De bestrijding van de Japanse duizendknoop |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanvalsplan tegen woekerplant: Anders kost het miljoenen»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van schades en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden door de verspreiding van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse en Sachalinse)?
Nee. Bekend is dat Aziatische duizendknopen via bijvoorbeeld transport van grond en snoeimateriaal zijn verspreid in de bebouwde omgeving en langs infrastructuur, en daar schade kunnen veroorzaken. Ook zijn er meldingen van Aziatische duizendknopen in natuurgebieden. Er worden door de beheerders geen gegevens bijgehouden over de schade door Aziatische duizendknopen en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden. Wel is bekend dat bestrijdingskosten hoog zijn, omdat de plant zich moeilijk laat bestrijden.
Kunt u aangegeven in hoeverre bestrijding van Aziatische duizendknopen mogelijk is?
Er zijn veel proeven gedaan met bestrijding van Aziatische duizendknopen. De ervaringen zijn wisselend en er is geen bestrijdingsmethode die op effectieve en efficiënte wijze in alle gevallen werkt. Het succes is onder meer afhankelijk van de omvang van de groeiplaats, de grondsoort en de mate van bereikbaarheid van de locatie. Veelal dient een combinatie van de verschillende bestrijdingsmethoden te worden toegepast om resultaat te bereiken.
Het beste overzicht van de actuele stand van kennis over bestrijding is te vinden op de site www.bestrijdingduizendknoop.nl, die is opgezet door Stichting Probos in het kader van de praktijkproef bestrijding duizendknoop.
Kunt u aangeven hoe in andere Europese lidstaten wordt omgegaan met Aziatische duizendknopen?
Uit Europees overleg blijkt dat ook andere Europese lidstaten Aziatische duizendknopen ervaren als probleemsoorten, en de bestrijding als zeer problematisch.
Bent u, aangezien er in Nederland en andere Europese lidstaten diverse proeven worden gedaan met uiteenlopende bestrijdingsmethoden, bereid om deze ontwikkeling en uitwisseling van kennis te faciliteren?
Ja, dit gebeurt reeds. Het Ministerie van LNV en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bijgedragen aan de website www.bestrijdingduizendknoop.nl van Stichting Probos. Daarnaast zijn ook sommige provincies gemotiveerd om kennisdeling te faciliteren.
Wat vindt u van het initiatief van Stichting Probos, Aequator Groen & Ruimte en Geofoxx Milieu Expertise, gefinancierd door drie provincies, vier gemeentes, de vereniging van bos- en natuurterreineigenaren en een waterschap, om te komen tot een landelijk protocol voor het omgaan met Aziatische duizendknopen?
Het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder het grondgebruik juich ik toe. Met name het opnemen van goede voorschriften in particuliere contracten rond grondverzet en in bestekken voor bouwprojecten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om gebruik van grond waarin resten van duizendknoopwortelstokken zitten te voorkomen, en daarmee verdere verspreiding van de soorten tegen te gaan.
Waarom zijn Aziatische duizendknopen niet opgenomen in de EU-verordening betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (EU-Verordening 1143/2014)?
De EU-verordening Invasieve Uitheemse Soorten is gericht op schadelijke exotische planten en dieren die in (delen van) de Europese Unie schade toebrengen aan de natuur of dit in de toekomst waarschijnlijk gaan doen.
Een aantal Aziatische duizendknopen is in 2015 na uitvoerige discussie niet in EU-verband aangewezen, omdat deze soorten inmiddels al wijdverspreid zijn en opname op de Unielijst geen meerwaarde heeft om introductie en verdere verspreiding te voorkomen. Nederland heeft dat standpunt destijds met de steun van de provincies ook ingenomen. Momenteel bekijkt de Europese Commissie de mogelijkheden om risicobeoordelingen op te laten stellen voor andere soorten duizendknopen.
De Verordening schrijft beperkingen voor tegen verdere verspreiding. Met name door handel en transport te verbieden. Terwijl de wijze waarop de duizendknoop zich verspreidt voornamelijk ligt in onbedoelde verspreiding door verkeerd omgaan met maaisel, wortelstokken en grondverzet. De Verordening biedt hiervoor niet de juiste oplossing, terwijl tegelijk de beperkingen die de Verordening oplegt zeer verstrekkend zijn. Afspraken tussen marktpartijen die met grond werken (in bouw en infrastructuur) kunnen effectiever zijn en minder onnodige kosten met zich meebrengen.
Waarom zijn in Nederland Aziatische duizendknopen niet bestempeld als invasieve exoot op basis van de Wet natuurbescherming, artikel 3.19?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om invasieve uitheemse soorten op een nationale lijst te zetten (als aanvulling op de Unielijst van de EU). De provincies moeten instemmen met de aanwijzing van soorten onder artikel 3.19 en het zijn de provincies die zorgdragen dat de verspreiding van invasieve exoten zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Aanwijzing van een soort kan alleen plaatsvinden indien kan worden onderbouwd dat de plant schadelijk is voor de inheemse flora en dat is bij de Japanse duizendknoop niet aangetoond. Tot nu toe is het Ministerie van LNV terughoudend in aanwijzing van soorten op een nationale lijst en wordt prioriteit gegeven aan de soorten van de Unielijst.
De meeste problemen met Aziatische duizendknopen worden ervaren binnen de bebouwde omgeving en op terreinen waar grondverzet heeft plaatsgevonden, zoals (spoor)wegbermen en dijktaluds. Waar de soort natuurwaarden aantast, kan gerichte bestrijding plaatsvinden binnen de kaders van het natuurbeleid. De ervaringen binnen het natuurbeleid zijn tot dusverre niet zodanig geweest dat Rijk en provincies een landelijke aanwijzing zoals bedoeld in artikel 3.19 zinvol achtten.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor opname van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse, Sachalinse) in de eerdergenoemde EU-verordening betreffende invasieve exoten (EU-Verordening 1143/2014)?
In 2015 is een risicobeoordeling besproken in EU-verband. Deze voldeed niet aan de vereisten van de EU-verordening. Bij de discussie bleek de steun voor opname op de Unielijst bij veel lidstaten te ontbreken. De Commissie oordeelde dat opname op de Unielijst geen meerwaarde bood.
Nederland zou, als sprake is van schade aan de natuur, een wetenschappelijke risicobeoordeling kunnen indienen bij de EU-commissie. Het Ministerie van LNV is echter terughoudend omdat opname van deze soort op de Unielijst uit ecologisch oogpunt niet goed te onderbouwen is en plaatsing op de Unielijst grote gevolgen heeft voor handhaving en controle, bijvoorbeeld voor grondtransporten.
Bent u bereid om, in afwachting van een eventuele opname in de EU-verordening, Aziatische duizendknopen voorlopig aan te wijzen als invasieve exoot volgens artikel 3.19 uit de Wet natuurbescherming?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het project «Landelijk protocol verspreiding voorkomen van Aziatische duizendknopen» te ondersteunen ten behoeve van een realistisch haalbare aanpak van deze exoot en omdat zoveel partijen hier behoefte aan hebben?
Omdat de Aziatische duizendknoop vooral een probleem is in de bebouwde omgeving, ligt een consistente aanpak van de betrokken partijen zoals I&W, RWS, ProRail, provincies, gemeenten, waterschappen en projectontwikkelaars voor de hand. Zoals aangegeven bij antwoord 6 juich ik daarom het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder voor maaien en grondgebruik toe. Momenteel zijn er al initiatieven van partijen (gemeenten, waterschappen) die in hun opdrachten en contracten voor grondtransporten opnemen dat grond exotenvrij moet zijn. Ook Rijkswaterstaat neemt al maatregelen om bij uitvoering en beheer verspreiding van de Aziatische duizendknoop te voorkomen en is ook aangehaakt bij het opstellen van het landelijke protocol. Ik zie graag dat meer partijen dit voorbeeld volgen en zal deze daartoe ook benaderen.
Voor zover er toch nog handel plaatsvindt in Aziatische duizendknoop ligt het voor de hand dat ook deze handel in Nederland definitief tot een einde komt via afspraken met tuincentra en handel. Ik wil deze partijen vragen zich bij deze beweging aan te sluiten.
Bent u bereid om samen te werken met betrokken partijen om een adequate aanpak te ontwikkelen ten behoeve van preventie van verspreiding, de algemene bestrijding en de bestrijding op kwetsbare plaatsen?
Ja, zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Ziet u andere mogelijkheden om deze exoot aan te pakken en schade te beperken? Zo ja, waar denkt u dan aan en hoe denkt u dat in te zetten?
Nee, ik zie geen andere mogelijkheden.
Het bericht 'Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kopers die hun gloednieuwe nieuwbouwwoning willen betrekken, vaak wekenlang moeten wachten op hun energieaansluiting? Wat heb je in ’s hemelsnaam aan een nieuwbouwwoning zonder energieaansluiting?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat het heel vervelend is dat iemand zijn nieuwbouwwoning nog niet kan betrekken, omdat er nog geen energieaansluiting is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan de deadline van achttien weken voor aansluiting op het energienet voor alle nieuwbouwwoningen wordt gehaald?
De wettelijke termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten voor elektriciteit wordt in de praktijk regelmatig wordt overschreden (artikel 23, derde lid, Elektriciteitswet 1998). Deze wettelijke termijn geldt overigens niet voor een aansluiting op aardgas en andere nutsvoorzieningen.
Voor het niet halen van de termijn voor het aansluiten van elektriciteit zijn meerdere oorzaken. Een deel van de klanten doet een aanvraag voor een aansluiting die verder dan 18 weken vooruit ligt of er wordt met de klant een andere termijn overeengekomen. Daarnaast kan het zijn dat de netbeheerder niet in staat is om de termijn van 18 weken te halen. Dat kan veel oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat er sprake is van een complexe aansluiting of ingewikkelde vergunningprocedures, of het achterliggende net is ontoereikend om de nieuwe capaciteit te transporteren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder en geeft aan dat de nood hoog is en er op alle (creatieve) manieren gekeken moet worden hoe deze situaties praktisch zo snel mogelijk opgelost kunnen worden.
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Rudmer Heerema en Koerhuis (beiden VVD) is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overleg met de netbeheerders over deze problematiek in het bredere perspectief van een toenemend aantal nieuwbouwprojecten door economische groei, de verantwoordelijkheden van de netbeheerders en het tekort aan technisch personeel bij zowel netbeheerders als hun aannemers (Kamerstuk 2018/2019 nr. 386). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Hoe en door wie worden benadeelde kopers van nieuwbouwwoningen, die letterlijk in het donker en de kou zitten, gecompenseerd?
Het gaat hier om een contract tussen koper en aannemer/bouwer. Een eventuele compensatie hangt af van wat in het contract over de oplevertermijn is overeengekomen tussen koper en aannemer. In de praktijk is de oplevertermijn vaak dermate ruim gesteld dat er niet snel sprake zal zijn van compensatie.
Weet u dat u bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar concreet weinig doet? Herinnert u zich dat u ontelbaar vaak hebt gezegd dat u de woningbouw wilt «versnellen»? Hoe gaat u dan het tekort aan installateurs «versneld» oplossen?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat er van die zogenaamde «versnelde woningbouw» in de praktijk niets terechtkomt? Zo nee, waarom niet?
Voor het aanpakken van het woningtekort bestaat geen «quick fix», zoals ook de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) aangeeft in haar advies «Versnellen woningbouwproductie, met behoud van kwaliteit». Het plannen en realiseren van nieuwe woningbouw kent veel stappen, en er zijn veel partijen bij betrokken. De enige manier om tot die versnelling te komen, is dus met alle partijen gezamenlijk. Daarom wil ik gezamenlijk met die partijen knelpunten identificeren en afspraken maken over hoe we dit aanpakken.
Dat heeft al tot mooie concrete resultaten geleid, zoals de afspraken die in de BO’s MIRT zijn gemaakt over investeringen in de bereikbaarheid van specifieke locaties. Die afspraken zijn onderdeel van de woondeals die ik begin 2019 met de meest gespannen regio’s beoog te sluiten. Onderdeel van die deals zijn aanvullende afspraken over versnelling van de woningbouw en de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit. Ik bied daarbij ondersteuning door bijvoorbeeld de inzet van de Crisis- en herstelwet en bijdrages aan flexibele arbeidspools voor gemeentelijke capaciteit.
Daarnaast is de versnelling van de woningbouw ook simpelweg een kwestie van het opnieuw opbouwen van capaciteit in de sector, waarvan in de crisis veel verloren is gegaan. We zien dit overal in de bouw, en dus ook bij installateurs die nieuwbouwwoningen aansluiten op nutsvoorzieningen. Het aanpakken van capaciteitstekorten is primair een verantwoordelijkheid van de sector. Als ik een faciliterende rol kan spelen om slimmer en efficiënter werken in de bouwsector te stimuleren, dan doe ik dat natuurlijk graag. Vanuit die rol ben ik dan ook betrokken bij de Bouwagenda, waarbinnen betrokken partijen gezamenlijk via de Human Capital Agenda capaciteitstekorten willen aanpakken.
Versnelling van de woningbouw biedt echter pas op de langere termijn een oplossing voor het woningtekort. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt, zoals huisjesmelkerij. Ik bied ondersteuning door extra ruimte te bieden in wet- en regelgeving en ook regionaal door ondersteuning van handhaving op zaken als huisjesmelkerij.
Als er nu al een gierend tekort aan installateurs is, hoe rampzalig zal de uitvoering van die vreselijke, onbetaalbare, zinloze energietransitie dan zijn, waarbij elk huishouden van het gas af moet worden gehaald? Bent u bereid een streep te zetten door de energietransitie en nieuwbouwwoningen gewoon op het gasnet aan te sluiten indien kopers dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Aan de behoefte aan voldoende goed geschoold personeel wordt ook aan de overlegtafels over het klimaatakkoord aandacht besteed. Deze behoefte bestaat breder dan alleen voor de energiesector. In de antwoorden aan de leden Van der Lee en Smeulders (beiden Groen Links) is ook ingegaan op de bredere aanpak van het kabinet met betrekking tot het tekort aan technische personeel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 655). Ik zie daarom geen reden een streep te zetten door de energietransitie.
Het bericht dat banken financiering van fossiele energie niet hebben teruggebracht |
|
Mahir Alkaya , Eppo Bruins (CU), Bart Snels (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie» over het rapport «Still undermining our future» van de Eerlijke Geldwijzer?1 Wat is uw reactie op deze bevindingen?
Ik ben bekend met deze bevindingen. In de antwoorden hieronder geef ik een reactie.
