Het bericht 'Studentenorganisaties vrezen hogere studie-uitval door coronamaatregelen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Studentenorganisaties vrezen hogere studie-uitval door coronamaatregelen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) dat de beperkte introductieprogramma’s en het veelal digitaal onderwijs zal leiden tot minder binding met medestudenten, de studie en stad en daarmee tot een hoge studie-uitval?
Binding met de studie, stad en medestudenten zijn belangrijke elementen van studentsucces. Daarom ben ik blij dat hogescholen en universiteiten gedeeltelijk weer open kunnen om fysiek onderwijs te geven. De afgelopen maanden hebben hogescholen en universiteiten ontzettend veel werk verzet om niet alleen het onderwijs (digitaal) te continueren, maar ook om de binding met de huidige studenten te behouden en om de nieuwe studenten te verwelkomen. Door zowel offline als online (introductie)programma’s te bieden, houden hogescholen en universiteiten binding met de studenten.
Ook de komende tijd blijft studentsucces en de binding met studie, stad en medestudenten een onderwerp van mijn gesprekken met studenten, docenten, hogescholen en universiteiten.
Is extra aandacht voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten – zoals bepleit door de studentenorganisaties – onderdeel van de «Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn»?2
De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn helpt het hoger onderwijs bij het leveren van maatwerk voor studenten met een ondersteuningsvraag.
Op 23 augustus 2020 is aan uw Kamer de «Handreiking studentenwelzijn in Corona-tijd» (kamerstuk 2020D31729) aangeboden die door de leden van de werkgroep samen is opgesteld. Doel van de handreiking is het delen van manieren om onder bijzondere omstandigheden de stress voor studenten met een ondersteuningsvraag te verminderen.
De handreiking is op 14 juli jl. openbaar gemaakt voor de instellingen. De handreiking is, onder andere, gepubliceerd op de website rijksoverheid.nl, de website van de Vereniging Hogescholen en de website van het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO).
Hoeveel hogescholen en universiteiten hebben de studievoorschotmiddelen gebruikt om kwaliteitsafspraken te maken over intensieve begeleiding van eerstejaarsstudenten of kleinere groepen?
Op dit moment zijn van 35 hogescholen en universiteiten de kwaliteitsafspraken goedgekeurd. Uit een eerste analyse van deze plannen blijkt dat veel instellingen investeren in extra docenten en begeleiders. Deze wijze waarop deze extra docenten en begeleiders worden ingezet verschilt per instelling, per faculteit of zelfs per opleiding. Dit komt omdat de medezeggenschap een grote rol heeft gekregen bij de besteding van deze middelen. Er wordt hierdoor maatwerk geleverd. Zo gaat de Radboud Universiteit meer uren voor begeleiding toekennen aan docenten, en krijgen ouderejaars studenten een grotere rol in de begeleiding van jongerejaars. Deze maatregelen die leiden tot schaalverkleining komen ook ten goede aan de eerstejaarsstudenten.
Is er ruimte voor de onderwijsinstellingen om – als studenten en docenten vanwege de coronacrisis andere wensen hebben over de inzet van het kwaliteitsbudget – de kwaliteitsafspraken tussentijds te wijzigen?
Er is ruimte om de plannen te herzien. Aanpassingen moeten altijd in overleg met medezeggenschap en de Raad van Toezicht en moeten ook passen bij de gekozen thema’s uit het sectorakkoord en impact hebben op onderwijskwaliteit. Daarbij wordt in 2022 getoetst of de instelling haar voornemens in voldoende mate heeft gerealiseerd in de periode 2019 tot en met 2021.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van het lid Van Meenen waarin de Kamer verzoekt een onafhankelijke expertgroep in te stellen die adviezen geeft aan het ministerie en instellingen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs?3
Met de VH, de VSNU, het ISO en de LSVb is overeengekomen dat de Expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) wordt ondergebracht bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Daarmee krijgt de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, conform de inzet van de motie, een meer structurele plek in het stelsel van hoger onderwijs. De opdrachtverlening is in augustus door NRO ondertekend. In het najaar van 2020 wordt door NRO een startbijeenkomst met alle belanghebbenden gepland om input te leveren voor de agenda van de ETHO. De ETHO zal eind december met haar werkzaamheden beginnen.
Op korte termijn ontvangt de Kamer een brief met een overzicht van de maatregelen die ik neem op het gebied van toegankelijkheid van het hoger onderwijs en selectie. Hierin geef ik ook meer informatie over de taken van de ETHO.
Bent u bereidt om de handreiking «#operatiezachtelanding’van LSVb en ISO met de studentenorganisaties, de hogescholen en de universiteiten te bespreken?4
Ik waardeer de inzet en bijdrage van LSVb en ISO om een goede binding te creëren voor de nieuwe studenten met de studie, stad en medestudenten. Daarom zal ik de inhoud van de handreiking bespreken met studentenorganisaties, hogescholen en universiteiten.
Het bericht dat uit een antistoffentest in een verpleeghuis blijkt dat 40 procent van de medewerkers besmet met corona is geweest. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Deel personeel wel besmet, niet ziek»?1
Wat is uw reactie op het feit dat op de zwaarst getroffen afdeling in verpleeghuis De Mariënburght in Budel, waar de meeste bewoners zijn overleden, 71 procent van de zorgmedewerkers besmet is geweest met corona?
Ontkent u nog steeds de relatie tussen het gebrek aan beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers (ook hier werd tijdens de eerste golf zonder gewerkt) en het aantal besmettingen en overlijdens onder bewoners? Zo ja, waarom? Zo ja, kunt u dan werkelijk geen van de fouten die u heeft gemaakt erkennen?
Het bericht dat de coronarichtlijnen van het RIVM een magere wetenschappelijke basis kennen. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS en de reconstructie van Nieuwsuur dat de RIVM-richtlijnen voor de ouderenzorg een magere wetenschappelijke basis kennen?1
Deelt u de mening dat de coronamaatregelen die u heeft afgekondigd een wetenschappelijke basis dienen te hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe borgt u dat?
Wat is uw reactie op de schokkende onthulling dat de uitspraken die de directeur van het RIVM, de heer Van Dissel, deed tijdens de technische briefing in de Kamer als zouden mondmaskers «schijnveiligheid» bieden en geen wetenschappelijke basis hebben, maar gebaseerd zijn op zijn «persoonlijke ervaring» en «observaties in de dagelijkse praktijk»?
Hoe is het mogelijk dat deze persoonlijke ervaringen van de directeur van het RIVM de basis kunnen vormen voor de RIVM-richtlijnen?
Deelt u de mening dat het schokkend is dat op basis van deze persoonlijke ervaringen van de directeur van het RIVM duizenden zorgmedewerkers in de ouderenzorg geen mondmaskers kregen omdat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen de beschermingsmiddelen op basis van deze RIVM-richtlijn over de verpleeghuizen verdeelde? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel meer «persoonlijke ervaringen» en «observaties in de dagelijkse praktijk» van de directeur van het RIVM (dus zonder wetenschappelijke basis) zijn opgenomen in RIVM-richtlijnen of vormen de basis voor coronamaatregelen die het kabinet nam? Kunt u daar een inventarisatie van laten maken?
Begrijpt u dat als u graag wilt dat mensen uw coronamaatregelen opvolgen dat u draagvlak verliest als blijkt dat er maatregelen tussen zitten die gebaseerd zijn op de «persoonlijke ervaring» of «observaties in de dagelijkse praktijk» van de directeur van het RIVM?
Hoe wrang is het dat deze zelfde directeur de talloze superspreadingevents waar tientallen tot honderden mensen tegelijkertijd besmet raakten met corona via microdruppels (aerosols) nog steeds afdoet als «anekdotisch» en niet wetenschappelijk onderbouwd, terwijl China, Amerika, Duitsland en Belgie zomaar wat landen zijn die de belangrijke rol van besmetting via microdruppels (aerosols) wel erkennen?
Hoe gaat u deze onacceptabele deuk in de betrouwbaarheid van de totstandkoming van de richtlijnen van het RIVM en coronamaatregelen herstellen?
Kunt u de interne stukken die Nieuwsuur inzag de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat van 70 procent van de coronabesmettingen onbekend is waar men het heeft opgelopen. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zicht op het virus neemt af, heeft contactonderzoek nog wel zin?»1
Ja.
Klopt het bericht dat bij 70 procent van de coronabesmettingen niet duidelijk is waar mensen het hebben opgelopen? Zo ja, bent u van mening dat u het zicht op het virus kwijtraakt?
Op 15 september jl. rapporteerde het RIVM in de wekelijkse update epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland dat sinds 6 juli in 36,3% van de besmettingen een gerelateerd ziektegeval geïdentificeerd is én een setting van besmetting vermeld wordt in het registratiesysteem. Dit wil echter niet zeggen dat we in alle andere gevallen geen idee hebben wat de setting van de besmetting is geweest. Vaak is er een serieus vermoeden van de setting van besmetting, maar wordt deze niet geregistreerd bij de GGD, omdat er geen bevestigd gerelateerd ziektegeval aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld het geval als de vermoedelijke bron van besmetting zich niet heeft laten testen. In werkelijkheid is dus in meer gevallen bekend wat de mogelijke setting van besmetting is.
Klopt het dat u, danwel de premier, tijdens de persconferentie van 18 augustus jl. heeft gezegd dat de maatregel dat mensen thuis niet meer dan zes personen mogen ontvangen was gebaseerd op bron- en contactonderzoek waaruit zou blijken dat meer dan de helft van de besmettingen thuis plaatsvindt? Zo ja, klopt het dat niet in de helft van de gevallen maar in 15 procent van de gevallen mensen bewezen thuis besmet raakten? Zo ja, is de «achter-de-voordeur»-maatregel van maximaal zes mensen thuis ontvangen dan wel proportioneel?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. In de wekelijkse update epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland van 15 september jl. wordt aangegeven dat vanaf 6 juli in 53,6% van de gevallen waar een bevestigd gerelateerd ziektegeval aanwezig is én een setting van besmetting is geregistreerd, deze setting de thuissituatie is. Er is geen reden om aan te nemen dat de verdeling van mogelijke settings van besmettingen in de gevallen waarbij een gerelateerd ziektegeval is geregistreerd significant anders is dan die in de gevallen waar geen gerelateerd ziektegeval is geregistreerd.
Daarnaast geeft de informatie over clusters ons ook inzicht in waar besmettingen plaatsvinden. In mijn Kamerbrief van 28 augustus (Kamerstuk 25 295, nr. 510) gaf ik aan dat er op dat moment 433 actieve clusters waren, waarbij de meest voorkomende setting de thuissituatie was (33%). Dit staat nog los van de settings «kennissen en vrienden», «feest/verjaardag/borrel» en «overige familie». Overigens zien we dat het aantal clusters oploopt en krijgen we de actieve clusters steeds scherper in beeld. Hierdoor zien we steeds beter hoe het virus zich verspreidt. Het is duidelijk dat de thuissituatie de meest voorkomende setting van besmetting is. Daarmee beschouw ik de genoemde maatregel proportioneel.
Als op dit moment van het bron- en contactonderzoek van 70 procent van de besmettingen niet te achterhalen valt waar de besmetting heeft plaatsgevonden, deelt u dan de conclusie dat het bron- en contactonderzoek op dit moment faalt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Zie ook mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u dan werkelijk niets?
Het bericht 'Ergernis en chaos bij werving GGD' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ergernis en chaos bij werving GGD»?1
Ik heb het bericht aandachtig gelezen. In onderstaande antwoorden zal ik nader ingaan op specifieke onderdelen van het bericht.
Hoe is de carte blanche voor de GGD te rijmen met de jarenlange bezuinigingen? Wat is uw reactie op professionals die stellen dat ze in de praktijk niet zoveel hebben aan die carte blanche?
Over de reguliere financiering van GGD’en maken gemeenten afspraken met hun GGD. Ten tijde van het Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid is door AEF onderzoek gedaan naar taken, mensen en middelen van de GGD’en met als titel «GGD’en in beeld». Uw Kamer is geïnformeerd door middel van de brief van 12 september 2017 waarbij dit onderzoek toegestuurd is (Kamerstukken 32 793, nr. 277). Uit dit onderzoek blijkt onder andere dat alle GGD’en de taken uit de Wet publieke gezondheid (Wpg) goed kunnen uitvoeren. Ook blijkt uit dat onderzoek dat zij goed ingericht zijn op veranderende omstandigheden en innovatie.
Voor de bestrijding van COVID-19 heb ik aangegeven dat het Rijk de meerkosten voor de GGD’en draagt. Dit gebeurt ook. Er zijn financiële afspraken gemaakt met de VNG en GGD GHOR Nederland. Mede hierdoor hebben de GGD’en hun capaciteit voor testen en traceren enorm kunnen opschalen. Dit neemt niet weg dat de GGD’en voor een enorme opgave hebben gestaan en nog steeds staan. Ondanks alle (financiële) afspraken zal niet altijd alles direct goed verlopen. Ik zet mij er dan ook voor in om alle knelpunten die opspelen zo snel mogelijk samen met de GGD’en op te lossen.
Deelt u de mening dat GGD’en het zich niet kunnen permitteren onrealistische eisen te stellen aan potentiële bron- en contactonderzoekers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De werving van medewerkers voor het bron- en contactonderzoek (BCO) wordt door de GGD’en en GGD GHOR Nederland zelf georganiseerd. Dit verloopt langs drie wegen:
Landelijk wordt geworven op basis van een functieprofiel. Dit functieprofiel is door GGD GHOR Nederland opgesteld waarbij een expertteam van artsen infectieziektebestrijding en verpleegkundigen is geraadpleegd. Uit dat functieprofiel blijkt een behoefte aan hbo-niveau. De reden daarvoor is dat bij het uitvoeren van het BCO de medewerker in staat moet zijn om in verschillende casussen risico’s in te schatten en daar een gedegen analyse van te maken.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat criteria voor bron- en contactonderzoekers per regio zo uiteenlopen, omdat de 25 GGD’en hun eigen criteria bepalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Er wordt geworven op basis van een functieprofiel. Het is wel goed mogelijk dat in een regio behoefte is aan specifieke vaardigheden of ervaring, omdat dit bijvoorbeeld complementair is aan het bestaande team. Dit is met name het geval bij de werving van artsen infectieziektebestrijding. Daarnaast kunnen ook regionale verschillen op de arbeidsmarkt ertoe leiden dat regionaal met net iets andere criteria wordt geworven.
