Het bericht dat de Inspectie SZW onterecht hoge boetes gaf aan werkgevers |
|
Bart van Kent |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes»?1
Ja.
Is het juist dat ongeveer 15% van de door de Inspectie SZW opgelegde boetes achteraf onterecht en/of te hoog is geweest?
In het Jaarverslag Inspectie SZW 2019 is vermeld dat de Inspectie SZW in dat jaar 1778 boetebeschikkingen heeft verzonden. Naar aanleiding van bezwaar en (hoger) beroep zijn 267 betaalde boetes (gedeeltelijk) terugbetaald, dat is 15%.
Het is juist dat er in het jaar 2019 in totaal 267 boetes (gedeeltelijk) zijn terugbetaald, maar niet elke boetebeschikking was in 2019 verzonden.
De oorspronkelijke boetebeschikkingen van die terugbetaalde boetes dateren uit 2019, maar ook uit 2018 en 2017 of eerdere jaren. Het percentage van 15% geeft dan ook wel een indicatie van het percentage terugbetalingen, maar voor een goed antwoord op de vraag in hoeveel gevallen een boete van de Inspectie SZW in de volgende stadia van bezwaar en (hoger) beroep wordt verlaagd, is een langjarig overzicht beter. Dat is in onderstaande tabel vervat.
Totaal aantal boetebeschikkingen1:
10.178
100%
Verlaging boete in bezwaar, beroep en hoger beroep:
1.147
11%
Betalingsregelingen:
1.780
17%
Gemiddelde terugbetaling:
€ 17.778
Mediane terugbetaling:
€ 13.500
Met betrekking tot de Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
Voor een nadere toelichting op de tabel verwijs ik naar de bijlage bij mijn brief bij deze beantwoording.
De formulering van de vraag duidt wellicht op de aanname dat een verlaging van de boete in bezwaar of (hoger) beroep betekent dat de boetebeschikking onterecht of onjuist is geweest. Dat is zeker niet automatisch aan de orde. Een regelmatig voorkomend voorbeeld maakt dit duidelijk. Een inspecteur constateert een overtreding. Uit de beginselplicht tot handhaving vloeit voort dat er een boeterapport wordt opgemaakt. Een boeterapport wordt door de inspecteur of projectleider gelijktijdig aan de overtreder gezonden en aan de boeteoplegger. De Inspectie SZW heeft de boeteoplegger organisatorisch losgekoppeld van de toezichthoudende directies. Zo wordt de wettelijk vereiste functiescheiding gegarandeerd tussen degene die de overtreding vaststelt en deze in een boeterapport vastlegt en degene die de boete oplegt.
De overtreder kan zijn zienswijze geven op het voornemen om een boete op te leggen. De boeteoplegger weegt het boeterapport en de zienswijze om te bepalen of de overtreding is aangetoond. Als dat niet het geval is, wordt geen boete opgelegd. Als de overtreding wel is aangetoond, beziet de boeteoplegger op basis van wet- regelgeving of een boete moet worden opgelegd of een ander handhavingsinstrument, zoals een waarschuwing aan de orde is. Ook wordt de hoogte van de boete bepaald aan de hand van de (matigingsgronden) in de beleidsregels boeteoplegging, de evenredigheid, mate van verwijtbaarheid en feiten en omstandigheden van het geval. Indien er een boete wordt opgelegd, wordt de overtreder een boetebeschikking toegezonden. Tegen de beschikking kan bezwaar worden gemaakt bij het Ministerie van SZW. In bezwaar wordt de boetebeschikking volledig heroverwogen. Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep worden aangetekend bij de bestuursrechter van de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In ieder van die stadia kan nieuwe informatie worden ingebracht of reeds bekende informatie opnieuw worden gewogen. Als de uitkomst in een bepaald stadium anders is dan in het voorgaande stadium, betekent het niet automatisch dat een (eerdere) beslissing daarmee hetzelfde had kunnen of moeten uitpakken. Tegenbewijs kan immers later zijn geleverd of de rechter concludeert in (hoger) beroep bijvoorbeeld dat wet- of regelgeving onvoldoende helder is.2
Wilt u een grondig onderzoek uitvoeren naar hoeveel bedrijven onterecht beboet worden, aangezien er mogelijk meer bedrijven zijn die onterechte boetes opgelegd krijgen, maar afzien van bezwaar of een rechtsgang onder andere vanwege de hoge kosten?
Het hele proces, vanaf vaststelling van een overtreding, boeterapport, zienswijze, boetebeschikking, bezwaar, beslissing op bezwaar, beroep, hoger beroep, is gericht op rechtswaarborgen, individuele gevalsbehandeling en onderzoek van feiten en omstandigheden van het geval. Voor andersoortig onderzoek zie ik geen reden: het zal niet grondiger zijn dan wat reeds per individueel geval aan onderzoek en bezwaar en beroepsmogelijkheden plaatsvindt.
Kostenoverwegingen hoeven een werkgever zeker niet in de weg te staan om kenbaar te maken dat hij het niet eens is met het opleggen van een boete. Werkgevers kunnen kosteloos hun zienswijze inbrengen in het stadium dat er nog niet een maatregel zoals een boete is opgelegd. Het boeterapport van de inspecteur wordt namelijk tegelijkertijd aan het bedrijf en aan de boete oplegger gestuurd. De boeteoplegger betrekt de zienswijze van het bedrijf bij het al dan niet opleggen van een maatregel, zoals een boete. Ook als in het volgende stadium er wel een boete is opgelegd, kan er kosteloos bezwaar worden gemaakt. Het griffierecht voor (hoger) beroep bedraagt van € 178 tot € 532, terwijl men geen verplichte rechtsbijstand nodig heeft. Ook procederen hoeft dus geen hoge kosten met zich mee te brengen, dat is afhankelijk van de keuze van de overtreder. Een overtreder die geen advocaat kan betalen maar daar toch gebruik van wil maken, kan in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Welke interne regels of werkvoorschriften worden binnen de Inspectie SZW gehanteerd bij de fraudeaanpak?
Elke arbeidswet kent aparte boetebeleidsregels3 waarin de aard en de ernst van de overtredingen tot uitdrukking komt in onder meer het type overtreding, het door de toezichthouder in te zetten instrument en de boetenormbedragen. Deze boetebeleidsregels zijn openbaar. In de beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving wordt bijvoorbeeld aangegeven dat er sprake is van verschillende soorten overtredingen. In de bijlage bij die beleidsregel wordt per beboetbare overtreding of onderdeel daarvan aangegeven met welk soort overtreding men van doen heeft. Bij zware overtredingen en de overtredingen waarvoor direct een boete kan worden opgelegd wordt een boeterapport opgemaakt dat door de boete oplegger, een aparte afdeling binnen de Inspectie SZW wordt beoordeeld. Bij een zware overtreding kan een stillegging worden opgelegd indien er sprake is van ernstig gevaar voor personen. Bij de overige overtredingen wordt eerst een waarschuwing of een eis tot naleving gegeven en indien niet aan een waarschuwing of eis is voldaan, wordt een boeterapport opgemaakt. Ook in de beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen en de beleidsregels bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zijn mogelijkheden voor het geven van een waarschuwing opgenomen. De boetebeleidsregels worden met enige regelmaat aangepast, ook naar aanleiding van jurisprudentie. Dit heeft niet alleen geleid tot meer verfijning in de boetesystematiek, maar ook tot meer diepgaand en uitvoerig onderzoek in de inspectiepraktijk. Bij boeteoplegging wordt voor het bepalen van de hoogte bovendien de evenredigheid, mate van verwijtbaarheid en feiten en omstandigheden van het geval meegewogen. Dit betekent dat los van reeds gecodificeerde situaties boetes kunnen worden gematigd.
Is of was er sprake van speciale «quota» met betrekking tot het aantal fraudeurs, het aantal boetes of het boetebedrag dat gehaald moesten worden?
Nee.
Boeteopbrengsten of aantallen boetes worden niet taakstellend opgelegd.
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Deze aanpak is nader uitgewerkt in de Jaarplannen en Jaarverslagen van de Inspectie SZW.4 Binnen een programma kan het stellen van doelen in termen van aantallen interventies aan de orde zijn om een percentage van de totale populatie te bereiken of te controleren. Boeteopbrengsten komen niet aan de Inspectie SZW zelf ten goede. Met het oog op het voorkomen van onjuiste prikkels, zou dat ook niet wenselijk zijn.
Was het opleggen van boetes een onderdeel van een «business-case» in relatie tot de Ministeriele Commissie Aanpak Fraude?
Nee. De doelstelling van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. In de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude is gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. De term business case verwijst naar het Regeerakkoord 2012, waarin het kabinet aan onder meer het UWV en de SVB de mogelijkheid heeft geboden een plan te ontwikkelen om door versterking van het toezicht te besparen op de uitkeringen. Ook is onderzocht of gekomen kon worden tot een business case voor de Inspectie SZW. In de brief van 4 oktober 2013 is uw Kamer geïnformeerd dat het bij de Inspectie SZW niet mogelijk is gebleken om een zelfstandig voorstel te ontwikkelen waarbij de extra kosten van toezicht worden opgebracht uit de daaruit voortvloeiende boeteopbrengsten.5
Is of was er sprake van het zichzelf moeten terugverdienen van het fraudetoezicht?
Nee. Handhaving is gericht op nalevingsbevordering van wettelijke normen, niet op het genereren van ontvangsten. De hoogte van de boetes zijn passend in relatie tot de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Wat is de reden dat vooral kleine ondernemers de dupe zijn van verkeerd opgelegde boetes?
Ik heb geen aanwijzingen dat vooral kleine ondernemers de dupe zijn van opgelegde boetes. In de regelgeving is juist op een aantal plekken nadrukkelijk rekening gehouden met de omvang van een onderneming. Bepaalde verplichtingen gelden niet voor kleine ondernemingen, zoals bijvoorbeeld het in dienst hebben van een preventiemedewerker. De werkgever/eigenaar kan zelf zorgdragen voor preventie. Ook voor de verplichte toetsing van de RI&E door een gecertificeerde arbodeskundige gelden voor kleine bedrijven uitzonderingen. Daarnaast geldt dat bijvoorbeeld in de beleidsregels boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving is bepaald dat kleine ondernemingen boetes krijgen van 10% van het boetenormbedrag. Grote bedrijven krijgen een boete van 100%. De boete voor illegale tewerkstelling wordt voor overtreders die geen rechtspersoon zijn (of daarmee gelijkgestelde) gehalveerd. In de Arbeidstijdenwet is de boete voor kleine bedrijven (minder dan 10 werknemers) 50% van het boetenormbedrag. Voor grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) is dat 150%. Daarbij komt dat de Inspectie SZW een gedifferentieerde aanpak hanteert met een breed palet aan interventies en met gebruikmaking van verschillende handhavingsinstrumenten.
Hoeveel ondernemers zijn als gevolg van het beleid van de Inspectie SZW onder het bestaansminimum gekomen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met schulden laagdrempelig om hulp kunnen vragen bij de gemeente, ook als ze zelfstandig ondernemer zijn. In de noodzakelijke intensivering van de armoede- en schuldenaanpak vanwege de coronacrisis is expliciet aandacht voor zelfstandig ondernemers met schulden.6 Middels het Gemeentenieuws van SZW zijn gemeenten geïnformeerd over hoe zij extra ondersteund worden om de brede toegang en goede dienstverlening voor ondernemers met schulden zo snel mogelijk te realiseren.7
Schuldenproblematiek heeft meestal niet één oorzaak. Over directe causaliteit, waarnaar wordt gevraagd, heb ik geen cijfers. Wel geldt dat de Inspectie SZW in 2019 in 46 boetezaken heeft meegewerkt aan een schuldsaneringstraject. In 2019 zijn 27 lopende schuldsaneringstrajecten succesvol afgerond. Als het bestaande schuldenpakket dusdanig hoog is, dat er in relatie tot de inkomenspositie sprake is van een uitzichtloze situatie, adviseert de Inspectie SZW om een schuldsaneringstraject aan te gaan. Als een dergelijk traject reeds is gestart, werkt de Inspectie SZW hier constructief aan mee. In die gevallen wordt de boete kwijtgescholden, tot het onder de schuldeisers te verdelen bedrag dat de overtreder gedurende 3 jaar kan opbrengen boven de beslagvrije voet. Zie tevens de antwoorden op vragen 9, 10, 11 en 12 van het lid Smals (VVD) 2020Z19310.
Hoeveel ondernemers komen als gevolg van het handelen van de Inspectie SZW en de opgelegde boetes terecht bij schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, wordt de boete verhoogd met aanvullende kosten en boetes als gevolg van het incassoproces van de oorspronkelijke boete?
Door het treffen van een betalingsregeling wordt voorkomen dat incasso via een deurwaarder en daarmee gepaard gaande kosten ontstaan. Incasso is bijvoorbeeld aan de orde bij weigerachtigheid en (turbo) liquidaties. In 2020 is tot nu toe bij 8% van de opgelegde boetes een deurwaarder betrokken. Bij het uitblijven van een tijdige betaling van de boete wordt een overtreder aangemaand. Voor de aanmaning wordt overeenkomstig artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht een vergoeding van € 15,00 in rekening gebracht. Bij uitblijven van betaling of een reactie volgt er een dwangbevel waarbij de boete wordt verhoogd met buitengerechtelijke kosten. De vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, wordt afgeweken van de minimumboete van € 6.000?
Er is geen minimumboete van 6.000 euro. Zie tevens het antwoord op vraag 10 van het lid Smals (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1411).
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, worden boetes na geconstateerde overtreding alsnog verlaagd of kwijtgescholden?
Zie het antwoord bij vraag 2.
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, worden boetes opgelegd, terwijl de werkgever wel aan alle voorschriften heeft voldaan?
Er wordt geen boete opgelegd als een werkgever aan alle voorschriften van de relevante wet- en regelgeving heeft voldaan. Als een boete is opgelegd omdat de wet- en regelgeving is overtreden en de overtreder is het niet eens met de opgelegde boete, dan staat tegen het boetebesluit bezwaar en vervolgens (hoger) beroep open. Het kan uiteraard zo zijn dat in een latere fase feiten anders worden gewogen, of aanvullend bewijs wordt geleverd. Indien er twijfel is of wetgeving is overtreden dient dit in het voordeel van de werkgever uit te vallen.
Hoeveel bedrijven zien af van bezwaar of een gang naar de rechter, omdat dit meer kost dan dat het zou opleveren? Moet de Inspectie SZW de volledige proceskosten betalen als blijkt dat ze in het ongelijk wordt gesteld?
Overtreders kunnen kosteloos bezwaar maken tegen een opgelegde boete. De kosten (het zogenaamde «griffierecht») voor het instellen van beroep bedragen € 178,– (natuurlijke personen) of € 354,– (rechtspersonen), voor hoger beroep € 265 of € 532. Het griffierecht wordt volledig vergoed indien de overtreder in het gelijk wordt gesteld, net als andere proceskosten, zoals bijstand door een advocaat. In dat geval wordt de vergoeding toegewezen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Bijstand door een advocaat is in het bestuursrecht overigens niet verplicht. Als een bedrijf zonder bijstand van een advocaat bezwaar maakt tegen een boetebesluit zijn er dus geen kosten aan verbonden. Een overtreder die geen advocaat kan betalen maar daar toch gebruik van wil maken, kan in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het is niet bekend of overtreders afzien van het maken van bezwaar of beroep vanwege de kosten.
Hebben bedrijven en werkgevers van een normale rechtsbescherming gebruik kunnen maken?
Ja. Indien de Inspectie SZW een boete heeft opgelegd aan een overtreder dan kan diegene bezwaar maken tegen de boete bij het Ministerie van SZW. In bezwaar wordt de opgelegde boete heroverwogen. Indien de overtreder het niet eens is met de beslissing op het bezwaar, dan kan hij daartegen in beroep gaan bij de bestuursrechter van de rechtbank. Is hij het niet eens met de uitspraak van de bestuursrechter? Dan kan hij in hoger beroep gaan tegen de uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Iedere overtreder die een boete krijgt opgelegd heeft deze rechtsbescherming en wordt daarop gewezen door de Inspectie SZW en de Staatssecretaris van SZW, onder andere in de besluiten en op de website (zie bijvoorbeeld: https:www.inspectieszw.nl/inspectie-szw/sancties-en-handhavingsmethoden/boeteprocedure).
Op basis van welke criteria wordt de beperkte capaciteit van de Inspectie SZW ingezet op de juiste problemen en mogelijke misstanden?
In het Meerjarenplan 2019–2022 dat op 15 november 2018 aan uw Kamer is toegezonden8, is uiteengezet op welke wijze de Inspectie SZW haar inzet op verschillende risico’s via een programmagerichte aanpak bepaalt. Het realiseren van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect is hierbij leidend. De meerjarenprogrammering van de Inspectie SZW is tot stand gekomen op grond van een nieuwe, verbeterde inspectiebrede risicoanalyse (IRA 4.0) en omgevingsanalyse (OMA). Binnen het domein van SZW onderscheidt de Inspectie SZW 20 hoofdrisico’s waaronder onderbetaling, gevaarlijke stoffen, onveiligheid op de werkplek en zware ongevallen, uitbuiting etc. Deze risico’s zijn afgeleid van de beleidsdoelstellingen en de wet- en regelgeving van het Ministerie van SZW. De debatten in uw Kamer en in de samenleving hebben hierbij een signalerende functie. De aangebrachte prioritering van deze verschillende risico’s zijn richtinggevend voor de programmatische aanpak van de Inspectie SZW. Daar waar de risico’s zich in een bepaalde bedrijfstak concentreren, kiest de Inspectie SZW voor een sectoraanpak, zoals bij de programma’s uitzendbureaus, zorg en asbest. Als een bepaald risico breed verspreid over de arbeidsmarkt voorkomt, kiest de Inspectie SZW voor een thematische insteek, zoals bij arbeidsuitbuiting, arbeids(markt)discriminatie en bedrijven met gevaarlijke stoffen. De vele meldingen die de Inspectie SZW jaarlijks ontvangt worden in twee aparte programma’s afgehandeld.
In het regeerakkoord 2017–2021 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van het Ministerie van SZW. In het Jaarplan 2021 dat de toenmalige Staatssecretaris 11 november 2020 aan uw Kamer toestuurde en het Jaarverslag 2019 van de Inspectie SZW staat meer in detail beschreven hoe de extra middelen voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW worden ingezet. Vanwege het hierbij overeengekomen ingroeipad komt de volledige € 50 miljoen pas in 2022 ter beschikking. In haar Jaarverslagen zal de Inspectie SZW op de gebruikelijke wijze rapporteren over haar inzet en de behaalde resultaten en effecten.
Welke type misstanden, sectoren of bedrijven hebben op dit moment prioriteit bij de Inspectie SZW?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u bereid om een grondige analyse uit te voeren van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving op alle terreinen waar dit betrekking op heeft? Zo ja, wanneer stuurt u een rapport met bevindingen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 14 juli 2017 is naar uw Kamer de evaluatie van het handhavingsbeleid inzake sociale zekerheidswetten, inclusief het sanctieregime zoals vastgelegd in de Fraudewet verzonden.9 Aanvullend hierop is een evaluatie verricht naar de handhaving in de arbeidswetten.10 Nieuw is dat de toenmalige Staatssecretaris in zijn brief van 12 november 2020 over fraude in de sociale zekerheid toezeg om twee onderzoeken te doen naar de begrijpelijkheid van regelingen en de kennis die specifieke doelgroepen daarover hebben.11 Dit onderzoek wil ik laten uitvoeren in de eerste helft van 2021. Zodra ik de uitkomsten van het onderzoek heb zal ik deze met uw Kamer delen.
Het bericht ‘Betalen ziekenhuizen de rekening van het afval van de kerncentrale Borssele’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Betalen ziekenhuizen de rekening van het afval van de kerncentrale Borssele»?1 en «Minder radioactief afval van ziekenhuizen bij langere opslag»?2
Ja.
Klopt het dat er lagere tarieven worden gehanteerd voor het radioactief afval van grote leveranciers zoals Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ), de exploitant van kerncentrale Borssele, dan voor kleine aanbieders van radioactief afval?
Nee. COVRA hanteert voor standaardafval uniforme tarieven voor alle circa 300 leveranciers van dit radioactief afval3 4. Van deze 300 klanten leveren 5 bedrijven bovendien niet-standaardafval aan waarvoor langlopende contracten zijn opgesteld. Hierdoor kan COVRA goed inspelen op de verwachte toekomstige hoeveelheden van niet-standaard radioactief afval en de hierbij behorende opslagcapaciteit en financiële verplichting.
Klopt het dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) begin vorig jaar een dwangsom wilde opleggen van € 90.000, omdat kleine aanbieders van radioactief afval, zoals ziekenhuizen en laboratoria, zouden worden gediscrimineerd?
De ANVS heeft een inspectie uitgevoerd die betrekking had op de tarieven die door COVRA in rekening worden gebracht voor het beheer van radioactief afval. Omdat bij de ANVS het beeld van de tariefstelling voor contractafval niet volledig was, is begin 2019 aan COVRA een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom toegestuurd. Dit voornemen zag op het criterium «transparantie» van de tarieven en niet op het criterium «niet-discriminerend». Een voornemen tot een last onder dwangsom is een op herstel gerichte interventie. Op basis van aanvullende informatie van COVRA is destijds door de ANVS geconstateerd dat er geen reden was om handhavend op te treden en is het voornemen tot een last onder dwangsom ingetrokken. Zie vraag 8 voor het antwoord op de vraag over de discriminatie van de kleine aanbieders van radioactief afval.
Hoeveel, en voor welke hoeveelheden afgevoerd radioactief afval, betaalden Nederlandse ziekenhuizen gezamenlijk in respectievelijk de jaren 2016 en 2019 aan de COVRA?
