De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
Het bericht 'Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen»1 en de operatie Semana Santa waarbij verkend wordt of veilige corridors en speciale (snel)testen het toerisme kunnen redden?
Ja.
Hoe staat u tegenover veilige corridors en (snel)testen? Is dit in het licht van ontwikkelingen in de veiligheidskaders, in de nabije toekomst denkbaar als oplossing om toerisme weer op gang te helpen? Kan met voldoende waarborgen en duidelijke afspraken omgeven, toerisme op enig moment weer opstarten naar specifieke beschermde bestemmingen?
Op dit moment nemen de aantallen besmettingen in heel Europa toe. De situatie is ook in Nederland zeer ernstig. Daarom zit Nederland sinds 13 oktober jl. in een gedeeltelijke lockdown, waarbij de oproep is om niet-noodzakelijke reizen naar het buitenland tot medio januari te vermijden. Alles is nu gericht op het weer onder controle krijgen van het virus. Daarom is op dit moment geen sprake van het weer op gang helpen van toerisme. Voor de verdere toekomst sta ik positief tegenover initiatieven.
Verder wil ik stappen zetten om noodzakelijke reizen vanuit COVID-19-risicogebieden veiliger te maken, onder andere door het vragen van een negatieve testverklaring. Daarnaast heeft het OMT in hun 85e advies aangegeven dat ze het mede gezien de huidige testcapaciteit verantwoord vinden om een PCR-test aan te bieden op de vijfde dag na het laatst mogelijke blootstellingsmoment. Een reiziger kan dan na een negatieve testuitslag na vijf dagen uit quarantaine, in plaats van na tien dagen. Daarmee kan mogelijk de veiligheid van de reis worden bevorderd en de import en export van het virus verder worden beperkt. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar paragraaf 15 van mijn Kamerbrief van 18 november jl2.
Deelt u de mening dat het toerisme in Europa een gigantische klap heeft gekregen en dat de economieën in bepaalde regio’s zeer zwaar getroffen zijn door de uitbraak van COVID-19 en de opgelegde reisbeperkingen? Snapt u dat landen op een gegeven moment oplossingen proberen te bedenken om reizigers weer veilig te mogen ontvangen?
Ja. De toerismesector is een van de sectoren die zeer hard geraakt is door de pandemie. Van het een op het andere moment zijn vergaande (grens)maatregelen getroffen en zijn reizen geannuleerd. Dit raakt niet alleen de bedrijven die in deze sector werken, maar ook veel landen die in meer of mindere mate afhankelijk zijn van de inkomsten uit toerisme. Ik snap dus heel goed dat door deze landen naar oplossingen gezocht wordt om toerisme weer veilig op te starten en sta hier welwillend tegenover, als dat op een verantwoorde manier kan.
Welke voortgang valt er te verwachten naar aanleiding van de motie-Remco Dijkstra c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 572) om te komen tot een betere afstemming van reisadviezen en ruimte voor maatwerk? Is een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige gebieden denkbaar?
De Europese Commissie heeft op 4 september 2020 een Raadsaanbeveling gepresenteerd over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de COVID-19 pandemie, die op 13 oktober jl. is aangenomen in de Raad Algemene Zaken. Uw Kamer is op 9 oktober jl. geïnformeerd over de kabinetsappreciatie aangaande deze Raadsaanbeveling. Waar de volksgezondheidssituatie dit toestaat acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak van belang. De Raadsaanbeveling helpt Lidstaten hun reisadviezen beter en te coördineren door aan de hand van vastgestelde criteria en daarbij behorende drempelwaarden gebieden in te schalen als groen (laag), oranje (midden) en rood (hoog). Daarnaast kunnen gebieden als grijs gekwalificeerd worden wanneer er onvoldoende data beschikbaar is. Nederland zal deze informatie gebruiken bij het opstellen van de nationale reisadviezen, waardoor deze naar verwachting beter aan zullen sluiten bij de reisadviezen van andere lidstaten. Het blijft echter zo dat het lidstaten vrij staat om uiteindelijk hun eigen reisadvies op te stellen. Dit is belangrijk omdat een reisadvies van veel variabelen afhangt. Hoewel een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige landen geen deel uitmaakt van de Raadsaanbeveling, wordt in samenwerking met de sector wel verkend of ook van en naar Schiphol veilige corridors een mogelijkheid zouden kunnen zijn, zie ook vraag 6. Het is nog onzeker of dit op korte termijn voor toerisme een oplossing biedt.
Welke rol zou de EU op zich kunnen nemen om de criteria te bepalen waaraan testen en corridors moeten voldoen?
In navolging van de Raadsaanbeveling over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de pandemie zal worden gekeken op welke terreinen er meer coördinatie mogelijk is. Testen is hier een onderdeel van. Zo wordt onder andere gesproken over het wederzijds erkennen van elkaars testen, gebruik van sneltesten en adviezen ten aanzien van testbeleid. Ook is de ECDC-lijst met betrekking tot reisadviezen belangrijk voor Europese afstemming over reisadviezen.
Bent u bekend met een soort luchtbrug tussen bepaalde eilanden en het Verenigd Koninkrijk? Zou zoiets ook tussen Nederland en bepaalde bestemmingen kunnen? Zijn soortgelijke initiatieven u bekend, bijvoorbeeld tussen Duitsland en bepaalde Spaanse regio’s, of richting Turkije en Griekenland?
Ja, hier ben ik mee bekend. Op dit moment kent Nederland geen luchtbrug met andere landen. Wanneer de gezondheidssituatie vakantiereizen toelaat wil ik onderzoeken of dergelijke internationale afspraken te maken zijn.
Duitsland heeft tegen het einde van de Spaanse «lockdown» deze zomer een «luchtbrug» opgezet naar de Balearen, waarbij gedetailleerde afspraken tussen overheden en touroperators golden over waarborgen tijdens reis en verblijf.
Vrij snel daarna gingen de grenzen weer voor iedereen open. Inmiddels is het Duitse reisadvies alweer enige tijd negatief.
De Balearen en de Canarische eilanden hebben recent een akkoord gesloten over een veiligheidsprotocol met de centrale Spaanse regering, dat toerisme vanuit een aantal Europese landen mogelijk moet maken. Het protocol voorziet onder andere in de verplichting voor inreizende toeristen om een recente negatieve testuitslag te overhandigen. Ook bij vertrek vanaf de eilanden is een test verplicht. De kosten voor die laatste test en voor een eventuele (gedwongen) quarantaine op de eilanden, worden gedragen door de regionale overheid zelf.
Voor de opening van het toeristenseizoen, overwoog Griekenland samen met een aantal andere relatief veilige landen om toeristen corridors in te stellen maar aan het begin van de zomer ging Griekenland voor steeds meer landen open, inclusief voor Nederlanders. Duitsland heeft een korte tijd een regeling met Turkije gehad, maar deze is inmiddels opgeheven omdat die niet succesvol was.
Inmiddels zijn er veilige corridors gestart voor een verbinding tussen Rome en Milaan. Ook tussen Parijs en La Réunion, en tussen Singapore en omringende landen zijn er veilige corridors. Ook zijn er plannen om een veilige corridor te starten tussen New York en London, naar verwachting voor de kerstperiode.
Deze corridors verschillen overigens wel van elkaar als het gaat om het soort test dat wordt gebruikt (PCR/Antigeen), de frequentie en moment van het testen. De oprichting van een veilige corridor en de randvoorwaarden waaraan voldaan wordt (bijvoorbeeld de wederzijdse erkenning van testen), gebeurt in nauwe samenspraak tussen landen.
De Verenigde Staten heeft interesse getoond in de oprichting van een veilige corridor tussen Schiphol en Atlanta voor noodzakelijke reizen. Momenteel vindt overleg plaats met betrokken partijen onder welke voorwaarden een dergelijke corridor eventueel mogelijk kan worden gemaakt.
Als erover nagedacht wordt, wie zijn dan naast de touroperators die het veilig moeten kunnen aanbieden en de regionale gezondheidsinstanties, verder de relevante partijen die de doorzettingsmacht hebben om een dergelijke oplossing goed te keuren?
Een veilige corridor waarbinnen vakantiereizen mogelijk zijn, kan op verschillende manieren worden ingevuld. Hier wordt naar gekeken, maar het is nu nog niet aan de orde. In ieder geval zijn internationale of bilaterale afspraken vereist, bijvoorbeeld over erkenning van testen (inclusief negatieve testverklaring), vertrouwen in de algemene corona-aanpak in een ander land of maatregelen tijdens de reis.
Als op dit moment in verband met COVID-19 het hiervoor nog te vroeg is, is het denkbaar dat eind dit jaar, of volgend jaar dergelijke oplossingen wel acceptabel worden? Zo nee, waarom niet? Indien een touroperator of luchthaven binnenkort een oplossing biedt voor zowel testen, als veilig reizen en accommodatie, wat belet de uitvoering?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Wederom een datalek in de jeugdzorg |
|
Maarten Hijink , Martin Wörsdörfer (VVD), Rens Raemakers (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Groot datalek bij Jeugdriagg: medische dossiers kwetsbare kinderen gelekt»?1
Ja.
Had dit specifieke datalek volgens u voorkomen kunnen worden, kijkend naar een eerder datalek in april 2019 en het recent uitgebrachte rapport van de IGJ «Extra aandacht nodig voor ICT in de jeugdzorg»?2 3
Het datalek bij Kenter is op een vergelijkbare wijze ontstaan als een eerder datalek in april 2019. Dat het weer mogelijk was om op vergelijkbare wijze toegang tot persoonsgegevens te krijgen is zorgelijk. Naar aanleiding van het datalek in 2019 bij SAVE Utrecht heeft Z-CERT een domein naam check gedaan en JZNL heeft jeugdhulpaanbieders opgeroepen zelf een check te doen op oude domeinnamen. De oude domeinnamen van Kenter waren in 2015 voor 5 jaar afgekocht en verliepen op 1 januari 2020 en ontliepen daarmee onder andere de Z-CERT check in 2019. Het niet afsluiten van een oude domein naam kan eenvoudig worden voorkomen.
Hoe is de aangenomen motie van de leden Raemakers en Hijink van 2 juli 2020 uitgevoerd waarin de regering verzocht wordt om met branches in gesprek te gaan over ICT-problemen in de jeugdzorg om jeugdzorgorganisaties uiterlijk 1 oktober te helpen met het beveiligen van de aan hen toevertrouwde data van jongeren en hun ouders?4
Naar aanleiding van de motie Raemakers en Hijink uit 2019 en 2020 zijn gesprekken gevoerd met Jeugdzorg Nederland en Z-CERT. In samenwerking met Jeugdzorg Nederland is Deloitte in staat gesteld penetratietesten uit te voeren. Daarnaast heeft Jeugdzorg Nederland zijn achterban geïnformeerd over het risico van niet goed afgesloten domeinnamen. De in de BGZJ verzamelde branches hebben dit in een breder kader gedaan. Naar aanleiding van de pentesten uit 2019 hebben de zes gepenteste aanbieders hun beleid aangepast. Op basis van de genomen maatregelen wordt een handreiking geschreven, met aandacht voor de implementatie van de wettelijk verplichte NEN 7510 norm, die in december 2020 wordt verwacht, waarna deze nog beter kan worden geïmplementeerd.
Wanneer wordt jeugdzorgaanbieders eindelijk de mogelijkheid geboden om zich aan te sluiten bij Z-CERT conform de aangenomen motie-Raemakers en Hijink van 25 juni 2019, aangezien Z-CERT in het genoemde artikel meldt dat de meeste incidenten nog steeds plaatsvinden omdat de basis niet op orde is?5
Datalekken hebben vaak een systeem- en een menselijke component. Voor de systeem component kan Z-CERT, als de ICT brandweer, ondersteuning bieden bij een crisis en informatie delen en ter voorkoming van cyber incidenten informatie delen over relevante dreigingen en kwetsbaarheden van gebruikte systemen inzake dataveiligheid. Z-CERT is dan ook binnen deze context in gesprek met Jeugdzorg Nederland over wat zij voor elkaar kunnen betekenen. Door de risico gestuurde aanpak van Z-CERT gaan we opnieuw de mogelijkheden voor aansluiting onderzoeken. De aansluiting van Jeugdhulpaanbieders op Z-Cert kan dan op zijn vroegst in Q1 van 2021 starten.
Kijkt u nu anders naar de rol van het Ministerie van VWS als het gaat om het beter beveiligen van gegevens in de jeugdzorg?
Het Ministerie van VWS draagt ketenverantwoordelijkheid voor de dataveiligheid in het jeugddomein. Jeugdhulpaanbieders dragen echter zelf de verantwoordelijkheid voor het op orde houden van hun eigen dataveiligheid, ook indien er sprake is van een fusie en/of naamswijziging. Zodoende vragen wij de branches Jeugdzorg Nederland, VGN en GGZ-Nederland een voortrekkersrol te spelen op het gebied van informatiebeveiliging. Voor dataveiligheid zijn door het Rijk als ketenverantwoordelijke regels gesteld, zoals de wettelijk verplichte NEN 7510 norm. Bovendien zijn er toezichthouders, zoals de AP en de IGJ. Alle jeugdhulporganisaties dienen aan deze wettelijke vereisten te voldoen.
Hoeveel pentesten zijn er afgelopen half jaar gedaan door het Ministerie van VWS en hoeveel worden er de komende periode uitgevoerd?
In 2019 zijn er bij zes jeugdhulpaanbieders en Gecertificeerde Instellingen pentesten uitgevoerd en voor 2021 worden deze pentesten bij zes andere jeugdhulporganisaties uitgevoerd. De testen hebben plaatsgevonden bij grote jeugdhulporganisaties, omdat een datalek daar een impact zou kunnen hebben op een groot aantal cliënten.
Welke regels zijn er ten aanzien van ethisch hacken door derden, zoals journalisten, omdat hierbij inzage is in privacygevoelige gegevens?
Met het oog op het verminderen van kwetsbaarheden in ICT-systemen heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) een Leidraad Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD) opgesteld.6 Veel grotere Nederlandse organisaties hebben een eigen CVD gedragscode opgesteld en gepubliceerd op hun website. De organisatie geeft hiermee aan dat het is toegestaan – onder bepaalde randvoorwaarden – om de beveiliging van de ICT systemen van de organisatie ongevraagd te onderzoeken op mogelijke beveiligingsissues zonder dat er aangifte wordt gedaan. Als een ethische hacker zich houdt aan de gedragscode, zoals het niet publiceren van ingeziene data, zal de organisatie geen aangifte doen van computervredebreuk. Het vinden van kwetsbaarheden kan niettemin gepaard gaan met het overtreden van de wet. Als er aangifte wordt gedaan, is in Nederland het bestaan en naleven van CVD-beleid een relevante omstandigheid die de officier van justitie zal meenemen in zijn beslissing om al dan niet een strafrechtelijk onderzoek in te laten stellen en/of te vervolgen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en ruim voor het wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november 2020 beantwoorden?
Ja.
Schadelijke behandelingen tegen autisme |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Elijah heeft autisme en wil een verbod op een homeopatische therapie die hem zou genezen, gaat Staatssecretaris Blokhuis hem helpen»?1
Ja
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen (d.d. 17 juni 2020) hierover: «Ik ben van plan om, samen met IGJ en CBG, te kijken naar mogelijke (wettelijke) ingangen, waardoor de aanpak van mogelijk schadelijke homeopathische behandelingen of profylaxe kan worden verbeterd. Dit is door de coronacrisis helaas vertraagd, maar zal na de zomer weer worden opgepakt.»?2
Ja
Welke stappen heeft u sinds deze zomer ondernomen om te onderzoeken hoe schadelijke homeopatische behandelingen of profylaxe verboden kunnen worden?