Is het niet onwenselijk dat GGD’en werving en selectie uitbesteden aan commerciële uitzendbureau’s?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2, staan de GGD’en nog altijd voor een enorme opgave. Dit geldt zowel voor de omvang van de bestrijding van deze epidemie als voor de opschaling van de capaciteit die als gevolg hiervan nodig is. Het is daarom begrijpelijk dat zij zoveel als mogelijk focussen op de bestrijding van het virus en hulp inroepen bij de werving.
Wat is een normaal te achten loon voor mensen die aan bron- en contactonderzoek doen en aan welke opleidingseisen dienen zij te voldoen? Vindt u een loon van 10 euro bruto per uur een normaal salaris voor een dergelijke functie?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Op basis van het functieprofiel worden BCO medewerkers geworven. Ik ga niet over het salaris van deze medewerkers. Uit navraag ten aanzien van het salaris blijkt dat er verschillen zijn per regio. Dit komt omdat zowel de regio’s zelf werven, als de landelijke dienst. Er wordt gewerkt met verschillende partners met aparte contracten.
Wat is uw reactie op de uitspraak: «Ik heb de indruk dat Minister De Jonge [Volksgezondheid, CDA] steeds van alles wil, terwijl de GGD niet durft te zeggen: dit lukt ons niet»?
Ik herken dit beeld niet. De besluitvorming rondom de bestrijding van het virus vindt steeds na goed overleg met onder andere de GGD’en plaats. De GGD’en zijn op allerlei plekken vertegenwoordigd in het besluitvormingsproces. Een vertegenwoordiger van de GGD’en is lid van het Outbreak Management Team (OMT) en de GGD is vertegenwoordigd in het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO). Daarnaast is er regelmatig overleg met de directeuren publieke gezondheid van de GGD’en, waar wordt gesproken over het beleid voor testen en traceren.
Bent u bereid centrale regie te organiseren en genoeg ondersteuning te bieden om mensen te werven voor het bron- en contactonderzoek? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer (Kamerstukken 25 295, nr. 510) ben ik reeds ingegaan op de opschaling van de BCO capaciteit. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de bestrijding van COVID-19 geef ik opdrachten aan de landelijke organisatie van GGD GHOR Nederland. De opdracht is vanuit de landelijke organisatie de regionale GGD-en te ondersteunen bij de bestrijding van COVID-19. Daaronder valt hun wettelijke taak tot het uitvoeren van BCO. GGD GHOR Nederland ondersteunt GGD’en onder andere door de landelijke schil aan BCO-medewerkers die snel ingezet kunnen worden in de regio’s met een hoge besmettingsdruk. GGD GHOR Nederland werkt daarvoor samen met landelijke alarmcentrales en het Rode Kuis die ook de werving verzorgen. Via deze structuur wordt de regie op het BCO vormgegeven.
r het integraal opschalingsplan testen en traceren. Er wordt dus alles aan gedaan om voldoende capaciteit klaar te hebben staan voor BCO, ook in het najaar.
Ik kan helaas nooit garanderen dat er altijd voldoende capaciteit beschikbaar is voor het uitvoeren van het BCO conform het protocol in alle regio’s. Er zullen zich, in een crisis als deze, altijd onverwachte situaties voor doen waar zo wendbaar en flexibel mogelijk op ingespeeld zal worden. Het RIVM heeft daarom de handreiking maatregelen bij clusters en regionale verspreiding van COVID-19_ opgesteld. Hierin wordt toegelicht hoe BCO tijdelijk anders uitgevoerd kan worden op het moment dat er zich een dergelijke onverwachte situatie voordoet, waarbij de opgeschaalde BCO capaciteit toch niet voldoende blijkt.
Ergernis en chaos bij werving van mensen voor bron en contactonderzoek |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de ergernis en chaos die heerst bij de werving van mensen voor bron- en contactonderzoek door GGD’s? Wat is uw reactie?1
Zoals ik ook in de antwoorden op de vragen van de leden Hijink en van Gerven heb aangegeven, wordt er regionaal geworven door de GGD’en en landelijk door de alarmcentrales en het Rode Kruis. Er is een groot aanbod van mensen die willen helpen.
De berichten in de media over de vermeende chaos bij de werving van BCO medewerkers hebben mij ook bereikt. Dagelijks worden mensen geselecteerd die in staat worden geacht om het bron- en contactonderzoek gedegen en professioneel uit te voeren. Dat wil uiteraard niet zeggen dat alles vlekkeloos verloopt, maar ik ben blij dat de GGD’en aangeven dat zij voldoende BCO medewerkers hebben kunnen werven. Hierbij geldt wel de uitzondering van artsen infectieziektebestrijding met een BIG-registratie. Navraag bij GGD GHOR Nederland leert dat vooral aan deze artsen een tekort bestaat.
Wat vindt u van het feit dat in dit stadium van de Covid-19 pandemie kennelijk nog steeds onvoldoende mensen beschikbaar zijn voor bron- en contactonderzoek?
Zoals ik in het debat met uw Kamer op 12 augustus jl. heb aangegeven werden de knelpunten rondom het BCO halverwege augustus in de regio’s Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond niet veroorzaakt door een tekort aan mensen. Het aantal besmettingen was in het begin van de zomer heel veel lager dan we dachten. Dat veroorzaakte vertraging in de opleidingen. Daarnaast duurde het eventjes voordat de mensen uit de landelijke schil in deze regio’s aan de slag konden. Om deze knelpunten op te lossen, heeft GGD GHOR Nederland op mijn verzoek het plan «doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit» opgesteld. Dit plan heb ik als bijlage met mijn Kamerbrief van 28 augustus jl. naar uw Kamer verstuurd (Kamerstukken 25 295, nr. 510). Hierin wordt beschreven hoe de paraatheid van de BCO capaciteit wordt versterkt.
Hoe verklaart u dat in dit stadium van de Covid-19 pandemie kennelijk nog steeds onvoldoende mensen beschikbaar zijn voor bron- en contactonderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de nog steeds bestaande ergernis en chaos volgen u te rijmen met het recent afschalen van het bron- en contactonderzoek door de GGD’s in Amsterdam en Rotterdam vanwege een tekort aan mankracht?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat via gestandaardiseerde vragenlijsten voldoende juiste mensen voor bron- en contactonderzoek geworven kunnen worden? Zo nee, hoe kan en moet het anders?
Zie ook mijn eerdere antwoorden. Er wordt door de GGD’en en GGD GHOR Nederland via verschillende kanalen geworven, al dan niet via uitzendbureaus. Ik heb geen signalen ontvangen dat op dit moment sprake is van een tekort aan BCO medewerkers.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende eisen die gesteld worden aan mensen voor bron- en contactonderzoek?
Zoals ik in antwoord op de vragen van de leden Hijink en van Gerven heb aangegeven geef ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de bestrijding van COVID-19 opdrachten aan de landelijke van organisatie GGD GHOR Nederland. GGD GHOR Nederland voert deze opdrachten uit. In de beantwoording heb ik tevens aangegeven dat er wordt geworven op basis van een functieprofiel dat is opgesteld door GGD GHOR Nederland, na raadpleging van artsen infectieziektebestrijding en verpleegkundigen. Dit functieprofiel wordt zowel door de GGD’en op regionaal niveau, als door de alarmcentrales en het Rode Kruis op landelijk niveau gebruikt voor het werven van nieuwe medewerkers. Ik heb in de beantwoording ook aangegeven dat er verschillen kunnen zijn per regio ten aanzien van het salaris. Dit komt omdat zowel de regio’s zelf werven, als de landelijke dienst.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende opleidingstrajecten voor de functie van bron- en contactonderzoeker?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende uurtarieven die geboden worden voor bron- en contactonderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het feit dat GGD’s de vrijheid hebben om zelf eisen, opleiding en tarieven te bepalen, bijdraagt aan een sterke, uniforme publieke gezondheidszorg in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf, wordt er geworven op basis van een vastgesteld functieprofiel. Het is wel goed mogelijk dat in een regio behoefte is aan specifieke vaardigheden of ervaring omdat dit bijvoorbeeld complementair is aan het bestaande team.
Welke mogelijkheden heeft u om te komen tot meer uniforme eisen, opleiding en tarieven voor bron- en contactonderzoekers? Welke van deze mogelijkheden gaat u inzetten?
Zie antwoord vraag 9.
Is er bij enige GGD in Nederland sprake van onvoldoende budget om voldoende bron- en contactonderzoekers aan te trekken? Zo ja, hoe kan dit, gezien uw uitspraak dat er aan geld bij de GGD’s geen gebrek is? Zo nee, wat is dan de reden dat onvoldoende bron- en contactonderzoekers beschikbaar zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de leden Hijink en van Gerven. Samen met GGD GHOR Nederland en de VNG zijn afspraken gemaakt over de kosten die gemaakt worden door de GGD’en in de bestrijding van COVID-19. Daarbij heb ik altijd aangegeven dat het Rijk de meerkosten voor de GGD’en draagt. Mede op basis van deze afspraken hebben de GGD’en hun capaciteit voor testen en traceren enorm kunnen opschalen. In het plan doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit staat de uitbreiding van de capaciteit van bron- en contactonderzoekers beschreven. Het plan heb ik als bijlage met mijn Kamerbrief van 28 augustus jl. reeds naar uw Kamer verstuurd (Kamerstukken 25 295, nr. 510).
Hoe verloopt het contact tussen kabinet en GGD/GHOR? Op welk moment worden GGD’s op de hoogte gesteld van maatregelen die tijdens persconferenties van het kabinet worden aangekondigd?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7 van de leden Hijink en van Gerven. Een vertegenwoordiger van de GGD’en is lid van het OMT en de GGD is vertegenwoordigd in het BAO. Daarnaast is er regelmatig overleg met de directeuren publieke gezondheid van de GGD’en. Het is kenmerkend voor een crisis dat overleg en afstemming ook onder hoge tijdsdruk en ad-hoc plaatsvindt.
Wie is volgens u uiteindelijk verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg in Nederland?
In artikel 2 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders onder meer de totstandkoming en continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg bevorderen. In artikel 3 van de Wpg is vastgelegd dat de Minister van VWS de kwaliteit en doelmatigheid van de publieke gezondheidszorg bevordert en zorg draagt voor instandhouding en verbetering van de landelijke ondersteuningsstructuur. Daarnaast bevordert de Minister van VWS interdepartementale en internationale samenwerking op het gebied van de publieke gezondheidszorg. In het kader van de infectieziektebestrijding geeft de Minister van VWS leiding aan de bestrijding van een A-ziekte (artikel 7 Wpg).
Bent u ervan overtuigd dat de GGD’s het bron- en contactonderzoek aan kunnen en dat geen extra maatregelen genomen hoeven te worden om dit zeker te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt continu gewerkt aan het verbeteren van het BCO en de beschikbare capaciteit voor het BCO. Zoals ik heb aangegeven op de antwoorden op vragen 2, 3 en 4, heeft GGD GHOR Nederland het plan «doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit» opgesteld. Hierin wordt toegelicht hoe de paraatheid van de BCO capaciteit wordt versterkt en hoe de verdere opschaling eruit ziet. Daarnaast werkt de GGD GHOR Nederland op dit moment aan het verder herijken van de uitgangspunten uit het opschalingsplan. Op basis hiervan volgt eind september het integraal opschalingsplan testen en traceren. Er wordt dus alles aan gedaan om voldoende capaciteit klaar te hebben staan voor BCO, ook in het najaar.
Ik kan helaas nooit garanderen dat er altijd voldoende capaciteit beschikbaar is voor het uitvoeren van het BCO conform het protocol in alle regio’s. Er zullen zich, in een crisis als deze, altijd onverwachte situaties voor doen waar zo wendbaar en flexibel mogelijk op ingespeeld zal worden. Het RIVM heeft daarom de handreiking maatregelen bij clusters en regionale verspreiding van COVID-192 opgesteld. Hierin wordt toegelicht hoe BCO tijdelijk anders uitgevoerd kan worden op het moment dat er zich een dergelijke onverwachte situatie voordoet, waarbij de opgeschaalde BCO capaciteit toch niet voldoende blijkt.
Het ontlopen van strafvervolging na genitale verminking |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht «Het kanaal over voor een besnijdenis»?1
Ik vind het een zorgwekkend bericht dat Somaliërs uit Nederland zouden emigreren naar het Verenigd Koninkrijk (VK) om strafrechtelijke vervolging voor vrouwelijke genitale verminking (VGV) te ontlopen.
Somaliërs die inmiddels een nationaliteit van een EU-lidstaat hebben kunnen zich vanwege het recht van vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie bewegen en vestigen. Asielstatushouders hebben in een andere EU-lidstaat een verblijfsvergunning nodig. Het is bekend dat Somalische gezinnen die in Nederland een asielstatus hebben gekregen soms emigreren naar het VK. Dit kan om verschillende redenen gebeuren, bijvoorbeeld vanwege de grote Somalische gemeenschappen in het VK of om economische redenen. Het is mij niet bekend dat Somalische statushouders verhuizen met als doel om strafvervolging voor het besnijden van hun dochters te ontlopen.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders met hun kinderen naar het Verenigd Koninkrijk emigreren om zo strafvervolging na het besnijden van hun dochters te ontlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat door een maas in de wet ouders die geen permanente verblijfsvergunning hebben of Brits onderdaan worden niet kunnen worden vervolgd voor de besnijdenis van hun dochter(s)?