Voor de antwoorden op deze vraag en de vragen 5, 6 en 7 heeft COVRA op verzoek informatie aangeleverd. COVRA heeft informatie beschikbaar over twee hoofdcategorieën van leveranciers van afval: enerzijds de nucleaire sector, waaronder de kerncentrale Borssele, NRG, URENCO en de Technische Universiteit Delft, en anderzijds de overige leveranciers van afval, door COVRA geduid als de institutionele producenten, waaronder ziekenhuizen. COVRA geeft geen informatie over individuele bedrijven die afval aanleveren.
De institutionele producenten produceren zogeheten laag- en middelradioactief afval (LMRA). Nucleaire organisaties produceren zowel LMRA als ook hoogradioactief afval (HRA). Voor verschillende soorten LMRA hanteert COVRA standaardtarieven, die gelden voor alle producenten, ongeacht de (institutionele of nucleaire) herkomst: de LMRA-tarieven zijn, aldus COVRA, non-discriminatoir.
In de jaren 2016 en 2019 produceerden de institutionele producenten gezamenlijk respectievelijk 49 m3 en 202 m3 aan LMRA en betaalden daarvoor € 1,1 miljoen en € 2,2 miljoen.
De cijfers in dit antwoord en in het antwoord van vraag 6 zijn ook samengevat in de tabellen 1 en 2.
Hoeveel van dit ziekenhuisafval zal voor het jaar 2130 vervallen tot onder de vrijgavegrens voor radioactief afval en niet in een eindberging voor radioactief afval worden geplaatst?
Het kortlevende afval van ziekenhuizen mag ter plaatse worden bewaard tot het vervallen is. Alleen langer levend afval wordt afgevoerd naar COVRA. De wettelijke vrijgavegrenzen voor radionucliden worden, als daar aanleiding toe is, door middel van nieuwe regelgeving bijgesteld. Er kan daardoor nu niet met zekerheid worden vastgesteld welk deel van het radioactief afval in 2130 als vervallen beschouwd wordt. COVRA gaat er voorzichtigheidshalve vanuit dat al het ontvangen afval in de eindberging geplaatst moet worden.
Hoeveel, en voor welke hoeveelheden afgevoerd radioactief afval, betaalden kerncentrale Borssele, NRG, URENCO en de Technische Universiteit Delft (TU Delft) in respectievelijk de jaren 2016 en in 2019 aan de COVRA?
COVRA geeft geen informatie over individuele bedrijven die afval aanleveren. Wel heeft COVRA een cumulatief overzicht gegeven van de genoemde nucleaire organisaties: kerncentrale Borssele, NRG, URENCO en de Technische Universiteit Delft. Deze nucleaire organisaties produceerden gezamenlijk in respectievelijk de jaren 2016 en 2019 157 m3 en 411 m3 aan laag- en middelradioactief afval (LMRA). Ook produceerden zij 0,6 m3(2016) en 0,6 m3(2019) aan hoogradioactief afval (HRA), en 0 m3(2016) en 336 m3 (2019) aan Natuurlijk radioactief Materiaal (NORM-afval). Voor het LMRA betaalden zij € 6,0 miljoen (2016) en € 7,6 miljoen (2019), voor het HRA € 2,4 miljoen (2016) en € 2,8 miljoen (2019) en voor NORM € 0,0 (2016) en € 3,7 miljoen (2019). Dit is exclusief investeringen in installaties en gebouwen bij COVRA (meer dan € 140 miljoen), waarvoor de genoemde nucleaire organisaties separaat zijn doorbelast.
2016
2019
Nucleair
Institutioneel
Nucleair
Institutioneel
LMRA
€ 6,0 mln.
€ 1,1 mln.
€ 7,6 mln.
€ 2,2 mln.
HRA
€ 2,4 mln.
–
€ 2,8 mln.
–
NORM
€ 13,0 mln.1
–
€ 3,7 mln.
–
Ter verklaring van dit bedrag, terwijl uit tabel 2 blijkt dat het volume in het jaar 2016 0 m3 was: dit bedrag betreft de jaarlijkse exploitatielast van een specifiek gebouw voor NORM-afval, plus een vooruitbetaling van de vaste lasten van dat gebouw.
2016
2019
Nucleair
Institutioneel
Nucleair
Institutioneel
LMRA
157 m3
49 m3
411 m3
202 m3
HRA
0,6 m3
–
0,6 m3
–
NORM
0,0 m3
–
336 m3
–
Hoeveel van dit industrieafval zal voor het jaar 2130 vervallen tot onder de vrijgavegrens voor radioactief afval en niet in een eindberging voor radioactief afval worden geplaatst?
Voor het LMRA van de nucleaire sector geldt hetzelfde als voor het LMRA van de overige leveranciers van afval.
De wettelijke vrijgavegrenzen voor radionucliden worden, als daar aanleiding toe is, door middel van nieuwe regelgeving bijgesteld. Er kan daardoor nu niet met zekerheid worden vastgesteld welk deel van het LMRA van de nucleaire sector in 2130 als vervallen beschouwd wordt. COVRA gaat er voorzichtigheidshalve vanuit dat al het ontvangen afval in de eindberging geplaatst moet worden.
Voldoet de COVRA aan haar wettelijke verplichting uit het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, artikel 10.10, om de in rekening te brengen kosten voor het beheer van radioactief afval en de ontwikkeling van een eindberging op een transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze vast te stellen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De ANVS heeft door middel van haar inspectie nader inzicht gekregen in de wijze waarop door COVRA de tarieven (met name voor standaardafval) worden vastgesteld (transparantie). Echter, de ANVS heeft geen conclusies kunnen trekken over de transparantie, de objectiviteit en de niet-discriminerende wijze waarop de COVRA de kosten bij de aanbieders van afval in rekening brengt.
Daarom heeft de ANVS een (uitvoerings)signaal aan mij gegeven. Hierbij signaleert de ANVS dat de kaderstelling voor het systeem voor de financiering van beheer van radioactief afval verder dient te worden uitgewerkt (zie ook het antwoord op vraag 11).
Op welke wijze is het beginsel «de vervuiler betaalt' gewaarborgd voor het radioactief afval dat door COVRA onder «finale kwijting» in eigendom is overgenomen?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld5 is één van de uitgangspunten van het beleid voor het beheer van radioactief afval dat de vervuiler betaalt. COVRA wordt geacht op bedrijfsmatige manier en kostendekkend te opereren. De aanbieders van radioactief afval betalen aan COVRA de kosten van verwerking, opslag en eindberging van het afval. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld, hanteert COVRA voor standaardafval uniforme tarieven voor alle leveranciers van dit radioactief afval. Daarnaast maakt COVRA voor niet-standaard afval niet-publieke, bilaterale afspraken op commerciële basis. In het algemeen worden grote investeringen voor de realisatie van nieuwe gebouwen voor opslag van specifieke afvalstromen direct door de grote aanbieders van radioactief afval – zoals EPZ (Borssele) en URENCO – gefinancierd.
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, zijn er bepaalde risico’s waaraan COVRA is blootgesteld6. COVRA neemt het eigendom van het afval immers over van de producenten van het afval. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van aangroei van de middelen die COVRA beheert en kostenramingen voor voornamelijk eindberging zijn onzeker en vormen een financieel risico. Dit financiële risico is inherent aan het lange termijn karakter van de activiteiten. Aan de andere kant is er zekerheid over de verantwoordelijkheid nadat het afval is overgedragen (die ligt namelijk bij COVRA), waarbij de betaling voor de verwerking en het beheer bij de overdracht van het radioactief afval wordt voldaan door de leveranciers. Er blijven op deze wijze geen (eeuwigdurende) vorderingen bestaan op ondernemingen, waarvan het voortbestaan op de lange termijn onzeker is.
Overweegt u om ziekenhuizen toe te staan radioactief afval langer dan twee jaar ten behoeve van vervalopslag te bergen? Welke financiële consequentie heeft het verlengen van vervalopslag bij ziekenhuizen voor ziekenhuizen, voor de bekostiging van de ontwikkeling van een eindberging, en voor de nucleaire industrie?
De ANVS heeft het RIVM gevraagd een aantal consequenties te onderzoeken van het verlengen van de termijn voor vervalopslag van radioactief afval bij ziekenhuizen. De eerste verkennende berekeningen laten zien dat het verlengen van deze termijn kan leiden tot een vermindering van de hoeveelheid afval die naar de COVRA moet worden afgevoerd en dat ook in de nieuwe situatie de stralingsbelasting voor ziekenhuismedewerkers ruimschoots binnen de norm zal blijven2. Deze resultaten geven argumenten om verruiming van de termijn voor vervalopslag van radioactief afval bij ziekenhuizen te overwegen, maar alvorens dit te kunnen toestaan is nader onderzoek nodig. De financiële consequenties van een eventuele verruiming van die termijn voor vervalopslag zijn nog niet bekend.
De financiële consequenties zullen in kaart worden gebracht als onderdeel van het vervolgonderzoek dat in 2021 van start zal gaan.
Klopt het dat u door de ANVS bent geadviseerd dat «een regelgevend kader voor de financiering van de eindberging voor radioactief afval ontbreekt en ontwikkeld moet worden»? Bent u voornemens om dat regelgevend kader te ontwikkelen om dergelijke discriminerende praktijken te voorkomen in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is gesteld, heeft de ANVS mij laten weten dat het van belang is dat de kaderstelling voor het systeem voor de financiering van beheer van radioactief afval verder wordt uitgewerkt, zodat de kosten voor het beheer van radioactief afval op een transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze vastgesteld kunnen worden. Op dit moment ontbreekt de uitwerking om toe te kunnen zien of dit in voldoende mate plaatsvindt. Vanuit mijn departement wordt het overleg over deze uitwerking opgestart met in eerste instantie het Ministerie van Financiën en de ANVS.
Het plots sluiten van de teststraat op Schiphol |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel reizigers vanuit risicogebieden naar Schiphol zijn gevlogen tussen het begin van juni tot 5 augustus, de periode die u omschreef als de periode waarin het vliegverkeer nog niet echt van start was gegaan?1
Ja. Het betreft over deze periode circa 220.000 passagiers (excl transfer passagiers. Voor transferpassagiers geldt dat er in deze periode circa 367.600 via Schiphol reisden – één transferreiziger leidt tot twee transfer bewegingen). In dezelfde periode vorig jaar kwamen er 4,5 miljoen passagiers aan op Schiphol.
Klopt het dat u de teststraat op Schiphol nooit een proef hebt genoemd tijdens een persconferentie?
Dat klopt niet. Tijdens de persconferentie van 1 september heb ik het volgende gemeld: «Het beleid is op dit moment: testen als je klachten hebt. En in een aantal situaties maken we het ook mogelijk om asymptomatisch te testen maar vooralsnog alleen in een proefopstelling. Dus bijvoorbeeld die proef zoals die geldt nu rond de app, maar ook op Schiphol is er een proefsituatie bij asymptomatisch testen van reizigers die terugkomen uit een oranje land. En we zullen bij al die proeven eerst de evaluatie doen en als die evaluatie uitwijst dat dat van toegevoegde waarde is, dan kunnen we het besluit alleen maar nemen om het vervolgens ook te doen als de capaciteit dat toe laat».
Waren het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat en de luchthaven Schiphol N.V. op de hoogte van het feit dat de teststraat een proef was?
Ja, zij waren ervan op de hoogte dat de teststraat op Schiphol onderdeel uitmaakte van- een vrijwillige steekproefsgewijze testsetting – waarbij de meerwaarde van testen zonder klachten werd onderzocht. Overigens was het, zoals ik tijdens het plenair debat van op 12 augustus ook heb aangegeven in reactie op de vragen van het lid Jetten, de intentie om kleinschalig te beginnen op Schiphol en zo snel mogelijk op te schalen, al naar gelang de uitvoering dit aankan. In de daaropvolgende periode bleek helaas dat de labcapaciteit in toenemende mate onder druk kwam te staan.
Daarom heb ik in de Kamerbrief Lessons Learned van 1 september jl. gemeld dat, in het geval van schaarse testcapaciteit, het nodig kan zijn om te prioriteren op hoe dit wordt aangewend. En op 11 september dat besluit ook genomen.
In het OMT advies van 14 september heeft het OMT geadviseerd dat er bij schaarste aan testcapaciteit een prioritering naar doelgroepen moet zijn. Het OMT heeft geadviseerd om bij schaarste in de testcapaciteit inkomende reizigers zonder klachten op Schiphol niet meer routinematig te testen. Dat zie ik als een ondersteuning van mijn besluit op 11 september.
Klopt het dat u in elke Kamerbrief waarin de ontwikkelingen rond de teststraat vermeld werden, heeft gezegd dat deze «opgeschaald» dan wel «beheerst opgeschaald» zou worden? Waaruit kon worden afgeleid dat het uw voornemen was de teststraat na de «proef» weer te sluiten?
Zoals ik op uw vorige Kamervragen ook antwoordde: «Zoals gemeld aan uw Kamer in mijn brief van 6 augustus was de teststraat op Schiphol hoe dan ook een manier om onderzoek te doen naar de effectiviteit van het testen van mensen zonder klachten in dit geval reizigers. Vanwege de druk op de labcapaciteit werd besloten om de teststraat op Schiphol voorlopig niet uit te breiden en eerst de resultaten van het onderzoek af te wachten». Daarnaast klopt het dat we ook hebben gezegd dat er beheerst opgeschaald zou worden. Dat bleek helaas niet mogelijk. Het voornemen om de teststraat weer te sluiten nadat de resultaten van de proef binnen zouden komen, heb ik inderdaad niet genoemd. Ik ging er namelijk niet vanuit dat dat nodig zou zijn. In latere brieven en tijdens de persconferentie had ik nogmaals kunnen benadrukken dat de teststraat op Schiphol nog steeds onderdeel uitmaakte van een proef waarbij de meerwaarde van testen zonder klachten werd onderzocht.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 49 schreef dat er voorafgaand aan de start van de proef geen proefopzet of doelomschrijving van de proef was, en deze «gaandeweg is ontwikkeld»? Kunt u aangeven wanneer de proefopzet wél was ontwikkeld en wilt u in uw antwoord een gedetailleerd tijdpad opnemen?
Nee. Het RIVM is niet voor start van de proef gevraagd een opzet te ontwikkelen. De opzet van de proef is ontwikkeld terwijl de teststraat al van start was gegaan. Dat is niet vooraf gebeurd omdat de teststraat binnen een heel korte tijd is opgezet.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 50, waarin u aangeeft dat afspraken over duur, doel en omvang van de proef mondeling zijn gemaakt met de GGD Kennemerland en het RIVM? Wilt u hiermee zeggen dat alle afspraken aangaande duur, doel en omvang van de proef mondeling zijn gemaakt en hierover niets in communicatie per e-mail noch whatsapp tussen het ministerie, de GGD en het RIVM is terechtgekomen?
Uiteraard is hier op meerdere momenten contact over geweest, zo is er ook communicatie over geweest via de mail.
Deelt u de mening dat het feit dat de teststraat op Schiphol een lager vindpercentage had dan andere teststraten, geen reden is om te concluderen dat mensen zonder klachten uit een risicogebied testen geen meerwaarde heeft? Zo nee, waarom niet?
In het OMT advies van 14 september heeft het OMT geadviseerd dat er bij schaarste aan testcapaciteit een prioritering naar doelgroepen moet zijn. Daarin heeft zij geadviseerd om bij schaarste in de testcapaciteit inkomende reizigers zonder klachten op Schiphol niet meer routinematig te testen. Dat zie ik als een ondersteuning van mijn besluit op 11 september.
Afhankelijk van de prevalentie in Nederland heeft het testen van reizigers zonder klachten uit risicogebieden meer of minder meerwaarde in het kader van de infectieziektebestrijding. Er is niet geconcludeerd dat het testen op Schiphol inefficiënt is, alleen dat het in vergelijking met de overige teststraten het vindpercentage lager lag in de periode dat de teststraat op Schiphol open was en dus minder efficiënt was. Het besluit de teststraat op Schiphol te sluiten had te maken met de druk op testcapaciteit.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het feit dat er 325 positief geteste mensen zijn gevonden in de korte periode dat de teststraat met maar beperkte openingstijden open was, terwijl de teststraat voornamelijk bedoeld was voor mensen zonder klachten, juist aangeeft dat een dekkend testbeleid kan bijdragen aan het beheersen van de verspreiding van het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Het testen van mensen zonder klachten is minder effectief dan het testen van mensen met klachten. Vandaar dat de prioriteit vooralsnog uit ging van het testen van het testen van mensen met klachten. Nu de doorlooptijden onder de 2*24 liggen heb ik besloten dat mensen die uit het bron en contactonderzoek en de CoronaMelder naar voren komen zich ook kunnen laten testen op de 5de dag na het contact per 1 december. Ik onderzoek of het mogelijk is om inkomende reizigers die uit een hoog-risicogebied komen per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen zodat hun quarantaine bij een negatieve test kan worden beëindigd. Momenteel geldt nog de dringende oproep dat niet-noodzakelijke reizen naar het buitenland tot medio januari moeten worden vermeden. De LCT heb ik om advies gevraagd of de testcapaciteit toereikend is voor deze doelgroep, en GGD GHOR heb ik gevraagd om mij te adviseren over de uitvoeringsaspecten omdat om een flink aantal vervoersstromen gaat. Vooralsnog heeft het OMT geadviseerd dat mensen zonder klachten met de PCR test getest moeten worden.
Klopt het dat uit de cijfers verzameld bij het testen van álle reizigers uit risicogebieden bij terugkomst in Duitsland halverwege augustus juist een vindpercentage werd gevonden dat meer dan twee keer zo hoog was als dat bij andere teststraten?2
Volgens de gegevens die ik tot mijn beschikking heb gekregen is dat juist. In de zomerperiode bleek grofweg 2% van de tests van de terugkeerders uit risicogebieden positief, tegenover een landelijk gemiddelde van 1%.
Kunt u bevestigen dat uit gedragsonderzoek van het RIVM blijkt dat maar 3 op de 10 mensen aangaf thuis in quarantaine te blijven in geval van milde klachten of bij terugkomst uit een (hoog)risicogebied?3 Zo ja, wat vindt u ervan dat dit op dit moment één van de weinige maatregelen is om de verspreiding van het virus over de grens in te dammen?
Ja. Daarom wordt er ook gewerkt aan het aantrekkelijker maken van de quarantaine. Ook wanneer inkomende reizigers uit hoog-risico gebieden getest kunnen worden, dan zal dit alsnog op dag 5 zijn voordat zij na een negatieve test de quarantaine kunnen beëindigen.
Een beroep doende op art. 68 van de Grondwet houdende tot een plicht de Staten-Generaal inlichtingen te verschaffen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat; kunt u de Kamer de «ontwikkelde en uitgewerkte opzet en aanpak» van de teststraat op Schiphol doen toekomen, ongeacht wanneer deze ontwikkeld is? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM is betrokken bij de proefopzet toen de proef al een maand liep. Het RIVM heeft toen samen met de GGD Kennemerland een concept proefopzet ontwikkeld voor een gestructureerde evaluatie, waarbij meer gegevens verzameld zouden worden voor alle geteste mensen dan nu het geval was, bijvoorbeeld om te bepalen welk deel van de mensen reizend uit risicogebieden getest werden, naar welke landen deze mensen gereisd hadden, en of ze klachten hadden. Voordat aan alle privacy en technische eisen voldaan was om dit te bewerkstelligen, is de proef op Schiphol gestopt. Het concept is daarna niet verder uitgewerkt. U vindt bijgevoegd deze concept opzet. 4
Wanneer kan de Kamer de conclusies op de onderzoeksvragen van de proef verwachten?
De conclusie van het onderzoek over het testen op Schiphol is meegestuurd met de kamerbrief van 13 oktober jongstleden, ze staan beschreven in de notitie reizigers.
Kunt u aangeven waarom u in uw antwoord op vraag 52 van onze eerdere Kamervragen stelt dat ««in Duitsland de gratis tests voor alle reizigers uit het buitenland sinds 15 september zijn afgeschaft»», terwijl deze uitspraak eerder al is ontkracht omdat dit voor terugkeerders uit risicogebieden nog wel gratis toegankelijk is?4
Op het moment van beantwoording van de kamervragen was het zo dat Duitsland de beleidswijziging zou invoeren waarbij gratis tests voor terugkerende reizigers ut risicogebieden werden afgeschaft. Dit als onderdeel van een bredere herziening van het test- en quarantainebeleid. Echter, vlak na dat moment bleek dat invoering vertraagd moest worden vanwege noodzakelijk overleg tussen Bond- en deelstaten. Dit heeft de beantwoording ongelukkigerwijs gekruist. Duitsland heeft recent het beleid weer gewijzigd naar een quarantaineverplichting van 10 dagen met op de 5e quarantainedag een PCR test. Bij een negatieve uitslag kan de quarantaine eindigen. Het testen voor of direct na binnenkomst is daarmee komen te vervallen.
Kunt u bevestigen dat voor de categorie reizigers waar Nederland de teststraat op Schiphol voor open had gesteld, namelijk uit oranje gebieden met veel coronabesmettingen, op dit moment in Duitsland op alle luchthavens al sinds juli gratis coronatesten mogelijk zijn?
Nee. In Duitsland zijn er veel luchthavens waar reizigers uit risicogebieden zich konden laten testen. Dit gold echter niet voor alle luchthavens. Het beleid in Duitsland is recent gewijzigd naar een quarantaineverplichting van 10 dagen met op de 5e quarantainedag een PCR test. Bij een negatieve uitslag kan de quarantaine eindigen. Het testen voor of direct na binnenkomst is daarmee komen te vervallen.
Klopt het dat sinds september een aantal Europese landen, zoals België, Italië en Luxemburg, juist coronateststraten op luchthavens aan het openen zijn?5 Klopt het dat deze luchthavens doorgaans gebruik maken van (snelle) antigeen testen in plaats van PCR-testen?
Er worden inderdaad op een aantal Europese luchthavens teststraten opgezet. Dit gaat meestal om PCR-testen. Sommige luchthavens, zoals Italië maken gebruik van antigeentesten. Op dit moment zijn de antigeen testen voor Nederland nog niet gevalideerd voor mensen zonder klachten. De PCR test komt wel in aanmerking voor het testen van mensen zonder klachten.