Met betrokken rijksoverheidsinstanties (IGJ, CBG) is de huidige handhavingspraktijk en regelgeving besproken en zijn de mogelijkheden om gerichter en intensiever toezicht uit te oefenen op alternatieve behandelingen die (aanmerkelijke kans op) schade aan de gezondheid veroorzaken, geïnventariseerd. Op grond hiervan zijn we gezamenlijk een aantal mogelijke vervolgstappen overeengekomen. Dit betreft aanscherping van toezicht en handhaving door de IGJ op bereiden, voorschrijven en voorraad van homeopathische middelen voor CEASE-therapie. Daarnaast gaan we vanuit VWS bekijken waar verder onderzoek naar de schadelijkheid van CEASE-therapie kan worden uitgevoerd en of het bespreken van (risico’s van) een dergelijke alternatieve therapie kan worden opgenomen in richtlijnen binnen de reguliere zorg.
Een verbod op CEASE-therapie is niet mogelijk gezien de regelgeving rondom alternatieve zorg en het gebrek aan bewijs van schade door deze therapie. Er zijn op grond van de wettelijke voorschriften wel verschillende wegen mogelijk om zo nodig op te treden tegen homeopathische behandelingen van autisme. Homeopathie is een alternatieve behandeling die wettelijk is toegestaan, zolang (1) het geen (aanmerkelijke kans op) schade aan de gezondheid oplevert (Wkkgz) en (2) er geen onterechte medische claims over de werkzaamheid van geneesmiddelen worden gedaan, (3) er geen sprake is van grootschalige productie van, voorraad van, handel in of reclame voor ongeregistreerde geneesmiddelen (Geneesmiddelenwet) en (4) er geen voorbehouden handelingen door niet-BIG-geregistreerde behandelaren worden verricht (wet BIG). Voor alternatieve zorg hoeft niet wetenschappelijk te zijn aangetoond dat behandeling leidt tot enig gezondheidseffect.
Homeopathie is een alternatieve behandelwijze en valt onder «andere zorg»3. Volgens de Wkkgz is «andere zorg» toegestaan als deze «niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt, waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld».
Iemand die schade als gevolg van «andere zorg» heeft ondervonden kan het volgende doen:
Handhaven vereist dat er is aangetoond dat in een individueel geval schade aan de gezondheid wordt vastgesteld. Het is niet voldoende om te verwijzen naar algemene schade die optreedt door een valse claim of belofte (zoals over genezing van autisme) of dit toe te passen op patiëntengroepen in het algemeen.
Alleen als een persoon meldt dat hij of zij schade heeft geleden aan zijn/haar gezondheid door de CEASE-therapie, kan daarnaar gericht onderzoek worden gedaan. De IGJ ontvangt echter relatief weinig klachten of meldingen over alternatieve zorgaanbieders. Een individueel geval van schade door CEASE-therapie is niet bekend. Mensen die aantoonbare schade hebben ondervonden door deze therapie, kunnen daarover altijd een melding indienen bij de IGJ.
Op basis van de Geneesmiddelenwet kunnen boetes voor onterechte medische claims worden gegeven als die worden gedaan over geregistreerde (homeopathische) geneesmiddelen of ongeregistreerde geneesmiddelen. Als (op een website) de naam van het middel en het effect of de indicatie worden gekoppeld is daar al snel sprake van. Een dergelijke boete is de afgelopen periode door de IGJ al regelmatig opgelegd. Alternatieve behandelaren vermijden daarom nu vaak deze specificaties te geven; ze omschrijven bijvoorbeeld een behandeling in plaats van een geneesmiddel bij naam te noemen. Dit maakt het moeilijker vast te stellen of er sprake is van ongeoorloofde geneesmiddelenreclame.
Breder toezicht dan alleen op websites, ook in de praktijk (geneesmiddelen voorschrijven, bereiden en voorraad) is nodig. Apotheken mogen op kleine schaal ongeregistreerde (homeopathische) middelen bereiden en aan de eigen patiënten ter hand stellen. Deze bereidingen moeten voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen. Daar houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op. Meer informatie is te vinden op de website van de IGJ. Zoals hierboven genoemd (ad4 mag voor deze bereidingen ook geen reclame worden gemaakt en mogen geen claims worden gedaan over het bestrijden van welke ziekte dan ook.
Indien blijkt dat voorbehouden handelingen worden verricht door behandelaren die daartoe niet bevoegd zijn, kan daartegen worden opgetreden. Homeopathische behandelaren zijn meestal geen arts of beoefenaar van een ander BIG-geregistreerd beroep. Het BIG-verbod op voorbehouden handelingen, zoals injecteren (alleen door medisch geschoolden uit te voeren) geldt wel, maar is voor homeopathie (waarbij naar mijn weten de middelen meestal via druppeltjes of korreltjes worden toegediend) niet aan de orde.
Gezien het bovenstaande zie ik dat er al diverse mogelijkheden zijn om toezicht op het aanbod en de uitvoering van CEASE-therapie uit te voeren, die nog aangescherpt kunnen worden voor wat betreft het toezicht (bij de IGJ) op voorschrijven, bereiden en in voorraad hebben van ongeregistreerde homeopathische middelen, in de praktijk.
Meer inzicht in wat CEASE-therapie precies inhoudt is nodig voor versterkt toezicht. Ik wil daarom onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek naar de schadelijkheid van de CEASE-therapie laten doen. Er is immers geen eenduidig beeld van de manier waarop en de frequentie waarmee de CEASE-therapie bij kinderen met autisme wordt ingezet. Er is daarnaast (vrijwel) geen informatie over de middelen die door de homeopathische behandelaren worden gebruikt of over andere componenten zoals coaching, manuele therapie, voorschrijven van supplementen.
De potentiële schadelijkheid van de CEASE-therapie is vooral gestoeld op de claim dat deze behandeling autisme kan genezen en dat het o.a. veroorzaakt zou worden door vaccinaties. Kinderartsen noemen de therapie schadelijk voor kinderen, omdat hen goede hulpverlening en goede begeleiding wordt onthouden. De verwachting die wordt gewekt door de onterechte claim dat CEASE-therapie autisme kan genezen zou bij ouders en kind mogelijk veel frustratie of zelfs trauma kunnen veroorzaken. Daarom wil ik ook inzetten op betere informatieverstrekking door de reguliere zorgverleners over de alternatieve behandelingen bij een (eerste) consultatie bij diagnose van autisme bij kinderen. In richtlijnen kan (meer) nadruk worden gelegd op de verantwoordelijkheid om naast het aanbod van reguliere behandeling ook informatie over (de beperkingen en risico’s van) alternatieve behandelingen zoals CEASE-therapie te bespreken.
Welke stappen zijn er volgens u nog nodig om tot een verbod van deze behandelingen te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de stappen die u onderneemt om schadelijke homeopatische behandelingen of profylaxe te verbieden?
Zoals bovengenoemd, een verbod op de behandeling is niet mogelijk, maar verscherpt toezicht wel. Over de vervolgstappen rondom nader onderzoek en informatieverstrekking hoop ik de Kamer begin volgend jaar nader te kunnen informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van VWS later deze maand?
Ja.
Het artikel 'Wouter wilde bloedplasma doneren voor middel tegen corona, maar werd geweigerd' |
|
Vera Bergkamp (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de regels omtrent het doneren van bloedplasma met antistoffen tegen COVID-19 bij bloedbank Sanquin?1
Ja.
Is het uw inzet om de mogelijkheid voor het doneren van bloedplasma voor een zo breed mogelijke groep mogelijk te maken en daarbij onnodige obstakels uit de weg te nemen? Ziet u hierbij de noodzaak van tempo in?
Het uitgangspunt in de bloedvoorziening is dat de veiligheid van ontvangers van bloedproducten te allen tijde voorop staat. In de gesprekken tussen de patiëntenvereniging, het COC en Sanquin met het ministerie wordt dit uitgangspunt door iedereen onderschreven. Er is mij en Sanquin veel aan gelegen om (potentiële) donors niet onnodig uit te sluiten. Donors hebben immers een cruciale rol in de bloedvoorziening en daar moeten we zuinig op zijn.
Sanquin onderzoekt regelmatig of het donorselectiebeleid gewijzigd kan worden zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid van de bloedvoorziening. Sanquin houdt mij hierover op de hoogte. Sanquin heeft mij laten weten dat het huidige selectiecriterium voor het doneren van volbloed door mannen die seks hebben gehad met andere mannen (MSM) binnenkort ook van toepassing zal zijn voor plasmadonaties. Dit betekent dat MSM ook plasma voor de bereiding van plasmageneesmiddelen kunnen doneren mits een wachttijd van ten minste 4 maanden na het laatste MSM-contact in acht wordt genomen. De wijziging zal geen nadelig effect hebben op de veiligheid van plasmageneesmiddelen. Sanquin verwacht begin volgend jaar het gewijzigde beleid in te kunnen voeren.
Kunt u toelichten wat nu precies de criteria zijn om andere regels te hanteren bij het doneren van bloed en bloedplasma bij homo-en biseksuele mannen dan bij heteroseksuelen?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer vaker het beleid van Sanquin toegelicht waarom er een specifiek selectiebeleid is voor MSM. Waar het op neer komt: voor groepen waarbij aangetoond is dat sprake is van een verhoogd risico op bloed overdraagbare infectieziektes zijn maatregelen van toepassing. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om overdracht van deze ziektes aan patiënten via transfusie te voorkomen. Aangegeven is dat de huidige laboratoriumtesten nog steeds geen vroege infecties op kunnen sporen, terwijl deze donaties deze ziektes wel via transfusies kunnen overdragen.2
Uit Europese epidemiologische gegevens blijkt dat het aantal hiv-diagnoses sinds 1984 is toegenomen.3 De epidemie treft vooral hoog risicogroepen, in het bijzonder MSM. Wanneer het risico op hiv-infectie in Nederland voor MSM wordt vergeleken met heteroseksuelen, ligt het jaarlijkse aantal nieuwe hiv-diagnoses bij MSM ongeveer honderd maal hoger dan bij heteroseksuelen. Verder is sinds de jaren 80 van de vorige eeuw onder MSM een sterk verhoogd risico op infecties met hepatitis B-virus en syfilis gevonden. Ook zien we bij MSM sinds enkele jaren een verhoogd risico op infectie met het hepatitis C-virus.4
Donorselectiecriteria zijn gericht op zowel donor- als patiëntveiligheid. In de criteria ten behoeve van veilige bloedtransfusies aan patiënten wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met reisgedrag, medicatiegebruik en seksueel risicogedrag van donors. Ook bij heteroseksuelen kan sprake zijn van seksueel risicogedrag5, waarna zij – net als MSM – een wachttijd van 4 maanden in acht dienen te nemen voordat zij bloed kunnen doneren. Ik wil toe naar een situatie waarin niet de geaardheid maar het gedrag de toegang bepaalt.
Hoe verhouden deze criteria zich volgens u tot de regels bij heteroseksuelen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er andere criteria denkbaar die ervoor zorgen dat meer personen in aanmerking komen voor het doneren, die tegelijkertijd risico’s uitsluiten?
Voor zover bekend zijn er geen andere donorselectiecriteria voor MSM bekend bij Sanquin die de veiligheid van de bloedvoorziening waarborgen. Leidend voor het donorselectiebeleid zijn de Europese richtlijnen en de aanbevelingen van de Raad van Europa. En mocht uit onderzoek aangetoond zijn dat andere selectiecriteria geen nadelig invloed heeft op de veiligheid van de bloedvoorziening dan heeft Sanquin laten weten deze nader te overwegen. Verder heeft mijn ambtsvoorganger, voor de uitvoering van motie Ellemeet c.s.6, eind vorig jaar het RIVM gevraagd naar de haalbaarheid van het doen van een onderzoek naar het hanteren van seksueel risicogedrag als selectiecriterium zonder dat daarbij de veiligheid van de bloedvoorziening in het geding komt. Door de coronacrisis heeft dit onderzoek vertraging opgelopen. Ik zal het RIVM vragen dit onderzoek nu voortvarend ter hand te nemen. De vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij inmiddels om een voortgang verzocht over de uitvoering van motie Ellemeet c.s. Ik zal in mijn reactie op dit verzoek ingaan op waar het onderzoek nu staat.
Op welke wijze worden homoseksuele mannen op voorhand geïnformeerd over de huidige richtlijnen, zodat zij niet onnodig naar de bloedbank komen?
Sanquin gebruikt meerdere manieren en instrumenten om te voorkomen dat (potentiële) donors onnodig naar de bloedbank komen. Zo is er een online formulier dat (potentiële) donors kunnen invullen om te bepalen of er redenen voor uitstel zijn en kunnen (potentiële) donors vooraf bellen met de bloedbank om mogelijke risico’s te bespreken. Daarnaast staat in informatiefolders en op de website van Sanquin duidelijke informatie over het donorselectiebeleid rond MSM.
Wat is de voortgang van het onderzoek naar de mogelijkheid voor homo- en biseksuele mannen om bloedplasma te doneren? Wat zijn de afwegingen die in dit onderzoek naar voren komen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Aanpassen kostendelersnorm om dakloosheid te voorkomen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van Divosa (directeuren van het sociaal domein) voor een «kostendelersnorm light»?1
Ja.
Deelt u de mening van Divosa dat een wetswijziging met betrekking tot de kostendelersnorm noodzakelijk is om dakloosheid onder jongeren te voorkomen omdat «het een gigantisch probleem is dat er zoveel dak- en thuislozen zijn en dat dit aantal maar blijft stijgen»?
In de kabinetsreactie op het onderzoek van Significant en de handreiking maatwerk Participatiewet van Divosa, die ik tegelijk met de beantwoording van deze Kamervragen naar u toestuur, sluit ik aan op de bevindingen van het onderzoek van Significant dat aan dak- en thuisloosheid een veelheid van problematiek voorafgaat. Tevens ga ik in op een verkenning naar een andere invulling van de kostendelersnorm.
Wat vindt u van het advies van Divosa om het voor hoofdbewoners met een bijstandsuitkering makkelijker te maken om kwetsbare jongvolwassenen onderdak te bieden, zonder de angst hier financieel op in te leveren?
Ik vind dat een goed advies. Juist voor kwetsbare jongvolwassenen kan de gemeente maatwerk toepassen door de kostendelersnorm tijdelijk niet toe te passen mits het gaat om tijdelijk verblijf tot een permanente oplossing is gevonden.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie van de leden Peters en Jasper van Dijk, waarin deze kwestie aan de orde is gesteld en de regering verzocht wordt om de effecten van de kostendelersnorm nader te onderzoeken?2
Herinnert u uw toezegging om de onderzoeksresultaten rond de zomer 2020 aan de Kamer te sturen?
Waarom zijn de resultaten van dit onderzoek nog niet naar de Kamer gestuurd en wilt u ervoor zorg dragen de onderzoeksresultaten nog voor de begrotingsbehandeling van SZW naar de Kamer te sturen?
De besluitvorming in de coronapandemie |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u het eens met de stelling «Nederland heeft behoefte aan heldere lijn»? Deelt u de mening dat die heldere lijn er nu niet is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Helderheid is inderdaad cruciaal. De strategie is erop gericht om zo gericht mogelijk maatregelen te nemen met de grootste impact op het virus en zo min mogelijk economisch en maatschappelijke schade. Regionaal waar dat kan, landelijk waar dat moet. De snel oplopende besmettingsraad vraagt nu om landelijke maatregelen. Daarbij zijn de drie pijlers leidend: Zorgen dat de zorg het aankan, bescherming van de kwetsbaren en zicht op en inzicht in het virus. Bij het nemen van maatrelen is het daarbij zoeken naar een balans tussen maatwerk enerzijds en de wens tot duidelijkheid aan de andere kant. We weten – ook uit de gedragswetenschap -dat het voor mensen heel belangrijk is om te weten wat verwacht wordt en dat anderen ook meedoen. Dat was reden om de routekaart met maatregelen uit te rollen. Dat geeft houvast aan bestuurders en de publieksversie geeft inzicht voor alle inwoners van Nederland. Daarnaast heb ik uw Kamer in het debat van dinsdag 22 september 2020 laten weten dat er tevens meer structuur wordt aangebracht door elke twee weken een vaste besluitvormingscyclus te doorlopen.