Kunt u bevestigen dat banken meer zijn gaan investeren in duurzame energie sinds 2014, maar met 29 miljard euro nog steeds veel meer investeren in fossiele energie? Is u gedetailleerdere informatie bekend dan die op bedrijfsniveau waar dit rapport op gebaseerd is?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vragen van de leden Van den Hul en Nijboer (beiden PvdA) heeft DNB in kaart gebracht wat de uitzettingen van de verschillende onderdelen van de financiële sector zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, het leeuwendeel van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn de sectoren fossiele brandstof (inclusief toeleveranciers), energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn uitzettingen een stuk lager (4,5 procent).2 Voor 2019 heeft DNB eenzelfde uitvraag ingepland. Ik heb DNB, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller3, gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Dit kabinet heeft een ambitieus klimaatbeleid geformuleerd. Nederland streeft naar 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van de uitstoot van Nederland in 1990. Dit zal ertoe leiden dat de Nederlandse energiemix substantieel zal wijzigen en in bepaalde sectoren krimp zal plaatsvinden. Zoals ik uw Kamer eerder per brief heb gemeld, ben ik van mening dat financiële instellingen hier tijdig op moeten anticiperen, in lijn met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs.4 Dit geldt in het bijzonder voor financiële instellingen die een relatief groter deel van hun portefeuille in fossiele energie hebben. Voor hen is het risico van de transitie naar een CO2-neutrale energievoorziening het grootst. Deze risico’s hebben ook de aandacht van toezichthouders. Zo kijkt DNB hoe zij duurzaamheidsrisico’s meer kan verankeren in het toezicht. Recent heeft DNB een eerste stresstest uitgevoerd waarin zij de mogelijke gevolgen van verschillende disruptieve transitiescenario’s doorrekent voor de financiële stabiliteit in Nederland. Ook maken duurzaamheidsrisico’s en verdergaande transparantievereisten voor banken onderdeel uit van de herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk waarop de Raad en het Europees Parlement een akkoord op hoofdlijnen hebben bereikt.5 Een groot deel van de financiële sector heeft daarnaast ook het initiatief genomen om binnen het klimaatakkoord een commitment aan te gaan om hun investeringen in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs.6 Zie ook de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Herkent u het beeld dat verzekeraars twaalf keer meer investeren in fossiele energie dan in duurzame energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Nederlandse Vereniging van Banken dat de kwaliteit van de Eerlijke Bankenwijzer onvoldoende is?2
Voorafgaand aan het besluit van de banken om hun medewerking aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer («EBW») op te zeggen, hebben de banken en EBW een uitgebreide dialoog gevoerd onder leiding van een onafhankelijk wetenschapper. In dit proces is getracht om de uiteenlopende standpunten van de partijen dichterbij elkaar te brengen. Hierbij stond vooral de methodologie zoals die door de EBW wordt gehanteerd centraal. Helaas heeft dit proces niet geresulteerd in overeenstemming waardoor banken helaas niet meer meewerken aan de onderzoeken.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als banken en verzekeraars op een betrouwbare en verifieerbare manier transparant zijn over hun investeringen in klimaatrelevante sectoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (wettelijke) verplichtingen bestaan hier momenteel voor?
Zoals aangegeven in beantwoording op de vragen van de leden Van den Hul en Nijboer onderschrijft het kabinet het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt samen met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2019 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. De Minister van EZK en ik hebben dit initiatief verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.9
Indien u van mening bent dat banken en verzekeraars transparant dienen te zijn over deze investeringen, kunt u aangeven of thans voldoende tegemoet wordt gekomen aan die wens? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke verbeteringen zouden banken en verzekeraars wat u betreft nog zouden moeten doorvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de vergelijkbaarheid van de meetmethodes die banken en verzekeraars op dit moment gebruiken, zoals die in de Spitsbergen ambitie waarin Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), 2Dii en/of soortgelijke meetmethoden worden genoemd?4
Er bestaan verschillende manieren om de klimaatimpact van een financiële instelling te meten en inzichtelijk te maken. Ik ben van mening dat het aan instellingen zelf is om een meetmethode te kiezen die past bij de balans of bij het type investering. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat instellingen ernaar streven om resultaten waar mogelijk onderling vergelijkbaar te maken. Ik ben daarom blij dat de financiële sector, als onderdeel van het bovengenoemde commitment, zich verbindt aan een proces om onderling ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen. Het beter vergelijkbaar maken van resultaten helpt consumenten en beleggers om financiële instellingen onderling te vergelijken. Het vergelijkbaar maken van meetmethodes kan instellingen tevens prikkelen om hun balans te verduurzamen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als banken en verzekeraars dezelfde systematiek hanteren, zodat dit voor consumenten en investeerders onderling vergelijkbaar is? Heeft u zelf een voorkeur voor een specifieke meetmethode?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met de maatschappelijke organisaties en de financiële sector te komen tot gedragen en controleerbare maatstaven of «Key Performance Indicators» voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik vind het belangrijk dat in de financiële sector meer aandacht komt voor duurzaamheidscriteria en dat instellingen beter vergelijkbaar worden. Het vergroten van transparantie door financiële instellingen heeft ook prioriteit van de Europese Commissie. Als onderdeel van het actieplan «duurzame groei financieren» probeert de Commissie op verschillende manieren transparantie, alsmede aandacht voor duurzaamheid, in de financiële sector te vergroten. Gelet op de grensoverschrijdende activiteiten van financiële instellingen zie ik een gemeenschappelijk beleid in Europa op dat vlak als wenselijk. Zo lopen op dit moment onderhandelingen over het opzetten van een raamwerk voor duurzame economische activiteiten. De Commissie wil alle aspecten die van belang zijn voor duurzaamheid de komende jaren onderbrengen in dit raamwerk («taxonomie»). Daarbij wil de Commissie beginnen met activiteiten die een effect hebben op klimaat en milieu. De Commissie zal in een later stadium een voorstel uitwerken voor de bijdrage van economische activiteiten aan sociale doelstellingen. Ik ben van mening dat deze op te zetten taxonomie kan bijdragen aan meer eenduidige standaarden over wat een duurzame investering is en wat niet. Ik zet daarbij in op het bewaken van een breed duurzaamheidsbegrip, zodat alle relevante ESG-criteria worden meegewogen.
Ook nu al dienen financiële instellingen op verschillende wijze transparant te zijn over hun investeringen. Op dit moment verwacht de overheid van financiële instellingen, waaronder banken en verzekeraars, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risicomanagement, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van deze richtlijnen. Ook dienen grote beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers vanaf boekjaar 2017 in hun bestuursverslag een niet-financiële verklaring openbaar te maken over, in ieder geval, milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. Ook pensioenfondsen dienen in hun bestuursverslag inzicht te geven in de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met ESG-criteria. Verder is de overheid met de financiële sector en maatschappelijke organisaties partij in IMVO-convenanten waarin ook aandacht is voor ESG-criteria. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over de publicatie van investeringskeuzes, stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en over de dialoog die plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd of met bedrijven die worden gefinancierd. Deze initiatieven kunnen bijdragen aan het beter vergelijkbaar maken van financiële instellingen.
Deelt u de mening dat het, zeker omdat Nederland uitsluitend «fractional reserve» banken kent, wenselijk is dat klanten en beleggers goed geïnformeerd moeten worden over waar hun geld in wordt geïnvesteerd wanneer zij een spaarrekening openen of een financieel product aanschaffen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie (COM(2018) 354 d.d. 24 mei 2018) voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341?5
Op 19 december 2018 is in de Raad overeenstemming bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met beleggingen en duurzaamheidsrisico’s en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341. De onderhandelingen tussen de Raad, Europese Commissie en het Europees Parlement zijn gestart.
Het bericht 'Experts boos over soepeler BENG-eisen' |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts boos over soepeler BENG-eisen?1
Ja.
Waarom is besloten de eisen voor bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) veel soepeler te maken dan eerder voorgenomen? Wie heeft hier baat bij?
Dat de getalswaarde hoger is dan in de eerder voorgenomen eisen betekent niet dat de BENG-eisen die binnenkort voor consultatie worden voorgelegd veel soepeler zijn dan de eerder voorgenomen eisen. Belangrijke reden voor de hogere getalswaarde is dat een nieuwe berekeningsmethode is toegepast die beter aansluit op het werkelijke gemiddelde energiegebruik van een gebouw. Uit de praktijk is gebleken dat de eerder voorgenomen eisen belemmeringen opleveren voor de bouw van bepaalde gebouwtypen, zoals vrijstaande huizen en hoogbouw in binnenstedelijk gebied. Dit is vanuit oogpunt van de woningbouwopgave ongewenst. Verder zijn van invloed de actualisatie van de primaire factor elektriciteit en de kosten die gemoeid zijn met de eis om nieuwbouw aardgasvrij op te leveren. Elektriciteit wordt in de nieuwe methode beter gewaardeerd en de kosten en terugverdientijden van alternatieven, zoals een warmtepomp, wegen mee in de hoogte van de eisen.
Welke partijen zijn betrokken geweest in het besluitvormingstraject om te komen tot soepelere BENG-eisen? Welke partijen hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen?
De partijen die betrokken zijn geweest bij het besluitvormingstraject om te komen tot concept geadviseerde BENG-eisen zijn de BENG-begeleidingscommissie, de Juridisch Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving. Hierin zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: de Dutch Heat Pump Association (DHPA), de Nederlandse Vereniging van Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM), Bouwend Nederland, het Nederlands Verbond Toelevering Bouw (NVTB), de Nederlandse Isolatie Industrie (NII), de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA), de Vereniging van Nederlandse Fabrieken van Ketels voor Centrale Verwarming (VFK), de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), de Unie van Elektrotechnische ondernemers en Vereniging Nederlandse Installatiebedrijven (UNETO-VNI), het Rijksvastgoedbedrijf, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VNSU), de Mineral Wool Association (MWA), de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed (IVBN), de Nederlandse vereniging van Biomassa Ketelleveranciers (NBKL), Holland Solar, Aedes, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Woonbond, VacpuntWonen, de Vereniging Eigen Huis (VEH), Brandveilig Bouwen Nederland (BBN), de Brancheorganisaties Zorg (BOZ), de Federatie ruimtelijke kwaliteit, NL Ingenieurs, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Koninklijke Nederlandse Metaalunie (KMU), de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en Onderhoud NL.
Bij de totstandkoming van de conceptgeadviseerde eisen zijn er geen partijen geweest die hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen.
Klopt het dat in veel gevallen met het huidige Bouwbesluit al wordt voldaan aan de voorgestelde BENG-eisen?
Nee, dit is niet juist. De huidige nieuwbouweis, de EPC, en de daarbij behorende huidige energieprestatie, de NEN 7120, zijn niet te vergelijken met de concept geadviseerde BENG-eisen en de nieuwe energieprestatiemethode NTA8800. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen van de betrokken experts over het gebrek aan ambitie? Deelt u de mening dat de nieuwe BENG-eisen een achteruitgang zijn en een tegenslag voor de energietransitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze eisen aan te passen en ambitieuzer te maken dan de huidige eisen?
Nee, ik deel deze zorgen niet vanwege de onvergelijkbaarheid van de getallen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om BENG-3 op te hogen waardoor het aandeel duurzame energie omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel hernieuwbare energie, BENG 3, staat niet op zichzelf. Indien deze eis wordt aangescherpt, dan kan dit een negatief effect hebben op de kostenoptimaliteit van alle maatregelen die bijdragen aan het primaire fossiele energiegebruik, BENG 2. De kostenoptimaliteit wordt bepaald op basis van BENG 2. De waarden zijn nu zo gekozen dat deze kostenoptimaal zijn en dat voldaan wordt aan onder andere het uitgangspunt dat in heel Nederland op een duurzame wijze gebouwd moet kunnen blijven worden, onafhankelijk van de locatie of het soort gebouw. Een aanscherping van de BENG 3 eis zou betekenen dat hier niet meer aan wordt voldaan. Concreet zou dit bijvoorbeeld betekenen dat een deel van de nieuwbouwprojecten niet meer kan voldoen aan de BENG 3 eis als gevolg van een beperkt dakoppervlak.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor het verduurzamen van de gebouwde omgeving?
Zoals onder vraag 2 aangegeven, kan uit de hogere getalswaarde niet 1-op-1 de conclusie worden getrokken dat de BENG-eisen zijn verlaagd.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor de energierekening van huishoudens?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bancaire investeringen in fossiele energie |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie»?1
Ja.
Vindt u dat het tempo van banken om meer in groene energie te investeren omhoog moet, ook gezien het feit dat bij de ING het aantal afgegeven leningen met betrekking tot fossiele brandstoffen met slechts vier procent is afgenomen?
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in kaart gebracht wat de uitzettingen van financiële instellingen zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, de bulk van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn achtereenvolgens de sectoren fossiele brandstof, inclusief toeleveranciers, energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn deze uitzettingen een stuk lager (4,5 procent). Ik heb, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller2, DNB gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. De financiële sector zal de financiële middelen moeten leveren om de transitie mogelijk te maken. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector eerder uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2018 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Ik heb dit initiatief samen met de Minister van EZK verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.3
Op welke wijze monitort u, ook in het licht van het Klimaatakkoord, de mate waarin banken investeren in fossiele versus hernieuwbare energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de ketenanalyse van de olie- en gassector binnen het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO-convenant) van de bankensector?
Nee, er is naar aanleiding van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer geen klacht ingediend bij het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun gepaste zorgvuldigheid bij financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken, of een melding doen bij het NCP indien sprake is van een mogelijke schending van de OESO-richtlijnen.
De overheid is samen met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. Binnen het convenant hebben banken zich gecommitteerd aan het verder in lijn brengen van hun gepaste zorgvuldigheid met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen. De aangekondigde analyse van de olie- en gaswaardeketen binnen dit IMVO-convenant is in voorbereiding. De overheid zal de bevindingen van het Eerlijke Bankwijzer onderzoek over de leningen aan olie- en gasbedrijven en mensenrechten betrekken bij de voorbereiding van deze analyse.
Kunt u aangeven of naar aanleiding van eerdere verdenkingen van een aantal Nederlandse banken ten aanzien van mensenrechten2, er inmiddels een klacht is ingediend bij het Nationaal Contactpunt van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Zo nee, acht u het wenselijk dat hier alsnog een klacht wordt ingediend en op welke wijze is opvolging gegeven aan deze verdenkingen binnen het IMVO-convenant?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Drijvende zonnepanelen wekken de meeste stroom op - alleen jammer van dat subsidiefoutje' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drijvende zonnepanelen wekken de meeste stroom op – alleen jammer van dat subsidiefoutje»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat dit project met drijvende zonnepanelen een opbrengst heef van ruim 22,4 Terawattuur (TWh) en dat dit ruim anderhalf keer de hoeveelheid stroom is die de vijf Noordzee-windparken gaan opleveren?
Ik ben ermee bekend dat in het artikel een idee wordt gepresenteerd om «een zesde deel van het IJsselmeer te bestemmen tot «zonnemeer»».
In welke mate ziet u kansen voor dergelijke projecten met drijvende zonnepanelen? Onderschrijft u de potentie aan opbrengst?
Ik zie kansen voor de productie van hernieuwbare energie door middels van zonne-energie op water. Het Rijk onderzoekt de mogelijkheden voor de inzet van Rijksgronden voor de opwek van hernieuwbare energie, onder andere door de potentie voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit op deze gronden in kaart te brengen. Bij dit onderzoek wordt ook gekeken naar de potentie van opwek op binnenwateren die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat zoals het IJsselmeer. Uiteindelijk zal de beschikbare ruimte worden ingebracht bij de uitwerking van de Regionale Energie Strategie (RES). Ik wil nog niet op dit onderzoek vooruitlopen.
Klopt het dat in de SDE+-regeling nu geen rekening wordt gehouden met de verhoogde opbrengst van zonvolgende systemen in vergelijking tot reguliere zonnepanelen?
Ja.