Kunt u bevestigen dat Schiphol medio oktober de enige luchthaven in Europa was met meer dan 600 vluchten per dag?6
In de periode van 10 tot en met 15 oktober 2020 vonder er gemiddeld 635 vluchten per dag plaats van en naar Schiphol, al was hier wel sprake van een sterke fluctuatie. De drukste dag telde 718 vluchten en de rustigste dag 548 vluchten. Daar past de kanttekening bij dat in de aantallen ook vrachtvluchten mee worden gerekend, die niet worden geraakt door de coronamaatregelen en reisadviezen
Acht u het wenselijk dat wanneer onder andere België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Italië op luchthavens terugkerende inwoners laten testen dit juist op de drukste luchthaven van Nederland helemaal niet gebeurt? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals ik ook in mijn voorgaande vragen heb aangegeven, wordt het testen van mensen zonder klachten en met name reizigers als minder prioritair gezien dan het testen van mensen met klachten. Wanneer er schaarste is in de testcapaciteit dan moet er een prioritering plaatsvinden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat dekkend testbeleid op luchthavens een noodzakelijk onderdeel vormt van een doeltreffende beheersing van het coronavirus? Zo ja, bent u bereid om ook op de Nederlandse luchthavens zo snel mogelijk naar een dekkend testbeleid toe te werken, desnoods door de inzet van commerciële sneltesten die door de reizigers zelf betaald moeten worden? Zo ja, hoe wenst u dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl.8 heb ik aangegeven dat ik een negatief testresultaat verplicht wil stellen voor noodzakelijke reizigers uit COVID-19 risicogebieden om daarmee risico’s voor de volksgezondheid en verspreiding van het virus te beperken.
Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd.
Op dit moment is alleen de PCR test voldoende gevalideerd om ook bij mensen te gebruiken zonder klachten. De antigeen test is nog niet gevalideerd voor mensen zonder klachten zoals reizigers.
Indien de teststraat op Schiphol weer heropstart, wordt het dan een voortzetting van de proef of een volledig functionerende teststraat?
Zie antwoord op vraag 18 en mijn Kamerbrief van 18 november.9
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het schriftelijk overleg Covid-19 en personenverkeer, dat mogelijk in de week na het herfstreces wordt gepland door de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat in de Kamer?
Dat is helaas niet gelukt.
Het afschaffen van de collectiviteitskorting |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De collectiviteitskorting op zorgverzekeringen verdwijnt. Hoe raakt dat zieken met een smalle beurs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u zich ervan bewust dat met het verdwijnen van de collectiviteitskorting ook de zogenaamde «gemeentepolis» verdwijnt?
Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft niet te betekenen dat de gemeentepolis verdwijnt. Het blijft voor gemeenten en zorgverzekeraars mogelijk om een gemeentepolis overeen te komen, waarbij de gemeente een premiebijdrage kan verstrekken en de zorgverzekeraar een premiekorting op de aanvullende verzekering.
Ik heb besloten de collectiviteitskorting op de basisverzekering af te schaffen, omdat deze korting gefinancierd wordt via een opslag op de premie en niet op basis van een besparing op de zorguitgaven, zoals de Zvw bedoeld heeft. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. Aangezien ook voor de gemeentepolis geldt dat de collectiviteitskorting vaak niet gelegitimeerd wordt op basis van (zorg)inhoudelijke afspraken, zal de mogelijkheid tot een collectiviteitskorting ook voor gemeentepolissen afgeschaft worden.
Overigens is de collectiviteitskorting voor gemeentepolissen momenteel al relatief laag. Bij circa een kwart van de gemeentepolissen bedraagt de collectiviteitskorting zelfs al 0 procent. Terwijl de collectiviteitskorting voor deelnemers aan een gemeentepolis laag of zelfs nihil is, worden zij wel geconfronteerd met een premieopslag om de (hogere) collectiviteitskorting van anderen (zoals studenten) mee te financieren. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen zij niet langer geconfronteerd worden met deze premieopslag. Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft daarom voor mensen die nu een gemeentepolis hebben, zeker niet te leiden tot een premieverhoging.
Bent u het ermee eens dat een gemeentepolis een efficiënt middel kan zijn waarmee mensen die moeten rondkomen van een minimuminkomen tegen ziektekosten kunnen worden verzekerd, tegen een voor hen aanvaardbare prijs?
De gemeentepolis is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om afspraken te maken over bijvoorbeeld armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Het is echter niet per definitie de beste oplossing voor iedereen. Op 12 oktober jl. heb ik de volgende twee onderzoeken naar uw Kamer gestuurd:3 onderzoek van Zorgweb naar de feiten rondom de gemeentepolis en4 onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1081). Het onderzoek van Zorgweb laat zien dat tegenover de uitgebreide dekking van de gemeentepolis een hoge premie staat. Hoewel gemeenten een premiebijdrage verstrekken, bedraagt de maandelijks premie bij de uitgebreide variant gemiddeld circa 150 euro per maand.5 Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut besteedt aandacht aan andere maatregelen die gemeenten kunnen inzetten om tot financieel maatwerk voor kwetsbare groepen te komen. Zo kunnen gemeenten ook kiezen voor de inzet van de Voorzieningenwijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de Voorzieningenwijzer mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere bijstand. Dit kan eventuele financiële drempels die zij ervaren verminderen. Later dit jaar zal ik een digitale conferentie organiseren waarin deze inzichten onder de aandacht gebracht worden van gemeenten.
Het vroegtijdig opsporen van beginnende schuldenproblematiek is ook belangrijk voor het voorkomen van ongewenste zorgmijding. Binnen de brede schuldenaanpak van de Staatssecretaris van SZW wordt er gewerkt aan vroegsignalering van (dreigende) problematische schulden. Op basis van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mogen gemeenten met ingang van 1 januari 2021 gegevens ontvangen van zorgverzekeraars, woningcorporaties en nutsbedrijven over beginnende betalingsachterstanden (zonder toestemming van de burger). Daarnaast investeren VWS en SZW in goede samenwerking tussen de zorgsector en schuldhulpverlening. Mensen melden zich soms eerder bij de huisarts met gezondheidsproblemen die het gevolg zijn van geldzorgen, dan bij de gemeente. Om die reden willen VWS en SZW huisartsenpraktijken ondersteunen in het herkennen van geldzorgen bij patiënten, het voeren van het gesprek over geldzorgen met patiënten en het waar nodig warm overdragen aan hulpinstanties. Op termijn voorkomt dit onnodige herhaalbezoeken en doorverwijzingen naar zorgspecialisten.
Voor een uitgebreide reactie op het CPB-onderzoek naar de gemeentepolis wijs ik u op de antwoorden van toenmalig Minister Bruins op uw Kamervragen van 19 augustus 2019 (zie Kamerstuk 2019D32738). Bij deze antwoorden wordt onder andere aangegeven dat gemeenten dienen te bepalen met welke instrumenten zij hun inwoners met een laag inkomen het beste ondersteunen. Dit kan een gemeentepolis zijn, maar ook een ander instrument.
Bent u zich bewust van het risico dat het verdwijnen van de gemeentepolis kan leiden tot hogere ziektekosten en meer schulden voor de hiervoor bedoelde mensen, en dat zij als gevolg daarvan mogelijk zorg zullen gaan mijden? Vindt u dat een gewenst effect van het onverkort schrappen van de collectiviteitskorting?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het rapport dat vorig jaar door het CPB over de gemeentepolis is uitgebracht2, waarbij op de hierboven genoemde negatieve effecten wordt gewezen en er eveneens een aantal oplossingen voor het voorkómen van die effecten wordt aangedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bij het schrappen van de collectiviteitskorting een uitzondering te maken voor de gemeentepolis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met zorgverzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om de tafel te gaan om te borgen dat de gemeentepolis ook in de toekomst kan worden aangeboden, en daar eveneens het in vraag vijf benoemde rapport bij te betrekken?
Het is aan gemeenten en zorgverzekeraars om desgewenst tot een collectieve zorgpolis te komen. Het afsluiten van een collectieve zorgpolis voor gemeenten is geen doel op zich.
Kostenoverschrijdingen in de jeugdzorg door wagenwijd openstaande deuren bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «jeugdzorg diep in het rood door wagenwijd openstaande deuren?1
Ja
Deelt u de conclusie van Follow the Money (FTM) en het Brabants Dagblad (BN de Stem) dat steeds meer kinderen jeugdzorg krijgen en hulp per kind ook steeds duurder wordt?
Ja. Uit de CBS-cijfers blijkt dat het aantal jeugdigen in jeugdzorg sinds 2015 gemiddeld met 3,3% per jaar is toegenomen, waarbij de grootste groei plaatsvindt bij ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder. Hiernaast blijven jongeren steeds langer in jeugdhulp. Dat de hulp per kind duurder wordt is ook geconstateerd in het Benchmarkonderzoek van Significant uit 2019 en het onderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen» van begin 2020. Het onderzoek van KPMG bij 9 gemeenten liet zien dat er bij deze gemeenten een toename was in de gemiddelde prijs per cliënt (8,9%) in de periode 2016–2018. Als verklaring is gegeven dat de gemiddelde prijs per cliënt is gestegen door onder meer cao-loonstijgingen, extra kosten aan personeel niet in loondienst en kosten die te maken hebben met meer of duurdere inzet van personeel in loondienst (door zowel toenemende complexiteit, langere duur van trajecten, als duurder personeel).
Deelt u de verwachting dat de regio midden Brabant niet wezenlijk verschilt van andere regio’s in Nederland en dat daar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vergelijkbare patronen zichtbaar zullen zijn?
Wat betreft de toename van het aantal jeugdigen in zorg en dat de gemiddelde prijs per cliënt is gestegen verwacht ik dat er vergelijkbare patronen zichtbaar zijn in andere regio’s in Nederland.
Deelt u de mening van professor Groot dat gemeenten de deuren wagenwijd open hebben gezet voor hele lichte zorg en dat dit gaat om zorg die tot voor kort door niemand werd vergoed?
Met de nu beschikbare informatie kan deze conclusie niet getrokken worden.
Om meer inzicht te krijgen in de inzet van lichte zorg door gemeenten heeft de Minister van VWS in zijn brief van 29 juni jl. onder andere een onderzoek toegezegd ter verdieping op eerder onderzoek van KPMG, specifiek gericht op de invulling van de ambulante zorg bij 2 gemeenten. Ik hoop met dit onderzoek meer inzicht te krijgen op dit punt. De resultaten hiervan zijn eerste helft van volgend jaar bekend.
Deelt u de mening van professor Vlaardingerbroek dat de extreme toename van kleine aanbieders door gemeentelijk beleid, ruimte heeft geboden voor veel zorgcowboys?
Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg. Het is daarom belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze willen contracteren voor welke zorgvormen en welke niet. Dat ondersteunt VWS ook vanuit zowel het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein als via het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd.
Weloverwogen contracteren betekent overigens niet dat kleine aanbieders geen rol zouden moeten spelen in het sociaal domein. Kleine aanbieders bieden de kans om innovatie te brengen en kunnen flexibel inspelen op de vraag in een gemeente.
En deelt u zijn mening dat kennis daardoor bovendien versnipperd is geraakt?
Kleine aanbieders bieden de kans om innovatie te brengen en kunnen flexibel inspelen op vraag. Dit alleen is echter niet voldoende. Er dient in samenhang gekeken te worden naar de totale zorgbehoefte en de benodigde soorten aanbieders om te zorgen voor een dekkend zorglandschap.
Het hebben van veel aanbieders maakt het voor gemeenten wel lastig om adequaat contractmanagement uit te voeren en vanuit partnerschap samen te werken. Het is daarom belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze willen contracteren voor welke zorgvormen en welke niet. De kwaliteit van aanbieders wordt niet bepaald door het formaat van de aanbieder, maar staat of valt uiteraard vooral met de kwaliteit van hun professionals. Goed opdrachtgeverschap door gemeenten, goed opdrachtnemerschap door aanbieders, verminderde werk- en regeldruk en een gezonde arbeidsmarkt zijn belangrijke elementen die het vakmanschap van professionals bevorderen.
Bent u, in het licht van bovenstaande, van mening dat veel gemeenten de reikwijdte van jeugdzorg wel erg ruim interpreteren?
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt met opzet veel ruimte aan gemeenten, zodat zij maatwerk kunnen leveren en kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en gezinnen te ondersteunen. De onderzoeken die de Minister van VWS heeft toegezegd in zijn brief van 29 juni jl. moeten meer helderheid geven over de wijze waarop gemeenten met de jeugdhulpplicht omgaan en de keuzes die zij kunnen maken om de druk op de jeugdhulp te verminderen.
Zoals in het advies van het expertiseteam reikwijdte jeugdhulpplicht van de VNG, alsmede in het door VWS uitgezette nader onderzoek naar de jeugdhulpplicht, werd geconcludeerd, biedt de Jeugdwet gemeenten voldoende ruimte om scherpe keuzes te maken bij de inzet van jeugdhulp.
Ik onderschrijf het belang dat gemeenten die keuzes daadwerkelijk maken en deze vertalen in aansturing van de uitvoeringspraktijk om ècht te doen wat nodig is, en soms ook dingen níet te doen.
Deelt u de mening dat gemeenten gezien de kostenoverschrijdingen er verstandig aan zouden doen de jeugdhulp te begrenzen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat dit ook binnen de huidige Jeugdwet mogelijk is? En dat gemeenten zich dus niet hoeven op te stellen als een pinautomaat voor commerciële bedrijven die hele lichte zorg voor hele lichte problemen bieden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet per se wenselijk is dat gemeenten iedere aanbieder van jeugdhulp ook daadwerkelijk een contract geven?
Het is de vraag vanuit welke visie de gemeente het lokale jeugdstelsel inricht. Als een gemeente bij de inrichting van een lokaal zorgstelsel keuzevrijheid voor hulpbehoevende inwoners als absoluut en leidend principe hanteert en dus iedere aanbieder van jeugdhulp een contract geeft, vult de gemeente haar rol als opdrachtgever beperkt in. Je neemt dan niet de touwtjes in de handen, maar legt ze volledig in handen van de individuele hulpvragers en aanbieders. Het is belangrijk om per zorgvorm weloverwogen de keuze te maken hoeverre de gemeente wil sturen en welke mate van selecteren van zorgaanbieders wenselijk is.
Bent u bereid gemeenten die worstelen met de reikwijdte van jeugdhulp, te helpen met een handreiking? En bent u bereid hierover met gemeenten in gesprek te gaan?
Ja. Naar aanleiding van een toezegging van de Minister van VWS heb ik onderzoek uitgezet naar de aanpak van gemeenten die aangeven (meer) grip op hun jeugdhulp te hebben. Meer inzicht in de aanpak van die gemeenten en de daarmee door hen bereikte resultaten kan helpen om in vervolg op het advies van het expertiseteam concreet handelingsperspectief voor de kortere termijn te genereren, zowel voor het Rijk als voor andere gemeenten, zorgaanbieders en partijen in het sociaal domein.
Bent u het ermee eens dat de roep van veel gemeenten om meer geld uit Den Haag gezien de enorme tekorten begrijpelijk is, maar dat meer geld alleen, de financiële problemen van gemeenten niet zal oplossen?
Het kabinet denkt zelf ook dat er verbeteringen mogelijk zijn in het jeugddomein. In 2019 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Bij Miljoenennota 2021 is besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022. Er is in 2019 ook geconstateerd dat in de regie, sturing en samenwerking aan de kant van gemeenten veel ruimte is voor verbetering. Het kabinet heeft daarom afspraken gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen. Zoals u weet ben ik bezig met het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen dat tot een verbetering van het jeugdhulpstelsel moet leiden.
Verder is ook afgesproken dat onderzoek wordt verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Het artikel ‘Tekorten in zorg, forse winst bedrijven: vijftig tinten grijs op een lucratieve markt’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekorten in zorg, forse winst bedrijven: vijftig tinten grijs op een lucratieve markt»?1
Ja
Wat vindt u van de in bedoeld artikel genoemde winstpercentages (tot wel 42,4%) die door zorgaanbieders worden behaald? Wat vindt u van het bedrag van 99,6 miljoen euro winst dat de onderzochte zorgaanbieders hebben verdiend? Komen bedoelde winstpercentages en winstbedragen ook u buitensporig hoog voor?
Geld voor zorg is niet bedoeld voor zelfverrijking. Een zorgaanbieder moet echter wel een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Daarom is het van belang dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Daarnaast heeft u onlangs het rapport «Normering winstuitkering zorg» ontvangen als bijlage bij de voortgangsbrief over de Wtza en Wibz (Kamerstuk 34 767, nr. 57). Het rapport wordt betrokken bij de uitwerking van de Wibz.
Wat is naar uw mening een «net winstpercentage» voor zorgaanbieders zoals hier aan de orde?
Het onderzoek waar ik in antwoord 2 naar verwijs, geeft onder meer weer wat een mogelijke normering op winstuitkering voor effect kan hebben. Zoals gezegd wordt het rapport betrokken bij de uitwerking van de Wibz.
Vindt u dat door zorgaanbieders behaalde winstpercentages als hierboven bedoeld, aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek door de opdrachtgever (in dit geval gemeenten)? Ziet u voor u zelf dan wel voor uw ministerie hierin een rol weggelegd en, zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat bij hoge winstpercentages er aanleiding is om na te gaan waarom het mogelijk is dat deze behaald worden en of de kwaliteit van de geleverde zorg wel afdoende is. Ik zie hiervoor een rol voor gemeenten die op dit moment een contract met een aanbieder hebben die deze financiële resultaten behaald. Maar ik zie ook een rol voor ons als ministerie. Zoals in antwoord 2 te lezen, wordt er verkend of, en welke voorwaarden we wettelijk aan winstuitkeringen kunnen stellen.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel voorkomende uitspraak dat een zorgaanbieder de door hem behaalde winsten ook wel erg hoog vindt, daar met de gemeente in kwestie over heeft gesproken, maar dat de gemeente blijkbaar niet in staat is de gehanteerde tarieven (snel) te verlagen?
Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken, of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt.
Bent u het eens met de in bedoeld artikel getrokken conclusie dat «de kat op het spek wordt gebonden»?
De uitspraak dat «de kat op het spek wordt gebonden» refereert aan de stelling van de heer Verbon dat ook goedwillende ondernemers geprikkeld zouden worden om via de kaasschaafmethode moedwillig minder zorg te leveren voor financieel gewin. Zorgaanbieders die bewust structureel te weinig zorg leveren voor eigen gewin behoren per definitie niet tot goedwillende ondernemers. Uiteraard moeten we doorlopend na blijven denken over het inbouwen van de juiste prikkels voor zorgaanbieders en over adequate verantwoordingsmechanismen. Van belang is om hierbij niet uit het oog te verliezen dat het overgrote deel van de zorgaanbieders in Nederland daadwerkelijk intrinsiek gemotiveerd is om op een eerlijke manier zorg van goede kwaliteit te leveren. Bij het zoeken naar de juiste balans tussen verantwoording en vertrouwen moeten we er oog voor houden dat de goedwillende meerderheid niet gebukt gaat onder torenhoge administratieve lasten, omdat zorgaanbieders zich tot op de minuut moeten verantwoorden vanwege een paar rotte appels.
Bent u van mening dat gemeenten (bijna zes jaar nadat ze daar verantwoordelijk voor zijn geworden) inmiddels voldoende «in control» zijn als het gaat om het toezicht op door hen gecontracteerde zorgaanbieders?
Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel strak kunnen sturen aan de voorkant, in de vorm van contractering en aanbesteding, als aan de achterkant door middel van toezicht. Het toezicht in de Jeugdwet is als volgt geregeld:
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk kwaliteitstoezicht op centraal niveau geregeld omdat er strenge eisen gelden voor de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp.
De gemeente heeft de taak om na het contracteren van de aanbieder aandacht te blijven besteden aan de uitvoering van de jeugdhulp. Dit kan door afspraken op te nemen in de contracten en door periodieke gesprekken over zorginhoudelijke onderdelen en over de wijze van declaratie en facturatiegedrag van de aanbieder. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek.
Gemeenten hebben de mogelijkheid tot formele en materiële controle zoals beschreven in de Regeling Jeugdwet. Als er gerede twijfels zijn heeft gemeente ook de mogelijkheid om een fraudeonderzoek te starten.
Gemeenten stellen een jaarrekening op die mede gebaseerd worden op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. In opdracht van de gemeenteraad controleert de accountant de jaarrekening van de gemeente. Het financieel toezicht is in handen van de accountants en is transparant gemaakt met het bij Jeugdwet verplichte Jaardocument, dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Overigens hebben gemeenten ook in de Jeugdwet de mogelijkheid om een toezichthouder rechtmatigheid aan te stellen.
Het bovengeschetste instrumentarium is ruim voldoende om gemeenten in control te zetten. Het is dan wel aan de gemeenten om dit instrumentarium in te zetten.
Ziet u in hetgeen in bedoeld artikel wordt beschreven aanleiding om een einde te maken aan het «aanbestedingscircus» rondom contracten met zorgaanbieders?
Het kabinet zet zich al geruime tijd in om in Europa een wijziging van de regelgeving omtrent aanbestedingen in het sociaal domein te bewerkstelligen. Het Kabinet zal dit ook het komende jaar blijven doen. Voor de kerst zal Minister De Jonge over de stand van zaken ook een brief aan uw Kamer sturen.
Zijn het door de journalisten die bovenstaand artikel hebben geschreven verrichte onderzoek in de «zorgregio Tilburg», alsmede de resultaten daarvan, voor u aanleiding ook in de rest van het land een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden? Zo ja, wanneer zijn de resultaten daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt onderzoek verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Wat is de voortgang van de stevige aanpak van zorgcowboys in het kader van begeleid en beschermd wonen waar met de motie Kerstens/Huijink van 31 oktober vorig jaar om is gevraagd?2 Welke resultaten zijn daarmee inmiddels behaald? Ziet u aanleiding bedoelde aanpak te intensiveren?