Naar aanleiding van de vragen van uw Kamer heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met de Britse autoriteiten. Uit dit gesprek is gebleken dat de aanname dat een dergelijke maas in de Britse wetgeving bestaat feitelijk onjuist is.2 In het Verenigd Koninkrijk is het – net als in Nederland – voor iedereen strafbaar om een meisje te besnijden. Nationaliteit, verblijfsstatus of verblijfplaats spelen alleen een rol indien de besnijdenis buiten het VK heeft plaatsgevonden. In het geval van besnijdenis in het buitenland is vervolging mogelijk indien de verdachte een Brits onderdaan is of langdurig verblijft in het VK. De definitie van langdurig verblijf is afhankelijk van de feiten van de zaak, maar wordt in elk geval ruim geïnterpreteerd: het betreft een verblijf dat niet van korte en tijdelijke duur is. Het is in deze definitie niet van belang of het verblijf legaal is.
Ouders die geen permanente verblijfsvergunning hebben of Brits onderdaan zijn, kunnen dus wel vervolgd worden voor de besnijdenis van hun dochter. Op basis hiervan, en de reeds gevoerde gesprekken, zal ik geen verder contact opnemen met mijn ambtsgenoot in het VK.
Kunt u een inschatting maken van het aantal gezinnen dat om deze reden naar het Verenigd Koninkrijk verhuist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 7 blijkt dat er geen sprake is van een dergelijke maas in de wet. Ik kan dan ook geen inschatting maken van het aantal gezinnen dat om die reden naar het VK is verhuisd.
Om een beeld te geven van het aantal Somalische gezinnen dat jaarlijks verhuist vanuit Nederland naar het VK, heb ik gegevens opgevraagd bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS houdt bij hoeveel personen die zijn geboren in Somalië vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk zijn geëmigreerd. In de periode van 2015 tot en met 2019 gaat het jaarlijks om tussen de 365 en de 722 personen. De volledige tabel is ook gepubliceerd, waarin ook onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd en geslacht.3
Bent u het met de mening eens dat alles op alles moet worden gezet om meisjesbesnijdenis te voorkomen?
VGV is een vorm van ernstige en – voor een deel van de slachtoffers – onomkeerbare mishandeling met grote gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid. Daarom zetten de Staatssecretaris van VWS en ik sterk in op het voorkomen van VGV. Het preventiebeleid bestaat uit een aantal generieke en specifieke maatregelen om VGV te voorkomen, bijvoorbeeld de inzet van sleutelpersonen en de verklaring tegen VGV. In de Actieagenda Schadelijke Praktijken zijn aanvullende maatregelen opgenomen om VGV te voorkomen.4De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is ook van toepassing bij het signaleren, bespreekbaar maken en melden van (vermoedens van) VGV.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om te voorkomen dat ouders die hun dochter(s) genitaal laten verminken hun straf ontlopen?
Zoals aangeven in de antwoorden op vragen 3 en 7 blijkt dat er geen sprake is van een dergelijke maas in de wet. Ouders kunnen hun straf dus niet ontlopen door te verhuizen naar het VK.
Indien Veilig Thuis een melding krijgt dat er sprake is van reeds uitgevoerde VGV, zal Veilig Thuis hierover contact opnemen met de politie. De politie kan ook – in afstemming met het OM – ambtshalve opsporingsonderzoek doen. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om te bepalen of het opportuun is om te vervolgen. De expertise op het gebied van VGV is binnen de politie geborgd bij het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld.
Specifiek voor VGV is het wettelijk ook mogelijk gemaakt voor het OM om vervolging in te stellen als de besnijdenis in het buitenland heeft plaatsgevonden, om te voorkomen dat de straf wordt ontlopen.5
Bent u bereid om contact op te nemen met uw ambtsgenoot uit het Verenigd Koninkrijk om deze maas in de wet te dichten en meisjes beter te beschermen tegen genitale verminking?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om aan te dringen op een Europese aanpak om te voorkomen dat op deze manier strafvervolging wordt voorkomen?
Uit onderzoek van het Europees Instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) blijkt dat VGV in alle landen van de Europese Unie strafbaar is.6 Het ontlopen van strafvervolging binnen de Europese Unie is daarom niet mogelijk. Ik zie daarom geen reden om aan te dringen op een Europese aanpak met dit doel. In dit verband wijs ik nog op de Genderstrategie die de Europese Commissie op 5 maart jl. heeft gepresenteerd.7 Hierin staat dat de Europese Commissie maatregelen zal voorstellen om specifieke vormen van gendergerelateerd geweld, waaronder VGV, te voorkomen en te bestrijden.
Het bron- en contactonderzoek, de opschaling van de GGD en de rol van de minister van VWS. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom is de op 26 mei 2020 herziene versie van het opschalingsplan van de GGD GHOR NL van 15 mei jl. niet meer gepubliceerd, zoals u aangeeft in uw brief van 18 augustus jl.? Bent u bereid een kopie van dit aangepaste opschalingsplan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?1
De herziene versie van het opschalingsplan betreft een werkdocument voor GGD GHOR Nederland (in het kort: GGD GHOR) om de opschaling BCO vorm te geven. De uitvoering is ter hand genomen en ik heb uw Kamer bij meerdere gelegenheden geïnformeerd over zowel de inhoud van het plan als de voortgang van de uitvoering. Met mijn Kamerbrief van 28 augustus jl. heb ik het meest recente plan doorontwikkelingen en versnellen bron- en contactonderzoek (BCO) capaciteit van GGD GHOR naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk25 295, nr. 510). Hierin worden de uitgangspunten die GGD GHOR hanteert met de opschaling toegelicht. Deze vervangt voorgaande versies.
Waarom bleek 8% positieve testen bij 30.000 testen per dag geen «reële schatting» te zijn en is in de aanpassing van het opschalingsplan rekening gehouden met 5% positieve testen in plaats van de eerdere 8%, zoals u meldt in uw brief van 18 augustus jl.?
Eind mei lag het positief testpercentage rond de 5%. In deze periode werden alleen bepaalde hoog risicogroepen getest, zoals medewerkers in de zorg, politie en het OV. Al snel bleek tijdens het opschalen van het testbeleid dat het aantal afgenomen tests slechts langzaam toenam en dat het positieve testpercentage afnam tot beneden de 2. Zoals ik in mijn brief van 24 juni 2020 meldde, was dit percentage over de eerste weken van juni zelfs 1,4 (Kamerstuk 25 295, nr. 428). De aanname van 5% positieve uitslagen was daarmee realistisch.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met het woord «veiligheidshalve» in uw brief van 18 augustus jl. waarin u stelt dat «veiligheidshalve bij de aanpassing is uitgegaan van een maximum van 30.000 testen per dag en van een besmettingspercentage van 5%»?
Hiermee wordt bedoeld dat de verwachting was dat de benodigde hoeveelheid BCO van 1.500 per dag, die op basis van deze uitgangspunten was berekend, ruim voldoende zou zijn om de vraag naar BCO aan te kunnen. Dit bleek de maanden juni en juli ook het geval.
Hoe rijmt u de verlaging van 8% naar 5% positieve testen met de uitspraak van de GGD GHOR NL dat er bewust werd gekozen voor 8% omdat: «het verwachte aantal veel lager ligt, maar we willen voorbereid zijn»?2
Zie ook mijn antwoord op vragen 2 en 3. Er is bewust voor een marge gekozen in de berekening voor benodigde BCO capaciteit. Omdat het positieve testpercentage lager uitviel, is het zogenaamde bovengrensscenario bijgesteld naar 5%. Met dit percentage was deze veiligheidsmarge nog altijd gewaarborgd.
Was de initiële inschatting van de GGD GHOR NL op 15 mei jl. correct gezien op dat moment de belasting met ongeveer 16.000 testen per dag, waarvan 3% positief, lager is dan verwacht? Zo ja, waarom is volgens u een herijking van de uitgangspunten nodig? Zo nee, waarom niet?
De initiële inschattingen zijn gemaakt op basis van de toen beschikbare kennis en ervaring met testen van mensen met klachten. Het benodigd aantal BCO per dag is ruim onder de 1500 gebleven en daarmee is er dus sprake geweest van een juiste inschatting. Vanwege de knelpunten die in de zomer optraden in Rotterdam en Amsterdam heb ik GGD GHOR gevraagd het opschalingsplan te versnellen en de uitgangspunten te herijken. Dit heb ik uw Kamer ook medegedeeld in mijn brief van 11 augustus jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 471). Zoals ik in mijn brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer heb gemeld, voldoen de meeste uitgangspunten van het opschalingsplan op een macroniveau nog steeds. Voor de regio’s waar sprake is van een piekbelasting, heeft GGD GHOR de gemiddelde duur van het BCO herijkt. Dit is ook terug te lezen in het plan doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit dat als bijlage met mijn brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer is verstuurd.
Hoe kijkt u, indien de inschatting van de GGD GHOR NL op 15 mei jl. correct was, aan tegen uw uitspraak dat de recente toename in het aantal besmettingen «een onaangename verrassing» was?3
Tijdens het debat van 12 augustus jl. heb ik aangegeven onaangenaam verrast te zijn geweest bij het vernemen van de situatie in de GGD regio’s Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland. Ook heb ik toen aangegeven dat wij ons er onvoldoende van hebben vergewist of de opschaling in de praktijk adequaat verliep voor de situatie zoals die zich heeft voltrokken.
Kunt u een kopie van het memo van de GGD Rotterdam Rijnmond dat uw ministerie op 24 juli jl. heeft ontvangen en waarin staat dat het bron- en contactonderzoek in de knel zou komen de Kamer doen toekomen?
Neen. Dit memo is niet van mijn ministerie en slechts onderhands ontvangen. De memo is onderhands gedeeld met ambtelijk VWS, om inzicht te geven aan de casuïstiek achter de cijfers over de clusters in Rotterdam. Ik ben met mijn Kamerbrief van 18 augustus jl. uitgebreid ingegaan op de betreffende memo (Kamerstuk 25 295, nr. 502).
Wanneer bent u persoonlijk op de hoogte gesteld van het memo? Was dit voor of na de persconferentie op 6 augustus jl?
Ik ben op 13 augustus jl. op de hoogte gesteld van de betreffende memo.
Deelt u de mening dat het signaal in het memo van 24 juli jl. des te relevanter was gezien er daarna een verdubbeling volgde van het aantal besmettingen in de GGD regio Rotterdam Rijnmond van 4,4 per 100.000 op 24 juli naar 9 per 100.000 op 6 augustus?
In mijn Kamerbrief van 18 augustus jl. heb ik reeds aangegeven dat het signaal opgepakt had moeten worden.
Klopt het dat zowel de GGD als de Minister van Volksgezondheid een gezamenlijke publieke functie vervullen in het coördineren, bestrijden en indammen van een infectieziekte tijdens een pandemie maar dat de Minister van Volksgezondheid eindverantwoordelijkheid draagt? Zo ja, waarom was het van belang dat de GGD Rotterdam-Rijnmond «via de voordeur» een signaal had moeten afgeven?4
In mijn Kamerbrief van 28 augustus jl. ben ik uitgebreid ingegaan op de governance van de bestrijding van de epidemie. Zoals gezegd is de betreffende memo onderhands gedeeld met ambtelijk VWS, om inzicht te geven aan de casuïstiek achter de cijfers over de clusters in Rotterdam. De passage over BCO heeft op dat moment niet geleid tot verdere acties. In een crisissituatie is het van belang om signalen zoveel mogelijk via de voordeur te laten verlopen, hiermee kunnen mensen in stelling worden gebracht en snel actie ondernomen worden.
Welke lessen trekt u uit de wijze van communiceren tussen de GGD Rotterdam-Rijnmond en het Ministerie van VWS tijdens de afgelopen periode, zowel kijkend naar het ministerie als de GGD?
Sinds het begin van de corona epidemie wordt door alle betrokken organisaties heel hard gewerkt om het virus in te dammen. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, en samen voor het gedeelde doel. Goede communicatie en korte lijnen zijn van groot belang in een crisis als deze. Alle betrokkenen zijn zich daar terdege van bewust.
Zijn de communicatiestromen tussen de GGD regio’s en het ministerie veranderd zodat eventuele misvattingen in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig als mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval alvorens een nieuw debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus plaatsvindt?
Daar heb ik mij voor ingezet.
Het bericht ‘Duitsland spoort veel besmettingen op’, ‘Van nieuwe Duitse virusdragers werd 40% besmet in het buitenland’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland spoort veel besmettingen op», «Van nieuwe Duitse virusdragers werd 40% besmet in het buitenland»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk aandeel van de nieuwe Nederlandse besmettingen het virus in het buitenland of via een buitenlandse bron zijn opgelopen?
Elke week brengt RIVM rapport uit over de epidemiologische situatie van COVID-19 in Nederland. Uit het rapport van week 37 (tussen 1 en 8 september) blijkt dat 12,4% van de mensen die besmet zijn met het virus 14 dagen daarvoor in het buitenland zijn geweest. Uit het rapport van week 38 (tussen 8 en 15 september) blijkt dat 5,1% van de mensen die besmet zijn met het virus 14 dagen daarvoor in het buitenland zijn geweest.
Het is bekend dat de meeste Nederlanders die positief getest zijn op het COVID-19 virus en daarvoor in het buitenland zijn geweest, in Turkije, Griekenland, Spanje, Duitsland, België en Frankrijk zijn geweest. We zien dat het percentage besmettingen met een reishistorie de afgelopen weken aan het afnemen is.