Bent u bereid het advies van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat u heeft geadviseerd 25 procent meer subsidie aan zonvolgende systemen te leveren, op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanaf de SDE+ 2019 kunnen installaties op veld of water groter dan 1 MWp met een zonvolgsystemen (op basis van een aangeleverde energieopbrengstberekening) voor meer vollasturen subsidie in aanmerking komen. Dit zal ik nader toelichten in mijn kamerbrief over de openstelling van de SDE+ 2019.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat het u beiden in samenspraak de primaire energiefactor hebben gewijzigd naar 1,45?
Ja, dat klopt. Vanaf 2020 zijn de BENG-eisen voor nieuwbouw van toepassing (bijna energie-neutrale gebouwen). Hiervoor is een nieuwe energieprestatie-bepalingsmethode ontwikkeld: NTA 8800. In dat kader heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om advies gevraagd van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de bepaling van de primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit. Dit advies is verwerkt in de NTA 8800.
Klopt het dat hiermee is besloten om voor energieprestatie van elektriciteitsopwekking uit te gaan van de prognose in de Nationale Energieverkenning 2017 voor het jaar 2020? Klopt het dat dit een beleidswijziging is ten opzichte van de aanpak tot nu toe waarbij de PEF wordt gebaseerd op basis van feitelijk gerealiseerde prestaties?
De primaire energiefactor is gebaseerd op het fossiele aandeel van de energieproductie. Als het aandeel hernieuwbare elektriciteit toeneemt, neemt de primaire energiefactor af. De te hanteren PEF is gebaseerd op de steeds meer duurzaam geworden elektriciteitsvoorziening de afgelopen jaren. Deze verduurzaming zal in de komende jaren verder toenemen. Bij de bepaling wordt uitgegaan van de prognose in de NEV 2017 voor het jaar 2020. Op deze wijze wordt in de normstelling zo nauw mogelijk aangesloten bij het moment dat de BENG-eisen zullen ingaan. De verwachting is dat de te hanteren PEF daadwerkelijk is gerealiseerd per 2020.
Kunt u onderbouwen waarom besloten is om de PEF en haar bepalingswijze te veranderen? Staat u achter deze wijziging? Zo ja, waarom?
De invoering van een nieuwe energieprestatiebepalingsmethode en de BENG-eisen maken het mogelijk om deze stap te maken. De waarde van de primaire energiefactor voor elektriciteit van 2,56, zoals toegepast in de huidige energieprestatie-berekeningen, is gebaseerd op de situatie in 1995 en loopt daarmee achter op het werkelijk gerealiseerde rendement op elektriciteitsopwekking. De herziene PEF van 1,45 is vastgesteld op basis van realistische verwachtingen ten aanzien van het aandeel hernieuwbare elektriciteit in 2020. Ook na 2020 zal het aandeel hernieuwbare elektriciteit verder toenemen. Met deze herziening sluit de normering (beter) aan bij de feitelijke situatie op het moment van invoering van de BENG-eisen in 2020. Dit sluit aan bij het kabinetsbesluit dat gericht is op het realiseren van een bijna klimaat-neutrale gebouwde omgeving in 2050.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe PEF van 1,45 zich vertaalt naar een rendement op elektriciteitsopwekking van 69%, terwijl dat nu 39% is gezien de huidige PEF van 2,56? Deelt u de mening dat dit onrealistisch is, gezien de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie die er in 2020 voor nodig is om deze PEF te realiseren? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet juist is om de PEF te baseren op onzekere toekomstprognoses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat de beoogde wijziging ertoe kan leiden dat elektrische systemen met een in de praktijk zeer laag rendement voldoen aan in de bouwregelgeving gestelde eisen met betrekking tot energieprestatie van een gebouw en dit in de praktijk zal leiden tot een grotere toename dan verwacht in elektriciteitsverbruik? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Bij het doorrekenen van de hoogte van de BENG-eisen is rekening gehouden met deze PEF. Elektrische systemen met een laag rendement scoren slechter dan systemen met een hoog rendement. Het zal moeilijk zijn om aan de BENG-eisen te voldoen met een laag-renderend elektrisch systeem. Het uitfaseren van aardgas en de toenemende elektrificatie van de warmtesystemen in de gebouwde omgeving zullen overigens naar verwachting tot gevolg hebben dat het elektriciteitsgebruik zal stijgen.
Wordt de nieuwe PEF gebruikt in de doorrekening van het klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo ja, welke invloed heeft de wijziging van de PEF in de berekeningen door het Centraal Planbureau (CPB) en PBL op het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en weet u wat de gevolgen zijn als het rendement van 69% in januari 2020 niet waar gemaakt wordt, terwijl hier in de doorrekeningen wel mee gerekend wordt?
De PEF van 1,45 is gebaseerd op de NEV die door PBL is opgesteld. Voor de doorrekening van het Klimaatakkoord zal het PBL uitgaan van dezelfde gegevens. Ook na 2020 is een verdere daling van de PEF te voorzien volgens de NEV2017. Deze ontwikkeling zal afhangen van de uitvoering van de afspraken die in het klimaatakkoord gemaakt worden.
Het rapport ‘Last Gasp: The coal companies making Europe sick’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Last Gasp: The coal companies making Europe sick»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding uit dit rapport dat de kolencentrales die in Nederland staan bij elkaar 231 voortijdige doden veroorzaken als gevolg van de luchtvervuiling afkomstig uit deze centrales?
De berekeningen die in dit rapport zijn gemaakt, zijn op een correcte wijze gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en recente gegevens over de emissies van kolencentrales. Het betreffen schattingen van alle vroegtijdige sterfgevallen in Europa als gevolg van de emissies van fijnstof van Nederlandse centrales.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de luchtvervuiling uit deze kolencentrales de maatschappij honderden miljoenen euro’s kost?
De uitstoot van kolencentrales verwaait deels naar het buitenland en de uitstoot van buitenlandse centrales verwaait deels naar Nederland. Gelet daarop kan het effect van de luchtvervuiling van Nederlandse kolencentrales niet precies worden bepaald, voor zover het de Nederlandse economie betreft. Dat het de maatschappij als geheel geld kost, is echter aannemelijk. Een van de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport is om voor 2030 te stoppen met kolen voor elektriciteitsproductie. Op vrijdag 18 mei 2018 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat namens het kabinet een brief naar uw Kamer gestuurd hierover. In deze brief is een wettelijk verbod op het gebruik van kolen voor de elektriciteitsproductie aangekondigd. Het wetsvoorstel ziet toe op de uitfasering van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie met een overgangsperiode tot uiterlijk 31 december 2029, in lijn met het voornemen uit het regeerakkoord. Met dit wetsvoorstel wordt al invulling gegeven aan de belangrijkste aanbeveling uit het rapport. Het kabinet streeft naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, om zo te komen tot een vermindering van gezondheidsrisico’s door luchtverontreiniging. We werken daarmee toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie – conform het advies van de Gezondheidsraad (Bijlage bij kamerstuk 30 175, nr. 292). Het kabinet zal in 2019 het Schone Lucht Akkoord aan de Tweede Kamer aanbieden.
Deelt u de mening dat deze schadelijke gevolgen van kolencentrales het nog eens goed duidelijk maken dat alle kolencentrales zo snel mogelijk gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet in alle opzichten beter om de twee oudste Nederlandse kolencentrales uiterlijk in 2020 te sluiten, gezien de negatieve effecten op de volksgezondheid maar ook de maatschappelijke kosten en het klimaatdoel wat voortkomt uit het Urgendavonnis? Zo nee, waarom niet? Zijn er nog redenen te bedenken om hier niet op aan te sturen?
Het aangekondigde wetsvoorstel verbod op kolen ziet toe op het uitfaseren van kolen voor elektriciteitsproductie. De twee oudste kolencentrales wordt hiermee een overgangsperiode tot 31 december 2024 geboden en de drie nieuwste tot 31 december 2029. In 2017 is uw Kamer reeds geïnformeerd dat, indien 25% CO2-reductie in 2020 (klimaatdoel Urgenda-vonnis) gehaald moet worden en de maatregelen uit het energieakkoord hiervoor onvoldoende effect hebben, het sluiten van een kolencentrale die geen biomassa bijstookt in beeld komt (Kamerstuk 32 813, 144).
Worden deze luchtvervuiling en maatregelen om deze vervuiling terug te dringen ook betrokken in het Schone Lucht Akkoord? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord wordt rekening gehouden met de emissies van elektriciteits- en warmteopwekking en de impact op de gezondheid van de mensen in Nederland.
Gaat u de bedrijven die genoemd worden in het rapport aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot luchtvervuiling? Welke activiteiten onderneemt de Duitse overheid om RWE, de grootste vervuiler in het rapport en de eigenaar van twee kolencentrales in Nederland, aan te spreken op zijn gedrag? Bent u bereid de Duitse overheid in dat verband aan te sporen?
In lijn met de afspraak in het regeerakkoord dat Nederland ernaar streeft om zoveel mogelijk samen met buurlanden op te trekken in de klimaatambities, heeft Nederland de dialoog met Duitsland, zowel ambtelijk als politiek, het afgelopen jaar geïntensiveerd. Nederland heeft daarbij het belang van een gezamenlijke introductie van een CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking en de gezamenlijke uitfasering van kolencentrales meermaals benadrukt en erop aangedrongen de dialoog hierover in 2019 te verdiepen. Dat zal komend jaar onder meer in het kader van de consultatieverplichting van de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen gaan plaatsvinden.
Wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken meer onderzoek te laten doen naar de gezondheidseffecten van kolencentrales zodat preciezer in kaart kan worden gebracht wat de gevolgen van kolencentrales zijn op de volksgezondheid, zowel van kolencentrales in Nederland als kolencentrales die zich vlak over de grens bevinden? Zo nee, waarom niet?
In de berekeningen van de luchtkwaliteit in Nederland worden de emissies van de Nederlandse kolencentrales betrokken. Daarnaast worden ook emissies uit het buitenland gemodelleerd. De Ministeries I&W, EZK en VWS zien daarom geen noodzaak aanvullend onderzoek te laten doen.
Het bericht dat de Staat in cassatie gaat in de Klimaatzaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Urgenda kost burger bakken met geld» en «Staat in cassatie tegen uitspraak hof in Urgenda-zaak»?1 2
Ja.
Is het waar dat Urgenda slechts een vergoeding van de Staat heeft ontvangen als compensatie van de door haar gemaakte juridische kosten ten bedrage van 711,– euro aan griffierechten, 16.503,– euro aan salaris voor de advocaat in het principaal appel en 8.256,– euro aan salaris voor de advocaat in het incidenteel appel? Zo nee, om welke bedragen gaat het dan?
De genoemde bedragen zijn door de rechtbank en het gerechtshof toegekend aan Urgenda. Urgenda heeft deze bedragen onlangs opgevraagd en deze zijn inmiddels betaald.
Kun u aangeven hoeveel de Staat heeft uitgegeven aan de betreffende procedures en kunt u die uitgaven specificeren?
Er is sinds eind 2013 € 858.050,62 gefactureerd door de landsadvocaat voor procesvertegenwoordiging in deze procedure. Er zijn geen andere externe kosten gemaakt in het kader van deze procedure.
Is het waar dat de Staat inmiddels 750.000,– euro heeft uitgegeven aan de betreffende procedure? Zo nee, welk bedrag dan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of de compensatie die aan Urgenda is betaald redelijkerwijze overeenstemt met het bedrag dat deze non-gouvernementele organisatie (NGO) in werkelijkheid heeft moeten uitgeven aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
De proceskostenvergoeding zoals toegekend door rechtbank en hof is vastgesteld volgens vaste regels. Het is onbekend welke werkelijke kosten Urgenda heeft gemaakt voor deze procedure. Ik kan dus geen uitspraak doen over de verhouding tussen kosten en proceskostenvergoeding.
Deelt u de mening dat het billijk is dat wanneer NGO’s die in een juridische procedure winnen van de Staat, zij recht zouden moeten hebben op een vergoeding van de werkelijk gemaakte juridische kosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierop actie ondernemen?
Er zijn vaste regels voor de vergoeding van proceskosten. Een NGO heeft dezelfde aanspraak op proceskostenvergoeding als iedere andere rechtspersoon die dergelijke kosten maakt. Ik zie niet in waarom voor deze regels voor NGO’s anders zouden moeten zijn dan voor andere instellingen en bedrijven.
Deelt u de mening dat er sprake is van een ongelijk juridisch speelveld wanneer NGO’s die met succes een procedure voeren tegen de Staat, slechts een fractie vergoed krijgen van het bedrag dat de Staat zelf uitgeeft aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering brengen?
De omvang van de proceskostenvergoeding geeft geen beperking voor de mogelijkheid van NGO’s om een zaak voor te leggen aan de rechter. Zoals Urgenda laat zien kan een NGO effectief procederen tegen de Staat, ondanks het verschil in financiële slagkracht.
Deelt u de mening dat het te prijzen is dat NGO’s zich sterk maken om het gevoerde beleid te toetsen aan overeenkomsten en wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is goed dat maatschappelijke organisaties de overheid kritisch volgen bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid.
Kunt u aangeven wat de begrote kosten zijn voor de Staat van het in cassatie gaan tegen de uitspraak van het Hof?
De kosten van cassatie zijn afhankelijk van de wijze waarop de procedure door partijen wordt gevoerd. Een begroting van deze kosten is nu nog niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het in deze principezaak de principes van de Staat zijn die zorgen voor de extra uitgaven en niet die van Urgenda?
Die mening deel ik niet, het is een eigen afweging van Urgenda welke kosten worden gemaakt in hoger beroep en cassatie.
Bent u bereid de eisers die tot tweemaal door de rechter in het gelijk gesteld zijn, ruimhartig te compenseren voor de door hen te maken juridische kosten in cassatie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vaste regels voor het bepalen van een proceskostenvergoeding van partijen die in het gelijk zijn gesteld. Deze regels zijn in dit geval toegepast. Ik zie geen aanleiding om in dit geval andere standaarden te hanteren.
Het bericht ‘Miljoenen liters pekelwater weggelekt’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen liters pekelwater weggelekt»?1
Ja.
Klopt het dat er uit een ondergrondse persleiding van zoutproducent Nedmag in Veendam een lek zat waardoor er vorige week miljoenen liters zout water zijn weggelekt?
Ja, dat klopt. In de Nedmag installatie aan de Billitonweg in Veendam wordt het gewonnen pekelwater verwerkt tot magnesiumhydroxide, magnesiumoxide, en calciumchloride. Bij dit processen komt proceswater vrij dat op deze locatie wordt gezuiverd tot zout water. Het zoute water wordt vervolgens via de Nedmag-VKA-toevoerleiding (Veenkoloniale Afvalwaterleiding) naar de VKA getransporteerd. De VKA vervoert afvalwater van verschillende bedrijven uit Oost-Groningen naar een lozingspunt in het Eems Dollard Estuarium.
Op 14 november 2018 om 08.30 uur kreeg Nedmag van het Waterschap Hunze en Aa’s een melding dat in de transportleiding tussen de waterzuiveringsinstallatie en de VKA een lekkage was geconstateerd. Nedmag heeft vervolgens de fabriek stilgelegd, zodat om 09.30 uur de toevoer van het gezuiverde zoute water naar de lekke transportleiding stopte. Om 10.30 uur stopte ook de stroming in de transportbuis en daarmee de lekkage. Nedmag heeft de leiding direct gerepareerd. De reparatie was rond 21.30 uur afgerond.