Als onderdeel van een brede professionaliseringsagenda Wmo-toezicht, is gestart met thematisch toezicht op beschermd wonen instellingen. Bij dit toezicht wordt door de IGJ samengewerkt met lokale Wmo-toezichthouders, waarbij het toezicht zich specifiek richt op beschermd wonen instellingen (zowel Zorg in Natura als pgb-gefinancieerde ondersteuning). In het eerste kwartaal van 2021 zal de IGJ een compacte rapportage over de resultaten van dit thematisch toezicht uitbrengen. De professionaliseringsagenda richt zich daarnaast ook op andere onderdelen, waaronder (1) versterking van de samenwerking tussen VNG Naleving en de GGD-GHOR, (2) «proefdraaien» met openbaarmaking van rapportages (vooruitlopend op een wettelijke verankering van openbaarmaking in de Wmo 2015) door middel van een handreiking van de VNG en (3) de ontwikkeling van een toolkit voor Wmo-toezichthouders. In afwachting van de rapportage van de IGJ, zie ik geen aanleiding om de aanpak te intensiveren.
Waarom is er zo veel vertraging opgetreden in het in concrete wetsvoorstellen vertalen van al uw goede voornemens met betrekking tot het aanpakken van misstanden in de zorg, zodat zorggeld ook echt naar zorg gaat?
Het wetvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) wordt momenteel uitgewerkt aan de hand van hoofdlijnen zoals omschreven in de brief «Investeringsmogelijkheden voor zorgaanbieders en het bevorderen van kwaliteit en een transparante, integere en professionele bedrijfsvoering»3 van 9 juli 2019 en de brief «Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders)» van 25 november 20194. De motie van de leden Ellemeet en Bergkamp5 verzoekt de regering, om bij de aangekondigde wetsvoorstellen op het gebied van winst, integere bedrijfsvoering en jeugdzorg voort te bouwen op de Wet Toetreding zorgaanbieder (Wtza), waardoor het overheidsbeleid voor zorgaanbieders consistent is.
Hoewel het niet onmogelijk is om het wetgevingsproces ten aanzien van de Wibz parallel te laten lopen aan de totstandkoming van de lagere regelgeving onder de Wtza wordt hier niet voor gekozen. Het is niet wenselijk omwille van de transparantie van het proces en de belastbaarheid van partijen ten aanzien van het veelomvattende (A)Wtza traject. Daarom vinden bijvoorbeeld bepaalde stappen in de totstandkoming van de Wibz, zoals de internetconsultatie, niet gelijktijdig plaats met de internetconsultatie van onderliggende regelgeving van de (A)Wtza. Daarbij wordt óók rekening gehouden met de inspanningen die de coronapandemie van de zorg vraagt. Gelet op het bovenstaande wordt verwacht dat de internetconsultatie van de Wibz in het voorjaar van 2021 kan plaatsvinden.
Bent u bereid een versnelling in de voortgang van de hierboven bedoelde voorstellen aan te brengen?
Zie antwoord vraag 11.
Het artikel ‘Top verdienen aan jeugdzorg in Tilburg’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Top verdienen aan jeugdzorg in Tilburg»?1
De algemene conclusie komt bekend voor. Er is al langer bekend dat gemeenten tekorten laten zien op jeugd en in oktober jl. heeft Jeugdzorg Nederland een eigen onderzoek gepubliceerd waarin staat dat er ook aanbieders zijn met hoge winstpercentages. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer op 6 oktober jl. gesproken tijdens het mondelinge vragenuurtje.
Wat vindt u ervan dat één op de vijf onderzochte bedrijven meer dan 10 procent winst maakt en in de commerciële jeugdzorghoek 40 procent boven dat winstpercentage zit?
Een zorgaanbieder moet een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Geld voor zorg is niet bedoeld voor zelfverrijking. Daarom is het van belang dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Daarnaast heeft u onlangs het rapport «Normering winstuitkering zorg» ontvangen als bijlage bij de voortgangsbrief over de Wtza en Wibz (Kamerstuk 34 767, nr. 57). In het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. De resultaten uit dit rapport worden betrokken bij de uitwerking van de Wibz, ook voor de Jeugdzorg.
Wat vindt u ervan dat jeugdzorgaanbieders 100 miljoen euro overhouden, terwijl gemeenten miljoenen tekort komen?
Dat gemeenten tekorten hebben en dat er aanbieders zijn met hoge winstpercentages lijkt te laten zien dat er voor gemeenten ruimte is om geld te besparen. De vraag rijst daarnaast welk deel van de winst terechtkomt bij de zorg voor jongeren met een hulpvraag.
Het is in principe een positieve ontwikkeling dat een bedrijf laat zien dat kwalitatief goede zorg goedkoper geleverd kan worden. Het is daarentegen pijnlijk te zien dat enorme bedragen verdwijnen uit de zorg in de vorm van winstuitkeringen. Daarom werken we bij VWS aan wetgeving op grond waarvan voorwaarden kunnen worden gesteld aan winstuitkering, als zich excessen voordoen en het noodzakelijk is die tegen te gaan.
Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Daar kunnen ze afspraken over maken in hun contracten. Ze kunnen bijvoorbeeld ook het betalen van marktconforme prijzen voor vastgoed, verdiensten en producten vastleggen in contracten.
Wat vindt u ervan dat inkoopmodellen van de gemeente Tilburg, resultaatgericht en via arrangementen, het mogelijk maken om veel geld te verdienen?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hoe zij hun inkoop inrichten, waaronder de keuze voor resultaatgericht inkopen en werken via arrangementen. Inkopen op basis van resultaat kan voordelig zijn voor gemeenten en aanbieders, omdat hier in plaats van afrekenen per uur gekeken wordt naar wat nodig is om het gewenste resultaat te bereiken. Dit kan zorgen voor een efficiënte zorginzet en bijdragen aan een doelmatige besteding van zorggeld. Indien niet adequaat ingericht, kan deze wijze van inkopen echter ook nadelige effecten hebben. Als de gemeentelijke toegang bijvoorbeeld zeer veel indicaties afgeeft voor zeer veel verschillende resultaatgebieden (hoog volume) of indien een reële prijs voor een resultaat door de gemeente moeilijk in te schatten is.
Vanuit het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein is ondersteuning beschikbaar om gemeenten en aanbieders te ondersteunen in hun inkoop. Hiervoor is het regioteam de primaire gesprekspartner voor gemeenten en zorgaanbieders. Het programma heeft allerhande handreikingen ontwikkeld ten behoeve van modelbepalingen, kwaliteitseisen en toe te passen segmentatie van zorgproducten. Ook is er bijvoorbeeld een opleiding beschikbaar vanuit het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, waarmee een samenhangende inkoopstrategie voor een regio wordt opgesteld. De ondersteuning van gemeenten is op maat en kan ook op specifieke vragen plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van een review. De Minister van VWS zal u voor de kerst informeren over de voortgang van het programma inkoop en aanbesteden sociaal domein.
Wat vindt u ervan dat aanbieders hoge tarieven betaald krijgen voor diensten die lang niet altijd als nuttig worden ervaren voor de doelgroep waar zij mee werken, zoals bepaalde administratie?
Gemeenten hebben zelf de vrijheid om hun tarieven te bepalen. Als aanbieders (te) hoge tarieven betaald krijgen, dan is het aan het college en de raad van desbetreffende gemeente om hierop te reageren.
Hoe is het mogelijk dat aanbieders zelf best lagere tarieven willen krijgen, maar dit niet kan worden aangepast omdat geen uitzonderingen mogen worden gemaakt? Hoe gaat u deze weeffout in het systeem oplossen?
Gemeenten hebben zelf de vrijheid om hun tarieven te bepalen. Er wordt wettelijk niet voorgeschreven op welke manier zij hun tarieven diversifiëren. Er is geen weeffout in het systeem, gemeenten hebben de vrijheid om hier zelf aanpassingen in te doen.
Hoe verklaart u de relatief lage personeelskosten bij veel aanbieders in Brabant?
Het artikel geeft aan dat bijna een kwart van de onderzochte bedrijven en stichtingen minder dan 65 procent personeelskosten heeft. Hierbij is gekeken naar de omvang van de personeelskosten ten opzichte van de omzet en hieruit wordt door de schrijvers van het artikel geconcludeerd dat de personeelskosten verhoudingsgewijs laag zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat er door de onderneming lage salarissen aan jeugdzorg professionals worden betaald. Professionals verdienen dat ze een passend loon krijgen voor hun belangrijke werk. Sinds 2010 zijn de cao-lonen in de jeugdzorg in totaal 15,5% gestegen. Het is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om goede zorg te leveren en voldoende personeel hiervoor in te zetten. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de hoogte van de personeelskosten die een werkgever heeft.
Hoe staat u tegenover de mening van bestuurskundige Menno Fenger, die stelt: «Het is tijd dat gemeenten serieus toezicht gaan houden. Gemeenten moeten zelf jaarrekeningen door gaan spitten. Laten zij dat na, dan hebben ze hun tekorten óók aan zichzelf te danken»?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk kwaliteitstoezicht op centraal niveau geregeld. Het financieel toezicht ligt bij de gemeente die moet controleren of aanbieders voldoen aan de voorwaarden van de contractering en aanbesteding. Dit financiële toezicht kan niet bovenregionaal zijn omdat gemeenten vaak verschillende voorwaarden stellen aan de aanbieder.
Hoe staat u tegenover de mening van wethouder Marcelle Hendrickx die juist stelt dat dit toezicht bovenregionaal moet zijn omdat aanbieders meestal in meerdere regio’s actief zijn?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk toezicht op centraal niveau geregeld, omdat er strenge eisen gelden voor de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp.
In hoeverre is het volgens u mogelijk om op basis van de resultaten uit dit onderzoek in Tilburg conclusies te trekken over de kosten van de jeugdzorg elders in het land?
Het is niet mogelijk om op basis van de resultaten uit dit onderzoek conclusies te trekken over de kosten van de jeugdzorg elders in het land. Momenteel wordt onderzoek verricht naar de noodzaak van extra structurele middelen jeugdhulp. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar wat de totale uitgaven van gemeenten zijn aan jeugdzorg.
Wat gaat u doen om de tekorten bij gemeenten op te lossen en ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk terechtkomt bij de jeugdzorg en niet verdwijnt in de zakken van aanbieders?
Momenteel wordt onderzoek verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Daarnaast werken we bij VWS aan wetgeving, zodat als er zich excessen voordoen, en het noodzakelijk is die tegen te gaan, er voorwaarden kunnen worden gesteld aan winstuitkering.
De artikelen van Follow the Money en het Brabants Dagblad waaruit blijkt dat miljoenen niet naar jeugdzorg gaan |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Topverdiensten voor zorgbedrijven, miljoenen niet naar zorg»1 en «Top verdienen aan jeugdzorg in Tilburg»?2
Ja
Wat vindt u van de algemene conclusie dat gemeenten rode cijfers schrijven op jeugdzorg en vooral commerciële jeugdzorgbedrijven flinke omzetten en winsten maken?
Er is al langer bekend dat gemeenten tekorten laten zien op jeugd en in oktober jl. heeft Jeugdzorg Nederland een eigen onderzoek gepubliceerd waarin staat dat er ook aanbieders zijn met hoge winstpercentages. Dit lijken met name aanbieders van ambulante zorg te zijn en niet de aanbieders die complexe zorg aanbieden. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer op 6 oktober jl. gesproken tijdens het mondelinge vragenuurtje.
Dat gemeenten tekorten hebben en dat er aanbieders zijn met hoge winstpercentages lijkt te laten zien dat er voor gemeenten ruimte is om geld te besparen. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Ze kunnen bijvoorbeeld ook het betalen van marktconforme prijzen voor vastgoed, verdiensten en producten vastleggen in contracten.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd deze week nog alarm slaat en constateert dat de hulp aan kwetsbare jongeren is verslechterd, maar sommige aanbieders tegelijk miljoenenwinsten maken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wat lost de aankomende herziening van de Jeugdwet op met betrekking tot specifiek deze problemen?
De conclusie van de voortgangsrapportage «kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van de IGJ en de IJenV – waarin o.a. wordt geconstateerd dat dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp voor kinderen met complexe problematiek onder druk staat – onderschrijft de noodzaak van de maatregelen die worden voorgesteld in het «wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen». Dit wetsvoorstel heeft als doel om de beschikbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen te borgen.
Eén van de voorgestelde maatregelen is de verplichte regionale samenwerking en bovenregionale afstemming van gemeenten ten aanzien van (de inkoop van) bepaalde specialistische zorgvormen. Door regionale samenwerking komen gemeenten beter in positie om te sturen op het gecontracteerde zorgaanbod, met als doel het realiseren van een sluitend zorglandschap in de regio en het borgen van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen.
Tevens wordt in het wetsvoorstel een aantal vereisten met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording wettelijk verankerd, waardoor financiële problemen bij jeugdzorginstellingen vroegtijdig worden gesignaleerd. Dit draagt bij aan het verminderen van de continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd.
Met de herziening van de Jeugdwet wordt niet voorzien in het voorkomen van miljoenenwinsten. Echter, in het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Uw Kamer is hierover onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 34 767, nr. 57).
Bent u het ermee eens dat het schrijnend is dat de hulp aan jongeren met de meest complexe problemen tekortschiet en zelfs verslechtert, omdat meer te verdienen is aan relatief lichtere vormen van jeugdhulp?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om er voor te zorgen dat jongeren de jeugdhulp ontvangen die zij nodig hebben. Gemeenten hebben een zorgplicht voor hun jeugdigen. Deze zorgplicht geldt voor de hele jeugdhulp breed, dus ook voor jongeren met de meest complexe problemen.
Voor een groep jongeren met meervoudige en complexe problematiek lukt het nu niet passende hulp te organiseren. Dit vraagt, aanvullend op de gemeentelijke zorgplicht, om samenwerking op bovenregionale schaal. Hiervoor worden acht bovenregionale expertisecentra opgezet.
Als het zo is dat hulp aan jongeren met de meest complexe problemen tekortschiet, omdat meer te verdienen is aan relatief lichtere vormen van jeugdhulp dan is dat schrijnend. Of hier inderdaad sprake van is, dat is nog de vraag. Begin dit jaar heeft uw Kamer ook het onderzoek «meer inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen» ontvangen van KPMG. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het aandeel in de uitgaven van jeugdhulp met verblijf en specialistische GGZ tussen 2016 en 2018 is gegroeid, terwijl voor jeugdhulp zonder verblijf het aandeel is gedaald. Dit geeft het beeld dat de beoogde transformatie in de jeugdhulp nog onvoldoende op gang is gekomen, maar geeft niet het antwoord op de hier gestelde vraag.
Aan uw Kamer is toegezegd om onderzoek te doen om meer inzicht te krijgen in ambulante jeugdhulp. Dit onderzoek wordt voor de zomer van 2021 opgeleverd. Dit inzicht moet vervolgens helpen bij een betere duiding van de stelling dat de zware zorg in de verdringing komt door extra uitgaven aan zorg die niet per se nodig is en/of door hogere overheadkosten.
In het kader van de beleidsinformatie jeugd zijn nadere onderzoeken verricht naar de langere trajectduur bij ambulante jeugdhulp geleverd door wijkteams en ambulante jeugdhulp op locatie van jeugdhulpaanbieders. Uw Kamer is hierover onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 31 839, nr. 751).
Hoe kan het dat journalisten van onder meer Follow the Money keer op keer constateren dat (jeugd)zorggeld niet altijd goed terecht komt, maar hier tot op heden geen concreet gevolg aan wordt gegeven door het kabinet?
Geld dat bestemd is voor de zorg, moet ook besteed worden aan zorg. In de brief van 17 oktober 20193 zijn, onder andere naar aanleiding van berichtgeving van Follow the Money, verschillende maatregelen aangekondigd om beter te waarborgen dat zorggeld effectief, doelmatig en rechtmatig wordt besteed. Natuurlijk moet een zorgaanbieder een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Maar er mag in de zorg geen plaats zijn voor zelfverrijking. Hoewel de grote meerderheid van de zorgaanbieders zich dagelijks inzet voor de zorg voor patiënten en cliënten, is er ook een kleine groep die de randen opzoekt en er zelfs overheen gaat.
Alle berichtgeving rondom (jeugd)zorggeld dat niet goed terecht komt, wordt zeer serieus genomen. Het kabinet denkt zelf ook dat er verbeteringen mogelijk zijn in het jeugddomein. In 2019 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Er is toen ook geconstateerd dat in de regie, sturing en samenwerking aan de kant van gemeenten veel ruimte is voor verbetering. Het kabinet heeft daarom afspraken gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen. Ook ben ik bezig met het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen dat tot een verbetering van het jeugdhulpstelsel moet leiden. Daarnaast dragen ook de (Aanpassings)wet Wet Toetreding zorgaanbieders ((A)Wtza)4 en het onderhanden zijnde Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) bij aan het doel om zorggeld goed terecht te laten komen en niet te laten weglekken.
De Wtza is gericht op verbetering van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het bevorderen van de bewustwording van zorgaanbieders van de (kwaliteits-)eisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. De AWtza bevat de technische wijzigingen als gevolg van de Wtza en bevat ook een aantal inhoudelijke wijzigingen. Belangrijke onderdelen zijn de meldplicht, de vergunningplicht, verstevigde eisen ten aanzien van de interne toezichthouder, de uitbreiding van de jaarverantwoordingsplicht, de delegatiegrondslag voor regels over de acute zorg en de overheveling van toezichttaken van de IGJ naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Met name de onderdelen ten aanzien van intern toezicht en jaarverantwoordingsplicht zijn onderdeel van de set aan maatregelen om ervoor te zorgen dat zorggeld naar de zorg gaat.
De Wtza en de AWtza zijn met algemene stemmen door uw Kamer aangenomen en als hamerstuk door de Eerste Kamer aangenomen. Op dit moment wordt gewerkt aan de lagere regelgeving. Er moeten namelijk op basis van de Wtza als de AWtza meerdere algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) en ministeriële regelingen tot stand worden gebracht.
De Wibz wordt momenteel uitgewerkt aan de hand van hoofdlijnen zoals omschreven in de brief «Investeringsmogelijkheden voor zorgaanbieders en het bevorderen van kwaliteit en een transparante, integere en professionele bedrijfsvoering»5 van 9 juli 2019 en de brief «Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders)» van 25 november 20196.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de 121 onderzochte jeugdzorg- en wmo-aanbieders in 2018 gezamenlijk een bedrijfswinst van 99,6 miljoen euro maakten en dat in de commerciële jeugdzorg 40% van de bedrijven boven de winstmarge van 10% zit? Zouden dit soort winsten wat u betreft mogelijk moeten zijn?
Het is in principe een positieve ontwikkeling dat een bedrijf laat zien dat kwalitatieve zorg goedkoper geleverd kan worden. Het is daarentegen pijnlijk te zien dat de enorme besparingen niet altijd terugvloeien in de zorg. Daarom werken we aan voorwaarden voor winstuitkering in de Wibz (zie verder antwoord7.
Is bekend of de cijfers over gemeenten in Brabant uit het artikel van Follow the Money vergelijkbaar zijn met andere regio’s? Zo nee, waarom is dit niet bekend bij het ministerie? Zo ja, is er een inschatting te maken van de gemiddelde winsten en verliezen per type zorgaanbieder?
Het is niet bekend of de cijfers over de gemeenten in Brabant vergelijkbaar zijn met andere regio’s. Er is geen overzicht van tekorten of overschotten per gemeente. Het budget voor jeugdhulp is onderdeel van de algemene uitkering van het gemeentefonds en valt daarmee onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten. Gemeenten stellen hun eigen begroting op, rekening houdend met hun lokale situatie. Zij hoeven geen rekening te houden met de oorspronkelijke budgetten die voor een bepaalde taak zijn overgeheveld naar de algemene uitkering. Uiteraard geldt voor gemeenten wel de jeugdhulpplicht, evenals andere verplichtingen die uit de Jeugdwet voortvloeien.
Als gevolg van de beleids- en bestedingsvrijheid is niet te zeggen welke gemeenten een tekort hebben.
Met de eerder genoemde brief over de stand van zaken (A)Wtza en Wibz is het onderzoek «Normering winstuitkering zorg» meegestuurd. Hierin staat een overzicht van jeugdhulpaanbieders en winstpercentages. Dit is niet uitgesplitst naar type zorgaanbieder. Het onlangs verschenen onderzoek van Jeugdzorg Nederland heeft dit wel gedaan8.
Hoe verklaart u het dat de personeelskosten van veel van deze bedrijven laag zijn? Vindt u dat wenselijk gezien het landelijke beeld dat de uitstroom van medewerkers uit de jeugdzorg hoog is en de instroom van nieuwe medewerkers is gedaald? Is er een relatie tussen lage personeelskosten en het aantal tijdelijke contracten van jeugdzorgmedewerkers?
Het artikel geeft aan dat bijna een kwart van de onderzochte bedrijven en stichtingen minder dan 65 procent personeelskosten heeft. Hierbij is gekeken naar de omvang van de personeelskosten ten opzichte van de omzet en hieruit wordt door de schrijvers van het artikel geconcludeerd dat de personeelskosten verhoudingsgewijs laag zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat er door de onderneming lage salarissen aan jeugdzorg professionals worden betaald. Professionals verdienen dat ze een passend loon krijgen voor hun belangrijke werk. Sinds 2010 zijn de cao-lonen in de jeugdzorg in totaal 15,5% gestegen.
Het is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om goede zorg te leveren en voldoende personeel hiervoor in te zetten. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de hoogte van de personeelskosten die een werkgever heeft. Er is voor zover bekend geen relatie tussen lage personeelskosten en aantal tijdelijke contracten van jeugdzorgmedewerkers.
Hoe kan het dat van veel bedrijven geen openbare salarisgegevens te vinden zijn? Bent u het ermee eens dat transparantie over gemeenschapsgeld een groot goed is? Mogen jeugdzorgorganisaties deze bedragen verborgen houden? Zo ja, bent u bereid dit te veranderen?