Kunt u een overzicht geven van de verantwoordelijkheidsverdeling en beslissingsbevoegdheid gedurende deze pandemie, wie betrokken zijn en daarbij volgorde en tijdpad voor afstemming en besluitvorming aangeven?
Op grond van artikel 7 van de wet publieke gezondheid (WPG), geeft de Minister van VWS leiding aan de bestrijding van de epidemie van de infectieziekte. De Minister van VWS kan de voorzitters een aanwijzing geven hoe ze de bestrijding ter hand moeten nemen. Voor het nemen van maatregelen vraag ik medisch-epidemiologisch advies van deskundigen in het Outbreak Management Team (OMT). Dit advies wordt in het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) besproken.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer van 13 maart jl.2 was vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 de nationale crisisstructuur ingericht vanaf begin maart tot en met 1 juli 2020. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister. Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen coördinerende rol, zoals het geval is met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de infectieziektebestrijding. Elk ministerie neemt maatregelen op het eigen beleidsterrein maar stemt deze af binnen die structuur.
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb), onder voorzitterschap van de Minister-President, besloot van begin maart tot de zomer over het geheel van maatregelen en voorzieningen met het oog op een samenhangende aanpak ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus en met het oog op het beheersen van de maatschappelijke impact hiervan. De Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) is een ambtelijke commissie onder voorzitterschap van de NCTV die adviezen maakt voor de MCCb. Op uitnodiging kunnen deskundigen de ICCb of MCCb bijwonen. Ten behoeve van de afstemming met de veiligheidsregio’s heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om één a twee gemandateerde vertegenwoordigers namens de 25 veiligheidsregio’s aan te wijzen die kunnen aansluiten bij de ICCb en MCCb.
Aangezien de nationale crisisstructuur vooral is bedoeld voor de kort-cyclische aanpak van een incident is in de zomer de Ministeriele Commissie COVID-19 (MCC-19) ingericht om als voorportaal van de ministerraad integraal over het beleid ten aanzien van de bestrijding en de gevolgen van de COVID-19 pandemie te besluiten. Dit was van belang omdat de coronacrisis geen kortdurende crisis is maar een langdurige crisis waarbij integrale afweging essentieel is. In de MCC-19 worden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet zijn lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad is vertegenwoordigd in de MCC19 evenals de drie planbureaus, zijnde Centraal Plan Bureau (CPB), Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De MCC-19 wordt voorbereid door de Ambtelijke Commissie COVID-19 (ACC-19) waar ieder departement op Directeur-Generaal of Secretaris-Generaal-niveau in is vertegenwoordigd. In de ACC-19 zijn daarnaast de drie planbureaus ook vertegenwoordigd, evenals het Veiligheidsberaad dat ambtelijk vertegenwoordigd is. Om invulling te geven aan de regionale aanpak is er parallel op regelmatige basis contact met (de vertegenwoordigers van) het Veiligheidsberaad over zaken als inschaling van regio’s, passende maatregelen en de naleving daar van.
In hoeverre wordt op dit moment de nationale crisisstructuur gebruikt? Bent u van plan de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) weer in te stellen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor uiteengezet is de corona crisis langdurig en raakt hij vele verschillende sectoren. Om die reden is een lijnstructuur opgezet waarin integrale besluitvorming is gewaarborgd. Kennis en ervaring uit de crisisorganisatie is hierbij betrokken. Inmiddels is daarbij één onderdeel uit de crisisstructuur weer geactiveerd, namelijk het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC). Mocht het noodzakelijk zijn dan kan de volledige crisisstructuur te allen tijde geactiveerd worden.
Welke status heeft het zondagse Catshuisoverleg ten aanzien van de voorbereiding voor besluitvorming over maatregelen in de coronacrisis?
Er vindt op velerlei momenten in verschillende samenstellingen overleg plaats tussen leden van het kabinet. Zo ook met regelmaat op het Catshuis. Het betreft informeel en beschouwend overleg op initiatief van de Minister-President zonder formele agenda. Er vindt geen besluitvorming plaats. Per gelegenheid wordt naast de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Medische Zorg en Sport en van Justitie en Veiligheid een wisselend gezelschap van ministers en externe gasten uitgenodigd. Dit overleg biedt de gelegenheid buiten de formele besluitvorming verschillende aspecten van de coronacrisis en zijn aanpak tegen het licht te houden en daarover standpunten en opvattingen uit te wisselen.
Wie bepaalt wie bij het zondagse Catshuisoverleg aanwezig is? Wie bepaalt de agenda voor dit overleg?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uw inlichtingenplicht op basis van artikel 68 van de Grondwet een hoeksteen van de parlementaire democratie is en dat zonder de mogelijkheid om informatie te verkrijgen het parlement zijn controlerende taak niet kan goed vervullen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hetgeen tijdens het zondagse Catshuisoverleg aan de orde is gekomen met het parlement moet worden gedeeld? Zo nee, welk belang van de staat, hetgeen het enige is dat die inlichtingenplicht begrenst, is er dan aan de orde?
Het kabinet onderschrijft uiteraard het belang van zijn grondwettelijke inlichtingenplicht jegens beide kamers van de staten generaal. Om die reden informeert het kabinet de kamer actief over alle zaken rond de aanpak van het corona-virus die relevant zijn en legt het kabinet verantwoording af over genomen besluiten. Daarbinnen behoudt het kabinet zich het recht voor om – bijvoorbeeld informeel en niet besluitvormend – in vertrouwen met elkaar van gedachten te wisselen.
Is de genoemde informatie, onder voorwaarden en ontdaan van persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren, via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op te vragen? Zo ja, deelt u dan de mening dat die informatie ook aan het parlement dient te worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van een eventueel WOB verzoek kan slechts beoordeeld worden op basis van een concreet verzoek aan de hand van de actuele situatie. Maar in zijn algemeenheid wijs ik op het volgende. Informeel overleg biedt de gelegenheid persoonlijke opvattingen en overwegingen in vertrouwen en vrijheid aan de orde te stellen en te bespreken. Openbaarheid zou betrokkenen ervan kunnen gaan weerhouden zich in openheid uit te spreken. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de effectiviteit van dit overleg.
Kunt u ten aanzien van de besluitvorming over de maatregelen die na de zomer zijn genomen precies aangeven wie betrokken waren bij de advisering en bij de besluitvorming en in welke volgorde?
De besluitvorming is tot stand gekomen binnen de in het antwoord op vraag 2 en 10 genoemde (advies) structuren.
Welk afwegingskader is gebruikt bij het vaststellen van het laatste pakket maatregelen? Is uitgegaan van een minimaal pakket maatregelen dat nodig is om de toename in het aantal besmettingen te verminderen en de reproductiefactor terug te brengen tot 0.9? Zo ja, waarom is geen ambitieuzer doel gekozen? Welke afweging tussen volksgezondheid en economische belangen is hierbij gemaakt?
De strategie is erop gericht om zo gericht mogelijk maatregelen te nemen met de grootste impact op het virus en zo min mogelijk economisch en maatschappelijke schade. Regionaal waar dat kan, landelijk waar dat moet. Maatregelen zijn passend bij het risiconiveau per regio. Op 28 september 2020 en na het daaropvolgende debat in de Tweede Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 29 september 2020 zijn uitsluitend landelijke maatregelen aangekondigd. We hebben deze versnelling gemaakt omdat we zagen dat het beeld van de verspreiding van het virus verslechterde en we verwachtten dat dit in meer regio’s het geval zou worden. Het genoemde maatregelenpakket was een forser pakket aan landelijke maatregelen om het reproductiegetal naar onder de één terug te brengen, hetgeen noodzakelijk is om het aantal besmettingen weer naar beneden te brengen. Het OMT heeft in zijn adviezen dit ook als uitgangspunt gebruikt, het duurzaam terugdringen van de R-waarde. Dit pakket, evenals het pakket van 14 oktober, passen bij het streven om het reproductiegetal zo snel mogelijk te verlagen. Daarbij stond het belang van de volksgezondheid voorop.
Hoe en wanneer zijn gedragswetenschappers betrokken bij het Outbreak Management Team (OMT)-advies c.q. de besluitvorming over maatregelen?
De WHO geeft gedragswetenschappen een belangrijke plaats in de bestrijding van uitbraken, naast andere expertise zoals virologie, epidemiologie en geneeskunde. Zij kijken mee op maatregelen en geven inzichten die van groot nut zijn voor de invulling van de maatregelen. Zo hebben ze een belangrijke rol gespeeld bij de gedragsexperimenten en analyse van de mondkapjes en hebben ze een analyse gepresenteerd over de motivatie van mensen om mee te werken aan de maatregelen. In lijn daarmee zet het RIVM wetenschappelijke kennis en expertise over gedrag op gecoördineerde wijze in bij de bestrijding van de coronapandemie. Een speciale corona gedragsunit bundelt, kanaliseert en maakt expertise direct beschikbaar om beleid en overheidscommunicatie (landelijk en regionaal) te informeren en te ondersteunen.
De inzichten van de corona gedragsunit worden niet via het OMT maar separaat gebruikt door het kabinet ten behoeve van beleid en communicatie. Onderzoek en advies van de corona gedragsunit zijn b.v. gebruikt voor het besluit over het gebruik van mondkapjes. Andere belangrijke producten van de corona gedragsunit zijn «Leefstijladvies voor thuis», de analyse «Thuisblijven, testen en quarantaine» en de notitie «1,5 meter afstand houden en drukte vermijden»
De naleving van de maatregelen is een grote uitdaging. Inzichten over gedrag zijn dus heel wezenlijk bij het richten van de maatregelen. In de routekaart en gereedschapskist die op 13 oktober aan uw Kamer worden gestuurd speelt dit ook een belangrijke rol.
Op welk moment en op welke wijze zijn veiligheidsregio’s betrokken bij advisering en besluitvorming?
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 zijn de veiligheidsregio’s vanaf het begin van de opschaling van de nationale crisisstructuur betrokken bij de advisering en besluitvorming, zo zijn de veiligheidsregio’s vertegenwoordigd geweest in de MCCB en zijn zij thans vertegenwoordigd in de MCC-19. Tijdens het soms wekelijkse, soms twee wekelijkse overleg van de Veiligheidsregio’s, is de Minister van Justitie en Veiligheid standaard aanwezig, daarbij regelmatig vergezeld door de Minister van VWS, hetzij door de Minister voor MSZ, hetzij een enkele keer door een andere Minister. Ook buiten het Veiligheidsberaad vindt regelmatig contact en informeel overleg plaats.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden vóór het volgende debat over de ontwikkeling rondom het coronavirus?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Waarom de zorgbonus niet wordt uitgekeerd aan zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand bij de forensische zorg én in het gevangeniswezen bij de zorg aan patiënten en/of gedetineerden niet altijd te waarborgen is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In brieven van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart, 2 april en 6 oktober is aangegeven dat binnen DJI wordt gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen om zo verspreiding van het coronavirus binnen de justitiële inrichtingen tegen te gaan.2 DJI doet het maximale om deze richtlijnen te volgen, ook waar het gaat om het houden van de 1,5 meter afstand. Waar dat niet mogelijk is worden aanvullende maatregelen getroffen, zoals het gebruik van (medische) mondkapjes door personeel.
Waarom zijn zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS-klinieken) uitgezonderd van de zorgbonus, terwijl ook zij patiënten behandelen en gedetineerden verzorgen met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is overwogen om de zorgbonus toe te kennen aan zorgfuncties binnen het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS)? Zo ja, waarom is hier van afgezien?
Deelt u de mening dat zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS) ook meer dan applaus verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om het onderscheid in beroepsgroepen op te heffen en ook zorgverleners werkzaam in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS) een zorgbonus uit te keren aan inkomens tot twee keer modaal? Zo neen, waarom niet?
Het tekort aan virusremmer remdesivir tegen corona |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven voor hoeveel coronapatiënten Nederland voorraad van remdesivir heeft toegewezen gekregen door de Europese Commissie? Kunt u daarnaast aangeven wat de Nederlandse en Europese vraag naar remdesivir momenteel is, die door het tekort aan dit middel niet voldaan kan worden?1
Nederland heeft voor de maand oktober een hoeveelheid van 24.000 doses (voor ongeveer 4000 patiënten) toegewezen gekregen. Dit zou voldoende moeten zijn voor het huidige aantal in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten, inclusief een lichte stijging daarvan. De precieze verdeling van de leveringen remdesivir onder de EU-lidstaten is voor de daaropvolgende maanden nog niet bekend. De gezamenlijke overeenkomst van de EC voorziet in ieder geval vanaf januari in de mogelijkheid om meer dan 145.000 behandelingskuren, oftewel 880.000 doses per maand aan te kopen.
De vraag naar remdesivir varieert per dag, afhankelijk van de aantallen in het ziekenhuis opgenomen patiënten. Indien er een tekort is aan remdesivir, wordt de behandeling daarop aangepast.
Sinds wanneer is bij u duidelijk dat de voorraad remdesivir in Nederland onvoldoende is?
In de week van 21 september bleek dat door de sterk oplopende ziekenhuisopnames de door de Europese Commissie aan Nederland toebedeelde hoeveelheid op korte termijn onvoldoende zou kunnen zijn.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere optimistische berichtgeving van het ministerie dat er bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog een voorraad beschikbaar was, mede door een donatie van Gilead, en dat het ministerie zowel op nationaal als op Europees niveau in gesprek met Gilead was om deze voorraad uit te breiden?
Door twee donaties van fabrikant Gilead hadden we voor dat moment voldoende voorraad remdesivir. Tegelijkertijd was er zicht op leveringen van remdesivir vanuit het Emergency Support Instrument (ESI programma) aan de EU-lidstaten. En in navolging daarvan werd ingezet op de totstandkoming van de gezamenlijke inkoopprocedure (Joint Procurement procedure) van de EC. Waarmee door de EC afspraken werden vastgelegd met de fabrikant over structurele maandelijkse leveringen remdesivir aan de EU-lidstaten om hun voorraden op peil te houden. Voorgaande gaf op dat moment perspectief voor vooralsnog voldoende behandelingen. In gesprekken met de EC en de fabrikant is de laatste weken continue aangedrongen op een verhoging van de productiecapaciteit en leveringen aan de EU-lidstaten.
Welke invloed kan het tekort aan remdesivir de komende weken hebben op een vertraging van het herstel van Nederlandse patiënten die extra zuurstof nodig hebben en dus op hun ligduur in het ziekenhuis en daarmee op de beschikbare ziekenhuiscapaciteit voor zowel de reguliere zorg als de zorg voor coronapatiënten?
Uit onderzoek is gebleken dat remdesivir de gemiddelde ligduur van in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten die extra zuurstof nodig hebben, kan bekorten met maximaal vier dagen. Of en hoe dat in de praktijk ook het geval is en wat het effect van het tijdelijke tekort aan remdesivir is, is onbekend. In de praktijk worden immers ook andere behandelingsmethoden ingezet, zoals bijvoorbeeld dexamethason.
Klopt het dat de Europese Commissie de voorraden remdesivir over de lidstaten verdeelt op basis van bevolkingsomvang, en niet op basis van het aantal patiënten?
Nee, de EC verdeelt de voorraden remdesivir op basis van aantal ziekenhuisopnamen/incidentie.
Zo ja, kan het hierdoor het geval zijn dat er in lidstaten met relatief weinig besmettingen geen tekorten zijn?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe verlopen de gesprekken die u heeft met de Europese Commissie om meer remdesivir deze kant op te krijgen? Is uw inzet hierbij om ook inzicht te verkrijgen in de voorraden die andere lidstaten nog hebben?
De voorraad remdesivir die door de Europese Commissie aan de lidstaten – en daarmee ook aan Nederland – tot vorige week werd toebedeeld, was beperkt. Juist de afgelopen weken liep de vraag in Nederland sterk op en ontstonden er tijdelijke tekorten. Ook in sommige andere Europese landen was er een nijpende situatie en sprake van tekorten. Daarom is er afgelopen weken (vanuit het Ministerie van VWS en het RIVM) veelvuldig en op hoog niveau intensief contact geweest over de levering van remdesivir aan Nederland, met zowel de Europese Commissie als de fabrikant van het medicijn. Wij hebben in de afgelopen weken aangedrongen op mogelijke herverdeling tussen de EU-landen. Zo heeft Nederland op verzoek de afgelopen weken enkele malen extra voorraad geleverd gekregen.
De toebedeling van remdesivir vanuit de EC zoals hierboven beschreven liep tot afgelopen week via het zgn. Emergency Support Instrument (ESI programma) van de EU. Sinds eind vorige week is er sprake van een nieuwe situatie die naar verwachting meer perspectief biedt ten aanzien van de leveringszekerheid van remdesivir. De EC heeft eind vorige week via een zogenaamde Joint Procurement procedure een overeenkomst gesloten met de fabrikant Gilead. Waarmee Nederland en de andere EU-lidstaten vanaf deze maand structureel verzekerd zijn van maandelijkse leveringen remdesivir. Nederland heeft in het kader van die procedure vervolgens direct een landspecifiek contract met de fabrikant afgesloten, waardoor we vanaf nu structureel maandelijks voorraad remdesivir krijgen toebedeeld. Ook in deze opzet is er sprake van een toebedeling via de EC van aantallen remdesivir via een verdeelsleutel. De fabrikant geeft aan hard te werken aan een verhoging van de productie en verwacht later deze maand voldoende capaciteit te hebben om aan de (oplopende) wereldwijde vraag te kunnen voldoen.
Is uw verwachting dat de tekorten niet voor het eind van het jaar zijn opgelost, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot en met 31 december toestaat om onderling tussen ziekenhuisapotheken uit te wisselen?2
Zie ook beantwoording vraag 7. De IGJ beoogde het veld snel en voldoende duidelijkheid te bieden naar aanleiding van een verzoek van de ziekenhuisapothekers. Aan de keuze voor een termijn tot 31 december 2020 lag verder geen analyse van de duur van mogelijke tekorten ten grondslag.
Zijn er andere middelen die bij de behandeling van coronapatiënten gebruikt worden, zoals dexamethason, waar een tekort aan dreigt? Zo ja, welke stappen zet u nu reeds om tekorten te voorkomen?
Er zijn inderdaad andere middelen die bij de behandeling van coronapatienten gebruikt worden, zoals dexamethason. Hierbij voorzien wij geen dreiging van een tekort.
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden, bij voorkeur vóór het eerstvolgend plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het bericht ‘Geen enkele huisarts wil in huis genomen moeder als patiënt.’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het televisieprogramma Radar van 7 september 2020 met het item «Geen enkele huisarts wil in huis genomen moeder als patiënt»?1
Ja.
Is het u bekend of zich elders vergelijkbare situaties voordoen waarbij kwetsbare mensen met een Wlz-indicatie vanuit de instelling weer thuis c.q. buiten de instelling gaan wonen? Zo ja, kunt u een inschatting geven van het aantal mensen waar het hier om gaat?
Ja, het is mij bekend dat zich elders vergelijkbare situaties voordoen. Via een vraag van een persoon aan de Minister van VWS is ons bijvoorbeeld een vergelijkbare casus onder de aandacht gebracht. Deze casus is bekend bij de betrokken zorgverzekeraar. Van deze casus is eind september een melding gemaakt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Om een beeld te krijgen van het aantal mensen heb ik gekeken naar vragen van mensen die gesteld zijn aan het ministerie, een uitvraag gedaan bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de redactie van Radar gevraagd hoeveel casuïstiek er bij hen bekend is. Uit deze uitvragen komt het beeld naar voren dat er enkele vergelijkbare situaties zich voordoen. Echter, ik beschik niet over voldoende informatie om een betrouwbare inschatting van het aantal mensen te kunnen maken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen van het lid Slootweg, waarin hij zei: «Ik vind het dan ook onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg»?2
Ja.
Wat vindt u ervan, mede in het licht van het antwoord van uw ambtsvoorganger, dat uit de uitzending van Radar blijkt dat geen enkele huisarts deze door haar dochter in huis genomen moeder wil inschrijven als patiënt, waardoor zij verstoken is van de zorg zoals een huisarts die pleegt te bieden, waaronder ook de noodzakelijke medicatie?
Het antwoord van mijn ambtsvoorganger is nog steeds onverminderd actueel. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg.
Wat is uw oordeel over het feit dat huisartsen voor het niet willen inschrijven van deze patiënt als reden aangeven dat deze patiënt een Wlz-indicatie heeft en dat het landelijk beleid is om deze patiënten niet in te schrijven?
Cliënten met een Wlz-indicatie die thuis wonen of weer thuis gaan wonen hebben zoals iedereen aanspraak op huisartsgeneeskundige zorg. Dit betekent dat zij voor zowel reguliere als spoedzorg terecht moeten kunnen bij een huisarts. Als een patiënt met een Wlz-indicatie die thuis woont of weer thuis gaat wonen problemen ervaart met het vinden van een huisarts, dan is het aan de betrokken zorgverzekeraar om hierbij te helpen.
De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft mij laten weten dat het geen landelijk beleid is van huisartsen om patiënten met een Wlz-indicatie niet in te schrijven. De LHV geeft aan dat zorg voor Wlz-patiënten complex is, en dat daarvoor ook-specifieke medische expertise nodig is. Ik begrijp van de LHV dat afspraken voor samenwerking met of consultatie van een specialist ouderengeneeskunde (SO), het beschikken over het juiste netwerk en de juiste uitrusting van een huisartsenpraktijk de huisarts kan ondersteunen bij het verlenen van medisch-generalistische zorg aan deze doelgroep. Ik begrijp dat soortgelijke randvoorwaarden nodig zijn om artsen te faciliteren bij het verlenen van de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek. Ik zet mij er, gezamenlijk met partijen uit de sector, voor in om randvoorwaarden goed te faciliteren.
Daarnaast realiseer ik mij goed dat de positionering van medisch-generalistische zorg (zorg zoals huisartsen, SO en artsen verstandelijk gehandicapten (AVG) in samenspel bieden) voor patiënten met een Wlz-indicatie onduidelijk is. De huidige positionering is deels in de Zorgverzekeringswet en deels in de Wlz. De onduidelijke positionering maakt het voor alle betrokkenen rondom medische generalistisch zorg; zorgprofessionals, instellingen, zorgverzekeraars en zorgkantoren, soms lastig om de juiste zorg rondom een patiënt met een complexe zorgvraag te organiseren. Met het oog op een toenemend aantal patiënten met een complexe zorgvraag, een veranderend zorglandschap waarin mensen langer thuis wonen of naar een kleinschalige woonvorm verhuizen en schaarste aan artsen die medisch-generalistische zorg verlenen, groeit de urgentie om medisch-generalistische zorg goed te organiseren. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa daarom de opdracht gegeven om de toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg te onderzoeken. Dit rapport heeft uw Kamer op 8 juli jl. ontvangen3. Voor de Kerst ontvangt u mijn reactie op dit advies.
Kunt u bevestigen dat het, in het verlengde van de antwoorden van uw ambtsvoorganger, beleid van het kabinet is dat kwetsbare mensen, die met een Wlz-indicatie thuis (gaan) wonen recht hebben op toegang tot huisartsenzorg, inschrijving bij een huisartsenpraktijk en toegang tot de huisartsenpost? Zo ja, welke verklaring heeft u er dan voor dat er kennelijk (nog steeds) discussie is met huisartsen over de verantwoordelijkheid voor medische zorg voor deze kwetsbare doelgroep?
Zie antwoord vraag 5.
Moet vastgesteld worden dat huisartsen zich (vooralsnog) niet willen conformeren aan dit beleid van het kabinet? Zo ja, waarom willen zij dat niet en wat is uw oordeel daarover? . Waar ligt in uw ogen, in het kader van de uitvoering van het landelijk beleid, de verantwoordelijkheid voor het organiseren van de medische zorg voor deze doelgroep? Is dit de zorgverzekeraar of is het zorgkantoor daarvoor de aangewezen partij?
Nee, ik stel niet vast dat huisartsen zich niet willen conformeren aan dit beleid. Het is bekend dat mensen steeds ouder worden, langer thuis wonen en dat de zorgvraag van deze ouderen steeds complexer wordt. De huisarts krijgt hierdoor in de huisartsenpraktijk te maken met meer patiënten en met een zwaarderezorgvraag. Er zijn plaatsen en regio’s in het land waar er geen problemen zijn bij het organiseren van medisch-generalistische zorg voor Wlz-patiënten. Dit zijn initiatieven waar bijvoorbeeld de huisarts, en SO en/of AVG complementair aan elkaar werken. Een aantal van deze goede voorbeelden heeft uw Kamer ontvangen bij de brief van 20 december 20194. Daarnaast zijn op de website www.waardigheidentrots.nl 5 meer voorbeelden te vinden. Ik ben blij met deze voorbeelden waarin huisartsen met de juiste afspraken tot een goede samenwerking met een specialist ouderengeneeskunde of arts voor verstandelijk gehandicapten komen, en ik hoop dat dit andere zorgprofessionals inspireert. Het volledige document met goede voorbeelden ontvangt u tegelijkertijd met mijn reactie op het NZa-rapport dat ik u voor de Kerst zal toesturen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de Radar-uitzending een oproep werd gedaan voor een specialist ouderengeneeskunde in de regio Zeddam voor het voorschrijven van medicatie voor de mevrouw die door haar dochter in huis was genomen?
Ik zie het als de gezamenlijke opdracht van beroepsgroepen, Wlz-aanbieders, zorgkantoren, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS om te organiseren dat medisch-generalistische zorg beschikbaar en toegankelijk is voor patiënten met een Wlz-indicatie. Deze gezamenlijke opdracht houdt in dat we werken aan de beschikbaarheid van zorg zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten in samenspel plegen te bieden, zodat deze zorg 24 uur per dag, plaats onafhankelijk beschikbaar is voor iedereen, ook voor mensen met een complexe zorgvraag. Artsen kunnen met de juiste randvoorwaarden gezamenlijk afspraken maken om medisch-generalistische zorg te bieden. Het is van belang dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en Wlz-aanbieders deze artsen faciliteren door aan randvoorwaarden te werken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, heeft de NZa over dit onderwerp een advies uitgebracht, waar ik voor de Kerst op zal reageren.
Hoe verhoudt deze oproep zich tot het landelijk beleid van het kabinet dat een ieder recht heeft op toegang en beschikbaarheid van huisartsenzorg?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er via de media een oproep wordt gedaan voor een arts (een specialist ouderengeneeskunde) voor deze patiënt, zodat mevrouw onder andere aan de voor haar noodzakelijke medicatie geholpen kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Welke concrete maatregelen gaat u op welke termijn nemen die ervoor zorgen dat er 24 uur per dag medische zorg beschikbaar is voor deze kwetsbare doelgroep van thuiswonende Wlz-patienten?
Ik vind dat niet de juiste gang van zaken. Als een patiënt met een Wlz-indicatie die thuis woont of weer thuis gaat wonen problemen ervaart met het vinden van een huisarts, dan is het aan de betrokken zorgverzekeraar om hierbij te helpen en moet er met de desbetreffende zorgverzekeraar hierover contact worden opgenomen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is voor mensen met een Wlz-indicatie met een indicatie verstandelijke handicap; is hier huisartsenzorg voor beschikbaar?
Zoals aangegeven in de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 december jl. heeft dit onderwerp mijn aandacht6. Ik voer voortdurend overleg met betrokken partijen over dit onderwerp en spreek daarbij over de aanbevelingen die de NZa in haar rapport over medisch-generalistische zorg heeft gedaan.
In mijn reactie op het NZa-rapport dat ik u voor de Kerst zal toesturen, zal ik verder ingaan op de stappen die ik neem om de medisch generalistisch zorg voor patiënten met een Wlz-indicatie beschikbaar, toegankelijk en organiseerbaar te houden.
Wilt u deze vragen beantwoorden op een zodanig tijdstip dat deze kunnen worden betrokken bij de voorbereiding van de komende plenaire begrotingsbehandeling VWS 2021?
Op 29 oktober jl. hebben de partijen Ieder(in), InEen, KansPlus, LHV, (beroeps)Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland en ZN het Convenant Randvoorwaarden en facilitering medisch generalistische zorg voor mensen met een beperking bekrachtigd. Hiermee committeren alle partijen zich aan de acties genoemd in het convenant om de medisch generalistische zorg voor alle mensen met een beperking in de toekomst te borgen.
Het bericht ‘Broertjes en zusjes blijven bij uithuisplaatsing niet altijd samen’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Broertjes en zusjes blijven bij uithuisplaatsing niet altijd samen»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over het onderzoek hoe nog beter dan nu het uitgangspunt gehanteerd kan worden dat broertjes en zusjes na een gedwongen uithuisplaatsing waar mogelijk samen geplaats kunnen worden (motie-Van Nispen/Hijink)?2
Het WODC gaat dit najaar onderzoek doen naar gescheiden plaatsingen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing. Hiermee wordt in kaart gebracht welk aandeel broers en zussen in de periode 2015–2020 bij een uithuisplaatsing niet bij elkaar geplaatst werd en wat daarvan de oorzaak was. De onderzoekers dienen daarbij een onderscheid te maken naar belemmeringen, bijv. er is geen pleeggezin beschikbaar dat meerdere kinderen tegelijk kan opvangen en contra-indicaties, bijv. een van de kinderen heeft gedragsproblemen, waardoor hij een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van zijn broer(s)/ zus(sen). Ook wordt gekeken in hoeverre het lukt om broers en zussen alsnog samen te plaatsen als instellingen hier bij de initiële uithuisplaatsing niet in geslaagd zijn. Tot slot gaan de onderzoekers na wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Het onderzoek moet in het najaar van 2021 afgerond zijn. Daarna wordt u geïnformeerd over de uitkomsten.
Zijn er in de praktijk formele belemmeringen bekend (bijvoorbeeld het in het artikel genoemde aantal slaapkamers) die wellicht nopen tot het hanteren van minder strikte voorschriften of creëren van mogelijkheden om van voorschriften af te wijken? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, waarom worden broers en zussen in de praktijk dan toch nog gescheiden op andere gronden dan medische noodzaak?
Zie ook het antwoord op vraag twee. De onderzoekers gaan onder meer na welke oorzaken ten grondslag liggen aan het gescheiden plaatsen van broers en zussen en wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de toezegging om effecten van maatregelen als ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in kaart te brengen?
De Erasmus Universiteit Rotterdam doet op dit moment een grootschalig onderzoek naar de effectiviteit van kinderbeschermingsmaatregelen, als onderdeel van het onderzoeksprogramma naar de intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen. De resultaten worden in 2022/2023 verwacht.
Bent u bereid daarbij ook te betrekken de effecten van het in voorkomende gevallen van het niet samen plaatsen van broertjes en zusjes?
Dit aspect maakt deel uit van het WODC-onderzoek.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de motie-Westerveld/Wörsdörfer die verzoekt om een plan van aanpak over hoe het aantal uithuisplaatsingen verminderd kan worden en meer gezinsgerichte hulp ingezet kan worden?3
In het VAO op 2 juli 2020 heeft de Minister van VWS u laten weten dat hij de motie niet heeft opgevat als een oproep om een heel nieuw plan te maken. Het streven is namelijk al om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen en meer gezinsgerichte hulp in te zetten. Dat gebeurt binnen het programma Zorg voor de Jeugd. De cijfers laten het ook zien: het aantal uithuisplaatsingen daalt. Het aandeel kinderen dat naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt neemt in de laatste jaren af; van 40 procent in 2016 naar 34 procent in 2019. We zijn dus al op de goede weg, maar het kan natuurlijk altijd beter. Hierover is de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg met de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ).
Bent u van mening dat de Jeugdwet aangepast zal moeten worden om te verzekeren dat uithuisplaatsingen waarbij broers en zussen gescheiden worden niet langer voorkomen, als dit niet in hun (medische) belang is?
Op dit moment geldt al het uitgangspunt dat broers en zussen bij een uithuisplaatsing bij voorkeur samen worden geplaatst, tenzij er redenen zijn waardoor dit niet mogelijk is. Dit is opgenomen in de Richtlijn uithuisplaatsing. Zoals beschreven wordt onderzoek gedaan naar de redenen waarom samen plaatsen niet mogelijk is en wat er nodig om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt nagaan hoe we het samen plaatsen van broers en zussen beter kunnen borgen.
Het bericht 'Ventilatie bij scholen niet altijd op orde, open ramen dwingen tot jassen en dikke truien' en de richtlijnen voor het tegengaan van de verspreiding van COVID-19. |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ventilatie bij scholen niet altijd op orde, open ramen dwingen tot jassen en dikke truien»?1
Ja.
Van ongeveer de helft van de scholen is nog onbekend of de ventilatie op orde is, hoe gaat u ervoor zorgen dat snel bekend is hoe het met de ventilatie op alle scholen staat? Wat is uw tijdschema?
De schoolbesturen die nog geen onderzoek hebben lopen of waar de onderzoeksresultaten nog van binnenkomen na 1 oktober heb ik opgeroepen om hun onderzoeken te starten dan wel af te ronden. Ik ben met de raden in overleg over de verzameling van de informatie. Daarnaast roep ik op de resultaten te delen met het personeel en de ouders. Daar waar geconstateerd wordt dat het ventilatiesysteem niet voldoet, is het de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen een plan van aanpak te maken. De GGD, arbo-deskundige of gemeente kan hierbij ondersteunen. Scholen waar geen ingrijpende (bouwkundige) aanpassingen nodig zijn, kunnen nu al aan de slag met het verbeteren van hun ventilatie. Op korte termijn is € 100 miljoen beschikbaar is voor de verbetering van het binnenklimaat van scholen. Vanaf december 2020 wordt de regeling Specifieke Uitkering Doorbouwplan Scholen (SUDS) geopend. Voor de lange termijn is nog eens € 260 miljoen beschikbaar.
Deelt u de mening dat open ramen en dikke jassen en truien aandoen niet een structurele oplossing is, zeker niet met de winter in het vizier? Hoe gaat u ervoor te zorgen dat alle scholen vóór de winter een goed ventilatiesysteem hebben, wetende dat de installatiebranche zegt hier te weinig capaciteit voor te hebben en dat het installeren van goede ventilatie op een school drie maanden kost?
Er is een Informatieblad Kortetermijnhandelingsperspectieven Ventileren op scholen opgesteld, speciaal voor de winterperiode. Voorbeelden van de kortetermijnmaatregelen zijn plaatsing van een CO2-meter, verhogen van de stooktemperatuur en uitschakelen van de nachtverlaging, verwijderen van de omkasting van radiatoren en het opstellen van een schema voor luchten van het klaslokaal tussen de lessen door en in pauzes. Daarnaast is het advies te controleren of de werkzaamheden uit het onderhoudscontract zijn uitgevoerd en waar nodig extra ventilatievoorzieningen zoals ventilatieroosters en hoger gelegen klapramen aan te laten brengen.
Uit het onderzoek van het LCVS blijkt dat 11% van de scholen niet voldoet aan de eisen. Het LCVS heeft aangegeven dat er voor deze scholen op de korte termijn een aantal eenvoudige maatregelen te nemen zijn. Door deze maatregelen te nemen, voldoen de betreffende scholen aan de eisen voor voldoende ventilatie.
Waar is het bedrag van 360 miljoen euro op gebaseerd? Is dit voldoende om, samen met cofinanciering door gemeenten en schoolbesturen, te zorgen voor goede ventilatiesystemen op alle scholen waar dit nodig is?
Het bedrag van € 360 miljoen is gebaseerd op een inschatting van het aantal scholen dat nu niet voldoet aan de normen en een inschatting van de kosten voor het verbeteren van de ventilatie. Bij de afgesproken 30% Rijksvergoeding leidt deze rekensom tot het genoemde bedrag van € 360 miljoen. Uitgaande van deze inschatting, zijn de middelen, samen met cofinanciering door gemeenten en schoolbesturen, voldoende om te zorgen voor goede ventilatiesystemen op de scholen waar dit nodig is. Een inschatting was nodig omdat er nog geen volledig beeld is voor alle scholen. Voor 51% van de panden is nog niet bekend of zij aan de normen voldoen, omdat het onderzoek naar de ventilatie in het schoolgebouw nog loopt (41%) of het onderzoek kon nog niet plaatsvinden (10%). Ook zullen de kosten per project variëren. De gemiddelde investering voor een schoolgebouw wordt geschat op ongeveer € 400.000.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat verschillende scholen wegens te veel besmettingen weer zijn gesloten en overgestapt op digitaal onderwijs? Wordt landelijk bijgehouden welke scholen worden gesloten? Kunt u dat delen?
Onderwijs is maatschappelijk van groot belang. Gedeeltelijke sluiting van scholen kan leiden tot het oplopen van leerachterstanden, kan een negatief effect hebben op het psychosociale welzijn van leerlingen en kan de druk op ouders/verzorgers vergroten. Om die reden is alles erop gericht een schoolsluiting zoveel en zolang mogelijk te voorkomen. Op lokaal en regionaal niveau kan het evenwel onvermijdelijk zijn scholen (gedeeltelijk) te sluiten. Dit is geen besluit dat licht wordt genomen en gebeurt slechts in twee situaties. Ofwel een GGD of Veiligheidsregio adviseert een school te sluiten vanwege een veiligheidsrisico, ofwel een school besluit (gedeeltelijk) over te gaan op afstandsonderwijs, omdat er onvoldoende leerkrachten fysiek aanwezig kunnen zijn op school. Bij een (gedeeltelijke) sluiting van een school zorgt de school ervoor dat het onderwijs zo goed mogelijk doorgang kan vinden.
Samen met de Inspectie van het Onderwijs en DUO heeft OCW een monitor opgezet om de gevolgen van corona op de continuïteit van het onderwijs beter in beeld te brengen. Via een meldpunt zullen we meer inzicht vergaren in het aantal schoolsluitingen in het primair en voortgezet onderwijs als gevolg van corona. Dit meldpunt is 15 oktober jl. officieel van start gegaan.
Klopt het dat het aantal leerlingen dat thuiszit, omdat zij of familieleden besmet zijn met het COVID-19 of in afwachting zijn van de testuitslag enorm toeneemt? Kunt u garanderen dat deze leerlingen goed afstandsonderwijs krijgen aangeboden? Op welke manier voert u de aangenomen motie Westerveld/Van den Hul2 uit die hiertoe oproept?
Gezien de algemene stijging van het aantal besmettingen loopt ook het aantal besmettingen onder leerlingen op. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het inrichten van goed en toegankelijk onderwijs op afstand. Sinds dit voorjaar hebben scholen substantiële stappen gezet om hun digitale afstandsonderwijs (verder) vorm te geven. Onder meer via de website lesopafstand.nl worden de scholen hierbij ondersteund. In lijn met de motie van het lid Westerveld voert Kennisnet op dit moment via deze website een behoeftepeiling uit onder scholen in het primair en voorgezet onderwijs. Hiermee kunnen eventuele nieuwe of nog resterende knelpunten in beeld worden gebracht en kan de ondersteuning worden aangescherpt. Ik verwacht uw Kamer over de uitkomsten van deze peiling te kunnen informeren in de tweede helft van oktober.
Herkent u dat er in de praktijk onduidelijkheid is op middelbare scholen of leerlingen ook in quarantaine moeten als ze in nauw contact zijn geweest met iemand die positief is? Kunt u zorgen voor een eenduidige richtlijn vanuit de GGD’en over hoe scholen moeten omgaan met besmettingen onder leerlingen? Wordt er gewerkt aan een herziening van het servicedocument?
De onduidelijkheid herken ik niet. Maar als deze onduidelijkheid er is, zal ik de GGD en de sectororganisaties vragen om dit duidelijk te vermelden in de protocollen van de sector. Vanuit het ministerie zal het servicedocument worden geactualiseerd, waarin vragen en suggesties van het veld zijn meegenomen.
Kijkt u naar eventuele aanvullende maatregelen om verspreiding op scholen tegen te gaan, gegeven het feit dat er nu diverse clusters en brandhaarden op middelbare scholen zijn? Zo ja, naar welke aanvullende maatregelen wordt gekeken?
Met de onderwijsorganisaties (VO-Raad, PO-Raad, LAKS, Lecso, AOb en CNV Onderwijs, SPV, Sectorraad Praktijkonderwijs) heb ik afgesproken dat per 5 oktober 2020 in het voortgezet (speciaal)onderwijs een dringend advies geldt om buiten de les mondkapjes te dragen. Dit geldt in alle situaties waar de 1,5 meter tussen leerling en docent niet goed te waarborgen is, zoals op gangen en in aula’s. In klassikale lessituaties waarin leerlingen zitten, kan het mondkapje af.
Bent u bereid om de subsidieregeling om achterstanden tegen te gaan, ook open zetten voor het bekostigen van toezicht in het klaslokaal, zodat docenten die thuis zitten toch via een live-verbinding kunnen lesgeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. De subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 is bedoeld om scholen in de gelegenheid te stellen om in aanvulling op het reguliere onderwijsprogramma extra onderwijs en ondersteuning aan te bieden aan leerlingen om leerachterstanden ten gevolge van de scholensluiting vanwege de COVID-19-maatregelen weg te werken. Dat kan op verschillende manieren, scholen kunnen hierbij hun eigen afwegingen maken. Bij bekostiging van toezicht op reguliere lessen in het klaslokaal gaat het echter niet om een aanvullend programma, dus dat valt niet onder het doel van de subsidieregeling. Bovendien rechtvaardigt een dergelijke relatief beperkte extra inzet geen subsidie van € 900,– per leerling: daarvoor kan en moet een substantieel aanvullend programma (uitgangspunt ten minste 30 uur) geboden worden.
Kunt u uitleggen waarom er verschillend geadviseerd wordt in het dragen van mondkapjes op middelbare scholen, maar niet op mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten?
In het voortgezet onderwijs wordt het gebruik van mondneusmaskers dringend geadviseerd in situaties waar de 1,5 meter afstand tussen leerlingen en onderwijspersoneel niet te waarborgen is, zoals op gangen en in aula’s. Ook in het mbo en hoger onderwijs wordt het gebruik van mondneusmaskers buiten de lessen inmiddels dringend geadviseerd. Het voornemen is om het dringend advies voor deze sectoren om te zetten naar een verplichting.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat leerlingen in het funderend onderwijs geen 1,5 meter afstand hoeven te houden, maar wel een mondkapje op, terwijl leerlingen en studenten op het vervolgonderwijs wél 1,5 meter afstand moeten houden, zonder een mondkapje te dragen. Deelt u de mening dat deze verschillende boodschappen verwarrend werken en niet bijdragen aan het draagvlak om mondkapjes te dragen?
Nee, ik deel uw mening niet. Leerlingen in het voortgezet onderwijs dienen 1,5 meter afstand te houden van het onderwijspersoneel. In het mbo en hoger onderwijs moet 1,5 meter afstand worden gehouden tussen studenten onderling en tussen studenten en onderwijspersoneel. Voor alle leerlingen en studenten in het voortgezet onderwijs, mbo en hoger onderwijs geldt het dringend advies om een mondneusmasker te gebruiken buiten de lessen om. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Zijn de vertegenwoordigers van leerlingen, studenten, leraren en bestuurders in het onderwijs meegenomen in de richtlijnen voor het dragen van mondkapjes, in zowel het funderend als het vervolgonderwijs? Zo ja, staan zij hierachter? Is gevraagd of de maatregelen uitvoerbaar zijn in praktijk en of er meer ondersteuning mogelijk is?
Ja. Voor het funderend onderwijs is overlegd met de onderwijspartijen VO-Raad, PO-Raad, LAKS, AOb, CNV Onderwijs, Lecso, SPV en de Sectorraad Praktijkonderwijs. Op basis hiervan wordt het servicedocument funderend onderwijs COVID-19 aangepast en de protocollen voor het primair en voortgezet onderwijs door de sociale partners.
Voor het mbo en hoger onderwijs is overleg gevoerd met de onderwijspartijen MBO Raad, VH, VSNU, NFU, NRTO, JOB, ISO, LSVb, AOb, CNV, FNV en UNIENFTO. Behalve de vakbonden kon iedereen zich er in vinden dat voor deze sectoren niets zou veranderen. Tijdens het AO Onderwijs en corona VI MBO en HO op 7 oktober jl. heeft de Minister van OCW dit ook toegelicht.
Wat komt er uit de laatste onderzoeken over de besmettelijkheid van kinderen en jongeren? Bent u bekend met dit onderzoek uit India?3
Het artikel gepubliceerd in Science laat zien wat wij ook in Nederland zien. Je ziet besmetting binnen leeftijdsgroepen, dus kinderen naar kinderen, volwassenen naar volwassenen en ouderen naar ouderen onderling. Maar de grootste driver voor de uitbraak op dit moment is precies de groep van 20–24 jarigen. De groep die de aanjager is van de epidemie heeft ook de hoogste incidentie.
Wat we verder in de analyses van de data zien is dat het virus zich vooral onder volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen verspreidt. Verspreiding van COVID-19 onder kinderen of van kinderen naar volwassenen komt minder vaak voor. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe minder groot de rol bij de verspreiding van het virus is.
Is het mogelijk de antwoorden te sturen voor de begrotingsbehandeling OCW 2021?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat broertjes en zusjes vaak niet samenblijven bij een uithuisplaatsing. |
|
Maarten Hijink , Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Broertjes en zusjes blijven bij uithuisplaatsing niet altijd samen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Defence for Children en SOS Kinderdorpen zich genoodzaakt zien om opnieuw aandacht vragen voor de problematiek van gescheiden broers en zussen?
Het is goed dat Defence for Children en SOS Kinderdorpen aandacht blijven vragen voor de problematiek van gescheiden plaatsingen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing. Dit is voor mij ook een belangrijk thema. Een uithuisplaatsing is ontzettend ingrijpend voor alle betrokkenen, niet in de laatste plaats voor de kinderen/ broers en zussen die het betreft. Te meer wanneer samen plaatsen niet mogelijk is, terwijl dit in gegeven situaties wel de voorkeur heeft. Het WODC start dit najaar onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek. Ook moet dit onderzoek inzicht geven in wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen.
Hoe staat het met het toegezegde onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar het aantal overplaatsingen van kinderen en het aantal gescheiden plaatsingen waar al in de motie over het samen plaatsen van broertjes en zusjes als uitgangspunt uit maart 2018 om wordt gevraagd? Wordt ook onderzocht en/of bijgehouden of broertjes en zusjes ook weer met elkaar worden herenigd na een bepaalde tijd?2 en 3
Het WODC gaat dit najaar onderzoek doen naar gescheiden plaatsingen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing. Hiermee wordt in kaart gebracht welk aandeel broers en zussen in de periode 2015–2020 bij een uithuisplaatsing niet bij elkaar geplaatst werd en wat daarvan de oorzaak was. De onderzoekers dienen daarbij een onderscheid te maken naar belemmeringen, bijv. er is geen pleeggezin beschikbaar dat meerdere kinderen tegelijk kan opvangen en contra-indicaties, bijv. een van de kinderen heeft gedragsproblemen, waardoor hij een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van zijn broer(s)/ zus(sen). Ook wordt gekeken in hoeverre het lukt om broers en zussen alsnog samen te plaatsen als instellingen hier bij de initiële uithuisplaatsing niet in geslaagd zijn. Tot slot gaan de onderzoekers na wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Het onderzoek moet in het najaar van 2021 afgerond zijn. Daarna wordt u geïnformeerd over de uitkomsten.
Houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) inmiddels bij hoe vaak kinderen worden overgeplaatst en hoe vaak broertjes en zusjes worden gescheiden? Is er een beeld van de ontwikkeling in de laatste jaren?
Nee, deze gegevens zijn bij het CBS niet beschikbaar.
In het voorjaar van 2019 heeft het Ministerie van VWS het CBS gevraagd in kaart te brengen hoe vaak jeugdigen die jeugdhulp met verblijf ontvangen wisselen van jeugdhulpvorm en van jeugdhulpaanbieder. Op basis van de beschikbare data van de Beleidsinformatie Jeugd kon dit niet achterhaald worden. Het CBS adviseerde om doorplaatsingen op lokaal niveau in kaart te brengen. De mogelijkheden hiervoor worden momenteel onderzocht en indien nodig kan het Ministerie van VWS hierin ondersteunen.
In het voorjaar van 2019 heeft het Ministerie van JenV het CBS tevens gevraagd in kaart te brengen of op basis van de Beleidsinformatie Jeugd, gecombineerd met de Basisregistratie Personen (BRP), achterhaald kan worden in welke mate broers en zussen gescheiden worden geplaatst bij een uithuisplaatsing. In het onderzoek bleek echter dat bij het overgrote deel van de uithuisplaatsingen in de BRP geen verhuizing was vastgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld in welke mate broers en zussen gescheiden worden geplaatst. Het CBS adviseerde de betrokken jeugdhulpinstellingen en Gecertificeerde Instellingen direct te bevragen om inzicht te krijgen in het aantal gescheiden plaatsingen van broers en zussen. Dit onderzoek besteedt het WODC zoals beschreven dit najaar uit.
Is bekend of kinderrechters en jeugdbeschermers vaker dan voorheen rekening bij het plaatsen van kinderen als voorwaarde stellen dat broertjes en zusjes samengeplaatst kunnen worden?
Bij een uithuisplaatsing hanteren jeugdbeschermers zoveel mogelijk het uitgangspunt dat broers en zussen gezamenlijk geplaatst worden, tenzij dit niet in het belang is van de broer(s)/zus(sen). Dit belang wordt ook door kinderrechters dikwijls onderstreept bij het afgeven van de machtiging uithuisplaatsing, welke overigens alleen maar kan worden afgegeven als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is. Het is mij bekend dat samen plaatsen niet altijd mogelijk is door bijvoorbeeld een tekort aan pleeggezinnen die meerdere kinderen tegelijk kunnen opvangen. Naar de aard en omvang van deze problematiek, alsmede hoe deze zich heeft ontwikkeld in de loop der jaren, wordt in mijn opdracht onderzoek gedaan.
Ontvangt u ook signalen over te hoge reiskosten van ouders waardoor zij hun kinderen nauwelijks kunnen bezoeken? Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zou moeten zijn?
Bij een uithuisplaatsing heeft het kind recht op contact met zijn beide ouders, mits dit in het belang is van het kind. Reiskosten mogen nooit een belemmering zijn voor het contact tussen ouders en hun kind(eren). In de praktijk komt het voor dat ouders niet over voldoende middelen beschikken om te reizen naar de omgangslocatie. Gemeenten en Gecertificeerde Instellingen hebben over de vergoeding van deze bijzondere kosten afspraken gemaakt. Op grond van deze afspraken kunnen reiskosten van ouders voor bezoeken aan hun elders geplaatste (kind)eren, behoudens enkele voorwaarden zoals het inkomensniveau van ouders en de maximale hoogte van de vergoeding, worden vergoed door gemeenten.
Is er een mogelijkheid voor broertjes en zusjes die van elkaar zijn gescheiden om elkaar op te zoeken en hier een (onkosten-)vergoeding voor te regelen?
Ook hiervoor kan een beroep worden gedaan op de bijzondere kosten regeling, mits hierover in de regeling afspraken zijn gemaakt tussen gemeente en de Gecertificeerde Instelling. Naast onkosten spelen bij het contact tussen broers en zussen vooral ook praktische zaken. Denk hierbij aan (jonge) kinderen die niet zelfstandig kunnen reizen. Met het WODC-onderzoek moet er beter zicht komen op dit vraagstuk. Geïnventariseerd wordt ook wat de consequenties zijn voor het contact tussen broers en zussen bij gescheiden plaatsingen, hoe dit contact wordt gefaciliteerd en wat hierin beter zou kunnen.
Bent u voornemens om de positie van broertjes en zusjes steviger te verankeren in wetgeving, zoals de aangekondigde wet over de rechtspositie van jongeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is vooralsnog niet het voornemen. Op dit moment geldt al het uitgangspunt dat broers en zussen bij een uithuisplaatsing bij voorkeur samen worden geplaatst, tenzij er redenen zijn waardoor dit niet mogelijk is. Dit is opgenomen in de Richtlijn uithuisplaatsing. Zoals beschreven wordt onderzoek gedaan naar de redenen waarom samen plaatsen niet mogelijk is en wat nodig om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt nagaan hoe we het samen plaatsen van broers en zussen beter kunnen borgen.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in het aantal pleeggezinnen en gastouders in de afgelopen tien jaar? Hoeveel nieuwe pleegouders komen er jaarlijks bij en hoeveel stoppen ermee? Heeft de coronacrisis effect op het aantal pleeggezinnen en gastouders?
Jeugdzorg Nederland verzamelt elk jaar, sinds 2010, kerncijfers over pleegzorg en publiceert deze in een factsheet.4 In de factsheet worden o.a. cijfers gepresenteerd over de in- en uitstroom van pleeggezinnen. Jaarlijks worden grofweg tussen de 2.500 en 3.000 nieuwe pleegouders geaccepteerd en stoppen zeer grofweg tussen de 2300 en 2800 pleegouders met het pleegouderschap. De laatste jaren is meestal sprake geweest van een (licht) positief saldo waarbij de instroom van nieuwe pleegouders hoger was dan de uitstroom. Uitzonderingen zijn 2016 (2.471 nieuwe pleegouders en 2.875 gestopt) en 2011 (2.853 nieuwe pleegouders en 3.088 gestopt).
De (mogelijke) invloed van de coronacrisis op het aantal pleegouders is nog niet bekend. De cijfers van 2020 zullen rond de zomer van 2021 worden gepubliceerd.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de motie over financiële belemmeringen voor het pleegouderschap, die verzoekt om financiële belemmeringen weg te nemen voor pleegouders?4
Naar aanleiding van de motie wordt de handreiking pleegvergoeding6 en de inkoophandreiking pleegzorg7 van de VNG aangepast om zodoende de financiële situatie rondom het pleegouderschap te verduidelijken en de financiële belemmeringen voor pleegouders zoveel mogelijk weg te nemen.
De inzet van sneltests op scholen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat sommige Europese landen sneltests inzetten op scholen als preventief instrument?1
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen.
Ik wil graag mijn excuses aanbieden voor de zeer late beantwoording van deze vragen. Mede als gevolg van de laatste wetenschappelijke inzichten en adviezen van het OMT is het testbeleid enkele keren aangepast. Uiteraard beantwoord ik de vragen graag, met de huidige stand van zaken als uitgangspunt.
Ziet u het als een mogelijkheid om sneltests ook op Nederlandse scholen in te zetten wanneer deze zijn goedgekeurd?
Het testbeleid draagt in aanvulling op maatregelen bij aan het voorkomen van introducties en verdere verspreiding van het virus en de continuïteit van het fysiek onderwijs. Kinderen en onderwijspersoneel blijven bij klachten thuis en laten zich testen. Onderwijspersoneel, dat cruciaal is voor de continuïteit van het onderwijs kan daarbij gebruik maken van de prioriteitsstraten van de GGD, zodat zij snel weer voor de klas kunnen staan.
Bij een besmetting in de klas in het primair onderwijs gaat veelal de hele klas voor 10 dagen in quarantaine. Na 10 dagen of bij een negatieve testuitslag op de 5e dag kan het kind of leerkracht weer naar school.
Bij een besmetting in het voortgezet onderwijs wordt bekeken wie nauw contact gehad heeft met de besmette leerling of leraar. De nauwe contacten die uit bron- en contactonderzoek (BCO) naar voren komen, de zogenaamde categorie 2 contacten, gaan 10 dagen in quarantaine en kunnen zich zo snel mogelijk en op dag 5 laten testen. Bij een negatieve testuitslag op dag 5 kunnen zij weer naar school. Voor de overige contacten die uit BCO naar voren komen, de zogenaamde categorie 3 contacten (leerlingen of leerkrachten die niet gedurende 24 uur ten minste 15 minuten binnen 1,5 meter van de index geweest zijn), geldt dat zij niet in quarantaine hoeven en zich op dag 5 kunnen laten testen.
In aanvulling hierop lopen verschillende pilots in het primair en voortgezet onderwijs waarbij sneltesten op scholen worden ingezet. In het primair onderwijs gaat het om pilots waarbij leerkrachten zich preventief kunnen laten sneltesten en in het voorgezet onderwijs om pilots waarbij na een besmetting de categorie 3 contacten zich op de school kunnen laten testen.
Uit deze pilots komt naar voren dat een model waarbij een professional de afname doet moeilijk opschaalbaar is en dat er verschillende (juridische) problemen ervaren worden. Een deskundigenpanel onder leiding van de voorzitter van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit heeft mij hierover geadviseerd hoe met deze problemen omgegaan kan worden en hoe het testen op scholen schaalbaar gemaakt kan worden. Dit deskundigenpanel bestaat onder meer uit wetenschappers, mensen uit het onderwijsveld en bedrijfsleven, juristen, de GGD, RIVM en IGJ. In de stand van zaken brief COVID-19 van 23 maart heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en toegelicht hoe ik met de aanbevelingen van de deskundigen toewerk naar een verdere uitrol van testen in het onderwijs.
Bent u van mening dat het inzetten van sneltests op scholen toegevoegde waarde zou kunnen hebben en het kan bijdragen aan de continuïteit van onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat het inzetten van testen op scholen van toegevoegde waarde kan zijn, zowel voor de indamming voor het virus als voor de continuïteit van het onderwijs.
Heeft u zicht op wanneer de resultaten van de proefteststraat zullen laten blijken of de sneltest breed kan worden ingezet? Hoeveel sneltests zal het dan naar schatting per dag betreffen?
Antigeen(snel)testen zijn nu in verschillende groepen gevalideerd en breed inzetbaar voor mensen met en zonder klachten. In zijn algemeenheid zijn antigeen(snel)testen minder gevoelig dan bijvoorbeeld PCR-testen. Je mist dus besmettingen. Antigeen(snel)testen zijn met name goed in staat om mensen met een hoge virale load, die waarschijnlijk ook het meest besmettelijk zijn, te identificeren. Door de snelheid waarmee je de uitslag krijgt kunnen ze goed gebruikt worden voor frequent testen. Antigeen(snel)testen zijn bovendien handig in het gebruik.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat mensen ook goed in staat zijn om ze zelf te gebruiken, wat ook de mogelijkheid geeft om ze als zelftest te gebruiken. Op 4 maart heb ik daarom een ontheffingsprocedure gestart waarmee fabrikanten van antigeen(snel)testen een ontheffing kunnen krijgen om hun product als zelftest te gebruiken. Dit biedt nieuwe mogelijkheden, ook in het onderwijs. Samen met OCW wordt een prognose gemaakt van de behoefte aan zelftesten.
Welke verdeling van de sneltestcapaciteit zal worden gehanteerd, rekening houdend met de motie over voorrang voor vitale beroepen bij coronatesten?2
Op dit moment is er geen schaarste aan antigeen(snel)testen voor professioneel gebruik. Voor zelftesten geldt dat mensen die straks zelf kunnen kopen. Daarnaast zal vanuit VWS centraal voorraad ingekocht worden dat ik met name in het onderwijs wil inzetten.
Kunt u een stand van zaken verschaffen omtrent het huidige testbeleid, specifiek inzake de voorrang die aan leraren wordt gegeven? Kunnen alle leraren die zich melden direct een afspraak maken? Krijgen leraren binnen 48 uur uitslag?
Onderwijspersoneel, dat cruciaal is voor de continuïteit van het onderwijsproces, met klachten dat zich meldt bij de GGD kan direct een afspraak maken om zich in één van de prioriteitsstraten te laten testen. De gemiddelde doorlooptijd van contact opnemen tot ontvangen van de uitslag is in de prioriteitsstraten al vele weken stabiel rond de 20 á 25 uur. In de reguliere teststraten is de doorlooptijd zo’n 32 á 38 uur.
De anti-abortus lobby van de Krijgsmacht Bisschop |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de per 1 juni 2020 aangestelde Krijgsmacht Bisschop een brief aan alle leden van de Kamer heeft verzonden waarin hij abortus «kindoffers» noemt en abortus vergelijkt met extreem geweld tegen kinderen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de Krijgsmacht Bisschop? Passen deze uitlatingen binnen de normen en waarden van Defensie?
Nee, deze uitlatingen passen niet binnen de normen en waarden van Defensie. Vanuit Defensie is geen betrokkenheid bij de uitlatingen van de persoon in kwestie richting de leden van de Tweede Kamer. De titel krijgsmachtbisschop wordt door de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) zelf toegepast en is geen officiële Defensie titel. De persoon in kwestie is zelf verantwoordelijk voor zijn uitlatingen.
Ik betreur dat door gebruikmaking van deze titel de suggestie is gewekt dat de krijgsmacht betrokken is bij de bewuste uitlatingen. Inmiddels heeft de persoon in kwestie, in een artikel dat op 7 oktober jl. in het Nederlands Dagblad verscheen, uitgesproken dat hij zich een beetje ongemakkelijk voelt bij het feit dat er misverstand kan zijn ontstaan. Tevens gaf hij in dit artikel aan zich voor de volgende keer te bezinnen op een ondertekening die geen misverstanden oproept.
Zoals ook op 28 februari 2019 (Aanhangsel van de Handelingen 2018–2019, nr. 1708) is gesteld in antwoord op vragen vanuit uw Kamer geldt voor de positionering en werkzaamheden van geestelijk verzorgers binnen Defensie de scheiding tussen kerk en staat. De geestelijke verzorging verricht haar werk onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de door de staat erkende zendende instanties. Defensie heeft hierover geen zeggenschap, zoals opgenomen in het ministerieel besluit betreffende Functionele Kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie (2011) en het statuut betreffende Geestelijke Verzorging bij Defensie (2012). De persoon in kwestie en zijn zendende instantie zijn daarom zelf verantwoordelijk voor de uitlatingen.
Vindt u het, in brede zin, wenselijk dat een Krijgsmacht Bisschop op basis van die functietitel een politieke lobby voert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft het Militair Ordinaat op de geestelijke verzorging binnen Defensie?
Het Militair Ordinariaat (MO) is de Rooms-Katholieke zendende instantie en één van de zeven zendende instanties die geestelijk verzorgers zenden naar de krijgsmacht, i.c. plaatsen bij de Diensten Geestelijk Verzorging (DGV). Er is ook een protestantse, humanistische, joodse, islamitische, hindoe en boeddhistische zendende instantie. Het besturen van de DGV geschiedt op basis van de afspraken tussen de zendende instanties en de Minister van Defensie, zoals verwoord in het Ministerieel Besluit betreffende «Functionele kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie» (2011). In het bestuurscollege van de DGV zijn de zeven zendende instanties vertegenwoordigd door een Hoofd van Dienst.
Binnen de RKK is het MO één van de bisdommen. Het MO is niet gebonden aan een gebied, maar aan de krijgsmacht. Dit bisdom is bedoeld om geestelijke zorg te verschaffen aan militairen, hun thuisfront, het overig defensiepersoneel en veteranen. De gezonden aalmoezeniers zijn verbonden aan het MO en aan het hoofd daarvan staat de ordinarius, de bisschop (pauselijke benoeming). Het MO is verantwoordelijk voor de ambtsinhoudelijke aspecten van de functie van krijgsmachtsaalmoezenier.
Valt uit te sluiten dat het Militair Ordinaat, mede gelet op de uitspraken van de Krijgsmacht Bisschop, gekleurde adviezen geeft aan militairen wanneer het gaat om het thema abortus?
Dit valt niet uit te sluiten, omdat de inhoud van de gesprekken binnen de geestelijke verzorging toebehoort aan het domein van de Zendende Instanties en bovendien vertrouwelijk is, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 3. Echter, in de samenwerkingsafspraken tussen de zeven zendende instanties en Defensie staat in het ambtsprofiel voor een geestelijk verzorger vermeld: «Bereid te zijn militairen met een andere religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond bij te staan».
Een geestelijk verzorger bij de krijgsmacht dient kortom, ongeacht zijn of haar denominatieve achtergrond, beschikbaar en competent te zijn voor het bijstaan van al het defensiepersoneel, het thuisfront en de veteranen.
Wordt het Militair Ordinaat, waarvan de Krijgsmacht Bisschop het hoofd is, op enigerlei wijze gefinancierd door Defensie? Zo ja, om welke bedragen gaat het en waar zijn deze bedragen voor bedoeld?
Nee. De rechtspersoon MO maakt geen deel uit van de defensieorganisatie en begroting. Dit geldt evenmin voor één van de andere zeven denominaties. De zeven zendende instanties kennen verschillende structuren. De RKK heeft daarbij gekozen voor de juridische structuur van een bisdom ofwel ordinariaat. Deze kerkelijke rechtspersoon bezit naar Nederlands burgerlijk recht rechtspersoonlijkheid. Deze rechtspersoon wordt op geen enkele wijze gefinancierd door Defensie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Krijgsmacht Bisschop over het gebruik van zijn functietitel voor politieke lobby op het thema abortus, alsmede om over te brengen hoezeer Defensie hecht aan neutrale geestelijke verzorging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan terugkoppelen aan de Kamer?
Het principe van scheiding van kerk en staat houdt in dat beide domeinen elkaars autonomie respecteren. Dat betekent dat de aan defensie gerelateerde (kerk-) genootschappen geen formele rol toekomt in het overheidsbesluitvormingsproces. Het aanbod van geestelijke verzorging bij de krijgsmacht wordt voorzien vanuit de zeven te onderscheiden religieuze en levensbeschouwelijke denominaties en is daarom per definitie niet neutraal. De zendende instanties kiezen hun eigen vertegenwoordigers en vanuit de eigen geledingen een Hoofd van Dienst. Deze functionaris vertegenwoordigt de zendende instantie bij de Krijgsmacht.
Ik hecht eraan dat geestelijke verzorging beschikbaar is voor onze militairen. Dit draagt bij aan het (geestelijk) welbevinden van militairen en het thuisfront, overig defensiepersoneel en veteranen en aan de moraliteit van de Krijgsmacht als geheel. Geestelijk verzorgers bij Defensie zijn er voor alle defensiemedewerkers, het thuisfront en de veteranen ongeacht hun eigen achtergrond en zending.
Ik zal daarom niet apart in gesprek treden met de persoon in kwestie over dit onderwerp (zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 2 en 3). Zijn uitlatingen stroken niet met de waarden van Defensie en de twee organisaties staan eveneens los van elkaar. De overheid en genootschappen op geestelijke grondslag hebben wederkerig vrijheid van richting en inrichting. Zij opereren beiden als autonome instanties en mengen zich niet in elkaars beleid, bestuur en organisatievorm als ook in hun waarden en normen. Wel zijn er reguliere besprekingen met de zendende instanties waarin verschillende onderwerpen aan de orde kunnen komen.
PCR-testuitslagen betreffende COVID-19 besmettingen |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat wanneer bij een polymerase chain reaction (PCR)-test de cycle threshold (Ct) een waarde 30 of meer bedraagt, er geen sprake meer is van een zich replicerend SARS-CoV-2 virus en dus niet meer infectieus is?
Is het zo dat bij een uitslag vanaf Ct-35 de uitslag als negatief wordt afgegeven door Nederlandse laboratoria? Wat is het omslagpunt waarbij in Nederland de PCR-testuitslag van van positief omslaat naar negatief?
Is het waar dat in bijvoorbeeld Duitsland laboratoria Ct-waarden hoger dan 35 als positief of zwak positief worden afgegeven in tegenstelling tot Nederland, en dat dit tot meer positieve uitslagen kan leiden?1
Is bekend hoe groot het aandeel van dit soort vals-positieve uitslagen is bij alle voor Nederland uitgevoerde tests? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan omdat dit belangrijk is om te voorkomen dat het aantal besmettingen zou kunnen worden overschat en we daarmee niet het reële reproductiegetal (de R(t) waarde) of voorspellingen ten opzichte van de benodigde beddencapaciteit kennen?
Wordt bij een PCR-testuitslag ook de Ct-waarde medegedeeld, omdat hiervan ook is af te leiden hoe besmettelijk iemand is? Zo nee, is dit dan niet wenselijk ook in het kader van het bron- en contactonderzoek?
Worden de buitenlandse laboratoria – zoals Nederlandse laboratoria – via de Nederlandse Raad van Accreditatie geauditeerd met ook als doel dat hun laboratoriumprocessen en uitslaginterpretatie afgestemd moeten zijn op de vastgestelde normen van kwaliteit en diagnostiek in Nederland? Zo nee, is dit dan niet wenselijk omdat de normen van de Deutsche Akkreditierungsstelle (DAkkS) verschillen van de Nederlandse normen?
Het nieuws dat leerlingen schoolexamens en herkansingen mislopen door thuisblijven met coronaklachten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Scholieren met coronaklachten mogen gemist schoolexamen niet altijd inhalen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat sommige scholen leerlingen een schoolexamen niet op een ander moment afnemen wanneer een leerling coronaklachten heeft of in quarantaine zit?
Van het LAKS heb ik bevestigd gekregen dat deze praktijk door leerlingen is gemeld. Het is goed om daarbij te letten op het onderscheid tussen het inhalen van schoolexamentoetsen en het herkansen ervan. Scholen dienen leerlingen in de gelegenheid te stellen om het eindexamen af te kunnen leggen, waaronder het schoolexamen. Als schoolexamentoetsen buiten de schuld van een leerling om worden gemist, dient een school zich in te spannen om een leerling dit in te laten halen. Voor het herkansen van schoolexamens maakt de school een eigen herkansingsregeling. Als een school er voor kiest dat het inhalen van een schoolexamenonderdeel ten koste gaat van een herkansing mag dat. De regels over zowel het omgaan met inhalen als met herkansen moeten door de school zijn vastgelegd in het examenreglement en/of het programma van toetsing en afsluiting (pta).
Deelt u de mening dat scholen moeten inzetten op het bieden van alternatieve toetsmomenten om te voorkomen dat leerlingen met klachten toch naar school komen?
Vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid om de verspreiding van het coronavirus zo veel mogelijk te beperken, zouden vo-leerlingen die (mogelijk) corona hebben thuis moeten kunnen blijven (in afwachting van een testresultaat), ook als zij eigenlijk een schoolexamentoets moeten afleggen. Ik begrijp dat de afwezigheid van leerlingen op die belangrijke momenten mogelijk leidt tot extra organisatielast voor scholen. Echter, gezien de bijzondere omstandigheden dit jaar roep ik scholen op om goed te kijken welke mogelijkheden er zijn om leerlingen toch tegemoet te komen als ze door het coronavirus noodgedwongen thuis moeten blijven. Uiteindelijk is het aan scholen zelf om dit goed vorm te geven.
Heeft u contact gehad met scholen die dergelijk beleid voeren? Zo ja, wat heeft u hen gemeld? Zo nee, bent u bereid contact met hen op te nemen wanneer u specifieke meldingen ontvangt?
Het LAKS, de VO-raad en ik hebben contact gehad naar aanleiding van signalen die hierover zijn binnen gekomen, en houden een vinger aan de pols. Scholen gaan echter zelf over hun schoolbeleid met betrekking tot het inhalen en herkansen van schoolexamens, mits dit binnen de kaders van de wet- en regelgeving past. Indien er signalen zijn dat scholen buiten de wettelijke kaders treden, is het aan de Inspectie van het Onderwijs om te onderzoeken wat er speelt en eventueel toe te zien op de naleving van de wet- en regelgeving.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van gelijke kansen in het onderwijs en het feit dat dit restrictieve beleid van scholen daaraan afdoet?
Het onderwijs heeft een cruciale rol in het bieden van kansen aan kinderen. Deze crisistijd vergroot bestaande ongelijkheid tussen leerlingen met verschillende sociaaleconomische achtergronden. De Onderwijsraad wees eerder dit jaar in haar advies «Vooruitzien voor jonge generaties» op de belangrijke functie van het eindexamen in het voortgezet onderwijs als ijkpunt voor doorstroom en als aanknopingspunt voor vervolgstappen in de onderwijsloopbaan van leerlingen.2 Het schoolexamen maakt hier onderdeel van uit. Mijn oproep aan scholen is dan ook om leerlingen zoveel mogelijk tegemoet te komen als zij door het coronavirus noodgedwongen thuis moeten blijven, en zich in te spannen om schoolexamentoetsen in te laten halen als die buiten de schuld van de leerling om worden gemist.
Huisuitzettingen in de tweede coronagolf. |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman , Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht over zorgmedewerker Jean-Pierre die tijdens de tweede coronagolf op straat dreigt te worden gezet door verhuurder Staedion en antikraakbureau VPS?1 Wat is hierop uw reactie?
Een betaalbare woning is voor huurders een belangrijke basis om prettig te kunnen wonen. Zeker in deze tijden waarin mensen veel thuis zijn en veel mensen in onzekerheid verkeren over hun inkomen. Dat geldt ook voor mensen die antikraak wonen. Antikraak kan aan de ene kant een goed middel zijn om leegstand te voorkomen en aan de andere kant een tijdelijke oplossing voor woningzoekenden bieden. In de betreffende casus heeft Staedion gevorderde plannen om de woningen op te knappen en heeft VPS de bewoner vroegtijdig laten weten dat hij het pand moest verlaten. Staedion heeft mij desgevraagd ook laten weten dat leegstandbeheerder VPS in samenwerking met Staedion een andere woonruimte heeft gevonden die de betreffende bewoner aansluitend in gebruik heeft genomen. Merel heeft haar sleutels conform de afspraken ingeleverd.
Bent u bekend met het verhaal van de negentienjarige Merel die, net als Jean-Pierre, ook per 1 oktober dakloos dreigt te raken omdat voor haar geen vervangende woonruimte is geregeld door Staedion en antikraakbureau VPS?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk nieuwe wetgeving moet komen om deze en soortgelijke huisuitzettingen te voorkomen, gezien de beëindiging van de Tijdelijke wet Verlenging tijdelijke huurcontracten? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik uw Kamer in bovenliggende Kamerbrief beschrijf, is in deze coronacrisis gebleken dat het wenselijk kan zijn om tijdelijke huurovereenkomsten van 2 jaar of 5 jaar tijdelijk te verlengen. Ik wil daarom de mogelijkheid creëren dat huurders en verhuurders in goed overleg tijdelijke huurovereenkomsten kunnen verlengen. Zo kunnen verhuurders en huurders hierover al op korte termijn afspraken maken over een tijdelijke verlenging wanneer dit gezien de coronacrisis gewenst is. Bij antikraak-constructies zijn de panden waar de antikraak bewoners verblijven, niet in eigendom van de leegstandbeheerder. Een eigenaar kan altijd weer de beschikking over zijn pand vragen. Hier is dan ook geen sprake van een huurovereenkomst, maar van een bruikleenovereenkomst. Mijn voornemen om de mogelijkheid te creëren om tijdelijke huurovereenkomsten te verlengen heeft geen betrekking op dergelijke bruikleenovereenkomsten.
Wat gaat u doen om huisuitzettingen tijdens de tweede coronagolf te stoppen?
De afspraken uit het voorjaar met verhuurdersorganisaties en brancheorganisaties om geen huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis tijdens de crisisperiode van de eerste «coronagolf» te laten plaatsvinden heb op opnieuw met partijen bekrachtigd voor deze tweede «coronagolf». Ditmaal is ook VNG bij de afspraken betrokken. Verhuurders en gemeenten spannen zich maximaal in om binnen hun mogelijkheden te zoeken naar maatwerkoplossingen voor hun huurders die in betalingsproblemen komen door het coronavirus.
Een algeheel verbod op huisuitzettingen acht het kabinet niet wenselijk. De mogelijkheid om iemand in het uiterste geval uit huis te zetten bij wanbetaling is een belangrijke stok achter de deur voor huurders om overlast te beëindigen, hun huur te betalen, of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren. Het kabinet vindt het van belang dat huurders een laatste kans krijgen wanneer het hebben van schulden de hoofdoorzaak is van een dreigende huisuitzetting. In de praktijk is waar te nemen dat verhuurders daar ook veel inspanningen op inzetten. Een wettelijk verbod biedt geen oplossing voor maatwerk, omdat de omstandigheden van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is de rechter het aangewezen orgaan die per geval een afweging tussen het belang van de huurder en dat van de verhuurder kan maken en kan meewegen of een verhuurder in redelijkheid een oplopende betalingsachterstand kan blijven dragen.
Bent u voornemens een algeheel verbod op huisuitzettingen te realiseren om woonzekerheid voor iedereen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om voor alle huurders een herhuisvestingsgarantie te regelen? Zo nee, waarom niet?
Bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst of een bruikleenovereenkomst is op voorhand bekend dat het gebruik van de ruimte tijdelijk is.
Aan een huisuitzetting gaat een vonnis van een rechter vooraf, die rekening houdt met alle omstandigheden van de individuele situatie. Hierbij worden de belangen van de huurder en van de verhuurder gewogen en op basis daarvan wordt de uitkomst bepaald. Het kabinet is van mening dat huisuitzettingen als gevolg van huurschulden zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Veel verhuurders zetten zich daar ook hard voor in. Wanneer huurders desondanks uit hun huis worden gezet en geen vervangende woonplek kunnen vinden, kunnen zij op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang. Met de brede aanpak van dak- en thuisloosheid «Een (t)huis, een toekomst» zet het kabinet in op preventie van dak- en thuisloosheid en het beperken van de periode in de opvang via doorstroom naar een woonplek met passende begeleiding. Als door tijdige begeleiding en ondersteuning dak- en of thuisloosheid kan worden voorkomen, dan zijn opvang of herhuisvesten overbodig.
Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende flexverhuurders, waaronder antikraakbureaus / vastgoedbeheerders als VPS, om afspraken met hen te maken over het stopzetten van ontruimingen?
De Vereniging Leegstandbeheerders Nederland (VLBN) heeft aangegeven dat het statement van de eerste coronagolf onverkort van kracht blijft om ook tijdens de tweede coronagolf zorgvuldig met opzeggingen om te gaan en extra aandacht te geven om samen met betrokken partijen vervangende woonruimte te zoeken. De VLBN maakt daarbij wel de opmerking dat er naast deze inspanningsverplichting van de bij de VLBN aangesloten leegstandbeheerders ook een verantwoordelijkheid moet zijn van de bewoners om mee te bewegen als er vervangende woonruimte wordt aangeboden. Ik ben eveneens in gesprek met de vertegenwoordiging van de verhuurders in de vrije sector.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de vrije huursector om afspraken te maken over het stopzetten van ontruimingen?
Zie antwoord vraag 7.
Worden de afspraken die zijn gemaakt met de verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen tijdens de eerste coronagolf nu opnieuw van kracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Vaccindeals staatsgeheim: experts roepen op tot transparantie’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vaccindeals staatsgeheim: experts roepen op tot transparantie»?1
Laat ik vooropstellen dat zowel de Europese Commissie als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik uw Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ook heb ik uw Kamer geïnformeerd over de EU-strategie voor COVID-19 vaccins2 en het oordeel van Nederland daarover. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus, 18 september, 2 en 8 oktober jl. Ook de Europese Commissie verstrekt, als ondertekenaar van de contracten, veel informatie over de EU-strategie voor COVID-19 vaccins, het sluiten van contracten met producenten en het vraagstuk van aansprakelijkheid en vrijwaring.3 Over de precieze tekst van de contracten kan ik weinig kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds bevatten de contracten bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent die niet openbaar kan worden. Bij mijn weten is er geen informatie over de advance purchase agreements in andere landen openbaar die in Nederland niet openbaar is. De lidstaten van de Europese Unie maken geen eigen afspraken met de producenten waarmee de Europese Commissie in onderhandeling is. Overigens is de overeenkomst tussen de Europese Commissie en de lidstaten waarin de basisafspraken zijn vastgelegd, openbaar en in te zien op de website van de Europese Commissie.4 Ik heb uw Kamer in mijn brief van 2 oktober jl. over deze overeenkomst geïnformeerd.5
Kunt u reflecteren op de conclusies die werden getrokken over het gebrek aan transparantie ten tijde van de Mexicaanse griep en dat experts stellen dat nu precies dezelfde fout wordt gemaakt?
Zowel in de brief van 14 juni 2011, waarin een reactie op enkele rapporten is gegeven, waaronder het evaluatierapport van Bureau Berenschot,6 als in de brief van 4 april 2013, waarin een reactie op de brief van de voorzitter van de Commissie-Vermeend is opgenomen, wordt teruggekeken op de aanpak van de Mexicaanse griep7. In de reactie op de brief van de voorzitter van de Commissie-Vermeend wordt een tweetal adviezen genoemd die van belang zijn voor vaccinonderhandelingen ten tijde van een pandemie, namelijk (1) de vaccinvoorziening voor Nederland – ten tijde van schaarste – zo goed mogelijk te garanderen en (2) de asymmetrische onderhandelingspositie van Nederland te verkleinen door Europese samenwerking.
Doordat Nederland in samenwerking met de Europese Commissie in het Joint Negotiation Team samenwerkt om vaccins veilig te stellen, is de onderhandelingspositie van Nederland aanzienlijk versterkt en is Nederland in staat om een divers portfolio van kansrijke kandidaat-Covid-19-vaccins op te bouwen waarbij veiligheid, effectiviteit en kwaliteit van het grootste belang is.
De voorzitter van de Commissie-Vermeend gaat in zijn brief nader in op de uitspraak van de Raad van State van 3 oktober 2012, waarin de Raad oordeelde dat zowel technische productinformatie als onderhandelingsvoorwaarden niet publiek hoeft te worden gemaakt, omdat bekendmaking daarvan de eventuele toekomstige onderhandelingspositie van de overheid zou kunnen schaden.
Gelet op bovengenoemde redenen, vind ik dat de adviezen over de aanpak ten tijde van de Mexicaanse griep goed tot hun recht komen in de huidige aanpak.
Kunt u toelichten op welke verplichtingen vanuit de Europese Commissie deze geheimhouding is gebaseerd?
De geheimhoudingsplicht is gebaseerd op een geheimhoudingsclausule in het contract tussen de Europese Commissie en de betrokken producenten. De Nederlandse vertegenwoordigers hebben zich, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, middels een geheimhoudingsverklaring eveneens gebonden aan de geheimhoudingsplicht.
Is het eenduidig welke informatie niet mag worden prijs gegeven? Wat wordt in andere EU-landen wel openbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de aansprakelijkheid wanneer vaccins leiden tot gezondheidsschade? Wat is er nu precies afgesproken met betrekking tot de aansprakelijkheid bij gezondheidsschade en toekomstige mogelijke schadeclaims?
In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten vrijwaring bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifiek gemaakte afspraken in die contracten.
Kunt u toezeggen dat Nederland niet voor de kosten voor schadeclaims zal opdraaien, mochten er problemen ontstaan met een vaccin? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet toezeggen. Bij de vraag welke partij voor welk deel van de kosten van een schadeclaim dient op te draaien, is de geldende wetgeving leidend. Zoals gezegd, wordt de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid volledig gerespecteerd. Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van deze regels, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent. Wel zijn afspraken gemaakt over claims die zien op een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. Claims van derden op de producent met betrekking tot bijwerkingen die op het moment van toelating onvoorzien waren en zich pas later manifesteren, komen onder strikte voorwaarden voor vrijwaring door de lidstaten in aanmerking. Dat geldt natuurlijk niet indien die het gevolg zijn van het niet voldoen aan de wettelijke regels voor de productie van dergelijke vaccins.
Bent u ervan overtuigd dat er betere deals zullen ontstaan als de geheimhouding blijft gelden? Kunt u uitleggen waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u de geheimhouding met de WHO-resolutie die pleit voor meer transparantie en de inspanningen van uw voorganger om opener te zijn over onderhandelingen?
Zoals de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Ploumen (PvdA)8 is Nederland, binnen het beleid om de toegang tot geneesmiddelen en vaccins te vergroten actief voorstander van een zo groot mogelijke transparantie. Zoals ik in het antwoord op vraag 1, 4, 7 en 9 heb aangegeven bied ik inzicht en ben ik transparant over de afspraken die de Europese Commissie met vaccinproducenten maakt waar mogelijk. Hierbij ben ik ook gebonden aan geldende wet- en regelgeving en Europese afspraken.
Wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking de transparantie te bieden waar ze recht op heeft, niet in de laatste plaats omdat veel van de vaccins deels met Nederlands belastinggeld worden ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Gebrekkige afspraken over betaalbaarheid, transparantie en toegankelijkheid van geneesmiddelen in de toolkit Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de onlangs gepubliceerde «toolkit» voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Vereniging van Universiteiten?1
Ja. Op korte termijn stuur ik een kabinetsreactie op de toolkit naar de Kamer, mede namens de Minister van OCW en de Staatssecretaris van EZK.
Kunt u toelichten welke juridische bepalingen in de «toolkit» enige bijdrage kunnen leveren aan de betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie (over prijzen en ontwikkelkosten) van geneesmiddelen die (deels) gefinancierd zijn met publieke middelen?
In de toolkit staan een aantal bepalingen die een bijdrage kunnen leveren aan betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie. Deze staan in artikel VIII van de «Clause list»:
Acht u de bepalingen in de «toolkit» op elk van deze punten afdoende of zouden de bepalingen volgens u verder moeten strekken?
Het zou misschien goed zijn als sommige bepalingen verder zouden strekken, mits dat niet ten koste gaat van de effectieve beschikbaarheid van vindingen die met academische kennis zijn ontwikkeld. Ik zie daarom uit naar verdere ontwikkeling van de toolkit. De toolkit zal gebruikt worden door alle universiteiten en UMC’s – ook buiten het veld van geneesmiddelen – en zij zullen erover rapporteren. Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en bijgesteld in overleg met stakeholders. Er is een risico dat Nederlandse academische vindingen de patiënt niet meer bereiken als de licentievoorwaarden te stringent zijn of verkeerd geformuleerd zijn. Dat geldt vooral wanneer er nog geen gelijk speelveld is in Europa.
Welke garanties bieden de tien principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren en de daaruit voortvloeiende «toolkit» volgens u om te voorkomen dat de overheid later de hoofdprijs betaalt voor een (deels) publiek ontwikkeld middel?
Volgens de tien principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren moet de kennisinstelling die een licentie verleent aan een bedrijf zich vergewissen van de intenties van het bedrijf. En de toolkit biedt de mogelijkheid om prijsstelling bespreekbaar te maken tijdens de licentieonderhandelingen. Bij licentie-onderhandelingen moet men echter rekening houden met allerlei specifieke omstandigheden. Het gaat nu te ver om bepaalde clausules al verplicht te stellen, zonder dat we goed weten wat de gevolgen daarvan zijn met betrekking tot de effectieve beschikbaarheid van het product.
Myozyme tegen de ziekte van Pompe is inderdaad ontwikkeld met kennis van het Erasmus MC. In het geval van Myozyme is het intellectuele eigendom destijds overgegaan van het ene naar het andere bedrijf. De toolkit benoemt de mogelijkheid om intellectueel eigendom over te dragen, waarbij het uitgangspunt is dat gemaakte afspraken in stand blijven, ook wat betreft maatschappelijke impact. Wanneer destijds de tien principes en de toolkit beschikbaar waren geweest dan zouden we nu mogelijk een lagere prijs betalen voor Myozyme. Over Myozyme zijn door mijn ambtsvoorganger vertrouwelijke prijsafspraken gemaakt, waarover ik niet kan uitweiden.
Ik heb nu geen andere voorbeelden. Waarschijnlijk is slechts een heel klein deel van de in Nederland beschikbare geneesmiddelen gebaseerd op patenten uit Nederlandse kennisinstellingen, maar ik beschik niet over een accuraat overzicht hiervan.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 4 voorbeelden uit de afgelopen jaren betrekken, zoals het medicijn tegen de ziekte van Pompe dat werd ontdekt in het Erasmus MC en nu naar schatting nog altijd honderdduizenden euro’s per jaar per patiënt kost?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reflecteren op het artikel in de Volkskrant waarin een breed scala aan politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties stelt dat de NFU bij de ontwikkeling van de «toolkit» op voorhand afzag van het opnemen van bepalingen over transparantie in de kostenopbouw en verantwoorde prijsstelling?2 Kunt u hierover in gesprek treden met de NFU?
Het is goed dat de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties betrokkenen scherp houden ten aanzien van maatschappelijk verantwoord licentiëren. De toolkit geeft nadere invulling aan de «tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren» die de kennisinstellingen in 2019 formuleerden. De NFU heeft dit vervolgproces begeleid en de verschillende stakeholders betrokken via een werkgroep en een klankbordgroep. In de werkgroep zaten Knowledge Transfer Officers/KTO-directeuren, investeerders en ondernemers. Deze werkgroepleden droegen primair zorg voor de inhoudelijke totstandkoming van de toolkit. Zij hebben in de dagelijkse praktijk met dit proces te maken en gaan zelf met de toolkit werken. De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van publieke en charitatieve onderzoeksfinanciers, politieke en maatschappelijke organisaties en koepelorganisaties uit het bedrijfsleven. De leden van de klankbordgroep gaven hun visie op en mening over het proces en de toolkit. Licence to Heal heeft, als lid van de klankbordgroep, conceptartikelen laten opstellen met het verzoek deze op te nemen in de toolkit. In zowel de werkgroep als de klankbordgroep zijn deze artikelen respectievelijk de insteek besproken. De werkgroep onder leiding van de NFU heeft geconcludeerd dat deze voor de toolkit niet werkbaar zijn. Onder meer vanwege onderstaande argumenten:
Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en herzien, maar zoals ook in het notaoverleg van 15 oktober jl. is besproken ben ik bereid de komende tijd al met de NFU in gesprek te gaan om te bezien of sommige bepalingen in de toolkit kunnen worden aangescherpt of aangevuld.
Klopt het dat de NFU heeft gesteld dat zelfs het tijdens de onderhandelingen ter sprake brengen van transparantie en verantwoorde prijsstelling ongewenst zou zijn vanwege schade voor het innovatieklimaat? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ben geïnformeerd dat tijdens de gesprekken in zowel de klankbordgroep als de werkgroep op diverse momenten de aspecten transparantie en prijsstelling ter sprake zijn gekomen. In de gesprekken in de klankbordgroep kwamen de verschillende en op punten tegenstrijdige gezichtspunten van betrokken partijen meermaals scherp in beeld. De voorzitter van de klankbordgroep heeft er ook voor gezorgd dat wanneer nieuwe partijen aansloten, deze tegenstelling expliciet benoemd is. Juist omdat partijen in deze kwestie botsende visies aandroegen, was het gesprek in de klankbordgroep belangrijk. Hoewel alle partijen het overgrote deel van de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren als relevant en waardevol zagen, was het zoals verwacht de vertaling naar de toepassing waar zaken tot botsingen leidden.
Ik vind deze gang van zaken niet verrassend. Het wordt nu tijd dat er een betere empirische basis ontstaat voor uitspraken over maatschappelijk verantwoord licentiëren, en die kan nu ontstaan wanneer deze toolkit breed gebruikt wordt. Daarom vind ik het verheugend dat Nederlandse universiteiten en UMC’s de toolkit gaan gebruiken en erover gaat rapporteren.
Deelt u de mening van de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties dat de huidige impasse alleen verbroken kan worden wanneer de overheid de regie neemt in dit proces?
De overheid heeft niet de kennis en ervaring in huis om aan kennisinstellingen goede licentieclausules voor te schrijven die de effectieve beschikbaarheid zekerstellen van producten die met academische kennis zijn ontwikkeld. De meeste kennis en ervaring dienaangaande zit bij de Kennis Transfer Organisaties (KTO’s) van de kennisinstellingen. Zij benutten hun ervaring nu om een veldnorm te ontwikkelen voor maatschappelijk verantwoord licentiëren. De toolkit is het voorlopige resultaat, maar niet het eindproduct. Daarom is het goed dat de NFU en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) het principe hanteren van «pas toe of leg uit.» Ik sluit niet uit dat de overheid uiteindelijk wel bepaalde licentieclausules zal afdwingen via subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld wanneer de overheid ook het vroege klinische onderzoek van academici subsidieert, waardoor kennisinstellingen sterker staan in de licentieonderhandelingen met de licentienemer.
Waarom verbindt u – vooralsnog – zelf geen publieke voorwaarden aan de licentiëring van geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de stelling dat het – op termijn – voor iedereen kenbaar zou moeten zijn welke kosten farmaceuten daadwerkelijk maken voor het onderzoek, de ontwikkeling en de productie van hun geneesmiddelen?
Voor mij is deze transparantie geen doel op zich. Deze transparantie is goed als ze bijdraagt aan de ontwikkeling, beschikbaarheid en betaalbaarheid van nieuwe geneesmiddelen. En uiteraard ligt er een verantwoordelijkheid bij de farmaceutische industrie om – waar men hele hoge prijzen vraagt – transparant te zijn over hun prijsopbouw en investeringen. Het is wel de vraag of het realistisch is om te proberen dat nu via Nederlandse licentievoorwaarden af te dwingen. De deskundigen in de werkgroep die de toolkit opstelden vonden het niet realistisch. Het vergt een internationale aanpak.
Bent u bereid om de komende tijd in Europees verband nieuwe stappen te zetten om vaker gezamenlijk te onderhandelen over geneesmiddelen? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Al enige tijd ben ik actief om samen met mijn Beneluxa-partners te onderhandelen over geneesmiddelenprijzen. Ik heb dit inmiddels een aantal keer gedaan en er lopen ook nieuwe trajecten. Met Beneluxa werk ik eraan om internationale samenwerking te optimaliseren, waar prijsonderhandelingen een onderdeel van is, maar ook het tot stand brengen van een internationale horizonscan en het beoordelen van geneesmiddelen. Dit is van belang om internationale en nationale prijsonderhandelingen optimaal uit te kunnen voeren.
Welke stappen bent u bereid te zetten om te komen tot een Europees maatschappelijk verantwoord systeem van geneesmiddelenontwikkeling?
Zoals ik ook in het notaoverleg van 15 oktober jl. heb aangegeven zal ik de komende tijd de toolkit in Europees verband uitdragen en onder de aandacht brengen van de Europese Commissie, EU-lidstaten en stakeholders.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het algemeen overleg Geneesmiddelen-/hulpmiddelenbeleid van 15 oktober 2020?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.