De transportleiding was over een lengte van ongeveer 8 meter gescheurd. Nedmag heeft ongeveer 10 meter transportleiding vervangen. Volgens Nedmag is de scheur waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van de langdurige droogte en zwaar (landbouw)transport over de dam en door de berm.
Als gevolg van de lekkage is zout water terechtgekomen in het hoofdafvoerkanaal langs de Noorderweg en in de zijsloten daarvan. Nedmag schat dat circa 3.000 m3 zout water is gelekt. Het hoofdafvoerkanaal waar het zoute water naartoe is gestroomd, is ingedamd en leeggezogen.
Kan u toelichten hoe het mogelijk is dat de lek pas is ontdekt nadat er al miljoenen liters waren weggelekt? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het mogelijk is dat het zo ver heeft kunnen komen zonder dat het eerder is opgemerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is dat een grote hoeveelheid zout water gedurende enige tijd onopgemerkt kan weglekken. Zout water is schadelijk voor het zoetwatermilieu in sloten en kanalen en kan ook schadelijk zijn voor de omliggende landbouwgronden. De Omgevingsdienst Groningen heeft aangegeven dat op dit moment nog niet aangegeven kan worden dat het lek pas is ontdekt nadat een grote hoeveelheid pekelwater was weggelekt. De Omgevingsdienst Groningen zal eind februari 2019 bij de komende WABO-inspectie nadruk leggen op deze vraag.
Klopt het dat de oorzaak van het lek waarschijnlijk te maken heeft met een te grote druk die is veroorzaakt door te zwaar verkeer dat over de weg heeft gereden en, in combinatie met de langdurige droogte, de bodem heeft verzwakt? Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat er met deze combinatie van factoren geen rekening is gehouden? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dit niet goed in de gaten is gehouden? Zo nee, waarom niet?
De provincie Groningen heeft bevestigd dat Nedmag het vermoeden heeft dat de lekkage is veroorzaakt door een combinatie van de langdurige droogte en zwaar (landbouw)transport over de dam en door de berm. De oorzaak van de lekkage wordt door Nedmag en de provincie Groningen nog verder onderzocht. De lekgeraakte leidingdelen worden in opdracht van Nedmag onderzocht door het TIP Institute voor kunststoffen in Enschede. Dit onderzoek heeft nog geen bijzonderheden opgeleverd.
Ik ben van mening dat transportleidingen niet mogen lekken. De schade die door de lekkage is veroorzaakt zal door Nedmag, zijnde de eigenaar van de transportleiding, moeten worden betaald. Dit geldt ook als de oorzaak van de lekkage van buitenaf komt. Nedmag heeft bovenstaande ook bevestigd.
Nedmag heeft uit voorzorg de druk in de transportleiding verlaagd en heeft ook de monitoring van het proces geoptimaliseerd. Bij een afwijkende stroming en druk in de transportleiding wordt nu direct de controlekamer gealarmeerd. De controlekamer is 24 uur per dag bemenst.
Nedmag heeft ook de transportleiding als geheel onderzocht. Er is gebleken dat de transportleiding mogelijk een aantal zwakke plekken heeft. Deze mogelijk zwakke leidingdelen zullen in maart 2019 preventief worden vervangen. Nedmag is tevens gestart met de voorbereidingen om de gehele toevoerleiding te vervangen. Naar verwachting zal dit in de eerste helft van 2020 worden gerealiseerd.
De provincie Groningen en Nedmag hebben aangegeven dat op 22 december 2018 in een ander deel van deze transportleiding ook een lekkage heeft plaatsgevonden. Deze lekkage is vrijwel direct waargenomen door de controlekamer van Nedmag, Naar schatting is er 100 tot 200 m3 zout water weggelekt.
Kunt u beamen dat Nedmag verantwoordelijk is voor haar leidingen en moet voorkomen dat er lekken ontstaan, ongeacht welk verkeer er over de weg rijdt en ongeacht de weersomstandigheden? Zo ja, kunt u verzekeren dat alle schade wordt verhaald op Nedmag en Nedmag alle schadekosten betaalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de oorzaken van dit soort incidenten beter te onderzoeken opdat deze in de toekomst kunnen worden voorkomen?
De provincie Groningen is bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie en activiteiten. Ik heb in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 aangegeven welke maatregelen genomen en gepland zijn met als doel herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen.
Het bericht dat de Raad van State zich heeft laten misleiden door het ministerie van I&W |
|
Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Hoogleraren: onjuist oordeel Raad van State over geluidsnormen Schiphol» en «Gerechtelijke dwaling over geluidsnormen Schiphol»?1 2
Ja.
Zijn er documenten die tegenspreken dat «door het oprekken van de huizennorm veel meer kan worden gevlogen rond Schiphol»? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Bij brief van 30 januari 2008 heeft de Minister het standpunt (her)bevestigd dat de aantallen in de gelijkwaardigheidscriteria moeten worden beschouwd als de uitkomst van een som en niet als absolute aantallen. In de brief uit mei 2007 is uitgebreid ingegaan op de manier hoe deze actualisatie is uitgevoerd. Beide brieven (en bijbehorende bijlagen) geven inzicht in het hoe en waarom van de actualisatie, de manier waarop het is uitgevoerd en het feit dat over de actualisatie altijd is gecommuniceerd richting uw Kamer.
De actualisatie laat zien dat de maximale geluidbelasting, ernstige hinder, ernstige slaapverstoring en veiligheidsrisico’s door het vliegverkeer van en naar Schiphol een grotere groep mensen en woningen raken dan daarvoor werd aangenomen. Dit verschil werd veroorzaakt door de actualisatie van het woningbestand en de grotere gebieden waarop de aangepaste criteria voor hinder en slaapverstoring van toepassing zijn. Specifiek voor het aantal gehinderde woningen is toen vastgelegd dat deze van 10.000 naar 10.800 zou stijgen door verbeterde modellering (binnen de 35 KE geluidscontour). Daarnaast is toen vastgesteld dat, door het gebruik van het nieuwe woningbestand en de toepassing van Europese Lden en Lnight geluidsmaten (in plaats van Ke en LAeq nacht) in combinatie met nieuwe dosis effectrelaties, de uiteindelijke norm 12.300 woningen binnen de 58 dB(A)Lden zou worden. Vervolgens is op verzoek van de Tweede Kamer door de toenmalige Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer door het Nationaal Luchtvaart- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) een contra-expertise uitgevoerd naar de wijze waarop de actualisering van de criteria voor gelijkwaardigheid heeft plaatsgevonden.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Van Egmond tegenspreken dat de Raad van State is uitgegaan van teksten die in de loop der jaren door het ministerie zijn verspreid? Zo ja, kunt u dat uitgebreid onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het inzicht van emeritus hoogleraren Van Egmond en Ale dat het aantal van 10.000 huizen een harde, definitieve norm was en niet de uitkomst van een rekensom? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Van Egmond tegenspreken dat die rekensom niet traceerbaar en niet navolgbaar is en dat deze niet eens bestaat? Zo ja, kunt u die rekensom en eventuele ondersteunende documenten hier noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de motie-Van ’t Riet c.s. (Kamerstuk 23 552, nr. 28) van 12 juni 1995 uitgevoerd?
In de motie staat dat de 10.000 woningen binnen de 35 KE zone als een harde grens voor de groei van het aantal vliegbewegingen op Schiphol moet zijn.
In het Kabinetsstandpunt Schiphol van 2006 staat opgenomen dat bij de actualisatie van de criteria zou worden vastgehouden aan de maximale hinder, geluidsbelasting, slaapverstoring en veiligheidsrisico’s. De aantallen behorend bij de gelijkwaardigheidscriteria moeten daarbij worden beschouwd als de uitkomst van een som en niet als absolute aantallen.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Van Gijzel tegenspreken dat de Raad van State zich de vraag niet heeft gesteld of de standaardnorm van 10.000 huizen wel wettelijk verankerd was? Zo ja, kunt u die betreffende documenten en passages hier noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Ale tegenspreken dat je het in juridische termen een dwaling zou kunnen noemen, omdat het een uitspraak is die is gedaan op grond van onjuist inzicht in hoe het probleem in elkaar zat? Zo ja, kunt u die betreffende documenten en passages hier noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uit Kamerstukken, inclusief de Planologische Kernbeslissing (PKB) van Schiphol, blijkt dat de norm van 10.000 woningen vastlag en niet zonder meer gewijzigd kon worden? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het toenmalige kabinet in het stuk liet opnemen dat voor wijziging van de norm een nieuwe, zware PKB-procedure doorlopen moest worden, met instemming van beide Kamers? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
In het Kabinetsstandpunt Schiphol staat opgenomen dat bij de actualisatie van de criteria zou worden vastgehouden aan de maximale hinder, geluidsbelasting, slaapverstoring en veiligheidsrisico’s. Deze bepaling is nog steeds van kracht.
Een PKB-procedure of wetswijziging is niet aan de orde omdat de aantallen in de gelijkwaardigheidscriteria moeten worden beschouwd als de uitkomst van een som en niet als absolute aantallen.
Klopt het dat die PKB-procedure nooit heeft plaatsgevonden? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een wetswijziging er, ondanks het wettelijk vastleggen van de norm van 10.000 huizen in 2002, nooit is geweest? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie van de heer Van Gijzel dat het oprekken van de norm buiten de wet staat en daarmee illegaal is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie van de heer Van Gijzel dat de norm van 10.000 huizen nog steeds van kracht is als standaardnorm van Schiphol? Zo nee, waarop baseert u dat precies?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, met betrekking tot de uitspraken in dit artikel, reflecteren op de ontwikkelingen op de woningmarkt? Zijn er in het verleden woningen gebouwd die mogelijk niet gebouwd hadden mogen worden?
De werking van de gelijkwaardigheidscriteria die in het verleden zijn vastgelegd representeren een bepaald beschermingsniveau voor de omgeving van Schiphol. Er is afgesproken dat de bescherming altijd gelijkwaardig of beter moet zijn dan de grenswaarden voor de criteria. Met de actualisatie van de criteria wordt er vastgehouden aan de maximale hinder, geluidsbelasting, slaapverstoring en veiligheidsrisico’s. Ook betekende de actualisering niet meer of minder groeiruimte voor de luchtvaart. Er zijn in dit opzicht dus ook geen woningen gebouwd die volgens de norm niet gebouwd hadden mogen worden.
Is deze truc vaker toegepast? Kunt u uitsluiten dat deze truc in de toekomst weer zal worden toegepast? Zo ja, waaruit blijkt dit en hoe is dit bestuurlijk of juridisch vastgelegd?
De Kamer is in het verleden geïnformeerd over de manier waarop actualisaties van de gelijkwaardigheidscriteria worden uitgevoerd. De Raad van State heeft inmiddels ook geoordeeld dat de manier waarop de actualisaties zijn uitgevoerd is toegestaan.
Het bericht dat er miljoenen liters pekelwater zijn weggelekt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat er miljoenen liters pekelwater zijn weggelekt?1
Ja.
Bent u vorige week al op de hoogte gebracht van deze lekkage? Wat vindt u er van dat het nieuws over deze lekkage pas nu naar buiten wordt gebracht?
De provincie Groningen is bevoegd gezag van deze Nedmag-installatie en Nedmag-activiteiten. De lekkage betreft geen mijnbouwactiviteit. Ik ben hierover niet specifiek geïnformeerd. Het is aan het bevoegd gezag en het bedrijf om een afweging te maken wat betreft het bekend maken van een incident. Ik vind het van belang dat de omgeving correct en snel wordt geïnformeerd.
Is er ook dieselolie vrijgekomen? Zo ja, hoeveel?
Nee, er is geen diesel gelekt. De transportleiding wordt gebruikt om gezuiverd zout water naar de Veenkoloniale Afvalwaterleiding (VKA) te transporteren. Via de VKA wordt het zoute water geloosd in het Eems Dollard Estuarium. Het gezuiverde zoute water bevat enkel zouten en deze hebben geen invloed op het ecosysteem aldaar.
Kunt u de gevolgen voor de omgeving omschrijven? Welke onderzoeken vinden er nu plaats?
Nedmag heeft na de melding van het Waterschap Hunze en Aa’s direct de fabriek stilgelegd. De sloten waarin het zoute water gelekt is, zijn ingedamd en leeggepompt. Nedmag heeft ook opdracht geven om een bodemonderzoek uit te voeren.
Het Waterschap Hunze en Aa’s heeft aangegeven dat naar aanleiding van de lekkage de peilbuizen extra gecontroleerd moeten worden en dat Nedmag de weggespoelde delen van een dam moet repareren. Nedmag heeft deze reparaties op 19 december 2018 laten uitvoeren.
De provincie Groningen heeft aangegeven dat Nedmag verantwoordelijk is voor het uitvoeren van onderzoek naar mogelijke verontreinigingen ten gevolge van de lekkages. De Omgevingsdienst Groningen zal het bedrijf aanschrijven om dit onderzoek uit te voeren. De resultaten van het onderzoek zullen door de provincie Groningen worden getoetst in het kader van het zorgplichtartikel in de Wet bodemscherming.
Accepteert u het dat de directeur de schuld geeft aan het zware verkeer en de lange droogte? Is Nedmag niet verantwoordelijk voor de veiligheid ook al zijn er veranderde omstandigheden? Betekent dit dat er meer problemen te verwachten zijn?
Nedmag is verantwoordelijk voor de transportleiding. Nedmag zal in overleg met de provincie Groningen moeten bepalen of de huidige transportleiding nog steeds voldoet. Nedmag heeft besloten om in maart 2019 mogelijk verzwakte delen van de transportleiding preventief te vervangen. Men heeft ook de voorbereidingen gestart om in 2020 de gehele transportleiding te vervangen.
Wat is de reactie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op deze lekkage? Wanneer zijn de leidingen voor het laatst gecontroleerd?
De transportleiding is geen onderdeel van de mijnbouwinstallatie. SodM heeft aangegeven dat zij geen toezichthouder is voor deze transportleiding.
De provincie Groningen is bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie en Nedmag-activiteiten. De Omgevingsdienst Groningen is toezichthouder. De Omgevingsdienst onderzoekt op dit moment het inspectieregime.
Nedmag heeft aangegeven dat het gebied waar de transportleiding doorheen loopt conform het Nedmag beheersplan voor ondergrondse leidingen één keer per jaar visueel wordt geïnspecteerd. De laatste inspectie door Nedmag heeft in juli 2018 plaatsgevonden. Er zijn toen geen bijzonderheden geconstateerd.
Waarom staat Nedmag nog niet onder verscherpt toezicht? Wanneer is er voldoende reden om Nedmag wel onder verscherpt toezicht te plaatsen? Wordt Nedmag nu onder verscherpt toezicht geplaatst?
Een bedrijf kan onder verscherpt toezicht worden geplaatst als het zich bewust onttrekt aan het toezicht of verzuimt om adequaat te reageren op incidenten en overtredingen.
De provincie Groningen is bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie en Nedmag-activiteiten. De provincie Groningen heeft aangegeven dat deze lekkages geen aanleiding zijn om Nedmag onder verscherpt toezicht te plaatsen.
Hoe en wanneer zijn omwonenden geïnformeerd? Wat doet u om de onrust bij omwonenden weg te nemen?