Sinds de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT in 2017 is de algemene digitale meldplicht afgeschaft. Om die reden is er op dit moment dan ook geen overzicht beschikbaar van alle bezoldigingen bij jeugdzorgaanbieders. Wel geldt dat WNT-instellingen met ingang van 1 januari 2018 verplicht zijn om de WNT-verantwoording algemeen toegankelijk op internet openbaar te maken voor een periode van tenminste zeven jaar. De gegevens moeten vrij toegankelijk en eenvoudig te vinden zijn.
Hoe kan het dat bij het opstarten van een nieuw zorgbedrijf per persoon 111.000 euro als startsalaris in rekening wordt gebracht? Deelt u de mening dat dit bedrag erg hoog is aangezien het hier over publiek betaalde diensten gaat?
Het kabinet streeft naar maatschappelijke verantwoorde bezoldiging en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de algemene bezoldigingsnorm van de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende bezoldiging is. Voor de zorgsector gelden op basis van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp naast de algemene norm ook nog verlaagde sectorale normen. De maximale bezoldiging van klasse I van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp bedraagt in 2020 € 111.000. Een bezoldiging van € 111.000 is conform de maximale bezoldiging van klasse I.
Wat vindt u van de zorgen zoals geuit door bestuurskundige Menno Fenger die stelt dat veel zorgbedrijven meerdere bv’s hebben, met soms complexe bedrijfsstructuren en het er hierdoor op lijkt dat «.aanbieders via deze structuren informatie in de jaarrekening kunnen maskeren?»
Hoewel het onwenselijk zou zijn om complexe bedrijfsstructuren op te tuigen die er louter op gericht zijn informatie te maskeren, kunnen er valide bedrijfseconomische redenen ten grondslag liggen aan het hebben van meerdere bv’s, zoals risicospreiding. Ook ontslaat het de zorginstellingen niet van de regels rondom transparante financiële bedrijfsvoering en jaarverantwoording, die met de herziening van de Jeugdwet voor jeugdzorginstellingen waar mogelijk gelijk worden gesteld aan die van de andere zorgsectoren vallend onder de Wtza. Daarnaast hebben gemeenten ook de taak om te onderzoeken met welke zorgaanbieders zij zaken doen en vragen te stellen over onverklaarbare posten op de jaarrekening indien daar aanleiding toe is.
Deelt u de mening dat gemeenteraden hun controlerende taak goed moeten kunnen uitvoeren en daartoe meer transparantie nodig is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat zij beter kunnen controleren of het zorggeld goed terecht komt?
Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel strak kunnen sturen aan de voorkant in de vorm van contractering en aanbesteding als aan de achterkant door middel van toezicht. Gemeenten moeten zorgen dat zij goed gebruik maken van hun instrumentarium. Gemeenteraden moeten dus controleren of aan de mede door hen gestelde randvoorwaarden in de contracten en aanbesteding is voldaan.
Bent u bereid om bindende afspraken te maken met de sector over de bedrijfsstructuren en de verantwoording die plaatsvindt over de verschillende geldstromen met het doel meer transparantie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het stringent voorschrijven van bepaalde bedrijfsstructuren in de zorg is een zware beperking van de ondernemingsrechtelijke zelforganisatie die niet past bij ons stelsel, waarbij het bovendien onduidelijk is welk probleem dat op zou lossen. Het is mijns inziens zinvoller om in te zetten op meer transparantie en eisen aan de governance bij een zorginstelling en regels op te stellen met betrekking tot dividenduitkering en een tegenstrijdigbelangregeling. Dit wordt beide gedaan in respectievelijk het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen en de Wibz.
Bent u bereid om aanbieders van zowel Wmo, pgb-bedrijven en daaraan gelieerde stichtingen en eenmanszaken te verplichten om hun jaarcijfers te publiceren en minimale eisen te verbinden aan deze publicatie in het kader van transparantie? Zo nee, waarom niet?
Aan de jaarcijfers zijn minimale eisen verbonden op grond van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) of aanvullende sectorspecifieke regelgeving. De verplichting tot het publiceren van jaarcijfers is reeds aanwezig. Voor Wmo-aanbieders geldt dat openbaarmaking van de jaarcijfers gebeurt volgens de vigerende regels in het BW. Bij Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders is de verplichting om een jaarverantwoording als bedoeld in artikel 40b Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) openbaar te maken, uitgebreid naar in beginsel alle zorgaanbieders in de zin van de Wmg, tenzij bepaalde categorieën van zorgaanbieders zijn uitgezonderd. Er is geen voornemen om pgb-bedrijven of eenmanszaken toe te voegen aan de lijst van uitzonderingen. Aanbieders die jeugdhulp verlenen volgens de Jeugdwet, zijn ook nu wettelijk verplicht zich hun jaarcijfers te verantwoorden, tenzij sprake is van een solistisch werkende jeugdhulpverlener (hulpverlener zonder personeel). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in financiering via zorg in natura of pgb, noch wordt hierbij onderscheid gemaakt naar rechtsvorm van de betreffende aanbieder. In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» worden transparantievereisten wettelijk verankerd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de AWtza.
Is er een beeld van managementvergoedingen die via gelieerde holdings worden verstrekt en daardoor niet transparant zijn? Bent u bereid om hier regels aan te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat er managementvergoedingen aan gelieerde holdings worden verstrekt, maakt niet automatisch dat zij daardoor niet transparant zijn. Het toezicht op deze zorginstellingen is belegd bij de gemeenten. Wanneer een gemeente constateert dat er hoge managementvergoedingen worden uitgekeerd aan een aan de zorginstelling gelieerde bv, kan zij hierover kritische vragen stellen aan de zorgaanbieder en besluiten geen contract aan te gaan met deze aanbieder. Ook kan er bij onrechtmatigheden geld worden teruggevorderd, wat getuige het artikel ook gebeurt.
Vindt u het wenselijk dat 32 bestuurders van de 121 onderzochte instellingen meer verdienen dan het maximale toegestane bedrag uit de Wet Normering Topinkomens (WNT) en dat dit is toegestaan vanwege overgangsregelingen? Hoeveel bestuurders zitten landelijk boven de WNT-norm? Is daar een overzicht van?
Binnen de kaders van de WNT is het in principe niet toegestaan een bezoldiging boven het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum af te spreken. Wanneer het overgangsrecht van de WNT van toepassing is op een individuele topfunctionaris is een hogere bezoldiging toegestaan. Vanwege de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht is bij inwerkingtreding van de WNT overgangsrecht afgesproken. Dat overgangsrecht moeten we respecteren, ook al zou ik liever zien dat alle bezoldigingen nu al onder het bezoldigingsmaximum liggen.
Sinds de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT in 2017 is de jaarlijkse WNT-jaarrapportage beperkt tot de daadwerkelijke overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen en is de algemene digitale meldplicht afgeschaft. Om die reden is er op dit moment dan ook geen overzicht beschikbaar van alle topfunctionarissen die een beroep doen op het overgangsrecht of van alle bezoldigingen bij jeugdzorgaanbieders.
Heeft u een overzicht van de salarissen van bestuurders en managers per jeugdzorgaanbieder? Zo ja, wilt u een overzicht delen van de salarissen per type zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid om wettelijk een maximum percentage in te stellen van winsten die jeugdzorgaanbieders mogen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 3 genoemd wordt in de Wibz de mogelijkheid geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkeringen. In het onderzoek «Normering winstuitkering zorg»9 is een verkenning gedaan naar de mogelijkheden.
Is het een optie om winstuitkeringen in de jeugdzorg te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inspanningen van het ministerie om in Europees verband de aanbestedingsrichtlijn aan te passen? Welke vorderingen zijn er sinds uw Kamerbrief van 19 maart 2019 op dit vlak?3
Ook de afgelopen periode heeft het kabinet op veel verschillende vlakken acties ondernomen om de Europese Commissie te bewegen over te gaan tot evaluatie en aanpassing van de Aanbestedingsrichtlijn. Zo is er onder meer een werkbezoek afgelegd door de Europese Commissie aan Nederland om de problematiek door te spreken en heeft Minister De Jonge een bezoek afgelegd aan het Europees parlement om de problematiek door te spreken met verschillende fracties in het Europees parlement. Over de nadere stand van zaken zal Minister De Jonge voor de kerst een brief aan uw Kamer sturen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Jeugd op 23 november aanstaande?
Ja.
De waarschuwing dat de gemuteerde varianten van het coronavirus die rondgaan in de nertsenfokkerij, ongevoelig zijn voor de ontwikkelde vaccins |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u gezien dat het Deense Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Statens Serum Institut, waarschuwt dat de gemuteerde varianten van het coronavirus, die zijn ontstaan door de uitbraken in de nertsenfokkerij, ongevoelig zijn voor de coronavaccins die nu worden ontwikkeld?1
Ja, dat heb ik gezien.
Erkent u dat dit betekent dat ook nadat er kan worden gevaccineerd tegen COVID-19, mensen nog altijd het gevaar lopen besmet te raken met een gemuteerde «nertsenvariant» van het virus en dat zij daardoor nog altijd heel ziek kunnen worden of erger?
Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. Ook in NL hebben we mutaties van Sars-CoV-2 aangetroffen. Het OMT-Z geeft aan dat de specifieke «variant 5» uit Denemarken in Nederland niet is aangetroffen.
De Deense gezondheidsautoriteiten geven aan dat het theoretisch mogelijk is dat «het vaccin» niet zal werken tegen de «type 5»-variant. Dat men overgaat tot ruimen van nertsen geschiedt uit voorzorg omdat men wil voorkomen dat deze of een andere variant in de toekomst mogelijk problemen veroorzaakt. De WHO expert groep is niet overtuigd dat deze variant zorgt voor verminderde werkzaamheid van een vaccin, om hier een definitieve uitspraak over te kunnen doen zouden aanvullende studies gedaan moeten worden.
Op 6 november is de WHO expertgroep bijeenkomen over de situatie in Denemarken. Ook de ECDC werkt een risico analyse uit. Het RIVM houdt zich op de hoogte van de uitkomsten van de WHO expertgroep.
Erkent u dat dit zou betekenen dat de vaccins niet zullen werken en we ook na de komst van de vaccins niet terug kunnen naar normaal, zolang de nertsenfokkerij in andere landen niet wordt stilgelegd?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 geven de Deense gezondheidsautoriteiten aan dat het theoretisch mogelijk is dat «het vaccin» niet zal werken tegen de «type 5»-variant. De WHO expert groep is niet overtuigd dat deze variant zorgt voor verminderde werkzaamheid van een vaccin, om hier een definitieve uitspraak over te kunnen doen zouden aanvullende studies gedaan moeten worden.
Erkent u dat dit betekent dat de nertsenfokkerij een nog veel groter gevaar oplevert voor de volksgezondheid dan u tot nu toe beweerde?
De volksgezondheid staat bij ons altijd voorop. Daarom zijn in Nederland besmette bedrijven geruimd. Daarmee couperen we de replicatie en het ontstaan van nieuwe mutanten van het virus in nertsen. Daarnaast zijn er allerlei voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op verspreiding te verkleinen, zoals een vervoersverbod voor nertsen en mest, en hygiënemaatregelen op bedrijven. Toen bleek dat de besmettingen, ondanks al deze maatregelen, toch bleven doorgaan is, op advies van het OMT-Z, eind augustus besloten dat op korte termijn de nertsenfokkerij moet worden beëindigd. Hiermee bereiken we in Nederland het doel van onze aanpak: het voorkomen dat er reservoirvorming ontstaat in de nertsenpopulatie op de bedrijven en wenden daarmee mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid af.
De situatie in Nederland en Denemarken verschilt op veel punten. In Denemarken is de gemuteerde variant ook aangetroffen in de algemene bevolking (buiten de fokkerij). In Nederland zijn daar op dit moment geen aanwijzingen voor. In Denemarken zijn er momenteel veel uitbraken bij nertsenbedrijven. Wekelijks worden alle bedrijven in Nederland gescreend, dat gebeurt in Denemarken niet. Nederlandse bedrijven die niet zijn besmet zijn nu begonnen met het doden van de dieren op hun bedrijf ten behoeve van het pelzen. Dit gebeurt onder strenge voorwaarden. Daarmee is naar verwachting begin december het overgrote deel van de nertsenpopulatie in Nederland weg.
Het wetgevingstraject voor de stoppersregeling loopt als gepland. Het streven is om de wet volgende week aan de Tweede Kamer te sturen.
Is uw ministerie hier ook al voor gewaarschuwd? Zo ja, wanneer en wat heeft u met deze waarschuwing gedaan? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Inmiddels hebben Deense experts relevante informatie gedeeld in een expertnetwerk van het ECDC, echter deze is nog niet compleet. Experts, onder andere van het RIVM en Erasmus Medisch Centrum (EMC), het Nederlandse referentielaboratorium voor opkomende ziekten, houden de Nederlandse situatie ook scherp in de gaten.
We hebben ook gezorgd voor dagelijks informatievoorziening via de landbouwraad in Denemarken en wij hebben contact gehad met de Deense ambassadeur in Nederland. In dat contact is aangegeven dat data ontbreken om een definitieve uitspraak te doen over de vraag of de gevonden variant zorgt voor een verminderde werkzaamheid van het vaccin. Daarom is het belangrijk dat alle informatie zo snel mogelijk in het publieke domein komt.
Heeft u gezien dat in Denemarken inmiddels minstens 150 medewerkers van nertsenfokkerijen zijn besmet met deze «nertsenvarianten» van het virus?
De nieuwe, unieke mutatie in de SARS-CoV2-varianten is gevonden in tests van 5 nertsenfokkerijen. Er zijn in Denemarken 214 personen besmet door nertsen, daarvan zijn er 12 individuen in de omliggende gebieden met de cluster 5 variant besmet.
Heeft u gezien dat deze varianten van het virus in Denemarken niet alleen voorkomen bij de nertsenfokkers, hun gezinnen en medewerkers, maar ook worden teruggevonden bij andere inwoners van het gebied?
Ja, dat heb ik vernomen.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederland tot nu toe vijf virusvarianten zijn ontstaan doordat het virus van mens op nerts, van nerts op nerts en van nerts op mens is overgesprongen?
In Nederland zijn er vijf clusters van nauw gerelateerde sequenties gevonden bij virussen geïsoleerd uit nertsen. Deze clusters zijn niet aangetroffen in de algemene bevolking, hetgeen in Denemarken wel het geval is.
Kunt u bevestigen dat in Nederland bij de eerste zestien onderzochte bedrijven tweederde van de onderzochte medewerkers, 66 mensen, besmet bleken te zijn met deze virusvarianten? Is dit ook onderzocht bij de 48 bedrijven waar het virus sindsdien is opgedoken?
Het is in de eerste plaats belangrijk om te melden dat dit gaat om 97 onderzochte mensen. Er zijn meer medewerkers/familieleden op deze bedrijven, niet iedereen is getest. Op sommige bedrijven zijn alleen de mensen getest die klachten hadden, hierdoor vind je een hoger aandeel positieven. Daarnaast is het zo dat de genetische stamboom van de virussen uit het aangehaalde onderzoek dicht bij elkaar liggen. Het is echter onbekend of sprake is van nerts-mens besmetting of nerts-mens-mens. De besmettingsroute van de mensen die ziek zijn geweest, is niet meer te achterhalen. Ze lijken wel binnen het bedrijf besmet te zijn geraakt. Deze onderzoeksresultaten laten geen verspreidingen buiten de bedrijven zien. Deze virussen worden niet in de postcodegebieden buiten de bedrijven aangetroffen.
Wat bovendien van belang is, is dat ook in het onderzoek op besmette nertsenbedrijven is vastgesteld dat het virus niet via de lucht wordt verspreid. Het risico voor omwonenden is verwaarloosbaar. Het RIVM heeft deze bevindingen uit dit onderzoek meegenomen in de OMT-Z adviezen.
Erkent u dat het erg aannemelijk is dat deze mensen het virus weer hebben doorgegeven aan anderen, gezien de mate waarin het virus zich verspreidt?
Het is niet onmogelijk dat het virus verspreid naar andere mensen, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen voor gevonden.
Kunt u uitsluiten dat ook in Nederland de nertsenvarianten van het coronavirus verder zijn verspreid onder de bevolking? Zo ja, hoe is dit onderzocht en wat waren hierbij de bevindingen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de virusstammen uit nertsen circuleren in de humane populatie. De drijvende kracht achter de huidige epidemie bij mensen is mens-mens verspreiding. Het OMT-Z concludeerde in augustus dat de kans op infectie vanuit nertsen voor mensen woonachtig buiten de nertsenbedrijven momenteel verwaarloosbaar is ten opzichte van de kans op infectie van mens-op-mens in de bevolking.
Daarnaast zijn alle op nertsenbedrijven besmette personen gesommeerd in isolatie te gaan en hun contacten in quarantaine om verdere verspreiding van Covid-19 te reduceren. We ruimen in Nederland alle besmette nertsenbedrijven en couperen dus op deze manier de replicatie van virus in nertsen en daarmee de kans op veranderingen en besmettingen van mensen.
Deelt u de mening dat op deze manier de dreiging van de verspreiding van de nertsenvariant van het coronavirus blijft voortduren, ook nadat in Nederland alle laatste nertsen zijn vergast?
Het is mogelijk dat de nertsenvariant zich in Denemarken blijft verspreiden. In Nederland is geen spreiding van een nertsenvariant in mensen aangetroffen. In het kader van de volksgezondheid is het goed dat de Deense overheid hier daadkrachtig optreedt. Dit toont wel aan dat het belangrijk is om hier internationaal aandacht aan te besteden en te blijven besteden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Gaat u met deze kennis, als Minister van volksgezondheid van het allereerste land ter wereld dat te maken kreeg met een uitbraak van COVID-19 in de veehouderij, zich in Europa inzetten voor het stilleggen van de nertsenfokkerij? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen weken heeft Nederland zowel bij de Europese Commissie als bij het Duitse voorzitterschap aandacht gevraagd voor de nertsenproblematiek in relatie tot volksgezondheid en gevraagd dit te agenderen voor de EU Gezondheidsraad of de Health Security Committee. Dit is nu extra urgent vanwege de situatie in Denemarken. Hier werd positief op gereageerd. Daarnaast staat het onderwerp op de agenda van de Chief Veterinary Officers en heeft Denemarken het geagendeerd voor de Landbouw- en Visserij Raad van 16 november as.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen van het coronavirus?
Ik heb me ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Wildgroei aan ‘beunhaas-behandelaars’ bij populaire traumatherapie EMDR' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat alternatieve therapeuten en coaches zonder de juiste papieren massaal de traumatherapie EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) geven?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat iedereen zich nu EMDR-therapeut kan noemen? Vindt u dat wenselijk?
Ja dat klopt. De uitoefening van de individuele gezondheidszorg is in principe vrij voor iedereen. Dat is het uitgangspunt van de Wet BIG. Het past niet binnen de Wet BIG om individuele behandelmethoden te reguleren.
De Wet BIG is een kwaliteitswet ter bescherming van patiënten. De Wet BIG heeft een tweeledige doelstelling: het bewaken en het bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening én het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren.
Bij het uitgangspunt van de wet geldt dat beroepen niet worden opgenomen in de Wet BIG tenzij wettelijke regulering noodzakelijk is om patiënten adequaat te beschermen (bijvoorbeeld i.v.m. het verrichten van voorbehouden handelingen). Dit zogenaamde «nee, tenzij» principe sluit ook aan bij de Europese normen van het vrije verkeer van personen en de normen van de ministers van EZK en SZW voor een open en flexibele (arbeids-)markt, die verdere professionalisering in de zorg kunnen bevorderen.
Dat wil niet zeggen dat de kwaliteit van zorg door niet gereguleerde beroepen niet geborgd is. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht zorgaanbieders (ook solistisch werkende zorgverleners) om «goede zorg» te bieden. Dat is zorg die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is en waarbij zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit professionele standaarden, zoals de kwaliteitsstandaarden. De zorgaanbieder moet de zorg zodanig organiseren dat het redelijkerwijs leidt tot het verlenen van goede zorg. Dit impliceert onder meer dat de zorgaanbieder moet beschikken over voldoende personeel, dat goed is opgeleid om de taken adequaat te kunnen uitvoeren, ongeacht of het een gereguleerd beroep betreft of niet. Daarmee is de zorgaanbieder eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg. Voor de alternatieve zorgaanbieder geldt als norm dat hij slechts zorg aan mag bieden die niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
Klopt het dat Nederland per hoofd van de bevolking de meeste EMDR-therapeuten heeft?
Ja dat klopt. In vergelijking tot andere Europese landen zijn er veel Nederlandse EMDR-therapeuten geregistreerd bij EMDR Europe. EMDR Europe is de officiële beroepsvereniging van drieëndertig nationale EMDR-verenigingen. In 2019 had de vereniging 27.519 leden, waarvan ongeveer 1 op de 6 uit Nederland afkomstig. De Vereniging EMDR Nederland (VEN) is één van de nationale EMDR-verenigingen. De VEN had in oktober 2020 5.126 leden.
Klopt het dat psychologische beroepsverenigingen samen aan een online kwaliteitsregister van behandelaars werken, dat uiterlijk in 2030 af moet zijn? Zo ja, waarom gaat dit nog 10 jaar duren?2
Dat klopt deels. Een centraal register waarin de BIG-geregistreerde psychologen een aantekening kunnen krijgen voor het kunnen bieden van methodische, doelgroep- of referentiekader gebonden expertise is onderdeel van een bredere visie van de beroepsverenigingen op de academische beroepen in de psychologische zorg. Partijen hebben zich echter niet tot doel gesteld dit centrale register in 2030 gereed te hebben. Zij zijn nu al aan de slag om te bezien hoe zij dit de komende jaren kunnen realiseren.
Op 27 oktober is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 282, nr. 414) over deze bredere visie van de beroepsverenigingen via het advies «Een vernieuwde structuur voor de academische beroepen in de psychologische zorg» welke op maandag 26 oktober in ontvangst is genomen door Minister van Ark. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 27 oktober zal VWS op ambtelijk niveau met de beroepsverenigingen in gesprek gaan over het opstellen van een impactanalyse en een mogelijk implementatiepad.
