Het bericht ‘Samenwerkende overheden brengen advies aan minister uit over Zuid-West 380kV hoogspanningsverbinding’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Samenwerkende overheden brengen advies aan Minister uit over Zuid-West 380kV hoogspanningsverbinding»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de doorsnijding van het Natura 2000-gebied Brabantse Wal, met de bovengrondse tracévarianten (projectboek 3, uitwerkingsgebied 3)2niet conform het traceringsprincipe «zo veel als mogelijk voorkomen van nieuwe doorsnijdingen van het landschap» is, wat bij de totstandkoming van het voorkeurtracé is gehanteerd?3
In 2017 heeft mijn voorganger de samenwerkende overheden gevraagd om een integraal advies te geven over alle alternatieven en varianten die ten behoeve van het kiezen van een voorgenomen tracé in kaart waren gebracht. De samenwerkende overheden hebben bij het opstellen van hun advies de volgende criteria gehanteerd:
Op basis van een integrale effectenanalyse (feitelijk overzicht van de gevolgen van de alternatieven en varianten op milieu, nettechniek, kosten en omgeving) van TenneT, een advies van de Commissie m.e.r. en het advies van de samenwerkende overheden heeft mijn voorganger ervoor gekozen het door de samenwerkende overheden voorgestelde tracé te volgen. Hij heeft u hierover bij brief van 7 juli 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 29 023, nr. 217). Het bovengrondse deel door de Brabantse Wal maakte onderdeel uit van het advies van de samenwerkende overheden. Dat is het resultaat geweest van een brede afweging waarin meerdere aspecten zijn gewogen. Het is daarbij helaas zelden zo dat een tracéalternatief op alle aspecten gunstig uitpakt, maar dat betekent niet dat een traceringsuitgangspunt niet is gehanteerd.
Bent u bekend met het feit dat het gevolg van de bovengrondse tracévarianten is dat er onvermijdelijk 120.000 tot 200.000 m2 aan cultuurhistorisch Natura 2000-bosgebied voor een nieuwe doorsnijding weggekapt moet worden?
Deelt u de mening dat met deze varianten de substantiële negatieve invloed op de omgeving hierdoor eerder toegenomen dan kleiner is geworden ten opzichte van het beoogde bovengronds voorkeurtracé? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het feit dat ondergronds traceren al in 2017 als oplossingsrichting is voorgelegd voor het bovengronds knelpunttracé in uitwerkingsgebied 3?4
Bent u bekend met de huidige ondergrondse oplossing in de buisleidingstraat die is uitgewerkt voor het voorafgaande deeltracé in uitwerkingsgebied 2?5 Deelt u de mening dat met eenzelfde ondergrondse oplossing in uitwerkingsgebied 3 de grootschalige aantasting van het betreffende Natura 2000-bosgebied eenvoudig voorkomen kan worden?
Bent u bekend met het feit dat zowel TenneT als LSNed hebben aangegeven mogelijkheden te zien om dit voor uitwerkingsgebied 3 te kunnen realiseren?6
Bent u bekend met het feit dat de kosten van de in 2017 onderzochte ondergrondse oplossingsrichting (variant Brabantse Wal-Bergen op Zoom) ver onder het gemiddelde lagen?7 Zo ja, deelt u de mening dat de aanleg van een ondergronds tracé in de buisleidingenstraat efficiënter en korter is dan de eerder onderzochte ondergrondse oplossingsrichting?
Het klopt dat tracévarianten verschillend kunnen scoren op milieueffecten (waaronder landschap en natuur), nettechniek, kosten en omgeving (waaronder leefomgevingskwaliteit). Om die reden is dit voor alle varianten in kaart gebracht zodat deze aspecten in onderlinge samenhang kunnen worden gewogen. De keuze voor het voorgenomen tracé in 2017 heeft plaatsgevonden op basis van een brede afweging. Datzelfde zal gelden voor de keuze uit de varianten uit Projectboek 3. Ten behoeve van die afweging zijn de effecten van alternatieven en varianten op milieu (waaronder landschap en natuur), nettechniek, kosten en omgeving (waaronder leefomgevingskwaliteit) in kaart gebracht. Voor uitwerkingsgebied 3 Bergen op Zoom ben ik voornemens het advies van de samenwerkende overheden voor nader onderzoek op te volgen (zie het antwoord op de vragen 3 tot en met 7).
Deelt u de mening dat een ondergronds tracé in de buisleidingenstraat op het gebied van leefbaarheid, natuur en landschap significant beter scoort dan elke andere tracévariant voor uitwerkingsgebied 3? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het feit dat de ondergrondse variant een breed draagvlak geniet onder bewoners, omwonenden alsmede de gemeenteraad en betrokken organisaties?8 Zo ja, bent u bekend met het feit dat binnen enkele weken al ruim 27.000 belanghebbenden middels het ondertekenen van een petitie9 kenbaar hebben het ondergrondse alternatief steunen?
Ja.
Bent u bereid om als alternatief voor de massale bomenkap in het Natura 2000-gebied duurzaam te investeren in het ondergronds tracé in de bestaande, daarvoor bestemde, infrastructuur van de buisleidingenstraat? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 3 tot en met 7.
Bent u bereid om daarmee de onrust in het gebied op de kortst mogelijke termijn weg te nemen door direct te besluiten voor uitwerkingsgebied 3 het ondergrondse tracé in de buisleidingenstraat definitief op te nemen in het Rijksinpassingsplan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de inschatting dat grootschalige bomenkap niet in overeenstemming is met de recente uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?10 Zo nee, waarom niet?
Voor de kap van bomen is een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming vereist. Bij de aanvraag en de verlening van de vergunning zal rekening moeten worden gehouden met de uitspraak van de Raad van State.
Het bericht dat er gevaarlijke stoffen zijn gelekt bij twee chemiebedrijven in Delfzijl |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Noord dat er giftige stoffen zijn gelekt bij twee chemiebedrijven in Delfzijl?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja.
Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en moeten alle maatregelen nemen om de veiligheid te borgen en ongevallen te voorkomen. Overheden zien erop toe dat bedrijven de wet- en regelgeving naleven. Daarnaast richt ik me in het programma Duurzame Veiligheid 2030 samen met overheden, wetenschap en industrie op het voorkomen van dit soort ongevallen. Het kan echter nooit uitgesloten worden dat ongewone voorvallen of incidenten zich voordoen.
Deelt u de mening dat, ondanks dat de veiligheidsregio zegt dat er voor de omgeving geen gevaar is, omwonenden zich wel erg onveilig moeten voelen na het zoveelste incident bij het chemiepark? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen om de zorgen te verminderen of weg te halen?
Ik begrijp dat omwonenden zich zorgen maken wanneer zich incidenten voordoen op het chemiepark. Als de omwonenden goed geïnformeerd worden en de incidenten adequaat door bedrijven en hulpdiensten worden afgehandeld, waardoor er geen gevaar voor de omgeving is, kan dat naar mijn mening zorgen wegnemen. Volgens gegevens van de omgevingsdienst Groningen en de Veiligheidsregio ging het in deze twee gevallen om interne incidenten waarbij er geen gevaar voor omwonenden was. Ook heeft het chemiepark via haar website informatie over deze incidenten gedeeld. Op de website wordt gecommuniceerd over bijzondere voorvallen die kunnen leiden tot zorgen bij omwonenden.
Kunt u een overzicht maken van de incidenten met gevaarlijke stoffen in het chemiepark Delfzijl? Bij hoeveel van die incidenten is er gevaar geweest voor de omgeving?
In de bijlage2 is een overzicht van de omgevingsdienst Groningen opgenomen van de ongewone voorvallen met gevaarlijke stoffen van de bedrijven op het Chemiepark Delfzijl in 20193, welke gemeld zijn bij de omgevingsdienst. Uit de gemelde ongewone voorvallen worden voorvallen, waarbij een duidelijk hoorbaar alarm uitgaat, de bedrijfsbrandweer wordt gealarmeerd en aanvullende maatregelen4 kunnen worden genomen, bestempeld als bijzonder voorval. Deze voorvallen worden op de website van het Chemiepark vermeld, omdat het alarm duidelijk hoorbaar is in de omgeving en aanleiding zou kunnen zijn voor vragen of opmerkingen. De omgevingsdienst of chemiepark zelf plaatsen over het algemeen zo snel mogelijk na de alarmering een bericht op social media en naderhand (binnen 24 uur) verschijnt een uitvoeriger bericht op de website.
Bij geen van de ongewone voorvallen in 2019 is sprake geweest van gevaar voor de omgeving. De effecten van de voorvallen waren in twee gevallen merkbaar buiten de inrichting: de incidenten op 7 en 11 maart bij BioMCN. Dit betrof in beide gevallen het in werking treden van veiligheden van de fabriek waarbij stoffen via een fakkel worden verbrand. Dit is een onderdeel van een aanwezige veiligheidsvoorzieningen en heeft naar behoren gewerkt.
Wie houdt er toezicht bij welk Lubrizol? Wie houdt er toezicht bij Teijin Aramid? Wie is de toezichthouder bij overige chemisch bedrijven in dat chemiepark? Kunt u dit ook weergeven in het overzicht van vraag drie?
Bij alle chemische bedrijven op het Chemiepark Delfzijl is de provincie Groningen het bevoegd gezag, ook bij Lubrizol en Teijin Aramid (Brzo-bedrijf). De uitvoering van dit toezicht is gemandateerd aan de Omgevingsdienst Groningen. Voor het Brzo toezicht wordt nauw samengewerkt met de inspectiepartners: Veiligheidsregio Groningen, Veiligheidsregio Noord en Inspectie SZW. Daarnaast is op bepaalde onderdelen ook regelmatig contact met de ILT.
Wanneer zijn deze bedrijven voor het laatst gecontroleerd? Voldeden ze toen aan de veiligheidsvoorschriften?
Voor Lubrizol geldt dat inspectie heeft plaatsgevonden op grond van de Wabo op 11 juni 2019. Daaruit is geen strijdigheid gebleken met de omgevingsvergunning. Er is in de toezichtsbrief die later is verzonden wel een waarschuwing gegeven voor het niet tijdig melden van het incident dat op 20 juni 2019 plaatsvond.
Voor Teijin Aramid geldt dat controle heeft plaatsgevonden op grond van de Wabo op 5 maart 2019. Daarbij zijn geen overtredingen vastgesteld. Tevens heeft Brzo-inspectie plaatsgevonden op 24 en 25 april 2019 en zijn geen overtredingen vastgesteld.
Kunt u aangeven op welke wijze het milieu is belast en welke maatregelen zijn getroffen om deze belasting te beperken tot de betrokken fabrieksterreinen?
Bij beide incidenten is het effect beperkt tot het fabrieksterrein zelf. Bij Teijin Aramid ontstond tijdens werkzaamheden een lekkage, waardoor een zoutzuuroplossing vrijkwam. De bedrijfsbrandweer is ingezet om emissie naar de omgeving te voorkomen. Ook is de belasting beperkt door waterschermen te gebruiken. Ook bij Lubrizol was geen sprake van milieubelasting buiten de inrichting. Het bedrijf beschikt over een installatie voor chloorvernietiging waar zo nodig chloorgas van het productiegebouw naartoe wordt geleid. Bij het incident op 20 juni heeft dit veiligheidssysteem goed gefunctioneerd en is het vrijgekomen product in het gebouw gebleven en via deze chloorvernietigingsinstallatie onschadelijk gemaakt.
Het ontbreken van draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de raadsleden van S!N, een lokale samenwerking tussen D66, PvdA en GroenLinks, over het ontbreken van draagvlak voor de aardgaswinning onder de Waddenzee?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraak van de raadsleden dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt en dat het onbegrip over de plannen enorm is?
Ik begrijp dat de effecten van de gaswinning in Groningen hebben geleid tot grote bezorgdheid over gaswinning elders in Nederland en met name ook in het Waddengebied. De gaswinning onder de Waddenzee is, onder strikte randvoorwaarden, toegestaan. De effecten hiervan worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie Gaswinning Waddenzee, waarbij tot nu toe nog steeds is gebleken dat deze gaswinning niet heeft geleid tot enige schade aan de natuurwaarden in de Waddenzee. Daarnaast zijn per 1 januari 2017 in de Mijnbouwwet nog extra restricties opgenomen voor mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied.
Bij het beoordelen van winningsplannen en het aanvragen van vergunningen volg ik een procedure waarbij advies wordt gevraagd aan SodM, TNO, de decentrale overheden, de Tcbb en de Mijnraad. Alleen als blijkt dat de effecten van de gaswinning beperkt blijven en niet leiden tot schade voor mensen, de natuur of gevolgen voor de waterkwaliteit, kan ingestemd worden met een winningsplan of kan een vergunning worden verleend.
Waarop baseert u dat het bestuurlijk draagvlak broos is aangezien de provincie Fryslân heeft aangeven tegenstander te zijn van gaswinning onder de Waddenzee en de raadsleden aangeven dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt?
Ik realiseer mij dat bestuurders in het gebied, onder andere in het Fries Manifest, hebben aangegeven tegen gaswinning in het gebied te zijn. Tegelijkertijd is in het Fries manifest ook aangegeven dat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de Nederlandse energievoorziening. Tegen deze achtergrond en gegeven het feit dat besluitvorming over gaswinning een nationale bevoegdheid is, heb ik gesproken over een broos draagvlak. Het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak is in juridische zin geen weigeringsgrond bij het al dan niet doorgaan van projecten op het gebied van de energievoorziening.
Erkent u dat er verschil is tussen deelname aan het omgevingsproces en steun voor de voorgenomen gaswinning? Herkent u het in de brief geschetste beeld dat lokale participatie slechts plaatsvind als poging om de schade beperkt te houden?
Ik herken het geschetste beeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat deelname aan het omgevingsproces niet gezien mag worden als instemming met de voorgenomen gaswinning? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners het gevoel hebben dat besluitvorming over de gaswinning reeds heeft plaatsgevonden, nu in het omgevingsproces voornamelijk gesproken wordt over de wijze waarop een deel van de opbrengsten kunnen terugvloeien naar de omgeving?
Ik kan mij dat gevoel voorstellen. Mijn ambtenaren hebben ook van begin af aan aangegeven dat het op grond van de bestaande wetgeving en binnen de wettelijke kaders het kabinet de taak heeft gaswinning, indien veilig, mogelijk te maken. In het geval van de gaswinning bij Ternaard is de afspraak gemaakt dat de uitkomsten van het omgevingsproces een plek krijgen in de uiteindelijke besluitvorming. Dit is naar verwachting dit najaar aan de orde.
Kunt u bevestigen dat een voorkeur voor gaswinning met terugvloei van inkomsten in plaats van gaswinning zonder terugvloei van inkomsten niets zegt over het draagvlak voor de gaswinning zelf?