Na het incident heeft Nedmag de omwonenden via haar website en een persbericht geïnformeerd. Landeigenaren zijn door Nedmag persoonlijk op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Zoals eerder aangegeven heb ik geen rol bij deze lekkage. Het is aan Nedmag en aan het bevoegd gezag om de zorgen van de omwonenden zoveel mogelijk weg te nemen.
het bericht ‘Bodem zakt meer dan verwacht door droogte’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bodem zakt meer dan verwacht door droogte»?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat de Nederlandse bodem veel sneller zakt dan verwacht zoals nu uit de nieuwe bodemdalingskaart van het Nederlands Centrum voor Geodesie en Geo-Informatica (NGC) blijkt?
Bodemdaling van slappe bodems in de ondiepe ondergrond wordt in hoofdzaak veroorzaakt door belasting van de bodem met ophoogmaterialen, bebouwing en verkeer waardoor de bodem wordt samengedrukt en anderzijds door verlaging van grondwaterstanden waardoor de bodem uitdroogt, veenbodems door zuurstof worden afgebroken en de bodem inklinkt. Daarnaast kan bodemdaling van de diepe ondergrond plaatsvinden door mijnbouwactiviteiten. De oorzaak van de snellere bodemdaling zoals die zich in 2018 heeft voorgedaan is veroorzaakt door de lange periode van droogte waardoor het grondwater verder is uitgezakt. Deze extra bodemdaling doet zich dus voor in verdrogingsgevoelige gebieden zoals veengebieden en het rivierengebied.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de schade als gevolg van bodemdalingen tot 2050 ongeveer 22 mrd. euro zal kosten?
Deze inschatting is eind 2016 gemaakt door het Planbureau voor de Leefomgeving met de beleidsstudie «Dalende bodems, stijgende kosten». De studie laat zien dat bodemdaling in Nederland een steeds urgenter wordende opgave is en dat dit door klimaatverandering wordt versterkt. Het PBL heeft de maatschappelijke kosten tot 2050 berekend op ca. € 22 miljard. In stedelijk gebied kan de schade aan infrastructuur oplopen tot € 5,2 miljard en de schade aan funderingen tot € 16 miljard. In landelijk gebied kan de schade aan (water)infrastructuur en gebouwen oplopen tot ca. € 1 miljard en voor waterbeheer tot ca. 0,2 miljard.
Waar is de bodemdaling het sterkst? Wat zijn de verschillen in bodemdaling per oorzaak?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre ontstaat bodemdaling door een te lage grondwaterstand? Door welke factoren wordt de grondwaterstand beïnvloed? Welke invloed heeft menselijk handelen, bijvoorbeeld door beleid van waterschappen, op de grondwaterstand?
Naast bodembelasting is een lage grondwaterstand een belangrijke oorzaak van bodemdaling van slappe bodems. De grondwaterstanden variëren als gevolg van weersomstandigheden. Een langdurige periode van droogte kan grote gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Ook wordt de grondwaterstand beïnvloed door het peilbeheer van oppervlaktewateren, het reguleren van waterniveaus in sloten, door onderbemalingen, grondwateronttrekkingen en drainage van landbouwpercelen.
Welke afwegingen hanteren waterschappen bij het bepalen van een goede grondwaterstand? In hoeverre wordt schade aan bezittingen van particulieren betrokken in de afwegingen? Staat schade die ontstaat door bijvoorbeeld paalrot voldoende op het netvlies van de waterschappen?
Ten aanzien van het grondwater hebben meerdere overheidsorganen taken en verantwoordelijkheden. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van het regionaal watersysteem, waar het grondwater onderdeel van uitmaakt. Gemeenten hebben een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor de aan de grond gegeven bestemmingen, zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Ter uitvoering van deze taken nemen overheidsorganen besluiten of voeren zij feitelijke handelingen uit. Voorafgaand aan deze besluiten en handelingen dienen alle betrokken belangen in kaart te worden gebracht en zorgvuldig te worden afgewogen. Als een besluit of handeling schade kan veroorzaken aan bezittingen van particulieren, bijvoorbeeld doordat het paalrot veroorzaakt, dient dat bij deze afweging te worden betrokken.
Wat moeten mensen doen die schade ondervinden door bodemdaling? Kunnen zij waterschappen of andere overheden aansprakelijk stellen als zij schade ondervinden door besluiten van overheden die leiden tot verzakkende grond?
Schade door bodemdaling kan door natuurlijke oorzaken ontstaan, bijvoorbeeld door inklinking van de bodem of het uitzakken van grondwater door droogte, door het rechtmatig uitoefenen van een taak of bevoegdheid door een overheidsorgaan of door onrechtmatig handelen door de overheid.
Als de schade het gevolg is van rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer dan kan een benadeelde bij het betreffende overheidsorgaan een verzoek om nadeelcompensatie indienen. Als de schade wordt veroorzaakt door onrechtmatig handelen door de overheid, dan kan de benadeelde het betreffende overheidsorgaan aansprakelijk stellen via de civielrechtelijke weg, bijvoorbeeld op basis van artikel 6:162 Burgerlijk wetboek (onrechtmatige daad).
Grond- en gebouweigenaren hebben echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Huiseigenaren zijn in beginsel zelf verantwoordelijk voor de staat van de woning en het perceel. Eigenaren dragen zelf zorg voor een goede staat van gebouwen en treffen in dat kader zelf waterhuishoudkundige en/of bouwkundige maatregelen.
In dit kader wijs ik op het Fonds Duurzaam Funderingsherstel dat in 2017 op initiatief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ingesteld. Via dit fonds kunnen woningeigenaren goedkoop geld lenen voor noodzakelijk funderingsherstel. Bij problemen met funderingen zoals paalrot kan het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) huiseigenaren hierbij op weg helpen.
Gemeenten kunnen met gericht grondwaterpeilbeheer een ondersteunende rol spelen om het uitzakken van grondwaterpeilen en uitdroging en inklinking van de bodem in droge perioden te voorkomen. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is hiertoe door het KCAF een «Handleiding funderingsproblematiek voor gemeenten» opgesteld.
In hoeverre wordt schade door bodemdaling gedekt door gangbare woonverzekeringen? Bent u bereid met de verzekeraars in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat mensen niet blijven zitten met hun schade?
In hoeverre schade door bodemdaling wordt gedekt door gangbare woonverzekeringen is afhankelijk van de polisvoorwaarden. De polisvoorwaarden verschillen per verzekeraar, verzekerde, situatie en gebied. Voorwaarde voor het verstrekken van een verzekering is dat er ten tijde van het afsluiten dan wel verlengen van de verzekering sprake is van een onzeker voorval. Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat een vorm van verzekerbaarheid voor schade door bodemdaling in reeds bekende probleemgebieden – gelet op de huidige inzichten en reeds bekende informatie over bodemdaling in Nederland – daardoor over het algemeen niet voor de hand ligt. In gebieden die niet reeds bekend staan als probleemgebied is het zoals hiervoor is aangegeven afhankelijk van de polisvoorwaarden of schade door bodemdaling wordt gedekt. In algemene zin vindt over het risico van onverzekerbaarheid overleg plaats met de sector. Dit heeft ook uitdrukkelijk de aandacht van de sector. Zo publiceert het Verbond jaarlijks de solidariteitsmonitor om inzichtelijk te maken hoe de spreiding in de premie zich ontwikkelt en in hoeverre consumenten verzekerbaar blijven. Het is echter wel aan de verzekeraars om te beoordelen wanneer nog sprake is van een onzeker voorval.
Wat kunnen mensen doen om te voorkomen dat zij schade ondervinden door bodemdaling en een lage grondwaterspiegel?
Met het open en groen houden van tuinen en percelen en het gebruik van waterdoorlatende bestrating kunnen perceeleigenaren een belangrijke bijdrage leveren aan het vasthouden van water in de bodem en het aanvullen van grondwatervoorraden. Daarnaast kunnen zij in overleg gaan met de gemeente om te kijken of en op welke wijze met gericht grondwaterpeilbeheer schade door bodemdaling en lage grondwaterstanden kan worden voorkomen.
De veiligheid van slimme gasmeters |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de veiligheid van slimme gasmeters?1
Ja.
Klopt het dat er nog steeds slimme gasmeters in omloop zijn die niet aan de veiligheidseisen voldoen? Zo ja, om hoeveel meters gaat het?
In het SodM-rapport staat dat er nog meters in het net zijn die niet aan de specificatie-eisen voldoen die daarvoor staan. Het gaat om slimme gasmeters met een te korte schroefdraad en slimme gasmeters met een lijmverbinding die niet aan de voorschriften voldoen. Er zijn, zo staat in het SodM-rapport, nog 4 slimme gasmeters met een lijmverbinding die niet voldoet in het net. Deze zijn inmiddels vervangen.
Daarnaast vermeldt het rapport dat er nog 1.745 slimme gasmeters met een te korte schroefdraad in het net zijn. Deze adressen zijn al meerdere malen aangeschreven, en er is meerdere malen aangebeld bij de bewoners met het doel om de slimme gasmeters te vervangen. De netbeheerders schrijven nogmaals de bewoners aan om een afspraak met hen te maken om de meters zo snel mogelijk te vervangen. Tevens zullen ze aanbellen bij de bewoners met het aanbod om de meters te vervangen. Streven van de netbeheerders is om dit in januari 2019, uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019, te hebben afgerond en er zoveel mogelijk te hebben vervangen. SodM houdt er toezicht op.
Er zijn sinds het uitkomen van het SodM-rapport nieuwe slimme gasmeters geplaatst. Uit een batch van 39.000 van deze nieuwe gasmeters is inmiddels bij 30 meters is geconstateerd dat er een defect was. De netbeheerder heeft dit gemeld bij SodM. Deze 30 meters zijn niet in het net geplaatst. De batch wordt momenteel onderzocht. Pas als de kwaliteit is bevestigd, wordt tot verdere plaatsing overgegaan. Als de kwaliteit niet kan worden bevestigd, dan worden geplaatste meters in overleg met SodM zo snel mogelijk vervangen. SodM houdt toezicht op de veiligheid en krijgt daar vanaf 1 januari 2019 meer bevoegdheden voor.
Zie ook vraag 10.
Deelt u de mening dat mensen erop moeten kunnen vertrouwen dat de slimme gasmeter die zij in huis hebben veilig is?
Ja.
Op welke wijze gaat ervoor gezorgd worden dat alle gasmeters die niet voldoen aan de veiligheidsnormen zo snel mogelijk vervangen worden?
SodM krijgt per 1 januari 2019 meer bevoegdheden om als de veiligheid in het geding is handhavingsbevoegdheden in te kunnen zetten. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de veiligheid van de slimme gasmeter geborgd is?
De aanbevelingen in het rapport van SodM zorgen dat de veiligheid van de slimme gasmeter beter geborgd gaan worden. Er zijn aanbevelingen op de verschillende stappen in het proces, van de inkoop tot het vervangen van slimme gasmeters.
De ingangscontrole, de controle die de regionale netbeheerder uitvoert bij de levering van de slimme gasmeters, moet beter. Ik ben het met de aanbeveling van SodM eens dat er een branche brede norm moet worden ontwikkeld die, naast de eisen die worden gesteld aan de conventionele gasmeter, moet worden uitgebreid met expliciete veiligheidscontrolepunten gerelateerd aan de slimme gasmeter. Netbeheer Nederland kijkt nu naar de mogelijkheden hiervoor. SodM houdt toezicht op de veiligheid.
Verder geeft het SodM-rapport aan dat de huidige registratiesystematiek niet geschikt is om de veiligheid van de slimme gasmeters doorlopend en real-time in de gaten te houden. Netbeheer Nederland kijkt naar mogelijkheden om het inzicht te vergroten in eventuele veiligheidsproblemen. Hier hoort ook bij dat SodM tijdig op de hoogte wordt gehouden van problemen met de slimme gasmeter.
In het SodM-rapport staat dat van bepaalde typen slimme gasmeters niet is gegarandeerd dat deze na 20 jaar nog veilig zijn. Netbeheer Nederland onderzoekt hoe de levensduur van slimme meters in de gaten kan worden gehouden en dat meters met een kortere levensduur dan 20 jaar op tijd worden vervangen.
In het rapport wordt door SodM geadviseerd om over de controle van de kwaliteit van het installeren van slimme gasmeters bij de verschillende netbeheerders afspraken te maken. Netbeheer Nederland zal dit vormgeven.
Bent u van mening dat er, zoals SodM aangeeft, een branchebrede norm moet komen die naast de eisen die aan de conventionele gasmeter worden gesteld, moet worden uitgebreid met expliciete veiligheidscontrolepunten gerelateerd aan de slimme gasmeter? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met brancheorganisatie Netbeheer Nederland om te benadrukken dat het van groot belang is dat klanten goed geïnformeerd worden over de veiligheid van producten die zij afnemen van netbeheerders, dat het cruciaal is dat netbeheerders veiligheidsmanagementsystemen goed toepassen en dat netbeheerders alles in het werk moeten stellen om ervoor te zorgen dat onveilige of onbetrouwbare meters per direct vervangen worden?
Ja, dit overleg vindt reeds plaats.
Zijn er nog andere modellen slimme gasmeters die door productiefouten een soortgelijk risico opleveren als de Landis en Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie)?
Ik verwijs naar de slimme gasmeters die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarnaast is op 19 november jl., conform procedure hiervoor, aan SodM en Kiwa gemeld dat circa 159 slimme gasmeters G4/G6 van de fabrikant Itron niet gasdicht konden worden geïnstalleerd. Het aanbieden van deze slimme gasmeters is na ontdekking door de netbeheerder per direct gestaakt. Het merendeel van de slimme gasmeters uit deze groep is inmiddels uit het net gehaald en vervangen. De resterende slimme gasmeters van deze groep worden voor de Kerst 2018 vervangen. SodM houdt toezicht op de veiligheid.
Daarnaast zijn bij klanten van Enexis lekkende gasmeters aangetroffen. SodM heeft aangegeven dat deze niet voldoen aan de veiligheidseisen. Enexis gaat uit voorzorg zo snel mogelijk alle 50.000 slimme gasmeters uit de batch vervangen, in samenspraak met SodM. Enexis heeft klanten hierover geïnformeerd. Enexis werkt samen met andere netbeheerders, die extra slimme gasmeters op voorraad hebben, zodat de meters snel vervangen kunnen worden. SodM houdt er toezicht op. De uitrol van de slimme meter komt hierdoor niet in gevaar.
SodM heeft in een recent rapport aangegeven dat netbeheerders de controle op gasmeters vóór montage moet verbeteren. EZK steunt SodM hierin, want de veiligheid van gasmeters staat voorop. EZK geeft SodM per 1 januari extra bevoegdheden om te handhaven (zie ook vraag 10).
Kunt u ingaan op de aanbevelingen van het SodM uit het rapport over de veiligheid van slimme gasmeters en aangeven op welke wijze deze opgevolgd zullen worden?
De veiligheid van de slimme meters moet voorop staan. Ik onderschrijf de aanbevelingen van SodM. Zie ook het antwoord bij vraag 5. SodM verbindt aan de uitvoering van de aanbevelingen, richting de netbeheerders, verbindende termijnen. Deze termijnen worden door SodM actief bewaakt en zo nodig wordt op basis van de nieuwe bevoegdheden handhavend opgetreden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat SodM handhavingsbevoegdheden moet krijgen om gevaarlijke gasmeters te verwijderen als Netbeheerders dat verzuimen te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
SodM krijgt door de wijziging van de Gaswet in de wet Voortgang Energie Transitie (wet VET) per 1 januari 2019 ruimere bevoegdheden om handhavend op te treden, waaronder ook het opleggen van een last onder dwangsom aan de netbeheerder. Het is een taak van de netbeheerder om meters op te hangen of te verwijderen.
Het stimuleren van kleinschalige windprojecten |
|
Tom van der Lee (GL), Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66) |
|
Kent u de nota «Krimp in geïnstalleerd windvermogen op land» (RVO, 2016)1 waarin wordt gewezen op het verdwijnen van windmolens die vervolgens niet meer worden vervangen omdat dit economisch niet meer aantrekkelijk is?
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze nota?
Maximaal 1.330 MW van het geïnstalleerde vermogen kan gesaneerd worden in de periode tot 2020. De sanering biedt ook kansen, doordat het ruimte kan creëren voor een nieuwe generatie turbines waarmee veel meer energie kan worden opgewekt. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn reactie op deze notitie ((Kamerstuk 33 612, nr. 65) aan uw Kamer toegezegd dat aan de RVO gevraagd zal worden voortaan in de monitor «Wind op land» ook aandacht te schenken aan de voorgenomen sanering van oude windturbines. In de monitor Wind op land 2017, die ik u met mijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 33 612, nr. 68) heb doen toekomen, is rekening gehouden met de (door de provincies) voorziene sanering van bestaande windturbines.
Welke andere redenen hebben gemeenten om niet toe te staan dat solitaire molens vervangen worden?
De redenen waarom een gemeente (en/of provincie) vervanging van solitaire molens niet toestaat kunnen zeer uiteenlopen. Meestal heeft dit te maken met landschappelijke overwegingen, waarbij er een voorkeur is voor opstellingen in lijnen die aansluiten bij landschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld wegen of dijken. Daarnaast hangt dit vaak ook af van de situatie ter plaatse en gebruik van de locatie in relatie tot de directe omgeving. Meerdere provincies hebben hier specifiek beleid voor geformuleerd.
Deelt u de mening dat het, in het licht van het in het energieakkoord opgenomen doel om 6.000 Megawatt aan wind op land te realiseren, wenselijk is dat ook solitaire molens met draagvlak een kans krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u hiervoor mogelijkheden?
Met de provincies is in het kader van het Energieakkoord de afspraak gemaakt dat zij voldoende ruimte beschikbaar stellen voor in totaal 6000 MW wind op land. Het is aan de provincies om binnen die afspraak conform de Wro ruimtelijke afwegingen te maken, waarbij ook de wenselijkheid of onwenselijkheid van solitaire molens aan de orde kan komen. Het is niet aan mij om in die provinciale ruimtelijke afweging te treden.
Kent u het rapport «Kosten kleinschalige windprojecten (SDE+)» (ECN, 2017)?2 Kunt u hierop een reactie geven?
Ja, dit rapport is mij bekend. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van de motie van het lid Vos over de stimulering van kleinschalige windprojecten (Kamerstuk 31 239, nr. 229). Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 4 juli 2017 over de tweede openstelling van de SDE+ (Kamerstuk 31 239, nr. 261) een reactie gegeven op het rapport en de genoemde motie. In deze reactie, waar ik mij bij aansluit, wordt geconcludeerd dat plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande turbines ook in gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden veelal goed mogelijk is met gebruikmaking van de bestaande SDE+. Uit het onderzoek van ECN blijkt dat er pas knelpunten ontstaan bij ashoogtes onder 60 meter. Verder blijkt uit dit onderzoek dat er voor kleinere windmolens met lagere ashoogtes significant meer subsidie per geproduceerde kWh nodig is. Dit is niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef.
Klopt de constatering dat het door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voorgestelde basisbedrag voor middelgrote windturbines veelal lager ligt dan dat van het basisbedrag voor bijvoorbeeld zon-PV, waardoor subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie juist dalen? Zo nee, waarom niet?
De basisbedragen zoals berekend in het onder vraag 5 genoemde rapport liggen inderdaad lager dan de voor het jaar 2017 in de SDE+ opgenomen maximale basisbedragen voor Zon-PV. Dat betekent echter niet dat daardoor de subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie zouden dalen. Zoals in de brief van 4 juli 2017 is aangegeven is er bij toepassing van het reguliere in de SDE+ opgenomen maximale basisbedrag voor windturbines significant minder subsidie nodig om eenzelfde hoeveelheid duurzame energie op te wekken, dan bij toepassing van een specifiek hoger tarief voor kleinere windturbines.
Ik teken hierbij aan dat ECN in haar rapport basisbedragen heeft berekend voor ashoogten van respectievelijk 40 tot 50 meter en 50 tot 60 meter. Dit zijn typische ashoogtes voor windturbines met een vermogen van 800 kW tot 1 MW.
Deelt u de opvatting dat gezien de hogere kosteneffectiviteit van deze turbines het de moeite waard is om nader te onderzoeken of het gewenst is projecten op basis van middelgrote windturbines door middel van een apart SDE+ tarief te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik ben van mening dat een verhoging van het basisbedrag niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef. Het in de SDE+ opnemen van een categorie met een hoger tarief voor middelgrote windturbines zal er immers toe leiden dat het realiseren van de met de provincies afgesproken doelstelling van 6000 MW windenergie hogere kosten met zich mee zou brengen. Daarnaast is het wenselijk om locaties die geschikt zijn voor windmolens zo efficiënt mogelijk te benutten, juist om het aantal locaties dat nodig is te beperken. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief van 4 juli 2017.
Erkent u dat de onzekerheid over de Postcoderoosregeling zorgt voor investeringsonzekerheid rondom kleinschalige windprojecten, zoals het Buurtmoleninitiatief in Herbaijum? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik erken dat het voor projecten in voorbereiding belangrijk is om zo goed en zo snel mogelijk inzicht te hebben in het stimuleringskader dat zal gelden op het moment dat hun project in productie zal gaan. De postcoderoosregeling in zijn huidige vorm zal in elk geval blijven bestaan tot 2020. Voor de periode daarna onderzoek ik of aangesloten kan worden bij de opvolger van de salderingsregeling.
Kunt u al nader toelichten wat de toekomstige «terugleversubsidie» zou kunnen betekenen voor de businesscase voor turbines tot één megawatt?
Momenteel ben ik nog aan het uitwerken hoe de opvolger van de salderingsregeling eruit zal komen te zien. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
De besluiten en het proces rondom de rol van biomassa en de duurzaamheidscriteria binnen het Klimaatakkoord |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is de huidige stand van zaken van het proces rondom biomassa zoals beschreven in de kabinetsappreciatie op de dwarsdoorsnijdende thema’s van het Klimaatakkoord?1
In de kabinetsappreciatie is aangegeven dat het kabinet een vertaling van de Visie Biomassa 2030 maakt naar de voorstellen die door de verschillende sectoren in het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord zijn gedaan. Deze vertaling diende als input voor de tafels en heeft zijn beslag gekregen in het ontwerp van het Klimaatakkoord. Alle partijen die betrokken zijn bij de tafels leverden hier een bijdrage aan.
Wordt er op dit moment in het kader van het Klimaatakkoord gesproken over biomassa? Welke organisaties zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke onafhankelijke partij wordt gevraagd om een advies te geven over een duurzaamheidskader voor biomassa? Wat is de exacte opdracht aan deze partij? Wat is de planning van dit advies?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Het kabinet laat als eerste stap een technisch/inhoudelijk voorstel voor duurzaamheidscriteria ontwikkelen. Deze opdracht zal in overeenstemming met de geldende aanbestedingsprocedures worden gegund. Daarna zal de SER worden verzocht te adviseren over een uniform duurzaamheidskader. Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wie beslist uiteindelijk over de duurzaamheidscriteria? Beslissen hier milieuorganisaties over mee? Zullen deze zelfde duurzaamheidscriteria ook gelden voor biokerosine die wordt ingezet onder het Corporate BioFuel Programme?
Het kabinet beslist over de duurzaamheidscriteria voor biomassa. Het is belangrijk dat deze op draagvlak kunnen rekenen bij betrokken partijen en door hen ook goed toegepast kunnen worden. Daarom vindt het kabinet afstemming met alle relevante partijen, zoals gebruikers van biomassa en milieuorganisaties, van belang. De stakeholders zullen worden betrokken bij het opstellen van de duurzaamheidscriteria voor biomassa en tevens bij de advisering over draagvlak en uitvoerbaarheid.
Het is de ambitie van het kabinet dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam is. De nog te ontwikkelen duurzaamheidscriteria zijn bedoeld om in principe van toepassing te zijn op alle biomassa en alle toepassingen (ongeacht gestimuleerd of niet), voor zover bestaande juridische kaders daar nog niet in voorzien. Voor de implementatie van de duurzaamheidscriteria zal per stroom moeten worden bezien op welke wijze en met welke fasering dit kan. Voor stromen waar juridische vastlegging wenselijk is, moet worden bekeken of en hoe dit kan.
Biokerosine die in Nederland wordt ingezet moet voldoen aan de duurzaamheidseisen van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (RED). De biokerosine die ingezet wordt in het KLM Corporate Biofuel Programme wordt gecertificeerd door de Roundtable on Sustainable Biomaterials, een duurzaamheidsysteem dat nog strengere sociale en milieucriteria hanteert dan de Richtlijn vereist.
Op welke manier wordt er over de prioritering van biomassa besloten? Wanneer wordt dit besluit aan de Kamer gestuurd?
In de Visie Biomassa 2030 (Kamerstuk 33 043, nr. 63) is de prioritering die het kabinet voorstaat reeds verwoord. Het gaat daarbij om hoogwaardige toepassingen in de economische sectoren waar weinig alternatieven zijn. Daarbij wil het kabinet dat biomassa zo lang mogelijk in de keten wordt gehouden om CO2 zo langdurig mogelijk vast te leggen en dat biomassa door middel van bioraffinage en recycling meervoudig gebruikt wordt (cascadering).
Op basis hiervan zijn de tafels gekomen tot het ontwerp van het klimaatakkoord dat voor doorrekening naar de planbureaus is. Dit ontwerp heb ik uw Kamer op 21 december jl. toegestuurd.
Hoeveel beslag wordt er door de klimaattafels gelegd op biomassa, gemeten in petajoules?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in zijn analyse van het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 216) becijferd tot welk extra beslag op biomassa het voorstel kan leiden. Het PBL komt op circa 340–570 PJ voor het jaar 2030.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het algemeen overleg Klimaat en energie dat op 29 november 2018 is gepland plaatsvindt?
Dit is helaas niet gelukt.
Gestapelde mijnbouw naar aanleiding van het bericht 'Expertmeeting' moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Expertmeeting» moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag»?1
Ja.
Kunt u, gelet op de op 9 oktober 2018 door u gepubliceerde brief aangaande uw plannen voor een landelijke regeling voor de afhandeling van mijnbouwschade, toelichten wat dit gaat betekenen voor mensen met schade waarvan niet duidelijk is of deze door gaswinning uit het Groningenveld of door andere mijnbouw is veroorzaakt?
Wanneer het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt aangenomen en in werking treedt, is het IMG bevoegd tot de afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging door aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg (hierna: gaswinning uit het Groningenveld). De behandeling van schade door bodembeweging als gevolg van overige mijnbouwactiviteiten wordt belegd bij de Commissie Mijnbouwschade (in oprichting).
Zodra beide instanties operationeel zijn, kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Zo nodig zal de ontvangende instantie de schadeclaim geheel of gedeeltelijk overdragen aan de bevoegde instantie. In alle gevallen zal dit leiden tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim.
Per wanneer moet deze commissie mijnbouwschade operationeel moet zijn?
Zo snel mogelijk. Ik streef ernaar nog dit jaar een hiertoe strekkend wetsvoorstel in procedure te brengen.
Ik verwacht dat het landelijk schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden al wel in maart 2019 beschikbaar zal zijn. Vanaf dat moment zal dit, in combinatie met de huidige procedure voor schadeafhandeling via de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), vooruitlopend op genoemde Mijnbouwwetwijziging al bijdragen aan een verbeterde schadeafhandeling.
Klopt het dat voor de schade door gaswinning uit het Groningenveld een omgekeerde bewijslast geldt, maar dat voor schade op dezelfde plek door andere mijnbouw dit principe niet geldt?
Het klopt dat voor schade door gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden geldt, maar dat dit voor schade op dezelfde plek door een andere mijnbouwactiviteit niet geldt. Het wettelijke bewijsvermoeden dat geldt voor fysieke schade aan gebouwen en werken door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, is gerechtvaardigd omdat deze gaswinning in korte tijd heeft geleid tot een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen de bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld de schadeoorzaak is. Gezien de ernst en omvang van de situatie is deze van een geheel andere orde en daarom niet vergelijkbaar met de gevolgen van andere mijnbouwactiviteiten in Nederland. Dat geldt ook voor andere mijnbouwactiviteiten in Groningen. Voor deze andere mijnbouwactiviteiten zal, ook in Groningen, van geval tot geval een onafhankelijke deskundige instantie moeten beoordelen of de schade door bodembeweging (mede) het gevolg is van een specifieke mijnbouwactiviteit.
Ik vind het niet te rechtvaardigen om in Groningen voor schade door bodembeweging als gevolg van een andere activiteit dan de gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden te laten gelden. Overigens laat dit onverlet dat eventuele schade als gevolg van bodembeweging door de zoutwinning in Groningen ook vergoed dient te worden.
Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat ook bij schade door zoutwinning de omkering van de bewijslast moet gelden?2
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat deze mensen alsnog te maken krijgen met meerdere loketten? Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat er geen sprake zou moeten zijn van meerdere loketten voor het afhandelen van schade door mijnbouw?
Er komen straks twee loketten, het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. De schadeproblematiek rond de gaswinning uit het Groningenveld is, zoals nader toegelicht in het antwoord 4 en 5, zo specifiek dat deze – in tegenstelling tot de andere mijnbouwactiviteiten – een apart loket rechtvaardigt. Bij het inrichten heb ik oog voor goede afstemming/samenwerking zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden.
Krijgt de provincie een formele rol in de besluitvorming hierover?3
De provincie heeft geen formele rol gehad in de besluitvorming binnen het kabinet over het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. Wel is er doorlopend overleg met de provincie Groningen. Ook is bij de voorbereiding van de besluitvorming en wetgeving de zienswijze van de provincie betrokken en heeft de provincie, evenals andere betrokken partijen, de gelegenheid om te reageren op voornemens voor wetgeving in het kader van de consultatie van nieuwe wetsvoorstellen.
Is het geografisch af te bakenen op welke plekken schade zowel door gaswinning uit het Groningenveld als door andere mijnbouw kan ontstaan? Zo ja, om welk gebied of om welke gebieden gaat het? Zo nee, waar moeten mensen met schade waarvan niet duidelijk is door welke mijnbouw dit is ontstaan zich straks melden? Wie zal vaststellen welke mijnbouwer verantwoordelijk is?
Nee, dit is in het grensgebied van het Groningenveld niet precies geografisch af te bakenen. Deze beoordeling vindt plaats door het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat verschillende mijnbouwers, die onder verschillende schaderegelingen vallen, naar elkaar gaan wijzen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 zal ik bij het inrichten van beide loketten oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden. Juist door de instelling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie mijnbouwschade wordt voorkomen dat mijnbouwondernemingen naar elkaar gaan wijzen. Deze loketten beoordelen de schadeclaim en het recht op en de hoogte van de schadevergoeding onafhankelijk van de betrokken mijnbouwonderneming, die daar dus geen invloed op heeft.
Hoe wilt u garanderen dat de schadeafhandeling in gebieden met gestapelde mijnbouw, waarbij het Groningenveld betrokken is, snel en rechtvaardig verloopt?
Bij het inrichten van beide loketten zal ik oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat de schadeafhandeling snel en rechtvaardig zal verlopen.
Hoe lang mag de afhandeling van schade door mijnbouw duren? Wilt u daar een maximumtermijn aan verbinden? Vindt u het redelijk om te verplichten dat schade binnen zes maanden na melding afgehandeld moet zijn?
Het streven is om schadeclaims zo snel mogelijk af te handelen. Of dit lukt binnen een termijn van zes maanden is mede afhankelijk van de complexiteit van de desbetreffende schadeclaim en het totaal aantal schadeclaims dat op enig moment afgehandeld moet worden. De afhandeling van een schadeclaim dient in alle gevallen zorgvuldig te gebeuren.
Welke juridische mogelijkheden staan open voor inwoners met schade door gestapelde mijnbouw?
Zodra beide instanties operationeel zijn kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of door een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit geldt ook voor bewoners die het vermoeden hebben dat er sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van gestapelde mijnbouw. Indien nodig zal de ontvangende instantie na behandeling de resterende schadeclaim overdragen aan de bevoegde instantie. Dit leidt in alle gevallen tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim. Als de schademelder het oneens is met het besluit dan staat tegen beslissingen van beide loketten rechtsbescherming open.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door zoutwinning in het verleden zijn gemeld?
Uit gegevens van de TCBB blijkt dat in de afgelopen 10 jaar er alleen in het jaar 2011 rond de zoutwinning Borgercompagnie en Tripscompagnie 20 schademeldingen bij de TCBB zijn gedaan.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door gaswinning in het verleden zijn gemeld?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), en wanneer het wetsvoorstel IMG is aangenomen en in werking treedt het IMG, behandelt schadeaanvragen die gerelateerd zijn aan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Daarbij is geen specifiek gebied afgebakend. Dit betekent dat er ook niet te zeggen valt in welke plaatsen gestapelde mijnbouw plaatsvindt. Het overzicht van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning kunt u in antwoord op vraag 15 vinden.
Kunt u voor elke gemeente in Groningen aangeven hoeveel schademeldingen door de bevingen er reeds hebben plaatsgevonden sinds de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012?
De TCMG behandelt aanvragen voor schadevergoeding die zijn gemeld sinds 31 maart 2017 door gaswinning uit het Groningenveld en gasopslag Norg. Daarvoor handelde de NAM schademeldingen voor meldingen uit het Groningenveld af.
Appingedam
4.861
1.029
5.890
Delfzijl
9.187
1.702
10.889
Groningen
16.155
6.421
22.576
Het Hogeland
17.711
3.676
21.387
Loppersum
5.773
1.878
7.651
Midden-Groningen
21.204
3.390
24.594
Oldambt
1.251
565
1.816
Pekela
59
56
115
Stadskanaal
15
8
23
Veendam
509
419
928
Westerkwartier
1.328
407
1.735
Westerwolde
46
31
77
Hoeveel schademeldingen zijn er, meer specifiek, geweest in het dorp Kiel Winneweer sinds 2012 na een beving, en sinds de beving bij Huizinge voor de toenmalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren, die per 1 janauri 2018 zijn gefuseerd tot de gemeente Midden-Groningen?
Informatie over meldingen op gemeenteniveau kunt u in antwoord op vraag 15 vinden. Actuele informatie over meldingen op gemeenteniveau bij de TCMG kunt u ook op haar website vinden. Sinds 2012 zijn er vanuit Kiel-Windeweer 289 aanvragen voor schadevergoeding gedaan.
Wat is het bedrag dat sinds 2012 aan mijnbouwschadevergoeding is uitgekeerd door de NAM en aanverwante partijen als het Centrum Veilig Wonen aan inwoners van plaatsen met gestapelde mijnbouw en alleen betreffende de gaswinning in de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren?
Dat geldbedrag is mij niet bekend.
Kunt u, gezien het antwoord op Kamervragen waarbij de toenmalige Minister van Economische Zaken aangaf dat wanneer bij inspectie het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling, aangeven welke onderhandelingen er zijn geweest vanuit de NCG met Nedmag ten aanzien van de indringende situatie in en rondom Kiel Winneweer en wat daarvan het resultaat is geweest?4
Tot de instelling van de TCMG op 31 januari 2018 vervulde de NCG een bemiddelde rol bij complexe schade. In 2016 is NCG gestart met gesprekken met bij mijnbouw betrokken organisaties over de afhandeling van schademeldingen waarbij sprake is van meerdere schadeoorzaken, de zogenoemde complexe schadegevallen.
In 2016 en 2017 zijn diverse gesprekken gevoerd tussen NCG en Nedmag over de afhandeling van complexe schadegevallen. De afstemming over de werkwijze is als gevolg van de instelling van de TCMG niet geformaliseerd. Wel zijn er werkafspraken gemaakt. Vooruitlopend op de uiteindelijke werkwijze is afgesproken dat bij een complexe schadebehandeling door NCG waarbij Nedmag mogelijk wordt genoemd, NCG hierover contact opneemt met Nedmag. Een dergelijke situatie heeft zich tot op heden niet voorgedaan.
Nedmag wint overigens zout in Borgercompagnie en in Tripscompagnie. Er wordt geen zout gewonnen in Kiel-Windeweer. Nedmag is voornemens om op termijn in het gebied tussen Kiel-Windeweer en Zuidlaarderveen een nieuwe zoutwinningslocatie aan te leggen, maar het vergunningentraject hiervoor is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voorkomen van schade beter is dan schade «genezen» (repareren)? Is het gelet hierop zinvol de gestapelde mijnbouw zo snel mogelijk te staken en (ook) een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen?
Zoals uiteengezet in antwoorden op de vragen 6 en 13 is de omvang van schade door gestapelde mijnbouw beperkt. Daarom acht ik het niet nodig om gestapelde mijnbouw te staken of een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen.
Het nieuws dat een lek in de persleiding van FrieslandCampina tienduizenden vissen het leven heeft gekost |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drie kilometer Berkel opgegeven: geen levende vis te bekennen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat door een lek in een persleiding, gebruikt door FrieslandCampina, tienduizenden vissen een verstikkingsdood zijn gestorven?2
Inderdaad heeft een lek in de persleiding die afvalwater van FrieslandCampina transporteert naar de waterzuivering in Zutphen, geleid tot grootschalige vissterfte in de Berkel als gevolg van zuurstofgebrek. Het precieze aantal dode vissen is mij niet bekend. Gelukkig kon een aanzienlijk aantal vissen gered worden dankzij de inzet van vissers, vrijwilligers en medewerkers van Waterschap Rijn en IJssel.
Klopt de berichtgeving dat er bijna een week is gepasseerd tussen de constatering van het lek (4 november) en het oplossen van het lek (10 november)?3
Het klopt dat er tussen het constateren van een lagere druk in de leiding en het omleiden van de afvalwaterstroom vijf dagen zat. In de tussentijd heeft het waterschap het lek opgespoord en maatregelen genomen om de gevolgen van het lek voor het waterleven in en om de Berkel zoveel mogelijk te beperken.
De tijd die er lag tussen constatering en maatregelen aan de leiding zelf, heeft te maken met de ondergrondse ligging ervan. Toen duidelijk was dat er een probleem was met de leiding, moest eerst de breuk gevonden worden. De 17 km persleiding ligt op een diepte van ongeveer 1,5 meter onder maaiveld, niet overal in begaanbaar terrein. Het traject moest veelal lopend geïnspecteerd worden. Ter plekke van de breuk ligt de leiding nog dieper, op 3,25 meter onder maaiveld, in verband met een zinker onder het Twentekanaal. De lozing bevond zich op een slecht bereikbare plaats en uitte zich als een moerassig gebied met een zwarte vlek in de Berkel; niet als een stroompje of spuitende fontein wat men misschien zou verwachten bij een persleiding. Er zijn dan ook geen meldingen van omwonenden of passanten geweest die ontdekking hadden kunnen versnellen.
De omleiding en later de reparatie konden pas plaatsvinden nadat de locatie drooggelegd was door het grondwater weg te pompen (bemaling).
Nadat de calamiteit was geconstateerd heeft het waterschap eerst een benedenstroomse stuw omhoog gezet (stuw Hoge Weide), om verspreiding van de verontreiniging naar benedenstroomse stuwpanden te minimaliseren. Vanaf woensdagochtend zijn er pompen geplaatst die het verontreinigde water uit de Berkel in een oud baggerdepot pompen. Vanaf donderdagavond 8 november kwam er daardoor geen water meer over de stuw Hoge Weide en verspreidde de verontreiniging zich niet meer naar benedenstroomse stuwpanden. Tegelijk is er schoon water uit het Twentekanaal in de Berkel gelaten, om de vervuiling benedenstrooms te verdunnen. Ook zijn er beluchters geplaatst om het zuurstofgehalte weer zo snel mogelijk te herstellen.
Kunt u aangeven waarom het tot zaterdag 10 november duurde voordat er een omleiding voor de afvalwaterstroom is gerealiseerd?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom gewacht is tot donderdagmiddag 8 november om in overleg te treden over het redden van vissen terwijl op dinsdagochtend 6 november al geconstateerd werd dat vissen te lijden hadden onder het ongewoon lage zuurstofniveau?
Zie antwoord op vraag 5.
Had naar uw mening de massale vissterfte voorkomen kunnen worden als eerder was begonnen met het overplaatsen van vissen? Kunt u aangeven waarom daartoe niet eerder besloten is? Zo nee, waarom niet?
Toen de calamiteit ontdekt werd, was er al sprake van vissterfte. Het waterschap heeft daarna maatregelen genomen om het eiwitrijke (zuurstofloze) water te isoleren van de rest van de Berkel, zuurstof en vers water in de rest van de Berkel te laten stromen en vissen over te plaatsen. Hierdoor konden veel vissen gered worden. Zie ook antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven waarom woensdagochtend wel besloten werd boeren en omwonenden te adviseren hun dieren niet te laten drinken uit de Berkel maar niet besloten werd de dieren in de Berkel te beschermen?
Kunt u aangeven op welk moment daadwerkelijk begonnen is met het vangen en in veiligheid brengen van de vissen?
Zie antwoord op vraag 5
Wat is de verwachte levensduur van een persleiding zoals deze? Klopt het dat de persleiding in dit geval slechts vijf jaar oud is?5 Waren er eerder problemen met de persleiding?
De persleiding, die van Borculo via Lochem naar Zutphen loopt, is nu zes jaar oud en is ontworpen op een levensduur van 50 jaar. Er waren geen eerdere problemen.
Klopt het dat de persleiding in beheer is van het Waterschap Rijn en IJssel en bij vergunning gebruikt wordt door FrieslandCampina?6
Nee. De persleiding is aangelegd vanwege waterkwaliteitsdoelen voor de Berkel; bij de uitbreiding van de zuivelfabriek in Borculo is gekozen om afvalwater niet te zuiveren in de voormalige zuivering Borculo (die loosde op de Berkel) maar in de rioolwaterzuivering Zutphen (die loost op de IJssel). Toen is ook de zuivelfabriek in Lochem op de leiding aangesloten. De persleiding is in eigendom en beheer van het waterschap. Het waterschap zuivert het restwater van Friesland Campina. De leiding wordt dus niet bij vergunning gebruikt door Friesland Campina.
Is het mogelijk dat de druk in de persleiding te hoog is opgevoerd? Zo ja, bent u bereid dat te onderzoeken?
De oorzaak van de breuk wordt momenteel onderzocht. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Wie is verantwoordelijk voor het regelen van de druk in de persleiding?
Dat is het waterschap.
Wie is verantwoordelijk voor de ontstane milieuschade? Worden de volledige kosten verhaald op de verantwoordelijke partij? Behelst dat ook de kosten die noodzakelijk zijn voor het herstellen van de flora en fauna?
De verantwoordelijkheid en de mogelijkheid om kosten te verhalen van de schade en vervolgschade kunnen pas worden bepaald wanneer het onderzoek naar de oorzaak is afgerond.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor de flora en fauna in het reservoir waar het afvalwater momenteel naar omgeleid wordt? Kunt u garanderen dat het afvalwater niet via het grondwater alsnog benedenstrooms bij de stuw Hoge Weide komt?
Bent u bekend met de lekkage een jaar geleden bij de FrieslandCampina fabriek in Lochem waarbij salpeterzuur vrijkwam en ernstige bodemverontreiniging ontstond?7
Het afvalwater is naar een oud baggerdepot van Rijkswaterstaat geleid, waar geen negatieve consequenties te verwachten zijn voor flora en fauna, noch voor het grondwater.
Wat zeggen deze twee incidenten met een groot nadelig effect op het milieu volgens u over het veiligheidsbeleid in deze fabriek? Wordt naar uw mening voldoende aandacht besteed aan de veiligheid?
De twee incidenten staan los van elkaar, en verschillen qua verantwoordelijkheden en bevoegd gezag. De huidige calamiteit wordt nog geëvalueerd. Uitspraken of conclusies over veiligheid kunnen hier dus niet uit getrokken worden.
Wanneer was er voor het laatst een veiligheidsinspectie bij de fabrieken in Lochem en Borculo? Wat waren de conclusies en aanbevelingen destijds?
Zowel Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) als Waterschap Rijn en IJssel voeren inspecties uit bij het bedrijf, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Beiden geven aan geen aandachtspunten te hebben geconstateerd die de huidige calamiteit hadden kunnen voorzien.
Kunt u aangeven waarom heemraad Frank Wissink het beeld schetst dat de keuze bestond uit óf een voortdurende lozing van afvalwater met bijbehorende milieuschade óf het tijdelijk stilleggen van de productie met als gevolg milieuschade vanwege melkveehouders die overtollige melk lozen?8
Ik kan niet spreken voor dhr. Wissink. Zijn boodschap was in mijn ogen vooral bedoeld om aan te geven dat het stilleggen van de productie veel tijd in beslag neemt en om de consequenties van lang stilleggen van het bedrijf te benadrukken. In praktijk heeft het waterschap snel gehandeld om de schade zoveel mogelijk te beperken. Zie ook de antwoorden op 3, 4, 5, 19 en 20.
Bestaat en bestond er geen mogelijkheid om in het geval van een calamiteit de productie tijdelijk stil te leggen zonder dat daardoor milieuschade ontstaat?
Het al dan niet stilleggen van de productie is niet aan mij maar aan het bevoegd gezag in samenspraak met het bedrijf. Het gaat hier om een persleiding die afvalwater transporteert van twee fabrieken van FrieslandCampina (Lochem en Borculo). Volledig stilleggen van de afvoer van afvalwater is in verband met het volcontinu proces van beide fabrieken niet eenvoudig en kost 72 uur. De grootste milieuschade is in de eerste 24 uur na het ontstaan van de lekkage ontstaan, voordat het lek was gelokaliseerd.
De maatregelen die het waterschap heeft genomen om de schade te beperken en het afvalwater om te leiden, samen met de vermindering van de lozing die FrieslandCampina verzorgde door onderdelen van de productie stil te leggen, maakten volledig stilleggen van de productie niet nodig.
Voor conclusies over de te leren lessen uit deze calamiteit wacht ik de evaluatie van het waterschap af.
Het lozen van melk door veehouders is inderdaad verboden en de situatie dat melk overtollig werd heeft zich niet voorgedaan.
Acht u het wenselijk dat een situatie blijft voortbestaan waarbij het tijdelijk stilleggen van de productie in één of twee fabrieken elders milieuschade oplevert? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om in het geval van een calamiteit milieuschade te voorkomen? Klopt het dat het lozen van overtollige melk door veehouders verboden is? Hoe groot acht u daarmee het risico op milieuschade door lozingen van overtollige melk?
Zie antwoord vraag 19.
Bestond er geen mogelijkheid de productie in Lochem en Borculo stil te leggen en de melk elders te verwerken gezien het feit dat FrieslandCampina ook zuivelfabrieken heeft in Maasdam, Rotterdam, Leeuwarden, Veghel, Limmen, Drachten, Beilen, Bedum, Den Bosch, Noordwijk, Born, Balkbrug, Dronrijp, Gerkesklooster, Lutjewinkel, Marum, Rijkevoort, Steenderen, Wolvega, Workum, Leerdam, Meppel, Veghel en Nuenen?
Zoals bij vraag 19 en 20 aangegeven, is de grootste schade ontstaan aan het begin van de calamiteit. Stilleggen van de productie, afvoeren van afvalwater per vrachtwagen of verwerken van melk op andere locaties zijn weliswaar mogelijk, maar zijn ingewikkeld en kosten (veel) tijd.
Kunt u aangeven welke overwegingen ten grondslag lagen aan het besluit van het Waterschap Rijn en IJssel om de productie niet stil te leggen?
Zie antwoord op vragen 19 en 20
Bent u van mening het Waterschap op de juiste gronden heeft besloten de FrieslandCampina fabrieken niet stil te leggen en het lozen van 400.000 liter afvalwater per uur te gedogen?
Er was in dit geval geen sprake van gedogen. Van een gedoogsituatie is sprake als een bestuursorgaan overtredingen van bepaalde wettelijke voorschriften besluit niet te vervolgen. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest; het waterschap heeft er alles aan gedaan om de situatie zo snel mogelijk op te heffen en de gevolgen te beperken. Zie verder het antwoord op vragen 19 en 20.
De plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland bij Oudemirdum en het bericht «Waarom de industrie welkom is in een kwetsbaar natuurgebied in Friesland»?1
Ja, ik ben hier bekend mee. De initiatiefnemer is al meer dan 10 jaar hiermee bezig via een open communicatieproces met de omgeving, inclusief meerdere inspraakavonden en een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van de bekende natuurorganisaties, visserij en recreatievaart vertegenwoordigd waren. Dit stond los van de formele inspraak waar mensen gebruik van hebben kunnen maken.
Wie is primair verantwoordelijk voor de besluitvorming hierover, het Rijk, de provincie of de gemeente?
De betrokken overheden hebben allen een eigen verantwoordelijkheid:
Is voldoende meegewogen dat de zandwinning volgens verschillende natuurorganisaties grote gevolgen heeft voor de natuur in de omgeving en ook voor het aangezicht en dus de recreatiewaarde van het gebied?
Deze aspecten zijn meegenomen in de MER en de passende beoordeling. Zie ook vraag 4. Met betrekking tot vragen over hinderaspecten zoals zicht, geluid en licht is aangegeven dat al deze aspecten ten behoeve van de vergunningaanvragen en het bestemmingsplan zijn onderzocht. Bij het indienen van de aanvragen zijn deze aspecten beoordeeld. Het werkeiland ligt op een aantal kilometer uit de kust. Vanaf de kust zijn alleen de grote contouren van het eiland zichtbaar. Details zullen niet zichtbaar zijn. Er is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld waaraan het werkeiland moet voldoen. Het transport van het uit de IJsselmeerbodem gewonnen zand gebeurt met schepen. De aanwezigheid van schepen op het IJsselmeer is een normale waarneming. Aspecten als geluid en licht zijn beschreven in de MER. Voor geluid is er ook nog een geluidsonderzoek uitgevoerd dat onderdeel is van de vergunning. Daarnaast zijn er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen voor o.a. geluid.
Naar mijn mening heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen voor de waarde van dit Natura2000-gebied en de beschermde vogelsoorten die voedsel zoeken tot een bodemdiepte van 5 meter, als de bodem wordt afgegraven tot een diepte 60 meter?
De voorgenomen ontwikkeling heeft effect op de aanwezige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Omdat op voorhand significante effecten niet zijn uit te sluiten, is, conform de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, een Passende Beoordeling uitgevoerd. De Passende beoordeling is opgesteld in het kader van de vergunningaanvraag voor de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming én toetst de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De impact van het eiland op (de omgeving van) het IJsselmeer moet zo beperkt mogelijk blijven. Daarom is een zorgvuldige locatiekeuze uitgevoerd en wordt een groot aantal effect beperkende maatregelen in het voornemen geïntegreerd en wordt aan het werkeiland al bij de aanleg ruimte toegevoegd voor landschappelijke inpassing. Specifiek heeft de provincie gekeken of het aanleggen van een werkeiland gevolgen heeft voor watervogels zoals de kuifeend en de fuut. Ook is gekeken naar eventuele gevolgen voor de vissen in het IJsselmeer. De provincie vindt dat het project voldoet aan de Wet natuurbescherming en heeft daarom een «verklaring van geen bedenking» (instemming) afgegeven aan gemeente De Fryske Marren, op grond van de wet natuurbescherming.
Waarom is niet gekozen voor een locatie die veel minder schadelijke gevolgen heeft voor de natuur?
Het rijksbeleid is om zandwinning zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in grote rijkswateren. Uit onderzoek blijkt dat het zand in de Noordzee weinig geschikt is als basis voor industriezanden. Bovendien heeft het Noordzeezand als aanvullend probleem dat volledige ontzilting noodzakelijk is. Tenslotte is gebleken dat de kostprijs bij inzet van Noordzeezand minimaal drie keer zo hoog is dan alle andere alternatieven. Ook de benutting van IJsselmeerzand heeft een hoge kostprijs vergeleken met de oorspronkelijke landlocaties. Mede omdat landlocaties op termijn vrijwel niet meer beschikbaar zullen zijn, is de aanvraag van Smals voor het IJsselmeer ingediend, in lijn met het rijksbeleid.
Royal Smals IJsselmeer BV heeft uitgebreid geologisch onderzoek uit laten voeren. Daaruit blijkt dat de huidige locatie zowel t.a.v. de belangen van de stakeholders als met betrekking tot de zandkwaliteit zeer geschikt is. Provincie Fryslân was in een toetsende rol betrokken, voor de Wet natuurbescherming (zie vraag 4). De provincie heeft per brief bevestigd dat het initiatief planologisch in overeenstemming is met de provinciale verordening ruimte.
Wat is het plan voor herstel van natuur en (onderwater-)landschap na afloop van het ontginnen van die 217 hectare over 30 jaar, als we nu al grond tekort komen om de huidige zand-, klei- en grindputten te verondiepen? In hoeverre is de schaal en duur van dit project in lijn met het uitgangspunt, dat bij de planvorming voor ontginning ook het plan voor herstel bekend moet zijn?
Royal Smals IJsselmeer BV is verantwoordelijk voor de ontmanteling en het afgraven van het eiland. Dit wordt in de watervergunning die Rijkswaterstaat verleent vastgelegd. Door de zandwinning ontstaat een put met een oppervlakte van 218 ha en met taluds aflopend naar een diepte van ca 60 meter. De ontgrondingsvergunning legt geen verplichting op voor het opvullen van deze zandwinput maar voorziet wel in monitoring van de effecten en schrijft een nazorgplan voor. Indien de monitoringsresultaten daar aanleiding toe geven kan Rijkswaterstaat ingrijpen en aanvullende maatregelen, waaronder het opvullen van de zandwinput, voorschrijven.
Wat zijn de gevolgen voor de waterwinning van drinkwater in de regio?
De effecten van de zandwinning op de waterkwaliteit zijn uitgebreid in de MER behandeld en in de watervergunning beoordeeld. Conclusie is dat door de zandwinning geen of verwaarloosbare effecten op de drinkwaterkwaliteit te verwachten zijn, ook in tijden van droogte zoals in de afgelopen zomer. De waterkwaliteit maakt onderdeel uit van de watervergunning die door Rijkswaterstaat wordt verleend. Om de kwaliteit van het drinkwater te blijven waarborgen is het monitoren van het water onderdeel van het project en voorgeschreven in de watervergunning. PWN en Rijkswaterstaat zijn van mening dat geen of verwaarloosbare effecten te verwachten zijn van de zandwinning op de drinkwatervoorziening.
Zou u bereid zijn om met de provincie Fryslân in gesprek te gaan? Zo ja, kunt u in dat gesprek benadrukken dat een brede afweging noodzakelijk is waarbij de economische belangen, natuurbelangen en het maatschappelijk draagvlak noodzakelijk zijn voor een gedragen besluit?
Naar mijn mening zijn alle partijen zorgvuldig en transparant omgegaan met de vereiste procedures. Ik zie daarom geen aanleiding om met provincie Fryslân in gesprek te gaan.
Het ontwerp instemmingsbesluit gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en het ontwerp omgevingsvergunning Spijkenisse-Oost |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden? Klopt het dan ook dat het huidige winningsplan is gebaseerd op een inschatting van waar het gas en water zich bevindt?1
Ja, het klopt dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden. Het gasveld Spijkenisse-Intra is gelegen tussen de gasvelden Spijkenisse-West en Spijkenisse-Oost, waaruit al sinds 2006 aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn. In het winningsplan Spijkenisse-Intra wordt ervan uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van dit gasveld vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van deze beide andere velden.
Zal er eerst een proefboring plaatsvinden alvorens verdere besluiten worden genomen? Zo ja, zal het gaswinningsplan indien nodig worden aangepast aan de hand van die proefboring?
Uit de eerste boring wordt informatie verkregen over de omvang van het gasvoorkomen, de hoeveelheid mogelijk te winnen aardgas en de druk in het voorkomen. Deze eerste boring is dan ook aan te merken als een proefboring. Als de uitkomsten uit de proefboring vergelijkbaar zijn met de verwachtingen uit het winningsplan, dan is er geen noodzaak om het winningsplan aan te passen en kan op grond van het bestaande instemmingsbesluit gas worden geproduceerd. Als de uitkomsten uit de proefboring leiden tot grotere verwachte omgevingseffecten, bodemdaling en seismisch risico ten opzichte van het winningsplan, dan zal NAM een aangepast winningsplan moeten indienen, waarop een nieuw instemmingsbesluit moet worden genomen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van gaswinning in dit gebied? Zal de gaswinning effect hebben op de kwaliteit van het grondwater? Zal de gaswinning geluidshinder veroorzaken? Zo ja, in hoeverre zullen omwonenden daar last van hebben?
In het winningsplan worden de effecten van de verwachte bodembeweging beschreven en beoordeeld. NAM zal periodiek de bodemdaling meten volgens het meetplan. Daarmee wordt nagegaan of de verwachtingen in het winningsplan en daarmee de langetermijneffecten moeten worden bijgesteld. Er zijn geen effecten te verwachten op de kwaliteit van het grondwater door de beschreven bodembeweging. Bij de winning van aardgas uit het veld Spijkenisse-Intra wordt gebruikgemaakt van de reeds bestaande winningsinstallatie. Het geluidsaspect van de winningsinstallatie is meegenomen in de beoordeling van de omgevingsvergunning en daaraan zijn voorschriften gesteld. Bij het uitvoeren van de boring wordt een (tijdelijke) geluidsmuur gebouwd, om geluidshinder te minimaliseren. Als de gaswinning plaatsvindt, wordt door geluidsmetingen en, zo nodig, berekeningen gecontroleerd of aan de in deze vergunning gestelde voorschriften wordt voldaan.
Zullen de omwonenden goed worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de gaswinning, gezien het feit dat de gaswinning zal gaan plaatsvinden in een dichtbevolkt gebied?
Op 25 september 2018 is een informatiemarkt gehouden in Spijkenisse waar medewerkers van het Ministerie van EZK, NAM, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO aanwezig waren om vragen te beantwoorden en informatie en toelichting te geven op de voorgenomen gaswinning en de mogelijke gevolgen daarvan. Naast de communicatie rond de ter inzage legging van deze besluiten, werk ik ook aan een verdere verbetering in de communicatie over mijnbouwactiviteiten. In mijn brief naar aanleiding van de toezeggingen in het AO mijnbouw van 11 oktober 2018 ga ik hier nader op in.
Hoe zal worden bepaald of verzakkingen in de toekomst het gevolg zijn van natuurlijke bodemdaling of gaswinning, gezien het feit dat er al veel bodemdaling in het gebied plaatsvindt? Zullen er nulmetingen plaatsvinden? Zo ja, wanneer en met welke regelmaat?
Medewerkers van het Landelijk Loket Mijnbouwschade kunnen een indiener van een schadeclaim ondersteunen bij het vinden van de juiste route om duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van schade en een schadevergoeding. Dit loket begeleidt de melder en kan ervoor zorgdragen dat bijvoorbeeld de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) een uitspraak doet over de oorzaak van de schade. Deze loket- en beoordelingsfunctie zullen in de toekomst geïntegreerd worden in de landelijke Commissie Mijnbouwschade, zie ook het antwoord op vraag 6.
Volgens een bij SodM ingediend meetplan voert de NAM bodemdalingsmetingen uit. Daarnaast worden in het winningsgebied Spijkenisse geofoons met versnellingsmeters geplaatst om de gevolgen van de gaswinning te monitoren. Aanvullend moet de NAM een plan van aanpak opstellen voor een bouwkundige opname waarin zij, na overleg met de gemeente, een representatieve selectie maken van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Het opstellen van dit plan van aanpak is vastgelegd in een voorschrift in het besluit waarop gehandhaafd kan worden door SodM.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse? Zo nee, waarom niet? Deelt u ook de mening dat de omwonenden beter moeten worden ingelicht over die gevolgen en hoe zij zullen worden gecompenseerd indien er incidenten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u hiervoor zorgdragen?
De mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse worden op basis van de Mijnbouwwet en -regelgeving inzichtelijk gemaakt in het winningsplan en getoetst door onder andere SodM, TNO en de Mijnraad. Bij het uitbrengen van het instemmingsbesluit met het winningsplan worden ook deze onderliggende adviezen van SodM, TNO en de Mijnraad openbaar gemaakt. Toetsingsgronden zijn onder andere veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan bouwwerken en infrastructuur.
Met mijn brief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137), heb ik u geïnformeerd over de nadere uitwerking van mijn voornemen om naar aanleiding van het advies van de Tcbb te komen tot een uniforme landelijke en onafhankelijke beoordeling en afhandeling van mogelijke mijnbouwschade. Dit schadeprotocol, dat ik in maart 2019 verwacht, en het werk van het Landelijk Loket Mijnbouwschade zal ik te zijner tijd breed onder de aandacht brengen van de gemeenten en omwonenden. Als er schade ontstaat door de gaswinning, dan dient de NAM – op basis van de aansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – deze te vergoeden.