Klopt het dat beroepsgroepen bij uw ministerie pleiten voor meer opleidingsplekken tot GZ (Gezondheidszorg)-psycholoog? Zo ja, wat is uw reactie op dat verzoek?
Ja, dat klopt. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van het Kamerlid Hijink (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 554) is sinds 2007 voor enkele medische vervolgopleidingen, waaronder die tot gz-psycholoog, een systeem van landelijke publieke financiering ingevoerd om de beschikbaarheid van zorg te borgen. Om op de opleidingscapaciteit te kunnen sturen, baseert VWS zich bij het beschikbaar stellen van de aantallen subsidiabele opleidingsplaatsen op de (voorkeurs)-ramingen van het Capaciteitsorgaan. VWS houdt daarbij rekening met de beschikbare financiële ruimte voor opleiden.
Om de 3 jaar brengt het Capaciteitsorgaan een ramingsadvies uit voor onder meer de ggz-opleidingen. Het gaat om langdurige meerjarige opleidingen. Het veld hecht voor de opleidingsinfrastructuur aan stabiliteit en rust in de opleidingscapaciteit en in het verlengde daarvan aan een meerjarig geldende raming.
De laatste integrale capaciteitsraming van het Capaciteitsorgaan is van december 2019. Voor de instroom voor 2021 volgt VWS het maximumadvies van deze raming. De volgende raming wordt in 2022 verwacht. Het Capaciteitsorgaan komt evenwel naar verwachting medio november a.s. met een tussentijdse raming op verzoek van de HLA partijen.
In de afgelopen jaren zijn boven het maximumadvies incidenteel extra plekken toegekend, omdat dat de uitdrukkelijke wens van het veld en de Tweede Kamer3 was en er toen geld voor beschikbaar was. De extra plaatsen zijn geen verworven recht en passen niet goed bij de reguliere VWS beleidslijn om de capaciteitsramingen te volgen, mits de budgettaire ruimte dat toelaat.
De extra opleidingsinzet gaat zich in de komende twee jaar uitbetalen: er stromen in totaal naar verwachting ruim 2.000 gz-psychologen uit de opleiding. Dit kan dankzij de inspanningen van diverse veldpartijen. Het effect daarvan zouden we moeten gaan zien.
Voor het bepalen van de instroom in de medische vervolgopleidingen zijn voor VWS de capaciteitsramingen leidend. Ik wacht de tussentijdse raming van medio november af en wil daar niet op vooruitlopen.
Op welke wijze kan een consument achterhalen of een EMDR-therapeut de juiste opleiding heeft gevolgd, aangezien het hier om een niet-beschermde titel gaat?
Voor consumenten staat op de website van de Vereniging EMDR Nederland (VEN) een ledenlijst. Op de lijst staat opgenomen welke opleiding de therapeuten hebben afgerond. Om in aanmerking te komen voor een lidmaatschap bij de VEN moet een therapeut minimaal een door VEN geaccrediteerde basistraining van een door EMDR Europe erkende trainer succesvol afronden. Er worden opleidingseisen gesteld om tot een VEN geaccrediteerde basistraining te worden toegelaten.
Voorts zijn er opleidingen op het gebied van EMDR die door diverse beroepsverenigingen zijn geaccrediteerd, maar die niet aan de door de VEN gestelde eisen voldoen. Deze opleidingen geven geen toegang tot een lidmaatschap van de VEN. Voor iedere zorgverlener die EMDR- therapie toepast, geldt onverkort dat de eisen op basis van de Wkkgz gelden.
Ik juich de samenwerking van beroepsverenigingen en wetenschappelijke verenigingen toe om de aantekeningen van de BIG-geregistreerde psychologen voor methoden, waaronder EMDR- therapie vast te leggen in één openbaar landelijk register. Dit draagt voor cliënten, naasten en verwijzers bij aan het vergroten van de zichtbaarheid welke professionals aanvullend zijn opgeleid voor een methodiek.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat een EMDR trauma-behandeling door een niet-erkende EMDR behandelaar of «traumatherapiebeunhazen» wordt toegepast, omdat dit bijzonder schadelijk en onwenselijk kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Het is van belang dat cliënten erop kunnen vertrouwen dat ze EMDR- therapie krijgen van een goed opgeleide EMDR- therapeut. Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 2 verplicht de Wkkgz zorgaanbieders hun eigen kwaliteit te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Zorgaanbieders kunnen zorginstellingen zijn, maar ook solistisch werkende zorgverleners. De wet waarborgt dat cliënten onder andere kunnen vertrouwen op goede zorg. Zo moeten zorgaanbieders zijn aangesloten bij een erkende geschilleninstantie die bindende uitspraken doet en schadevergoeding kan toekennen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van de Wkkgz.
Incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames |
|
Antje Diertens (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal opnames coronapatiënten blijkt ineens dubbel zo hoog» van 15 oktober jl.?1
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas (inclusief gedetailleerde tijdlijn) aangeven wanneer en door wie het ministerie op de hoogte is gebracht van het feit dat er sprake was van een te lage weergave van de ziekenhuisopnames op het coronadashboard?
Het Coronadashboard wordt continu verbeterd, uitgebreid en verfijnd. Dat heb ik bij de lancering van het dashboard begin juni ook aangegeven. Elke twee weken zijn er nieuwe verbeteringen en uitbreidingen. Het coronadashboard toonde tot 13 oktober de ziekenhuiscijfers van de GGD (Osiris). Deze GGD-cijfers werden ook in de maanden daarvoor gebruikt voor de monitoring van het verloop van de pandemie. Daarnaast monitort Stichting NICE sinds begin maart parallel aan de GGD het aantal IC-opnamen en het aantal ziekenhuisopnamen op de verpleegafdeling. In de eerste maanden rapporteerde Stichting NICE echter lagere aantallen ziekenhuisopnamen dan Osiris. Een belangrijke reden hiervoor was dat toen nog niet alle ziekenhuizen hun gegevens deelden met Stichting NICE.
Vanaf begin juni leken de cijfers van Osiris en NICE ongeveer op hetzelfde niveau te liggen. Gedurende de hele zomer tot aan begin september waren de cijfers uit beide bronnen redelijk vergelijkbaar. In deze periode was het aantal ziekenhuisopnamen ook laag.
Begin september begonnen de aantallen ziekenhuisopnames op te lopen vanwege het oplopend aantal besmettingen. Vanaf dat moment begonnen echter de cijfers van Osiris en NICE uit elkaar te lopen. We zijn dit nader gaan onderzoeken. In eerste instantie leek de oorzaak te zijn dat de GGD te maken had met vertraging in de rapportage. Echter, de belangrijkste reden bleek te zijn dat vanwege het verruimde testbeleid aan de GGD veel minder ziekenhuisopnamen gerapporteerd werden. Dit komt doordat sinds 1 juni een infectie met het coronavirus meestal in de teststraat wordt vastgesteld, dus meestal vóór een ziekenhuisopname.
Ik zal dit nader uitleggen: tijdens de eerste golf werd er weinig getest. Een besmetting werd toen meestal in het ziekenhuis bevestigd en daar is deze dan meldingsplichting. Door de verruiming van het testbeleid worden sindsdien de meeste infecties al vóór ziekenhuisopname vastgesteld en dus aan de GGD gemeld vóór ziekenhuisopname. Dat betekent dat de GGD dus minder ziekenhuisopnames ontvangen, omdat veel besmettingen al in de GGD-teststraat worden vastgesteld. De ziekenhuizen hebben weliswaar zicht op welke patiënten besmet zijn en geven dat ook door aan NICE, maar dus lang niet meer in alle gevallen aan de GGD. Bij de toename in besmettingen en het verruimde testbeleid werd het verschil tussen NICE en Osiris daarom ook groter.
Zodra we hier achter kwamen, hebben we alles in het werk gesteld om op het dashboard zo snel mogelijk over te kunnen stappen van de Osiris-gegevens naar NICE. Sinds 13 oktober toont het dashboard op landelijk niveau daarom de NICE-ziekenhuiscijfers en niet meer die van Osiris. Die overstap vergde enige tijd, omdat de systemen hierop ingericht moesten worden. De overstap naar NICE op regionaal niveau was op dat moment nog niet mogelijk vanwege juridische goedkeuring. Dat proces is inmiddels bijna afgerond en we verwachten binnenkort ook de regionale ziekenhuiscijfers te kunnen tonen. Zoals op het coronadashboard vermeld, zijn de regionale GGD-ziekenhuiscijfers tijdelijk uitgezet, omdat deze gegevens niet meer volledig waren en niet meer bijdroegen aan goede informatievoorziening. Dit zal van korte duur zijn, totdat de regionale NICE-ziekenhuiscijfers beschikbaar zijn.
Heeft u toen u hoorde dat er sprake was van een te lage weergave van ziekenhuisopnames in het dashboard meteen de Kamer geïnformeerd? Zo ja, wanneer was dat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 zagen we begin september dat er verschillen tussen beide databronnen waren in aantallen cijfers. Daaropvolgend zijn we eerst gaan uitzoeken waar het verschil vandaan kwam. Deze verschillen heb ik in het antwoord op vraag 2 benoemd. Vervolgens hebben we alles in het werk gesteld om op het coronadashboard zo snel mogelijk over te stappen op de cijfers van NICE. Deze overstap is op 13 oktober gerealiseerd. Dit heb ik ook gecommuniceerd via:
de voortgangsbrief aan uw Kamer op 13 oktober jl.;
de cijferverantwoording op het dashboard per 13 oktober;
de tweet van woensdagochtend 14 oktober.
de expert-meeting met tegensprekers van 8 oktober;
Het RIVM is voor haar modellering begin oktober overgestapt op de NICE-cijfers. Dit hebben zij tevens gecommuniceerd in hun wekelijkse update: https://www.rivm.nl/nieuws/stijging-zet-door
Wat was de datum dat de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag werd overschreden en wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze overschrijding?
Op 30 september is de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag (uitgaande van een 3-daags gemiddelde per dag) overschreden conform de ziekenhuisgegevens van de GGD, die toen nog op het dashboard werden getoond.
Met terugwerkende kracht laten de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE een overschrijding zien op op 17 september (uitgaande van een 3-daagsgemiddelde per dag). Op 17 en 18 september hebben wij niet het signaal ontvangen dat dit het geval was. De gegevens van Stichting NICE zijn namelijk nooit direct compleet en worden altijd met terugwerkende kracht verder aangevuld. Wel zagen we natuurlijk dat de ziekenhuisopnamen aan het oplopen waren en dat de verschillen tussen NICE en Osiris groter werden. Daarom zijn we, zoals aangegeven onder vraag 2, begin oktober ook overgestapt op NICE.
Was de overschrijding van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames voor of na de persconferentie van 18 september jl. waarin de Minister-President aangaf dat het aantal ziekenhuisopnames nog relatief meeviel?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt u naast het zelf raadplegen van het coronadashboard ook apart geïnformeerd over de status van het aantal ziekenhuisopnames? Zo ja, kunt u voor de periode van 1 september tot 15 oktober jl. een tijdlijn maken met wanneer u hierover apart bent geïnformeerd?
Ja, ik word dagelijks geïnformeerd over de cijfers, zodra deze beschikbaar zijn. Onderdeel daarvan zijn bedbezetting en ziekenhuisinstroom.
Kunt u in één grafiek het aantal ziekenhuisopnames per dag weergeven zoals deze gepubliceerd zijn op de website van de Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE), het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) en het coronadashboard in de periode van 1 juli tot en met 15 oktober?2 3
Het is niet mogelijk om de gegevens van NICE, LCPS en Osiris in één grafiek weer te geven. Het LCPS toont namelijk het totaal aantal bedden dat bezet is en niet het aantal ziekenhuisopnames per dag. (Dat doen ze pas sinds 14 oktober).2 3
Het kan wel in 2 grafieken, die ik hieronder heb weergegeven. In Figuur 1 wordt de instroom (aantal nieuwe ziekenhuisopnames op de verpleegafdeling) van Osiris en Stichting NICE weergegeven. Deze figuur laat zien dat de gegevens van Osiris en NICE in de loop van september steeds verder uit elkaar gingen lopen.
Figuur 2 toont het totaal aantal mensen op de verpleegafdeling (bedbezetting) door NICE en LCPS. Daarbij is van belang op te merken dat er een aantal verschillen tussen deze weergegeven data kan bestaan. Beide bronnen hanteren niet hetzelfde moment op de dag voor uitvraag van gegevens. Als patiënten inmiddels COVID-vrij zijn, wordt daar in de verschillende registraties bij deze dataleveranciers anders mee omgegaan. In de data van stichting NICE blijft dat een COVID-patiënt, terwijl dit in LCPS niet meer het geval is, omdat deze patiënt geen COVID-bed meer nodig heeft. Ook leveren enkele ziekenhuizen nog niet aan stichting NICE gegevens, omdat ze niet dubbel willen registreren. De automatische extractie uit het elektronisch patiëntendossier vergt bovendien een handmatige controle waar niet overal prioriteit aan wordt gegeven, omdat dit als een dubbelregistratie ervaren wordt. Hierdoor lopen status updates en ontslagdata soms achter.
Figuur 1: Met terugwerkende kracht totaal aantal ziekenhuisopnamen op verpleegafdelingen tot 15 oktober op basis van Osiris en Stichting NICE
Figuur 2: Definitieve aantallen bedden bezet op verpleegafdelingen tot 15 oktober 2020
Heeft u in de periode van 1 september tot 15 oktober jl. overleggen gevoerd met partijen over het aantal ziekenhuisopnames? Zo ja, kunt u de verslagen van deze overleggen de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
De Minister van Medische Zorg en Sport heeft in de periode 1 september tot 15 oktober jl. geregeld overleggen gehad met de NVZ, NFU, FMS, V&VN, LNAZ, LHV, IGJ en NZa. Met deze zorgpartijen spreekt Minister van Ark over de ontwikkelingen in de ziekenhuizen en de voor- en nazorgketen, waarbij elk overleg wordt begonnen met het beeld in de ziekenhuizen. Op basis van LCPS data wordt besproken hoeveel patiënten er de afgelopen week zijn opgenomen op de kliniek
en op de IC, wat de delta is en hoeveel patiënten er zijn verplaatst tussen de ziekenhuizen. De schriftelijke verslagen van deze overleggen worden ter informatie rondgestuurd aan de deelnemers, voor eigen gebruik, en worden niet formeel vastgesteld. Derhalve stuur ik deze verslagen niet aan de Kamer.
Daarnaast zijn er op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met Stichting NICE, LCPS en RIVM over het overstappen van de GGD-ziekenhuiscijfers naar de cijfers van Stichting NICE en LCPS. Hier zijn geen verslagen van gemaakt. Alleen van het laatste concluderende overleg is er wel een verslag. Het verslag hiervan is bijgevoegd bij deze beantwoording.
In welk Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) is er voor het eerst gesproken over de dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames? Kunt u het verslag van dat BOA aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Er worden geen notulen gemaakt van het BAO. Tijdens het overleg worden de bevindingen door de voorzitter en als standpunt of advies van het BAO geconcludeerd. Dit wordt vervolgende vastgelegd in een korte tekstpassage als reactie op het OMT advies en zo opgenomen in de stand van zaken brief die uw kamer ontvangt. Er zijn geen (gespreks)verslagen van het BAO openbaar, en het is daarmee niet mogelijk aan te geven wanneer het BAO voor het eerst sprak over dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames.
In het BAO-advies van 18 september wordt niet gesproken van een dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde, maar wel over de zorgen over de oplopende cijfers.
BAO 18 sep: BAO-advies
Kunt u alle adviezen en verslagen van de overleggen van het BAO in de periode van 1 september en 15 oktober delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 9, geeft het BAO wel een advies m.b.t. de OMT-adviezen. Deze zijn in de COVID stand van zaken brieven aan uw Kamer gestuurd. Ook zijn BAO-adviezen in enkele kamerbrieven over uitleg van de landelijke maatregelen opgenomen.
Voor de volledigheid en transparantie voeg ik de adviezen bij deze beantwoording bij.
Zijn er in het overleg van het Outbreak Managementteam (OMT) van 14 september jl. zorgen geuit over het stijgend aantal ziekenhuisopnames? Zo nee, wanneer werden deze zorgen voor het eerst geuit?
In het OMT-advies van 14 september staat het volgende vermeld over de ziekenhuisbedden: «Hoewel het aantal nieuwe meldingen toeneemt zien we nog geen sterke stijging in het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens.»
In het OMT-advies van 28 september wordt aangegeven dat de epidemische situatie in heel Nederland zorgelijk is, dat het aantal besmettingen snel oploopt en de druk op zorg en ziekenhuizen toeneemt.
Kunt u de verslagen van de OMT-overleggen op 14 en 28 september jl. de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Alle OMT-adviezen worden aan uw Kamer gestuurd met een brief. Deze adviezen heeft uw kamer daarom al ontvangen. Net als alle andere OMT-adviezen van de afgelopen maanden. De weerslag van de OMT-besprekingen is terug te lezen in de adviezen. OMT-verslagen heb ik niet beschikbaar en zijn niet openbaar. Het OMT is een gemengd samengestelde adviescommissie van RIVM-deskundigen en experts die ad hoc en zonder last of ruggenspraak worden uitgenodigd. Voor een goed werkend OMT is het noodzakelijk dat de deskundigen vrijelijk vanuit inhoudelijk perspectief kunnen discussiëren. Wanneer de bereidheid tot deelname aan het OMT afneemt (wat een reëel risico is als de notulen in strijd met de toegezegde vertrouwelijkheid openbaar zouden worden gemaakt), komt het hele systeem van uitbraak- en epidemiebestrijding op losse schroeven te staan. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en veiligheid van burgers bij deze of volgende infectieziektecrises. De garantie van vertrouwelijkheid van de beraadslagingen en notulen weegt dan ook vanuit dat perspectief zwaar. Dit is in lijn met artikel 68 Grondwet. Op 15 juni 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State ongevraagd advies uitgebracht over de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarin is ook ingegaan op de betekenis van artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u in dit verband naar de reactie van het kabinet in het Nader rapport van 29 september 2020 over dit advies.
Wordt het openbare coronadashboard door u gebruikt als bron voor de afweging of extra maatregelen ten behoeve van het indammen van het coronavirus nodig zijn?4 Zo ja, welke consequenties zijn er aan verbonden indien informatie op dit dashboard incorrect is? Zo nee, kunt u een lijst met bronnen geven die u wel gebruikt en kunt u per bron aangeven of deze openbaar is?
Via het coronadashboard kan het kabinet in de gaten houden hoe het coronavirus zich ontwikkelt en ingrijpen om het virus in te dammen als dat nodig is. Op basis van het dashboard ontvang ik dagelijks een uitgebreid beeld met extra toelichting op de cijfers. Of er ingegrepen moet worden, en waar ingegrepen moet worden, is echter nooit een automatisme op basis van één of enkele getallen. Dat zal altijd een analyse van de cijfers vragen en een bestuurlijke weging. Het gaat om trends, en minder om de dagcijfers. De signaalwaarden spelen daarin een belangrijke rol, als functie van alarmbel. Op basis van deze alarmbellen vindt er een inschalingsoverleg plaats met veiligheidsregio’s, GGD en RIVM. De cijfers worden in samenhang met elkaar, de overige monitoringsgegevens en de plaatselijke situatie bekeken en geduid door het RIVM en de GGD, die zicht heeft op o.a. het bron- en contact onderzoek. Ook is van belang in hoeverre de adviezen van het RIVM goed opgevolgd worden en de regels worden nageleefd. Het gaat dus altijd om een totaalbeeld. Bij oplopende cijfers wordt de routekaart als leidraad gevolgd, met bijbehorende maatregelen. Bij langdurig dalende cijfers vindt maatwerk plaats op de weg terug naar risiconiveau waakzaam. Het coronadashboard wordt continu verbeterd en verfijnd. Dat heb ik bij de start begin juni ook gemeld. Elke twee weken zijn er nieuwe verbeteringen en uitbreidingen.
Kunt u een uitputtende lijst geven van de bronnen van de andere cijfers in het openbare dashboard en kunt u garanderen dat deze cijfers accuraat zijn en te allen tijde accuraat zijn geweest sinds het dashboard online is?
Het dashboard toont de bronvermelding per onderwerp, inclusief de link naar het exacte bronbestand indien openbaar. Dit is opgenomen onder de cijferverantwoording op: https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/verantwoording.
Op dit moment worden de volgende bronnen in het dashboard weergegeven:
RIVM: wordt grotendeels openbaar aangeleverd, waar dit nog niet zo is wordt hier samen met het RIVM eraan gewerkt het openbaar beschikbaar te maken op https://data.rivm.nl/
NICE: wordt openbaar aangeleverd.
LCPS: wordt openbaar aangeleverd.
Nivel: wordt niet openbaar aangeleverd.
Het dashboard is een visualisatie- en communicatie-instrument dat de data van andere partijen (RIVM, NICE, LCPS etc) inleest. Uiteraard is het van het grootste belang dat al deze partijen hun kwaliteitsprocessen op orde hebben zodat alle data betrouwbaar zijn. Wanneer er desondanks toch fouten ontdekt worden, wordt dit gecorrigeerd en via het dashboard gecommuniceerd onder de cijferverantwoording. Daarbij wil ik benadrukken dat de GGD-cijfers wel correct zijn. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is er deels sprake van narapportage en ligt er voor een belangrijk deel een andere oorzaak ten grondslag aan het verschil in cijfers, namelijk de verruiming van het testbeleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de VWS-begroting van 2021 beantwoorden?
Nee, deze vragen heb ik helaas niet vóór de begrotingsbehandeling aan uw Kamer kunnen doen toekomen.
Het artikel 'Eerste besmetting met westnijlvirus in Nederland' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat er voor het eerst iemand het westnijlvirus in Nederland heeft opgelopen?1
Ja
Kunt u een inschatting maken van het te verwachten aantal nieuwe gevallen van het westnijlvirus in het «muggenseizoen» volgend jaar?