Ik kan dat bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het vaststellen van draagvlak niet alleen gebeurt in de stuur- en werkgroepen? Bent u bereid de omwonenden middels een enquête de expliciete vraag voor te leggen of zij gaswinning in het gebied steunen of niet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak in juridische zin geen weigeringsgrond. Wel wil ik met een zorgvuldig omgevingsproces en met de werk- en stuurgroepen en het bestuurlijk overleg de zorgen adresseren en de uitkomsten van dit proces een serieuze plek te geven in mijn besluiten over de gaswinning.
Ik ben niet bereid om voor projecten op het gebied van de energiewinning door middel van een enquête onder de bevolking het draagvlak vast te stellen.
Kunt u aangeven, aangezien u in de beantwoording van de eerdere vragen stelde dat in het omgevingsproces verkend werd onder welke voorwaarden de gaswinning acceptabel zou zijn, welke randvoorwaarden opgesteld zijn? Kunt u bevestigen dat het «hand aan de kraan»-principe een van die randvoorwaarden is?2
Uiteraard is het «hand aan de kraan»-principe voor een nieuwe gaswinning onder de Waddenzee een van de randvoorwaarden. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee. Verdere randvoorwaarden zijn onder andere dat er duidelijkheid bestaat over de effecten van de eventuele gaswinning, en dat er afspraken zijn tussen de operator en de omwonenden over het voorkómen van ongewenste effecten, over het meten en monitoren van effecten, het nemen van maatregelen en het afhandelen van eventuele schades. Tenslotte hoop ik met het omgevingsproces er voor te zorgen dat de eventuele gaswinning bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied.
Kunt u aangeven op welke locatie in het verleden het «hand aan de kraan»-principe zijn werking bewezen heeft? Zo nee, waarom niet?
Voor met name de gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen, waarbij ook de effecten van de gaswinning Ameland worden meegenomen, wordt het «Hand aan de Kraan»-principe sinds 2006 toegepast. De meet- en monitoringsrapportages van deze gaswinning worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee. Tot nu toe is hierbij elk jaar vastgesteld dat de effecten binnen de vooraf vastgestelde bandbreedte zijn gebleven, dat de natuurwaarden van het gebied niet in het geding zijn geweest en dat ingrijpen door het verminderen of stoppen van de gaswinning niet noodzakelijk is gebleken.
Welke garantie kunt u geven dat er met het «hand aan de kraan»-principe voldoende controle gehouden kan worden over de gaswinning en de bodemdaling?
Zie antwoord op vraag 10.
Is het juist dat ook na het terugbrengen van de gasproductie (bijvoorbeeld doormiddel van het «hand aan de kraan»-principe) de kans op aardbevingen en bodemdalingen blijft bestaan? Zo ja, wat is dan het nut van het hand aan de kraan principe?
Het hand aan de kraan principe in de Waddenzee is gerelateerd aan bodemdaling. In de Waddenzee is het van belang dat de snelheid van aanvoer van sediment naar de Waddenzee in balans is met de snelheid van bodemdaling. Hierdoor verdwijnt er geen plaatareaal als gevolg van bodemdaling. Mochten er aanwijzingen zijn dat de bodem sneller gaat dalen, wordt er ingegrepen omdat hierdoor het Waddensysteem uit balans kan raken en er negatieve natuureffecten kunnen optreden. De gasproductie zal dan teruggebracht worden (Hand aan de Kraan). Hierdoor zal de snelheid van bodemdaling afnemen en daarmee weer in balans kunnen komen met de snelheid van sediment aanvoer.
Ook na het beëindigen van een gaswinning zal de bodemdaling nog enige tijd na-ijlen, maar met een lagere snelheid. De verplichting voor de mijnbouwonderneming tot het meten van de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling gaat nog door tot geruime tijd na beëindiging van de gaswinning.
Staat u nog altijd achter de stelling van het kabinet dat de natuur zich weliswaar niet voor 100% laat voorspellen, maar dat eventuele afwijkende gedragingen van de natuur via het «hand aan de kraan»-principe kunnen worden ondervangen?3 Zo ja, op basis waarvan?
Ja, ik sta nog altijd achter de analyse die ten grondslag ligt aan de gaswinning onder strikte randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee en sinds 2006 aan de orde. Het 5-jaarlijks actualiseren van de gebruiksruimte op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging ten behoeve van de delfstofwinning onder de Waddenzee, maakt daarvan onderdeel uit.
Bent u, vanwege de grote onzekerheden over de bodemeffecten en het ontbreken van draagvlak, bereid om geen toestemming te verlenen aan gaswinning onder het UNESCO-werelderfgoed de Waddenzee?
Er was reeds sprake van gaswinning onder de Waddenzee op het moment dat het gebied de status kreeg van UNESCO-werelderfgoed. De gaswinning en de stringente vergunningverleningsprocedure die daarbij gevolgd moet worden, heeft dat dus niet in de weg gestaan. Op grond van het feit dat bij het verlenen van instemming voor winningsplannen zeer zorgvuldige procedures worden gevolgd en via het hand aan de kraan principe ingegrepen kan worden indien nodig, ben ik niet bereid op voorhand en zonder een inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag, mijn toestemming te onthouden aan gaswinning onder de Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen dat op 27 juni 2019 gepland staat?
Ja.
De gevolgen van de vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof voor biomassacentrales |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Einde soepele stikstofnorm waarschijnlijk ook gevolgen voor de energiesector»1 en «Vattenfall/Nuon wil biomassacentrale Diemen toch doordrukken»?2
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor de lopende vergunningstrajecten van alle biomassacentrales in Nederland?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op
29 mei jl. heeft effect op alle activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken in Natura 2000-gebieden, waarvan de vergunning nog niet onherroepelijk is. Dit geldt ook voor biomassacentrales. Lopende vergunningaanvragen kunnen niet meer via het PAS worden vergund. Vergunningverlening kan enkel plaatsvinden via een passende beoordeling of via een ADC-toets.
Wat zijn de gevolgen van de PAS-uitspraak voor het vergunningstraject van de biomassacentrale in Diemen?
De recente uitspraak over het PAS heeft geen consequenties voor het vergunningentraject van de biomassacentrale Diemen, omdat het PAS niet is gebruikt voor de vigerende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Klopt het dat door een fout uit het verleden Vattenfall/Nuon in Diemen buitenproportionele uitstootnormen voor onder andere stikstof toegewezen heeft gekregen? Maakt de PAS-uitspraak hier een einde aan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
In de vigerende natuurvergunning uit 2015 voor Nuon Diemen is inderdaad per abuis te veel ruimte voor stikstofdepositie toegekend. Recent is door Nuon een aanvraag ingediend waarmee de vergunning van 2015 kan worden hersteld naar het depositieniveau dat destijds in de vergunning opgenomen had moeten worden. Bij deze vergunning is geen gebruikgemaakt van het PAS. De PAS-uitspraak heeft daar dus geen invloed op.
Is het juist dat er voor de bouw van de biomassacentrale in Diemen geen extra depositieruimte is aangevraagd op Natura 2000-gebieden, zoals Vattenfall/Nuon beweert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dat besluit tot stand gekomen is?
Voor de biomassacentrale is een (aangepaste) vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig. Volgens de lopende aanvraag zal het teveel aan depositieruimte uit de vergunning uit 2015 niet door Nuon worden gebruikt voor de biomassacentrale. Nuon heeft tijdens de zitting bij de Hoor- en Adviescommissie van de provincie Noord-Holland verklaard deze ruimte niet nodig te hebben voor de biomassacentrale. De destijds teveel vergunde ruimte zal komen te vervallen en de biomassacentrale zal door Nuon passend moeten worden gemaakt binnen de herstelde depositieruimte van de vergunning uit 2015. Of de aanvraag als zodanig vergunbaar is, wordt op dit moment bekeken door gedeputeerde staten van Noord-Holland. Nieuw onderzoek naar de stikstofdepositie is dus niet nodig. De PAS-uitspraak heeft geen invloed op dit proces.
Moet er naar aanleiding van de PAS-uitspraak nieuw onderzoek komen naar de stikstofdepositie van de geplande biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Moet er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van de biomassacentrale in Diemen, een nieuwe vergunning worden aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming, waarin de recente PAS-uitspraak van de Raad van State is meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat bedrijven hun stikstofuitstoot kunnen compenseren door emissierechten te kopen van een ander bedrijf dat stikstof uitstoot en ermee ophoudt? Zo ja, ziet u naar aanleiding van de PAS-uitspraak reden deze gang van zaken te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het Nederlandse stikstofbeleid kent geen emissierechten voor stikstof. Wel is het in sommige gevallen mogelijk om op basis van externe saldering een vergunning te krijgen. Hiermee wordt bedoeld dat een toename van depositie door het ene project gecompenseerd kan worden met de afname van depositie door een ander project dat stopt. Aan deze verrekening zijn strenge voorwaarden verbonden. Zo moet er bijvoorbeeld een directe relatie bestaan tussen het stoppende project en het project dat depositie gaat veroorzaken. Op deze manier kan in een passende beoordeling worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot extra schade aan Natura 2000-gebieden.
Tijdens het PAS was er een verbod op deze vorm van salderen, omdat de effecten van activiteiten die zouden stoppen in de berekening van de ruimte voor stikstofdepositie was meegenomen. Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden voor toestemmingsverlening, kan deze vorm van verrekening via een individuele passende beoordeling alsnog plaatsvinden. De Raad van State heeft in de uitspraak expliciet aangegeven dat deze vorm van verrekening weer gebruikt kan worden.
Is het juist dat er opnieuw gekeken moet worden naar de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden voordat biomassacentrales in het algemeen vergund kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij elke activiteit die leidt tot stikstofdepositie op daarvoor gevoelige en overbelaste habitats, moet volgens de Raad van State een passende beoordeling plaatsvinden. Er kan niet langer verwezen worden naar de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS. Als kan worden aangetoond dat de nieuwe activiteit geen schade veroorzaakt aan een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, kan de vergunning worden verleend. Het is en blijft goed in beeld welke habitats in Natura 2000-gebieden stikstofgevoelig zijn en in welke mate de kritische depositiewaarde wordt overschreden. Extra onderzoek naar stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is dus niet nodig.
Deelt u de mening dat de overheid biomassaverbranders jarenlang heeft beloond met vergunningen voor stikstofdepositie die ze niet hadden mogen krijgen en dat de natuur daar de prijs voor heeft betaald? Zo nee, waarom niet?
Binnen het PAS was het voor alle activiteiten met een stikstofdepositie boven de grenswaarde mogelijk om een vergunning aan te vragen. Die vergunning kon worden verleend voor zover nog ontwikkelingsruimte beschikbaar was, die passend was beoordeeld in het PAS. Via deze systematiek was het voor nieuwe biomassacentrales mogelijk om een vergunning te krijgen.
De uitspraak van de Raad van State inzake de PAS |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Een nieuw vliegveld is waanzin»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel.
Wat bedoelde u met uw interview voor het NOS-journaal, waarin u zegt op zoek te zijn naar «een list»?
Wat ik bedoeld heb is het volgende. Het uitgangspunt van het kabinet wás en blíjft om de natuur te versterken én economische ontwikkeling mogelijk te maken. De uitspraak van de Raad van State betekent dat het PAS niet langer gebruikt kan worden als onderbouwing voor besluiten. Er wordt nu in brede zin onderzocht op welke wijze we recht kunnen blijven doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Het spreekt voor zich dat dat zal worden gedaan binnen de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Dát is de puzzel die we aan het leggen zijn en hetgeen ik met deze term heb proberen aan te geven. Ook voor Lelystad Airport wordt onderzocht wat de consequenties zijn van de uitspraak van de Raad van State. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven dat een eerste analyse van de oplossingsrichtingen laat zien dat meer tijd nodig is om hiervoor op zorgvuldige wijze tot een oplossing te komen.
Wat voor een type beleidsmaatregelen zou u als een list typeren, of doelt u op een juridische verkenning om de uitspraak van de Raad van State te omzeilen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt momenteel onderzocht op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dit tot de relatie tussen de uitvoerende en de rechtsprekende macht? Betekent dit dat u niet van plan bent te handelen naar de letter en geest van de uitspraak van ons hoogste rechtscollege?
Binnen het kader van de uitspraak van de Raad van State zijn uitvoerende keuzes te maken die recht moeten doen aan zowel de letter als de geest van de uitspraak.
Welke gevolgen denkt u dat deze uitspraak over het verzinnen van «een list» heeft voor het beschadigde vertrouwen van omwonenden in u en in de overheid?
De gevleugelde uitspraak van de Heer Bommel is bij velen een bekende uitspraak die niet zo letterlijk genomen dient te worden en duidt op de zoektocht die tot een oplossing leidt. Wij zetten ons in om op een zorgvuldige wijze tot een goede oplossing te komen.
Bent u bereid de formulering «een list» terug te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.
Drijvende zonnepanelen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zon op Water wil honderdduizenden zonnepanelen op open water»1 en «Liander wil rem op zonneparken vanwege tekort aan capaciteit»?2
Ja.
Hoe reageert u op het absurde plan van het Nationaal Consortium Zon op Water voor honderdduizenden drijvende zonnepanelen op open wateren? Deelt u de mening dat de klimaatwaanzin met de dag krankzinniger wordt?
De energietransitie is gebaat bij het onderzoek naar nieuwe technieken en toepassingen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Dit geldt ook voor onderzoek en ontwikkeling van zonnepanelen op water.
Wat moet dit plan gaan kosten? Hoeveel subsidie zal hiermee gemoeid zijn?
De ontwikkeling van deze plannen wordt overgelaten aan de markt.
De SDE+-regeling is technologie neutraal en maakt een ranking op basis van kosteneffectiviteit. Hiermee komen de goedkoopste projecten als eerste aan bod. Van deze specifieke projecten moet nog blijken voor welke kostprijs zij een aanvraag in kunnen dienen.
Het is nog onduidelijk hoe groot de plannen precies zijn en of ze gerealiseerd zullen worden. Hierdoor is ook nog niet aan te geven hoe groot het gedeelte zal zijn in het totale Nederlandse energieverbruik.
In hoeveel procent van het totale Nederlandse energieverbruik moeten deze drijvende zonnepanelen gaan voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op de stelling van de Vogelbescherming dat deze zonnepanelen mogelijk schadelijk kunnen zijn voor dier en natuur? Deelt u de mening dat de klimaatgekte meer kapot maakt dan je lief is?
Projecten voor hernieuwbare energie moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Inclusief met wet- en regelgeving omtrent dier en natuur.
Over de natuureffecten van zonnepanelen op water is weinig bekend. Er kan habitatverlies optreden maar het is nog niet bekend wat het verlies van weggevangen «zonne-energie» voor de waterecosystemen betekent. Tegelijk kunnen drijvende zonnepanelen ook kansen bieden, als schuilgelegenheid voor vissen of als aanhechtingsmateriaal voor mosselen. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de brief met beantwoording van de moties Dik-Faber over zonneladder, die uw Kamer in of kort na het zomerreces zal ontvangen.
Bent u ertoe bereid dit plan direct een halt toe te roepen en door de shredder te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de regionale netbeheerder Liander die de aanleg van zonneparken in Nederland juist wil ontmoedigen omdat het stroomnet het allemaal niet aankan?
De afgelopen jaren heeft er een snelle groei van projecten voor duurzame elektriciteitsproductie plaatsgevonden. De keerzijde van dit succes is dat de afgelopen tijd is gebleken dat op een aantal plekken in Nederland schaarste in het elektriciteitsnet verhindert dat duurzaam opgewekte elektriciteit getransporteerd kan worden. Ik heb hierover met decentrale overheden, netbeheerders en marktpartijen overleg over gevoerd. Ik verwijs verder naar de Kamerbrief van 28 juni over netcapaciteit (Kamerstuk 30 196, nr. 669).
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er – voornamelijk door u – volop wordt gepleit voor méér duurzame energie, terwijl de netbeheerder concludeert «gaat niet, kan niet»? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt en niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar ook nog eens onmogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ertoe bereid de netbeheerder toe te staan nieuwe zonneparken niet langer aan te sluiten op het elektriciteitsnet? Bent u er tevens toe bereid alle subsidies voor dergelijke «duurzame» plannen direct stop te zetten?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Gedupeerden gaswinning moeten twee keer zo lang wachten op afhandeling schade’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gedupeerden gaswinning moeten twee keer zo lang wachten op afhandeling schade»?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) dat schadeafhandeling vijftien maanden later komt en daarmee een totale wachttijd van 30 maanden ontstaat? Wat is uw reactie hierop?
Ja. De TCMG heeft naar 5.400 schademelders een brief gestuurd waarin staat dat de TCMG niet in staat is om de beslistermijn van vijftien maanden te halen die aanvankelijk is bekend gemaakt nadat op 19 maart 2018 de aanvraag bij TCMG binnenkwam. Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten.
De voornaamste reden dat de beslistermijn over de 15 maanden is gekomen is gelegen in de grote hoeveelheid meldingen die de TCMG bij haar start overgedragen heeft gekregen. Dit heeft bijgedragen tot een stuwmeer. Dit is voor mij reden geweest om te besluiten om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling door te voeren. Met deze regeling kan de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen.
Welke actie onderneemt u om het zogenoemde stuwmeer aan schademeldingen snel af te handelen?
Ik heb besloten het de TCMG mogelijk te maken de vaste vergoeding van € 5.000,– uit de stuwmeerregeling te laten gelden voor alle aanvragen die door de TCMG zijn ontvangen tot en met 12 juni 2019, 12 uur ’s avonds. Daarmee wordt aan alle aanvragers met een melding waarop nog niet is beslist een aanbod gedaan. Voor de door de TCMG voorgestelde variabele vergoeding tot € 11.000,– geldt de datum van 1 januari 2019. Ik zal dit vastleggen in aanvulling op het Besluit mijnbouwschade Groningen.
Ook na deze eenmalige regeling blijft een voortvarende, onafhankelijke en zorgvuldige schadeafhandeling van belang. Samen met de TCMG blijf ik hiervoor alles in het werk stellen. Met deze eenmalige regeling en de andere versnellingsmaatregelen door de TCMG geef ik invulling aan de motie-Sienot (33 529, nr. 628). Met de stuwmeerregeling wordt de werkvoorraad teruggebracht tot werkbare proporties die de TCMG niet meer beperkt in de voortvarende schadeafhandeling. De brieven van de TCMG zijn een formele stap, maar geen aankondiging van de voorziene afhandelingstermijn. Deze regeling heeft dus ook als doel om verder onzekerheid ten gevolge van verdagingsberichten zoveel als mogelijk te voorkomen. Bovendien kan de TCMG met deze regeling de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 636) dat oproept om de 16.000 schademeldingen voor 2020 af te handelen? Hoe verhoudt dit recente bericht van de TCMG met uitstel tot de beloofde versnelde aanpak van schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u extra onzekerheid bij schademelders door dergelijke berichtgeving van de TCMG?
Zie antwoord vraag 3.
Emissiearme stalvloeren |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van eerdere Kamervragen over het bericht «Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie»?1 2 3
Ja.
Herinnert u zich dat u in antwoord op deze vragen aangeeft dat u geen kennis heeft van eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissiearme vloer?
Deze voorvallen bij een emissiearme vloer zijn ten dele vergelijkbaar. In Lettele was op het melkveebedrijf een loonwerker bezig met laswerkzaamheden. Doordat lasvonken in de gierkelder kwamen, ontstond er een explosie. In Markelo is als gevolg van het mengen van de mest een explosief mengsel ontstaan. De explosie is waarschijnlijk veroorzaakt door de aanwezige mestgassen in combinatie met een onbekende ontstekingsbron. Brandweer Twente stelde de exacte ontstekingsbron niet vast, maar elektrische apparaten of menselijk handelen kunnen niet worden uitgesloten.
Er zijn mij inmiddels geen andere incidenten bekend geworden. Specifieke gegevens over dergelijke incidenten worden niet systematisch bijgehouden. Wel registreert de Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas), de arbodienst in de land- en tuinbouw, de dodelijke ongevallen die in de agrarische sector plaatsvinden in het jaarverslag en op de website
(https://www.zeroaccidents2020.nl/).
Bent u bekend met een soortgelijk incident op 25 juli 2014 in Lettele? Zijn er inmiddels andere incidenten bekend geworden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke argumenten en informatie kunt u stellen dat u vooralsnog geen reden heeft om aan te nemen dat emissiearme vloeren onveilig zijn?
Bij de beantwoording van de eerder gestelde vragen heb ik gewezen op onderzoeken van Brandweer Twente, de verzekeraar en de Omgevingsdienst Twente naar aanleiding van het incident in Markelo. Daaruit is veel informatie beschikbaar gekomen. Gezien de vragen die resteren over de veiligheid van emissiearme vloeren bij veehouders en andere betrokkenen zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik een onderzoek laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren bij het gebruik in de praktijk. Het onderzoek moet inzicht bieden in de veiligheid van emissiearme vloeren en de verschillen daarin ten opzichte van gangbare roostervloeren. Daarbij zal ook worden gekeken naar richtlijnen voor een veilig gebruik, eventuele aanvullende eisen die kunnen worden gesteld aan ontwerp, uitvoering en gebruik van emissiearme vloeren en de verantwoordelijke partijen hierin. Tevens zal worden geverifieerd of het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 aanvulling behoeft met risico-aspecten bij het gebruik van emissiearme stalvloeren.
Betrokken instanties en deskundigen hebben hun medewerking aan het onderzoek toegezegd.
Uw Kamer zal begin 2020 worden geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek.
Waarom stelt u dat er geen aanwijzingen zijn dat er een grotere kans bestaat op ontploffingen bij emissiearme vloeren terwijl dit nog nooit expliciet onderzocht is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 en de uitspraak van de brandweer Markelo die in 2016 al repte over risico’s van moderne stallen, niet betrokken bij de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen?4
Het voor intern gebruik bedoelde rapport van de Brandweeracademie uit 2016 stelt dat melkveestallen relatief weinig risico’s kennen op het gebied van brandveiligheid. Moderne melkveestallen hebben extra risico’s vanwege de toepassing van meer kunststof, techniek en procesautomatisering. Ook stelt het rapport dat moderne stallen emissiearme vloeren hebben waardoor mestgassen zich ophopen en er een grotere kans is op explosie of ontbranding. Ik heb voor de beantwoording van de eerdere vragen navraag gedaan bij brandweer, verzekeraar en Omgevingsdienst Twente, zonder daarbij de conclusie te betrekken uit het rapport van de Brandweeracademie dat moderne stallen met emissiearme vloeren een grotere kans hebben op explosie of ontbranding. Dit was bij nader inzien niet terecht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Op basis van welke argumenten en informatie kunt u stellen dat aanvullend onderzoek naar oorzaak van emissiearme vloeren niet nodig is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 en 5 zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik een onderzoek laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren bij het gebruik in de praktijk.
Kunt u specifieker aangeven op welke veiligheidsaspecten de Technische Advies Pool (TAP) controleert en haar bevindingen meeweegt en rapporteert in haar beoordeling van emissiearme vloeren?
Zoals in de beantwoording van de eerdere Kamervragen is aangegeven, is de beoordeling op toepasbaarheid in de praktijk het kader waarbinnen veiligheidsaspecten van proefstallen worden getoetst. Er vindt een toetsing plaats als de aanvraag hier volgens de deskundigen aanleiding voor geeft. Er zijn geen standaard veiligheidsaspecten waaraan wordt getoetst. Veiligheidsaspecten kunnen aanleiding zijn om extra eisen op te leggen aan metingen, bijvoorbeeld het meten van een extra parameter. Ook kunnen naar aanleiding van de bevindingen extra eisen worden opgenomen in de stalbeschrijving, het Activiteitenbesluit of in de vergunning. Een voorbeeld hiervan zijn eisen met betrekking tot de veilige opslag van zuur.
Wanneer is er aanleiding voor de deskundigen van de TAP (antwoord op eerdere vraag 11) om veiligheidsaspecten naar voren te brengen?
De aanvraag moet aangeven, indien van toepassing, welke stoffen worden gebruikt, welke processen worden gebruikt en welke omzettingen van stoffen er plaatsvinden. De deskundigen van de TAP kunnen aan de hand van deze informatie bepalen of de stoffen, processen en omzettingen reden zijn voor extra maatregelen op het gebied van veiligheid of dat een aanvraag moet worden afgewezen.
Hoe vaak is bij een beoordeling van een emissiearme vloer het aspect veiligheid aan de orde geweest? Welke bevindingen zijn hierbij gemeld (over een periode van de laatste vijf jaar)?
Specifiek voor emissiearme vloeren voor rundvee zijn er door de deskundigen van de TAP en zijn voorganger de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav) geen bevindingen op het gebied van veiligheid gemeld. De deskundigen beoordelen deze vloeren qua veiligheid gelijk aan de traditionele stalvloeren. Er zijn ook geen bevindingen uit de metingen in de praktijk, in de proefstallen, gekomen. Bij andere emissiereducerende technieken bij rundvee zijn wel veiligheidsaspecten gemeld, zoals het mogelijke effect op de gezondheid bij het toevoegen van additieven aan de mest. Er worden in zo’n geval extra gegevens opgevraagd bij de aanvrager.
Waarom is het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 en de uitspraak van de brandweer Markelo die in 2016 al repte over risico’s van moderne stallen niet zijn betrokken bij het Actieplan Brandveilige veestallen 2018–2022?5
Het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 was bedoeld voor intern gebruik van de Brandweer zelf. Voor het opstellen van het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 is onder meer gebruik gemaakt van de evaluatie van het Actieplan Stalbranden 2012–2016 die is uitgevoerd door Wageningen UR en het Instituut voor Fysieke Veiligheid (IFV) (http://edepot.wur.nl/418937). De in het rapport van de Brandweeracademie (die onderdeel is van het IFV) aangegeven risico’s van moderne stallen zijn zowel in het evaluatierapport als in het Actieplan 2018–2022 onbenoemd gebleven. Dit zal een aandachtspunt zijn bij het in antwoord op vragen 4 en 5 genoemde onderzoek.
Gelet op de conclusie in het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 dat milieueisen en veiligheid elkaar soms in de weg kunnen zitten («De overheid en de markt stellen steeds hogere eisen aan duurzaamheid, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn of verlaging van emissies. Soms zijn deze eisen tegenstrijdig aan de eisen op het gebied van brandveiligheid»), waarom wordt in dit actieplan niet gerept over de (on)veiligheid van emissiearme vloeren? Hoe gaat u met het in het actieplan omschreven dilemma om? Kunt u toelichten waarom u tot op heden de nadruk hebt gelegd op milieueisen en in (veel) mindere mate aandacht hebt voor het aspect veiligheid voor mens en dier?
Mijn beleid is gericht op de ontwikkeling van en investeringen in nieuwe, integraal duurzame, emissiearme stal- en houderijsystemen, waarbij schadelijke emissies uit stallen (ammoniak, broeikasgassen, geur en fijnstof) brongericht en preventief worden voorkomen. De brongerichte aanpak, die mede gericht is op het tegengaan van de vorming van brandbare en explosieve gassen, draagt bij aan de verbetering van de (brand)veiligheid voor mens en dier. Voor het overige verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 11.
Heeft u naar aanleiding van de eerdere vraag en het antwoord onder 17 opheldering gevraagd aan de TAP over de ingediende voorstellen/adviesaanvragen die een (geringe) samenhang hebben met innovatieve oplossingen om de reductie van bijvoorbeeld ammoniak of andere uitstoot te reduceren? Weet u inmiddels hoeveel van deze adviesaanvragen er de afgelopen drie jaar zijn gedaan en hoeveel van deze aanvragen tot een positieve beoordeling zijn gekomen? Hoeveel aanvragen zijn niet in behandeling genomen en waarom en hoeveel aanvragen zijn tijdens de procedure alsnog ingetrokken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te vragen en de informatie met de Kamer te delen? Zo nee, waarom stelt u geen prioriteit aan nieuwe innovatieve ideeën om de emissie te reduceren in meer of mindere mate?
Sinds 2017 tot medio 2019 heeft uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in totaal 67 proefstalaanvragen voor emissiereducerende technieken in de veehouderij ontvangen en in behandeling genomen. RVO.nl heeft aangegeven dat van deze aanvragen er één aanvraag is afgewezen, vanwege een te geringe emissiereductie. Daarnaast zijn er nog drie aanvragen voor proefstallen afgewezen, omdat er van het systeem al het maximum van vier aanvragen (nodig voor het verkrijgen van een emissiefactor voor een huisvestingssysteem) was gehonoreerd. Sinds 2017 zijn er in totaal 7 voorlopige en 9 definitieve emissiefactoren gepubliceerd in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik eerder in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jongstleden hebben aangegeven, achten wij het van belang dat ook technieken met een beperkte emissiereductie een plek kunnen krijgen. In die beleidsreactie zijn ook de acties beschreven die hiervoor zijn ondernomen.
Realiseert u zich dat u emissiearme vloeren verplicht stelt of stimuleert waarbij er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid van mens en dier? Bent u op de hoogte dat er provincies zijn die een emissiearme vloer als voorwaarde stellen voor uitbreiding of nieuwbouw van stallen? Bent u bekend met de zorgen bij ondernemers (met al een bestaande emissiearme vloer en daar waar een emissiearme vloer een verplichting is bij uitbreiding of nieuwbouw) nu blijkt dat het veiligheidsaspect voor mens en dier onderbelicht was en is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij (Behv) gaat uit van maximale emissiewaarden voor ammoniak per dierplaats per jaar voor bepaalde diercategorieën. Om aan de maximale emissiewaarde te voldoen zijn in de Rav emissiearme huisvestingssystemen opgenomen. Het Behv stelt dus geen technieken verplicht. Binnen de Rav kunnen ook andere emissiereducerende technieken worden toegelaten als de emissiereducerende werking is aangetoond. Op dit moment kunnen in de melkveehouderij overigens alleen stallen met emissiearme vloeren aan de maximale emissiewaarde voldoen die gelden bij nieuwbouw. Ik begrijp de zorgen van veehouders over emissiearme vloeren. Gezien de vragen die resteren over de veiligheid van emissiearme vloeren zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik nader onderzoek instellen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de veiligheid van emissiearme vloeren en de Kamer hierover binnen een half jaar te informeren?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 waarin ik aankondig samen met de Minister voor Milieu en Wonen een onderzoek te starten en uw Kamer daar begin 2020 over te informeren.
Het voortijdig stoppen van de berging na de containerramp op de Waddenzee |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Berging na containerramp al gestopt, milieuorganisaties boos en bezorgd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
De bergingsoperatie is nog niet afgerond. De inspanningen zijn er op gericht om zoveel mogelijk van de begin dit jaar verloren lading terug te vinden, op te ruimen en (ecologische) schade te voorkomen of te beperken.
De bergingsoperatie verloopt volgens het onderstaande stramien:
Het incidentgebied heeft een omvang van circa 3.000 vierkante kilometer (qua oppervlak ongeveer twee maal de provincie Utrecht). De afgelopen tijd is hier de zeebodem helemaal in kaart gebracht en zijn objecten geïdentificeerd die mogelijk van de Msc Zoe afkomstig kunnen zijn. In totaal zijn hierbij bijna 6.000 punten op de Nederlandse en Duitse zeebodem geïdentificeerd. Deze zijn vastgelegd op een zgn. Master Target List («MTL»).
Deze objecten zijn daarna aan een nadere inspectie onderworpen (bijvoorbeeld door middel van onderwatercamera’s) en, als het object daadwerkelijk van de Msc Zoe afkomstig was, geborgen door het door de eigenaar Mediterranean Shipping Company (MSC) ingehuurde bergingsbedrijf. Dit was bij circa 1.800 van de 6.000 objecten het geval. De overige 4.200 objecten op de lijst bleken niet van de Msc Zoe afkomstig. Hierbij is het belangrijk op te merken dat er op dit druk bevaren deel van de Noordzee relatief veel objecten op de zeebodem liggen (visnetten, scheepsafval, wrakken of delen daarvan, maar soms bijvoorbeeld ook oude zeemijnen). Deze zijn daar in de loop der tijd beland of worden daar van nature aangetroffen, zoals stenen. Met de gebruikte surveyapparatuur kan worden vastgesteld dat er zich een object van een bepaalde omvang op een locatie bevindt. Dit zijn de circa 6.000 objecten die op de MTL zijn opgenomen. Wat het object precies is en de herkomst daarvan, kan pas worden vastgesteld bij een nadere inspectie, met behulp van bijvoorbeeld onderwatercamera’s, tenzij dit object al bekend was bij Rijkswaterstaat, zoals bij een aantal wrakken. Bij twijfel over de exacte herkomst, is aangenomen dat het object afkomstig was van de Msc Zoe en geborgen. Op deze manier zijn de 1.800 objecten geïdentificeerd en geborgen.
Bij de berging is gewerkt van grof naar fijn. Allereerst hebben grote bergingsschepen containerdelen en verloren lading, die zich voornamelijk in en om de verkeersbaan concentreerden, geborgen. In het ondiepere water dichterbij de kust zijn vervolgens kleinere bergingsschepen (met een geringere diepgang) aan het werk gegaan. Op 26 mei jl. heeft de berger namens MSC laten weten dat zij de gehele MTL heeft afgewerkt.
De vervolginzet van de schepen voor de bergingsoperatie is in afwachting van de resultaten van de controlesurveys van Rijkswaterstaat.
Met het afwerken van de MTL is niet al het afval van de Msc Zoe opgeruimd. Op de MTL zijn vooral de relatief grote objecten opgenomen. Daarom start naar verwachting omstreeks 1 juli 2019 een pilot genaamd «Hot Spot Net Catching», waarbij met speciale visnetten kleiner afval van de zeebodem wordt opgevist op plaatsen waar veel containers zijn aangetroffen.
Het reeds bestaande «Fishing for Litter» gaat ook door. Ook worden de stranden, kwelders en platen periodiek gecheckt op aangespoeld afval, dat in voorkomend geval wordt opgeruimd.
Kunt u bevestigen dat de bergingsoperatie is stopgezet terwijl nog minstens vijftig containers en de inhoud daarvan in de Waddenzee liggen? Wanneer zullen de data van de controlesurveys verwerkt zijn en kan een duidelijk beeld gegeven worden van nog te bergen lading op de zeebodem?
De verdere inzet van de bergingsschepen wacht op de resultaten van de controlesurveys (zie antwoord op vraag 2).
Rijkswaterstaat heeft twee controlesurveys uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bergingsoperatie goed genoeg is uitgevoerd. De resultaten van deze controlesurveys worden op dit moment geanalyseerd. Deze analyses kunnen, samen met de resultaten van de controle eindsurvey die eind juni wordt uitgevoerd, aanleiding geven tot aanvullende bergingswerkzaamheden, waarvoor de reder dan op afroep bergingsschepen inzet.
Wat vindt u ervan dat de bergingsoperatie voortijdig is stopgezet, terwijl rederij MSC heeft beloofd al het afval te bergen. Vindt u dat MSC daarmee naar behoren maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt?
Zoals gemeld bij de beantwoording van vraag 2 is de bergingsoperatie nog niet afgerond. MSC heeft tot op heden zijn verantwoordelijkheid voor het opruimen van de containers en lading genomen. Ik ben in gesprek met MSC om o.a. afspraken te maken over:
MSC blijft verantwoordelijk, ook als er in de toekomst spullen afkomstig van de Msc Zoe aanspoelen. Hierover moeten met MSC nazorgafspraken worden gemaakt. Ik ga er vooralsnog vanuit dat er met MSC goede afspraken kunnen worden gemaakt. Als dat onverhoopt niet lukt, zal ik niet aarzelen om de juridische instrumenten die mij ter beschikking staan, in te zetten.
Bent u van mening dat na elke storm en elk tij, het moeilijker is om verloren lading van de MSC Zoë te bergen, aangezien het onder het zand raakt of weggevoerd wordt door de stroming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat continuïteit en spoed in het bergingsproces nog steeds genoodzaakt zijn, om zoveel mogelijk lading te bergen?
De natuurlijke dynamiek van de zeebodem kan er voor zorgen dat spullen heel snel onder het zand bedolven raken of worden weggevoerd door de stroming. Dit gegeven, soms in combinatie met de aanwezigheid van andere objecten op de zeebodem (oude scheepswrakken (met soms zeemansgraven) en zeemijnen) maakt dat het bergen van 100% van de overboord geslagen lading niet haalbaar is.
MSC blijft verantwoordelijk voor de containers en de verloren lading, ook als er in de toekomst spullen afkomstig van de Msc Zoe op de zeebodem worden aangetroffen of aanspoelen. Continuïteit en spoed bij het opruimen daarvan is uiteraard belangrijk. We borgen dit door middel van met MSC te maken nazorgafspraken.
Waarom is gekozen voor de in het bericht beschreven methode van bergen, waardoor zelfs grote delen van de zogenaamd geborgen containers en inhoud nog in de zee terecht zijn gekomen? Deelt u de mening dat wanneer een deel van een container is geborgen, dit niet betekent dat de volledige container en inhoud zijn geborgen?
Toen de containers begin januari van dit jaar overboord zijn geslagen zijn nagenoeg alle containers als gevolg van de impact van de val beschadigd geraakt of zelfs in verschillende stukken uiteen gespat. Bij de bergingsoperatie worden volledige containers daarom niet of nauwelijks aangetroffen.
Door middel van de gekozen methode van bergen wordt zoveel mogelijk materiaal op een veilige en efficiënte manier geborgen. Alle geborgen lading wordt gewogen en geregistreerd. Dit geldt voor zowel (delen van) containers, als voor de geborgen lading. Vervolgens wordt dit vergeleken met de beschikbare gegevens over alle verloren containers en lading van de Msc Zoe die begin dit overboord is geslagen.
Wat vindt u ervan de het Waddengebied, UNESCO Werelderfgoed nota bene, zo vervuild is geraakt door deze ramp? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het gebied volledig schoon wordt?
Het Waddengebied is uniek en zeer waardevol. Alle inspanningen zijn gericht op het zo goed als mogelijk opruimen van de verloren lading en het voorkomen en beperken van ecologische schade. Daarbij wordt door ecologische experts steeds afgewogen of verdere intensivering van de berging geen grotere ecologische schade veroorzaakt. In het broedseizoen worden bijvoorbeeld de zandplaten zo min mogelijk betreden om vogels en zeehonden niet te verstoren. Deze afweging geldt ook voor intensieve en grootschalige beroering van de zeebodem, het verstoren van gebieden met embryonale duinvorming of kwelders met zeer kwetsbare natuur.
Wanneer kan volgens u de bergingsoperatie als voltooid worden beschouwd?
Definitieve afronding komt pas in beeld als:
De verwachting is dat de bergingsoperatie op zee op z’n vroegst eind juli 2019 materieel kan worden afgerond. In de periode van 24 t/m 28 juni voert Rijkswaterstaat een controle (eind)survey uit. MSC heeft in de week van 14 juli een bergingsschip gereserveerd voor eventueel resterende bergingswerkzaamheden. Of dan snel daarna ook tot een formele afronding met MSC kan worden gekomen zal afhangen van het antwoord op de vraag of de eind survey geen nieuwe targets oplevert en of er op dat moment dan ook tot bevredigende afspraken met MSC is gekomen over de nazorg maatregelen.
Deelt u de mening dat de bewoners van het Waddengebied zeker moeten kunnen zijn van een schone en veilige leefomgeving? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat al het afval wordt opgeruimd?
Ja, ik heb diverse maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de containers en hun inhoud worden opgeruimd, zie de beantwoording van o.a. vraag 4 en 8.
Waarom lopen de onderhandelingen met de rederij over het «fishing for litter programma» vast? Bent u bereid te onderzoeken of lokale organisaties het overgebleven afval kunnen bergen, en de kosten daarvan verhaald kunnen worden op de rederij?
Het Fishing for Litter (FfL) programma bestrijkt het Nederlandse gedeelte van de Noordzee, waarbij vissers worden gefaciliteerd om opgevist afval kosteloos in de havens te laten afvoeren en verwerken. Het Fishing for Litter programma bestaat reeds een aantal jaren. Als gevolg van het overboord slaan van containers van de MSC Zoe eerder dit jaar, krijgt een gedeelte van de vissers die deelnemen aan het FfL programma waarschijnlijk meer afval in hun netten. Hierdoor stijgen de kosten van FfL. Samen met LNV is een financieel voorstel ter dekking van deze extra kosten bij MSC ingediend. MSC bestudeert dit voorstel.
Eind van deze maand/begin juli start bovendien de pilot Hot Spot Net Catching. We streven er in overleg met de Vissersbond naar dat een visser een rol gaat spelen in deze pilot. Deze visser moet voldoen aan de geldende veiligheidseisen en beschikken over de noodzakelijke ontheffingen van LNV en ILT, zodat deze pilot ook op een veilige manier wordt uitgevoerd.
De kosten van deze pilot worden bij MSC in rekening gebracht.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Complete ladinglijst is opvraagbaar bij het Openbaar Ministerie»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat honderden kilo’s lithiumbatterijen in zee zijn beland? Zijn deze batterijen inmiddels geborgen? Waarom stonden deze batterijen niet te boek als gevaarlijk?
Er zijn twee containers met gevaarlijke stoffen verloren. De container met lithium-ion batterijen is niet gevonden. Deze ligt vermoedelijk op Duits grondgebied. Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 15 januari 2019 stond deze geregistreerd als een container die gevaarlijke stoffen bevat. De eigenaar van deze container heeft de bijbehorende gedetailleerde documentatie aangeleverd. Daaruit blijkt dat het gaat om lithium-ion batterijen voor elektrische fietsen. Deze lading is aangeduid met IMO klasse 9 wat aangeeft dat het «overige gevaarlijke goederen» betreft. Dit is een classificering die bedoeld is voor de wijze waarop de goederen moeten worden behandeld gedurende het transport, rekening houdend met het risico op gevaar dat transport van deze goederen kan opleveren. Direct nadat bekend werd dat deze container verloren was, is een oordeel van het RIVM gevraagd over de toxiciteit van deze batterijen. Hieruit blijkt dat voor de lithiumbatterijen geen milieueffecten worden verwacht. Er kan langzaam lithium vrijkomen wanneer de batterijen in het zeewater terecht komen, waardoor er plaatselijk verhoogde concentraties zullen zijn. Zeewater heeft al een bepaalde achtergrondwaarde van lithium en in zeewater is voldoende natrium aanwezig om lithium toxiciteit te voorkomen. Alleen plaatselijk – direct in of om de container – kan tijdelijk een schadelijke situatie ontstaan.
Deze lading dient niet verward te worden met de aangespoelde batterijen. Dit zijn batterijen ter grootte van een AA-batterij (penlite), bedoeld voor industriële toepassingen. Hiervan was een aantal dozen aanwezig in een andere container, die is geborgen. Deze batterijen zijn deels aangespoeld op enkele Waddeneilanden en deels met een magneet geborgen op zee. Deze batterijen hoeven volgens de geldende regelgeving niet als gevaarlijke stoffen te worden geregistreerd.
Bent u bereid gegevens van de lading alsnog openbaar te maken nu is gebleken deze gegevens onzorgvuldigheden bevatten?
Zoals ik heb aangegeven in het debat van 14 mei jl. is alles wat op de ladingslijsten stond eerder al gedeeld met de Veiligheidsregio in het kader van de incidentbestrijding. Op basis van de bepalingen in de Wet openbaarheid van bestuur is vervolgens de inhoud van de ladinglijsten openbaar gemaakt voor zover het geen bedrijfsinformatie betreft.
Het bericht ‘Gevaarlijke gasleidingen in Nederland versneld vervangen na explosie Den Haag’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke gasleidingen in Nederland versneld vervangen na explosie Den Haag»?1
Ja.
Staan de risicovolle gasleidingen bij u op de radar en is er reeds beleid voer de snelle vervanging van deze leidingen?
SodM houdt toezicht op deze aanpak en doet samen met de netbeheerders verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen. De doelstelling is om op basis van het verdiepende onderzoek dit jaar, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s. Ook zullen de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker worden geïnspecteerd en versneld vervangen. SodM heeft de netbeheerders verzocht hierover goed te communiceren met bewoners.
Ik steun het advies van SodM de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker te inspecteren en versneld te vervangen en hierover goed te communiceren met bewoners. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 4 en 5.
Hoe zijn de drie relatief snel op elkaar veroorzaakte explosies in Nederland te verklaren?
Wat deze explosies gemeen hebben, is dat het materiaal dat bezweek steeds grijs gietijzer betrof. Bij de twee eerdere incidenten was de specifieke kwetsbaarheid van het grijs gietijzer in combinatie met plaatselijke omstandigheden (trillingen en zakking) debet aan het incident. Nu de precieze achterliggende oorzaak van het derde incident, een scheur in de gasleiding in Den Haag, niet kan worden verklaard, is het (nog) niet mogelijk een relatie te leggen met de eerdere incidenten.
Hoe is, gelet op het feit dat in 2002 en 2009 de netbeheerders al gewaarschuwd waren voor de gevaren van dit type leidingen, te verklaren dat nog niet alle netbeheerders tijdig actie op hebben ondernomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid van vervanging?
Met de netbeheerders is in 2010 juist naar aanleiding van de twee eerdere incidenten een saneringsprogramma opgesteld voor dit type leidingen. Op de oorspronkelijke saneringstermijn van 30 jaar zijn al verschillende versnellingen gerealiseerd.
Naar aanleiding van het incident in Den Haag heeft SodM de netbeheerders gevraagd een maximale inspanning te leveren de sanering alsnog te versnellen. Het is door de complexiteit van de sanering, de verschillende mate van stedelijke verdichting, de afhankelijkheid van andere partijen zoals gemeenten en andere nutsbedrijven, alsmede de zorgvuldigheid en de omvang van de sanering, dat er verschil in snelheid is ontstaan.
Bent u bereid de netbeheerders te ondersteunen bij het volgen van het advies van toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen, dat aandringt op versnelde uitfasering van de verouderde en risicovolle gasleidingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, waar nodig ben ik bereid de netbeheerders te ondersteunen.
Deelt u de mening dat het vervangen van deze leidingen door nieuwe gasleidingen zonde zou zijn?
De veiligheid is voor mij leidend. De veiligheid moet bij het vervangen van deze leidingen dan ook doorslaggevend zijn.
Bent u bereid te bekijken hoe de aanpak van gasvrije woningen een bijdrage kan betekenen bij de wijken met een verhoogd veiligheidsrisico door de gevaarlijke gasleidingen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten houden, mede met het oog op het beperken van de maatschappelijke kosten, waar mogelijk al rekening met de planning van de netbeheerders. Het verbinden met de opgave mag echter niet vertragend werken voor het wegnemen van de veiligheidsrisico’s. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Forse rookontwikkeling bij brand afvalverwerker Attero in Wijster’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Forse rookontwikkeling bij brand afvalverwerker Attero in Wijster»?1
Ja.
Hoeveel kilo afval wordt er jaarlijks opgehaald binnen de verschillende afvalstromen? Kunt u een overzicht van de afgelopen vijf jaar geven?
De Werkgroep Afvalregistratie2 rapporteert jaarlijks over het storten en verbranden van afval in Nederland plus het composteren/vergisten van gft-afval. Onderstaande tabel is afkomstig uit de laatste rapportage en geeft een overzicht van de hoeveelheden verwerkt afval.
Verwerkingsmethode
Hoeveelheid afval (kton)
2013
2014
2015
2016
2017
Storten:
Totaal op de stort gebracht
2.727
2.204
2.342
2.834
2.920
Netto storten in eigen beheer
– 45
59
40
– 22
2
Verbranden
7.549
7.601
7.565
7.796
7.627
Vergisten en composteren gft-afval
1.273
1.357
1.356
1.431
1.492
Grondverwerking
3.537
3.642
3.403
3.949
3.744
Baggerspecieverwerking
3.291
4.576
3.746
3.754
2.451
(Bbk= Besluit bodemkwaliteit)
Wordt er onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het afval dat in de verschillende afvalstoffen terecht komt? Zo ja, waar is dit te vinden? Zo nee, waarom niet?
De goede kwaliteit van gescheiden deelstromen is essentieel om te komen tot een circulaire economie. Binnen de verschillende acties en programma’s die uitgevoerd worden door de landelijke overheid, de gemeenten en ook het afvalbedrijfsleven is hier dan ook ruim aandacht voor.
In 2018 heeft bijvoorbeeld het Learning Center Kunststof Verpakkingsafval een grootschalig onderzoek3 gedaan naar de samenstelling van het ingezamelde kunststof verpakkingsafval in gemeenten.
Vanuit het Uitvoeringsprogramma Van Afval Naar Grondstof – Huishoudelijk Afval VANG-HHA)is in 2018 tevens een verkennend onderzoek4 uitgevoerd naar de kwaliteit van gft-afval, papier, glas en textiel uit huishoudens.
Hoelang mag het afval maximaal bij het afvalverwerkingsbedrijf blijven liggen tot het uiteindelijk wordt verwerkt?
Zoals vastgelegd in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen mag het opslaan van afvalstoffen, voor een ander gebruik dan op een stortplaats zelf, niet langer duren dan:
Mag een afvalverwerker aangeleverd afvalmateriaal weigeren? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Vergunningsplichtige bedrijven die afvalstoffen ontvangen, moeten beschikken over een acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) en een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze aspecten worden bij het verstrekken van een aangevraagde vergunning reeds meegenomen.
Om de risico’s van het verwerkingsproces te beheersen, moet een bedrijf dat zich met afvalbeheer bezighoudt, beschrijven welke afvalstoffen worden geaccepteerd en waar nodig welke afvalstoffen juist niet worden geaccepteerd (acceptatiebeleid). Ook moet worden omschreven welke afvalstoffen op welke manier binnen het bedrijf worden verwerkt (verwerkingsbeleid). Daarnaast moeten door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een bedrijf beheerst worden. Op deze wijze worden de milieuhygiënische- en informatietechnische risico’s binnen de bedrijfsvoering geminimaliseerd.
Vervolgens is de afvalverwerker gehouden conform dit beleid te handelen. De afvalverwerker kan dus op basis van het A&V-beleid bepaald aangeleverd afvalmateriaal weigeren.
Zie ook onderdeel D.3 van LAP3 over «Acceptatie- en verwerkingsbeleid en administratieve organisatie en interne controle».
Daarnaast kunnen contractuele afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van het aangeleverde afvalmateriaal, op basis waarvan de afvalverwerker het materiaal kan weigeren indien dit niet aan de afspraken voldoet.
Wie is er verantwoordelijk voor de (kwaliteit van) de producten die bij afvalverwerkers worden aangeleverd?
In de eerste plaats heeft de ontdoener een cruciale rol in het borgen van voldoende kwaliteit. Alles wat hier misgaat, levert later in de keten een uitdaging op. Het is vervolgens aan de inzamelaar om erop toe te zien dat wat wordt ingezameld ook daadwerkelijk conform de afspraken die zijn gemaakt met de afvalverwerkers aangeleverd wordt. Deze afspraken gaan over welke kwaliteit van de afgescheiden deelstromen geaccepteerd wordt, passend binnen het A&V-beleid zoals vastgelegd bij de vergunningverlening. Het is vervolgens aan de verwerker om te voldoen aan de afspraken uit de vergunningverlening.
Klopt het dat op dit moment vooral de kwantitatieve inzamelcijfers centraal staan in plaats van de kwaliteit van het aangeleverde materiaal? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Nee dat klopt niet. Voor het realiseren van de gewenste transitie naar een circulaire economie dient een afname van de te verbranden hoeveelheden restafval, ofwel een toename van de gescheiden deelstromen, hand in hand te gaan met een goede kwaliteit van het verkregen gescheiden materiaal. Zonder het borgen van deze kwaliteitseisen lukt het niet hoogwaardige recycling gerealiseerd te krijgen en maken we ook geen stappen richting de circulaire economie.
Op welke manier kan de focus worden verbreed om niet alleen te kijken naar de hoeveelheid afval maar ook naar de kwaliteit hiervan?
Ik werk hier samen met stakeholders aan, binnen het Uitvoeringsprogramma VANG-HHA middels het «aanvalsplan gft-afval en textiel». Ik wijs hier ook op de extra acties die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie. Eén van de acties in het uitvoeringsprogramma betreft de uitbreiding van producentenverantwoordelijkheid naar problematische productstromen als matrassen en textiel. Door toepassing van producentenverantwoordelijkheid zal meer inzameling en recycling en minder afvalproductie worden gerealiseerd.
Het bericht ‘Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan»?1
Ja.
Wist u dat in het OSPAR-verdrag (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) is opgenomen dat platforms die niet meer gebruikt worden, inclusief leidingen, moeten worden verwijderd?
Ja. Daarbij bevat het OSPAR Besluit 98/3 de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor het deels laten staan van niet meer in gebruik zijnde offshore olie/gas installaties. Ontheffingen kunnen worden toegekend wanneer na een uitgebreide assessmentmethode is aangetoond dat het milieutechnisch en veiligheidstechnisch beter is om de installaties te laten staan dan om deze te ontmantelen en op land verder te verwerken.
Kunt u bevestigen dat er elfduizend ton chemicaliën en olie achterblijft in onderzeese tanks indien de Britse regering besluit Shell een vrijstelling te verlenen om de fundamenten van haar olieplatforms te laten staan? Kunt u uitsluiten dat deze chemicaliën en olie op den duur in het milieu terechtkomen?
Wanneer de ontheffing voor het achterlaten van de fundamenten door het VK wordt verleend, dan blijft in de betonnen opslagcellen in totaal elfduizend ton verontreinigd materiaal achter. Op de zeer lange termijn zal de inhoud dan langzaam in het omliggende watermilieu terechtkomen. Uit door Shell geleverde informatie blijkt dat bodemdieren in een straal van maximaal 3,5 km vanaf de bron hiervan negatieve effecten ondervinden.
Wist u dat de Duitse regering ernstige bezwaren heeft bij het plan van Shell en bovendien een formeel bezwaar heeft ingediend bij OSPAR tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering? Wat is uw reactie op deze bezwaren?2
In de procedure rondom de vergunningverlening door het VK voor het opruimen van de drie platforms en uitzonderingen daarop, is bezwaar aangetekend door Duitsland en Greenpeace. Het VK heeft met Duitsland over haar reactie gecorrespondeerd, deze correspondentie is in ons bezit. Duitsland heeft al aan Nederland laten weten dat de bezwaren niet zijn weggenomen, en een verzoek aan het OSPAR-secretariaat zal richten om een consultatieoverleg te organiseren met alle verdragspartijen, de observerende partijen en de initiatiefnemer (Shell). Nederland heeft Duitsland en VK gemeld het beleggen van dit overleg te steunen en daaraan te zullen deelnemen.
Het algemene vertrekpunt voor het Nederlandse standpunt is dat alle mijnbouwplatforms na gebruik volledig worden opgeruimd. Nederland kan instemmen met uitzonderingen op deze regel wanneer opruimen technisch niet mogelijk is, milieuhygiënisch niet aanvaardbaar is of wanneer de arbeidsomstandigheden te hoge veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb opdracht gegeven om een onafhankelijk bureau alle rapportages en correspondentie te laten bestuderen en mij en de Minister van EZK te adviseren over het definitief in te nemen Nederlandse standpunt. Ik zal uw Kamer dit conceptstandpunt voorleggen alvorens het definitieve standpunt richting het VK in te nemen. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer.
Wist u dat de Duitse regering waarschuwt dat Shell niet goed heeft onderzocht wat de langetermijnrisico’s voor de natuur en het vaarverkeer zullen zijn? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4.
Wist u dat de Duitse regering bezwaren heeft tegen de methodologie die gebruikt wordt door Shell en hen ervan beschuldigt bewust deze omstreden methodologie te gebruiken, omdat vooraf bekend is dat deze in de richting stuurt van de goedkopere optie, waarbij de platforms blijven staan? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4. Hierbij wil ik aantekenen dat het OSPAR Besluit 98/3 in 2018 kritisch is gereviewd, waarbij zowel de ontheffingsuitgangspunten en de assessmentmethode overeind zijn gebleven. Shell heeft deze assessmentmethode toegepast.
Wist u dat de Duitse regering bezwaar heeft tegen het feit dat er door Shell geen plan is ingeleverd voor het slopen van het fundament, terwijl daar wel technische mogelijkheden voor zijn? Wat is hierop uw reactie?
OSPAR Besluit 98/3 biedt de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de vergunningverlenende instantie van de betreffende verdragspartij om delen van de installatie te laten staan. Dit is bijvoorbeeld het geval voor omvangrijke betonnen installaties waaruit de Brent installaties bestaan. Er zijn op dit moment geen technische mogelijkheden om dit soort installaties te verwijderen.
Vindt u, gezien de bezwaren die geuit zijn door de Duitse regering, dat Shell aan de voorwaarden voor een vrijstelling op de verplichting om het boorplatform geheel te verwijderen, heeft voldaan? Kunt u dat toelichten?
De discussie spitst zich toe of het mogelijk is het verontreinigde materiaal uit de opslagcellen te verwijderen. Hierover heb ik nog geen standpunt ingenomen: zie antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er drie OSPAR-leden nodig zijn om een formeel bezwaar tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering te kunnen indienen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland, net als Duitsland, een formeel bezwaar zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het plan van Shell en de Britse regering het doel van het OSPAR-verdrag om het mariene milieu in de Noordzee te beschermen, zal ondermijnen? Bent u bereid uw Britse ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Van ondermijning van het OSPAR-verdrag is geen sprake. Een en ander verloopt volgens de in het OSPAR besluit 98/3 vastgelegde procedures.
Kunt u verklaren hoe het kan dat Shell niet beter heeft onderzocht hoe de boel kan worden opgeruimd voor ze het platform plaatsten?
De betreffende installaties zijn in de jaren 1970 gebouwd. Toen bestond nog geen opruimplicht.
Deelt u de mening dat Shell de verantwoordelijkheid heeft de rotzooi die zij maakt zelf op te ruimen?
In principe moet de verontreiniging die door Shell is veroorzaakt, ook door Shell opgeruimd worden. Hierbij moet conform OSPAR Besluit 98/3 wel nadrukkelijk gekeken worden welke milieubelasting dit met zich meebrengt en of het technisch en op het gebied van arbeidsomstandigheden veilig te realiseren is.
Kunt u deze vragen een-voor-een beantwoorden, voorafgaand aan de ambtelijke bijeenkomst van OSPAR van volgende week?
In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd in de Volkskrant, vond het genoemde overleg niet vorige week plaats. Het VK heeft aangegeven dat dit overleg eind augustus–begin september zal plaatsvinden. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer: zie ook vraag 4.
Kerosineprojecten in Rotterdam en Delfzijl |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schiphol en Rotterdam Airport gaan inzetten op synthetische kerosine»?1
Ja.
Kunt inzichtelijk maken op welke wijze er publieke middelen (geld, materiaal, etc.) ter beschikking staan aan de proefopstelling voor synthetische kerosine op Rotterdam The Hague Airport? Hoe verhouden deze publieke middelen zich tot het privaat gefinancierde deel van de begroting van de proefopstelling voor synthetische kerosine?
De studie naar een demonstratie installatie voor synthetische kerosine wordt op dit moment gefinancierd door Rotterdam The Hague Airport en de Royal Schiphol Group. Onderdeel van deze studie betreft ook het inzichtelijk maken van de financieringskosten van de te bouwen demonstratie installatie en de wijze waarop deze financiering kan worden ingevuld.
Op welke wijze is er sprake van overheidsdeelname aan de stichting Innovatieprogramma Rotterdam The Hague Innovation Airport die recent werd opgericht?
De stichting Rotterdam The Hague Innovation Airport is op 24 mei opgericht door Rotterdam Airport B.V. De oprichting van de stichting is een uitkomst van de samenwerking tussen Rotterdam Airport B.V. en de gemeente Rotterdam in het kader van het door hen opgestelde uitvoeringsprogramma Rotterdam The Hague Innovation Airport.
Kunt inzichtelijk maken op welke wijze er publieke middelen (geld, materiaal, etc.) ter beschikking staan aan de stichting Innovatieprogramma Rotterdam The Hague Innovation Airport?
In 2018 hebben de gemeente Rotterdam en Rotterdam Airport B.V. ieder € 500.000,– bijgedragen aan het programma. In 2019 stelt Rotterdam Airport € 500.000,– beschikbaar en de gemeente Rotterdam € 250.000,–. De gemeente Rotterdam is voornemens maximaal 3 jaar financiële ondersteuning aan de stichting in de vorm van een subsidie ter beschikking te stellen. De hoogte van de subsidiebijdrage zal jaarlijks worden vastgesteld. Als blijkt dat de stichting te zijner tijd (financieel) zelfstandig is, wordt de subsidierelatie afgebouwd.
Kent u het bericht «Delfzijl krijgt grote raffinaderij voor biokerosine»?2
Ja.
Kunt inzichtelijk maken op welke wijze er publieke middelen (geld, materiaal, etc.) ter beschikking staan aan de biokerosinefabriek in Delfzijl?
Er zijn geen publieke middelen ter beschikking gesteld aan de biokerosinefabriek in Delfzijl.
Kunt u inzichtelijk maken wat er allemaal en in welke hoeveelheden zal worden bijgemengd in het eindproduct van de biokerosinefabriek in Delfzijl?
De biokerosinefabriek zal enkel duurzame kerosine produceren, welke tot 50% bijgemengd kan worden met fossiele kerosine. Uitgangspunt voor de biokerosinefabriek is de inzet van grondstoffen uit de rest- en afvalstromen van hoofdzakelijk regionale industrieën, zoals gebruikt frituurvet en reststromen uit de oleochemische sector die lastig te gebruiken zijn voor andere producten. Daarnaast wordt een duurzame vorm van waterstof gebruikt, gemaakt uit water en windenergie. De productie van de grondstoffen zal voornamelijk in Nederland plaatsvinden en levert over de hele keten een CO2-reductie van minimaal 85% op t.o.v. fossiele kerosine.
Kunt u van al deze ingrediënten aangeven waar deze geproduceerd worden en wat de bijkomende uitstoot is van broeikasgassen en schadelijke stoffen tijdens het productieproces en het transport naar Delfzijl?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de productie van biobrandstoffen wereldwijd gepaard gaat met grootschalige vernietiging van natuur? Zo nee, waarom niet?
De vernietiging van natuur, boskap en biodiversiteitsverlies zijn terechte aandachtspunten. In deze casus is dit echter niet aan de orde omdat er geen gebruik gemaakt wordt van houtige biomassa. Dat laat onverlet dat er aandacht moet zijn voor de duurzaamheid van de gebruikte grondstoffen. In deze casus wordt ingezet op het gebruik van duurzame biobrandstoffen op basis van regionale grondstoffen uit rest- en afvalstromen, die niet ten koste gaan van biodiversiteit en voedselzekerheid, en geen ongewenste bijeffecten in de keten, zoals het kappen van regenwoud en CO2-emissies. De initiatiefnemers hebben grote aandacht voor de duurzaamheidaspecten van de productie van biokerosine en hebben de nodige maatregelen genomen om te zorgen dat de gebruikte grondstoffen voor de biokerosinefabriek deze negatieve gevolgen niet kent.
Een onafhankelijke Sustainability Board, bestaande uit WWF International, de European Climate Foundation, het Solidaridad Network en de Rijksuniversiteit Groningen zal op verzoek van SkyNRG adviseren over de duurzaamheidseisen, zodat er geen negatief effect is op de voedselketen of op het milieu. Hierbij wordt tevens gekeken naar potentiële verdringingseffecten in andere markten, waarbij volgens de initiatiefnemers in geen geval producten op basis van voedselgewassen worden gebruikt, zoals sojaolie of palmolie. De duurzaamheid van de keten en van de bijbehorende producten wordt daarnaast geborgd door certificering op basis van de criteria van de Roundtable on Sustainable Biomaterials (RSB), een duurzaamheidsysteem dat strengere sociale en milieucriteria hanteert dan de EU richtlijn hernieuwbare energie (RED II) vereist.
Onderschrijft u de stelling van de Europese koepel van wetenschapsacademies (easac) dat we moeten erkennen dat houtige biomassa een enorm lange teruggroeitermijn kent?3 4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u inzichtelijk maken wat de hoeveelheid boskap en biodiversiteitsverlies zal zijn die direct of indirect gepaard zal gaan met de productie van biokerosine in Delfzijl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier vindt u het verantwoord om dergelijke grote hoeveelheden biobrandstoffen te produceren?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat de voorgenomen productie van biokerosine gepaard zal gaan met fraude?
Als u doelt op vermeende fraude met duurzaamheidsbewijzen, zoals de situatie waarover recentelijk veel publiciteit was in verband met onderzoek bij een biodieselproducent: op dit moment zijn er geen directe parallellen te trekken tussen de productielocatie voor de biokerosine en de biodieselproducent, die onderwerp is van het strafrechtelijk onderzoek. Veel hangt af van de activiteiten die er plaatsvinden, zoals de mate waarin bedrijven zowel duurzame als niet-duurzame biobrandstoffen verhandelen. We weten dat de initiatiefnemers van de biokerosinefabriek veel aandacht besteden aan het inzichtelijk maken van de grondstofketens en op deze wijze fraude in de grondstofketen proberen te voorkomen.
Kunt een uitgebreide toelichting geven op het fraudebeeld bij de productie van biokerosine, inclusief aspecten van handhaving, ketencontrole en het aantal beschikbare FTE voor handhaving en ketencontrole?
Het toezicht op de duurzaamheid van de grondstofketens voor biobrandstoffen is overeenkomstig de Richtlijn hernieuwbare energie EU-breed belegd bij private auditors. Deze auditors doen dat namens de door de Europese Commissie erkende duurzaamheidsystemen. Na een succesvolle audit, zal de auditor een duurzaamheidscertificaat verstrekken aan (in dit geval) de producent. De lidstaten hebben volgens de Europese regelgeving geen handhavende bevoegdheden. In de REDII zijn geen maatregelen opgenomen die mogelijkheden voor publiekrechtelijk toezicht en handhaving verbeteren. Op dit moment is het ministerie met de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) in gesprek om verschillende scenario’s te bekijken voor publiekrechtelijk toezicht en handhaving om de frauderisico’s in de keten te beperken. Ten aanzien van de borging van de duurzaamheid van de keten in deze casus verwijs ik u verder naar het antwoord op de vragen 9, 10 en 11.
Kent u het bericht «Schoner vliegen met duurzame kerosine: goed begin, maar niet dé oplossing»?5
Ja.
Onderschrijft u de stelling van Paul Peeters (lector aan NHTV Breda University of Applied Sciences) dat in 2030 circa 9 procent van de kerosine vervangen kan zijn door biobrandstof en dat dat de «totale CO2-uitstoot in de luchtvaart naar schatting met 4 tot 6 procent terug zou dringen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat we de tijd niet meer hebben om nog jarenlang te wachten op de luchtvaartsector?
De komst van de biokerosinefabriek in Nederland, en de steun van de KLM hierin, is een mooie stap in het verduurzamen van de luchtvaart. De betrokken partijen laten hiermee zien dat zij de uitdaging om de sector te verduurzamen ook aan durven gaan. Ik vind het een compliment waard dat de partijen nu zelf daadwerkelijk aan de slag gaan met de bouw van een fabriek.
Aan de stelling van de heer Peeters dat maar 9% van de kerosine in 2030 vervangen kan worden door biokerosine liggen veel aannames ten grondslag. Andere rapporten (bijv. CE Delft 2018/CE Delft, TAKS, WUR LEI, 2017) hanteren andere aannames en komen tot andere (hogere) percentages in 2030.
Onderschrijft u de stelling van Paul Peeters dat «als de luchtvaart in het huidige tempo doorgroeit biokerosine geen zoden aan de dijk zet»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Erkent u dat een stevige volumekrimp van het aantal vliegbewegingen meer winst oplevert dan de voorliggende plannen rond brandstofinnovatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen (onder andere Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3184, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2091) leidt een mondiale krimp van het aantal vliegbewegingen tot minder uitstoot van CO2 door de internationale luchtvaartsector. Als alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt is het effect onduidelijk als gevolg van onder andere uitwijkgedrag en emissies door andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2-reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585). Daarin staat dat er naast de brandstofinnovatie inzet nodig is op meerdere sporen om de luchtvaart verder te verduurzamen.
Erkent u dat een stevige volumekrimp van het aantal vliegbewegingen onvermijdelijk is om de luchtvaart binnen de grenzen van het klimaat, leefomgeving en veiligheid te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Het artikel ‘Energie voor elektrische auto superduur, rijden toch het goedkoopst’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Energie voor elektrische auto superduur, rijden toch het goedkoopst»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat het laden van een elektrische auto duurder is dan tanken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet de (eind)conclusie van de onderzoeker. In het artikel wordt in stappen uiteengezet dat de prijs per kWh voor elektriciteit weliswaar hoger is dan voor bijvoorbeeld benzine of diesel, maar dat een elektrische auto circa drie keer efficiënter omgaat met die energie. Dit principe is eerder door mijn ambtsvoorganger bij het wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2016 uitgelegd2.
Door deze twee zaken – de prijs per kWh en de efficiëntie van een elektrische auto, oftewel het aantal kilometers per kWh – te combineren komt de onderzoeker tot de volgende conclusie: «Zelfs de decadentste elektromobilist, die consequent te veel betaalt bij een snellader langs de snelweg, is per kilometer minder kwijt dan de gemiddelde benzinerijder. Wie op eigen oprit kan laden, verslaat ook aardgasrijder met gemak.»
Deelt u de mening dat het een ongewenste prikkel is dat de elektrische rijder meer betaalt voor energie dan bijvoorbeeld de dieselrijder? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vraag 2 deel ik deze mening niet.
Deelt u de conclusie dat de zakelijke dieselrijder in de meeste gevallen het goedkoopst uit is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die conclusie niet. In vergelijking met een elektrische automobilist die enkel en alleen aan een snellader – dit komt in de praktijk niet tot nauwelijks voor – oplaadt komt een dieselrijder wel wat kilometers verder per euro, maar als geladen wordt bij publieke laadpalen of thuis dan komt de elektrische automobilist verder. In vergelijking met een elektrische automobilist is de zakelijke dieselrijder dus eigenlijk niet goedkoper uit.
Wat onderneemt u om de financiële prikkel te verplaatsen van diesel naar zero-emissie rijden voor de zakelijke rijder?
In het kader van het klimaatakkoord zijn keuzes gemaakt over de versnelling van de ingroei van het elektrisch rijden, inclusief fiscale en financiële prijsprikkels voor zowel de consumenten als de zakelijke rijder.
Welke mogelijkheden ziet u om de prijs van elektrisch laden (prijs per kWh) te verlagen, zodat deze qua prijs per kWh vergelijkbaar wordt met die voor fossiele brandstoffen?
Bij de vormgeving van stimulering van elektrisch rijden dient niet alleen te worden gekeken naar afzonderlijke kostencomponenten, zoals de prijs van de energie.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het tarief van de eerste schijf van de Energiebelasting op elektriciteit per 2021 wordt verlaagd, waardoor ook laden van elektrische auto’s goedkoper wordt. Voorts is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de accijns op diesel wordt verhoogd met op termijn 2 cent per liter, hetgeen elektrisch rijden ten opzichte van vandaag naar verhouding goedkoper maakt ten opzichte van rijden op diesel.
Het bericht ‘Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat eigenaren van zonnepanelen, in dit geval nota bene een coöperatie van omwonenden, buiten hun schuld om gedupeerd worden en dat dit de energietransitie tegenwerkt?
Het is van belang dat zonne-energie systemen voldoen aan de gestelde regelgeving en op de juiste wijze geïnstalleerd worden om storingen aan elektrische apparatuur in de omgeving te voorkomen. Het is primair een zaak van producenten en installateurs om hier zorg voor te dragen, zodat eigenaren ervan op aan kunnen dat hun systemen in orde zijn en daarmee bijdragen aan de energietransitie.
Waarom moeten de zonnepanelen drie weken uit worden geschakeld terwijl het evenement slechts drie dagen duurt?
Om in dit geval een adequaat bereik van C2000 ter plaatse te kunnen hebben, is het netwerk aangepast met een extra richtantenne. Deze antenne stond gericht op het dak van het Worldforum en daardoor ook op de zonnepaneelinstallatie. Een dergelijke lokale aanpassing van het C2000-netwerk is vrij ingrijpend, vergt technische aanpassingen in het netwerk en moet goed getest kunnen worden. Ook het afschakelen van deze aanpassing moet zorgvuldig gebeuren om verstoringen in het C2000-netwerk te voorkomen. De opbouw en de afbouw van de extra antenne vergt daarbij de nodige technische hulpmiddelen en inzet van gespecialiseerd personeel. Om geen risico’s te lopen met betrekking tot onderbrekingen in het reguliere C2000-netwerk in Den Haag is daarom een zorgvuldige planning en uitvoering met fallback-mogelijkheden gehanteerd.
Wie zal de misgelopen inkomsten betalen aan de energiecoöperatie? Kunt u er zorg voor dragen dat de eigenaren van de zonnepanelen op een nette wijze worden gecompenseerd?
In het algemeen is de vergoeding van de schade die wordt veroorzaakt door het buitenwerking stellen van een installatie die niet aan de wettelijke vereisten voldoet een zaak tussen de fabrikant, de installateur en de eigenaar. In dit specifieke geval heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verantwoordelijk voor de organisatie van de Global Entrepreneurship Summit, besloten de energiecoöperatie uit coulance te compenseren voor de mogelijk gederfde inkomsten. Dit omdat men de omwonenden zo min mogelijk gevolgen wilde laten ondervinden van de ondernemerstop.
Klopt het dat onvoldoende kennis van installateurs de oorzaak is van mogelijke storingen, zoals Brancheorganisatie HollandSolar aangeeft? Zo ja, kunt u er zorg voor dragen dat de juiste kennis over de installatie van zonnepanelen wordt verspreid onder installateurs? Mocht u niet met zekerheid weten wat de oorzaak van de storingen is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Agentschap Telecom is in 2019 een dialoog gestart met de zonne-energie branche met als doel het creëren van bewustzijn en het delen van kennis over de onderliggende oorzaken van deze storing. Daarnaast hebben zij tips 2 voor een storingsvrije zonne-energie-installatie breed onder de aandacht gebracht. Naast uitrusting die niet aan de gestelde eisen voldoet is onvoldoende kennis over de installatie van zonnepanelen één van de oorzaken van storingen. Certificering van apparatuur en installatie kan bijdragen aan het voorkomen van storingen. De eisen voor (vrijwillige) certificaten zoals het certificaat «Zonnekeur» vallen onder de verantwoordelijkheid van de sector. Het is daarom primair aan de sector om te bezien of deze casus aanleiding geeft om betreffende certificaten aan te scherpen. Agentschap Telecom ondersteunt dit proces daar waar mogelijk.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Rivieren over de hele wereld vervuild met antibiotica» en «Antibiotics found in some of the world’s rivers exceed «safe» levels, global study finds»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de stelling van onderzoeker professor Boxall, dat de aanpak van dit probleem vooral zou moeten bestaan uit investeringen in zuiveringsinstallaties, strengere regelgeving en het schoonmaken van vervuilde locaties?
Ik herken in zijn stelling de wens om het probleem niet op één plaats aan te pakken, maar op meerdere plekken tegelijk; een aanpak die ook door Nederland wordt nagestreefd.
Welke rol ziet u voor Nederland in de aanpak van dit probleem, met name in Azië en Afrika? Kan de Blue Deal hier een rol in spelen?
De afgelopen jaren zette Nederland in op het succesvol internationaal agenderen en prioriteren van antibioticaresistentie. De aanpak van dit wereldwijde probleem gebeurt in internationaal verband, onder andere via het «Global Action Plan on AMR» van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Belangrijk hierin is de «one health» benadering, waarin verschillende sectoren en actoren in de keten betrokken worden. Daarmee richt de benadering zich niet op een specifiek werelddeel, zoals Afrika of Azië. Zie verder de brief van de Minister voor medische zorg hierover, met kamerstuknummer 32 620, nr. 201.
De Blue Deal is een programma van kennisuitwisseling tussen de Nederlandse watersector en het buitenland. Het doel is om 20 miljoen mensen in 40 stroomgebieden wereldwijd te helpen aan schoon, voldoende en veilig water, en het draagt daarmee bij aan Sustainable Development Goal 6, het VN-Duurzaamheidsdoel dat door u eind 2017 is geadopteerd. Inderdaad is er op die manier een verbondenheid met antibioticaresistentie, maar dit is niet het primaire doel ervan.
Hoe waarschijnlijk is het naar uw weten dat slechte productieomstandigheden in medicijnfabrieken en/of (illegale) lozingen bijdragen aan dit probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is waarschijnlijk dat lozingen uit productielocaties die niet conform GMP guidelines werken (Good Manufacturing Practices), bijdragen aan het probleem. Tegelijk laten de onderzoeksresultaten van Boxall zien dat dit relatief lokaal speelt, en dat de verspreiding van antibiotica beter wordt verklaard door het gebruik door patiënten.
Zo laten de resultaten zien dat de concentraties antibiotica relatief het hoogste zijn in landen met een laag tot gemiddeld inkomen; daar is wel geld om geneesmiddelen te kopen, maar is geen goede zuivering. In landen met een laag inkomen zijn de concentraties zeer laag; daar is ook geen geld om geneesmiddelen te kopen. In landen met hoge inkomens liggen de concentraties ook relatief lager; naast geld voor geneesmiddelen is daar ook de zuivering beter geregeld.
Deelt u de mening dat ontwikkeling van resistentie tegen antibiotica een groot gevaar kan zijn voor de internationale volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Antibioticaresistentie kan de volksgezondheid in gevaar brengen. Bacteriën worden wereldwijd in toenemende mate ongevoelig voor antibiotica. Dit maakt het effectief behandelen van infecties lastiger, met ziekte, sterfte en hogere kosten als gevolg. Dat is de reden dat het onderwerp de volle aandacht heeft.
Kunt u al zeggen hoe het staat met de in maart 2019 gepresenteerde Europese aanpak van medicijnresten uit water, dat gezien de cijfers in dit onderzoek, geen moment te vroeg was?
Nederland is blij met het initiatief van de Europese Commissie. Samen met de Europese Commissie heeft Nederland op 13 mei van dit jaar hierover een workshop in Brussel georganiseerd. Aanwezig waren: de Europese Commissie, vertegenwoordigers van 20 Europese landen, van de farmaceutische industrie, gezondheidssector en ngo’s. De workshop liet zien dat er gedeeld probleembesef is en dat de belangen van verschillende dossiers – zoals medicijnresten in het milieu en antibioticaresistentie – dezelfde kant op wijzen. Uit verschillende landen werden goede voorbeelden van concrete acties gepresenteerd.
Met het gedeeld probleembesef en de voorbeelden van concrete acties ligt er voor de volgende Commissie een goede basis om verder te werken.
Kunt u aangeven hoe het staat met de de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water en de Aanpak antibioticaresistentie die wij in Nederland hebben?
De Ketenaanpak Medicijnresten uit Water werkt aan de uitvoering van de acties uit het uitvoeringsprogramma (bijlage bij kamerstuk 27 625, nr. 434). Hierop zal ik terugkomen bij het AO Water van 20 juni aanstaande. Over de Aanpak antibioticaresistentie bent u vorig jaar geïnformeerd door de Minister voor medische zorg (kamerstuk 32 620, nr. 201).
Op welke wijze kan aandacht worden gevraagd voor het belang van een verstandig (niet meer dan noodzakelijk) gebruik van antibiotica, in nationaal en internationaal verband?
Hiervoor is een scala aan acties mogelijk en nodig. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Aziatische monsterwesp duikt plots overal in Nederland op’. |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aziatische monsterwesp duikt plots overal in Nederland op»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke specifieke gevaren de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) in Nederland veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege zijn grote formaat ziet de Aziatische hoornaar er gevaarlijk uit. Toch is deze wespensoort voor de mens nauwelijks gevaarlijk. Aziatische hoornaars zijn niet agressief en zullen alleen steken als zijzelf of hun nest bedreigd worden. De steek van deze hoornaars is pijnlijk maar niet gevaarlijk, behalve als er sprake is van een allergie voor wespengif. Wel is deze Aziatische hoornaar gevaarlijk voor inheemse soorten insecten en daarom geplaatst op de Europese Unielijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die hoort bij de Europese Verordening 1143/2014.
De Aziatische hoornaar jaagt op allerlei insecten zoals vliegen, bijen, wespen en met name kolonievormers. Populatieafname van bijen, inclusief wellicht hommels, is te verwachten. In natuur- en landbouwgebieden heeft afname van bestuivers potentieel een negatief effect op de bestuiving van (wilde) planten. Sinds zijn introductie in Zuid-Frankrijk heeft de Aziatische hoornaar zich binnen 3 jaar verspreid over 120.000 km2, wat aangeeft dat de soort grote gebieden in een korte tijd kan koloniseren wanneer het klimaat gunstig is.
Is het bekend hoeveel waarnemingen dit jaar zijn gedaan van de Aziatische hoornaar?
Dit jaar is tot nu toe één geverifieerde waarneming gedaan van een Aziatische hoornaar. Het nest is opgespoord en vernietigd. Berichtgeving hierover in de media heeft vervolgens gezorgd voor een groot aantal nieuwe meldingen. Deze nieuwe meldingen bleken echter alle, voor zover foto’s of ander bewijs was bijgevoegd, Europese hoornaars te betreffen. De Aziatische hoornaar wordt vaak verward met de Europese hoornaar die van oudsher in Nederland voorkomt en tot de natuurlijke fauna gerekend kan worden. Ook de Europese hoornaar, die nog iets groter is dan de Aziatische hoornaar, neemt in aantal toe, mogelijk als gevolg van zachtere winters en warme zomers. Deze toename en de verwarring tussen de twee soorten leidt tot veel valse meldingen.
Wie, of welke instantie, is verantwoordelijk voor de opsporing en de vernietiging van nesten van de Aziatische hoornaar?
Momenteel is het Rijk (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, NVWA) verantwoordelijk voor de opsporing van de nesten en de provincies voor de bestrijding ervan.
Wie, of welke instantie, is in den brede verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot exoten en is er een plan van aanpak hoe met deze soorten om te gaan?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het rijksbeleid rond invasieve uitheemse soorten voor zover dit op het terrein van natuur, landbouw en visserij ligt. Daar waar het de volksgezondheid aangaat, is het Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en Sport eerstverantwoordelijke. Op dit moment geldt voor de Aziatische hoornaar een uitroeiingsplicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel nesten van de Aziatische hoornaar zijn er sinds de vestiging van deze invasieve exoot in Nederland vernietigd?
In 2017 is een eerste nest gevonden en vernietigd. In 2018 zijn twee nesten vernietigd en een vierde verlaten nest werd in het late najaar van 2018 ontdekt en verwijderd.
Deelt u de mening van experts dat de Aziatische hoornaar de komende jaren alleen maar meer zal voorkomen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. EIS Kenniscentrum Insecten signaleert dat de opkomst van de Aziatische hoornaar vanuit Frankrijk via België onvermijdelijk is. EIS Kenniscentrum Insecten heeft vanwege deze ontwikkeling een brochure2 uitgebracht om onder Nederlandse imkers te verspreiden. Imkers ondervinden nadelen van de Aziatische hoornaar omdat deze, anders dan de Europese hoornaar, actief op honingbijen jaagt.
Ziet u naar aanleiding van de toegenomen waarnemingen van deze soort aanleiding om extra actie tegen deze invasieve exoot te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de NVWA en provincies gevraagd deze zomer de bestrijding van de Aziatische hoornaar voort te zetten. Het is echter, naar alle waarschijnlijkheid, welhaast onvermijdelijk dat de Aziatische hoornaar zich als nieuwe soort naast de Europese hoornaar vestigt in Nederland. Er wordt een aanhoudende instroom van nieuwe exemplaren verwacht en de hoornaars gedijen hier goed. Bovendien zijn de nesten van de Aziatische hoornaar zeer moeilijk te lokaliseren en het vergt daarom de inzet van een kleine groep gespecialiseerde vakmensen. Met de huidige stand van de techniek is het daardoor waarschijnlijk niet haalbaar om deze soort in Nederland blijvend uit te roeien.
De ontwikkelingen hebben mijn aandacht en in het najaar zal ik met de provincies spreken over hun toekomstige inzet bij de bestrijding. De uitroeiingsplicht vervalt immers, indien een soort zich definitief gevestigd heeft in een lidstaat. Vanaf dat moment maken de provincies de afweging welke beheersmaatregelen zij voor deze soort gaan treffen.
Bent u bereid in nauw contact te blijven met de voor bestrijding verantwoordelijke organen om deze soort zo goed mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘SodM legt last onder dwangsom op aan Akzo, Nedmag en Frisia’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «SodM legt last onder dwangsom op aan Akzo, Nedmag en Frisia»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat alle zoutwinningsbedrijven die actief zijn in Nederland geen of een onvolledig chemisch veiligheidsrapport hebben ingediend?
Ja, ik deel die mening. Alle zoutwinningen in Nederland moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. SodM heeft om die reden de zoutwinningsbedrijven een last onder dwangsom opgelegd. Hierin is een termijn gegeven om alsnog aan de Europese stoffenwetgeving «Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals» (REACH) te voldoen. Onderdeel daarvan is dat de zoutwinningsbedrijven een gedegen risicoanalyse maken van de door hen gebruikte diesel in de diepe ondergrond. Ook moeten de bedrijven op basis van een chemisch veiligheidsrapport kunnen laten zien dat zij de risico’s goed in beeld hebben en adequaat beheersen.
Hoe is het mogelijk dat deze bedrijven zo laks waren op dit punt? Is er sprake van een lakse bedrijfscultuur op het gebied van milieu?
In een eerder antwoord2 op vragen van lid Beckerman heb ik aangegeven hoe het is gekomen dat het gebruik van diesel als mijnbouwhulpstof in de zoutwinning niet conform REACH is geregistreerd.
Mijn conclusie is dat alle betrokken partijen dit destijds niet hebben opgemerkt.
In de afgelopen jaren is door de toezichthouder SodM, naar aanleiding van een toename van het aantal incidenten en de zorg vanuit uw Kamer, het inspectieregime op de zoutindustrie verscherpt. Door dit vergrootglas zijn verschillende onderwerpen zoals de REACH-registratie en de achterstand met het verlaten van de zoutcavernes naar voren gekomen. Op dit moment wordt er vanuit beleid en toezicht gewerkt om dit op orde te brengen.
De typering «lakse bedrijfscultuur» als generiek beeld voor de zoutindustrie herken ik niet. Daar waar er gebreken naar voren kwamen, is er door de toezichthouder opgetreden hetgeen onder andere heeft geleid tot veranderingen waarover ik uw Kamer op 17 augustus 2018 per brief3 heb geïnformeerd.
Wat is de voortgang van het saneren van de bodemverontreinigingen veroorzaakt door de diesellekkages uit de zoutwinlocaties in Twente?
In 2018 is AkzoNobel Specialty Chemicals, inclusief de zoutactiviteiten, overgenomen door een nieuwe eigenaar en het bedrijf is nu actief onder de naam Nouryon. De vergunningen staan nog op naam van AkzoNobel. Per 1 juli 2019 zal de tenaamstelling van alle vergunningen worden gewijzigd in Nouryon. In de onderstaande beantwoording wordt nog de naam van AkzoNobel gebruikt.
AkzoNobel heeft bodemonderzoeksrapporten toegestuurd aan SodM en aan de betrokken gemeenten van alle 18 putten die in het verleden hebben gelekt. Op basis daarvan heeft AkzoNobel een plan op hoofdlijnen opgesteld en ingediend bij SodM en de betrokken gemeenten, dat voorziet in een generieke aanpak van de verontreiniging van de 18 putten. SodM en de gemeenten hebben hiermee ingestemd. Deze generieke aanpak wordt vervolgens uitgewerkt in specifieke plannen per put, die bij SodM respectievelijk de gemeenten zullen worden ingediend.
Voor de verontreiniging bij één put is een specifiek plan voor het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de desbetreffende gemeente ingediend. De gemeente heeft hiermee ingestemd en binnenkort wordt met de uitvoering gestart. Het betreft hier een verontreiniging die is ontstaan vóór 1987 waardoor de gemeente bevoegd gezag is. Voor een verontreiniging die ontstaan is na 1987 nabij 2 andere putten is een specifiek plan van aanpak ingediend bij SodM. Na instemming zal de feitelijke sanering op de korte termijn starten. Het betreft een proefsanering die de basis zal vormen voor de aanpak van de verontreinigingen bij de andere putten.
Bent u bekend met het jaarverslag 2018 van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) waarin staat dat Akzo nog steeds onder verscherpt toezicht is gesteld in verband met het ontbreken van adequaat abandonneringsbeleid en de resultaten van een inspectie eind 2018?2 Welke inspectieresultaten betreft het concreet en welke mogelijke consequenties zijn er voor Nouryon (voorheen Akzo) als het geen verbetering laat zien?
Ja, ik ben daarmee bekend. Op 3 juli 2018 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van lid Van Tongeren (GroenLinks) uw Kamer per brief5 geïnformeerd dat het verscherpte toezicht van kracht blijft. Op 21 mei 2019 heb ik het SodM jaarverslag 2018 met begeleidende brief6 aan uw Kamer toegestuurd.
Het verscherpte toezicht op AkzoNobel is in september 2016 ingesteld vanwege lekkages van putten en pijpleidingen. In april 2018 was de situatie rond de lekkages in Hengelo voor een belangrijk deel onder controle. Het pijpleidingnetwerk was voor een groot deel vervangen en er was een duidelijk beeld van putten die gelekt hadden. SodM heeft het verscherpt toezicht toen niet gestaakt, omdat het vervangen van het leidingnetwerk en het afdichten van lekke putten het probleem alleen voor de korte termijn oplost. Voor de langere termijn is het noodzakelijk dat er goede managementsystemen in werking zijn waarmee het bedrijf in staat is om lekkages preventief te voorkomen. Dergelijke systemen zoals een Pijpleiding Integriteit Management Systeem (PIMS) of een Well Integriteit Management Systeem (WIMS) waren op dat moment door AkzoNobel nog niet of onvoldoende geïmplementeerd.
Begin 2018 heeft SodM geconstateerd dat het abandoneringsbeleid voor uitgeproduceerde putten en cavernes van AkzoNobel in zowel Hengelo als Heiligerlee niet adequaat was. AkzoNobel heeft een achterstand geconstateerd in het abandoneren van cavernes in zowel Twente als bij Heiligerlee.
De inspectie van eind 2018 was er onder andere op gericht om de voortgang van de implementatie van het PIMS en het WIMS vast te stellen. Daarbij is gebleken dat beide systemen nog niet volledig geïmplementeerd zijn. Dat wil zeggen dat alle procedures actueel en adequaat zijn, alle benodigde gegevens in het systeem zijn opgenomen, de procedures in de praktijk gebruikt worden en dat de goede werking van de systemen via een interne audit is geborgd. Zowel de constatering over het abandoneringsbeleid als de conclusie dat het PIMS en WIMS niet voldoende zijn geïmplementeerd maakt de noodzaak van het voortzetten van het verscherpte toezicht duidelijk. Als de toezichthouder op enig moment constateert dat AkzoNobel niet voldoende verbetering laat zien en de gemaakte afspraken niet nakomt dan kan de toezichthouder een last onder dwangsom opleggen.
Klopt het dat COVA, een non-profitorganisatie die valt onder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, ruwe olie en diesel opslaat in cavernes? Om hoeveel benzine en diesel gaat het? Kunt u uitleggen hoe deze opslag precies werkt? Waar liggen deze cavernes?
Ja, dat klopt. In opdracht van de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) wordt in twee zoutcavernes van AkzoNobel in Enschede (industrieterrein de Marssteden) diesel opgeslagen. Er wordt geen benzine of ruwe olie opgeslagen. In zoutcavernes wordt in totaal circa 250.000 m3 diesel opgeslagen. COVA is een onafhankelijke organisatie die – in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat – de strategische olievoorraden voor Nederland aanhoudt zodat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesteld door het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de Europese Unie (EU).
De diesel is in de beide cavernes gepompt waardoor de daar aanwezige verzadigde pekel is verdrongen en via een pijpleiding naar de zoutfabriek is gepompt. Op het moment dat de diesel nodig zou zijn, kan de brandstof er uit worden gehaald door verzadigde pekel terug te pompen in de caverne. De integriteit van de putten wordt continu bewaakt door het meten van de druk. Daarnaast wordt het diesel-volume van de cavernes maandelijks gemeten en is er een olie-lekdetectie systeem geïnstalleerd op de putten. Mijn ambtsvoorgangers hebben enkele malen met uw Kamer over de ondergrondse dieselopslag gesproken. Uw Kamer heeft ook enkele keren hierover vragen gesteld7, 8, 9, 10, 11.
Wordt bij deze opslag van ruwe olie en diesel wel de bestaande milieuwetgeving nageleefd, zoals de REACH-richtlijn?3 Hoe ziet het SodM hierop toe en welke maatregelen worden getroffen wanneer de dieselopslag niet aan de vigerende wetten en verordeningen voldoet?
SodM heeft aangegeven dat zij op dit moment onderzoekt of in het REACH-dossier van de dieselopslag in de zoutcavernes, het chemisch veiligheidsrapport en de daarbij behorende blootstellingscenario’s compleet en correct zijn. SodM voert dit onderzoek uit in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De resultaten van dit onderzoek worden eind juli 2019 verwacht en worden daarna gepubliceerd.
Bent u bekend met het signaal van het SodM rondom het risicobeheersplan onder afvalopslag Twence?4 Wanneer is het risicobeheersplan compleet en waarom duurt het zo lang voordat het door Nouryon is opgeleverd? Is dit een ingrediënt voor de conclusie van het SodM dat de veiligheidscultuur «nog onvoldoende op orde» was?
Ja, ik ben hiermee bekend. SodM heeft AkzoNobel op 20 juli 2018 gevraagd14 om het risicobeheersplan uiterlijk op 15 oktober 2018 in te leveren. AkzoNobel heeft het plan tijdig ingeleverd. SodM heeft echter aanvullende vragen gesteld op het gebied van de prioritering van de te stabiliseren zoutcavernes. Het risicobeheersplan heeft tot doel dat AkzoNobel op voorhand nadenkt en vastlegt hoe men zal handelen in het geval van een incident. Aan de hand van het plan kan AkzoNobel ook inventariseren of alle benodigde regelingen en middelen daadwerkelijk ook beschikbaar zijn, zodat men tijdig en adequaat kan handelen. Het zorgvuldig valideren van risicobeheersplannen vergt enige tijd. Op dit moment beoordeelt SodM of AkzoNobel de prioritering van het vullen van de zoutcavernes onder Twence goed heeft ingeschat en zal hierover een beslissing nemen.
Ook ik constateer dat dit specifieke proces lang heeft geduurd. Het is aan SodM als toezichthouder om te toetsen in hoeverre zorgvuldigheid en complexiteit dan wel een «nog onvoldoende op orde» veiligheidscultuur hieraan debet zijn.
Waarom begint Nouryon niet uit voorzorg al met het vullen van de cavernes onder de vuilstort om instabiliteit te voorkomen?
Het stabiliseren van de potentieel instabiele zoutcavernes in Twente door deze uit voorzorg te vullen, vindt plaats volgens een prioritering op basis van het risico op instabiliteit. AkzoNobel laat de risico-inschatting door externe partijen uitvoeren. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met het gebruik van de bovengrond. De twee cavernes onder de afvalopslag van Twence maken – net als andere potentieel instabiele zoutcavernes – onderdeel uit van deze prioritering. SodM heeft AkzoNobel al geïnformeerd dat de cavernes onder Twence de eerstvolgende prioriteit moeten hebben. Nadat AkzoNobel klaar is met het vullen van de huidige caverne, dienen de cavernes onder Twence gevuld te worden, tenzij er volgens AkzoNobel goede redenen zijn qua veiligheid om een andere caverne een hogere prioriteit te geven. Op dit moment ligt er een voorstel van AkzoNobel ter beoordeling bij SodM. De toezichthouder zal hierop een beslissing nemen.
Het bericht ‘Extra uitstoot door afscheid kernenergie’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra uitstoot door afscheid kernenergie»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat kernenergie de op een na grootste energiebron ter wereld is waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft inderdaad aan dat in 2018 kernenergie, na waterkracht, de op één na grootste energiebron ter wereld is, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen (zie onderstaande figuur).
Deelt u de waarschuwing van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) dat het afbouwen van kernenergie in veel landen kan leiden tot miljarden tonnen extra uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer kernenergie wordt afgebouwd en het afbouwen van deze energiebron niet wordt opgevangen door andere energiebronnen die geen CO2 uitstoten, dan wel door besparingen in energiegebruik van gelijke omvang zal de uitstoot van CO2 toenemen.
Welke andere schone, kostenefficiënte en constante energiebronnen naast kernenergie kunnen zorgen voor voldoende leveringszekerheid als kerncentrales worden gesloten?
De elektriciteitsvraag kan, naast kernenergie, op een aantal andere manieren worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van biomassa of hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof. Andere schone en kostenefficiënte energiebronnen zijn windenergie, zonne-energie, geothermie met warmtewisselaars en waterkrachtcentrales. De eerste twee leveren niet constant en kunnen dus geen bijdrage leveren aan de leveringszekerheid wanneer het niet waait of de zon niet schijnt. Geothermie en waterkracht kunnen dat wel, mits bijvoorbeeld bij toepassen van waterkracht de stuwmeren voldoende op peil worden gehouden.
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales de komende jaren wereldwijd gesloten worden?
Exacte aantallen zijn moeilijk te geven maar er kan wel een beeld van de verwachte afname van de totale mondiale nucleaire capaciteit worden geschetst. Volgens het nieuwe rapport Nuclear Power in a Clean Energy System van het IEA uit 2019 zouden tegen het jaar 2025 zonder beleidswijzigingen geavanceerde economieën 25% van hun nucleaire capaciteit kunnen verliezen en liefst 2/3 van de capaciteit tegen 2040 (zie onderstaande grafiek).
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales er de komende jaren wereldwijd worden gebouwd en hoeveel kerncentrales de komende jaren in gebruik worden genomen?
Het IAEA meldt dat er nu 55 gebouwd worden en 81 gepland zijn (Nuclear Power Reactors in the World, 2019 Edition). Het IAEA beschouwt een reactor als gepland vanaf de datum waarop een bouwvergunningaanvraag bij de relevante nationale regelgevende instanties is ingediend tot de startdatum van de bouw.
Klopt de stelling dat het gemis van de te sluiten kerncentrales waarschijnlijk niet zomaar door windmolens en zonnepanelen kan worden opgevangen? Zo nee, wat betekent het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs?
Omdat energiebronnen zoals windmolens en zonnepanelen niet constant produceren, zijn opslagsystemen voor energie of is een grote overmaat aan opgesteld elektriciteitsproductievermogen nodig, of een combinatie daarvan. Bij opslagsystemen voor energie moet men denken aan waterkracht, batterijen, waterstof of synthetische brandstoffen om pieken, dag-nachtvariaties en seizoensgebonden variaties te kunnen opvangen.
Het opvangen van het sluiten van de kerncentrale in Borssele door middel van windmolens en zonnepanelen zal in Nederland echter een marginaal effect hebben op de energieprijs, omdat de kerncentrale maar voorziet in 3–4% van de totale elektriciteitsproductie in Nederland.
Internationaal ligt dat anders. Wat het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs betekent, zal afhangen van het aandeel dat kernenergie heeft. In een land als Frankrijk, waar de stroom momenteel goedkoop is door het grote aantal kerncentrales, zal de energieprijs ongetwijfeld stijgen.
Bent u het met het IEA eens dat de overgang naar duurzame energie veel makkelijker is als kernenergie voorlopig in gebruik blijft? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Als kernenergie voorlopig in gebruik blijft, kan de overgang naar een duurzame energievoorziening plaatsvinden zonder dat de CO2 uitstoot gedurende die periode nationaal toeneemt.
De overgang naar een duurzame energieproductie wordt internationaal een grote opgave, als naast het vermogen van conventionele centrales, zoals voor gas of kolen, ook het vermogen van kernreactoren moet worden vervangen door andere duurzame productiemethoden. Scenariostudies voor Europa laten zien dat zonder kernenergie het opgestelde elektriciteitsproductievermogen moet verdubbelen. Dat betekent voor Europa dat in een nog hoger tempo energiebesparing en duurzame energieproductiesystemen moeten worden geïntroduceerd dan nu is voorzien.
De productie door een kerncentrale moet wel veilig blijven. De looptijd van de vergunning en andere overwegingen, zoals eventueel benodigde investeringen om langer veilig operationeel te blijven, kan de eigenaar (of vergunningverlener) doen besluiten de kerncentrale buiten gebruik te stellen.
Deelt u de mening dat andere constante energiebronnen dan kernenergie, zoals energie opgewekt uit kolencentrales en gascentrales, zorgen voor meer CO2-uitstoot dan kernenergie?
Als CO2 uit fossiele bronnen niet wordt afgevangen, zorgen zij inderdaad voor meer CO2 uitstoot dan kernenergie.
Welke mogelijkheden bestaan er in nationaal en internationaal verband om het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales te stimuleren?
Nationaal is het aan de markt om initiatieven te nemen om nieuwe kerncentrales te bouwen. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1).
In haar Nuclear Illustrative Programme (PINC, 2016) benoemt de Europese Commissie internationale mogelijkheden als het verbeteren van de samenwerking tussen regelgevers bij het verlenen van vergunningen voor nieuwe reactoren en het bevorderen van standaardisatie van kernreactorontwerpen door de industrie. Naast kostenefficiëntie zou dit ertoe bijdragen dat nieuwe kerncentrales veiliger worden.
De kosten van een kernenergiecentrale worden vooral bepaald door de constructiekosten en kosten voor financiering. Volgens het Nuclear Illustrative Programme van de Europese Commissie uit 2016 kunnen de laatste kosten variëren tussen 8 en 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Volgens dat rapport kunnen samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en standaardisatie van kernreactoren het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales stimuleren, omdat daardoor mogelijk de tijd tussen vergunningaanvraag en exploitatie kan worden verkort en de kosten kunnen dalen.
Welke mogelijkheden ziet u voor kernenergie in Nederland in het kader van regelbaar vermogen tot zowel 2030 als daarna?
In het verleden zijn er locaties aangewezen waar mogelijk een nieuwe kerncentrale kan worden gevestigd. De markt kan daartoe initiatieven nemen.
Voor 2030 wordt er in Nederland naar verwachting geen nieuwe kerncentrale operationeel. De kerncentrale in Borssele heeft een vergunning tot 2034.