Komen de testuitslagen in Nederland overeen met de bevindingen in Duisland, waar positief geteste reizigers het virus vooral opliepen in Spanje en op de Balkan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reizigers die dat wel zouden willen, worden nu niet getest omdat ze buiten kantooruren arriveren? Klopt het dat op Schiphol maar tot 17.00 uur getest kan worden? Waarom is hier voor gekozen? Welk aandeel van de vluchten uit risicolanden wordt hierdoor uitgesloten van testen?
Zoals ik uw Kamer op 11 september heb laten weten is de teststraat op Schiphol gestart op een relatief kleine schaal en het testen van reizigers gebeurde daar de afgelopen maand risicogericht. Het RIVM onderzoekt nu deze testsetting en de uitkomsten moeten uitwijzen welk effect het testen van reizigers zonder klachten heeft. Mede vanwege de toenemende knelpunten in de testcapaciteit bij de laboratoria en de mogelijkheden in de afnamecapaciteit is eerder besloten om aan het aantal te testen reizigers een maximum te stellen van 1.200–1.400 testen per dag. Er kwamen elke dag ca. 5000 reizigers uit oranje/rode reisgebieden. Deze proef is afgelopen weekend afgerond. Aan de hand van de uitkomsten van het RIVM zullen we bezien hoe we verder gaan met het testen van inkomende reizigers op luchthavens. Daarbij zal de beschikbaarheid van testcapaciteit en de inzetbaarheid van innovatieve testen worden meegewogen.
Wanneer is er aanleiding om de testcapaciteit op Schiphol uit te breiden? Klopt het dat er op andere Nederlandse luchthavens geen teststraat is? Waarom is dit het geval? Welk aandeel van de reizen uit Code Oranje-gebieden wordt hiermee uitgesloten van testen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er plannen om de testcapaciteit op Schiphol verder uit te breiden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er plannen om ook op andere luchthavens te testen, bijvoorbeeld als daar ook reizigers uit risicogebieden zoals Spanje, de Balkan, Turkije of Parijs arriveren?
Zie antwoord vraag 4.
Was het feit dat er veel populaire vakantiegebieden «op oranje» gingen aanleiding om meer mensen die uit die gebieden terug kwamen, te testen?
Ja, er is inderdaad door de GGD dagelijks gekeken naar vluchten waarvan zij verwachtten dat de risico’s het grootst waren.
Wat wordt gedaan om overland-reizigers uit oranje gebieden te testen?
Zoals ik uw Kamer op 7 augustus jl. en 11 september jl. heb geïnformeerd: indien uit het onderzoek van testen van mensen zonder klachten op de luchthaven blijkt dat dit een toegevoegde waarde heeft, zal ik daarna besluiten of en hoe we dit ook voor terugkerende reizigers kunnen gaan implementeren. Hier zullen we moeten bekijken wat passend is voor welke reizigers en hoe we hen kunnen bereiken met de juiste boodschap. Daarbij is uiteraard ook aandacht voor de capaciteit bij GGD-en en bij de laboratoria.
Is er specifieke aandacht voor bepaalde beroepsgroepen die (vaak) naar risicogebieden reizen, zoals vrachtwagenchauffeurs?
Nee. Vrachtwagenchauffeurs kunnen zich net als iedereen laten testen bij hun GGD wanneer zij klachten hebben. Wel zijn vrachtwagenchauffeurs, net als grenswerkers, voor hun reisdoel uitgezonderd van thuisquarantaine na een reis in een risicogebied.
Gebrekkige transparantie bij particuliere woonzorgbedrijven |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gebrekkige transparantie bij luxe villa’s voor dementerenden» van Follow the Money?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat ondanks het winstverbod in de Wet langdurige zorg (Wlz) genoemde investeerders in het artikel zeven procent winst kunnen maken op zorg voor ouderen met dementie?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed reëel zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs.
De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Ik werk echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering.
Ongeacht de regels omtrent winstuitkering moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe.
Bent u het eens met Marco Varkevisser, hoogleraar marktordening in de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit, dat het onwenselijk is dat buitenlandse investeerders in Nederland – zonder al te veel toetsing vooraf en randvoorwaarden – investeren in woonzorginstellingen voor ouderen?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Zorgkantoren hebben een taak waar het gaat om het controleren van de daadwerkelijke levering van de gecontracteerde zorg en het voldoen aan het kwaliteitskader. De NZa ziet toe op recht- en doelmatige uitvoering van de Wlz door de zorgkantoren.
De nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft, zou naar mijn mening geen relevante factor moeten zijn in het toezicht op de kwaliteit van zorg of in het concentratietoezicht.
Wat vindt u ervan dat twee buitenlandse beursgenoteerde bedrijven inmiddels ruim een derde van de particuliere woonzorg voor ouderen in handen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich de Kamervragen die u eerder beantwoord heeft over het bericht dat veel private equity- en buitenlandse partijen betrokken zijn bij fusies in de zorg?2
Ja.
Voldoen de woningen van het in het artikel genoemde particuliere woonzorgbedrijf Stepping Stones aan de personeelsnorm van het kwaliteitskader die geldt voor verpleeghuizen?
De personeelsnorm van het kwaliteitskader waar u aan refereert maakt onderdeel uit van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg. Dit kwaliteitskader verpleeghuiszorg is als kwaliteitstandaard opgenomen in het wettelijke Register van het Zorginstituut. Dit Register maakt zichtbaar wat zorgaanbieders, cliënten en zorgverzekeraars hebben afgesproken over wat goede zorg is en vormt de basis voor toezicht en verantwoording. Voor de personeelsnorm van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg is een ingroeipad afgesproken, zodat zorgaanbieders voldoende tijd hebben om hun personeelsbezetting en personeelssamenstelling op het niveau van het kwaliteitskader te brengen. De ingroeifase van het kwaliteitskader loopt tot en met 2021. Zorgaanbieders hoeven (en kunnen doorgaans) in 2020 nog niet volledig aan de personeelsnorm te voldoen. Zorgaanbieders maken via hun kwaliteitsplannen (en bijbehorende begrotingen voor het kwaliteitsbudget) inzichtelijk hoe zij hier naar toe groeien. Dat geldt dus ook voor de woningen van woonzorgbedrijf Stepping Stones. De zorgkantoren beoordelen de kwaliteitsplannen en sturen waar nodig bij.
Voldoen de woningen van het in het artikel genoemde particuliere woonzorgbedrijf Stepping Stones aan de eis uit de «Personeelsleidraad specialisten ouderengeneeskunde» die voorschrijft dat een specialist ouderengeneeskunde verantwoorde patiëntenzorg biedt aan 90–100 somatische patiënten of aan 88–100 psychogeriatrische patiënten indien hij of zij voltijd werkt?3
Voldoen de woningen van het in het artikel genoemde particuliere woonzorgbedrijf Stepping Stones aan de eis uit de «Personeelsleidraad specialist ouderengeneeskunde» die voorschrijft dat een specialist ouderengeneeskunde binnen 30 minuten ter plaatse is bij een spoedoproep?
Houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de normen genoemd in vraag 6 tot en met 8?
In hoeverre moeten zorgbedrijven inzicht geven over de personeelsinzet als familieleden van bewoners daarom vragen?
Zorginstellingen moeten voldoen aan de personeelsnormen van het kwaliteitskader. Daarnaast vind ik het van belang dat zorgaanbieders ook richting cliëntraad en (familieleden) van bewoners transparant en open zijn. In kleinschalige woonvormen is de bezetting vaak ook direct zichtbaar.
Deelt u de mening dat particuliere woonzorgaanbieders verplicht moeten worden om de huur- en servicekosten precies uit te splitsen voor bewoners en dat particuliere woonzorgaanbieders precies moeten aangeven wat bewoners ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Houdt de IGJ of de zorgkantoren/zorgverzekeraars toezicht of servicekosten bestemd voor eten en drinken, dus bovenop de maaltijdvergoeding vanuit het zorgpakket, ook daadwerkelijk aan maaltijden besteed worden?
Klopt het dat noch het Zorginstituut Nederland (ZN), noch de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) precies weet wat de basiszorg is die een bewoner vanuit een volledig pakket thuis (VPT) of persoonsgebonden budget (PGB) dient te ontvangen?
Welke rol spelen zorgkantoren/zorgverzekeraars om grip te krijgen op de zorg die wordt geleverd en op het controleren van het extra in rekening brengen van zorg die al via het zorgkantoor wordt betaald?
Hoe beoordeelt u het dat particuliere woonzorgbedrijven geen specificatie willen geven wat men extra aan een bewoner aanbiedt bovenop wat de bewoner ontvangt vanuit het VPT aan «eten en drinken, waskosten, activiteiten en de schoonmaak van het appartement» en die via servicekosten extra in rekening worden gebracht?
Bent u het met Carin Gaemers eens dat particuliere woonzorgaanbieders met winstoogmerk niet in aanmerking zouden moeten komen voor de extra 2,1 miljard euro voor verpleeghuizen bestemd voor extra personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Het soms weigeren van het dragen van mondkapjes door passagiers van vliegtuigen en vooral de gevolgen daarvan. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het voorkomt dat passagiers van vliegtuigen weigeren mondkapjes te dragen? Hoe asociaal en absurd is dit in uw ogen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Passagiers zijn verplicht de regels na te leven en de veiligheid van andere passagiers niet in gevaar te brengen.
Het is toch aan de nationale overheid en de vervoerder om te bepalen welke (corona-) regels er gelden aan boord? Dientengevolge moeten luchtvaartmaatschappijen toch ook mensen kunnen weigeren die zich ondanks herhaalde aanwijzingen en verzoeken niet conformeren aan hetgeen expliciet en uitdrukkelijk voor het boarden gevraagd wordt? Is inzichtelijk hoe vaak dit voorkomt c.q. is voorgekomen gedurende de afgelopen maanden bij Nederlandse luchtvaartmaatschappijen of luchtvaartmaatschappijen die vliegen vanaf of naar Nederland?
Het niet opvolgen van een door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzing om tijdens de vlucht een mondkapje te dragen, is strafbaar op grond van artikel 96, vierde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart. Een gezagvoerder kan een passagier toegang weigeren tot het vliegtuig wanneer de passagier aangeeft zich niet te willen houden aan de aanwijzingen van de gezagvoerder tijdens de vlucht.
Tot en met juli jl. heeft het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) van de Inspectie Leefomgeving en Transport 77 meldingen ontvangen van voorvallen waarbij passagiers weigeren tijdens de vlucht een mondmasker te dragen of deze herhaaldelijk afzetten. Dit zijn meldingen gedaan door het cabinepersoneel en via de luchtvaartmaatschappijen aan het ABL gemeld. Het kan dus zijn dat de werkelijke aantallen hoger liggen. Passagiers die zijn geweigerd voor de aanvang van de vlucht omdat zij geen mondkapje willen dragen worden niet gemeld bij het ABL. Hierover bestaan ook geen concrete cijfers. Navraag bij de luchtvaartmaatschappijen leert dat deze situatie sporadisch voorkomt.
Bent u de hoogte van het principe: «no mask, no fly»? En wat vindt u daarvan? Maar wat als het toestel al in de lucht is of op de taxibaan staat?
Ja, ik ben bekend met dit principe. Wanneer de veiligheid of openbare orde aan boord van een vliegtuig niet meer gegarandeerd kan worden door het gedrag van een orde verstorende passagier, kan een gezagvoerder besluiten om de vluchtuitvoering te beëindigen en deze passagier van boord te laten verwijderen.
Deelt u de mening dat het een goede richtlijn is dat een passagier die geen mondkapje op wil doen, wordt geweigerd, maar dat de gevolgen voor anderen groot zijn omdat zij geconfronteerd worden met de effecten van een weigeraar?
Wanneer een passagier zonder gegronde reden weigert een mondkapje te dragen aan boord van een vliegtuig, is het een passende maatregel om deze passagier te weigeren aan boord van een vliegtuig.
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote vertraging in vertrektijden kan optreden door weigerachtige passagiers, aangezien zij (met hun bagage) eerst van boord gehaald moeten worden, dat dit gevolgen heeft voor de toebedeelde slots en tijdsspanne in welke het vliegtuig moet vertrekken en aankomen op de bestemming? Erkent u voorts dat deze vertraging onnodig is en vervolgens doorwerkt voor iedere andere reiziger aan boord die hiermee geconfronteerd wordt en op wie bijvoorbeeld familie staat te wachten, of voor wie een verdere verbinding lastiger wordt en ongewenste kosten oplevert? Erkent u dat al deze indirecte effecten niet alleen vervelend zijn, maar ook volledig verwijtbaar aan de weigeraar(s)?
Ik ben op de hoogte van het feit dat vertraging kan optreden als een passagier op het laatste moment niet meegaat met de vlucht. Deze vertraging kan gevolgen hebben voor de andere passagiers en de toebedeelde slottijden. Of al de indirecte gevolgen zijn toe te schrijven aan de weigerende passagier hangt af van de specifieke omstandigheden. De veiligheid aan boord van een vliegtuig is echter een belangrijk uitgangspunt dat door de luchtvaartmaatschappij bewaakt moet kunnen worden.
Hebben luchtvaartmaatschappijen of anderen (bijvoorbeeld Schiphol/marechaussee) de mogelijkheid deze weigerachtige passagiers flink te beboeten? Hoe hoog zijn die boetes dan? Klopt het dat standaard 500 euro van toepassing is? Worden deze boetes ook daadwerkelijk uitgedeeld? En staat deze 500 euro eigenlijk wel in verhouding met de schade en gevolgschade? Indien dit niet het geval is, is een aanpassing van de boete te overwegen? Bent u bereid daar met uw collega's naar te kijken gezien de impact op vele anderen en de operatie?2
Het niet opvolgen van een door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzing om tijdens de vlucht een mondkapje te dragen, is strafbaar op grond van artikel 96, vierde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart. Als aangifte is gedaan door de luchtvaartmaatschappij en de zaak is bewijsbaar, dan volgt een transactievoorstel.