Daar zijn geen onderbouwde uitspraken over te doen. De ervaring in andere Europese landen leert dat dit jaarlijks heel wisselend is en ook tussen de landen onderling zit er een groot verschil. Dat heeft te maken met lokale factoren die overwintering, herintroductie en overdracht van het virus bepalen zoals vogel- en muggenpopulatie en de weersomstandigheden.
Welke voorbereidingen worden er getroffen om het aantal muggen die mogelijk drager zijn van het westnijlvirus, in te dammen?
Muggen die mogelijk drager zijn van het virus worden vooralsnog niet ingedamd. Het westnijlvirus wordt overgedragen door onder andere de huissteekmug (Culex pipiens), één van de algemeenste soorten steekmuggen in Nederland. Na de eerste vondst van het virus in een vogel gevangen in Utrecht en de melding op 15 oktober jl. van de eerste humane patiënt, zijn onder voorzitterschap van het RIVM humane en veterinaire experts in een responsteam zoönosen bijeen geweest. Momenteel loopt een aantal onderzoeken ten behoeve van een advies voor het muggenseizoen 2021. Eerst zal moeten worden uitgezocht in welke gebieden de verspreiding van het westnijlvirus door muggen heeft plaatsgevonden. Ook zal moeten worden uitgezocht of optreden tegen algemeen voorkomende steekmuggen, gezien hun wijdverspreidheid, kan bijdragen aan verlagen van de transmissiekans. Daarnaast is een belangrijke vraag of zo’n mogelijke ingreep proportioneel is. Zo brengt het gebruik van insecticiden ook risico’s voor mens en milieu met zich mee. Verder zal het nut van persoonlijke beschermingsmaatregelen (horren, klamboe’s, muggenwerende sprays, vermijden van wandelen in schemering) en het lokaal aanbevelen ervan door de overheid als zijnde zinvolle maatregelen beoordeeld moeten worden. Begin december wordt een eerste advies verwacht vanuit het responsteam zoönosen.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerder gestelde vragen en de vervolgvragen over het artikel «Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug»?2
Ja.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de brandbrief waarin de noodklok geluid wordt over de aanpak van de tijgermug? Zo ja, wat is er tot op heden gedaan met het dringende geluid om over te gaan op een hardere aanpak?
Allereerst is het belangrijk aan te geven dat er geen enkele relatie bestaat met het onderwerp van de betreffende brandbrief, omdat de tijgermug als vector (insect of ander dier dat een ziekteverwekker bij zich draagt) geen relevante rol speelt in de transmissie van Westnijlvirus, niet in Nederland, noch in Europa, noch in de Verenigde Staten. In dit verband wordt verwezen naar de brief van 2 juli 2019 (Kamerstuk 2018–2019 32 793, nr. 400) waarin op de Staat van Infectieziekten 2018 wordt geattendeerd. Het verdiepend thema daarvan ging vorig jaar over muggen en de ziekten die deze insecten kunnen overbrengen en onder welke omstandigheden. Deze kennis is belangrijk om te kunnen bepalen of er een risico is voor de Nederlandse volksgezondheid.
Overigens is de tijgermug in Nederland op zeer beperkte schaal aanwezig en op de plekken waar dat zo is, wordt deze in opdracht van het Ministerie van VWS bestreden door de NVWA. Tot nu toe leidde dat tot uitroeiing van startende populaties. De NVWA doet dat wat nodig is om de effecten van ongemerkte introducties ongedaan te maken en slaagt daarin. Om bekende risico’s op introductie via producten te beperken worden afspraken gemaakt met stakeholders en waar nodig maatregelen opgelegd, hetgeen geregeld is op basis van de Wet publieke gezondheid.
Zijn er in de afgelopen drie jaar exotische muggensoorten getraceerd door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, om hoeveel muggen gaat het hier gespecificeerd naar exotisch relevante muggen voor de volksgezondheid? Op welke manier zijn deze bestreden? Welke maatregelen heeft het NVWA opgelegd om verspreiding tegen te gaan?
Ja. Het betreft drie soorten muggen: de gelekoortsmug, de Aziatische tijgermug en de Aziatische bosmug. De vondsten daarvan zijn gepubliceerd op de website van de NVWA en aldaar in te zien. De gelekoortsmug en Aziatische tijgermug zijn effectief bestreden door broedplaatsen te verwijderen en indien dat onmogelijk is zijn de broedplaatsen behandeld met larvedodende middelen. Op enkele risicobedrijven zijn ook volwassen muggen bestreden met insecticiden.
De NVWA heeft aan bedrijven die handelen in risicoproducten maatregelen opgelegd van technisch-hygiënische aard. Daarnaast heeft de NVWA een risicogestuurde monitoringsstrategie en een meldingensysteem. Op basis van die informatiestromen wordt zo vroeg mogelijk ingegrepen bij accidentele introducties.
De derde exotische steekmug, de Aziatische bosmug, geldt als gevestigd in de provincie Flevoland. Deze soort draagt tot nu toe in Europa niet bij aan het risico op muggen-overgedragen ziekten en voegt ook in Nederland weinig toe aan reeds bestaande transmissie-risico’s. De verschillen met de andere twee genoemde soorten zijn wat dat betreft erg groot. De bosmug wordt om die reden niet bestreden in Flevoland.
In 2019 werd één exemplaar van Aedes flavopictus (een mug zonder Nederlandse naam) aangetroffen in Lelystad, die door de NVWA is bestreden. In tegenstelling tot de tijgermug, is van de Aedes flavopictustot nu toe niet vastgesteld dat infectieziekten kunnen worden overgebracht en gezien zijn beperkte verspreidingsgebied (Japan, Korea) lijkt hij minder invasief dan de tijgermug. Zie ook de Kamerbrief van 26 juni 2019 (Kamerstukken 2018–2019 32 793, nr. 397).
Zeer incidenteel worden andere exotische steekmuggen aangetroffen, op de luchthaven Schiphol in vliegtuigen of tussen bagage. Deze muggen hebben zich nog nooit verder verspreid en worden in dit kader daarom niet relevant geacht.
De NVWA houdt ook dat in de gaten en publiceert de resultaten in de wetenschappelijke literatuur (zie onder andere https://www.mdpi.com/1660–4601/17/10/3450/htm).
Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan om muggen te bestrijden? Zo ja, hoe kan het dan toch dat er mensen ziek worden? Zo nee, wat is er volgens u nodig om bestrijding voortvarend in te zetten?
Ja. Zoals al aangegeven bij vraag 5; de bestrijding van exotische muggen houdt geen verband met de overdracht van ziekten door inheemse muggen. Bestrijding van de Aziatische tijgermug en de gelekoortsmug wordt gedaan omdat vestiging van deze soorten zou leiden tot risico op lokale transmissie van virussen die nu in Nederland geen vector hebben, omdat dergelijke muggen hier niet voorkomen. Dit betreft ziekten als dengue en chikungunya, die elders in Europa al tot problemen leidden. De overdracht van het westnijlvirus geschiedt door inheemse muggen die vrijwel overal aanwezig zijn. Zie verder vraag 3.
De berichten 'Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen' en 'Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de berichten «Machteloze agent vaker in gevecht met verwarde mensen» en «Verwarde mensen drijven de agent tot wanhoop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitermate teleurstellend is dat na de inwerkingtreding van de Wet verplichte ggz op 1 januari 2020 het probleem voor de politie alleen maar groter is geworden? Zo nee, waarom niet?
We hechten eraan te benadrukken dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) primair als doel heeft om de rechten van de betrokkene, die vanwege een psychische stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt, te beschermen bij de toepassing van verplichte zorg. Het is geen doel van de Wvggz om te zorgen voor een afname van het aantal meldingen over personen met verward gedrag.
De ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere partners werken daarnaast al enkele jaren samen om een integrale persoonsgerichte aanpak te realiseren wat betreft de brede groep «personen met verward gedrag». Hierbij zijn vijf landelijke prioriteiten aangemerkt, waarover uw Kamer in juli jl. is geïnformeerd.2 Binnen deze aanpak worden al goede resultaten geboekt. Specifiek over de werkende aanpak voor de groep personen met verward gedrag met een hoog (veiligheids)risico hebben wij uw Kamer recent nog een aanvullende update gegeven in het licht van het convenant dashboard beveiligde bedden.3 Ook is 9 oktober de publiekscampagne voor het Landelijk Meldpunt Zorgwekkend Gedrag van start gegaan, waardoor naasten gemakkelijker in contact kunnen komen met lokale hulpverlening, wanneer zij niet-acute zorgen hebben over zichzelf of een ander. Bijkomend voordeel hiervan is dat de politie door dit meldnummer kan worden ontlast waar het niet-acute zorgmeldingen betreft.
Daarnaast wordt er niet alleen op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. Hierbij zijn er in de regio’s verbindingen tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wvggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Deze lokale en regionale initiatieven blijven we de komende periode ondersteunen via het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) en het actieprogramma Lokale initiatieven voor personen met verward gedrag van ZonMW. De complexiteit van het probleem maakt echter dat er geen snelle en eenvoudige oplossingen zijn, het betreft hier zoals eerder door ons opgemerkt een wicked problem.
Verplichte zorg op grond van de Wvggz kan enkel als uiterst middel worden verleend aan personen met een psychische stoornis die vanwege deze stoornis ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaken. De groep personen met verward gedrag waar de politie mee te maken krijgt is veel breder; het gaat hier om onder andere mensen met dementie, een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en/of (ernstige) psychiatrische aandoeningen. Het grootste deel van de groep personen met verward gedrag is niet gevaarlijk voor zichzelf of anderen en veroorzaakt geen overlast.
Deelt u de mening dat de politieagenten, zeker in deze zeer moeilijke coronatijd, van deze als maar groter wordende taak van het opvangen en vervoeren van verwarde personen per direct ontlast moet worden? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn het aan mensen die verward gedrag vertonen verplicht om hen passende zorg en ondersteuning te bieden, maar ook aan de samenleving als geheel om de openbare orde te bewaken en de veiligheid van burgers te garanderen. Zaak is om daarbij te zoeken naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook vanuit politie indien noodzakelijk.
In het kader van zorg en veiligheid worden verschillende stappen gezet, zodat aan beide zijden professionals voldoende toegerust zijn. Enerzijds door politieagenten, die in de praktijk vaak als eerste ter plaatse zijn, goed te scholen: in de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van de problematiek, vroegsignalering en de-escalatie van gedrag. Ook het intake-personeel op de meldkamer en regionale servicecentra van de politie wordt getraind om binnenkomende incidenten goed in te schatten en waar nodig te verwijzen naar het meldpunt zorgwekkend gedrag of de ggz-crisisdienst. De scholing van politie ziet niet toe op de opvang van personen met verward gedrag en psychiatrische aandoeningen, dus door het sneller inschakelen van de professionele hulpverlening zorgen we tegelijkertijd dat de juiste zorg beter toegankelijk is.
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is hiernaast met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer zowel voor als na beoordeling door de Regionale Ambulance Voorziening wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. Om het vervoer van personen met verward gedrag verder te verbeteren zal de komende periode het «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór psychiatrische beoordeling» worden doorontwikkeld tot een «Kwaliteitskader Mobiele zorg vóór en ná psychiatrische beoordeling». De implementatie hiervan is eind van het jaar gereed. Hierbij zullen regio’s ook implementatieplannen moeten maken en een vertaalslag naar de praktijk, zodat de hele keten een helder handelingsperspectief krijgt en de afspraken goed landen in de praktijk. De komende periode worden de ervaringen die hiermee worden opgedaan gebruikt om de toepassing van het kwaliteitskader in de praktijk verder te verbeteren. Hiervoor is goede samenwerking van alle betrokken partijen van belang. Hierover volgt dit najaar nog een brief naar uw Kamer.
Waarom wordt de problematiek van de verwarde personen nog steeds overgelaten aan de politie, terwijl dit niet tot haar taak behoort, politieagenten hiervoor niet zijn opgeleid en er sinds januari van dit jaar een wet is die bepaalt dat vervoer en opvang van verwarde personen tot het takenpakket van de GGZ behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen, aangezien de eerdere toezeggingen allemaal niets hebben geholpen en de bovengenoemde wet tot op heden het tegenovergestelde effect heeft?
Er lopen verschillende acties omtrent zowel de brede aanpak personen met verward gedrag, alsook specifiek het vervoer van personen met verward gedrag. In de antwoorden op vragen 2, 3 en 4 hebben we verwezen naar de verschillende maatregelen in het kader van de brede aanpak voor personen met verward gedrag. Bovendien wordt ingezet op verbetering van de uitvoering van de Wvggz, in de vorm van reparatiewetgeving, de vereenvoudiging van de ketenafspraken en de brieven die ketenpartners onderling en naar betrokkene verzenden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het wel of niet stilleggen van de eredivisie voor vrouwen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Was direct en op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie stilgelegd zou worden door de nieuwe coronamaatregelen? Was hier expliciet over nagedacht en welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?1
Het was niet op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie zou worden stilgelegd. Toen dit aan het licht kwam, heb ik besloten om de Vrouwen Eredivisie gelijk te stellen aan de Eredivisie mannen, mits daar dezelfde protocollen worden gehanteerd en de vrouwen kunnen rekenen op dezelfde medische begeleiding.
Waarom werd de Vrouwen Eredivisie aanvankelijk niet meegenomen met het besluit om de Eredivisie voor mannen en de Keuken Kampioen Divisie doorgang te laten vinden en bleek later gelukkig dat dit toch wel mogelijk was? Hoe is dit gegaan en welke argumenten hebben tot dit andere besluit geleid?
Het was niet op voorhand duidelijk dat de wijze waarop vrouwenvoetbal binnen de KNVB is gepositioneerd, als consequentie had dat de wedstrijden in de Vrouwen Eredivisie niet door konden gaan. Wat voor mannen geldt moet echter ook voor vrouwen gelden. Toen de KNVB garandeerde dat in de Vrouwen Eredivisie dezelfde veiligheidsmaatregelen tegen de verspreiding van het virus worden genomen als in het betaald mannenvoetbal, kon ook de Vrouwen Eredivisie doorgang vinden.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke vorm van ongelijkheid blootlegt?
Ik ben van mening dat gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen overal moet gelden, dus ook in het betaald voetbal. Helaas zie ik, zowel nationaal als internationaal, nog de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal.
Daar moet snel structurele verandering in komen. Ik heb daar al eerder bij de KNVB op aangedrongen. Gelukkig is er steeds meer oog voor deze verschillen en is er steeds meer bereidheid om daar iets aan te doen. Daarbij is de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen met daarbij behorende beloning.
Nu u gisteren in het Kamerdebat terecht heeft gezegd «wat voor mannen geldt, geldt ook voor vrouwen», welke consequenties moet dit volgens u hebben voor de toekomst? Kunt u verslag doen van uw gesprek met de KNVB hierover, niet alleen hoe op korte termijn met de juiste voorzorgsmaatregelen de eredivisie voor vrouwen alsnog door kan gaan, maar ook wat dit betekent voor status en beloning van het vrouwenvoetbal?2
Zie antwoord vraag 3.
De BIG-registratie van alternatieve artsen |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Vereniging tegen de Kwakzalverij naar de BIG-herregistraties van alternatieve artsen?1
Ja.
De conclusie van het onderzoek is dat waarschijnlijk veel alternatieve artsen onterecht worden geherregistreerd omdat het CIBG slechts steekproefsgewijs dossieronderzoek doet naar de aangedragen gronden tot herregistratie, wat vindt u daarvan?
Voor de BIG-geregistreerde zorgverleners geldt het systeem van periodieke registratie (hierna: herregistratie). Dit systeem is ingesteld om de kwaliteit van deze BIG-geregistreerde zorgverleners op peil te houden en zo ook de patiëntveiligheid te borgen. Een basisarts kan zich laten herregistreren door te voldoen aan de werkervaringseis van 2.080 uur of door een specifiek scholingsprogramma met goed gevolg af te ronden.
Een basisarts die werkzaam is binnen de niet-reguliere zorg kan alleen werkzaamheden mee laten tellen voor de werkervaringseis zolang die vallen binnen de reguliere zorg. Voorbeelden hiervan zijn het afnemen van de anamnese, het stellen van een diagnose, het opstellen van een behandelplan en/ of het consulteren van specialisten. Werkzaamheden die onder de niet-reguliere zorg vallen tellen dus niet mee. Artsen binnen de niet-reguliere zorg moeten op verzoek van het CIBG bewijsstukken overleggen inzake hun werkzaamheden, bijvoorbeeld een werkgeversverklaring als zij in loondienst werken of een accountantsverklaring als zij zelfstandige zijn.
Ik herken niet dat veel artsen die geen reguliere zorg verlenen onterecht worden geherregistreerd. Het CIBG ontvangt zeer sporadisch signalen van fraude door deze artsen. Indien het CIBG signalen ontvangt, bekijken zij de aanvraag opnieuw en worden er indien nodig (aanvullende) bewijsstukken opgevraagd. Dit kan alsnog leiden tot het doorhalen van de registratie in het BIG-register, maar dit komt nauwelijks voor.
Om fraude te voorkomen zijn er verschillende waarborgen in de herregistratie ingebouwd. Voor zelfstandigen is het bijvoorbeeld een eis dat de verklaring wordt afgegeven door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde accountant of boekhouder. Daarnaast controleert het CIBG de aanvragen tot herregistratie via een steekproef. De reële kans om in de steekproef te vallen, verkleint de kans dat artsen hun aanvraag niet waarheidsgetrouw invullen. Bovendien doet het CIBG risicogestuurd onderzoek indien er gerede twijfels zijn bij de betrouwbaarheid van een aanvraag tot herregistratie. Bij een vermoeden van titelmisbruik of fraude met bewijsstukken maakt het CIBG altijd een melding bij de IGJ, maar het is te verwaarlozen hoe vaak dit voorkomt.
Wat vindt u van de suggestie van de Vereniging tegen de Kwakzalverij om bij herregistratie-aanvragen van alternatieve artsen altijd dossier-onderzoek te doen en deze aanvragen niet, zoals nu het geval is, veelal alleen administratief af te handelen?
Ik ben er geen voorstander van om 100% controle te doen bij artsen die niet reguliere zorg verlenen, omdat ik het van belang vind dat alle beroepen gelijk worden behandeld. Met de eerder genoemde waarborgen in mijn antwoord op vraag 2 en de verwaarloosbare aantallen waarbij sprake is van fraude acht ik het niet gerechtvaardigd een bepaalde groep zorgverleners bij voorbaat extra streng te controleren.
Zouden de zeer fraudegevoelige eisen zoals geformuleerd in het Beoordelingskader algemeen deel, versie 4, Bijlage 2b Artsen, versie 1.3. niet aangescherpt moeten worden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik herken niet dat de eisen uit het beoordelingskader zeer fraudegevoelig zijn en vind het niet nodig om deze aan te passen. Het is niet gebleken dat artsen die geen reguliere zorg verlenen veelvuldig onterecht worden geherregistreerd. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om aan de eisen van het thans vigerende Beoordelingsbeleid toe te voegen dat ook basisartsen – net als huisartsen, specialisten en dergelijke – eens in de vijf jaar een kwaliteitsvisitatie moeten ondergaan en ook net als die reguliere artsen elk jaar 80 uur verplichte reguliere nascholing moeten volgen?
Op 2 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het traject Toekomstbestendigheid BIG2. In het kader van dit traject ben ik van plan om dialoogtafels over deskundigheidsbevordering te organiseren. Een kwaliteitsvisitatie is een voorbeeld van een deskundigheidsbevorderende activiteit die hierbij wordt meegenomen.
Langeafstandsrelaties in tijden van corona |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat momenteel de precieze mogelijkheden zijn voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar, onder voorwaarden, te blijven zien in tijden van corona?
Per 27 juli 2020 is de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden in werking getreden. Deze regeling ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Dit mag voor maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.
Omdat, in lijn met de Europese afspraken over inreismaatregelen, sprake moet zijn van een duurzame relatie, zijn aan de regeling specifieke voorwaarden gesteld. De precieze voorwaarden staan beschreven op de website van de rijksoverheid1.
Voor geliefden die een visumplichtige nationaliteit bezitten geldt dat zij een visum dienen aan te vragen en de vereiste informatie hiervoor moeten aanleveren. Bij de aanvraag van dit visum wordt ook beoordeeld of de geliefde aan de voorwaarden voldoet voor de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden. Als de geliefde geen visum voor kort verblijf nodig heeft, kan men advies over de regeling langeafstandsgeliefden aanvragen bij de IND. Dit staat ook vermeld op de website van de rijksoverheid. In het advies van de IND staat of de partner volgens de IND voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Dit advies kan de partner meenemen tijdens de reis, samen met een relatieverklaring en bewijsstukken. Uiteindelijk besluit de Koninklijke Marechaussee of toegang wordt verleend tot Nederland.
Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven, of relatiekoppels die derdelander zijn, kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen.
Hoe functioneert bestaande regelgeving op dit terrein naar uw opvatting?
Naar mijn mening functioneert deze regeling naar behoren. De tijdelijke regeling voor langeafstandsrelaties voorziet in het doel waarvoor deze tot stand is gekomen; om binnen de gestelde voorwaarden, herenigingen met geliefden uit het buitenland weer mogelijk te maken, ondanks de ingestelde reisbeperkingen. Daarnaast is de regeling over het algemeen goed uitvoerbaar voor zowel de IND, de Koninklijke Marechaussee als het Ministerie van het Buitenlandse Zaken.
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor koppels een teleurstelling kan zijn als blijkt dat zij niet aan de voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor de regeling, of als blijkt dat het land waarin de partner zich bevindt niet de gelegenheid biedt om dat land uit te reizen. Nederland heeft echter geen invloed of zeggenschap op het grensbeleid en de in- en uitreismogelijkheden die deze derde landen hanteren. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger om bij de betreffende grensautoriteiten na te gaan of uitreizen naar Nederland mogelijk is.
