatieve brandstoffen, Single European Sky en duurzame innovatie. En ook nationaal zit de sector niet stil. Zowel in de commerciële als kleine luchtvaart (general aviation) wordt zoveel mogelijk gedaan om internationaal een voortrekkersrol te vervullen. Bijvoorbeeld als het gaat om het verduurzamen van de grondoperatie op luchthavens, de inzet van biobrandstof, elektrificatie, de herziening van het luchtruim, en toegepast onderzoek t.a.v. uiteenlopende duurzame innovaties. Aan de Duurzame Luchtvaarttafel (onder de Mobiliteitstafel van het Klimaatakkoord) zullen de komende maanden met stakeholders afspraken worden gemaakt over zowel de nationale als internationale ambitie en de maatregelen die daarbij horen.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om zo snel mogelijk een daling van de CO2-uitstoot in de luchtvaartsector te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke voortgang is er tot nu toe geboekt in het nastreven van het kabinetsdoel om ambitieuze internationale afspraken te maken over de reductie van de CO2-uitstoot van de luchtvaartsector?4 Wat is ten aanzien hiervan (tot nu toe en in de toekomst) de exacte inzet van het kabinet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van plan de lucht- en scheepvaartsector, die zich buiten het Parijsakkoord wisten te maneuvreren, nadrukkelijk aan te pakken aangezien de regering de voorzitter van het Klimaatberaad niet tegensprak in zijn stelling dat het absurd is dat de lucht- en scheepvaart buiten het Klimaatverdrag van Parijs zijn gebleven?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Luchtvaart is niet uitgesloten van het Parijsakkoord. De sector zal net als alle andere sectoren moeten bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs en heeft dus geen «vrijbrief». Een verschil is wel dat emissies van de internationale luchtvaart en zeevaart worden gerealiseerd via de verantwoordelijke VN-organisaties (ICAO, IMO) en nationale emissies via nationale bijdragen, de nationally determined contributions (NDC’s). Als de luchtvaartsector geen maatregelen zou nemen om de CO2 uitstoot te reduceren, zouden reducties door andere sectoren (deels) teniet worden gedaan. Om die reden zal ook de luchtvaartsector de uitstoot moeten terugbrengen. Voor wat betreft de aanpak hiervoor wijs ik u naar bovenstaande antwoorden.
Erkent u dat de luchtvaartsector hard op weg is om de klimaatinspanningen van andere sectoren ongedaan te maken? Zo nee, uit welke cijfers blijkt dat dit niet zo is?
Zie antwoord vraag 13.
Snapt u dat de vrijbrief die de luchtvaartsector lijkt te hebben om grootschalig te blijven uitstoten demotiverend werkt op partijen die zich, bijvoorbeeld via het Klimaatakkoord of uit eigen beweging, wel inzetten om hun CO2-uitstoot te verminderen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw boodschap aan hen?
Zie antwoord vraag 13.
Oliebedrijf Odfjell, die de rekening voor de olieramp in de Rotterdamse haven wil doorschuiven naar de Nederlandse belastingbetaler |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vervuiler van Botlek betaalt – een beetje», waaruit blijkt dat de veroorzakers van de olieramp in de Rotterdamse haven eind juni, het Saoedi-Arabische NCC (eigenaar van het schip) en het Noorse oliebedrijf Odfjell (exploitant van het schip), weigeren om het grootste deel van de schade te betalen?1
Ja.
Heeft u inzicht in het totale bedrag van de geleden schade die het gevolg is van de olieramp? Zo ja, wat is dit bedrag? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend wat de totale omvang van de schade is. Het schoonmaken van de oevers is nog gaande, ik heb daarom nog geen inzicht in de totale kosten.
Deelt u de mening dat de vervuiler moet betalen, dus ook in dit geval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat u het Havenbedrijf Rotterdam bij in het aansprakelijk stellen van de veroorzakers van alle schade voor de schoonmaakkosten en de reparatiekosten die zij voor haar rekening heeft genomen? Op welke andere wijze gaat u zich inspannen om de vervuilers te laten betalen?
Uitgangspunt is dat bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken aansprakelijk worden gesteld. Dat is hier ook gebeurd. De eigenaar van het schip is op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329) (hierna: Bunkersverdrag), aansprakelijk gesteld voor de bunkerolieschade. Het Bunkersverdrag regelt een verplichte verzekering voor de scheepseigenaar en bepaalt dat een vordering tot schadevergoeding rechtstreeks tegen de verzekeraar kan worden ingesteld. De scheepseigenaar kan op grond van het Bunkersverdrag zijn aansprakelijkheid per voorval beperken tot een bepaalde limiet, deze is afhankelijk van de tonnage van het zeeschip. Voor deze beperking is toestemming van de rechter benodigd. De scheepseigenaar heeft een beroep op beperking van aansprakelijkheid gedaan bij de rechtbank in Rotterdam. De rechter heeft hier nog geen uitspraak over gedaan.
Beperking van aansprakelijkheid is niet mogelijk, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door eigen roekeloos handelen of opzettelijke nalatigheid. Vandaar dat de uitkomst van het onderzoek van de zeehavenpolitie hier van belang is.
Hoewel het waarschijnlijk is dat het Bunkersverdrag van toepassing is, wordt op dit punt nog nader onderzoek gedaan of er andere mogelijkheden zijn om de schade te verhalen. Op dit punt werken het Havenbedrijf Rotterdam en het ministerie samen om de schade vergoed te krijgen. Ook de Landsadvocaat is om advies gevraagd.
Deelt u de mening dat er niet langer plek is in de Rotterdamse haven voor het oliebedrijf Odfjell, indien zij weigeren de rekening te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het Noorse bedrijf Odfjell bestaat uit verschillende divisies, de terminal van Odfjell in Rotterdam is niet hetzelfde bedrijf als de rederij van Odfjell die de Bow Jubail heeft ingezet. De terminal in Rotterdam is recentelijk verkocht aan branchegenoot Koole.
Verder worden de schepen van rederij Odfjell ook door andere bedrijven ingezet om producten te vervoeren. Het verbieden van schepen van rederij Odfjell om de haven van Rotterdam binnen te varen, is derhalve niet proportioneel.
Deelt u de mening dat bedrijven niet langer ongestraft weg moeten kunnen komen met het veroorzaken van ernstige milieuschade, zoals schade veroorzaakt door olielekkages? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke instrumenten (regionaal, nationaal of internationaal) ingezet kunnen worden om bedrijven te verplichten om de aangerichte schade aan de natuur, het milieu, de omgeving en de infrastructuur te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken, worden hiervoor aansprakelijk gesteld. Het Bunkersverdrag is een voorbeeld van een internationaal instrument dat voorziet in afspraken over de aansprakelijkheid voor bunkerolieschade. Tijdens het Algemeen Overleg van 28 juni aan de Kamer heb ik al aangegeven dat de zeehavenpolitie onderzoek doet naar de oorzaak van het ongeval en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven onderzoek te gaan doen. Aangezien deze onderzoeken nog niet zijn afgerond, is de toedracht op dit moment nog niet volledig duidelijk en ook niet wie precies welk juridisch verwijt valt te maken. Gezien het vorenstaande is het nu te voorbarig om te veronderstellen dat bedrijven wegkomen met het veroorzaken van ernstige milieuschade.
Kent u het bericht «Onze groene energie verwoest elders de natuur», waaruit blijkt dat door de overstap naar groene energie in westerse landen de vraag naar grondstoffen zoals nikkel en kobalt sterk stijgt?1
Ja.
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat de mijnbouw naar de hiervoor benodigde mineralen (onder meer op Madagaskar en de Filippijnen) vaak gepaard gaat met ernstige milieuschade, verwoesting van natuur en biodiversiteit en schending van mensenrechten?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom streeft het kabinet ernaar de negatieve effecten van mijnbouw op mens en milieu te vermijden en mitigeren. Zie ook antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het van belang is om bij de energietransitie niet alleen te kijken naar de CO2-uitstoot in Nederland, maar naar de gehele ecologische voetafdruk en naar de gevolgen voor biodiversiteit en de lokale gemeenschappen, ook elders in de wereld? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de energietransitie in alle aspecten duurzaam te maken, moeten de benodigde grondstoffen gewonnen worden op een wijze die verantwoord is voor mens en milieu, in Nederland en daarbuiten.
Deelt u de mening dat de overheid hier een brede verantwoordelijkheid in heeft (ook omdat zij zich heeft gecommitteerd aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights)? Deelt u de mening dat de overheid alles in haar bereik moet doen om schade aan natuur, milieu en biodiversiteit te voorkomen en de belangen van de lokale gemeenschappen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Er ligt zowel een verantwoordelijkheid voor bedrijven als voor de overheid.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan de internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken. Dat geldt dus ook voor bedrijven die zich bezig houden met de energietransitie.
Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de UN Guiding principles for business and human rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO- richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet onderschrijft ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO- richtlijnen voortbouwt. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het IMVO-convenantenbeleid, middels het openstellen van een klachtenmechanisme (NCP) of door het overbrengen van kennis aan bedrijven. Zo organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 23 oktober 2017 een conferentie met als doel bedrijven in de grondstoffensector te helpen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Ook steunt het kabinet projecten die verantwoorde mijnbouw stimuleren via het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen (EPRM).
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) zijn de voorbereidingen in gang gezet voor een IMVO-convenant gericht op mogelijke risico’s in de windenergiesector. Het kabinet moedigt dit aan, en de overheid zal zelf ook als partij deelnemen aan het convenant.
Ook heeft de overheid een verantwoordelijkheid om eisen te stellen als inkoper, aanbesteder, subsidieverlener of vergunningverstrekker. Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Deelt u de mening dat de overheid hierin onvoldoende slaagt, door na te laten om richtlijnen over de herkomst van de gebruikte mineralen op te nemen in de aanbestedingen van windmolen- en zonneparken?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door te wachten op de IMVO-convenanten (niet-bindende ketenafspraken voor de windenergiesector gericht op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) er kansen gemist worden om duurzaamheidseisen te stellen met betrekking tot de gebruikte materialen bij de aanbestedingen voor windmolen- en zonneparken? Zo nee, waarom niet?
Nee, een IMVO-convenant is één van de middelen om bedrijven te stimuleren zich te houden aan internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn ook andere middelen, zoals hierboven ook aangegeven.
Het doel van IMVO-convenanten is om op specifieke risico’s binnen waardeketens verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren van bedrijfsactiviteiten en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen. In een IMVO-convenant verbinden partijen zich aan het behalen van tastbare resultaten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Convenanten worden opgesteld conform het SER-advies IMVO-convenanten1. De afspraken zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UNGP's.
Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Hoe bent u voornemens invulling te geven aan uw toezegging om ook in uw rol van vergunningverlener uw invloed aan te wenden «om de zorgvuldigheid in de toeleveringsketens te vergroten», anders dan door het faciliteren van het IMVO-convenant?4
Een IMVO-convenant is bij uitstek geschikt om tastbare resultaten te bereiken op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is draagvlak vanuit de windenergiesector om een IMVO-convenant te sluiten en de sector pakt dit onder begeleiding van de SER op. De overheid is wezenlijk onderdeel van dit proces als partij. Via de reguliere Kamerbrieven over IMVO-convenanten en het IMVO-beleid wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
In het convenantenproces zal de overheid ook onderzoeken in hoeverre rapportage over gepaste zorgvuldigheid in de keten kan worden betrokken bij vergunningverlening in de windenergiesector. Op deze manier kom ik de genoemde toezegging na en wil ik ook uitvoering geven aan het hiervoor relevante deel van de motie Jetten/Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 209).
Deelt u de mening dat er aan de vergunningverlening voor windmolen- en zonneparken zo snel mogelijk voorwaarden gesteld moeten worden op het gebied van milieueffecten elders in de wereld, zodat bedrijven verplicht worden om mineralen te gebruiken die gewonnen worden op een wijze die zo min mogelijk schadelijk is voor mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit»5 denkt te worden, een actievere rol verwacht worden om te voorkomen dat de energietransitie in Nederland onherstelbare schade toebrengt aan de natuur, de biodiversiteit en ecosystemen elders in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze rol vorm geven?
Nederland is ambitieus met zijn klimaatdoelstellingen en stimuleert maatschappelijk verantwoord ondernemen in alle sectoren, niet alleen in de hernieuwbare energiesector. De sector heeft laten zien dat het zijn verantwoordelijkheid neemt door het starten van een IMVO-convenantenproces. Als partij in dit proces neemt het Rijk een actieve rol in het invullen van de OESO-richtlijnen en UNGPs op het gebied van IMVO in de windenergiesector.
Het bericht dat er meer afval naar de stortplaats verdwijnt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer afval verdwijnt naar de stortplaats»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er dit jaar al, voor het storten van 130.000 ton meer afval, een vergunning is verleend dan in dezelfde periode vorig jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn beleid is erop gericht om het afval dat gestort moet worden tot een minimum te beperken. Er wordt uitsluitend afval gestort waarvoor op dit moment geen andere verwerkingsmogelijkheid bestaat. Overigens herken ik de cijfers die het Financieele Dagblad weergeeft niet. De afgegeven ontheffingen laten in de eerste zes maanden van 2018 geen toename zien van 130 kton in vergelijking met 2017. Rijkswaterstaat heeft berekend dat het gaat om een toename van ongeveer 30 kton.
Deelt u de mening dat de grootschalige toename van afvalstort indruist tegen uw voornemen om geen nieuwe stortplaatsen meer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier storten op bestaande stortplaatsen en binnen bestaande capaciteit.
Hoe kan het volgens u dat er een overaanbod aan afval is (zo ligt er nog circa 600.000 ton afval te wachten op verbranding)? Deelt u de mening van de afvalbedrijven dat dit deels komt doordat huishoudens minder recyclen dan gehoopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het dat de huishoudens minder recyclen?
De toename van de hoeveelheid afval heeft verschillende redenen. De belangrijkste reden is de economische ontwikkeling die ervoor zorgt dat er ook meer afval is. De 600 kton afval, die tijdelijk ligt opgeslagen, wacht op verbranding en is daarmee geen onderdeel van de totale hoeveelheid afval die wordt gestort. De reden voor de tijdelijke opslag is dat de hoeveelheid afval en de verwerkingscapaciteit kunnen fluctueren, en dit moet kunnen worden opgevangen. De huidige buffer van 600 kton betreft ongeveer 7,5% van de totaal beschikbare verbrandingscapaciteit.
Ik onderschrijf dat de hoeveelheid afval van huishoudens de komende jaren nog verder kan en moet afnemen. Momenteel ondersteun en stimuleer ik via het Uitvoeringsprogramma VANG-Huishoudelijk Afval – samen met de NVRD – gemeenten om de inzameling van huishoudelijk afval zo in te richten dat burgers maximaal gemotiveerd worden hun afval te scheiden. In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s2 zijn verdere acties opgenomen die een bijdrage zullen leveren aan verlaging van de hoeveelheid (huishoudelijk) restafval.
Kunt u het antwoord van vraag 4 onderbouwen met cijfers? Zo nee, waarom niet?
In de CBS-statistieken voor 2017 wordt aangegeven dat het percentage gescheiden huishoudelijk afval 57% bedroeg. Sinds 2012 (51%) is er sprake van een gestage stijging.
Bent u voornemens uw beleid aan te scherpen ten behoeve van meer en betere recycling van afval? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel acties in gang gezet in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie. De inzet van het kabinet zal worden aangevuld met de acties uit de Transitieagenda Consumptiegoederen. Het kabinet gaat graag met de betrokken partijen aan de slag met de uitvoering. In de Kabinetsreactie op de transitieagenda’s zijn meerdere maatregelen opgenomen om het storten en verbranden van afval te ontmoedigen, waaronder een verhoging van de afvalstoffenbelasting op storten en verbranden.
Bent u voornemens de recycling door huishoudens extra te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport ‘Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa’, van Probos, d.d. 10 augustus 2018 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport »Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa in 2030 en 2050», uitgebracht door Probos op 10 juli 2018?1
Ja.
Deelt u de kernconclusie uit dit onderzoeksrapport dat de vraag naar verse houtige biomassa in Nederland zeer waarschijnlijk op korte termijn (2018–2020) met ongeveer 80% zal groeien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat de verwachte groei van hernieuwbare energie productie uit verse houtachtige biomassa zal leiden tot een hogere groei naar de vraag van dit type biomassa. De groei van de vraag is mede afhankelijk van de realisatiegraad van de projecten in voorbereiding. Vraag en aanbod van verse, houtige biomassa varieert tussen regio’s in Nederland. Met name grotere stadsverwarmingsprojecten hebben moeite om voldoende lokale biomassa uit de directe omgeving te betrekken. Om ook deze projecten de mogelijkheid te geven te verduurzamen zonder de markt voor verse houtige biomassa verder te belasten, zal ik een categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets open gaan stellen vanaf de voorjaarsronde SDE+ 2019 (Kamerstuk 31 239, nr. 290). Houtpellets zijn een duurdere, hoogwaardige vorm van houtige biomassa met een grotere energie-inhoud die daardoor geschikt zijn om over grotere afstanden te vervoeren en zijn daarmee niet afhankelijk van het lokale aanbod.
Deelt u tevens het oordeel van voor het rapport geïnterviewde deskundigen dat daarmee de rek in de Nederlandse (aanbod)markt van verse houtige biomassa echt bereikt zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat het aanbod van snoei- en dunningshout in de nabije toekomst beperkend kan worden om te voldoen aan de toenemende vraag naar duurzame warmte. Deze toenemende vraag kan naar verwachting slechts voor een klein deel worden opgevangen door meer verse, houtige biomassa te produceren of te importeren uit buurlanden. Vandaar dat ik voor grotere stadsverwarmingsprojecten ook de mogelijkheid wil geven om een project op basis van duurzame houtpellets te realiseren.
Erkent u dat deze ontwikkeling twee grote risico’s met zich mee brengt, namelijk een toename van de kans dat er goedkope – en daarom niet voldoende duurzaam geproduceerde – biomassa wordt geïmporteerd en/of het ontstaan van prijsstijgingen die het gebruik van biomassa (nog) onrendabeler maken en de businesscase onder bestaande installaties ondermijnen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe groot schat u het eerste risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
De markt voor verse houtige biomassa is voornamelijk regionaal. Uit het rapport van Probos blijkt dat de meeste geïnterviewde experts verwachten dat dit in de toekomst zo zal blijven. Het is duur om biomassa met een hoog vochtpercentage over lange afstanden te vervoeren, ik verwacht niet dat dit rendabel is. Vandaar dat ik het risico op de import van niet voldoende duurzaam geproduceerde biomassa niet hoog inschat.
Houtige biomassa met een hogere energiedichtheid, zoals houtpellets, wordt wel over langere afstanden vervoerd. Om de duurzaamheid van geïmporteerde houtige biomassa te borgen hanteer ik voor de nieuwe categorie stadsverwarming op duurzame houtpellets zeer strenge duurzaamheidseisen, net zoals ik dit ook heb gedaan voor bijvoorbeeld de productie van biostoom.
Hoe groot schat u het tweede risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
Het ligt voor de hand dat prijzen stijgen bij een toenemende vraag indien het aanbod geen gelijke tred houdt. Het is aan de ondernemer om maatregelen te nemen om met dit risico om te gaan. Het is niet wenselijk dat de subsidies voor duurzame energie meestijgen met de biomassaprijzen. Daarom hanteer ik al geruime tijd als uitgangspunt voor de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE+ dat de (voor algemene inflatie geïndexeerde) biomassaprijzen niet hoger worden dan in 2014 het geval was. Het openstellen van de categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets vanaf 2019 draagt bij aan het beperken van de vraag naar snoei- en dunningshout.
Bent u nu al bereid om initiatiefnemers op dit terrein proactief te wijzen op een mogelijk tekort aan verse houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het rapport door Probos is op mijn verzoek opgesteld en openbaar gemaakt. Hiermee geef ik initiatiefnemers inzicht in de ontwikkelingen op de biomassamarkt. Zij kunnen informatie uit dit rapport gebruiken bij hun afwegingen om een bioenergie installatie op verse houtige biomassa te bouwen. Mijn beeld is dat ondernemers in de bioenergie en hun financiers zich bewust zijn van de effecten van vraag- en aanbod schommelingen van biomassa en dit proberen te ondervangen door lange termijncontracten en strategische samenwerkingen. Ik zie geen aanvullende rol voor de overheid om hier proactief op te wijzen.
Overweegt u ook al aanpassingen aan te brengen in de SDE+-regeling, bijvoorbeeld als het gaat om bestaande of mogelijk nieuwe subsidies voor het toepassen van zogenaamde «chips» en «shreds»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd op zoek naar mogelijkheden op de SDE+-regeling te verbeteren. Op dit moment overweeg ik nog geen aanpassingen specifiek voor de toepassing van «chips’en «shreds». Deze soorten biomassa kunnen reeds worden toegepast en diverse projecten hebben hiervoor subsidie aangevraagd of zijn in voorbereiding.
Hoe groot schat u de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van voldoende duurzaam geproduceerd houtige biomassa eigenlijk in en wie maakt volgens u daar de meest betrouwbare inschattingen van?
Diverse organisaties maken inschattingen van de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van biomassa. Een voorbeeld van een rapport waarin de resultaten van verschillende studies op dit terrein worden vergeleken is «Beschikbaarheid houtige biomassa voor energie in Nederland» van Ecofys uit 2017 (beschikbaar via de website van RVO.nl)
Overweegt u een importnorm te ontwikkelen voor de import van voldoende duurzaam geproduceerde houtige biomassa, bijvoorbeeld door vast te stellen dat dit maximaal een bepaald percentage mag zijn van de houtige biomassa die op voldoende duurzame wijze in Nederland wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, een importnorm voor houtige biomassa staat op gespannen voet met een open economie en internationale afspraken over markttoegang in WTO-kader. Daarnaast wordt de houtverordening gehandhaafd, die gericht is op het voorkomen van illegaal gekapt hout op de Nederlandse markt. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Politie werkt in asbestpand, rapport werd ‘stilgehouden’' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politie werkt in asbestpand, rapport werd «stilgehouden»»?1
Ja.
Welke versie van het verhaal is waar, die van de Landelijke Eenheid, inhoudende dat de aanwezigheid van asbest bekend is op de werkvloer, of die van de ondernemingsraad die zegt niet op de hoogte te zijn van het rapport dat de aanwezigheid van asbest meldt?
Het asbestrapport voor de locatie van de Landelijk Eenheid aan de Voorwateringweg 99 in Rotterdam van maart 2018 was uitsluitend bekend bij de dienst Facilitair Management van de politie. De uitkomst van dit asbestrapport gaf geen aanleiding voor het treffen van directe maatregelen, maar wel het advies om per kwartaal een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren, zodat een vinger aan de pols kan worden gehouden voor wat betreft de gezondheidsrisico’s. Het vervolgonderzoek naar de luchtkwaliteit, uitgevoerd door een gespecialiseerd bureau op 29 mei jl., laat vervolgens zien dat er geen direct gevaar bestaat voor de gezondheid van de medewerkers en andere gebruikers ter plekke. Helaas heeft over de metingen en de noodzaak om de daken te vervangen niet meteen communicatie met de medewerkers plaatsgevonden, dit was onzorgvuldig. Er heeft ook geen communicatie plaats gevonden over dit onderwerp met de ondernemingsraad.
Begrijpt u dat, ongeacht welke versie de ware is, de aanwezigheid van asbest ervoor zorgt dat de agenten die aldaar werkzaam zijn, zich (ernstig) zorgen maken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik begrijp de zorgen van de agenten en overige gebruikers van het pand over de aanwezigheid van asbest in het pand. De veiligheid en gezondheid van de agenten en overige gebruikers van het pand staat voorop. Het uitgangspunt is dat de werkgever gezonde en veilige werkomstandigheden moet bieden voor werknemers en overige gebruikers van het pand door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. De korpschef meldt mij dat, hoewel het onderzoeksrapport naar de luchtkwaliteit bevestigt dat er geen gezondheidsrisico’s zijn, inmiddels is besloten de asbesthoudende daken op de locaties in Rotterdam en Groningen vanwege brandveiligheids- en verweringsrisico’s voor de gebruikers en omwonenden op korte termijn, zo mogelijk nog in 2018, te saneren en te vernieuwen. De voorbereidingen hiervoor zijn inmiddels gestart. Medewerkers in de betreffende panden zijn hierover geïnformeerd. Ook is er voor hen op korte termijn een voorlichtingsbijeenkomst.
Vindt u dat de aanwezigheid van asbest in een bedrijfspand getuigt van goed werkgeverschap? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Asbest is tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw veel gebruikt bij de bouw van bedrijfspanden en woningen. Er zijn weinig panden van voor 1994 (toen het gebruik van asbest in Nederland verboden werd) waar het niet verwerkt zit. Inmiddels is 90% van de politiepanden van vóór 1994, ongeveer 350, onderzocht op de aanwezigheid van asbest, zoals wettelijk verplicht, de rest volgt op korte termijn. Bij een deel van de panden is asbest gevonden. Het gaat hier in de meeste gevallen om asbest dat is verwerkt in vensterbanken en kitvoegen en dergelijke. Dat brengt geen gevaar voor de gezondheid van de gebruikers met zich mee, maar maatregelen zijn wel nodig als er verbouwd wordt, bijvoorbeeld het vervangen van een kozijn. De maatregelen die bij dergelijke verbouwingen door de werkgever genomen worden om risico’s voor de gezondheid van de medewerkers en overige gebruikers uit te sluiten worden ook meegenomen in de communicatie in de richting van de medewerkers.
Uitzondering hierop zijn, voor zover tot op heden bekend, de twee politiepanden in Rotterdam en Groningen waar de asbest is gebruikt in de golfplaten voor het dak. Bij brand of bij grootschalige afbrokkeling van de golfplaten kunnen daar wel risico’s ontstaan voor gebruikers van het pand en omwonenden. Daarom is bij deze twee panden besloten om de asbesthoudende daken op korte termijn te saneren en vervangen.
Deelt u de mening dat het advies in het rapport om het pand «op KORTE termijn» te saneren in strijd is met de uiting van de Landelijke Eenheid namelijk dat de betreffende daken «op termijn» worden vervangen? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat op korte termijn aan het rapport wordt voldaan? Zo nee, kunt u garanderen dat de agenten en een ieder die in het betreffende pand werkzaam is en nog zal zijn, geen gezondheidsrisico lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Plastic als belangrijke bron van broeikasgas |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de resultaten van het onlangs gepubliceerde wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat plastics die terechtkomen in de natuur en in oceanen een belangrijke bron van broeikasgassen vormen?1
Ja.
Zijn er schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics in Nederland? Zo ja, welke schattingen zijn er? Zo nee, bent u bereid tot onderzoek en monitoring hiernaar?
Nee, er zijn voor zover bekend geen schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics, noch in Nederland, noch elders in de wereld. Het artikel waar de vragen op gebaseerd zijn meldt, op basis van eigen analyses, dat de hoeveelheid methaan die momenteel vrijkomt veroorzaakt door zwerfplastics niet significant is ten opzichte van de wereldwijde emissie. Gegeven de nog steeds stijgende plasticproductie en de hoeveelheden die daarvan in het milieu terecht komen zouden de emissies in de toekomst naar hun mening echter wel degelijk relevant kunnen worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig. De Emissieregistratie van het RIVM zal het internationale onderzoek op dit terrein volgen en beoordelen of verder onderzoek en/of monitoring opportuun is.
Wordt in het klimaatbeleid al rekening gehouden met de uitstoot aan broeikaskassendoor zwerfplastics? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Er wordt in het klimaatbeleid momenteel geen rekening gehouden met de uitstoot aan broeikasgassen door zwerfplastics omdat dit tot nu toe niet beschouwd is als relevante emissiebron met een substantiële emissie. Indien uit verder (internationaal) onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, zullen we deze emissiebron bij het toekomstig klimaatbeleid betrekken.
Milieustickers in Franse steden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel waaruit blijkt dat drie Franse steden de meest vervuilende auto's de toegang hebben ontzegd?1
Ja.
Deelt u de visie dat de (lokale) autoriteiten in Frankrijk eenzijdig een ingewikkeld systeem van milieustickers voor auto’s hebben ontwikkeld dat voor buitenlandse toeristen amper te begrijpen en na te leven is?
Franse steden nemen maatregelen om een goede luchtkwaliteit te waarborgen en de gezondheid van inwoners te beschermen. Het is met name lastig voor de Nederlandse automobilist om rekening te houden met tijdelijke milieuzones. Ik kan mij vinden in het advies van de ANWB aan alle Nederlandse vakantiegangers die Frankrijk bezoeken om ongeacht de bestemming ruim voor vertrek de juiste sticker aan te schaffen. Deze zijn online voor een geringe vergoeding aan te vragen. De ANWB geeft daarbij tips over het invullen van de aanvraag, zie https://www.anwb.nl/vakantie/frankrijk/informatie/milieuzones. Ter plaatse worden de weggebruikers onder andere via matrixborden geïnformeerd welke toegangseisen van kracht zijn.
Klopt het dat de overheid aldaar per dag kan besluiten grote steden te verklaren tot een zone waarin alleen auto’s met een sticker mogen komen of zelfs bepaalde auto’s in het geheel niet meer mogen komen? Zo ja, op welke wijze zouden Nederlandse toeristen zich op de hoogte moeten stellen van dergelijke wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van de benodigde milieusticker voor bijvoorbeeld een stad als Lyon 2 tot 3 weken voor vertrek gekocht moet zijn, terwijl die alleen online verkrijgbaar is?
Dat klopt.
Is het u bekend hoeveel Nederlandse toeristen de dupe zijn geworden van deze werkwijze van invoeren en handhaven van milieuzones?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de gedachte dat de veelheid aan verschillende soorten milieustickers in Europese landen en steden begint te lijken op het bekende bos waarvan we de bomen niet meer zien? Zo ja, bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor afstemming, stroomlijning en eenduidigheid van milieustickers en -vignetten?
Ik pleit in Europa voor effectieve handhaving via automatische nummerplaatherkenning. Door de verschillende systemen op dit punt te stroomlijnen, wordt ook de aanschaf van stickers overbodig.
Met het geharmoniseerde systeem voor milieuzones in Nederland, waarvan ik de contouren 29 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2, sluit ik zo veel mogelijk aan bij de systemen van onze buurlanden en de Euronormen van de voertuigen, zodat de toegangseisen voor weggebruikers, inclusief de buitenlandse, duidelijk zijn.
De storing in kerncentrale Borssele |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte gesteld van de recente storing in de kerncentrale Borssele, waarbij de kerncentrale is stilgelegd?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat dit de derde storing is binnen een jaar? Waar ligt het aan dat drie keer in zo'n korte tijd vitale onderdelen van deze kerncentrale het hebben begeven?
Om conclusies te trekken over een ongewone gebeurtenis (met als mogelijk gevolg een afschakeling) is het noodzakelijk om de totale impact van een gebeurtenis op de veiligheid van een installatie en de omgeving te beoordelen. Zoals bij complexe industriële installaties is het bij kerncentrales niet ongebruikelijk dat er ongewone gebeurtenissen plaatsvinden. Sinds 2015 hebben er in de kerncentrale Borssele in totaal 15 ongewone gebeurtenissen plaatsgevonden. Uit zowel de aard als het aantal ongewone gebeurtenissen en afschakelingen bij de kerncentrale Borssele is geen patroon af te leiden. Overigens is bij een ongewone gebeurtenis in een kerncentrale de veiligheid geborgd door back-up systemen in combinatie met veiligheidsvoorzieningen, bijvoorbeeld het automatisch afschakelen van de reactor en voorzieningen in het ontwerp om te voorkomen dat radioactiviteit naar buiten komt.
Is er voor u of voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) aanleiding om hier een patroon in te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk niveau van de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) bevinden de incidenten van het afgelopen jaar zich?
Alle ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Borssele zijn sinds 2015 tot op heden ingeschaald op INES-0. Geen van de gebeurtenissen heeft een significante impact gehad op de veiligheid van de installatie.
Voorlopig is de ongewone gebeurtenis van 4 augustus jl. ingeschaald op INES-0. De inschaling van deze ongewone gebeurtenis zal na nader onderzoek en analyse definitief worden vastgesteld.
Waarom is er niets over de laatste storing op de tijdlijn van ongewone gebeurtenissen op de site van de ANVS geplaatst?2 Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om sneller en beter duiding te geven over incidenten in kerncentrales?3
De informatievoorziening over de ongewone gebeurtenis is, conform de wettelijke regels4, verricht door de vergunninghouder Electriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ). Op 4 augustus jl. heeft EPZ volgens vergunningsvoorschrift melding gedaan aan de ANVS en ook de veiligheidsregio op de hoogte gesteld. Later diezelfde dag heeft de ANVS erop toegezien dat EPZ middels een bericht op haar website het publiek informeerde over de gebeurtenis en vervolgens heeft de ANVS via twitter verwezen naar die berichtgeving.
De ANVS heeft op 4 augustus contact gehad met de veiligheidsregio en de nucleaire toezichthouder van België geïnformeerd (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) in lijn met de aanbevelingen van het rapport5 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Vervolgens heeft de ANVS op 7 augustus jl. de ongewone gebeurtenis vermeld op haar website in de tijdlijn ongewone gebeurtenissen, toen details over de achtergrond, oorzaak en mogelijke consequenties van de ongewone gebeurtenis duidelijk waren. Zoals gesteld is de desbetreffende ongewone gebeurtenis voorlopig beoordeeld als INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Het bericht dat methaanuitstoot door gasindustrie groter is dan gedacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer methaanuitstoot door gasindustrie in Groningen dan gedacht», waaruit blijkt dat aannames rond methaanuitstoot door de gasindustrie niet correct zijn en dat deze uitstoot te laag wordt ingeschat?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om methaanemissie goed in kaart te brengen om de juiste maatregelen te kunnen nemen om de emissie te beperken? Zo, nee waarom niet?
Ja, ik deel die mening.
Deelt u de mening dat methaanuitstoot het beste kan worden vastgesteld middels objectieve en controleerbare metingen in plaats van door middel van berekeningen en schattingen door de sector? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat methaanuitstoot het beste kan worden vastgesteld door objectieve en controleerbare metingen in combinatie met berekeningen en schattingen, omdat dit complementaire methoden zijn. In afsluiters of pompafdichtingen kunnen soms kleine lekkages ontstaan, die vanwege de geringe omvang onopgemerkt kunnen blijven. Om dit soort emissies op te sporen worden gasinstallaties periodiek met nauwkeurige gasmeters gecontroleerd. Wordt op deze manier een lek gevonden, dan wordt dit lek zo spoedig mogelijk gerepareerd. Het is dan in de regel niet mogelijk om vast te stellen hoeveel methaan is vrijgekomen sinds de voorlaatste meting. Daarom wordt een schatting gemaakt van de jaarlijkse hoeveelheid emissies op basis van een vastgesteld protocol onder toezicht van SodM.
Is het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) tot dezelfde conclusie gekomen, toen zij in 2017 onderzocht of de huidige systematiek van berekeningen en schattingen valide genoeg is of aangepast moet worden?2 Zo ja, tot welke aanpassingen in de meetsystematiek heeft dit geleid? Zo nee, waarom niet?
De huidige systematiek van het bepalen van de methaanemissies is gebaseerd op internationaal erkende en gevalideerde methoden en meettechnieken. SodM is na evaluatie tot de conclusie gekomen dat er geen andere, grootschalig gevalideerde methoden voorhanden zijn en dat de gebruikte systematiek voldoet.
Er is naar aanleiding van de evaluatie één aanpassing doorgevoerd. Bij de evaluatie bleek dat NOGEPA-leden soms verschillende kentallen in hun berekeningen gebruikten. NOGEPA heeft in mei 2018 een aangepaste procedure gepubliceerd, waarin de kentallen waar mogelijk zijn geharmoniseerd. De e-MJV rapportage van de mijnbouwondernemingen over 2017 is met deze nieuwe procedure opgesteld. Daarbij heeft SodM gecontroleerd of de toepassing van het nieuwe protocol zou leiden tot trendbreuken voor wat betreft de totale uitstoot van methaan. Dit blijkt niet het geval te zijn.
Kunnen we er vanuit gaan dat het SodM hierbij gebruik heeft gemaakt van objectieve metingen, naar het voorbeeld van de Norwegian Environment Agency?
Ja, zie mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u bereid tot het instellen van een landelijk meetprogramma naar de Nederlandse methaanemissies en -lekkages? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Ik zal met SodM en NOGEPA bezien of een aanvullend meetprogramma nodig is en zo ja hoe dit vorm moet krijgen. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Hoe vordert het beleid om de methaanemissie van de olie- en gasindustrie in Nederland te verlagen, reeds toegezegd in 2017?3
In de afgelopen jaren zijn methaanemissies gereduceerd door maatregelen af te spreken met mijnbouwondernemingen en deze vervolgens vast te leggen in de mijnbouwmilieuvergunningen en omgevingsvergunningen. De methaanemissies van de mijnbouwondernemingen zijn hierdoor sinds 1995 substantieel gereduceerd (van ongeveer 60 kton in 1995 naar ongeveer 12 kton in 2017 op grond van het Elektronisch milieujaarverslag (e-MJV).
Als invulling van mijn toezegging wordt nu voor het verder terugdringen van methaanemissies die zijn gerelateerd aan de olie- en gaswinning op het Nederlandse deel van de Noordzee, gekeken naar de huidige praktijk van het offshoreafblazen in plaats van affakkelen van aardgas.
Welke maatregelen zijn ondertussen genomen en in hoeverre is er al een daling gereduceerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Worden er hierbij ook gerichte maatregelen genomen voor het tegengaan van methaanlekkages ter grootte van jaarlijks 3000 tot 17.000 ton methaan uit boorgaten in de Noordzee?
In de publicatie2 wordt gesproken over mogelijke lekkage die bij drie buiten gebruik gestelde putten is vastgesteld. De putten zijn gelegen in het centrale gedeelte van de Noordzee, maar buiten Nederlands grondgebied. Deze lekkages worden veroorzaakt door een lekkage langs de put, die is ontstaan toen de put door ondiepe lagen heen werd geboord op weg naar het dieper gelegen olie of gasreservoir. De ondiepe lagen zijn vanwege hun ondiepe ligging veelal nog onvoldoende geologische «versteend» en kunnen zogeheten «ondiep gas» ofwel biogeen gas (moerasgas) bevatten. Vanwege de losse structuur van deze lagen kan bij een doorboring een lekpad voor het «ondiep gas» vanuit een ondiepe laag omhoog naar de zeebodem ontstaan.
De publicatie beschrijft vervolgens dat wanneer dit fenomeen zich bij alle buiten gebruik gestelde putten zou voordoen op de Noordzee (geëxtrapoleerd van de lekkagehoeveelheid van biogeen gas uit de 3 onderzochte putten) er naar schatting jaarlijks theoretisch 3.000 tot 17.000 ton methaan langs de putten zou kunnen vrijkomen.
Naar aanleiding van de bovengenoemde publicatie2 heeft SodM besloten om TNO te vragen een onderzoek uit te voeren, om vast te stellen of de genoemde geologische condities van deze ondiepe lagen en aanwezigheid van «ondiep gas» zich ook op het Nederlandse Continentaal Plat kunnen voordoen. In dit onderzoek wordt ook gekeken welke putten er zich dan in deze «ondiep gas» gebieden bevinden. Het onderzoek zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond. Indien de resultaten aanleiding geven tot maatregelen, zal SodM er op toezien dat de olie- en gasoperators de noodzakelijke maatregelen nemen.
Het bericht dat jagers in de afgelopen 3,5 jaar zeker duizend verwilderde katten doodschoten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Moet de verwilderde kat afgeschoten worden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de in 2013 aangenomen motie-Thieme die de regering verzoekt het afschieten van katten niet meer toe te staan?2
Ja. Op 29 juli 2014 heeft toenmalig Staatssecretaris Dijksma uw Kamer echter laten weten dat het beheer van zwerfkatten een verantwoordelijkheid van de provincies is, en dat zij niet in die verantwoordelijkheid wil treden. Ik onderschrijf deze opvatting.
Bent u bekend met het feit dat ten tijde van bovengenoemde motie nog in zeven provincies op katten werd gejaagd en jaarlijks tussen de 8.000 en 13.500 katten werden afgeschoten, maar sindsdien de meeste provincies een verbod op kattenjacht hebben ingesteld en diervriendelijke alternatieven toepassen?
Ja, het is mij bekend dat ten tijde van de indiening van de motie diverse provincies ontheffing hadden verleend voor afschot van verwilderde katten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de provincie Utrecht en Friesland ondanks alles blijven vasthouden aan de zeer dieronvriendelijke kattenjacht, waarvan ook huiskatten het slachtoffer zijn en doorzeefd met hagel teruggevonden worden door hun diepbedroefde baasjes, zoals in 2015 nog door EenVandaag indringend in beeld werd gebracht?3
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 onderschrijf ik de lijn van toenmalig Staatssecretaris Dijksma om niet te treden in de verantwoordelijkheid van de provincies ten aanzien van het beheer van zwerfkatten. Dat er soms ook huiskatten worden afgeschoten, acht ik evenwel betreurenswaardig.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is wanneer andere provincies ook terugvallen in deze praktijk van barbaarse (huis)kattenliquidatie en dat dit zou leiden tot volstrekt onnodig dierenleed voor de katten én immens verdriet voor kattenbaasjes? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat afschieten van katten waar mogelijk vermeden dient te worden, maar te rechtvaardigen is als andere alternatieven geen soelaas bieden. Het is aan de genoemde provincies om de (on)mogelijkheden van alternatieven in hun besluitvorming hebben mee te wegen.
Bestaat een betrouwbaar beeld van het aantal katten dat door jagers per jaar wordt afgeschoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen, uitgesplitst per jaar en per provincie, voor de afgelopen vijf jaar?
Per 1 januari 2017 zijn jachtaktehouders wettelijk verplicht om hun afschot te registreren. De provinciale faunabeheereenheden publiceren de afschotcijfers in hun jaarverslagen. Deze zijn te vinden op website van de faunabeheereenheid van de betreffende provincie.
Kunt u aangeven hoe een jager het verschil kan zien tussen een verwilderde kat en een huisdier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u het onderscheid, dat op grote afstand zichtbaar moet zijn, met de Kamer delen?
Voor het verkrijgen van een jachtakte dient met goed gevolg een examen te worden afgelegd, waarbij de geëxamineerden getoetst worden op vaardigheden in onder andere het herkennen van diersoorten. Van een jachtaktehouder wordt verwacht dat hij of zij goed op de hoogte is van wat er in zijn/haar jachtveld rondloopt en dat deze over voldoende waarnemings- en beoordelingsvermogen bezit om in het veld een verwilderde kat te onderscheiden van een huiskat.
Kunt u aangeven hoe en vanuit welke expertise een jager objectief en op (grote) afstand kan beoordelen of er sprake is van in het bovengenoemde NRC-artikel opgesomde criteria, namelijk een kat die geen eigenaar (meer) heeft, zelfstandig aan voedsel moeten komen, geheel mensenschuw is (en niet alleen bang voor de jager met hond en geweer) en in het algemeen agressief (en niet alleen tegen de jager met hond en geweer)? Zo, nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het algemene objectieve afwegings- en beoordelingskader voor het afschieten van verwilderde katten en de expertise van de kattenjagers in het veld met de Kamer delen, of is het, zoals de Friese Gedeputeerde in het NRC-artikel uitlegt, «aan de jager zelf om in te schatten of het een verwilderd exemplaar betreft»?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat een «kattenhater», zoals geïnterviewd in het NRC, die ervan overtuigd is dat «de moeder van die kittens iedere dag vreten voor die jongen moet brengen en dus het hele bos leegrooft"en nestjes kittens doodmaakt, een objectieve inschatting kan maken of de kat die hij in het vizier heeft een verwilderd exemplaar betreft? Zo ja, waarom?
Het inschattingsvermogen van de geïnterviewde persoon kan ik niet beoordelen.
Is er wetenschappelijk bewijs dat afschot van verwilderde katten enig effect heeft op predatie en de biodiversiteit in de verschillende provincies? Zo ja, welk? Zo nee, waarom wordt het jagers toegestaan om concurrenten in het jachtveld zonder enige onderbouwing te liquideren?
Uit internationale studies blijkt dat verwilderde katten een negatieve invloed hebben op de biodiversiteit. Een selectie van deze artikelen en referenties is te vinden in de publicatie «Cat Wars: The Devastating Consequences of a Cuddly Killer» (Marra, P. en Santella, C, 2016).
Het gaat hier om afschot waarvoor binnen de geldende wettelijke kaders toestemming is verleend door daartoe bevoegde instanties en hier is geen sprake van «liquideren» zonder onderbouwing.
Bent u bekend met het feit dat katten een territorium hebben en juist het terugplaatsen van gecastreerde/gesteriliseerde katten ervoor zorgt dat eventueel andere huis- en/of verwilderde katten het territorium innemen? Zo ja, zou daarom de TNR-methode (Trap, Neuter and Return) niet landelijk ingevoerd moeten worden, zodat zogenaamde «nieuwe aanwas» voorkomen zal worden?
Welke aanpak het beste is, hangt af van de specifieke lokale problematiek. De provincie is, in samenspraak met de gemeente(n), bij uitstek geschikt om hiervoor de beste aanpak te bepalen. Een landelijke invoering van de TNR-methode acht ik derhalve niet opportuun.
Klopt het dat niet alle provincies de TNR-methode toestaan binnen de provinciegrenzen en soms alleen op bepaalde plekken, zoals de bebouwde kom in de provincie Utrecht? Hoe beoordeelt u deze keuzes in het licht van de gestelde problematiek?
Gegeven de in de wet neergelegde bevoegdheden, is het aan de provincies om te bepalen welk beleid zij willen inzetten voor de aanpak van de problematiek van de verwilderde katten.
Bent u bereid bij de provincies waar diervriendelijke oplossingen voor de kattenoverlast succesvol zijn, zoals de NTR-methode in de provincie Flevoland, te informeren naar de succesfactoren en de behaalde resultaten, en deze kennis met de Kamer en de andere provincies te delen? Zo nee, waarom niet?
Via mijn bijdragen aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) bevorder ik de voorlichting aan katteneigenaren over chippen, registreren en castreren of steriliseren. Provincies, en ook gemeenten, kunnen deze informatie benutten. Ook onderschrijf ik het belang van het delen van best practices als bijdrage aan het zoeken naar diervriendelijke oplossingen voor de problematiek van verwilderde katten.
Bent u bereid om bij de verschillende provincies die overlast van katten ondervinden, aan te dringen op actieve voorlichting van katteneigenaren, waarin informatie wordt gegeven over chippen, registreren en castreren of steriliseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van mening dat het chipbeleid niet alleen een gemeentelijke aangelegenheid zou moeten zijn en bent u bereid om een landelijke chipplicht voor katten in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij diverse gelegenheden schriftelijk aan uw Kamer is aangegeven, acht ik de instelling van een landelijke chipplicht voor katten niet handhaafbaar. Tijdens het VAO Dierenwelzijn van 20 februari 2018 heb ik aangegeven dat ik zal onderzoeken welke knelpunten gemeenten ervaren bij het invoeren van een chipplicht voor katten, zodat ik eventuele belemmeringen voor het invoeren van een dergelijke plicht kan wegnemen. Het is mijn voornemen u eind dit jaar over dit onderzoek te informeren.
Denkt u niet dat het veel effectiever zou zijn als u en de provinciebestuurders zich zouden inzetten voor de inkrimp en omvorming van de intensieve landbouw naar kleinschalig en biologisch, nu het een algemeen bekend en uitgebreid wetenschappelijk onderbouwd gegeven is dat de intensieve landbouw, anders dan de kat, wel een serieuze bedreiging vormt voor de weidevogels en de biodiversiteit in het algemeen? Zo nee, waarom niet?
In de door mij afgelopen zomer uitgebrachte landbouwvisie heb ik als gewenst toekomstbeeld geformuleerd dat een omslag naar kringlooplandbouw noodzakelijk is. Dit toekomstbeeld wordt met de overheid en maatschappelijke partijen uitgewerkt in resultaatgerichte afspraken.
Bent u bereid om (nogmaals) met de provincies Utrecht en Friesland, en met provincies die overwegen kattenjacht opnieuw in te voeren, in gesprek te gaan over de toepassing van diervriendelijke alternatieven om eventuele overlast van katten op te lossen en daarbij aan te dringen op een (behoud van het) verbod op kattenjacht?
Zoals ik in eerdere antwoorden al heb aangegeven ligt de bevoegdheid voor het beleid ten aanzien van de verwilderde katten bij de provincies. Ik ben altijd bereid om het gesprek aan te gaan met provincies, maar op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe.
Deelt u de mening dat gedecentraliseerde regelgeving op dit gebied de rechtszekerheid van huisdierbezitters en hun katten in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ook provinciaal en lokaal staan de huisdierbezitter democratische wegen open om provincie en gemeenten aan te spreken op beleid en uitvoering.
Bent u bereid de bovengenoemde motie-Thieme alsnog uit te voeren, zoals door de fractie van Partij voor de Dieren meermaals is verzocht, door een landelijk afschotverbod op katten in te voeren? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom legt u een verzoek van een Kamermeerderheid naast zich neer?
Zoals in mijn antwoorden op vragen 2 en 4 verwoord ligt de verantwoordelijkheid voor het beheer van zwerfkatten bij de provincies, en zal ik geen landelijk afschotverbod op katten invoeren.
Een afschrift van deze brief heb ik gestuurd aan het IPO.
De berichten dat de Nederlandse natuur verschrompelt en een noodplan nodig is |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bioloog waarschuwt: «De natuur verschrompelt, diersoorten gaan verdwijnen»»1 en «Nederland wordt dorre vlakte: «Noodplan nodig voor natuur»»2?
Ja.
Deelt u de zorgen van de in bovenstaande nieuwsberichten genoemde wetenschappers en natuurorganisaties over de al maanden aanhoudende droogte, waardoor de Nederlandse natuur verschrompelt en diersoorten dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij ook zorgen over de gevolgen voor de natuur van de aanhoudende droogte. Daarom volg ik met de provincies en de landelijke natuurbeheerders de ontwikkelingen op de voet. Verder is er een gezamenlijk crisisteam gevormd van I&W/Rijkswaterstaat en de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Management Team Watertekorten, dat het landelijke waterbeeld in de gaten houdt en maatregelen neemt als dat nodig is. Tegelijkertijd heb ik er ook vertrouwen in dat de natuur veerkrachtig is. Dat geldt zeker in grotere, robuuste natuurgebieden.
Hoewel ik er vertrouwen in heb dat de natuur veerkrachtig is, zeker in grotere robuuste gebieden, valt niet uit te sluiten dat lokaal bepaalde kwetsbare soorten verdwijnen.
Deelt u de mening van bioloog Arnold van Vliet, verbonden aan de Wageningen Universiteit, dat de Nederlandse natuur zo versnipperd is en zo slecht beschermd wordt, dat ze deze klap van extreme droogte niet aankan? Zo nee, waarom niet?
Het is zo dat kleinere natuurgebieden kwetsbaar zijn voor droogte. Bovendien is het zo dat, ook onder normale weersomstandigheden, met name op de hogere zandgronden een fors deel van de natuurgebieden in Nederland verdroogd is en daardoor gevoelig voor extra watertekort.
Mede daarom wordt eraan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken gemaakt heeft in het Bestuursakkoord natuur. Provincies werken voortvarend aan de afronding van dit toekomstbestendige natuurnetwerk. In de provinciale omgevingsvisies krijgt de ruimtelijke bescherming van dit natuurnetwerk vorm. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de afronding van het natuurnetwerk, op basis van de provinciale voortgangsrapportage natuur. Dat geldt ook voor de vorderingen in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering, dat dit jaar door I&W wordt afgerond.
In tijden van waterschaarste wordt via de zogenaamde verdringingsreeks bepaald hoe het beschikbare water in Nederland wordt verdeeld. Daarbij valt het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur (gebonden aan bodemgesteldheid) in de categorie met de hoogste prioriteit. Dit betekent dat waterbeheerders en terreinbeheerders maatregelen nemen om onomkeerbare schade aan de natuur te voorkomen. Of de getroffen en te nemen maatregelen succesvol en effectief zijn, zal met name in het volgende (groei)seizoen zichtbaar zijn.
Ook het reguliere beleid van provincies en waterschappen besteedt veelal aandacht aan de voor verdroging gevoelige natuur; hier gelden vaak andere (strengere) regimes ten aanzien van beregening van agrarische gronden.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de schade aan flora en fauna die de aanhoudende extreme droogte in natuurgebieden veroorzaakt te beperken, zoals onder andere Staatsbosbeheer samen met De Vlinderstichting doet op het Veluwse Kootwijkerzand, waar bakken bloeiende nectarplanten zijn neergezet om heidevlinders te redden?
De situatie voor natuurgebieden is het meest kritiek voor natuurtypen die afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden en bijzondere waterkwaliteit, zoals natuurgebieden op de zandgronden en in laagveen- en kwelgebieden. Deze gebieden vallen dan ook in de verdringingsreeks bij waterschaarste in de hoogste categorie. De provincies hebben geïnventariseerd voor welke gebieden dit geldt, of in deze gebieden (extra) aanvoer of vasthouden van water mogelijk is, en hebben daartoe maatregelen getroffen. In sommige gevallen is dit voor de beheerders een keuze tussen twee kwaden: droogte accepteren of water van mindere kwaliteit aanvoeren.
Schade aan de flora is moeilijk te voorkomen bij ondiep wortelende soorten die van grondwater afhankelijk zijn. Bomen reageren op de droogte door vervroegd hun bladeren te laten vallen om de verdamping te beperken; zij kunnen vaak nog wel bij het grondwater komen. Voor de fauna, met name voor zoogdieren, worden door natuurbeheerorganisaties zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten extra maatregelen genomen, bijvoorbeeld het voorkomen van vochttekort door poelen bij te vullen met water. Verder zijn waterschappen ook bezig met reddingsacties voor zeldzame vissoorten in beekgebieden. Door het Waterschap Vallei en Veluwe zijn bijvoorbeeld zeldzame vissoorten uit droogvallende watergangen gevangen en elders uitgezet. Elders worden beeklopen watervoerend gehouden met grondwater zodat zeldzame populaties behouden blijven.
De LCW (Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling) is actief, volgt de droogtesituatie nauwlettend en adviseert het Management Team Watertekorten over te treffen maatregelen. Rijkswaterstaat en de waterschappen werken hard om de droogte het hoofd te bieden en zetten zich in om zo efficiënt mogelijk met het beschikbare water om te gaan. In dat kader zijn beregeningsverboden ingesteld voor beregening vanuit oppervlaktewater, en hier en daar ook voor beregening vanuit grondwater, om het water in of nabij de natuurgebieden vast te houden.
Bent u nog voornemens om (extra) maatregelen te nemen om de verschrompeling van natuurgebieden en het verdwijnen van diersoorten te voorkomen? Zo ja, welke, waar en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de droogte van deze zomer laat het grote belang zien van een robuuste zoetwatervoorziening, ook voor natuur. Voor 2010 kenden we in Nederland geen nationale zoetwaterstrategie. Het enige instrument was de verdringingsreeks.
Met het Deltaprogramma, onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, is voor het eerst een toekomstgerichte nationale zoetwaterstrategie ontwikkeld, vanaf 2015 compleet met een Deltaplan Zoetwater met concrete maatregelen.
Het Deltaplan Zoetwater heeft betrekking op het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen. Het betreft het zuiniger omgaan met water, het beter vasthouden van water in natte tijden zodat we het in droge tijden kunnen gebruiken en het slimmer regelen en verdelen van de wateraanvoer. Hiermee zijn we beter voorbereid op periodes van droogte en kunnen we de verschillende watervragers, waaronder de natuur, beter blijven voorzien van zoet water. In de periode tot 2021 (fase 1) investeren de partijen ruim 400 miljoen euro (waarvan 159 miljoen euro uit het Deltafonds) in projecten die bijdragen aan een meer robuuste zoetwatervoorziening.
Daarnaast wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie gewerkt aan een versnelling en intensivering van de aanpak van een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland. Uiterlijk in 2019 hebben alle gemeenten stresstesten gedaan voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarmee brengen ze hun kwetsbaarheden op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in beeld. Op basis daarvan worden risicodialogen gevoerd, stellen zij ambities en bepalen ze maatregelen. Uitvoeringsagenda´s zijn uiterlijk in 2020 gereed.
Begin april van dit jaar heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het Uitvoeringsprogramma van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) aan de Kamer gestuurd. Daarin staat de aanpak van klimaatadaptatie beschreven, aanvullend op dat wat al in het Deltaprogramma gebeurt. Natuur is daarin één van de speerpunten.
Wat is uw visie op de komst van nieuwe dier- en plantensoorten vanuit Zuid-Europa naar ons land, een ontwikkeling die door klimaatverandering en daarmee gepaard gaande weersextremen geïntensiveerd zal worden?
De klimaatverandering is een feit. De omvang van de klimaatverandering proberen we via internationale samenwerking zo klein mogelijk te houden. In Nederland gebeurt dit onder meer via het in voorbereiding zijnde klimaatakkoord. Maar er zullen onvermijdelijk populatieverschuivingen plaatsvinden, die wij nauwgezet volgen. Dit proces is overigens al langer gaande; denk bijvoorbeeld aan de terugkeer van de Grote Zilverreiger. Soms is deze ontwikkeling een verrijking van de natuur. Nieuwe dier- en plantensoorten gaan zich vestigen in Nederland. Andere soorten zullen Nederland verlaten en naar het noorden opschuiven. Soms betekent deze ontwikkeling door uitbreiding van het areaal van schadelijke exoten een bedreiging voor de inheemse flora en fauna.
Ik wil de lijn van de Rijksnatuurvisie voortzetten. Dat wil zeggen, meer sturen op herstel van natuurlijke processen en minder sturen op specifieke soorten en habitattypen.
Voor het hoofdwatersysteem wil ik met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat werken aan toekomstbestendige grote wateren met hoogwaardige natuur.
Deelt u de mening dat, zowel voor het behoud van onze soorten en het kunnen laten gedijen van nieuwe soorten in Nederland, de vergaande versnippering van de Nederlandse natuurgebieden een groot probleem is, omdat dieren in tijden van droogte niet kunnen wegtrekken naar een plek waar nog wel water en voedsel te vinden is en nieuwe soorten de natuurgebieden in Nederland moeilijk kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de provincies voortvarend bezig met het ontwikkelen van het Natuurnetwerk Nederland. Daarmee worden natuurgebieden groter en klimaatrobuuster gemaakt. En via een gezamenlijke aanpak wil ik met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in samenspraak met de regio, de komende decennia een aantal maatregelen in uitvoering brengen die leiden tot een klimaatrobuust hoofdwatersysteem waarin de inliggende natuurgebieden goede wateromstandigheden krijgen én onderling verbonden worden. Ik heb er vertrouwen in dat dit goede resultaten gaat opleveren.
Bent u er zich van bewust dat, zowel voor het behoud van onze soorten en het kunnen laten gedijen van nieuwe soorten in Nederland, onze natuurgebieden opnieuw ingericht moeten worden door deze te verbinden en de gebieden klimaatrobuuster te maken? Zo ja, hoe wilt u dit in de praktijk gaan brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u de provincies gaan helpen om de natuurgebieden provinciegrens- en uiteindelijk landsgrensoverschrijdend te gaan verbinden en klimaatrobuust te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Met het Bestuursakkoord natuur en het Natuurpact is de verantwoordelijkheid voor uitwerking en realisatie van het natuurbeleid op land naar de provincies gedecentraliseerd. Waar dat nodig is, bijvoorbeeld bij provinciegrensoverschrijdende natuurgebieden, is de praktijk dat provincies onderling afstemming zoeken. Ik heb ook geen aanwijzingen dat provinciegrenzen een probleem zouden vormen bij het klimaatrobuust maken van natuurgebieden. In het kader van het Europese natuurbeleid probeer ik waar nodig deze grensoverschrijdende aanpak te ondersteunen. Daar is geen termijn voor te noemen.
In de «voorstellen voor de hoofdlijnen voor een klimaatakkoord» hebben Rijk, provincies en maatschappelijke organisaties uitgesproken verder te werken aan een klimaatinclusief natuurbeleid.
Wat vindt u van de oproep van verschillende natuurorganisaties dat alle natuurgebieden in Nederland, net als alle gemeenten, onderworpen dienen te worden aan een klimaatstresstest, zodat ook duidelijk wordt in hoeverre onze natuurgebieden opgewassen zijn tegen het klimaatscenario van het KNMI dat in 2050 hevigere buien, hetere zomers en langere periodes van droogte voorspelt? Bent u bereid om een dergelijke klimaatstresstest voor natuurgebieden in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
De stresstesten in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn zowel voor het stedelijk gebied als voor het landelijk gebied, inclusief natuurgebieden. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (september 2017) is met gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk afgesproken dat deze stresstesten uiterlijk 2019 zijn uitgevoerd. Ik zie daarom nu geen meerwaarde om apart voor natuur een stresstest te laten uitvoeren. In allerlei beheerplannen wordt al aandacht besteed aan het klimaatrobuust maken van natuurgebieden (Natura2000 e.a.).
Deelt u de mening van natuurorganisaties, waaronder Staatsbosheer, dat de waterstanden, die voor de landbouw kunstmatig laag worden gehouden, omhoog moeten om verdergaande bodemdaling en verdroging van natuurgebieden een halt toe te roepen? Zo ja, bent u bereid om uw beleid hierop te intensiveren en provincies te helpen om de natuur meer water vast te laten houden? Zo nee, waarom niet?
Hogere waterstanden in landbouwgebieden kunnen inderdaad helpen de verdroging van natuurgebieden tegen te gaan. De provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de regionale waterhuishouding en wegen daarbij de belangen van zowel de landbouw als de natuur. Verhoging van waterpeilen kan door samenwerking tussen waterbeheerders en agrarische ondernemers, zoals die gestalte krijgt in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, worden opgepakt in het kader van het vigerende Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3) of door agrarische natuurcollectieven die gebruik maken van de Subsidie Natuur en Landschap (SNL). Ook worden in het kader van het klimaatakkoord voorstellen ontwikkeld om de bodemdaling in het veenweidegebied te verminderen. Vernatting wordt ook meegenomen in de extensivering van de land- en tuinbouw rondom Natura 2000-gebieden, waarvoor middelen uit de enveloppe Natuur en Waterkwaliteit van het regeerakkoord beschikbaar zijn. Verder verwijs ik u naar mijn bodemstrategie, die ik in mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd.
Het bericht dat Fransen nieuwe jacht op de grutto niet uitsluiten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fransen sluiten nieuwe jacht op de grutto niet uit»?1
Ja.
Is het waar dat in Frankrijk nog steeds op de wulp wordt gejaagd?
Frankrijk heeft op 1 augustus 2018 het besluit genomen om de jacht op de wulp landelijk te verbieden met uitzondering van de jacht in de kustzone (ter verduidelijking: de jacht op de grutto is ook in de kustzone niet toegestaan). Dit is een voortzetting van het huidige jachtbeleid en geldt tot 30 juli 2019.
Deelt u de mening dat de jacht in Frankrijk op in Nederland beschermde trekvogels zoals de wulp, directe schade toebrengt aan de Nederlandse populatie wulpen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat in Nederland geringde trekvogels in Frankrijk worden geschoten. Hoe groot het effect hiervan is op de Nederlandse populatie van deze soorten is niet precies bekend, maar bij elke afnemende populatie kan jacht een negatief effect hebben en is derhalve ongewenst.
Deelt u de mening dat een heropening van de jacht op de grutto de Nederlandse inspanningen om de gruttostand te verbeteren te niet zou kunnen doen, en dat er dus een direct Nederlands belang is?
Ik ben het met u eens dat Nederland zich grote inspanningen getroost om de gruttostand te behouden en dat het afschieten van grutto’s tijdens de trek hierop een negatief effect zou hebben. Hierbij wil ik echter wel opmerken dat Frankrijk op dit moment geen jacht toestaat op de grutto tot 30 juli 2019. Ik zal de situatie in Frankrijk en de stand van de populatie echter nauwgezet volgen, aangezien Nederland veel inspanningen doet om de grutto te behouden in Nederland.
Is het mogelijk de import van geschoten wulpen en grutto’s vanuit Frankrijk uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dit effectueren en op welke termijn en wijze?
Het is mij niet bekend dat er de afgelopen jaren in West-Europa sprake is van handel in geschoten wulpen en grutto’s. Alle lidstaten van de Europese Unie zijn gebonden aan de Europese Vogelrichtlijn die dit verbiedt.
Bent u bereid protest aan te tekenen bij de Franse regering tegen de jacht op de wulp en de mogelijke heropening van de jacht op de grutto? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zowel de grutto als de wulp zijn opgenomen in Annex II van de Vogelrichtlijn, hetgeen betekent dat jacht op deze soorten door een lidstaat is toegestaan mits deze zich aan de voorwaarden van Artikel 7 van de Vogelrichtlijn houdt. Deze richtlijnen houden onder andere in dat de lidstaat er op toe moet zien dat de jacht pogingen tot instandhouding van deze soorten in hun verspreidingsgebied niet in gevaar brengt.
Nederland volgt de ontwikkelingen in Frankrijk en de stand van de populaties van de grutto en de wulp nauwgezet, aangezien Nederland veel inspanningen doet om deze soorten te behouden.
Voorstellen om de jacht op soorten waarvan de populaties achteruit zijn gegaan helemaal te verbieden, worden besproken in de komende vergadering in december 2018 van het Afrikaans Euro-Aziatisch Watervogelverdrag (AEWA). Nederland is hier voorstander van.
Deze discussie kan ook consequenties hebben voor de wijze waarop binnen de Europese Unie met deze soorten wordt omgegaan.
Het bericht dat Brabant wil experimenteren met drukjacht op zwijnen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Brabant wil experimenteren met drukjacht op zwijnen»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarin drukjacht zou verschillen met de wettelijk verboden drijfjacht op wilde zwijnen?
Bij drijfjacht zijn er meerdere drijvers betrokken die het wild opjagen naar dicht bij elkaar opgestelde jagers. Tijdens een drijfjacht worden (bos)percelen volledig afgezet met jagers. Deze methode veroorzaakt grote onrust, vertrapping van de vegetatie en kent onvoldoende trefzekerheid. Drukjacht (ook wel bewegingsjacht genoemd) is een relatief beperkte vorm van drijven waarbij 1 drijver het wild verjaagt naar een strategisch opgestelde jager op een hoogzit. Deze vorm van jacht maakt het selectief afschieten van wilde zwijnen mogelijk. Bij drukjacht is er nauwelijks sprake van verstoring.
Deelt u de opvatting die zwijnenonderzoeker de heer Groot Bruinderink al in 2001 uitsprak, dat de bewegingsjacht een ineffectieve jachtmethode is en dat er een schimmig onderscheid is tussen drijf- en drukjacht? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel de opvatting van de heer Groot Bruinderink, zoals hij die in 2001 heeft uitgesproken niet. Overigens heeft de heer Groot Bruinderink later nuanceringen aangebracht in zijn opvatting over drijf- en drukjacht. In een artikel in Trouw van 7 november 2009 zegt hij dat zowel drijfjacht als drukjacht bespreekbare jachtmethoden zouden moeten zijn, mits hun effectiviteit kan worden bewezen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn er duidelijke verschillen tussen de verboden drijfjacht en de toegestane 1-op-1 drukjacht. Zie verder antwoord op vraag 7.
Is het waar dat het zwartwildbrevet met het wettelijk verbod op de drijfjacht op wilde zwijnen is komen te vervallen, waardoor er geen jagers meer zijn die een schietvaardigheidsproef hebben afgelegd die gericht is op het schieten van grote hoefdieren? Hoe beoordeelt u dit geven in relatie tot het beoogde experiment?
Met de komst van de Flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) is per 1 januari 2002 het zwartwildbrevet komen te vervallen. Er zijn geen aanwijzingen dat het ontbreken van dit brevet gevolgen heeft gehad voor de schietvaardigheid van de betreffende jagers bij het afschot van grote zoogdieren zoals wilde zwijnen. Hierbij kan ook meespelen dat Nederlandse jagers regelmatig deel nemen aan zwijnenjachten in Duitsland.
Is het waar dat uit genetisch onderzoek blijkt dat een aantal van de in Brabant en Limburg levende zwijnen, daar waarschijnlijk illegaal uitgezet zijn of zijn ontsnapt uit gevangenschap?3
Hierover kan niet met zekerheid uitsluitsel worden gegeven. Ik wijs u er in dit verband op dat zich onder de wilde zwijnen in genoemde provincies ook exemplaren bevinden die afkomstig zijn uit populaties uit Duitsland of Vlaanderen.
Deelt u de mening dat een door deskundigen als ineffectief aangeduide jachtmethode, die door jagers gezien wordt als een «sportieve uitdaging», die wettelijk verboden is wegens het risico van ongelukken, niet zou moeten worden toegestaan, ook niet als experiment, zeker niet aan direct belanghebbenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat deze wettelijk verboden jachtmethode via een semantische omweg toch wordt toegestaan?
Drukjacht is evenals drijfjacht volgens de Wet natuurbescherming niet toegestaan. Een uitzondering is in de wet gemaakt voor de zogeheten 1-op-1 drukjacht op wilde zwijnen. Vanuit oogpunt van verkeersveiligheid is er bij de totstandkoming van de wet voor gekozen dit middel achter de hand te houden voor afschot van wilde zwijnen.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke inzichten de bewegingsjacht bepleit wordt in Limburg en Noord-Brabant, in afwijking van het wettelijk verbod op de drijfjacht? Zo nee, waarom niet?
Bewegingsjacht (of: drukjacht) is een in België en Duitsland veel toegepaste methode, die daar in de praktijk effectief is gebleken bij het afschieten van wilde zwijnen. Naar aanleiding van deze praktijk wordt thans in de provincies Noord-Brabant en Limburg gepleit voor bewegingsjacht. Uit onderzoek van de Technische Universiteit Dresden is gebleken dat bewegingsjacht, in combinatie met andere toegestane methoden, nodig is om de stand van wilde zwijnen effectief terug te brengen.
Bent u bereid het wettelijk verbod op bewegingsjacht op wilde zwijnen landelijk te handhaven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uit antwoorden op vragen 6 en 7 mag duidelijk zijn dat de 1-op-1 drukjacht op wilde zwijnen wettelijk is toegestaan, voor zover de provincie dit in een provinciale verordening heeft geregeld. Andere vormen van bewegingsjacht zijn in ons land niet toegestaan. Op de handhaving van dat laatste verbod wordt toegezien door de daartoe bevoegde instanties.
Het potentiële gebruik van slimme meters voor energiebesparing |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de eerste evaluatie van het Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving eind 2018 afgerond is?1
De evaluatie van het «Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving» (hierna: Convenant) gaat over het jaar 2017. Het streven is dat eind 2018 deze evaluatie is afgerond en aan uw Kamer zal worden gestuurd.
Gezien artikel 6 van het convenant, waarin staat dat de energieleveranciers gezamenlijk zullen zorgdragen voor informatievoorziening aan klanten waar een slimme meter wordt geplaatst en dat er door netbeheerders en energieleveranciers gewerkt wordt aan de bekendheid van gebruiksmanagers, kunt u toelichten dat volgens de Marktbarometer Aanbieding Slimme Meters voortgangsrapportage 2017 de bedieningsindicator in 2017 is gedaald?2
Als oorzaak voor een daling van de bedieningsfactor is de daling van enkele onderliggende indicatoren aan te wijzen, zoals met name de bekendheid van gebruiksmanagers3. Het Convenant zet in op verbetering van de informatievoorziening over energieverbruiksmanagers. Het is nog te vroeg om hiervan de resultaten terug te zien, omdat het Convenant halverwege 2017 in werking is getreden.
Vindt u het ook teleurstellend dat slechts 4% van de consumenten waarbij een slimme meter is geïnstalleerd in 2017 bediend wordt volgens de vastgestelde definitie, zoals vermeld in dezelfde marktbarometer, terwijl dat in 2020 100% zou moeten zijn volgens artikel 5.2 van het convenant?
De bedieningsfactor van de marktbarometer (4% in 2017) is opgebouwd uit meer onderliggende factoren4 dan alleen de aanbodinformatie waar artikel 5.2 uit het Convenant (100% in 2020) over spreekt. Het zijn dus geen vergelijkbare eenheden.
De afgelopen jaren is er een beperkte ontwikkeling te zien in het effectief aanbieden van energiebesparingsdiensten door de markt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het beperkte aantal consumenten dat een aanbod voor een energiebesparingsdienst heeft gekregen, of zich dit kan herinneren, dan wel voldoende informatie heeft om een dergelijke dienst aan te schaffen. In 2017 is dit zelfs afgenomen.
Opvallend is daarom dat er dit jaar toch een lichte groei te zien is van 4% in het bezit van energiebesparingsdiensten en het aanbod van deze diensten door energieleveranciers.
Kunt u aangeven hoe energieleveranciers en netbeheerders op dit punt concreet uitvoering geven aan het convenant?
Energieleveranciers verstrekken elke maand een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht (VKO). Huishoudelijke en klein-zakelijke verbruikers hebben hiermee verbeterd inzicht in het eigen energieverbruik dankzij de afspraken in het Convenant. Daarnaast hebben energieleveranciers zich eraan gecommitteerd om een verbeterd aanbod van producten en diensten te doen die leiden tot energiebesparing.
Sinds januari 2017 publiceert Netbeheer Nederland wekelijks een overzicht van alle postcodegebieden waar die week de slimme meter is geïnstalleerd. Energieleveranciers kunnen hiermee klanten in een bepaald gebied gericht benaderen met energiebesparende maatregelen. Netbeheerders verstrekken aan consumenten aan wie de slimme meter wordt aangeboden informatie over de energieverbruiksmanager.
In hoeverre zou de aanbieding van informatie aan consumenten met een slimme meter verplicht kunnen worden aan energieleveranciers en netbeheerders indien er geen of onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan het convenant?
Ik ga er vanuit dat het Convenant zal worden nageleefd. Indien dit niet zo blijkt te zijn, is het mogelijk om extra maatregelen te nemen. In dat geval zou er sprake zijn van een nieuwe situatie waarbij alle mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen.
In hoeverre wordt het besparingspotentieel op temperatuurinstelling bij aanwezigheid uit het rapport van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM)3, geraamd op 600 miljoen m3 aardgas, gehaald?
In het Convenant zijn medio 2017 afspraken met de sector gemaakt om energiebesparing verder te bevorderen. Het is nog te vroeg om het effect van deze maatregelen terug te zien.
Hoe groot schat u dit besparingspotentieel in en hoe verhoudt zich dat met de opgave voor de gebouwde omgeving in 2030?
Het gehele Convenant heeft betrekking op een energiebesparing van 10 petajoule in 2020. Het besparingspotentieel per actie is berekend door ECN6. De besparing van 10 petajoule maakt onderdeel uit van de opgave uit het Energieakkoord en betreft een tiende van de opgave uit het Energieakkoord (100 petajoule totaal).
In de sector Gebouwde omgeving wil dit kabinet de uitstoot van CO2 verminderen met 3,4 megaton in 2030, bovenop vaststaande en voorgenomen beleidsmaatregelen, zoals het Convenant.
Wist u dat recente technologische innovaties het mogelijk maken om thermostaten via het internet te verbinden met apps op smartphones van bewoners en dat zulke systemen automatisch de locatie en mobiliteitspatronen van bewoners kunnen leren en daarmee de thermostaat niet alleen automatisch lager kunnen zetten als niemand thuis is, maar ook automatisch op tijd omhoog zodat bewoners thuis komen in een warm huis?
Ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat deze techniek een relatief snelle en goedkope manier zou kunnen zijn om CO2-emissies te reduceren zonder op comfort in te boeten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de verspreiding van slimme thermostaten naast de combinatie van isolatiemaatregelen en een slimme thermostaat bij het verstrekken van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE)-subsidie te bevorderen?
Ik deel de mening dat displays die het energieverbruik weergeven, en slimme thermostaten die het energieverbruik afstemmen op het verbruik van de bewoner, een relatief snelle en goedkope manier zijn om energie te besparen. In het kader van het Convenant is, in overleg met de sector, in dit verband gekeken naar de (ISDE)-subsidie, maar is geconcludeerd dat geavanceerde regelsystemen om het rendement van warmtepompen en zonneboilers te verbeteren niet op een eenvoudige en effectieve manier in de (ISDE)-subsidie opgenomen kunnen worden.
In het Convenant heeft de sector een belangrijke rol gekregen bij het verkopen van dit soort apparaten. Energieleveranciers bevorderen op grond van het Convenant de verspreiding van slimme thermostaten.
Alhoewel deze displays en thermostaten niet zijn meegenomen in de (ISDE)-subsidie is er wel een voorziening voor getroffen. Met de «Subsidie energiebesparing eigen huis» (SEEH) kunnen Verenigingen van Eigenaren (VvE) subsidie krijgen voor displays, waarmee de consument inzicht krijgen in het eigen verbruik, mits zij ook twee isolatiemaatregelen treffen. Er kan bij de SEEH ook worden gekozen voor een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners.
Bent u ermee bekend dat in de Verenigde Staten programmeerbare thermostaten sinds december 2016 het Energy Star label alleen nog kunnen verkrijgen indien de leveranciers regelmatig aan de hand van data gemeten in de praktijk aantonen dat hun producten de geclaimde energiebesparende eigenschappen bezitten, conform de «Connected Thermostats Specification»4?
Ik ben hiermee bekend.
Is er in Nederland beleid van kracht dat leveranciers van thermostaten stimuleert en/of verplicht om verwarmen bij afwezigheid in de praktijk te voorkomen en/of te reduceren? Zo ja, wat voor beleid? Zo nee, bent u bereid om te bekijken hoe dergelijk beleid in nationaal of zo nodig in Europees verband geïntroduceerd kan worden?
Alhoewel er geen direct beleid is dat leveranciers van thermostaten verplicht stelt om het verwarmingsgebruik bij afwezigheid te voorkomen, worden er wel op grond van het Convenant aanbevelingen gedaan door energieleveranciers aan hun klanten, die zien op verdere energiebesparing.
Er is daarnaast subsidie beschikbaar voor VvE’s voor thermostaten die kunnen worden afgestemd op het leefgedrag van de bewoners.
Het bericht dat de sanering van tritium gelukt is |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten dat het saneren van tritium in Petten het einde nadert?1 2
Ja.
Is het waar dat u het plan van aanpak hebt goedgekeurd waarin het saneren afgebouwd wordt en er in de toekomst maandelijkse en halfjaarlijkse controles zullen plaatsvinden?
Op 15 juni 2018 heb ik het nieuwe Plan van Aanpak van de Nuclear Research and consultancy Group (NRG) voor de sanering van de tritiumverontreiniging in de bodem van de Onderzoekslocatie Petten (OLP) goedgekeurd. Een nieuw Plan van Aanpak was nodig, vanwege de vorig jaar gewijzigde interventiebeschikking over de tritiumsanering, waarin een saneringsnorm van 5000 Bq/L in het grondwater is opgenomen. In het nieuwe plan wordt beschreven hoe deze saneringsnorm bereikt en gemonitord wordt.
Op dit moment is de sanering gaande en vinden er maandelijks metingen plaats. Wanneer in het grondwater gedurende een jaar uitsluitend concentraties lager dan het niveau van de operationele saneringslimiet (3000 Bq/L) worden gemeten, zal NRG de uitvoering van de sanering stopzetten. Tot 1 jaar na beëindiging van de sanering zal NRG maandelijks metingen blijven verrichten. Daarna zullen relevante meetlocaties worden toegevoegd aan het reguliere grondwatermonitoringsprogramma van NRG. NRG rapporteert deze waarden op halfjaarlijkse basis aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Buiten de OLP zal NRG ieder kwartaal op drie relevante locaties de tritiumconcentratie meten van nabijgelegen slootwater.
Is het waar dat verder saneren onnodig is omdat de norm van 100 tot 5.000 becquerel (x 50!) per liter drinkwater is verhoogd? Wat is daarop uw reactie?
Allereerst merk ik op dat het gaat om een aanpassing van de saneringsnorm van de concentratie tritium in grondwater en niet in drinkwater. In de omgeving van het OLP bevinden zich geen drinkwater inlaatpunten.
Zoals eerder aan de Kamer is medegedeeld, was de in 2014 gestelde saneringsnorm (100 Bq/L) gebaseerd op de toenmalige verwachting van de effectiviteit van de sanering.3 De saneringsnorm is afgeleid van richtlijn 98/83/EG, betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (drinkwater). Dit betreft een zogenoemde signaleringswaarde. Vanaf deze signaleringswaarde dient een lidstaat na te gaan of de aanwezigheid van radioactieve stoffen in drinkwater een risico voor de gezondheid met zich meebrengt. Destijds is ervoor gekozen om deze signaleringswaarde als saneringsnorm aan te houden voor het grondwater.
De saneringsmaatregelen bleken na verloop van tijd ondanks alle inspanningen minder effectief te zijn dan verwacht. Omdat sanering wel verstoring veroorzaakt van het watersysteem in de duinen en de agrarische gebieden in de omgeving als gevolg van onttrekking van grondwater, heeft de overheid aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om een saneringsnorm voor grondwater gebaseerd op een risico-inschatting. Het RIVM heeft een gedetailleerde analyse gemaakt van de eventuele radiologische risico’s voor de bevolking.4 De nieuwe saneringsnorm (5000 Bq/L) is gebaseerd op de resultaten van deze analyse van het RIVM en leidt tot een onbeduidend risico voor de bevolking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het grondwater dan in sloten terecht zal komen en vervolgens in de akkers waarop voedsel wordt verbouwd? Wat is daarop uw reactie?
Zoals is vermeld in het antwoord op vraag 3, heeft het RIVM een analyse gemaakt van verschillende scenario’s voor verspreiding en gebruik van het verontreinigde water. In haar analyse hanteert het RIVM scenario’s waarin iemand een jaar lang gewassen of melk consumeert, uitsluitend geïrrigeerd met verontreinigd water dan wel afkomstig van koeien die uitsluitend verontreinigd gras eten. Het RIVM concludeert dat deze conservatieve/ongunstige scenario’s voor een lid van de bevolking niet leiden tot overschrijding van een stralingsdosis van 10 microsievert per jaar. Deze dosis wordt door het RIVM als onbeduidend aangemerkt. Ter vergelijking: als gevolg van blootstelling aan natuurlijke radioactiviteit en achtergrondstraling ontvangt iedereen in Nederland een dosis van 1600 microsievert per jaar.
Kunt u onderbouwd weergeven wat de gevolgen zijn voor de natuur, dieren in de omgeving en de mensen die zullen eten van de gewassen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat grote groepen gehinderden geen bezwaar meer kunnen maken tegen luchtvaartherrie |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat grote groepen gehinderden geen bezwaar meer kunnen maken tegen luchtvaartherrie?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
De berichtgeving in de media heeft betrekking op recente besluiten van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in de context van handhavingsverzoeken die bij de ILT zijn binnengekomen.
De ILT houdt toezicht op de naleving van veiligheid- en milieuwetten en -regels voor de luchtvaart. Indien aan de orde, zal de ILT handhavend optreden. Elk signaal met betrekking tot overschrijding van de wet- en regelgeving en elk verzoek tot handhavend optreden (handhavingsverzoek) dat de ILT binnenkrijgt, neemt zij serieus en wordt door haar bekeken.
Eenieder mag een verzoek om handhaving bij de ILT indienen en de ILT zal daarop reageren. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan hiertegen alleen bezwaar worden gemaakt door personen die als belanghebbende kunnen worden gekwalificeerd.
Volgens het bestuursrecht is een zekere begrenzing van het begrip belanghebbende noodzakelijk. Het betrokken bestuursorgaan, in dit geval de ILT, moet aan de hand van bestuursrechtelijke criteria bepalen of een bezwaarmaker belanghebbende is. Het oordeel van de ILT kan ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
Bij besluiten over handhaving van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol zijn geluidscontouren een relevant criterium. Een aanvrager die binnen de contouren woont, is belanghebbende. Of een aanvrager die buiten de contouren woont belanghebbende is, wordt per geval beoordeeld.
Vindt u het rechtvaardig dat klachten van mensen, die niet in de directe kring rondom Schiphol wonen maar wel overlast ervaren, automatisch ongegrond wordt verklaard? Zo ja, kunt u garanderen dat deze mensen geen overlast ondervinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, mag eenieder een verzoek tot handhaving indienen. Op dit verzoek wordt vervolgens gereageerd door de ILT. Hiertegen bezwaar instellen, is krachtens de Algemene wet bestuursrecht voorbehouden aan belanghebbenden.
Dit geldt in principe voor alle voor bezwaar en beroep vatbare beslissingen die overheden nemen: de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep is beperkt tot belanghebbenden.
Verder kan iedereen die last heeft van geluid van de luchthaven Schiphol of van vliegtuigen die gebruik maken van de luchthaven, dit melden, bijvoorbeeld bij het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS). Medewerkers van BAS geven uitleg over luchtvaart, registreren alle meldingen en klachten en analyseren deze gegevens. BAS streeft ernaar om vragen en klachten binnen 7 werkdagen te beantwoorden. Voor meer informatie over BAS zie www.bezoekbas.nl.
Klopt het dat een grote groep mensen, die inmiddels heeft aangetoond dat vliegtuigen die in de toekomst mogelijk van Lelystad Airport zullen vertrekken grote overlast zullen gaan veroorzaken waardoor de opening van dit vliegveld uitgesteld is, straks niet meer in staat is om hun klachten behandeld te krijgen? Vindt u dat daarmee het vertrouwen van deze mensen in de overheid hersteld wordt?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 2.
In aanvulling op de wettelijke handhaving wordt voor Lelystad Airport een meldpunt ingesteld waar men terecht kan met klachten, net als bij het in het vorige antwoord genoemde Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) bij Schiphol. Bij het Lelystad-meldpunt zullen alle klachten over vliegtuigen van en naar Lelystad Airport worden behandeld.
Hoe wordt in de bepaling welke gemeenten wel en niet binnen de directe kring liggen omgegaan met afwijkingen in het vliegpad vanwege bijvoorbeeld weersomstandigheden of werkzaamheden aan start- en landingsbanen? Kunt u garanderen dat hierdoor nooit een overschrijding van de 48dB-contour plaatsvindt?
Een 48 dB(A) Lden contour begrenst het gebied waarbinnen de bewoners gedurende een jaar een geluidsbelasting van 48 dB(A) Lden of meer hebben ontvangen.
Voor Schiphol wordt bij de berekening van die contour rekening gehouden met het werkelijk opgetreden weer en het werkelijk baangebruik in het betreffende jaar. Omdat het weer per jaar verschilt en het baangebruik als gevolg van onderhoud per jaar kan verschillen, zal ook de 48 dB(A) Lden contour per jaar verschillen. Het is bij Schiphol dus niet zo dat er sprake is van één en dezelfde contour die altijd op dezelfde plaats ligt en altijd hetzelfde gebied begrenst. Daardoor kunnen er ook geen overschrijdingen plaatsvinden van een dergelijke contour. De afgelopen jaren is gebleken dat de jaarlijkse 48 dB(A) Lden contour niet tot nauwelijks tot veranderingen heeft geleid in gemeenten die wel of niet binnen de directe kring liggen.
Voor regionale luchthavens van nationale betekenis, zoals Lelystad Airport, wordt bij het bepalen van de 48 dB(A) Lden contour rekening gehouden met een meteomarge. Deze Lden contour wordt vastgelegd in het luchthavenbesluit.
Voor de betekenis die de ligging van de 48 dB(A) Lden contour heeft voor beantwoording van de vraag wie als belanghebbende wordt aangemerkt, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat alle klachten over vliegtuiglawaai en gerelateerde overlast serieus genomen worden, ongeacht of de klagers wel of niet binnen de directe kring van gemeenten rondom een luchthaven wonen?
Uiteraard vind ik het ook belangrijk dat alle klachten over vliegtuiglawaai en daaraan gerelateerde overlast serieus worden genomen. Daarom heb ik in de antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven dat iedereen, dus ook mensen die niet in de directe kring van gemeenten rondom een luchthaven wonen, een klacht kan indienen bij bestaande en in voorbereiding zijnde meldpunten.