Het uitgangspunt van het openbaar ministerie voor dit soort overtredingen is een transactievoorstel van € 300,–. Dit uitgangspunt volgt uit de Richtlijn voor strafvordering luchtvaartwetgeving («gedrag onwenselijk i.v.m. de veiligheid van personen en/of het vliegtuig»). Deze boetes worden door het Openbaar Ministerie (OM) in de praktijk ook opgelegd.
Deze geldboete ziet enkel op de overtreding van het niet dragen van een mondkapje. In een strafzaak waarin de verdachte hiervoor wordt gedagvaard, bestaat voor een luchtvaartmaatschappij, de bemanning en/of medepassagiers de mogelijkheid om als benadeelde partij een schadevergoeding te vorderen. Als de zaak niet voor de strafrechter is gebracht, blijft daarnaast ook altijd een civielrechtelijke procedure mogelijk om schadevergoeding te vorderen.
Gelet op het gegeven dat het vorderen van schadevergoeding mogelijk is acht ik aanpassing van de hoogte van de boete niet noodzakelijk.
Bent u zich ervan bewust dat de luchtvaartmaatschappij zelf weinig kan doen aan de vertraging, maar wel opdraait voor het ongemak, het domino-effect van vertraagde aankomst en later weer vertrek, waardoor een vlucht zomaar pas weer in de nachtelijke uren retour op Schiphol of Eindhoven kan aankomen, wat eerder niet gepland was?
Vertragingen en de gevolgen hiervan voor de operatie maken onderdeel uit van de bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappijen dienen rekening te houden met vertragingen en moeten ook in staat zijn om hierop te anticiperen.
Bent u zich ervan bewust dat een weigerachtige passagier, gezien bovenstaande, zorgt voor ongelofelijk veel hinder?
Weigerachtige passagiers kunnen inderdaad hinder veroorzaken. De omvang hiervan is afhankelijk van de situatie.
Deelt u de mening dat dit ook geldt voor mensen die onder invloed van drank en drugs aan boord gaan en zo mogelijk ongemak en overlast veroorzaken? Wat kan gedaan worden om deze mensen vooraf te weigeren?
Wanneer voorafgaand aan de vlucht duidelijk is dat een passagier onder invloed is van drank en/of drugs kan een gezagvoerder deze passagier weigeren wanneer hij van oordeel is dat de veiligheid of de openbare orde tijdens de vlucht hierdoor mogelijk in gevaar komt.
Hoe staat het met de invoering van een (internationale) zwarte lijst voor overlastgevende amokmakers in vliegtuigen? Hoe wordt voorkomen dat dergelijke types zich ooit nog per vliegtuig mogen verplaatsen? Bent u bereid de strikte privacyregels hiervoor eventueel aan te passen? Wat doen uw Europese collega's en Europa hieraan?
Het uitwisselen van zwarte lijsten tussen luchtvaartmaatschappijen is complex in verband met de privacyaspecten die hierbij spelen. Om die reden kies ik voor een stapsgewijze aanpak. Eerst zal verkend worden of het delen van deze informatie is toegestaan tussen Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. KLM heeft een verzoek ingediend bij de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens om deze gegevens te mogen delen met hun dochterorganisatie Transavia. KLM en Transavia zijn nu bezig een protocol op te stellen over de wijze waarop deze informatie op een verantwoorde wijze kan worden gedeeld. Dit protocol zal vervolgens moeten worden goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens. Wanneer hiervoor akkoord is verleend zal een verzoek worden ingediend om deze «zwarte lijsten» te mogen gaan delen tussen alle Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Ondertussen zal ik ook Europees aandacht vragen voor het delen van zwarte lijsten tussen de Europese luchtvaartmaatschappijen.
Klopt het dat u in uw nieuwe wetsvoorstel tegen slotmisbruik onder andere wilt regelen dat luchtvaartmaatschappijen kunnen worden beboet en dat kan worden voorkomen dat luchtvaartmaatschappijen na bepaalde tijden aankomen op vliegvelden? Wat betekent deze vorm van vertraging? Is daar wel rekening mee gehouden? Kan een vliegtuig hierdoor dan niet meer landen op Eindhoven of Rotterdam en moeten alle mensen dan rond middernacht met bussen door half Nederland vervoerd gaan worden omdat de nachtsluiting blijkbaar zwaarder weegt, terwijl deze vorm van vertraging slecht verwijtbaar is? In welke mate blijft aankomst op de geplande luchthaven in stand, ondanks enige vertraging en uitloop?
De ILT maakt na een mogelijke overtreding te allen tijde een zorgvuldige afweging en kijkt of er sprake is van misbruik of overmacht. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met het inzetten van het instrument van een bestuurlijke boete om slotmisbruik op gecoördineerde luchthavens effectief te kunnen bestraffen (Kamerstukken II 2019–2020, 35 469, nrs. 1–3) geeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen bij geconstateerd slotmisbruik. Er zijn diverse vormen van slotmisbruik, waaronder het herhaaldelijk en opzettelijk uitvoeren van vluchten op wezenlijk andere tijden dan de toegewezen slottijden. De hoogte van de boete zal afhangen van de aard en omvang van de overtreding en de omstandigheden van het geval. De ILT stelt hiervoor een boetecatalogus op waarin het boeteregime verder wordt uitgewerkt. Hiermee wordt een zorgvuldige omgang met schaarse luchthaveninfrastructuur bevorderd.
De berichten ‘Coronateststraat Schiphol voorlopig maar beperkt open voor hoog risicopassagiers’ en ‘Mandatory coronavirus testing at airports in Germany off to smooth start’ |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Coronateststraat Schiphol voorlopig maar beperkt open voor hoog risicopassagiers» en «Mandatory coronavirus testing at airports in Germany off to smooth start»?1 2
Kunt u toelichten waarom het op dit moment niet mogelijk is om alle aankomende passagiers uit risicogebieden te testen?
Vindt u dat op dit moment er voldoende voor gezorgd wordt dat het beleid op Schiphol zo is dat, als mensen uit een risicogebied komen zij langs een teststraat gaan, zoals u op de persconferentie van 6 augustus 2020 zei? Zo nee, wanneer verwacht u dat de testcapaciteit voldoende opgeschaald is om iedereen die terugkomt uit een oranje gebied, te testen?
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om de testcapaciteit op korte termijn te verhogen naast het aannemen van meer personeel? Maakt het poolen van testmateriaal hier deel van uit?
Hoe beoordeelt u de testfaciliteiten op Duitse vliegvelden, waar alle reizigers uit risicogebieden getest kunnen worden? Wat is/zijn de reden(en) waarom Duitsland momenteel wel en Nederland niet in staat is alle reizigers uit risicogebieden te testen?
Herkent u het beeld in onder andere een artikel in Trouw van 17 augustus 2020 dat ««wie Nederlands grondgebied bereikt, niks merkt van welke veiligheidsmaatregel dan ook»», ofwel geen informatiepunten, geen mondkapjesplicht, geen gezondheidscontrole en geen quarantaineaanwijzingen? Bent u voornemens hier stappen op te zetten?3
Gaat u bij de uitbreiding van de capaciteit van de teststraat ook rekening houden met wanneer er vluchten uit risicogebieden aankomen? Kunt u toezeggen dat de teststraat voor alle reizigers uit risicogebieden, ongeacht op welk tijdstip of welke dag zij aankomen, beschikbaar zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt op dit moment bepaald van welke vluchten passagiers een test krijgen aangeboden? Wordt hier een prioritering in toegepast per bestemming, bijvoorbeeld op basis van de meeste besmettingen in de afgelopen week?
Heeft u een beeld van waarom mensen zouden aangeven zich niet te willen laten testen bij aankomst uit een risicogebied? Voorziet u hier risico’s en zo ja, welke? Bent u van plan ook hier een aandachtspunt van te maken bij de opschaling van de capaciteit van de teststraat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De dreigende uitval van zorgpersoneel door stress. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Straks hebben we misschien wel bedden, maar geen personeel voor een tweede golf»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de waarschuwingen van ziekenhuisbesturen, vakbonden en Stichting IZZ dat de vermoeidheid, het ontbreken van tijd om bij te tanken en onverwerkte gebeurtenissen zich straks gaan wreken bij een tweede golf? Wat heeft u daar tot nu toe mee gedaan?
De eerste maanden van de uitbraak van covid-19 hebben een zware wissel getrokken op het zorgpersoneel. Zij hebben dag en nacht gewerkt om goede zorg te bieden, soms onder moeilijke omstandigheden. Hun mentale gezondheid en veerkracht is van groot belang om patiënten met covid-19 en het verlenen van reguliere zorg te realiseren. Ik ben me daarvan bewust en begrijp het signaal dat de genoemde partijen afgeven.
Voorop staat dat we er met elkaar alles aan moeten doen om te voorkomen dat zorgprofessionals weer door eenzelfde periode heen moeten als we hebben gezien in maart en april. Daarom blijft onze inzet, ook nu we het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames sterk zien stijgen, gericht op het voorkomen van dezelfde situatie als toen. Naast de algemene gedragsregels voor een ieder in onze samenleving, betekent dat ook inzetten op regionale maatregelen. De inzet is en blijft om ervoor te zorgen dat zorgmedewerkers veilig aan het werk kunnen met voldoende beschermingsmiddelen en testen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat zorgprofessionals ook ruimte krijgen om gebeurtenissen uit die eerste periode en schokkende ervaringen goed te verwerken. Gelukkig kunnen zorgverleners voor mentale ondersteuning vaak terecht binnen hun eigen organisatie of vinden zij steun in hun persoonlijke omgeving. Daar waar dit in mindere mate gebeurt, of wanneer zij liever met iemand van buiten de organisatie praten, ondersteunen we vanuit VWS twee initiatieven. «Sterk in je werk – Extra coaching voor de zorg» is er voor laagdrempelige mentale ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen zoals PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP. Ook kunnen zorgverleners terecht bij het Informatie en Verwijs Centrum (IVC) dat in opdracht van VWS is opgericht. Het IVC biedt informatie voor zorgverleners over zelfzorg, stress, angst en eenzaamheid, tips voor leidinggevenden van zorgverleners en crisisteams. Het contactpunt van ARQ IVP en het IVC blijven de komende twee jaar bestaan en worden ingevuld op basis van actuele behoeften en vragen.
In het kader van het programma Waardigheid en Trots in de regio zijn verpleeghuizen in Noord-Brabant gestart met het implementeren van het concept teamreflectie: een methode om de ervaringen opgedaan tijdens de zorg voor patiënten met covid-19 binnen het team een plaats te geven, opdat een ieder weer gezond en gemotiveerd aan de slag kan. Ook andere regio’s tonen belangstelling voor deze methodiek en we onderzoeken momenteel de mogelijkheden om verder op te schalen.
Ook heb ik er begrip voor als zorgpersoneel aangeeft het nodig hebben om zich te kunnen opladen. Zeker in een context, waarin het -ook zonder corona- al heel druk is in de zorg. Daarom is het van belang dat we samen met alle partijen, ons inzetten opdat er voldoende en goed uitgerust (extra) personeel beschikbaar is om de hoge werkdruk en uitval wegens verlof of ziekte op te vangen. Daarom gaan we verder met het platform «Extra handen voor de zorg» waar professionals die niet meer in de zorg werken zich kunnen aanmelden om tijdelijk terug te keren. Om mensen snel op te leiden en inzetbaar te maken voor de zorg, is de Nationale Zorgklas opgericht. Dit is een online modulaire leeromgeving waar herintreders en mensen met weinig zorgervaring extra training kunnen volgen om opnieuw of breder ingezet te worden. Ook kunnen er grote groepen mensen met zorgaffiniteit maar zonder zorgachtergrond terecht om in korte tijd te worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Ik wil nogmaals mijn waardering voor het werk van zorgprofessionals benadrukken. Daarom komt er in 2021 een tweede bonus van 500 euro als onderdeel van een brede aanpak voor het werken in de zorg. Met die aanpak willen we ons blijvend richten op het verminderen van werkdruk, meer loopbaanmogelijkheden en meer zeggenschap voor zorgprofessionals. In 2021 komt daarvoor 20 miljoen euro beschikbaar. Om de aanpak ook vanaf 2022 voor te kunnen zetten stelt het kabinet voor dat jaar 80 miljoen euro beschikbaar en vanaf 2023 130 miljoen euro structureel. Tot slot stelt het kabinet een onafhankelijke commissie aan die mogelijke knelpunten en kansen – ook in de arbeidsvoorwaarden – analyseert en verschillende varianten uitwerkt voor een volgende kabinetsformatie.2
Maakt u zich ook ernstig zorgen dat een deel van het zorgpersoneel de komende maanden dreigt uit te vallen vanwege stress, onder andere veroorzaakt door hoge werkdruk, angst voor besmetting en opgedane schokkende ervaringen? Hoe gaat u dat voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 18.000 zorgmedewerkers besmet zijn geweest met Covid-19 en 541 zorgmedewerkers daarmee in het ziekenhuis zijn beland? Erkent u dat een deel van deze besmettingen tijdens het werk zijn opgelopen?
Volgens de meest actuele weekrapportage van het RIVM op het moment van schrijven zijn er tot en met 22 september 10.00 uur 21.256 zorgmedewerkers in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met Covid-19 gemeld. Van hen zijn 547 (3%) gemeld als opgenomen in het ziekenhuis. Het is echter niet bekend of te achterhalen of zorgmedewerkers het virus tijdens hun werk hebben opgelopen of daarbuiten.
Erkent u dat het kwalijk is dat deze zorgmedewerkers bij een eventuele doorverwijzing worden geconfronteerd met het betalen van het eigen risico van minimaal 385 euro en eventuele andere kosten zoals behandelingen van een fysiotherapeut?
Voor wat betreft de kosten voor behandelingen fysiotherapie wil ik graag verwijzen naar mijn eerdere besluit om per 18 juli jl. eerstelijns paramedische herstelzorg voor patiënten die ernstige Covid-19 hebben doorgemaakt voorwaardelijk tot het basispakket toe te laten3. De kosten die deze patiënten -en dus ook patiënten werkzaam in de zorg- maken voor behandelingen fysiotherapie worden hierdoor voorwaardelijk vergoed vanuit het basispakket. Het eigen risico van minimaal 385 euro geldt in dit geval wel.
Het eigen risico vervult echter een belangrijke rol binnen het zorgstelsel. Het uitzonderen ervan voor specifieke groepen zoals zorgmedewerkers acht ik ongewenst. Het draagt namelijk bij aan de financiering van de zorguitgaven en het kostenbewustzijn van verzekerden. Iedere volwassen verzekerde betaalt eigen risico, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen specifieke groepen verzekerden. Dat is ook onderdeel van de solidariteit binnen het stelsel.
Ook vanuit de uitvoering bezien stuit dit voorstel op bezwaren. Voor andere werknemers, die mogelijk eveneens via hun werk met Covid-19 in aanraking komen, zijn er ook geen regelingen om het eigen risico te vergoeden. De regeling voor politie- en brandweerpersoneel waar in de vraag naar verwezen wordt, richt zich niet specifiek op het eigen risico en het vergoeden van eigen risico van de zorgverzekering is zeker niet standaard. Wel kan er sprake zijn van schadeloosstelling bij beroeps gerelateerd letsel. Dit kan verschillende vormen van immateriële en materiele schade dekken. Het schadeloosstellen van beroeps gerelateerd letsel is echter een invulling van de zorgplicht van de werkgever. Aangezien de zorg privaat is georganiseerd, ligt de zorgplicht voor zorgmedewerkers die helaas ziek zijn geworden tijdens hun werk in eerste instantie niet bij de overheid, maar bij de individuele zorgwerkgevers.
Ten slotte wil ik in dit kader ook de Stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC) noemen. De Stichting ZWiC is een privaat initiatief dat fondsen werft om zorgmedewerkers en hun familieleden bij te staan en de financiële gevolgen van een intensive care traject of onverhoopt overlijden vanwege Covid-19 te verzachten. Ik heb uw Kamer eerder per brief geïnformeerd dat ik bereid ben om dit initiatief financieel te ondersteunen tot een verdubbeling van maximaal € 10 miljoen4.
Bent u bereid het eigen risico voor zorgmedewerkers die zelf Covid-19 hebben opgelopen dit jaar en wellicht volgend jaar te compenseren, net zoals dat nu het geval is bij onder meer politie- en brandweerpersoneel dat ziek wordt tijdens het werk?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht van weer dreigende tekorten aan beschermingsmiddelen |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er een tekort dreigt aan beschermingsmiddelen zoals handschoenen en beschermende jassen bij de behandeling van patiënten of van patiënten die mogelijk een COVID-19 besmetting hebben opgelopen?1
Klopt het dat bijvoorbeeld in een ziekenhuis in Rotterdam uit nood gewerkt wordt met «regenjassen» in plaats van echt goed beschermende jassen om besmettingen te voorkomen?
Heeft u dergelijke signalen ook ontvangen?
Klopt het dat u heeft gezegd dat er geen tekorten zijn aan beschermingsmiddelen en een flinke voorraad is opgebouwd door het Landelijke Consortium Hulpmiddelen, zodat men niet bang hoeft te zijn dat er een tekort aan beschermingsmiddelen ontstaat?
Kunt u garanderen dat al het zorgpersoneel in ziekenhuizen, andere instellingen en bij behandelingen in een thuissituatie in de toekomst bij een mogelijke tweede golf over voldoende beschermingsmiddelen kan beschikken? Kunt u dit toelichten?
Het nauwelijks openbaar maken van medicijnonderzoek |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat maar 3% van de resultaten van klinische medicijnonderzoeken openbaar gemaakt wordt? Wat is uw reactie?1
Ik heb het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» gelezen dat aangeeft dat Nederland achter blijft bij registraties in het EudraCT en hiermee ook in het publiek toegankelijke EU Clinical Trials Registry.
Transparantie en publieke toegang tot de resultaten van klinische proeven, zowel positief als negatief, zijn fundamenteel voor de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. Het verzekert proefpersonen dat hun vrijwillige deelname aan klinische onderzoeken nuttig is en dat de resultaten zijn verzameld en gerapporteerd in het belang van iedereen. Transparantie vergroot de wetenschappelijke kennis en helpt klinisch onderzoek vooruit te helpen en efficiëntere ontwikkelingsprogramma's voor geneesmiddelen te ondersteunen.
De resultaten van onderzoek worden na een grondige «peer-review» primair openbaar gemaakt door middel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms. Op die manier worden de zorgprofessionals bereikt die de bevindingen in de praktijk moeten brengen en doorvoeren in behandelrichtlijnen, waardoor patiënten kunnen profiteren van de onderzoeksresultaten. Dat neemt niet weg dat publicatie in openbare registers belangrijk is om de samenleving breder te informeren over de opbrengsten van onderzoek. Daarom vraagt de overheid om onderzoeksresultaten ook te registreren. Het is daarom dat – vooruitlopend op nieuwe Europese regelgeving op het terrein van klinisch onderzoek met geneesmiddelen – de vereisten voor het publiceren van samenvattende resultaten van klinische onderzoeken in de EudraCT zijn opgenomen in een Europees richtsnoer2. Dit richtsnoer legt de verantwoordelijkheid voor registratie bij de opdrachtgevers van het onderzoek, die als enige zicht kunnen houden op het verloop en de voltooiing van hun studies. Onder het richtsnoer ontbreekt de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie juridisch af te dwingen.
Anders dan onder het richtsnoer biedt de inmiddels vastgestelde EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek3 wel deze mogelijkheid. Door vertraging van de ontwikkeling en oplevering van de benodigde EU-portaal en databank is evenwel een exacte datum van inwerkingtreding van de verordening helaas nog niet te geven. De verwachting is echter dat deze eind 2021 in werking treedt.
Wetenschappelijke instellingen zouden zich echter niet alleen daar waar vereist en juridisch afdwingbaar moeten inspannen om de resultaten van klinische studies zo veel als mogelijk openbaar te maken. Zeker ook in het licht van de Open Science ambities van het Nederlands kabinet en de ambities die door het Nederlandse veld hiervoor zijn uitgesproken, zou meer transparantie door registreren, publiceren en het zonder beperkingen beschikbaar stellen van de beschikbare informatie vanzelfsprekende aandacht moeten hebben van wetenschappelijke instellingen.
Waar publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms wel plaatsvinden, is het teleurstellend dat ook herhaalde vraag om aandacht -waaronder een gezamenlijke oproep door het Europees Geneesmiddelenagentschap en de hoofden van de nationale geneesmiddelenbureaus, gevolgd door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek – nog niet heeft geleid tot een toename van de publicatie van onderzoeksresultaten in de openbare trialregisters.
Deelt u de mening dat patiënten gevaar kunnen lopen door het niet registreren van eerdere resultaten van klinische studies? Is dit voor u aanleiding ervoor te gaan zorgen dat resultaten voortaan wel geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sprake is van geldverspilling door het niet registreren van eerdere resultaten van klinische studies? Is dit voor u aanleiding ervoor te gaan zorgen dat resultaten voortaan wel geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het gunstig is voor sommige farmaceutische bedrijven, dat bepaalde resultaten van klinisch onderzoek niet openbaar gemaakt worden? In hoeverre speelt de farmaceutische industrie hierbij een rol?
De medisch-ethische toetsingscommissie dient de afspraken over de openbaarmaking/ publicatie van de onderzoeksgegevens mee te nemen bij de beoordeling van het onderzoeksprotocol. Daarbij is het uitgangspunt dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met mensen zonder beperking openbaar gemaakt dienen te worden.
Het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» lijkt daarbij eerdere constateringen door het Europees Geneesmiddelenagentschap te bevestigen dat universiteiten en non-profitorganisaties een zwakkere staat van dienst hebben op het gebied van publiceren van onderzoeksresultaten in EudraCT dan de industrie.
Wat vindt u van het verschil met landen als het Verenigd Koninkrijk waar 80% van de studieresultaten openbaar zijn, en Ierland waar dat zelfs in 100% van de klinische studies het geval is? Welke verklaring heeft u voor dit verschil ten aanzien van beleid, regelgeving en controle?
Vereisten met betrekking tot registratie in EudraCT volgen in beginsel Europese regelgeving. Eerdere publicaties over met name de registraties door Universiteiten in het Verenigd Koninkrijk geven helaas ook geen onverdeeld positief beeld.4
De eerder aangegeven vraag om aandacht van het Europees Geneesmiddelenagentschap voor de vereisten voor registratie in EudraCT is dan ook niet op specifieke landen gericht.
Waar en hoe is de Europese richtlijn uit 2014 geïmplementeerd die aangeeft dat resultaten van klinisch onderzoek binnen een jaar na afronding opgenomen moeten worden in een Europees register?
Het voorstel voor regelgeving uit 2014 betreft een verordening met in beginsel rechtstreekse werking. Het gaat hier om de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek waar ik in mijn beantwoording van vraag 1,2 en 3 naar verwijs en die dus nog niet in werking is getreden.
Lidstaten zijn verplicht om regels vast te leggen voor sancties op het niet nakomen van voorschriften voor het publiek toegankelijk maken van informatie in de EU-databank5. Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 33a, van de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
In lijn met de vertraging de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek -zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1,2 en 3 – zal ook het in werking treden van deze wet naar verwachting niet eerder plaatsvinden dan eind 2021.
Welke instrumenten heeft u om universiteiten, onderzoeksinstituten en farmaceutische bedrijven in Nederland te verplichten om resultaten van klinische studies te registreren?
In het licht van de Open Science ambities van het Nederlands kabinet en ook de ambities die het Nederlandse veld hiervoor zijn uitgesproken, zouden wetenschappelijke instellingen zich moeten inspannen om ook de resultaten van klinische studies zo veel als mogelijk ook openbaar te maken in EudraCT.
Met het in werking treden van EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek en de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ontstaat de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie ook juridisch af te dwingen.
Hoe is het toezicht door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) op het registreren van de resultaten van klinische studies in de praktijk geregeld?
In een eerdere versie van het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» is ten onrechte het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aangemerkt als de instelling die verantwoordelijk is voor het bijhouden van klinische onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd. Dit is niet het geval – het maakt geen deel uit van het mandaat van het CBG om klinische onderzoeken vast te leggen of op te volgen.
In de Wet Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd aangewezen voor toezicht op naleving van de wet. Als de verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek in werking treedt, krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ook de mogelijkheid om sancties uit te oefenen als niet wordt voldaan aan de betreffende verplichtingen met betrekking tot openbaarmaking.
Bent u van mening dat Nederland, mede vanwege de vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het goede voorbeeld dient te geven? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Meer of minder voldoen aan de vereisten met betrekking tot registratie in EudraCT moet los staan van de vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in Nederland. Vooralsnog ga ik ervan uit dat de hernieuwde aandacht voor de nu al geldende vereisten ook Nederlandse wetenschappelijke instellingen doet voorsorteren op het in werking treden van de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek. Dit ook in de wetenschap dat vanaf dat moment de verplichting tot registratie juridisch is af te dwingen.
Kunt u toezeggen dat u het CBG zult aanzetten om het naleven van de regels voor het registreren van klinische studies nu al streng te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toezeggen dat het aantal meldingen van universiteiten, onderzoeksinstituten en farmaceutische bedrijven in Nederland voortaan wordt opgenomen in het jaarverslag van het CBG? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Autistische Gijs (11) kan nergens terecht voor zorg: ‘Hij zegt zelfs dat hij niet langer wil leven, hartverscheurend’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autistische Gijs (11) kan nergens terecht voor zorg: «Hij zegt zelfs dat hij niet langer wil leven, hartverscheurend»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de duidelijke wanhoop van deze moeder, die nergens passende hulp kan vinden voor haar zoon? Wat kunt u doen om dit gezin te helpen?
Wat moet het voor de moeder heftig zijn om geen passende hulp te kunnen vinden voor haar zoon. Ik begrijp de wanhoop van deze moeder in haar zoektocht. Ik vind dat kinderen die te maken hebben met complexe en meervoudige problematiek moeten kunnen rekenen op de best passende hulp.
Ik heb begrepen dat het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) bij het gezin betrokken zijn geweest. GO voor jeugd (samenwerkingsverband organisaties Alphen aan den Rijn) is op dit moment samen met het gezin en andere betrokkenen hard aan de slag met het zoeken naar een passende oplossing. Als het nodig is schakelt GO voor jeugd het CCE en/of het OZJ in.
Wie is verantwoordelijk voor het vinden van een passende vervolgplek als een instelling gedurende een behandeling aangeeft toch handelingsverlegen te zijn?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de ondersteuning en zorg aan kinderen en jongeren. Instellingen waar een jeugdige verblijft of zorg ontvangt, zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en wanneer dit niet lukt, het zorgdragen voor een passend alternatief.
Voor jongeren waar het niet voor lukt om samen met de gemeente passende hulp te vinden, zijn in elke jeugdregio regionale expertteams jeugd opgericht. Deze expertteams pakken complexe zorgvragen uit hun regio op en zoeken samen met gemeenten en aanbieders naar een passende oplossing. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt in de ontwikkeling van de regionale expertteams en helpt de expertteams als het niet lukt om een complexe zorgvraag op te lossen.
Ik wil dat ook jongeren met weinig voorkomende en/of complexe problematiek tijdig de juiste hulp ontvangen. Daarom worden 8 expertisecentra jeugdhulp opgericht. De centra krijgen een functie in het organiseren van (ambulante) hulp en/of plekken voor deze jongeren, het geven van advies bij het vastlopen in een casus en het (door) ontwikkelen van kennis en expertise bij complexe casuïstiek.
Herkent u de zorgen van de wethouder die aangeeft dat er steeds meer kinderen met complexe problemen bij komen en de financiën onder druk staan?
Nog te vaak ontvangen kinderen met meervoudige en complexe problemen niet op tijd en op de juiste plek hulp.
Voor 2019, 2020 en 2021 is er in totaal 1 miljard euro extra beschikbaar voor gemeenten om te compenseren voor de extra groei in de jeugdzorg in combinatie met afspraken om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie van de jeugdhulp te realiseren. Deze periode wordt verlengd door eenmalig aanvullend € 300 miljoen beschikbaar te stellen voor het jaar 2022, omdat het kabinet begrijpt dat gemeenten graag spoedig helderheid willen hebben over de middelen voor de jeugdzorg vanaf 2022. Daarnaast heeft het kabinet met gemeenten afgesproken een onderzoek te doen naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet. Onderzoeksbureau AEF voert dit onderzoek uit. De resultaten van dit onderzoek worden eind dit jaar verwacht en dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
Voor kinderen met meervoudige en complexe problematiek heeft het kabinet naar aanleiding van het amendement Klaver/Westerveld € 10 miljoen beschikbaar gesteld in 2020 en vanaf 2021 structureel € 26 miljoen. Met deze middelen worden 8 bovenregionale expertisecentra opgezet door 8 coördinerende gemeenten.
Heeft u in beeld hoeveel kinderen en ouders vastlopen in de zoektocht naar passende hulp? Zo ja, is er een beeld van het aantal kinderen met autisme dat vastloopt? Wat gaat u doen om ouders in deze zoektocht te ondersteunen?
Er is geen landelijk beeld van hoeveel kinderen en ouders vastlopen in de zoektocht naar passende hulp. De expertisecentra jeugdhulp krijgen de taak om de vraag van en het aanbod voor jongeren met complexe problematiek in de (boven)regio inzichtelijk te maken.
Is er genoeg kennis en expertise binnen instellingen over autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand? Zo nee, op welke manier kunt u bevorderen dat die er wel komt?
Ik vind het lastig te beoordelen of er voldoende kennis en expertise over autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand binnen instellingen aanwezig is. Uit de jaarrapportage 2019 van de ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek blijkt dat kinderen met autisme in combinatie met agressiviteit een doelgroep vormen waarbij trajecten vaker vastlopen2.
Zowel de rode draden uit deze jaarrapportage als de ervaringen van de regionale expertteams dienen als input voor de opzet van de bovenregionale expertisecentra jeugdhulp. De expertisecentra richten zich op 1) consultatie en advies, 2) organiseren van zorg, en 3) een kennis- en leerfunctie. De kennis- en leerfunctie richt zich expliciet op het leren van casuïstiek, zodat duidelijk wordt wat nodig is om voor deze kinderen passende zorg te kunnen organiseren. Dit kan gaan over betere samenwerking over de domeinen heen (bijvoorbeeld autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand), nieuwe kennisontwikkeling vanuit onderzoek of het beter beschikbaar maken van bestaande kennis voor professionals. Het verbeteren van de ketenzorg rondom een jeugdige met autisme -al dan niet in combinatie met andere aandoeningen, gaat onderdeel uitmaken van de kennis- en leerfunctie.
Is het de bedoeling dat de expertisecentra voor complexe zorg uiteindelijk ook kinderen zoals Gijs verder kunnen helpen? Zo ja, wat is de planning? Zo nee, wat gaat u in de toekomst doen om ervoor te zorgen dat kinderen zoals Gijs een passend hulpaanbod krijgen?
Ja. De expertisecentra moeten, in samenwerking met de regionale expertteams, passende zorg organiseren voor kinderen die te maken hebben met meervoudige en complexe problematiek. Zoals gemeld in de Kamerbrief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, d.d. 17 juni, zijn 8 coördinerende gemeenten aan de slag met de opzet en realisatie van de expertisecentra. Zij worden hierin ondersteund door de ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek samen met het OZJ. In het najaar informeer ik u over de stand van zaken rondom de expertisecentra.
Wat zou u de moeder van Gijs en andere ouders die vastlopen nu aanraden?
Wanneer ouders vastlopen in het zoeken van passende hulp, kunnen zij terecht bij het regionaal expertteam. Waar nodig schakelt het expertteam het OZJ of het CCE in.
Het actief ontmoedigen van onnodige reizen naar risicogebieden |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «1 op de 5 nieuwe coronapatiënten was kort daarvoor op vakantie in buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat van de ruim 4.000 nieuwe coronabesmettingen die de afgelopen week werden vastgesteld, er 738 in de twee weken daarvoor in het buitenland zijn geweest? Zo nee, hoe zit het dan?
De wekelijkse epidemiologische update van het RIVM geeft aan dat er in week 34 (11–18 augustus) inderdaad sprake was van het feit dat 18,4% van de COVID-19 patiënten voor aanvang van de ziekte in het buitenland is geweest.
Erkent u dat op dit moment onnodig veel nieuwe besmettingen vanuit het buitenland Nederland binnenkomen? Zo nee, waarom niet?
Import van COVID-19 uit het buitenland moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Daarom worden al verschillende maatregelen getroffen. Zie vraag 5 voor deze maatregelen.
Erkent u dat de waarschuwing van het label «code oranje» kennelijk niet voldoende is om het aantal onnodige reizen naar risicogebieden in voldoende mate in te perken? Zo nee, waarom niet?
Een oranje reisadvies voor een land of een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen, waaronder toeristische reizen, naar dat land of gebied worden afgeraden. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt via verschillende instrumenten, waaronder het reisadvies, communicatie via de NederlandWereldWijd-website, het 24/7 ContactCenter en de BZ-reisapp, de Nederlandse burger om hierin een weloverwogen keuze te maken. Communicatie naar de burger over o.a. reisadviezen wordt op regelmatige basis in interdepartementaal verband besproken.
Overigens zijn er op dit moment 2 verschillende aanleidingen voor een oranje reisadvies voor een land in de EU. Er zijn landen met een oranje reisadvies, omdat het RIVM oordeelt dat de gezondheidssituatie niet veilig is (COVID-risico-gebied). Ook landen die beperkende maatregelen invoeren voor Nederlanders zoals quarantaine bij aankomst vanwege de gezondheidssituatie in Nederland krijgen een oranje reisadvies (zoals bijvoorbeeld het VK en Finland), omdat die beperkende maatregelen zich niet verenigen met een toeristisch reispatroon. Voor reizigers die terugkeren uit dergelijke landen geldt geen quarantainemaatregel. Of quarantainemaatregelen gelden bij terugkeer wordt duidelijk gecommuniceerd in de reisadviezen en via andere kanalen.
Hoe gaat u de dagelijkse stroom aan nieuwe besmettingen vanuit het buitenland stoppen?
Op mijn verzoek voert het RIVM wekelijks een inventarisatie uit van landen die onveilig zijn om naar toe te reizen. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar het aantal besmettingen en het aantal testen uitgevoerd in dat land. Ook wordt het aantal positief geteste personen met een reishistorie in het betreffende land meegewogen. Daarnaast worden de diplomatieke posten geraadpleegd voor meer informatie over de situatie van een land of gebied. Op basis van de inventarisatie onveilige landen van het RIVM wordt het reisadvies van de rijksoverheid telkens aangepast.
Reizigers die naar een oranje gebied afgereisd zijn dat een COVID-19 risicogebied is, worden dringend geadviseerd om 10 dagen in thuisquarantaine te gaan bij aankomst in Nederland. Daarnaast is op Schiphol een teststraat (dit betreft een onderzoeksetting) ingericht om reizigers uit dergelijke risicogebieden direct te kunnen testen bij hun aankomst in Nederland. Bij de gates worden reizigers opgewacht door GGD-personeel dat hen o.a. begeleidt naar deze teststraat en informatie geeft over thuisquarantaine. Ook vooraf aan hun reis worden reizigers bewust gemaakt van de gevolgen van een reis (met vliegtuig). Om aan boord van een vliegtuig toegelaten te worden, moet elke passagier een gezondheidsverklaring invullen waarin hij/zij verklaart geen klachten te hebben die duiden op COVID-19 en bewust is van de gevolgen van de reis.
Ook voor landen met een geel reisadvies worden reizigers geadviseerd om zich in het buitenland zowel te houden aan de maatregelen die in Nederland gelden als aan de lokale maatregelen. Deze boodschap wordt via verschillende communicatie kanalen, waaronder het reisadvies, gecommuniceerd.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen nog massaal afreizen naar bestemmingen met code oranje?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de motie-Van Esch c.s. waarin de Kamer de regering oproept om «vliegreizen naar risicogebieden actiever te ontmoedigen»?2
Ja.
Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 12 augustus jl. heeft de Minister-President aangegeven uitvoering te geven aan de motie door reisorganisaties te wijzen op het bijzondere karakter van de noodzakelijk reizen. De Minister van IenW heeft de Nederlandse reisorganisaties en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hierop gewezen via een brief.
Erkent u dat bestemmingen met code geel ook vrij plotseling in code oranje kunnen veranderen, zoals recent nog het geval was met o.a. Brussel, Parijs, Marseille, Madrid, Mallorca, Ibiza en verschillende Spaanse regio’s?3
Ja, er is sinds op 15 juni jl. het wereldwijde oranje reisadvies werd losgelaten en de reisadviezen voor EU landen werden aangepast naar een gele classificatie indien de situatie dat toeliet, ook steeds voor gewaarschuwd dat reisadviezen in verband met de snel veranderende virusdynamiek weer naar een oranje classificatie opgeschaald kunnen worden. Dit is via de kanalen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere overheids-communicatiekanalen gecommuniceerd aan het publiek, de reisbranche en andere belanghebbenden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zijn reisadviezen op de wekelijkse beoordeling van het RIVM van de COVID-19 situatie in die landen.
Deelt u de mening dat het daarom verstandig is om ook reizen naar bestemmingen met code geel actief te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert reisadviezen op basis van de situatie in het desbetreffende land. Via de kleurcode wordt inzichtelijk gemaakt hoe veilig een land of gebied is. De situatie in landen met code geel of oranje verschilt dus van elkaar en het is voor de Nederlandse burger van belang dat deze verschillen inzichtelijk blijven. Daarom is het niet wenselijk om dezelfde waarschuwingen af te geven voor oranje en gele kleurcodes. Een gele kleurcode voor een land houdt in dat daar veiligheidsrisico’s zijn. Reizigers worden aangeraden goed voorbereid op reis te gaan. Zoals in het antwoord van vraag 9 staat genoemd waarschuwt het Ministerie van Buitenlandse Zaken reizigers dat als gevolg van nieuwe virusuitbraken het gele reisadvies voor bepaalde gebieden of landen weer kan worden aangescherpt.
Herinnert u zich de recente publiekscampagne van de rijksoverheid toen er op OV-haltes posters hingen met teksten als «met de bus, alleen als het noodzakelijk is»?4
Ja.
Is een dergelijke campagne volgens u ook een optie voor het actief ontmoedigen van vliegreizen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 30 juli 2020 (Aanhangsel van de Handelingen 3637) met antwoorden op vragen van het lid Van Raan (PvdD) heb ik aangegeven dat reizen reeds wordt ontmoedigd door voor bepaalde gebieden een oranje reisadvies uit te brengen en dit reisadvies op verschillende manieren onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er weer volop reclames in omloop zijn voor ploftickets en dat op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, niet of nauwelijks melding wordt gemaakt van het reisadvies bij bepaalde bestemmingen?5 6 7 Zo nee, waarom niet?
Reisorganisaties worden aangemoedigd om een link naar het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op te nemen. Veel organisaties doen dit ook al.
Het staat reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen vrij om reizen aan te bieden en aan te prijzen. Mits de reizigers zich aan de RIVM-richtlijnen houden, stellen de reis- en luchtvaartbranche hen in staat om van een op vakantie te gaan of een noodzakelijke reis te maken. Hoewel ik reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen niet kan verplichten hun aanbod te wijzigen, vind ik het niet passen dat reizen naar oranjegebieden worden aangeprezen als mogelijke vakantiebestemming. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 heeft de Minister van IenW reisorganisaties hierop gewezen via een brief.
Deelt u de mening dat ook op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, duidelijk moet worden gemaakt wat het reisadvies is bij de beschikbare bestemmingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw inzet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat ook op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, het reizen naar risicobestemmingen actief dient te worden ontmoedigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw inzet?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u de actie van Corendon waarbij tijdens de verzengende hittegolf de korting op vliegtickets opliep bij hogere temperaturen?8
Ja.
Deelt u de mening dat, vanwege o.a. de klimaatcrisis en de coronacrisis, dergelijke reclames voor ploftickets volstrekt ongepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 13, 14 en 15.
Wat is uw inzet om het aantal reclames voor ploftickets in te dammen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u alsnog een concreet antwoord geven op de eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Raan over de onwenselijkheid van het bagatelliseren van volksgezondheidrisico’s en de waarde van code oranje door Corendon?9
Uw Kamer heeft op 30 juli 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3637) de verzochte concrete antwoorden ontvangen.
Kent u het bericht «De coronateststraat op Schiphol is «moeilijk te vinden» en «de capaciteit is onvoldoende»«?10
Ja.
Klopt het dat de capaciteit van de teststraat op Schiphol nog steeds onvoldoende is? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Op dit moment is de testcapaciteit op Schiphol ca. 800–1000 testen per dag. Vanwege de huidige druk op de labcapaciteit en omdat het hier nog gaat om een onderzoeksetting naar het effect van testen van mensen/reizigers zonder klachten, wordt er vooralsnog niet opgeschaald. Op zijn vroegst verwacht ik het resultaat en een advies van dit onderzoek half september.
Klopt het dat de GGD nog geen verzoek heeft gekregen om de testcapaciteit en informatievoorziening op te schalen naar 100 procent van de vluchten uit risicogebieden? Zo ja, waarom is die opdracht nog niet gegeven?
Dat klopt. Op dit moment moeten we allereerst weten hoe effectief de teststraat is op Schiphol omdat het hier gaat om het testen van mensen zonder klachten. Daarom is er op Schiphol ook direct een onderzoek gestart. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek half september. Ten tweede nam de druk op de lab capaciteit de afgelopen weken sterk toe. Op de drukste dag van de week in week 34 was er zelfs een stijging van 40% in het aantal afgenomen testen, ten opzichte van de drukste dag in week 33. Dit komt onder meer doordat steeds meer mensen zonder klachten zich laten testen. Dit legt een grote druk op de testketen en testcapaciteit van de GGD’en en laboratoria.
Wanneer gaat u de GGD alsnog verzoeken om de capaciteit en informatievoorziening op te schalen naar 100 procent van de vluchten uit risicogebieden?
Zie antwoord vraag 22.
Wat is de stand van zaken omtrent teststraten op andere Nederlandse luchthavens?
De eerste oriëntatie gesprekken met andere luchthavens dan Schiphol hebben plaatsgevonden. Uitbreiding is echter met name afhankelijk van de druk op de lab capaciteit en de resultaten van het onderzoek op Schiphol. Vergeleken met Schiphol komen er relatief veel minder reizigers uit COVID-19 risicogebieden aan op deze luchthavens. Daarnaast moeten deze mensen alsnog 10 dagen in quarantaine, en kunnen zij zich ook bij (milde) klachten laten testen bij een GGD in hun eigen regio.
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie binnen een week beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt bovenstaande vragen binnen een week te beantwoorden.
Loslopende nertsen en covid-19 |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met loslopende nertsen in Nederland? Zo ja, waar lopen deze los en in welke hoeveelheden? Zo nee, acht u loslopende nertsen een gevaar voor de volksgezondheid?
Deze nieuwsberichten zijn mij inderdaad bekend. Op dit moment blijkt uit mediaberichten dat er in verschillende delen van het land loslopende nertsen zijn aangetroffen. Aangezien het melden van deze dieren niet verplicht en centraal geregeld is valt niet te zeggen waar en hoeveel nertsen er loslopen. Wel vindt monitoring plaats van loslopende nertsen in het kader van het NEM1. De afgelopen jaren kwam hier een stabiel beeld uit naar voren van een laag aantal incidentele observaties. Deskundigen van partijen uit het veld geven na rondvraag aan geen opvallende stijging te zien in het aantal loslopende nertsen.
Een loslopende nerts is in principe geen gevaar voor de volksgezondheid. Met deze vraag vermoed ik dat u doelt op de kans dat een loslopende nerts met SARS-CoV-2 besmet is en dit zou kunnen doorgeven aan een persoon. De grootste kans op besmetting door nertsen ontstaat als er intensief contact is tussen mensen en geïnfecteerde nertsen, zoals in een stal van een nertsenhouderij. Dat is bij loslopende nertsen in de buitenwereld niet het geval. Nertsen zijn van nature schuwe dieren die in zijn algemeenheid het contact met mensen niet opzoeken. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor de opvang en tijdelijke verzorging van zwerfdieren. Mensen die loslopende nertsen aantreffen, wordt geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente, die de loslopende nerts kan (laten) vangen.
Besmette bedrijven worden geruimd en pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich er maximaal voor in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Tijdens een ruiming spant de NVWA zich maximaal in om eventueel ontsnapte nertsen direct te vangen. Hiervoor zijn er op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig.
Ondanks alle maatregelen zijn er recent twee loslopende nertsen gevangen, gedood en door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) positief getest op SARS-CoV-2. Eén van deze nertsen is gevangen in de buurt van Deurne, in de omgeving van besmette en geruimde bedrijven. Het dichtstbijzijnde geruimde bedrijf ligt op 1.200 meter afstand. De andere nerts is aangetroffen in Egchel. Ook hier zijn recentelijk twee besmette bedrijven geruimd, op 400 en 700 meter afstand. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze twee nertsen afkomstig zijn van besmette bedrijven. De ervaring op de nertsenbedrijven heeft laten zien dat intensief contact met een nerts nodig is om besmet te raken door een nerts. Zoals hiervoor al aangegeven, nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De drijvende kracht achter het stijgend aantal besmettingen bij mensen op dit moment is nog steeds de verspreiding van het virus tussen mensen. De rol van loslopende nertsen hierin is verwaarloosbaar.
Zouden loslopende nertsen een bron van besmetting kunnen zijn bij nertsenhouderijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is de inschatting dat er niet veel loslopende nertsen besmet zijn met SARS-CoV-2. Besmette bedrijven worden direct geruimd en loslopende nertsen worden zo snel mogelijk gevangen. In het traceringsonderzoek dat het onderzoeksconsortium voor ons uitvoert worden alle mogelijke besmettingsroutes onderzocht. Om deze route van besmettingen uit te sluiten wordt ook de rol van loslopende nertsen daarin bekeken. De recente vondst van een loslopende nerts wordt hier uiteraard in meegenomen.
Het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat op rijksoverheid.nl wordt gecommuniceerd dat voor kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het terecht is dat kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs niet verplicht worden om mondkapjes te dragen, omdat sommige jongeren met een beperking het dragen hiervan niet begrijpen en mogelijk erdoor in paniek kunnen raken?
Ja, dat is terecht. Leerlingen zijn – in lijn met het OMT/RIVM-advies – niet verplicht om een mondkapje op school te dragen, omdat zij, gezien hun leeftijd, onderling beperkt besmettelijk zijn.
Klopt het dat desondanks uit de thans geldende noodverordening volgt dat reizigers van 13 jaar en ouder verplicht zijn om een mondkapje te dragen tijdens het vervoer?2
Het klopt dat in de noodverordening is opgenomen dat voor reizigers vanaf 13 jaar en ouder het verplicht is om een mondkapje te dragen. Daarbij is, mede gelet op deze doelgroep, ook bepaald dat niet wordt gehandhaafd op dit gebod als er wegens een medische reden het dragen van een mondkapje niet mogelijk is.
Klopt het dat juridisch gezien de noodverordening boven de sectorprotocollen staat?
Dit is juist.
Deelt u onze mening dat hier geen onduidelijkheid over moet ontstaan, mede omdat verschillende regio’s en vervoerders er daardoor mogelijk versnipperd mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat duidelijk moet zijn dat leerlingen geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs, zodat voor de vervoerders geen onduidelijkheid bestaat.
Kunt u – gezien het feit dat de scholen inmiddels weer open gaan – op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verschaffen over het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer, bij voorkeur door de noodverordening op dit punt aan te passen zodat die overeenkomt met de openbare informatie en de sectorprotocollen?
Deze duidelijkheid wordt geboden door een aanvullende aanwijzing aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s op grond van de Wet publieke gezondheid, die sinds 11 september jl. van kracht is. Deze wijziging houdt in dat niet mag worden gehandhaafd ten aanzien van de mondkapjesplicht in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs. Het sectorprotocol van het Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) blijft hiermee van kracht. Ik heb het KNV hiervan op de hoogte gesteld.
Rookvrije ruimte om op te groeien |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Gezondheidsfondsen voor Rookvrij waaruit blijkt dat steeds meer Nederlanders pleiten voor rookvrije speeltuinen, kinderboerderijen en sportterreinen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek.
Loopt de situatie in de praktijk achter op het draagvlak dat er al is? Deelt u de mening dat dit een momentum is om een grote stap richting een rookvrije omgeving voor kinderen te zetten?
In het Nationaal Preventieakkoord zijn afspraken gemaakt met diverse partijen om te komen tot een Rookvrije Generatie in 2040. De betrokken partijen hebben zich ook gecommitteerd aan acties om stappen te zetten richting rookvrije omgevingen voor kinderen. Ik deel de mening dat dit een momentum is om een grote stap te zetten. De kracht van de Rookvrije Generatie is de positieve insteek en het daarmee verbonden brede maatschappelijke draagvlak. Ik zie dat maatschappelijke organisaties erin slagen om samen met de steun van lokale vrijwilligers speel-, sport- en recreatieterreinen rookvrij te maken. Dit jaar werd de hele samenleving geraakt door de gevolgen van COVID-19. De maatregelen die zijn genomen om COVID-19 te bestrijden, hebben grote impact gehad op heel veel partijen die betrokken zijn bij het Nationaal Preventieakkoord. Ook op de voortgang van de doelstellingen met betrekking tot de rookvrije kindomgevingen. Kinderboerderijen, speeltuinen en sportverenigingen sloten de deuren en werden gedwongen na te denken over het herinrichten van de terreinen. Desondanks zijn de betrokken veldpartijen volop gemotiveerd om alsnog de nodige stappen te zetten richting een rookvrije omgeving voor kinderen. De draagvlakcijfers gepubliceerd door de Gezondheidsfondsen voor Rookvrij (GvRV) zullen deze beweging versterken.
Klopt het dat elke week honderden kinderen verslaafd raken aan roken?
In 2017 startten 75 kinderen per dag met roken. Uit het onderzoek Jeugd en Riskant Gedrag 2019 van het Trimbos-instituut blijkt dat 1,8% van de leerlingen van 12 tot en met 16 jaar dagelijks rookt en verslaafd is. Ook blijkt uit het onderzoek dat de prevalentie van roken onder jongeren niet is veranderd vergeleken met 2017. Ik vind het zeer jammer dat de daling van de prevalentie in 2019 lijkt te stagneren. In het Nationaal Preventieakkoord hebben we ons voor 2020 tot doel gesteld dat het aantal jongeren dat start met roken is gehalveerd (van 75 per dag naar minder dan 40). Om daar te komen zetten we in op een rookvrije omgeving voor kinderen. Het kabinet heeft hiervoor samen met diverse partijen een pakket aan maatregelen en acties afgesproken. Een belangrijk onderdeel van het pakket aan maatregelen focust op het ontmoedigen van roken onder jongeren. Dit is in 2019 ingezet en moet leiden tot het verder terugdringen van prevalentie onder jongeren. De gevolgen van Covid-19 hebben echter ook impact op bovengenoemde doelstelling en kunnen leiden tot een vertraging van de voortgang.
Kunt u aangeven of de doelstelling in het Nationaal Preventieakkoord dat in 2020 alle kinderboerderijen rookvrij zijn behaald is?2
Het aantal rookvrije kinderboerderijen op dit moment is 213. In totaal zijn er 400 kinderboerderijen in Nederland. De gevolgen van COVID-19 hebben impact gehad op de ingezette koers om alle kinderboerderijen in 2020 rookvrij te maken. Voor de komende maanden heeft KinderboerderijenActief, aanjager voor rookvrije kinderboerderijen en ondertekenaar van het Nationaal Preventieakkoord, nog diverse acties gepland om de kinderboerderijen te ondersteunen om rookvrij te worden. De verwachting is dat alle kinderboerderijen in het eerste kwartaal van 2021 rookvrij zijn.
Is de doelstelling in het Nationaal Preventieakkoord dat 75% van de speeltuinen in 2020 rookvrij zijn gehaald? Waarom is het geheel rookvrij maken nog niet gelukt voor plekken die expliciet bedoeld zijn voor kinderen om zorgeloos te spelen?3
Meer dan 50% van de speeltuinen is op dit moment rookvrij. De NUSO, branchevereniging voor speeltuinen en ondertekenaar van het Nationaal Preventieakkoord, zet zich in om de doelstelling dat 100% van de speeltuinen in 2020 rookvrij te behalen. COVID-19 heeft ook voor de speeltuinen de nodige gevolgen gehad. De verwachting is dat alle speeltuinen in 2021 rookvrij zijn.
Deelt u de mening dat – nu het draagvlak voor het rookvrij maken van speeltuinen zelfs op 91% ligt – er doorgepakt moet worden om alle speeltuinen rookvrij te maken voor het einde van 2020?
De draagvlakcijfers zijn een stimulans voor speeltuinen. De NUSO zet zich de komende maanden in om speeltuinen te ondersteunen bij het rookvrij worden. Zo zal er contact worden opgenomen met speeltuinen die nog niet rookvrij zijn om te achterhalen wat zij nodig hebben. Er wordt ondersteuning aangeboden in de vorm van materialen zoals bordjes en flyers, persoonlijk advies en begeleiding. In samenwerking met KinderboerderijenActief worden ook twee digitale bijeenkomsten georganiseerd voor speeltuinen en kinderboerderijen. Zie verder antwoorden 2 en 5.
Is de doelstelling van 2.500 rookvrije sportverenigingen in 2020 (in 2025 moeten nagenoeg alle sportverenigingen rookvrij zijn) gehaald? Kunt u aangeven wat de knelpunten zijn waarom nu al niet nagenoeg alle sportverenigingen rookvrij zijn?
Uit onderzoek van het Mulier instituut blijkt dat 17% van sportverenigingen met een eigen kantine rookvrij zijn. Dat zijn ongeveer 2300 sportverengingen.4 De sportbonden zijn medeondertekenaar van het Nationaal Preventieakkoord en zetten zich in om bovengenoemde doelstelling te behalen. Eind dit jaar zal er een enquête worden uitgezet door de sportbonden bij de sportverenigingen inzake rookvrij beleid. De resultaten van de enquête zullen meer inzicht bieden in de huidige stand van zaken en eventuele knelpunten.