Er zijn mij en de Minister van Buitenlandse Zaken ook gevallen bekend van partners die niet in staat waren een visum voor kort verblijf aan te vragen bij de betreffende ambassade, als gevolg van de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen. Zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Ontvangt u ook berichten dat het in de praktijk soms heel moeilijk, zo niet onmogelijk is voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar te ontmoeten, bijvoorbeeld omdat benodigde visa niet (op tijd) bemachtigd kunnen worden?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
Bij het uitbreken van de COVID-19 pandemie is consulaire dienstverlening in het buitenland afgeschaald. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
In sommige gevallen heeft het niet kunnen bemachtigen van een visum voor kort verblijf te maken met het feit dat Nederland in een derde land wordt vertegenwoordigd door een andere EU-lidstaat. Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Wordt gewerkt aan oplossingen hiervoor? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
De gewijzigde criteria bij het beoordelen van een PCR-test |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat onlangs de criteria voor het beoordelen van een Polymerase Chain reaction (PCR)-test zij aangepsat, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli?1
Kunt u aangeven wanneer deze criteria intern bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn aangepast?
Kunt u aangeven waarom deze criteria door het RIVM zijn aangepast?
Kunt u aangeven wie hiertoe heeft besloten?
Kunt u aangeven wanneer dit precies op de site van het RIVM is aangepast?
Kunt u aangeven waarom dit niet is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wanneer dit naar de verschillende laboratoria is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wat de wijziging met betrekking tot het testen op het aantal brokstukjes, namelijk in plaats van het testen op het E-gen, N-gen en RdRP-gen is men slechts gaan testen op het E-gen, voor invloed heeft op het percentage positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven wat de wijziging in de vorige vraag voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven waarom de beoordelingsgrens van de PCR-test is verhoogd van 30 cycli naar 35 cycli?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Zou het mogelijk kunnen zijn dat de plotselinge stijging van het percentage positieve PCR-testen, die door het RIVM «besmettingen» worden genoemd, te verklaren is door het aanpassen van de criteria bij het beoordelen van de PCR-test, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het tussentijds aanpassen van de beoordelingscriteria inzake de PCR-test kan leiden tot onnauwkeurigheid in de data waardoor er een verkeerd beeld ontstaat?
Het bericht ‘Topvrouw HMC: ‘Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Topvrouw HMC: «Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten»?1
Door het Landelijk Netwerk Acute Zorg – de koepelorganisatie van de gezamenlijke ROAZ’en – is het «Opschalingsplan Covid-19» gemaakt, voor extra capaciteit aan IC- en klinische bedden. Het opschalingsplan is momenteel in uitvoering en een deel van de uitbreiding is al gerealiseerd. De gekozen aanpak in het Opschalingsplan maakt goed gebruik van alle faciliteiten die er al in de ziekenhuizen zijn. Ten behoeve van de opschaling konden ROAZ-regio’s dan ook zelf aangeven in welke ziekenhuizen de opschaling van IC-bedden en bijbehorende klinische bedden ging plaatsvinden, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. Het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) locatie Westeinde heeft zich gecommitteerd aan het vergroten van de IC-capaciteit van 12 bedden per 1 januari 2021, met bijbehorende opschaling van de klinische bedden capaciteit. HMC locatie Bronovo heeft gezien de daar aanwezige faciliteiten geen opschaling toegezegd.
Als gevolg van de toenemende Covid-druk onderzoeken de ziekenhuizen binnen het Netwerk Acute Zorg West (NAZW), waaronder het HMC, wat de mogelijkheden zijn om extra capaciteit te creëren voor de opvang van COVID-19 patiënten in de regio West. In dit kader is onder andere onderzocht of een apart noodhospitaal kon worden gerealiseerd, waarbij is gekeken naar de locatie HMC Bronovo. In het NAZW is, na onderzoek door het NAZW, geconcludeerd dat realisatie van een dergelijke voorziening, op deze locatie of elders in de regio, niet haalbaar is. Het grootste knelpunt is dat het in de regio niet lukt om voldoende medisch personeel beschikbaar te stellen om een dergelijk hospitaal te bemensen aangezien al het beschikbare personeel al is vol ingezet in de ziekenhuizen in de regio. Daarbij kost het veel tijd en geld om een noodhospitaal in te richten en werkend te krijgen. Ondertussen zoekt het NAZW wel naar alternatieven om tijdelijk meer Covid-patiënten te kunnen opnemen binnen ziekenhuizen.
Zou u het wenselijk vinden als het Bronovo een doorstart maakt?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders bespreken samen en in goed overleg hoe het zorglandschap er in de regio uit ziet, gezien de waarborgen die er gelden voor kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Hierbij vind ik het van belang dat beslissingen over de inrichting van het acute zorglandschap genomen worden langs de lijnen van de concept AMvB acute zorg, zoals uw Kamer die op 26 mei jongstleden heeft ontvangen.2
Het HMC heeft in overleg met zorgverzekeraars, andere zorgaanbieders en met een uitgebreide reeks dialoogsessies met de inwoners in 2019, besluiten genomen voor een toekomstbestendig zorgaanbod in de regio. De koers van het HMC is op dat moment helder geformuleerd en recent verder uitgewerkt in de herijkte strategie 2020–2024 «HMC klaar voor de toekomst». Daarmee is HMC Bronovo tot in 2024 open als weekziekenhuis en is er geen sprake van een heropening van de voormalige IC- of SEH-functies van locatie HMC Bronovo. In deze aangescherpte strategie is wederom voorzien in een vervolgdialoog met zorgpartners en de omgeving. Zo wordt momenteel in kernteams gewerkt aan de innovatieve zorgconcepten in de Haagse wijken (bijvoorbeeld Benoordenhout, Scheveningen) en in Wassenaar.
Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet u voor het Bronovo als ziekenhuis voor coronapatiënten?
Omdat niet uitgesloten is dat het aantal Covid-19 patiënten in de ziekenhuizen in de toekomst wederom flink kan toenemen, kijkt het kabinet naar extra maatregelen in de zorg. Bijvoorbeeld naar de concentratie van Covid-19 patiënten binnen regio’s indien er sprake is van een zeer grote piek aan patiënten die niet opgevangen kan worden met de in het Opschalingsplan afgesproken opgeschaalde IC capaciteit van 1700 bedden en bijbehorende opschaling van 1100 extra klinische Covid bedden (mede naar aanleiding van de motie van de leden Van der Staaij en Veldman3). Het gaat hier dan niet om het instellen van een nieuw Calamiteitenhospitaal; dit vraagt namelijk specifieke scholing en training van personeel, gebaseerd op expertise en jarenlange ervaring bij het opvangen van trauma’s, een speciale ziekenhuisinrichting gericht op (onder meer) grote groepen patiënten, het transport van deze patiënten en de opvang van verwanten, en samenwerking met Defensie. Wel wordt er gekeken naar concentratie van Covid-19 patiënten in een aantal ziekenhuizen per regio.
Vindt u het een realistisch idee om het Bronovo als calamiteitenhospitaal te gebruiken nu het aantal besmettingen met corona blijft oplopen en coronapatiënten moeten worden verspreid over het land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u bereid zijn het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) daartoe op te roepen? Zo ja, ziet u hierin ook een optie voor een doorstart van het Bronovo?
Zie antwoord vraag 3.
Welke specifieke eisen worden gesteld aan een calamiteitenhospitaal, bijvoorbeeld qua personeel en afdelingen?
Er is in Nederland momenteel één Calamiteitenhospitaal (in Utrecht). Het Calamiteitenhospitaal is het vroegere militaire noodhospitaal en voorziet in de infrastructuur die nodig is voor de opvang van grotere aantallen militaire slachtoffers. Daarnaast is het beschikbaar voor de opvang van civiele slachtoffers bij ongevallen en rampen. Het is een volledig operationeel ziekenhuis dat gegarandeerde, kortdurende medische en daaraan gerelateerde kortdurende opvangcapaciteit heeft voor groepen van militaire en burgerslachtoffers, die de reguliere opvangcapaciteit van ziekenhuizen in kwalitatief of kwantitatief opzicht te boven gaan. Het Calamiteitenhospitaal functioneert op basis van een overeenkomst tussen Defensie, VWS en de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht.
Het Calamiteitenhospitaal heeft op dit moment de volgende voorzieningen: een intensive-care afdeling (18 bedden), een medium/low-care afdeling (50 bedden), twee low-care afdelingen, vier isolatieboxen, drie operatiekamers met recovery, een röntgenafdeling en een triage- en behandelruimte (10 bedden). Voor het snel beschikbaar hebben van personeel wordt gebruik gemaakt van een geautomatiseerd personeelswaarschuwingssysteem. Hiermee wordt het personeel gewaarschuwd en middels een internetverbinding heeft de leiding van het Calamiteitenhospitaal continue een overzicht over het aantal personeelsleden dat beschikbaar is. Het is van belang te noemen dat het grootste gedeelte van het personeel werkzaam is in andere ziekenhuizen in Nederland, waaronder het UMC Utrecht. Dit personeel is dus niet «over» als het Calamiteitenhospitaal niet in gebruik is.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er nog niet wordt onderhandeld met potentiële kopers? Maakt dit een doorstart van het ziekenhuis makkelijker?
Het is aan de zorginstelling, in afstemming met de zorgverzekeraars, om de zorg in de regio vorm te geven en hierbij een eventuele doorstart van HMC locatie Bronovo te betrekken. Naar ik heb begrepen kunnen inwoners van Den Haag en omgeving de komende drie tot vier jaar nog terecht bij hun vertrouwde zorgverlener in Bronovo. Daarna zal HMC locatie Bronovo als ziekenhuis in de huidige vorm sluiten. Het HMC geeft aan in Den Haag Noord/Oost (het verzorgingsgebied van HMC Bronovo), in samenspraak met alle belanghebbenden en de zorgpartners, een innovatief concept dichtbij in de wijk te ontwikkelen ten behoeve van de zorg voor chronische patiënten en kwetsbare ouderen.
De huidige visie van het kabinet op het gebruik van hydroxychloroquine in de strijd tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het Nederlandse onderzoek, getiteld «Early Hydroxychloroquine but not Chloroquine use reduces ICU admission in COVID-19 patients», waarvan op 23 september 2020 de resultaten zijn gepubliceerd?1 en 2
Ja.
Wat vindt u van de belangrijkste bevinding uit het onderzoek, dat er 53% minder kans bestaat op een IC-opname wanneer een patiënt binnen één dag na opname in het ziekenhuis hydroxychloroquine krijgt toegediend?
In lijn met eerdere antwoorden3 op vragen van uw Kamer benadruk ik dat het met name aan de deskundigen4 is om zich een oordeel te vormen over de inzet van hydroxychloroquine – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van Covid-19. Daarbij zullen we de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen de beschikbaarheid van hydroxychloroquine te bewaken.
Ook is eerder aangegeven dat een adviespanel is ingesteld om te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor Covid-19. De vraag naar meerwaarde van onderzoek naar hydroxychloroquine ligt ook bij hen.
Bent u, nu wederom uit onderzoek is gebleken dat vroege behandeling met – onder andere – hydroxychloroquine het risico verkleint op progressie van COVID-19 in het lichaam van een patiënt, nog steeds van mening dat er geen objectiveerbare aanleiding bestaat om over te gaan tot extra inspanningen met betrekking tot het beschikbaar houden van hydroxychloroquine ter bestrijding van COVID-19? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er in de laatste maanden veel nieuwe en hoopvolle onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd en dat u het aan de Nederlandse burger verplicht bent dit serieus te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen naar aanleiding van de nieuwe informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er tenminste sprake zou moeten zijn van een vervolg op de hiervoor aangehaalde studie, daar de resultaten hoopvol zijn en er mogelijk mensenlevens kunnen worden gered met de vroege toediening van hydroxychloroquine? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Aandacht voor de kwetsbare positie van oa. LHBTI’s in de nationale en internationale COVID-19 respons |
|
Achraf Bouali (D66), Nevin Özütok (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties stelt dat LHBTI-personen1 zich door de COVID-19-pandemie in een extra kwetsbare positie bevinden? Bent u op de hoogte van de oproep van de Hoge Commissaris aan nationale overheden om er voor te zorgen dat LHBTI-personen door de COVID-19-pandemie niet (extra) worden getroffen door discriminatie en geweld, te verzekeren dat LHBTI-personen goede toegang houden tot gezondheidszorg, en dat landen in hun sociaal beleid rond COVID-19 bijzondere aandacht hebben voor o.a. oudere LHBTI-personen?
Ja.
Bent u bekend met de oproep van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (VN) aan nationale overheden om in het kader van de COVID-19-pandemie in het bijzonder bescherming te bieden aan LHBTI-personen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in de impact van COVID-19 op LHBTI-personen in Nederland?
De impact van de coronacrisis is voelbaar voor verschillende groepen in de samenleving. Velen worden op allerlei vlakken hard getroffen. Dat geldt ook voor LHBTI-personen. Tijdens de eerste fase van de lockdown was het vrijwel onmogelijk voor LHBTI-personen om gebruik te maken van de vele ontmoetingsplekken waar ze zich doorgaans (sociaal) veilig en geaccepteerd voelen. Dit is vooral belangrijk voor mensen die in een onveilige thuissituatie of buurt wonen. De gevolgen van het wegvallen van deze zogeheten «safe spaces» kunnen heel groot zijn voor het welzijn van deze doelgroep. Ook heeft het wegvallen van regenboogactiviteiten en andere ontmoetingsmogelijkheden een grote impact gehad. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus kon bijvoorbeeld de 25ste verjaardag van Pride Amsterdam in augustus niet worden gevierd en werden overal in het land grootschalige activiteiten en evenementen afgelast. Desondanks bleek in de periode van versoepeling van de maatregelen de creativiteit van organisaties als COC Nederland groot en ontstond er ondanks de beperkte mogelijkheden een breed scala aan creatieve alternatieven, zowel fysiek als online. In plaats van de jaarlijkse evenementen, zoals de (boten)parade, vonden kleinschaliger activiteiten plaats die naar verluidt als intimier en inclusiever werden ervaren.2
De impact van de coronacrisis reikt vermoedelijk verder dan het wegvallen van bijeenkomsten en andere ontmoetingsplekken. Onderzoek naar de verschillende manieren waarop COVID-19 effect heeft gehad op het dagelijks leven van deze groep is van groot belang. Op dit moment peilt Movisie het effect van de coronacrisis op LHBTI-personen in Nederland.3 De uitkomsten van deze peiling worden dit najaar verwacht. Verder is er veelvuldig contact met belangenorganisaties om zicht te krijgen op de signalen die zij van de achterban ontvangen. Een van die signalen blijkt de grote eenzaamheid onder de groep te zijn. In deze moeilijke tijd ligt voor verschillende groepen mensen eenzaamheid op de loer. Dit geldt ook voor zowel roze ouderen als jongeren. Ook voor mensen die nog geen «coming out» hebben gehad en daardoor geen toegang hebben tot «safe spaces». Mogelijkheden voor digitaal contact, zoals bijvoorbeeld middels de app Jong&Out, kunnen hier van grote waarde zijn.4
Bent u op de hoogte van de signalen dat LHBTI-personen in Nederland tijdens de COVID-19-pandemie in het bijzonder worden getroffen door eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de COVID-19-pandemie heeft voor medische zorg aan transgenderpersonen? Is het waar dat de wachttijden voor transgenderzorg sinds de pandemie sterk zijn toegenomen? Welke maatregelen treft u om dit tegen te gaan?
Deze vraag ligt op het beleidsterrein van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS). Op 4 november jl. heeft deze Minister een Commissiebrief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op vragen van de Eerste Kamer inzake transgenderzorg, waaronder een vraag van gelijke strekking als de vraag die u stelt. Ik informeer u dan ook graag over haar antwoord in die Commissiebrief: «De eerste golf covidpatiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstukken I 2019–2020, 31 016/34 650, E en bijlagen) was ik positief over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet van digitale zorg beperkt is gebleven, maar het is wel zo dat de chirurgische zorg enige tijd heeft stil gelegen en dat bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest. Op 1 september 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 508) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de lessen die we leerden uit de covidcrisis. In mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 656) ben ik uitgebreid ingegaan op de stand van zaken in de curatieve zorg in het licht van het toenemend aantal covidpatiënten en de effecten daarvan op de reguliere zorg. De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel covid als non-covid-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de aanvullende tijdelijke maatregelen (Kamerstukken II, 2019–2020, nr. 29 247 nr. 317) die hiervoor worden getroffen. Met het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.»
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van de VN, voor Nederland een integrale aanpak te ontwikkelen om kwetsbare groepen zoals LHBTI’s tijdens de COVID-19-pandemie te steunen en te beschermen? Bent u bereid om daarbinnen bijzondere aandacht te besteden aan de aanpak van geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen, de bestrijding van eenzaamheid, aan oudere LHBTI-personen en aan (goed toegankelijke zorg voor) transgender personen? Kunt u aangeven welke initiatieven u in het kader van de COVID-19-pandemie al heeft genomen voor LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen in Nederland?
Het kabinet blijft ernaar streven dat alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Ook in deze pandemie blijft het van groot belang dat LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen op steun en bescherming kunnen blijven rekenen. Dit geldt uiteraard ook voor LHBTI-personen die in verband met de corona maatregelen in een kwetsbare positie verkeren, zoals roze ouderen en transgender personen. Zoals gezegd wordt er op dit moment gekeken naar duidelijke aanwijzingen naar de effecten van Covid-19 op het leven van LHBTI-personen. Wanneer concrete aanwijzingen duidelijk worden, kan dit aanleiding zijn voor aanvullende beleidsinitiatieven. Hierbij zal ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties uiteraard betrekken.
Bent u op de hoogte van de signalen van lokale organisaties dat sinds de uitbraak van de uitbraak van COVID-19 in vluchtelingenkampen van de VN LHBTI-personen minder veilig zijn en dat zij uit de vluchtelingenkampen vluchten? Welke mogelijkheden ziet u om de veiligheid van LHBTI-mensen te verbeteren? Heeft u hierop al stappen gezet?
Uit navraag bij verschillende directies en ambassades blijkt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen signalen heeft opgevangen dat LHBTI-vluchtelingen in vluchtelingenkampen van de VN door COVID-19 extra onveilig zouden zijn. Mochten er berichten in deze richting binnenkomen, dan is een eerste stap contact te leggen met relevante organisaties, zoals de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Eerder dit jaar trad een groep LHBTI’s in het kamp Kakuma in Kenia naar voren na klachten over discriminatie. Media hebben hier ook aandacht aan besteed. Hier speelde voor zover bekend COVID-19 echter geen rol. Uit antwoorden op vragen vanuit het ministerie en ambassades is gebleken dat UNHCR in dit geval zorgde voor extra veiligheidsmaatregelen en steun voor betrokkenen. Klachten zijn onderzocht. UNHCR startte ook een dialoog tussen verschillende gemeenschappen in het kamp.
Kunt u aangeven hoe Nederland bij de VN erop aandringt dat alle landen in hun internationale COVID-19 respons bijzondere aandacht hebben voor kwetsbare groepen, inclusief LHBTI-personen, zonder enige vorm van discriminatie en uitsluiting?
Nederland heeft in VN-verband geregeld aangedrongen op aandacht van landen voor kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, onder meer tijdens de onderhandelingen over de zogenaamde omnibus-resolutie over COVID-19, in de Algemene Vergadering van de VN. De aangenomen resolutie erkent de katalyserende en coördineerde rol van de VN, in het bijzonder die van de WHO, in de wereldwijde COVID-19 respons en roept op tot intensivering van internationale samenwerking, solidariteit en een mensgerichte en gender-inclusieve COVID-19 respons waarin mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd.
In VN-verband vroeg Nederland ook aandacht van landen voor specifieke, kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, zoals voor LHBTI’s, religieuze minderheden, vrouwen en meisjes en journalisten. Dat deed Nederland onder meer tijdens de openingsweek van de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN waar Nederland als covoorzitter van de UN LGBTI Core Group samen met Argentinië het high-level side event op LHBTI organiseerde. Tijdens de 45e sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland met andere landen in een gezamenlijke verklaring aandacht gevraagd voor de kwetsbare positie van intersekse personen in de context van de pandemie. De VN-onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) publiceerde recent een rapport over de impact van COVID-19 op LHBTI’s wereldwijd met aanbevelingen om de positie van LHBTI’s beter mee te nemen in de COVID-19 respons. Tijdens de Derde Commissie van de VN heeft Nederland in de interactieve dialoog met de onafhankelijk expert op SOGI via een gemeenschappelijke EU-verklaring en een nationale verklaring steun uitgesproken voor deze aanbevelingen. Hetzelfde deed Nederland tijdens interactieve dialogen met de VN Speciaal Rapporteur vrijheid van religie en levensovertuiging en de VN-onafhankelijk expert op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder leiding van onder meer Nederland is er in juli jl. een resolutie aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad over vrijheid van meningsuiting waarin aandacht wordt gevraagd voor geweld tegen journalisten en het belang van mensenrechtenbescherming in reactie op gezondheidscrisis of andere noodsituaties.
Welke acties onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19-respons, zorgen dat deze hulp kwetsbare groepen, zoals LHBTI’s, optimaal en zonder enige vorm van discriminatie bereikt?
Het is van groot belang dat steun voor kwetsbare groepen terecht komt bij hen die dat het hardst nodig hebben. Nederland steunt daarom maatschappelijke organisaties. Die hebben als partners een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de behoeften en ervaringen van verschillende kwetsbare groepen en bieden hen de nodige ondersteuning, ook in de context van de pandemie.
Om voeling te houden met de behoeftes en ervaringen van organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19 respons en ondersteuning aan kwetsbare groepen voerden ambassades en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen maanden meerdere gesprekken met subsidiepartners.
Door deze partners flexibiliteit te bieden, kunnen zij zich aanpassen aan de veranderende context, zodat hun hulp de meest kwetsbare groepen optimaal bereikt. De flexibiliteit is geboden binnen de bestaande contractvoorwaarden en via het tijdelijke subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis.