Het bericht dat zorgmedewerkers met corona toch moeten komen werken |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgmedewerkers met corona moeten toch komen werken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de richtlijn die stelt dat mensen met een positieve coronatest in isolatie moeten blijven tot ze minimaal 24 uur klachtenvrij zijn en het minimaal zeven dagen geleden is dat ze ziek werden?
Voor medewerkers binnen het ziekenhuis geldt de FMS-leidraad en voor medewerkers buiten het ziekenhuis heeft het RIVM de uitgangspunten voor testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis opgesteld. Het is belangrijk dat deze richtlijnen worden gevolgd.
Vindt u het acceptabel dat zorginstellingen een uitzondering maken op deze richtlijn wanneer managers het rooster niet rond krijgen? Zo ja, waarom en onder welke voorwaarden? Zo niet, kunt u hierover spoedig in gesprek treden met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en (koepels van de) betreffende instellingen?
Door COVID-19 is het nog moeilijker geworden de bezetting rond te krijgen. Toch geldt ook voor zorgmedewerkers – net als voor alle Nederlanders – dat de RIVM richtlijn gevolgd dient te worden: iedereen met één of meer symptomen passend bij COVID-19 moet thuisblijven en zich laten testen. Medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en mogen ook niet worden gedwongen om te werken. Zorgmedewerkers die positief getest zijn, staken hun werkzaamheden en blijven thuis.
Dat is ook de hoofdregel in de FMS-leidraad voor werken in het ziekenhuis. Op basis van de FMS-leidraad kunnen in het ziekenhuis in uitzonderlijke gevallen medewerkers met milde klachten2 in afwachting op de testuitslag wel werken. Dit kan alleen onder de voorwaarde dat er geen nauw contact is, gewerkt wordt met een chirurgisch mond-neusmasker en de testuitslag binnen 24 uur beschikbaar is.
Indien er concrete signalen zijn dat zorgprofessionals niet veilig kunnen werken volgens de huidige richtlijnen, kunnen zij een melding doen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en/of Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op 2 november heeft de Minister van Medische Zorg en Sport een bestuurlijk overleg gevoerd met de bonden, waaronder de FNV en de koepels van de betreffende instellingen. Hierin is nogmaals benadrukt dat de het belangrijk is dat de richtlijnen worden gevolgd.
Kunt u bevestigen dat de vele besmettingen in verpleeghuizen ook te maken hebben gehad met contact met besmet personeel? Zo ja, hoe verantwoord is het met die wetenschap om na besmetting door te werken?
Er zijn vele factoren die een rol spelen bij het tot stand komen van een besmetting. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel. Ook zijn hygiënemaatregelen bij mensen met dementie lastiger te handhaven. Om introductie door zorgmedewerkers te voorkomen geven de uitgangspunten aan dat zorgmedewerkers die klachten hebben, passend bij COVID-19, zich laten testen en thuisblijven tot de testuitslag bekend is.
Hoe beoordeelt u voorts dat «bij uitzondering en alléén als de zorgcontinuïteit in het geding komt», zorgmedewerkers mogen werken als huisgenoten besmet zijn? Is er bij een tweede golf eigenlijk niet altijd sprake van deze uitzonderingssituatie?2
Voor medewerkers die in quarantaine zijn, bijvoorbeeld in afwachting van een testuitslag of vanwege een huisgenoot met klachten, geldt voor medewerkers binnen het ziekenhuis de FMS-leidraad, medewerkers buiten het ziekenhuis volgen de RIVM-uitgangspunten.
In deze richtlijnen zijn uitzonderingssituaties beschreven. Een uitzondering kan alleen gemaakt worden indien de afweging die een zorgbestuurder over de inzet maakt, veilig is, navolgbaar en goed beargumenteerd schriftelijk wordt vastgelegd. Werkgevers kunnen deze afweging in overleg met de bedrijfsarts, personeelsvertegenwoordiging of de GGD formuleren.
Hoe gaat u er met het veld zorg voor dragen dat instellingen zorg kunnen blijven bieden, ook als besmettingen onder zorgmedewerkers oplopen, zonder dat patiënten en bewoners gevaar lopen?
De RIVM uitgangspunten en de FMS-leidraad zijn helder: iedereen met één of meer symptomen passend bij COVID-19 moet thuisblijven en zich laten testen; medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en mogen ook niet worden gedwongen om te werken. Dat is de hoofdregel. Zie voor de uitzondering mijn antwoord op vraag 3.
We zetten in op een breed pallet aan maatregelen om zorginstellingen te ondersteunen bij knelpunten op het gebied van personeel. Dit doen we door:
Het personeelstekort integraal onderdeel te maken van de regie op de COVID-19 zorg én reguliere zorg;
Het koppelen van vraag en aanbod via Extra Handen voor de Zorg;
Mensen zonder zorgachtergrond op te leiden via de Nationale Zorgklas;
Oud-zorgmedewerkers terug de zorg in te halen;
Een searchopdracht aan de uitzendbranche; en
Bijzondere aandacht te geven voor het beter benutten van potentieel door de Commissie Werken in de Zorg.
Neemt u daarin, naast de spreiding van patiënten, ook de tijdelijke onderlinge uitruil van personeel actief mee als ergens een acuut personeelstekort dreigt door besmettingen onder zorgmedewerkers?
Ja. We verwachten van de ROAZ/RONAZ/GGD_GHOR en NZa dat zij in elke regio een stuurgroep inrichten die regionaal de regie voert. Die stuurgroep kijkt zorgbreed waar de nood het hoogst is, welke organisaties prioriteit hebben, hoe de zorg georganiseerd wordt en wat dat vraagt aan onderlinge samenwerking en delen van personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg d.d. 12 november 2020?
Het is helaas niet gelukt om voor het AO Arbeidsmarkt de vragen te beantwoorden.
De verblijfstitel voor personen tijdens de coronatijd in Nederland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wanneer is er sprake van een overmachtssituatie op grond waarvan een vreemdeling Nederland niet op tijd kan verlaten? Geldt daarbij alleen het feit dat er geen reismogelijkheid naar het eigen land is of kunnen daarbij ook andere, bijvoorbeeld meer persoonlijke, redenen gelden? Zo ja, welke?1
Er ontstaat een overmachtssituatie wanneer de vreemdeling kan aantonen dat een eerder vertrek niet mogelijk was vanwege reisbeperkingen in het kader van COVID-19.
In hoeverre wordt de ernst van de coronasituatie in het land van herkomst of maatregelen die in dat land gelden ten aanzien van de inreis van personen met de nationaliteit van dat land meegewogen bij het beoordelen of de overstay van een vreemdeling toegestaan is en dus niet kan leiden tot een inreisverbod naar het Schengengebied?
De ernst van de coronasituatie in het land van herkomst wordt niet meegewogen aan de grens. Als de maatregelen in een land de inreis beperken, wordt dit wel meegewogen aan de grens (zie ook het antwoord op vraag 1).
In hoeverre speelt het een rol bij het bepalen over overstay toegestaan is of een vreemdeling een partner met de Nederlandse nationaliteit in Nederland heeft?
Dit wordt niet meegewogen aan de grens. Partners van personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen onder voorwaarden voor een bepaalde duur legaal verblijven in Nederland. Bij overstay is per definitie sprake van een verblijf langer dan toegestaan. Bij de beoordeling van de overmachtssituatie is het daarom niet relevant op welke grondslag het legale verblijf plaatsvond, maar enkel of de overstay al dan niet toe te rekenen is aan de betreffende persoon.
Deelt u de mening dat, in het geval een vreemdeling een Nederlandse partner in Nederland heeft en het risico bestaat dat er vanwege de coronapandemie bij uitreis de partners elkaar mogelijk voor lange tijd niet kunnen zien, coulant moet worden omgegaan met de regels voor overstay en dat inreisverboden niet gewenst zijn, ook niet in het geval de partner formeel wel de mogelijkheid heeft om naar het eigen land terug te keren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze coulance betracht gaat worden? En op welke manier wordt de coulance dan toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op uw eerdere Kamervragen d.d. 4 september 2020 (antwoorden ontvangen d.d. 26 oktober 2020) inzake de verblijfstitel voor personen tijdens de coronatijd in Nederland zonder visumplicht, wordt coulance betracht in het geval de overstay het gevolg is van een overmachtssituatie. In die gevallen wordt geen inreisverbod opgelegd. Wat betreft het door uw genoemde risico wijs ik u graag op de regeling langeafstandsrelaties waar uw Kamer eerder over is geïnformeerd.
Bonussen die uitgekeerd worden aan personeel op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u de volgende vragen beantwoorden over de eenmalige beloning die medewerkers van het ministerie krijgen omdat zij maandenlang gewerkt hebben aan de bestrijding van het coronavirus (zoals u aangaf in antwoord op eerdere vragen)1:
De afgelopen maanden zijn op het ministerie incidentele beloningen toegekend aan 373 medewerkers op een personeelsbestand van ruim 1.500 medewerkers.
De incidentele beloningen lagen tussen de 100 en 3.500 euro netto. Het gemiddelde bedrag van de toegekende incidentele beloningen bedroeg 1.092 euro netto.
De hoogte van de toegekende incidentele beloning was afhankelijk van de mate en de duur van het geleverde overwerk. Medewerkers die het maximale bedrag toegekend kregen hebben maandenlang vrijwel onafgebroken – ook in de avonduren en weekenden – aan de bestrijding van de coronacrisis gewerkt en doen dat nog steeds. Vrijwel uitsluitend betrof dit medewerkers die niet voor compensatie van overuren in aanmerking komen. De toekenning van incidentele beloningen voor medewerkers die als gevolg van de corona-omstandigheden een extra inspanning hebben geleverd is conform de afspraken met de vakbonden en passen binnen het Beleidskader Extra Belonen van het Rijk.
De medewerkers die een incidentele beloning toegekend hebben gekregen, hebben deze inmiddels ontvangen.
Welke criteria zijn precies gebruikt om te beoordelen of medewerkers die werkzaam zijn op het ministerie in aanmerking kunnen of konden komen voor een (eenmalige) coronabonus?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de medewerkers werkzaam op het ministerie hun eenmalige bonus al ontvangen, aangezien zorgverleners maandenlang moeten wachten op hun bonus? Zo nee, wanneer kunnen de medewerkers deze bonus verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: 'ingrijpende maatregelen' dreigen’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: «ingrijpende maatregelen» dreigen»?1
Het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is een fusieziekenhuis van de voormalige ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl, dat per 1 juli 2018 een nieuwbouwlocatie in Scheemda heeft betrokken. Deze zomer is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoeven vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake is, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig is om deze toekomstbestendig te maken.
De afgelopen tijd is er onder leiding van Gupta een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd.
De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Samen met het OZG hebben zij gekeken naar de oorzaken van de problemen, als basis voor verdere bespreking van oplossingsrichtingen met de betrokken stakeholders. Het Ommelander Ziekenhuis heeft de zorgverzekeraars inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en de wijze waarop het ziekenhuis de begroting 2020 realiseert.
Het uitgangspunt dat de zorgverzekeraars hanteren is een financieel gezond ziekenhuis met kwalitatief goede zorg. De toegankelijkheid van de zorg is vanzelfsprekend onderdeel van de gesprekken, aldus de zorgverzekeraars. Zij hebben mij laten weten dat het OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat.
OZG heeft mij laten weten dat het ervan overtuigd is dat het de komende periode tot oplossingen kan komen die zullen zorgen voor een duurzaam gezonde toekomst voor OZG, en dat hun medewerkers intussen met volle inzet aan een kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg voor al hun patiënten werken.
Er ligt inmiddels een herstelplan met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Bij de laatste nog te nemen stappen spelen ook andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen) een rol. De gesprekken tussen deze partijen en het Ommelander Ziekenhuis zijn eveneens gaande en zullen de komende weken voortgezet worden, met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten.
Het is goed dat OZG en de zorgverzekeraars (en andere financiers) nu met elkaar het gesprek voeren. Dit is ook primair waar dit gesprek moet worden gevoerd. De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In het bijzonder geldt dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».2 OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.3
De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie. De NZa heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van een zorgplicht risico, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes gemaakt dient te worden om de zorg te kunnen waarborgen. De IGJ is door de raad van bestuur geïnformeerd over de keuzes op het gebied van de bedrijfsvoering die voorliggen, en over welke risico’s op termijn kunnen ontstaan. De IGJ heeft bij de raad van bestuur aangegeven op welke momenten zij in ieder geval verder geïnformeerd wil worden, en heeft toegelicht in welke gevallen de IGJ over de (financiële) situatie van ziekenhuizen contact opneemt met de NZa en het Ministerie van VWS (early warning systeem).
Op welk moment heeft het ziekenhuis u op de hoogte gesteld van de financiële problemen?
Het is in een situatie als deze vooral belangrijk dat de toezichthouders tijdig en volledig worden geïnformeerd. De NZa is in de zomer van 2020 door zorgverzekeraar Menzis geïnformeerd over de financiële situatie bij OZG, en spreekt Menzis periodiek over de actuele ontwikkelingen en de totstandkoming van het herstelplan. Menzis trekt in deze samen op met de andere grote zorgverzekeraars in de regio, Zilveren Kruis en Coöperatie VGZ. De IGJ is sinds begin 2020 op verschillende momenten door de raad van bestuur geïnformeerd over de achtergrond van de noodzaak om de strategie voor de komende jaren bij te stellen, onder meer tijdens een bezoek van de inspectie op 29 september 2020. De IGJ heeft aan de raad van bestuur toegelicht dat zij, op het moment dat de gesprekken met stakeholders onvoldoende voortgang zouden hebben, door de raad van bestuur geïnformeerd wilde worden waarna de inspectie contact zou kunnen opnemen met de NZa en het Ministerie van VWS. Het Ministerie van VWS is eind september door zorgverzekeraar Menzis geïnformeerd over het feit dat Menzis, VGZ en Zilveren Kruis met OZG in gesprek zijn over de financiële situatie van het ziekenhuis.
Klopt het dat het u vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog niet met het ziekenhuis om tafel zit? Waarom nog niet?
Er worden momenteel geen gesprekken tussen het ministerie en OZG gevoerd over de financiële situatie van het ziekenhuis. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het primair aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om samen te onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen, en zijn de toezichthouders van de situatie op de hoogte.
Zou u bereid zijn om de beschikbaarheidsbijdrage van het ziekenhuis voor spoedzorg en verloskunde te verhogen? Zo ja, wat is uw voornemen? Zo nee, waarom niet?
Alle inwoners van Nederland moeten kunnen rekenen op acute zorg als zij dat nodig hebben. Dat betekent dat gevoelige ziekenhuizen onder bepaalde voorwaarden naast de betaling voor de behandelingen door de zorgverzekeraars een beschikbaarheidbijdrage kunnen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om hun SEH en acute verloskunde open te kunnen houden.
De NZa is verantwoordelijk voor het vaststellen van een kostendekkende vergoeding voor de spoedeisende hulp. De NZa hanteert (op basis van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG en de uitgangspunten zoals vastgelegd in de aanwijzing van het Ministerie van VWS) drie criteria voor een toekenning en voor de hoogte van een beschikbaarheidbijdrage. Het is dan ook niet mogelijk om de beschikbaarheidbijdrage van een individueel ziekenhuis te verhogen.
Ik ben momenteel wel met de NZa en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) aan het onderzoeken of de afbakening van deze beschikbaarheidbijdrage ruimer zou moeten. Dit omdat, zoals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft laten weten, er van meerdere ziekenhuizen signalen zijn gekomen dat de beschikbaarheidbijdrage spoedeisende hulp voor een gevoelig ziekenhuis niet toereikend is. Ik ontvang dit voorjaar van de NZa en NVZ een advies over of en hoe de aanpassing van de afbakening van de beschikbaarheidbijdrage spoedeisende hulp zou kunnen plaatsvinden, passend bij het nieuwe kwaliteitskader spoedzorgketen.
Klopt het dat de zorgverzekeraars wel om tafel zitten? In hoeverre zijn de zorgverzekeraars bereid het Ommelander Ziekenhuis te compenseren voor misgelopen inkomsten vanwege de coronacrisis?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis en de plannen die nu ontwikkeld worden.
Voor wat betreft de misgelopen inkomsten vanwege de coronacrisis geldt dat OZG net als andere ziekenhuizen gebruik kan maken van de continuïteitsbijdrage (CB) regeling, die deze zomer tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) is afgesproken.
Deelt u de mening dat dit ziekenhuis erg belangrijk is voor de regio? Is uw inzet gericht op een volwaardig behoud van het ziekenhuis? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u gaat zetten?
Ik vind het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar blijft. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven geldt in dit geval in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».4 Het is aan OZG om samen met de zorgverzekeraars te spreken over het zorgaanbod en de financiële vergoeding die daar tegenover staat. De IGJ en NZa houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen. Directe betrokkenheid van VWS is op dit moment dan ook niet aan de orde.
Een verkeerde inschatting in de vraag naar griepvaccinaties |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich de oproep van de Europese Commissie van 15 juli jl.1 over onder andere het voorbereiden op het griepseizoen tijdens de coronapandemie en de schriftelijke vragen2 die u heeft beantwoord hieromtrent?
Ja
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 2 september jl: «Ervaringscijfers zijn dat doorgaans minder dan de helft van die groep zich ook daadwerkelijk laat vaccineren. Wij zijn ervan uitgegaan – dat willen we ook eigenlijk – dat veel meer mensen van die groep zich laten vaccineren»?3
Ja, dit was een uitspraak van de Minister van VWS gedurende dit debat.
Maken griepvaccins deel uit van de strategie van het indammen van het coronavirus?
Griepvaccins maken al lange tijd deel uit van de strategie om de kwetsbare personen in Nederland te beschermen tegen de soms ernstige gevolgen van een besmetting met het influenzavirus. Een grootschalige griepepidemie kan ook flinke impact hebben, zoals het coronavirus. In 2018 was er sprake van een zware griepepidemie in de winter. Tijdens deze epidemie overleden er 9.500 mensen meer dan anders. Daarnaast werden 900.000 mensen ziek, van wie er 16.000 opgenomen moesten worden in het ziekenhuis als gevolg van complicaties door de griep. De huidige situatie benadrukt het belang van griepvaccinatie. We houden echter rekening met een relatief mild griepseizoen. De maatregelen die we met elkaar nemen tegen het nieuwe coronavirus helpen ook de verspreiding van griep te verminderen. Dit zagen we ook op het zuidelijk halfrond, waar het griepseizoen mild geweest is.
Wat was uw inschatting dit voorjaar, na het uitbreken van het coronavirus, van het aantal benodigde griepvaccinaties voor het griepseizoen 2020/2021?
Het was erg lastig in te schatten wat de opkomst zou zijn. We vonden dat we hierbij niet konden steunen op de voorgaande jaren alleen en daarom is dit voorjaar ook een peiling onder de doelgroep gehouden. We hebben ruim extra vaccins ingekocht ten opzichte van vorig jaar, namelijk 520.000 extra vaccins. Het totaal aan ingekochte vaccins is daarmee 3,88 miljoen. Dat is voldoende voor een opkomst van rond de 60%, daar waar de opkomst de afgelopen jaren rond de 50% is geweest. Uit de genoemde peiling onder de doelgroep op dat moment zou dat voldoende zijn. Verder zijn er initiatieven geweest in de afgelopen maanden en lopen ook op dit moment nog initiatieven om aan nog meer extra vaccins te komen, zoals gezamenlijke inkoop vanuit de EU. De gezamenlijke inkoop van de EU heeft geen resultaat opgeleverd. Ten slotte is er nog steeds contact met leveranciers om te kijken of we nog aan extra vaccins kunnen komen, bijvoorbeeld omdat landen afzien van een partij vaccins. Door deze continue inspanning kan ik nu melden dat er half november nog tot maximaal 100.000 vaccins beschikbaar komen en uiterlijk half januari maximaal 140.000 vaccins.
Kunt u de berekeningen van de initiële inschatting van het aantal benodigde griepvaccins voor het griepseizoen 2020/2021 delen met de Kamer?
In januari – dus voor de coronacrisis – is een zogenaamde preliminary forecast (voorlopige bestelling) van 3,4 miljoen griepvaccins geplaatst door het RIVM. Dit aantal was 200.000 vaccins meer dan in 2019 is toegediend. De forecast is gebaseerd op de opkomst van afgelopen jaar, verwachte lichte groei van de doelgroep en de lichte stijgende trend in de opkomst. Het is de gangbare werkwijze om in januari een forecast te plaatsen en in maart een definitieve bestelling te plaatsen.
Wat is het verschil tussen deze inschatting en het aantal beschikbare griepprikvaccinaties, inclusief de extra 500.000 ingekochte griepvaccins?
Het verschil tussen de forcecast in januari en het totaal aantal ingekochte vaccins is 480.000 vaccins. Daarbovenop komen nog eens maximaal 240.000 vaccins die afgelopen weken extra zijn ingekocht, zoals ik in vraag 4 heb toegelicht. Het verschil is daarmee maximaal 720.000 t.o.v. de forecast in januari.
Nederland heeft 15% meer griepvaccinaties beschikbaar dan gebruikelijk, waarmee 60% van de doelgroep kan worden gevaccineerd, kunt u in een tabel een gedetailleerd overzicht geven van deze percentages van de andere Europese Landen?
Voor dit overzicht verwijs ik naar de tabel in de bijlage. Graag merk ik hierbij op dat de organisatie van de griepvaccinatie, de doelgroep en de opkomst van vorig jaar erg verschillen tussen de landen. Dat maakt vergelijken erg lastig. Daarnaast hebben veel landen informatie verschaft over hun streefpercentage en niet over de daadwerkelijk mogelijke opkomst, omdat ze de omvang van hun doelgroep niet in beeld hebben.
Had u meer extra griepvaccinaties willen inkopen, gelet op het feit dat u in het genoemde debat over het coronavirus van 2 september jl. aangaf dat de wereldmarkt is afgestruind om tot een extra aanschaf van 500.000 griepvaccins te komen? Zo ja, had u dan niet eerder moeten handelen? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
Ja, ik had meer griepvaccins in willen kopen en daar is mijn inzet ook continu op gericht geweest. Er zijn maar een paar griepvaccinfabrikanten ter wereld. De productie van griepvaccins vergt 5 à 6 maanden. Er kan dus nu niet zomaar worden bijgemaakt. Bovendien wordt er nu gewerkt aan productie voor het zuidelijk halfrond voor het volgende griepseizoen. Wij hebben in januari een preliminary forecast gedaan en in maart hebben we de vaccins daadwerkelijk besteld. In april en mei hebben we bijgekocht wat mogelijk was. Met de leveranciers houden we nauw contact voor het geval er nog partijen vrijkomen waar bijvoorbeeld andere landen van afzien. Dit heeft al tot resultaat geleid, zie het antwoord op vraag 4. Maar andere landen hebben ook tekorten en benaderen ons ook.
Was u, toen u in het debat over het coronavirus van 2 september jl. aangaf dat de doelgroep voor de griepvaccinatie mensen met een kwetsbare gezondheid en mensen ouder dan 60 jaar is, al op de hoogte van de mogelijkheid dat het aantal ingekochte griepvaccins mogelijk onvoldoende zou zijn? Zo ja, waarom heeft u niet tijdens dat debat aangegeven dat de doelgroep mogelijk aangepast zou moeten worden? Zo nee, wanneer bereikte u het bericht dat het aantal ingekochte griepvaccins niet toereikend zou zijn?
Er was begin september geen aanleiding om aan te nemen dat het aantal ingekochte vaccins onvoldoende zou zijn. Daarna werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van een tweede coronagolf, waarbij niet bekend was welk effect dit zou hebben op het halen van de griepprik. Het RIVM monitort sinds de start van de griepvaccinatie begin oktober zo goed mogelijk de ontwikkelingen om indien nodig tijdig bij te kunnen sturen. Omdat de griepvaccinatie loopt tot begin december en er een wisselend beeld is bij de huisartsenpraktijken (de een houdt over en de ander heeft een tekort), was het bij de start van de vaccinatiecampagne heel lastig te voorspellen of het aantal vaccins zou uitkomen of niet. Omdat het in de week voorafgaand aan 17 oktober duidelijk werd dat de opkomst hoger was dan verwacht, heeft het RIVM, in overleg met VWS, op 17 oktober een maximum op het aantal door huisartsen te bestellen vaccins gezet, is huisartsen gevraagd om in geval van onvoldoende beschikbare vaccins na de eerste ronde voorrang te geven aan de risicogroepen en 70-plussers en om bij tekorten te rade te gaan bij collegapraktijken. Ik ben 23 oktober door het RIVM geïnformeerd over het feit dat er rekening mee moet worden gehouden dat de vraag de beschikbare vaccins overstijgt en toen kreeg ik ook het advies om maatregelen te treffen. Mijn besluit hierover heb ik zo snel mogelijk genomen en, heb ik na het afstemmen en klaarzetten van benodigde communicatie, op 27 oktober bekend gemaakt. Het is nog steeds onduidelijk of er daadwerkelijk sprake zal zijn van een tekort of dat we uiteindelijk toch iedereen kunnen bedienen. Daar weten we meer over eind november, als de meeste huisartsen hun spreekuren hebben afgerond en we de definitieve balans kunnen opmaken.
Kunt u een tijdlijn geven van wanneer u opdracht heeft gegeven voor de inkoop van extra griepvaccins, wanneer deze inkoop gestart is en wanneer de extra griepvaccins geleverd zijn?
Op 30 maart jl. heeft het RIVM advies gegeven over het aantal in te kopen vaccins. Dit is de standaard werkwijze. Het RIVM adviseerde 3,6 miljoen vaccins in te kopen. Dit was 200.000 extra ten opzichte van de preliminary forecast in januari. Op 30 maart heeft VWS akkoord gegeven om dit aantal vaccins te bestellen. Op 22 april jl. gaf het RIVM aan dat er nog 180.000 extra vaccins besteld konden worden. Op 22 april heeft VWS hier akkoord op gegeven. Op 19 mei heeft VWS RIVM verzocht om waar mogelijk nog extra aanvullend vaccin in te kopen, om optimaal voorbereid te zijn. Daarop heeft het RIVM de hand weten te leggen op 100.000 extra vaccins, waarmee nu een totaal van 3,88 miljoen vaccins beschikbaar is. Daarmee zijn 480.000 vaccins meer gekocht dan in de forecast van januari aangekondigd en in totaal 520.000 extra vaccins ten opzichte van vorig jaar. Zoals ook gemeld in mijn antwoord op vraag 4, is er op 30 oktober door vrijkomende partijen nog de hand gelegd op een partij van maximaal 100.000 extra vaccins die half november geleverd worden en maximaal 140.000 vaccins die uiterlijk half januari geleverd worden.
Kunt u alle correspondentie, van 1 maart jl. tot en met nu, tussen het RIVM en uw ministerie, over de (voorbereiding op) de griepvaccinatie, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 Grondwet?
Ik kan de correspondentie met uw Kamer delen, maar dit lukt niet binnen de door u gestelde termijn voor beantwoording van deze vragen. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 10 waarin ik uiteenzet wat er tussen het RIVM en mij vanaf maart en nu is gebeurd. De informatie is in deze vraag verwerkt.
Zijn er voor de huidige doelgroep, kwetsbaren en mensen ouder dan 70 jaar, wel voldoende vaccins beschikbaar? Zo ja, waar baseert u deze uitspraak op en kunt u berekeningen hieromtrent de Kamer doen toekomen?
Ik verwacht met de maatregel die ik op 27 oktober heb genomen voldoende vaccins beschikbaar te houden voor deze doelgroep. Dit hangt wel af van de mate waarin de gezonde 60–69-jarigen gehoor geven aan de oproep. Dat is lastig te voorspellen. Huisartsen hebben de meeste uitnodigingen al verstuurd.
Het is op dit moment lastig in te schatten wat het precieze effect van de prioritering gaat zijn. Daarvoor moeten we veel aannames doen. Van de groep mensen van 60 tot en met 69 jaar heeft naar schatting ruim 1,3 miljoen geen medische indicatie voor de griepprik4. Stel dat van de gezonde 60+-ers 50% zou willen opkomen (40% is volgens de monitor 2019 normaal) en de helft daarvan is ook al daadwerkelijk gevaccineerd, dan zijn er (0,5 x 0,5 x 1.342.500 =) ongeveer 335.600 mensen al gevaccineerd van deze groep. Dat opgeteld bij de verondersteld al gevaccineerde 70-plussers en mensen met een medische indicatie (1.723.000) is ongeveer 2.058.600. Er zijn 3.880.000 vaccins ingekocht. Er zijn dan dus nog (3.880.000 – 2.058.600 =) ongeveer 1.821.400 vaccins over om te zetten.
We schatten dat van de mensen van 70 jaar en ouder en mensen met een medische indicatie nog ca 2,5 mln de afweging moet maken om al dan niet de griepprik te halen. We hebben dan voldoende voor ongeveer 74% van deze groep. Met name voor de groep mensen met een medische indicatie onder de 60 jaar (1,9 miljoen mensen in totaal) zou dit opkomstpercentage veel hoger liggen dan de opkomst voor die groep in de afgelopen jaren, namelijk 32%. Tegelijkertijd veronderstelt dit dat de gezonde 60+-ers ook gehoor geven aan de oproep om af te zien van de griepprik. Daar staat tegenover dat we de afgelopen weken nog extra vaccins hebben kunnen kopen. Er liggen dan ook veel veronderstellingen aan deze cijfers ten grondslag.
Hoe beoordeelt u de situatie dat kwetsbare mensen die zijn opgeroepen en die zich meldden bij het vaccinatiepunt in sporthal De Kers te Hoorn onverrichter zake huiswaarts moesten keren omdat de vaccins op waren?4 Acht u het verantwoord méér kwetsbare mensen op te roepen dan er vaccins in huis waren? Hoe ziet u dit in het licht van de oproep (die zeker geldt voor kwetsbare mensen) om zoveel mogelijk thuis te blijven en alleen voor noodzakelijke afspraken de deur uit te gaan? Wat doet u om dit in het vervolg te voorkomen?
Het is heel vervelend om mensen te moeten teleurstellen. Ieder jaar nodigen huisartsen meer mensen uit dan er vaccins zijn. Ze baseren zich daarbij op de opkomst van het jaar ervoor. Er is nog nooit een tekort geweest. De inkoop is gebaseerd op de verwachte opkomst, omdat de overgebleven griepvaccins na de campagne vernietigd moeten worden (ieder jaar is de samenstelling van de vaccins anders) en het ongewenst is om belastinggeld te verspillen.
Het is uiteraard van groot belang dat mensen in de huidige coronapandemie veilig hun vaccinatie kunnen halen en om die reden heeft het Nationaal Huisartsen Genootschap een aanvullende praktijkhandleiding opgesteld. We zien dat huisartsen zeer creatief zijn geweest in het ervoor zorgen dat de mensen zo veilig mogelijk een prik kunnen halen. Dat is over het algemeen heel goed gegaan en positief ontvangen door de patiënten. Natuurlijk zijn er altijd uitzonderingen. Ook in de komende weken zullen de huisartsenpraktijken er alles aan doen om conform de maatregelen de mensen te vaccineren. Gezien de grote aantallen en de overige zorg die huisartsen moeten leveren is het niet mogelijk het op een andere manier te organiseren. Als iedereen zich aan de maatregelen houdt die de huisartsen treffen, kan iedereen de prik veilig halen.
Kunt u, aangezien er nu een aanpassing is in de doelgroep van griepvaccinaties en de inschatting van het aantal benodigde griepvaccins verandert, een tijdlijn geven van de momenten dat de inschatting van het aantal benodigde griepvaccins is aangepast?
In het antwoord op vraag 10 heb ik u uiteen gezet hoe ik het benodigde aantal vaccins heb ingeschat en daarop heb ingekocht. Het aantal benodigde vaccins is altijd afhankelijk van de opkomst. Door middel van een enquête onder een deel van de huisartsen wordt een schatting van de opkomst door het RIVM dit jaar bijgehouden. Omdat deze hoger bleek dan verwacht, heeft het RIVM eerst in overleg met VWS op 17 oktober de (na)bestellingen voor vaccins door huisartsen gemaximeerd op 114% van het jaar daarvoor. Ook is aan huisartsen gevraagd om, wanneer ze in afwachting zijn van de levering van de nabestelling en nog maar beperkt aantal vaccins hebben, voorrang te geven aan de mensen die de meeste baat zullen hebben bij een vaccinatie en bij tekorten te rade te gaan bij collegapraktijken. Dit bleek op 23 oktober toch niet voldoende. In overleg met de huisartsen is landelijk beleid opgesteld hoe om te gaan met het mogelijke tekort. Afgelopen dinsdag 27 oktober heb ik daarom gezonde 60–69 jarigen opgeroepen niet aan de oproep van hun huisarts gehoor te geven. Daarmee hoop ik dat er voldoende overblijft voor de meest kwetsbaren: de mensen met een medische indicatie en de 70-plussers. Mochten er dan nog vaccins over zijn dan kunnen de 60–69 jarigen zich alsnog melden.
Wat is de rol van het Ministerie van VWS bij de inkoop van extra griepvaccins tijdens deze coronacrisis aangezien het ministerie ook de inkooprol heeft genomen bij beschermingsmiddelen, testcapaciteit en beademingsapparatuur?
Het RIVM koopt in opdracht van VWS de griepvaccins jaarlijks in en adviseert VWS over de in te kopen aantallen en over mogelijkheden van extra inkoop. Dit is de werkwijze bij de inkoop van alle vaccinaties die vanuit de rijksoverheid aan Nederlanders worden aangeboden.
Kunt u deze vragen beantwoorden ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 2021?
Ja.
Het uitblijven van een covid-19-bonus voor zorgprofessionals in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat zorgprofessionals in Caribisch Nederland niet in aanmerking komen voor de bonus die wél aan hun collega’s in Europees Nederland wordt toegekend?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, de subsidieregeling bonus zorgprofessionals Covid-19 die de zorgbonus in Europees Nederland mogelijk maakt, is niet van toepassing in Caribisch Nederland. Toch wil het kabinet ook zijn waardering uitspreken voor de zorgprofessionals die in Caribisch Nederland een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd met hun inzet voor patiënten en cliënten met COVID-19 en/of met hun bijdrage aan de strijd tegen COVID-19. Daarom wordt er op dit moment gewerkt aan een werkwijze om een zorgbonus van $ 1.000 netto voor zorgprofessionals in Caribisch Nederland mogelijk te maken.
Kunt u aangeven hoeveel zorgverleners in Caribisch Nederland in aanmerking zouden kunnen komen voor de bonus als de Europees-Nederlandse regeling voor Caribisch Nederland van toepassing is? Om hoeveel geld gaat het dan precies?
De subsidieregeling bonus zorgprofessionals Covid-19 en de bijbehorende handreiking laten de beoordeling welk personeel in aanmerking komt voor een zorgbonus aan de zorgaanbieder, omdat deze het best zicht heeft op de geleverde inspanningen van de zorgprofessionals en daarmee de aangewezen instantie is om te beoordelen of er sprake is geweest van een uitzonderlijke prestatie en of voldaan wordt aan de overige vereisten. Ook voor Caribisch Nederland kan het Ministerie van VWS niet in die beoordeling treden.
Waarom komen zorgverleners in Caribisch Nederland niet in aanmerking voor deze bonus? Kunt u precies aangeven waarin de onvermoeibare inzet van zorgprofessionals in Caribisch Nederland heeft verschild van die van hun collega’s hier? Bent u het met mij eens dat er eigenlijk geen enkele aanleiding is om deze bonus aan Caribische zorgprofessionals te ontzeggen? Zo nee, waarom niet en staat dit niet op gespannen voet met het uitgangspunt van een gelijkwaardige behandeling van burgers in Europees en Caribisch Nederland?
Ook de zorgprofessionals in Caribisch Nederland is het kabinet erkentelijk voor hun inzet en flexibiliteit in de strijd tegen de introductie en verdere verspreiding van het Covid-19-virus. Daarom wil het kabinet een zorgbonus van $ 1.000 netto verstrekken aan zorgprofessionals in Caribisch Nederland als blijk van waardering voor deze inzet. De periode die gehanteerd zal worden loopt van 1 maart tot en met 31 december 2020, in tegenstelling tot de subsidieregeling voor Europees Nederland die de periode 1 maart tot 1 september 2020 beslaat. Tot 1 september 2020 is de introductie van het virus in Caribisch Nederland relatief beperkt gebleven. Half september vonden daarentegen uitbraken plaats op Bonaire en Sint Eustatius. Door een ruimere periode te hanteren, kunnen werkgevers ook de inzet van zorgprofessionals tijdens deze uitbraken wegen voor de toekenning van een zorgbonus. De wijze waarop de middelen beschikbaar worden gesteld wordt nog nader uitgewerkt. De kleinschaligheid van de eilanden en het feit dat het ministerie zelf de zorgverzekeraar is, maakt dat, anders dan in Nederland, het verstrekken van de zorgbonus binnen de contractuele afspraken tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder geregeld kan worden.
Bent u alsnog bereid om de bonus óók aan zorgprofessionals in Caribisch Nederland toe te kennen, als blijk van grote waardering en erkentelijkheid voor hun bijdrage aan de strijd tegen de verdere verspreiding van het covid-19-virus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'US signs anti-abortion declaration with group of largely authoritarian governments' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «US signs anti-abortion declaration with group of largely authoritarian governments»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, wat is in dat licht uw reactie op de verklaring die onder leiding van de Verenigde Staten door 30 landen is ondertekend en die de keuzevrijheid van vrouwen inperkt?
Ja. Nederland staat pal voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), zoals ook uiteengezet in de beleidsnota Investeren in Perspectief uit 2018. Een van de uitgangspunten daarbij is het recht van mensen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen. Toegang tot goede informatie en seksuele voorlichting alsook goede toegang tot voorbehoedsmiddelen zijn belangrijk om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. In geval zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet, is legale toegang tot veilige abortus belangrijk om onveilige abortus en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s (waaronder moedersterfte en blijvende gezondheidsproblemen) te voorkomen. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (International Conference on Population and Development (ICPD)), de SDG’s en de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization (WHO)) vormen daarbij stevige internationale referentiekaders.
De verklaring getiteld «Geneva Consensus Declaration», die op 22 oktober jl. werd getekend door 32 landen, herinterpreteert bestaande internationale mensenrechtenovereenkomsten en dreigt daarmee deze internationale afspraken over keuzevrijheid, gezondheid, SRGR en specifiek abortus te ondermijnen. Dit baart het kabinet zorgen. Het feit dat zo veel landen de verklaring steunen, kan bovendien duiden op een groeiende coalitie tegen deze, al lang bestaande, afspraken en is een slecht teken voor de keuzevrijheid, gezondheid en rechten voor vrouwen en meisjes.
Tegelijkertijd is er een veel grotere groep van 82 landen, die de internationale afspraken over SRGR wel ondersteunt. Zie ook antwoord op vraag 4.
Heeft u contact opgenomen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om hierover in gesprek te treden? Zo ja, welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u dat dit zal opleveren? Zo nee, waarom niet en gaat u op de kortst mogelijke termijn alsnog contact opnemen?
Nee. Nederland zal in bilaterale gesprekken met de Amerikaanse overheid en in internationale fora en onderhandelingen zorgen over de Amerikaanse internationale SRGR-inzet, waaronder deze verklaring, aan de orde blijven stellen.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering deze inperking van de keuzevrijheid van vrouwen ten zeerste afkeurt en om de noodzaak tot toegang tot legale en veilige abortus nogmaals te onderstrepen?
Nederland blijft zich, samen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie, uitspreken over het belang van keuzevrijheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige abortuszorg.
Zo wist Nederland samen met gelijkgezinde landen een recordaantal van 82 landen te mobiliseren voor een gezamenlijke verklaring over het belang van gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR tijdens de AVVN Beijing+25 viering.
Op initiatief van Minister Kaag en de Canadese Minister van Internationale Ontwikkeling Karina Gould worden regionale dialogen georganiseerd om met gematigde landen in gesprek te gaan over het belang van SRGR en gendergelijkheid. In dat kader organiseert Nederland samen met Zuid-Afrika een regionale ministeriele dialoog met Afrikaanse landen in januari 2021.
Tenslotte zet zich Nederland ook binnen de Europese Unie in voor gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR, zoals tijdens de informele RBZ/OS van 29 september waar Minister Kaag zich hard maakte voor het vasthouden aan agreed language over SRGR in de Post-Cotonou onderhandelingen. Zij onderstreepte dit ook in een gesprek met Eurocommissaris Urpilainen.
Bent u bereid om tijdens de eerstvolgende cyclus van de Universal Periodic Review (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad de Verenigde Staten kritisch te bevragen over deze verklaring die de keuzevrijheid van vrouwen inperkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Staten op 9 november 2020 heeft Nederland de Verenigde Staten aanbevolen om de Helms Amendment van de US Foreign Assistance Act (uit 1973) en het beleid Protecting Life in Global Health Assistance, dat een uitbreiding inhoudt van de Mexico City Policy (ook wel aangeduid als de Global Gag Rule) op te schorten. Deze wetgeving en dit beleid leggen onwenselijke beperkingen op aan organisaties die zich inzetten voor betere gezondheid en keuzevrijheid, inclusief veilige abortus, in ontwikkelingslanden.
Bent u tevens bereid om tijdens de UPR aanbevelingen aan de Verenigde Staten te doen voor het opschorten van de door President Trump ingestelde «Global Gag Rule», om zodoende wereldwijd organisaties in de positie te stellen om op te komen voor vrouwenrechten in het algemeen en het recht op toegang tot legale en veilige abortus?
Zie antwoord vraag 5.
Gesprekken met jongeren in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het burgerinitiatief «Betrek jongeren», waarin jongeren in Caribisch Nederland ertoe oproepen om jongerenparticipatie bij de vormgeving van «het nieuwe normaal» te versterken?1 Zo ja, wat vindt u van dit initiatief?
Ja, ik ken het burgerinitiatief «Betrek jongeren». Ik ben blij met de betrokkenheid van burgers bij het politieke besluitvormingsproces en de jongeren die zich in dit geval middels dit burgerinitiatief uitspreken.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om jongeren inspraak te geven bij de besluiten die hen raken? Zo ja, hoe betrekt u precies op dit moment Caribische jongeren bij de lopende overleggen en wie of welke organisaties zijn precies uw gesprekspartner?
Ik vind het van belang om in gesprek te zijn en blijven met jongeren uit Caribisch Nederland om hun stem te horen. Zelf heb ik tijdens mijn reizen in het gebied diverse keren gesproken met jongeren en jonge professionals. Zo heb ik tijdens mijn reis naar onder meer Bonaire op vrijdag 6 november jongstleden een bezoek gebracht aan het Liseo Bonariano en ben ik in gesprek gegaan met de scholieren. Ook mijn bijeenkomsten op Bonaire met de lokale deelnemers van het Talent Ontwikkel Programma (TOP Bonaire), de toekomst van Bonaire, zijn hier een goed voorbeeld van. Het kabinet neemt tevens initiatief door jongeren bij belangrijke gesprekken over bijvoorbeeld innovatie te betrekken. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) recent een Koninkrijksdialoog voor MBO, HBO en WO studenten uit het Caribisch gebied georganiseerd over de kansen voor de ABC-eilanden in de toekomstige luchtvaart.
Via de #MijnNieuweWereld online campagne, onderdeel van het UNICEF Caribisch Nederland Kinderrechten Programma 2019 – 2021, zijn jongeren tussen 13 en 18 op elk van de drie eilanden uitgenodigd om breed na te denken over allerlei issues op hun eilanden en wat voor hen de meest prangende zijn. De jongeren hebben per eiland een advies geformuleerd en overhandigd aan de openbare lichamen en de Nederlandse overheid. Voor deze activiteiten heeft UNICEF samengewerkt met lokale jongerenparticipatie experts en onderwijsdeskundigen. De betrokken jongeren werden direct via de middelbare scholen geworven om deel te nemen. Deze activiteiten vinden plaats met betrokkenheid van het kabinet.
Klopt het dat u nog niet gesproken heeft met Caribische jongeren over de huidige covid-19-crisis en de gevolgen daarvan voor jongeren in Caribisch Nederland? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat als u jongeren uitnodigt om mee te praten, dit dan ook gefaciliteerd moet worden voor jongeren in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Op 23 november a.s. heb ik een eerste gesprek gepland met jongeren uit Caribisch Nederland om via een online verbinding te spreken over de thema’s die bij hen leven. Covid-19 is hier een belangrijk gespreksonderwerp. Ik ben actief in gesprek met jongeren in Caribisch Nederland. Voor wat betreft het gesprek van 23 november zal ik de goede ideeën van de jongeren verder onder de aandacht brengen binnen het kabinet.
Welke initiatieven bent u van plan te nemen om de betrokkenheid van Caribische jongeren bij beleid- en besluitvorming inzake de (post-)covid-19-crisis te versterken? Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met jongeren in Caribisch Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit precies vormgeven?
Zie antwoord vraag 3.
De mogelijke sluiting van de huisartsenpost in Venray |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten dat de huisartsenpost in Venray mogelijk moet sluiten?1
Ja.
Klopt het dat huisartsen in Venray zelf de huisartsenpost juist open willen houden?
Er is door Cohesie verkent hoe de spoedzorg in de regio Noord-Limburg zo kan worden georganiseerd dat de continuïteit en kwaliteit het meest gewaarborgd is voor de toekomst. Een optie die Cohesie daarbij heeft onderzocht is het sluiten van de huisartsenpost in Venray. Op dit moment ligt er een voorgenomen besluit om de huisartsenpost in Venray te sluiten. Cohesie gaat nu in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen om uiteindelijk tot een definitief besluit te komen. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen. Ik heb dan ook geen inzicht in de wensen van iedere individuele huisarts in de regio.
Is er overleg geweest met ketenpartners zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen, kraamverzorgers en anderen die onmiddellijk gevolgen van een sluiting van de de huisartsenpost kunnen ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van dat overleg?
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Op 9 november heeft Cohesie bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost in Venray te sluiten. Het is belangrijk dat er een aantal processtappen zorgvuldig wordt doorlopen voordat er een definitief besluit wordt genomen. Daarom heeft mijn voorganger een concept algemene maatregel van bestuur (AMvB) «Acute Zorg» opgesteld. De concept AMvB schrijft de processtappen voor die waarborgen dat bij een voorgenomen opschorting of beëindiging van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie er geen knelpunten in de acute zorg ontstaan. Voorbeelden van processtappen zijn vroegtijdige melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Nederlandse Zorgautoriteit, consultatie van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders en het opstellen van een continuïteitsplan, waarin wordt omschreven hoe, gezien de omstandigheden, op zorgvuldige wijze de continuïteit van de zorg voor cliënten wordt geborgd. Zoals mijn voorgangers ook in andere gevallen hebben benadrukt, is het ook vooruitlopend op het in werking treden van de AMvB (beoogd per 1 januari 2022) de bedoeling dat alvast volgens de lijn van de AMvB wordt gehandeld
Is er overleg geweest met betrokken inwoners en bestuurders in de regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat was de uitkomst van die overleggen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u onze mening dat de ervaringen van de coronacrisis juist laten zien dat goede acute zorg dichtbij voor alle Nederlanders van het grootste belang is?
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een huisartsenpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de huisartsenpost in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken.
Hoeveel patiënten komen er nu bij de huisartsenpost in Venray? Kunt u een overzicht per dag in de week geven?
De huisartsenpost in Venray heeft een verzorgingsgebied van 81.800 inwoners. Hoeveel van deze mensen gebruik maken van de huisartsenpost in Venray is mij niet bekend. Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.
Zijn de aanrijtijden voor inwoners naar de huisartsenpost in Venray berekend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst?
Het RIVM stelt dat op dit moment alle inwoners van het verzorgingsgebied van de post in Venray binnen 30 minuten rijtijd per personenauto hun huisartsenpost kunnen bereiken. Zoals gezegd heeft het RIVM daarnaast geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost in Venlo kan bereiken.
Wat is de verdeling bij ziekenhuisopnames tussen opname in het ziekenhuis in Boxmeer en opname in het ziekenhuis in Venlo?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.
Het bericht dat het verdwijnen van spoedeisende hulpen funest is voor kleinere ziekenhuizen |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat volgens de burgemeester uit Winterswijk en anderen het verdwijnen van spoedeisende hulpen funest is voor kleinere ziekenhuizen en zij bezwaar maken tegen deze plannen uit de houtskoolschets?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het artikel beschrijft dat spoedeisende hulpposten worden geconcentreerd in grotere ziekenhuizen en legt daarbij een relatie met de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat met het uitkleden van ziekenhuizen zij hun belangrijke functie niet meer kunnen vervullen? Waarom wel of niet?
De houtskoolschets beschrijft dat uitsluitend de hoog-complexe acute zorg geconcentreerd zal worden om de beste kwaliteit te borgen. Het overgrote deel van de acute zorg kan nog steeds lokaal, dichtbij de patiënt, verleend worden. Het is dan ook niet per definitie de bedoeling dat er minder locaties komen waar acute zorg geleverd kan worden, het kan zelfs zijn dat er meer locaties met acute zorg komen. De precieze uitwerking volgt en besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat nabijheid van een ziekenhuis een belangrijke rol speelt in het bepalen van de kwaliteit van zorg en ook een factor is die hierin dient te worden meegenomen? Waarom wel of niet?
In de houtskoolschets staat dat het uitgangspunt is dat de bereikbaarheid van acute zorglocaties gelijk blijft aan wat nu het geval is of zelfs beter wordt.
Deelt u de mening dat de nabijheid van een ziekenhuis een belangrijke sociaaleconomische rol speelt bij de aantrekkelijkheid van een stad of dorp? Waarom wel of niet?
De aantrekkelijkheid van een stad of dorp wordt door veel verschillende factoren bepaald. De nabijheid van bepaalde zorgvormen kan daarbij ook een rol spelen. Het is nog te vroeg om het beeld uit de houtskoolschets te vertalen voor concrete situaties. Diverse onderwerpen uit de houtskoolschets moeten eerst nader worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Dat doe ik samen met partijen die betrokken zijn bij de acute zorg. De eerste stap is dat we zorgvuldig kijken naar de reacties die ik in het kader van de consultatie ontvang. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat juist tijdens de coronacrisis alle ziekenhuizen hun meerwaarde hebben aangetoond en dit het extra onverantwoord maakt om juist nu spoedeisende hulpen en intensive care afdelingen te laten verdwijnen? Waarom wel of niet?
In alle ziekenhuizen wordt ontzettend hard gewerkt om zorg te verlenen aan alle COVID-19 patiënten en reguliere patiënten. Het is het van belang om de inrichting van de (acute) zorg toekomstbestendig te maken zodat we voor de toekomst de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van acute zorg voor iedereen kunnen blijven garanderen.
Bent u het ermee eens dat een volwaardig basis ziekenhuis inclusief spoedeisende hulp zowel voor Winterswijk en omgeving, als Doetinchem en omgeving cruciaal is voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de zorg in de Achterhoek? Zo neen, waarom niet?
Voor mij is het belangrijk dat er goede zorg wordt geleverd in de regio. Hoe de zorg er in de regio uitziet is aan de raad van bestuur van de ziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem. De interim bestuursvoorzitter van Santiz heeft op 3 juli 2020 aangegeven dat de Santiz-ziekenhuizen per 1 januari 2021 zullen defuseren. Zij is momenteel bezig met de ontvlechting van beide ziekenhuizen. De ziekenhuizen verwachten ook zelfstandig de huidige (kwaliteit van) zorg te kunnen blijven bieden. In het rapport van de verkenner staat beschreven dat rekening gehouden moet worden met de landelijke ontwikkelingen en dat samenwerking in de regio nodig is.
Het bericht 'Apothekers vrezen dat patiënten uit regio Amersfoort 's avonds en in het weekend naar Utrecht moeten voor medicijnen' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Apothekers vrezen dat patiënten uit regio Amersfoort ’s avonds en in het weekend naar Utrecht moeten voor medicijnen» en de brief die burgemeesters hebben ontvangen van de Apothekers Coöperatie Eemland (ACE)?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel. Inmiddels is hierover meer duidelijkheid ontstaan. Ik ga daar bij de volgende vragen op in. Zie voorts mijn antwoorden op de aanvullende vragen van Mevrouw Van den Berg, gesteld op 30 oktober (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 789).
Wat is de reden dat zorgverzekeraars het contract met de Dienstapotheek Eemland niet hebben verlengd?
Zilveren Kruis heeft ervoor gekozen in de media beknopt naar buiten te treden. De reden dat zorgverzekeraars het contract met de dienstapotheek Amersfoort niet hebben verlengd is dat de apotheek naar het oordeel van verzekeraars onvoldoende transparant is over het tot stand komen van het tarief dat de apotheek per 2021 in rekening wilde brengen bij patiënten voor terhandstellingen.
Klopt het dat Zilveren Kruis voornemens is de farmaceutische spoedzorg voor de regio Eemland vanuit Utrecht te laten organiseren? Deelt u de mening dat deze extra drempel onwenselijk is omdat hiermee deze zorg minder toegankelijk wordt gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de farmaceutische zorg tijdens ANZ-uren verzorgd zal worden vanuit de dienstapotheek Utrecht. Zilveren Kruis en Zorg en Zekerheid hebben dit namens alle zorgverzekeraars zo afgesproken. Er is afgesproken dat de patiënten hun medicatie krijgen thuisbezorgd. Patiënten kunnen na een bezoek aan huisartsenpost of SEH direct naar huis en hoeven niet te wachten op hun medicatie, of deze af te halen. Ik vind het belangrijk dat patiënten tijdens ANZ-uren goede farmaceutische zorg krijgen. De locatie van waaruit dat gebeurt is daarbij niet doorslaggevend.
Welke garanties geeft de kwalijke rol die Zilveren Kruis in het verleden heeft gespeeld bij het centraliseren van bepaalde zorg voor de huidige stappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars in de regio Eemland hun zorgplicht nakomen en dat dus in die regio goede farmaceutische zorg wordt geboden tijdens ANZ-uren, ook in 2021.
Wat gaat u doen om het voortbestaan van de farmaceutische spoedzorg in de regio Eemland te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Onderzoeken die uitwijzen dat koppen in de sport leidt tot hersenschade. |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hersenschade is er, maar ’s werelds grootste sportbonden kijken weg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat meerdere wetenschappers tegenwerking ervaren van grote sportbonden zoals de wereldvoetbalbond FIFA, de Amerikaanse Hockey League (NHL) en de National Football League (NFL) bij het doen van onderzoek naar hersenschade?
Ik vind dat wetenschappelijk onderzoek altijd onafhankelijk moet plaatsvinden.
Deelt u de mening dat wetenschappers altijd in staat gesteld moeten worden om kritisch onderzoek te doen zonder beïnvloeding van direct belanghebbenden? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat grote sportbonden onderzoeken naar hersenschade ontkennen, negeren en zelfs frustreren? Wat vindt u ervan dat grote sportbonden sinds 2001 bijeenkomsten van een groep wetenschappers die aanbevelingen moeten doen voor verbetering van veiligheid en gezondheid van sporters die een hersenblessure oplopen, betalen? Was u hier eerder mee bekend?
Iedere wetenschapper zou onafhankelijk onderzoek moeten kunnen doen zonder enige vorm van beïnvloeding, dus ook op dit onderwerp. Dat grote sportbonden ongewenste onderzoeken zouden negeren betekent niet automatisch dat de betreffende onderzoekers beïnvloed worden. Wanneer de onderzoeken ontkend en/of gefrustreerd worden is dat zeer onwenselijk omdat daarmee kennisontwikkeling op dit belangrijke terrein in gevaar komt.
Ik juich toe dat sportbonden middelen ter beschikking stellen voor onderzoek naar veiligheid en gezondheid van sporters, zolang de wetenschappelijke onafhankelijkheid in deze relatie gewaarborgd is. Dat de genoemde grote sportbonden sinds 2001 vierjaarlijks congressen organiseren over hersenletsel in sport is in openheid gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat veiligheid en plezier in het sporten altijd voorop moeten staan en er bij kinderen geen risico’s genomen mogen worden met mogelijk verregaande consequenties?
Uiteraard vind ik dat kinderen met plezier en veilig moeten kunnen sporten. Maatregelen om risico’s met verregaande consequenties te beperken horen daar bij.
Staat u nog achter de woorden «De verschillende onderzoeken naar koppen laten nu nog ruimte voor interpretatie. De onderzoeken geven nog geen eenduidige opvatting of koppen al dan niet schadelijk is voor de gezondheid»?2
Op het moment dat verschillende wetenschappelijke onderzoeken elkaar gedeeltelijk tegenspreken of onvoldoende de praktijk ondersteunen is het niet aan mij om te wegen welke de juiste is. Dit proces waarbij de kennis vergroot wordt ligt bij de wetenschappelijke wereld zelf.
In de toepassing van die kennis ligt de leidende rol bij de Europese voetbalbond (UEFA). In hun de circulaire (2020-38) wordt geadviseerd op een verantwoorde wijze om te gaan met het koppen bij kinderen. Deze circulaire is in lijn met het gehanteerde beleid binnen de KNVB. Dit beleid is ingevoerd in Nederland.
Ik herhaal dat het vanzelfsprekend van het grootste belang is dat het wetenschappelijke debat onafhankelijk van belanghebbenden gevoerd kan worden. Op het moment dat er aanwijzingen zijn dat wetenschappelijke onafhankelijkheid op dit onderwerp in Nederland in het geding is, maak ik mij hier hard voor. Maar tot dusver heb ik geen enkel signaal hierover ontvangen.
Hoe staat u nu tegenover uw conclusie «Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is geen eenduidig bewijs voor schade als gevolg van koppen»?3 Kan het zijn dat deze conclusie mogelijk is getrokken op basis van onvolledige informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Nederlandse onderzoek naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal door de KNVB in samenwerking met AMC/VU? Wat is de rol van de KNVB? Financiert de KNVB dit alleen of heeft de bond ook invloed op de resultaten? Is de verwachting nog steeds dat de resultaten in het voorjaar van 2021 bekend zijn?
De KNVB laat desgevraagd weten dat de resultaten van onderzoeksdeel A(gestructureerde registratie van kopballen in de vertegenwoordigende elftallen van de KNVB; O15 t/m O20, Jong Oranje en het Nederlands elftal) verwacht worden voor het voorjaar van 2021. Tegelijkertijd geeft de bond aan dat onderzoeksdeel B (de registratie van kopballen in het amateur – en profvoetbal) vertraging heeft opgelopen als gevolg van de beperkende maatregelen van corona en het faillissement van VoetbalTV. Hierdoor zijn aanzienlijk minder wedstrijden bruikbaar geweest voor analyse dan gepland.
De KNVB benadrukt dat zij financier zijn van het onderzoek, maar dat de opzet, dataverzameling en uitvoer van het onderzoek bij het UMC Amsterdam ligt.
Bent u, aangezien internationaal onderzoek steeds meer uitwijst dat koppen (zeker bij kinderen) hersenschade oplevert, nu wel bereid om alvast met de KNVB en andere Nederlandse sportbonden in gesprek te gaan over maatregelen?
Ik ben en blijf in gesprek met de KNVB over dit thema en eventuele maatregelen. In eerdere gesprekken heeft de bond mij aangegeven welke maatregelen zij genomen hebben om zorgvuldig met koppen om te gaan bij de jeugd. Bijvoorbeeld door het gebruik van zachtere ballen, kleinere veldjes en instructies aan jeugdtrainers. Daarnaast hebben ze in 2018 in samenwerking met AMC/VU een polikliniek geopend speciaal voor voetballers die een hersenschudding oplopen op het veld.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel sport en bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken op 30 november?
Ja.
Kinderboerderijen, boerencampings en zorgboerderijen die Q-koortsregels schenden |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen kinderboerderijen, boerencampings en zorgboerderijen vorig jaar niet aan de regels voldeden om Q-koorts te voorkomen?1
Het is van groot belang dat eenieder zich houdt aan de regels die zijn gesteld ter voorkoming van een uitbraak van Q-koorts. Dit is zowel in het belang van volksgezondheid als van diergezondheid. De NVWA is dit jaar een intensief communicatietraject gestart om deze bedrijven te wijzen op het belang van naleving van de regels die zijn gesteld.
Kunt u aangeven of er de afgelopen jaren een toe- of afname is van het aantal publieksbedrijven dat zich niet aan de regels houdt?
De controles bij publieksbedrijven vinden plaats bij circa 10% van het totaal aantal publieksbedrijven. De laatste 4 jaar schommelt het percentage naleving tussen de 43 en 55%. Er is geen duidelijke trend waarneembaar; wel is duidelijk dat ruim de helft van de tekortkomingen administratief van aard zijn.
Kunt u aangeven op basis van wat voor vermoedens van fouten de 87 publieksbedrijven in 2019 zijn bezocht?
In 2019 zijn 52 bedrijven ad random geselecteerd, 18 bedrijven zijn geïnspecteerd naar aanleiding van een aankondiging van activiteiten, zoals lammetjesaaidagen, en 17 bedrijven zijn geïnspecteerd naar aanleiding van een melding dan wel op initiatief van een inspecteur.
Klopt het dat in 2019 slechts 11 herinspecties zijn uitgevoerd? Hebben deze herinspecties ook bij publieksbedrijven plaatsgevonden, of alleen bij professionele bedrijven?2
Het klopt dat er in 2019 11 herinspecties zijn uitgevoerd; 7 bij publieksbedrijven en 4 bij professionele bedrijven.
Op welke wijze controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of een publieksbedrijf na een waarschuwing of boete daadwerkelijk de geconstateerde tekortkoming heeft aangepakt, aangezien blijkbaar niet alle bedrijven een herinspectie krijgen?
De NVWA controleert, in voorkomende gevallen, via een herinspectie of de geconstateerde tekortkoming is verholpen. Bij bepaalde tekortkomingen (bijvoorbeeld te late meldingen) of indien de tekortkoming tijdens de inspectie wordt verholpen, is een herinspectie niet nodig.
Moeten publieksbedrijven aantonen dat zij de dieren alsnog hebben ingeënt voordat zij weer bezoekers mogen toelaten? Zo ja, op welke wijze tonen zij dit aan?
Ja. Indien publieksbedrijven niet voldoen aan de vaccinatieplicht, mogen zij geen bezoek toelaten zolang de vaccinatie niet alsnog heeft plaatsgevonden.
Juiste en volledige vaccinatie wordt aangetoond door middel van een melding in het I&R-systeem en onderbouwd met visite-brieven en facturen van de dierenarts die de vaccinatie heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘NBBU en SoloPartners dringen er bij zorginstellingen op aan de zorgbonus voor uitzendkrachten en zzp’ers alsnog ter beschikking te stellen' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de zorgbonus voor zzp’ers en flexwerkers?1
Ja.
Klopt het dat GGZ Nederland «een richtlijn voor zijn leden heeft geschreven waarin staat dat de zorgbonus niet aan uitzendpersoneel en zzp’ers in de zorg zal worden uitbetaald»? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Naar aanleiding van een technisch advies van de Nederlandse ggz aan haar leden was de indruk ontstaan dat de Nederlandse ggz tegen een zorgbonus voor zzp’ers en uitzendkrachten zou zijn. Dat was echter niet de bedoeling van de Nederlandse ggz.
De Nederlandse ggz heeft grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet, ongeacht of het een vaste medewerker, een uitzendkracht of een zzp’er is. Zij vindt het dan ook spijtig en onnodig dat dit beeld ontstaan is. Vanaf het begin heeft de Nederlandse ggz gepleit voor een ruimhartige toekenning van de bonus. De Nederlandse ggz heeft haar leden daarop ook expliciet nog geadviseerd om, voor zover zij dat niet al hadden gedaan, alsnog aanvragen te doen voor zzp’ers en uitzendkrachten.
De grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet in de zorg sluit aan bij mijn insteek van de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Deze is erop gericht om alle zorgprofessionals die in verband met COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd, ongeacht hun contractvorm, in aanmerking te laten komen voor een bonus.
Bent u het ermee eens dat het voor het ontvangen van de zorgbonus niet uit zou moeten maken via welk type contract of opdracht zorgmedewerkers hebben gewerkt?
Ja. Daartoe is het in de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 ook nadrukkelijk mogelijk gemaakt dat er door zorgaanbieders ook voor mensen op een deeltijdcontract of voor derden, zoals zzp’ers en uitzendkrachten, een bonus kan worden aangevraagd. Het gaat immers niet om de contractvorm, maar om een extra waardering van zorgprofessionals in verband met uitzonderlijke inzet tijdens de eerste uitbraak van COVID-19.
Kunt u zich herinneren dat u in debatten2 heeft toegezegd dat de zorgbonus ook beschikbaar is voor medewerkers in de zorg die tijdens de coronacrisis hard gewerkt hebben, maar niet in dienst zijn van een zorginstelling?
Ja.
Hoe expliciet heeft u bij zorginstellingen en -werkgevers aangegeven dat zij ook voor zorgmedewerkers die niet via een dienstverband bij hen werken een zorgbonus aan kunnen vragen?
Zowel in de toelichting op de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, als in de met sociale partners besproken «Handreiking Bonus zorgprofessionals COVID-19» staat nadrukkelijk dat ook derden zoals uitzendkrachten en zzp’ers in aanmerking kunnen komen voor een bonus. Ook op de website van de organisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen van het Ministerie van VWS – die de subsidieregeling uitvoert – staat bij de vragen en antwoorden expliciet opgenomen dat ook derden tot de groep zorgprofessionals behoren waarvoor zorgaanbieders een bonus kunnen aanvragen.
Ook tijdens het invullen van de aanvraag, hebben zorgaanbieders gezien dat ze ook voor de voor hen werkende zorgprofessionals die niet in loondienst waren, een bonus aan kunnen vragen.
Hoeveel zorginstellingen hebben zorgbonussen aangevraagd voor medewerkers die niet op hun loonlijst staan?
De afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling draait op volle toeren. Inmiddels is meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld.
In de «stand van zakenbrief COVID-19»3 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Uit extrapolatie van de cijfers bij ruim driekwart afgehandelde aanvragen, volgt dat ongeveer een derde van het totale aantal zorgaanbieders dat een aanvraag heeft gedaan, dat ook voor derden heeft gedaan. Tezamen hebben deze ongeveer 3.500 aanbieders voor een kleine 100.000 derden een subsidieaanvraag gedaan, om ook deze groep een netto zorgbonus van 1.000 euro te kunnen uitkeren.
De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Voor hoeveel zorgmedewerkers is de zorgbonus aangevraagd? Hoeveel van deze medewerkers zijn in dienst van een zorginstelling en hoeveel werken als uitzendkracht, als zzp’er of met een andere vorm van contract of opdracht?
Zoals ik hierboven al aangaf, draait de afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling op volle toeren. Inmiddels is dus meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld; in de «stand van zakenbrief COVID-19»4 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Op basis van extrapolatie van de op peildatum 30 november jl. afgehandelde ruim driekwart van de aanvragen, zien we dat er subsidie is aangevraagd voor circa 1,1 miljoen werknemers en voor bijna 0,1 miljoen derden. De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Bent u bereid er bij zorgaanbieders stevig op aan te dringen dat zij voor al die zorgmedewerkers die niet op hun loonlijst staan, maar wel hard hebben gewerkt tijdens de eerste golf van de coronacrisis, alsnog de toegezegde zorgbonus aanvragen?
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling is inmiddels gesloten. Voor die tijd heb ik zorgaanbieders meermaals opgeroepen om vooral een aanvraag in te dienen en daarbij ook de zorgprofessionals die niet op de loonlijst staan mee te nemen.
Ziet u, binnen de huidige regeling – die bijna afloopt – nog mogelijkheden om te voorkomen dat deze flexwerkende en zelfstandige zorgmedewerkers geen bonus krijgen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier flexwerkenden en zzp'ers alsnog voor deze bonus in aanmerking komen bij de tranche van 2020?
Met het oog op berichtgeving over instellingen die meer tijd nodig hadden om hun aanvraag voor derden af te ronden, heb ik het loket langer opengesteld. Daarmee hebben zorgaanbieders voldoende tijd gekregen om ook voor derden een aanvraag in te dienen en te zorgen dat ook voor flexwerkenden en zzp’ers die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen een bonus kon worden aangevraagd.
Het bericht 'Patiënt betaalt prijs voor plannen Zorginstituut' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt betaalt prijs voor plannen Zorginstituut»?1
Omdat de meerwaarde niet is aangetoond, wordt hooggebergtebehandeling sinds het ingaan van het standpunt van het Zorginstituut op 10 december 2019, niet langer vergoed. De wetenschappelijke studie waar in het artikel aan gerefereerd wordt, moest de meerwaarde van deze behandeling aantonen in vergelijking met longrevalidatie (op zeeniveau) in Nederland. Het standpunt van het Zorginstituut is voornamelijk gebaseerd op basis van de uitkomsten van deze studie, die najaar 2018 is afgerond. De claim van de onderzoekers was dat hooggebergtebehandeling beter is dan longrevalidatie in Nederland (op zeeniveau). Omdat de twee patiëntengroepen in de studie teveel van elkaar verschilden, is dit echter niet vast te stellen. Longrevalidatie wordt nog steeds vergoed via de basisverzekering. Ten aanzien van hooggebergtebehandeling, reken ik erop dat partijen alert zijn en blijven op nieuwe studies over de effectiviteit van hooggebergtebehandeling bij ernstig refractair astma. Op basis daarvan kunnen partijen besluiten het Zorginstituut te vragen een nieuw standpunt in te nemen.
Erkent u dat de uitspraak van de voorzitter van Zorginstituut Nederland dat de hooggebergtebehandeling niet effectiever is dan longrevalidatie in Nederland feitelijk onjuist is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de onrust die is ontstaan na de beoordeling van het Zorginstituut die botste met de overheersende mening van longartsen en in strijd is met resultaten van een mede op haar eigen verzoek verricht onafhankelijk onderzoek waaruit bleek dat de hooggebergtebehandeling juist voor een sterkere en langdurige verbetering zorgde?
Het Zorginstituut heeft de afgelopen tien jaar samen met de relevante veldpartijen een traject doorlopen. Het Zorginstituut werkt daarbij volgens vastgelegde werkwijzen. Het Zorginstituut heeft over het proces om te komen tot dit standpunt zorgvuldig verslag gedaan, hetgeen aan uw Kamer is verzonden.2 Ook heeft het Zorginstituut een evaluatie door een onafhankelijk bureau toegezegd naar het proces rondom de totstandkoming van het standpunt hooggebergtebehandeling. Long Alliantie Nederland, longartsenvereniging NVALT en longpatiëntenverenigingen zijn gevraagd om input te leveren op de onderzoeksopdracht en zitting te nemen in de begeleidingscommissie. Tot slot wordt de duiding van hooggebergtebehandeling door het Zorginstituut betrokken bij de Kaderwetevaluatie die focust op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Zorginstituut. Ik verwacht dat het proces daarmee voldoende geëvalueerd is.
Hoe staat het met de evaluatie van het Zorginstituut waartoe uw voorganger besloot?
De vijfjaarlijkse kaderwetevaluatie, waarin de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Zorginstituut wordt geëvalueerd, verwacht ik rondom het kerstreces aan uw Kamer te kunnen toezenden.
Wat vindt u ervan dat deze situatie nog niet heeft geleid tot een bescheidener opstelling van het Zorginstituut, getuige recente uitspraken dat voor 50 procent van de zorg in het basispakket de wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt?
Het klopt dat voor een groot deel van alle zorg in het zogenoemde «open systeem» van het basispakket de effectiviteit maar beperkt bewezen is. Dat heb ik in eerdere Kamerbrieven ook aangegeven. Om hierin verandering te brengen, bestaan er verschillende programma’s, zoals Zorgevaluatie en Gepast Gebruik, Zinnige Zorg en verscheidene ZonMw-programma’s. Ik vind het de verantwoordelijkheid voor alle partijen om zich in te zetten om de kennis over de effectiviteit van behandelingen te vergroten en deze te implementeren in de praktijk. Naast professionals, zorgaanbieders, patiënten en zorgverzekeraars, heeft ook het Zorginstituut hier een rol in.
Het Zorginstituut is een zelfstandig bestuursorgaan dat conform de in de Zvw toebedeelde taken handelt. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, wordt op dit moment de vijfjaarlijkse kaderwetevaluatie naar het functioneren van het Zorginstituut uitgevoerd, waarin de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Zorginstituut geëvalueerd wordt.
Wat gaat u doen om de hooggebergtebehandeling toegankelijk te houden voor patiënten met ernstig astma? Bent u bereid om de op 19 december 2019 met algemene stemmen aangenomen kamermotie Van Gerven c.s. uit te voeren?2
Over de uitvoering van de motie Van Gerven c.s. heb ik u reeds geïnformeerd.4 Ten aanzien van de beschikbaarheid van longrevalidatiezorg voor mensen met ernstig refractair astma, verwijs ik u naar mijn brief van 6 november jongstleden.5 Hiervan is voldoende aanbod. De NZa ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars, en daarmee de borging van de continuïteit van longrevalidatiezorg.
De onderzoeken naar de werking van mondmaskers |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
In eerdere Kamervragen werd u gevraagd wat u ervan vindt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) erkend heeft dat het argument van risico’s zoals schijnveiligheid van het gebruik van medische mondmaskers gebaseerd is op de persoonlijke ervaring van de heer van Dissel van het RIVM en antwoordde u dat de uitspraak van de heer van Dissel volgens het RIVM ondersteund wordt door experts opinions, gebaseerd op onderzoek; kunt u alsnog uitleggen wat u bedoelt met uw antwoord, waarin u stelt dat «de uitspraak van de heer Van Dissel» en anderen gebaseerd was op «onderzoek»? Om welke onderzoeken gaat het precies?1 2 3
Hoe is het mogelijk dat op 22 april 2020 de heer Van Dissel sprak over de risico’s van het gebruik van mondkapjes, terwijl het RIVM op 11 mei 2020 en 9 juni 2020 aan Nieuwsuur liet weten dat er geen wetenschappelijk onderzoek is waaruit blijkt dat «schijnveiligheid» inderdaad een risico is bij het gebruik van medische mondkapjes bij het verlenen van zorg door hulpverleners? Hoe rijmt dit zich met de uitspraken die u deed in eerdere Kamervragen dat de «persoonlijke» uitspraak van de heer van Dissel onderbouwd zou zijn door experts? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Preprints van onderzoek waarnaar u verwijst in uw eerdere antwoorden zijn op 26 en 27 mei 2020 verschenen, hoe rijmt dit met de uitspraak van de heer van Dissel op 22 april 2020 over de risico’s van mondkapjes? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Bent u bereid om de onderzoeken te sturen op basis waarvan in maart, april en in de eerste week van mei is uitgedragen dat mondmaskergebruik in de ouderenzorg tot risico's zoals schijnveiligheid konden leiden?
Bent u tevens bereid om de onderzoeken te noemen/te sturen welke in die periode ook daadwerkelijk bestonden? Zo neen, bent u dan voornemens het verstrekte antwoord aan de Kamer, waarin u stelt dat de argumentatie gebaseerd zou zijn op onderzoek, te corrigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het eerst volgende plenaire coronadebat?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De speech van ESM-directeur Klaus Regling ‘The response to the Covid-19 crisis and remaining vulnerabilities in EMU’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de speech van de directeur van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), Klaus Regling, waarin hij pleit voor een permanent Recovery and Resilience Facility (RFF), zonder daar voorwaarden aan te verbinden? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja.
Heeft de heer Regling dit ook ooit tegen u geuit? Wat was toen uw reactie? Bent u van plan tijdens de volgende bijeenkomst de heer Regling erop aan te spreken dat van een permanent RFF geen sprake kan zijn?
De heer Regling heeft zich in het verleden al vaker voorstander getoond van een permanente stabilisatiefunctie voor het eurogebied. Indien de gelegenheid zich voordoet en het onderwerp ter sprake komt, zal ik in een volgende bijeenkomst naar voren brengen dat het kabinet geen voorstander is van een permanent RRF, noch van een permanent stabilisatiemechanisme in een andere vorm.
Kunt u bevestigen dat u nog steeds tegenstander bent van een permanent RFF en deze lijn zult aanhouden?
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de geluiden vanuit verschillende hoeken om in te zetten op een permanent RFF, wij als Nederland moeten aandringen op het belang van een eenmalig en tijdelijk RFF? Zo ja, bent u voornemens u te verzetten tegen pogingen om de RFF permanent te maken? Zo ja, welke stappen bent u van plan te nemen om te voorkomen dat deze tijdelijke maatregel permanent wordt gemaakt?2
Het kabinet ziet de RRF als een eenmalig en tijdelijk instrument. Het kabinet zal zich, waar relevant, uitspreken tegen een permanente stabilisatiefunctie, in de vorm van een permanent RRF of in andere vorm.
Hoe zorgen we er volgens u voor dat landen hun financiële buffers op orde hebben, zodat landen in de toekomst Europese crises zelf kunnen opvangen en wordt voorkomen dat met de RFF een precedent wordt geschapen?3
Het kabinet onderschrijft dat het van belang is dat lidstaten voldoende begrotingsbuffers opbouwen om de volgende crisis eigenstandig om te kunnen vangen, in lijn met de bepalingen uit het Stabiliteits- en Groeipact. In de praktijk blijkt dit onvoldoende te gebeuren. Het kabinet vindt daarom dat de effectiviteit van de Europese begrotingsregels moet worden vergroot. Tijdens het Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september jl. heb ik toegezegd om voor het einde van het jaar een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP te sturen.
Hoe beoordeelt u de plannen van het ESM voor verdere integratie van de Europese Economische en Monetaire Unie, welke Klaus Regling in zijn speech noemt?4
De heer Regling benadrukt in zijn speech dat het afronden van de bankenunie, het versterken van de kapitaalmarktunie, het inrichten van een permanente macro-economische stabilisatiefunctie en het afronden van de ESM-hervorming belangrijk zijn voor het verdiepen van de EMU.
Het kabinet deelt de mening van de heer Regling dat het voltooien van de bankenunie en het versterken van de kapitaalmarktunie belangrijke elementen zijn voor het versterken van de EMU. Dit kunt u teruglezen in de brief over de toekomst van de EMU uit november 20175. Het kabinet heeft dit onlangs herbevestigd in de geannoteerde agenda’s voor de Eurogroep/Ecofinraad van 11 en 12 september en 3 en 4 november jl.6, 7 Tijd ens die bijeenkomsten stonden respectievelijk de voortgang van de bankenunie en het actieplan van de Europese Commissie voor de kapitaalmarktunie geagendeerd.
Ook hecht het kabinet aan het afronden van de ESM-hervorming, die ook het oprichten van de gemeenschappelijke achtervang voor het gemeenschappelijk resolutiefonds bij het ESM mogelijk maakt. Ik heb u onlangs via een aparte brief bericht over de voortgang op dit terrein en de stappen die het kabinet onderneemt.8
Zoals in het antwoord op bovenstaande vragen aangegeven, is het kabinet geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Naar de mening van het kabinet kunnen schokken worden opgevangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Lidstaten die voldoen aan de regels van het SGP zijn in de ogen van het kabinet in staat om vrijwel alle economische schokken op te vangen. De mogelijkheden voor grensoverschrijdende private schokabsorptie kunnen bovendien worden vergroot met het versterken van de bankenunie en de kapitaalmarktunie, aangezien die de beschikbaarheid van grensoverschrijdende financiering vergroten.
De toenemende agressie richting zorgmedewerkers en anderen door de coronamaatregelen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeroen Bosch Ziekenhuis begint campagne tegen corona-agressie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat zorgmedewerkers in toenemende mate geconfronteerd worden met verbale agressie en intimidatie op de werkvloer? Zo ja, speelt deze problematiek ook in andere ziekenhuizen dan het Jeroen Bosch Ziekenhuis?
Ik herken de signalen uit het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Hoewel ik niet over recente cijfers beschik, is agressie op veel plekken het gesprek van de dag. Het kwam ook geregeld terug tijdens de bezoeken en gesprekken die ik de afgelopen weken aan ziekenhuizen heb gebracht.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat zorgverleners, die in deze tweede golf opnieuw dag en nacht voor ons klaar staan, slachtoffer worden van agressie in welke vorm dan ook?
Ik begrijp dat het verplaatsen van een patiënt of het beperken van bezoekuren kan leiden tot teleurstelling en frustratie van familieleden en naasten. Maar deze emoties mogen nooit gepaard gaan met agressie tegen zorgmedewerkers. Dit is te allen tijde onaanvaardbaar.
Beschikt u over aanwijzingen en/of gegevens dat bedoelde agressie leidt tot het uitvallen van vaak toch al oververmoeide zorgverleners waardoor de zorg nòg meer onder druk komt te staan? Deelt u de mening dat ook dàt onaanvaardbaar is?
Ik beschik niet over gegevens dat bedoelde agressie leidt tot het uitvallen van zorgverleners. Ik kan me echter wel voorstellen dat dit gebeurt. Ik deel de mening dat ook dit onaanvaardbaar is.
Ziet u voor het kabinet c.q. uzelf een rol weggelegd bij het beteugelen en voorkomen van dergelijk onacceptabel gedrag richting zorgverleners (en anderen die de maatregelen tegen corona uitvoeren)?
Ik ga de ondersteuning aan zorgmedewerkers en zorgwerkgevers intensiveren met een branchegerichte aanpak voor veilig werken in de zorg. Er is brede steun van sociale partners voor een branchegerichte aanpak, zo bleek in een bestuurlijk overleg hierover op 2 november jl. Deze aanpak is gericht op preventie en ondersteuning en bescherming van medewerkers. De eerste stap is het in kaart brengen van de behoefte van zorgverleners zelf als het gaat om ondersteuning. Deze peiling geeft input om heel gericht, en op basis van behoefte, nieuwe en bestaande aanpakken tegen agressie verder te brengen en op te schalen. Voor een effectieve aanpak wil ik goed aansluiten op succesvolle initiatieven. Ik kijk daarom goed wat in afzonderlijke branches nodig is en al loopt. De ziekenhuizen kennen bijvoorbeeld de aanpak «Veilige Zorg» en de gehandicaptenzorg «In dialoog».
Ik heb daarnaast met de Minister van Justitie en Veiligheid afgesproken dat we samen optrekken waar het gaat om agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Zo heeft de Minister van JenV recent een taskforce tegen agressie en geweld tegen hulpverleners in het leven geroepen. Deze taskforce richt zich in ieder geval op het vergroten van de bewustzijn dat agressie en geweld tegen hulpverleners niet acceptabel is. We zien in de zorg dat de stap om aangifte te doen vaak nog groot is. Ook hierop hebben de Minister van JenV en ik afgesproken de samenwerking te zoeken om tot verbetering te komen daarin.
Ongeacht dit alles, wil ik benadrukken dat het gesprek over agressie met collega’s en leidinggevenden, en het aanspreken van patiënten, cliënten en hun naasten op agressief gedrag, vooral ook moet plaats vinden op de werkplek. Een zorgverlener moet zich veilig voelen om agressie ter sprake te brengen, en zich gesteund voelen door de organisatie wanneer agressief gedrag plaatsvindt.
Bent u bereid het op te nemen voor zorgverleners (en bedoelde andere werknemers) door bijvoorbeeld in een landelijke publiekscampagne (nog eens) duidelijk te maken dat agressie op welke manier dan ook richting zorgverleners en anderen absoluut onaanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de verschillende series vragen over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie (28 april, 1 april en 19 maart)?1
Ja.
Wat is het algemene beeld van de situatie van mensen die in de prostitutie werken, in het bijzonder sinds de instelling van de gedeeltelijke lockdown?
Onlangs heeft het Verwey-Jonker Instituut een rapport gepubliceerd van het onderzoek dat gedaan is naar de impact van de coronacrisis op sekswerk in regio Hart van Brabant.2 Volgens het onderzoek zijn sekswerkers voor wie sekswerk het hoofdinkomen is, in zwaar weer terecht gekomen. Tijdens de lockdown hebben sommige sekswerkers besloten door te werken, met name met vaste klanten. Enkele sekswerkers zijn volledig overgestapt naar online werken. Voor een nadere toelichting op de impact van de coronacrisis op sekswerk verwijs ik u naar het rapport van het Verwey-Jonker Instituut.
Hoe is, in de keuze om prostitutie momenteel door te laten gaan, het belang van de gezondheid van de personen die werken in de prostitutie meegewogen?
Als onderdeel van de door het kabinet aangekondigde strengere maatregelen geldt met ingang van 15 december 2020 een verbod op het uitoefenen van een niet-medisch contactberoep. Daaronder valt ook prostitutie.
Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de registratieplicht voor contactberoepen waar het de prostitutie betreft? Klopt onze indruk dat dit momenteel niet gebeurt en dat het ook voorstelbaar is dat dit in deze branche niet op de korte termijn gaat gebeuren?
Op dit moment is registratie niet aan de orde, omdat seksinrichtingen gesloten zijn en er een verbod is op het uitoefenen van niet-medisch contactberoepen.
Wanneer contactberoepen weer toegestaan zijn, dan is de registratie van naam en contactgegevens bedoeld om de GGD in staat te stellen contact op te nemen, mocht een besmetting hebben plaatsgevonden. Hoe meer en eerder contacten in beeld zijn, hoe sneller en efficiënter de GGD zijn werk kan doen, en hoe sneller ingrijpen mogelijk is. Het is dan ook in het belang van de klant om de juiste gegevens achter te laten. Dit is echter geen verplichting voor beroepen zoals prostitutie, waar dit omwille van het op een gepaste wijze uitoefenen van het beroep, of omwille van de veiligheid of welzijn van betrokkenen onwenselijk kan zijn.
Welke andere mogelijkheden zijn er om de gezondheid van mensen die werken in de prostitutie te beschermen, bijvoorbeeld middels een geanonimiseerde registratie van bezoekers? Kunt u hierbij ook aangeven welke keuzes andere landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland, hierin maken?
Omwille van de veiligheid of het welzijn van de mensen die werken in de prostitutie kan het onwenselijk zijn om verplicht een registratie van naam en contactgegevens bij te houden van bezoekers. Het is dan ook aan de klant om deze gegevens, al dan niet geanonimiseerd, te verstrekken wil hij/zij benaderd kunnen worden in het kader van bron en contactonderzoek. In Duitsland wordt op het niveau van de verschillende deelstaten dit beleid vormgegeven; er kan dan ook niet in het algemeen aangegeven worden hoe dit registratiebeleid eruit ziet. Ook is momenteel vanwege het aantal besmettingen in sommige deelstaten het aanbieden van prostitutiedienstverlening in het geheel verboden. Echter, voordat dit verbod in is gegaan kende de deelstaat Nedersaksen een registratieverplichting waarbij er een identificatiebewijs met foto overlegd moest worden. De deelstaat Noordrijn-Westfalen kende, voor het algemeen verbod op prostitutie ook een registratieverplichting waarbij het tijdstip van het contact, de naam, het adres en de telefoonnummer van de klant voor vier weken bewaard diende te worden.
Welke ondersteuning is er voor mensen in de prostitutie die om begrijpelijke redenen op dit moment niet willen werken, bijvoorbeeld omdat zij een kwetsbaar familielid hebben of het simpelweg voor zichzelf te risicovol vinden? Is deze ondersteuning ook toegankelijk voor mensen die niet als ZZP’er geregistreerd zijn of werken middels opting-in?
Het steun- en herstelpakket is verlengd tot 1 juli 2021. Sekswerkers kunnen net als anderen gebruik maken van de bestaande regelingen. Indien zij aan de criteria van de regeling voldoen kunnen ze aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), een Werkloosheidsuitkering (WW) of als vangnet de algemene bijstand. Gelet op de voorwaarden voor de Tozo is deze ondersteuning niet toegankelijk voor niet-zzp’ers, waaronder ook sekswerkers die volgens de opting in werken.
Speciaal voor huishoudens die nu tussen de wal en het schip vallen, willen we met de TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten) een ruimere toegang tot het instrument van de bijzondere bijstand bieden. SZW en gemeenten zijn er druk mee bezig om dit op korte termijn in werking te stellen.
Hoeveel geld is sinds maart 2020 in totaal verstrekt aan steunmaatregelen voor eigenaars van seksinrichtingen, sekssites, en anderen die bedrijfsmatig geld verdienen aan het feit dat anderen werken in de prostitutie?
Deze informatie is niet uit te splitsen naar de sekswerkers of exploitanten.
Hoeveel geld is sinds maart 2020 in totaal verstrekt aan steunmaatregelen voor mensen die zelf werkzaam zijn in de prostitutie? Hoeveel is daarbij terechtgekomen bij de mensen die niet als ZZP’er bij de Kamer van Koophandel staan geregistreerd of werken middels opting-in?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er exploitanten van seksinrichtingen zijn die wél steun ontvingen, maar dat de mensen die in hun inrichting werkten dat niet deden, bijvoorbeeld omdat de registratie niet goed op orde was of omdat de exploitant weinig waarde hechtte aan een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of enkel mensen via opting-in liet werken? Zo ja, vindt u dit rechtvaardig?
Het is mogelijk dat de exploitant aanspraak kon maken op de NOW. Voor ondersteuning van sekswerkers verwijs ik naar mijn eerdere antwoord.
Wat gaat u doen om iedereen die werkzaam is in de prostitutie, ongeacht de specifieke contractvorm, op gepaste wijze te ondersteunen, in het bijzonder wanneer sprake is van acute nood?
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), WW of algemene bijstand. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van.
Speciaal voor huishoudens die nu tussen de wal en het schip vallen, willen we met de TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten) een ruimere toegang tot het instrument van de bijzondere bijstand bieden. SZW en gemeenten zijn er druk mee bezig om dit op korte termijn in werking te stellen.
Sekswerkers die (al dan niet als gevolg van de coronacrisis) dak- of thuisloos zijn, kunnen zich melden bij de opvangvoorzieningen van gemeenten. De recent aangepaste richtlijn «Opvang dak- en thuisloze mensen3» beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis.
Kunt u inzicht geven in de totale vraag naar uitstapprogramma’s in 2020 en daarbij een overzicht geven onderverdeeld naar alle Regeling Uitstapprogramma's Prostitutie (RUPS)-ontvangende organisaties en niet enkel de penvoerders bij de subsidieaanvraag?
In onderstaande overzicht is de totale vraag naar uitstapprogramma´s in 2020 weergegeven per regio en uitgesplitst naar RUPS organisatie4.
1.
Gelderland
Rebelz
GGD/MEE
8
32
2.
Overijssel
Terwille
De Kern
Leger des heils
Kadera
Scharlaken Koord
30 (waarvan 15 door corona)
15 (totaal LdH en SK)
3.
Drenthe
Terwille
Leger Des Heils
9 (totaal)
4.
Zuid Holland
SHOP
Stichting de Haven
Humanitas
36
28
32
5.
Utrecht
Tussenvoorziening/Belle
Pretty Woman
16
6
6.
Amsterdam
Scharlaken Koord/ Second step
HVO Querido PG9292
Spirit, Nova
Leger Des Heils
38
40
5
18
7.
Noord Holland
Scharlaken Koord
GGD NH/
Mee en de Wering
21
9
8.
Flevoland
Scharlaken Koord/
Terwille
12
9.
Friesland
Stichting Fier
Leger Des Heils
24 (12 daarvan worden overgenomen door LDH)
10.
Groningen
Leger Des Heils
20
11.
Zeeland
GGD
10
12.
Limburg
Leger des Heils
35
13.
Zuid Limburg
Legers des Heils
41
Is het juist dat zogeheten parenclubs momenteel gewoon doorgang kunnen vinden?
Alle publieke binnenruimten, op winkels met levensmiddelen en locaties van (para)medische beroepen na, zijn gesloten. Indien parenclubs weer open mogen dient de beheerder zorg te dragen voor het kunnen naleven van alle alsdan geldende maatregelen, zoals het bewaren van 1,5 meter afstand tussen personen en een registratieverplichting.
Geldt voor dergelijke inrichtingen een registratieverplichting?
Zie antwoord vraag 12.
Past het binnen de richtlijnen van het RIVM wanneer een dergelijke seksinrichting tot na middernacht open is, gratis non-alcoholische drankjes aanbiedt, verspreid door de club meer dan 50 mensen toelaat en speciaal extra avonden plant om meer klandizie te krijgen? Zo ja, is het vanuit de bestrijding van het coronavirus niet bizar dat, gezien de aard en schaal van het contact, dit soort clubs in de gedeeltelijke lockdown «gewoon» door kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid het beleid ten aanzien van dit specifiek type seksinrichtingen te herzien? Zo nee, kunt u uitleggen waarom een koffiezaak of restaurant dat keurig conform de richtlijnen handelt, momenteel geen bezoekers kan ontvangen en een dergelijke seksinrichting waarin intiem en wisselend contact onvermijdelijk is, gewoon doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer komt het wetsvoorstel Regulering sekswerk nu eindelijk naar de Kamer?
Het wetsvoorstel Regulering Sekswerk zal op zeer korte termijn bij uw Kamer worden ingediend.
Antwoorden op vragen inzake de berichten ‘Tekorten aan jeugdzorgers steeds nijpender’ en ‘Sterke daling nieuwe werknemers in de jeugdzorg: ‘Zo gaat het kapot’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Welke rol heeft naar uw mening het Rijk bij de aanpak van knelpunten waarvoor u een gezamenlijke verantwoordelijkheid ziet van de sector, van werkgevers, werknemers, gemeenten, brancheorganisaties en vakbonden?1 Hoe kunt u de aanpak verder bespoedigen?
Ik neem in samenwerking met het veld actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Een gezamenlijke aanpak, gericht op zowel het behoud van personeel als ook het vergroten van de instroom. Het aanpakken van de knelpunten op de arbeidsmarkt jeugdzorg bereiken we alleen als betrokken partijen daarbij samenwerken en hun verantwoordelijkheid nemen. Onder andere via het programma «Zorg voor de Jeugd» nemen we in samenwerking met gemeenten, aanbieders, vakbonden en beroepsorganisaties acties om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Voorbeelden hiervan zijn het opbouwen van een samenwerkingsplatform vakmanschap jeugdprofessionals, de inrichting van een lerend netwerk van en voor professionals en het nemen van acties om de regeldruk voor professionals te verlagen in de jeugdzorg.
VWS en JenV hebben hierbij een stimulerende en faciliterende rol. Daarnaast investeert VWS in het werven en behoud van personeel, ook in de jeugdzorg, via het actieprogramma «Werken in de Zorg». Ook heeft VWS voor de uitvoering van projecten uit de Arbeidsmarktagenda jeugdhulp een financiële bijdrage van € 2,4 miljoen (tot eind 2022) beschikbaar gesteld.
Bent u het ermee eens dat de krappe arbeidsmarkt en de blijvende daling van het aantal medewerkers, laat zien dat de aanpak in het actieplan «Zorg voor de Jeugd» tot nu toe onvoldoende resultaat heeft? Welke concrete resultaten verwacht u van het aanvullende bedrag van 2,4 miljoen (tot eind 2022) voor de Arbeidsmarkttafel Jeugd?
De aanpak uit o.a. het programma «Zorg voor de Jeugd» laat zien dat we gezamenlijk maatregelen nemen die bijdragen aan het vakmanschap van professionals, het terugdringen van administratieve lasten bij zorgaanbieders en professionals en het bevorderen van een gezonde arbeidsmarkt.
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw Kamervragen van 6 oktober j.l. over genoemde artikelen, is het belangrijk dat mensen kiezen om in de jeugdzorg te werken en we zien dat dat nog steeds in grote aantallen gebeurt. Tegelijkertijd is het zorgelijk dat de instroom in het eerste kwartaal van 2020 lager is in vergelijking met het eerste kwartaal van 2019. Onbekend is of de COVID19-pandemie een rol heeft gespeeld bij de instroom in het eerste kwartaal 2020.
Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV, werken met ondersteuning van VWS en JenV, aan projecten uit de Arbeidsmarktagenda jeugdhulp die samen met werkgevers en professionals worden uitgevoerd. Dat doen we door goede ideeën en praktijken in de branche op te halen, te versterken en te delen met anderen. Een van de projecten is gericht op het thema inwerken en begeleiden van nieuwe medewerkers.
In dit project ligt de focus op drie manieren van inwerken en begeleiden die aantoonbaar werken in de praktijk. De werkzame inzichten worden breed gedeeld in de jeugdsector en werkgevers zullen gefaciliteerd worden om de inzichten concreet toe te passen. Ook voor de andere projecten werken we gezamenlijk toe naar het opleveren van concrete producten en resultaten. Begin 2021 volgen mogelijk nog voorstellen voor nieuwe projecten of aanpassingen van projecten. Het gesprek hierover vindt plaats aan de arbeidsmarkttafel. De partijen aan de arbeidsmarkttafel zijn van mening dat de projecten uit de Arbeidsmarktagenda jeugdhulp daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het aanpakken van de knelpunten die er zijn, in de gelijktijdige erkenning dat de aanpak van personeelsproblematiek niet eenvoudig is.
Is er een onderverdeling te maken in welke specifieke branches de uitstroom het hoogst is? Is er een verband met de ontoereikende hulp aan de meest kwetsbare jongeren zoals gesignaleerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat medewerkers met specialistische kennis behouden blijven voor de sector?
Het is niet mogelijk om de gegevens die in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) worden verzameld uit te splitsen naar subbranches. Deze gegevens worden niet op het niveau van subbranches verzameld. Eind 2018 hebben mijn ambtsvoorganger en de Minister voor JenV een arbeidsmarktverkenning2 naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit dit onderzoek volgt dat de gemiddelde uitstroom bij Veilig Thuis 14% is, bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering is de mediane uitstroom 17%3 en bij de Raad voor de Kinderbescherming is de uitstroom gemiddeld 11%. Bij grote instellingen (met een omzet van meer dan € 5 miljoen per jaar; in de jeugdhulp zijn dat er meer dan 100, die samen ongeveer 40% van het totaal aantal professionals in dienst hebben) is er sprake van een uitstroom van gemiddeld 15%.
In het rapport van de IGJ van o.a. november 2019 wordt aangegeven dat de arbeidsmarktknelpunten in de jeugdbeschermingsketen, zoals groot personeelsverloop en hoog verzuim, één van de factoren zijn die bijdragen aan het niet in alle gevallen kunnen bieden van passende hulp aan kinderen.
Het krijgen en behouden van goed gekwalificeerd personeel, onder meer met specialistische kennis, is lastig vanwege krapte op de arbeidsmarkt. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1, nemen we actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Dit is ook van toepassing op de specialistische kennis.
Bent u van plan om, totdat u uw voornemen hebt ingevuld om in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) kostprijselementen van een redelijk tarief vast te leggen, met gemeenten en jeugdzorgorganisaties in gesprek te gaan over het betalen van faire tarieven waardoor professionals meer tijd en ruimte krijgen om goede zorg te verlenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke insteek kiest u voor deze gesprekken? Bent u bereid daarin ook duidelijk aan te geven dat specialistische zorg nou eenmaal duurdere zorg zal zijn en dat tariefdifferentiatie logisch lijkt?
Op grond van artikel 2.12 Jeugdwet geldt momenteel al dat gemeenten en aanbieders reële tarieven moeten afspreken voor jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Omdat in de praktijk veel discussie is over de uitleg van dit wetsartikel gaan we in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) elementen van een reëel tarief vastleggen, zoals dat eerder voor de Wmo 2015 is gebeurd. Dit schept zowel voor gemeenten als aanbieders helderheid.
Bij de verdere uitwerking van de AMvB betrekken we ook gemeenten en aanbieders en hierin is ook aandacht voor de periode tot de AMvB is ingevoerd. Bij deze gesprekken zal ook aandacht worden besteed aan tariefdifferentiatie.
Daarnaast hebben het kabinet en de VNG vorig jaar in bestuurlijke afspraken afgesproken dat het belangrijk is dat er faire tarieven worden betaald. De gemeenten hebben dit opgepakt door in hun Norm voor opdrachtgeverschap op te nemen dat regio’s in hun contractering reële tarieven hanteren.
Nu u niet wenst te treden in het specifiek regelen van inspraak van professionals bij het beleid van hun organisaties omdat dat tussen werkgevers en werknemers geregeld moet worden, bent u bereid om in overleg te treden met jeugdzorgorganisaties en jeugdzorgbrancheorganisaties en hen te wijzen op het belang dat u hecht aan inspraak van de professionals? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven dat ik vind dat inspraak van professionals wenselijk en helpend is. Krachtige organisaties betrekken hun professionals bij het beleid van de organisatie en gaan met hen in gesprek over professionele autonomie en wat nodig is om hun vak goed te kunnen doen. Er zijn mij geen signalen bekend van professionals, werkgevers of branchepartijen dat inspraak van professionals een knelpunt is. Ik neem dit punt graag mee in mijn gesprekken die ik heb met partijen. Het Ministerie van VWS subsidieert een project van beroepsvereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen (V&VN) en CNV waarbij onder andere vernieuwende medezeggenschap gestimuleerd wordt. In dit kader wordt een «menukaart» van bewezen effectieve interventies gemaakt om medewerkers op een goede manier te betrekken bij het beleid en de aanpak van knelpunten binnen de organisatie. De resultaten zullen ook voor de jeugdzorg beschikbaar komen.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de concrete opvolgacties zoals afgesproken in het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg», zoals het beschrijven van voorbeelden van gemeenten/regio’s die erin geslaagd zijn zonder vermijdbaar tijdschrijven jeugdzorg te bekostigen?
In het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg» hebben de convenantpartijen (Jeugdzorg Nederland, FNV, CNV, de VNG en VWS) afgesproken om samen twee concrete acties op te pakken: het delen van goede voorbeelden en het vereenvoudigen van het aantal productcodes.
Beide acties zijn inmiddels gestart. Wat betreft het project goede voorbeelden van het stoppen met tijdschrijven hebben de convenantspartijen een oproep verspreid voor de werving van goede voorbeelden.
Inmiddels zijn de eerste gesprekken met gemeenten en instellingen die werken zonder tijdschrijven gevoerd. Rond 15 december wordt het eerste goede voorbeeld gedeeld. Vanaf 2021 zal dit doorlopend gebeuren. In het hiernavolgende antwoord op vraag 7 ga ik nader in op het programma productcodes.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het project van uw Ministerie van en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te komen tot een vereenvoudiging van productcodes? Wat is hierbij uw inzet bijvoorbeeld met betrekking tot een maximaal wenselijk aantal codes? Hoe gaat u er verder op inzetten dat het door professionals gevoelde wantrouwen wordt verminderd?
Het programma productcodes, waarin de administratieve overlast van de wirwar aan productcodes sterk wordt teruggebracht, bestaat uit een viertal projectgroepen, te weten productcodes jeugd- en opvoedhulp, productcodes jeugdbescherming/jeugdreclassering, productcodes niet cliëntgebonden tijd en productcodes reistijd. De kaders van het programma zijn geformuleerd. Nu wordt gewerkt aan bemensing vanuit het brede veld en vanuit alle convenantspartijen: professionals vanuit de uitvoering en vanuit de administratie, financials, inkopers en bestuurlijk verantwoordelijken.
Belangrijk is dat de gemeentelijke beleidsvrijheid aan de ene kant niet wordt ingeperkt, terwijl aan de andere kant de administratie wel drastisch wordt versimpeld. Dit kan bereikt worden door de administratie op een hoger aggregatieniveau (dus meer algemene productcodes) in te richten. Om dit proces goed in te richten moet het programma komen tot productcodes die eenvoudig zijn, maar ook herkenbaar genoeg om door de praktijk echt gebruikt te kunnen worden. Om deze reden heeft het programma geen vooraf vastgesteld maximaal wenselijk aantal codes, wel is duidelijk dat het aantal geminimaliseerd moet worden.
In het proces om tot de juiste vereenvoudiging te komen, krijgen professionals een belangrijke stem. Professionals zijn vanaf de start betrokken in de projectgroepen bij de voortgang en resultaten. Zij moeten aan het eind van het programma (31 december 2021) immers in hun praktijk de vermindering in administratie en vergroting van het vertrouwen zien en voelen.
Hoe gaat u bij de verdere uitwerking van de motie Wörsdörfer c.s.2 de verantwoordingscriteria betrekken, zodat bij gemeenten ook een eenduidige verantwoording achteraf wordt gehanteerd?
De resultaten van het programma productcodes, namelijk de gerealiseerde vereenvoudiging van de productcodes, zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling, zoals verzocht in de motie Wörsdörfer c.s. is de streefdatum voor deze ministeriele regeling 1 januari 2022.
Kunt u verklaren waarom in bovengenoemd convenant staat dat uw ministerie de uitwerking van dit convenant – waarin ook het project vereenvoudiging van productcodes is opgenomen – vóór 1 januari 2021 gaat opnemen in een ministeriële regeling, terwijl u in de beantwoording van de vragen onder nummer 2020Z15472 schrijft dat uw streefdatum voor het vastleggen van de vereenvoudiging van productcodes 1 januari 2022 is?
Naast het feit dat de COVID19-pandemie helaas ook effect heeft op het tempo van de uitwerking, is het zo dat de convenantpartijen hebben afgesproken dat het niet alleen van belang is om deze vereenvoudiging zo snel mogelijk te realiseren, maar dat draagvlak voor het resultaat essentieel is. Gezien de huidige omstandigheden hebben de partijen daarom gekozen voor een einddatum van 1 januari 2022. Dit zou betekenen dat de regeling niet op tijd is voor het inkoopproces 2021. Ik hoop de productcodelijst zo snel mogelijk met draagvlak van eenieder te kunnen vaststellen, zodat zij wellicht nog wel een rol kan spelen bij het inkoopproces 2021. Dit vereist wel optimale samenwerking van alle betrokken convenantpartijen en het programma Informatievoorziening Sociaal Domein, dat de productcodes zal moeten verwerken in I-standaarden.
Mocht uw streefdatum daadwerkelijk 1 januari 2022 zijn, wat gaat u dan tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten, en daarmee een flink deel van de coördinatiekosten die nu niet aan zorg wordt gespendeerd, ook vóór genoemde datum al omlaaggaan?
Vooruitlopend op de ministeriële regeling worden diverse inspanningen verricht om de administratieve lasten omlaag te laten gaan. Zoals door het project goede voorbeelden, waarin goede voorbeelden van werken zonder tijdschrijven worden geïnventariseerd. Deze worden uitgewerkt door VWS en actief gedeeld door alle convenantpartijen met als doel aan te tonen dat bekostigen zonder tijdschrijven kan. Deze voorbeelden dienen tevens als inspiratie om anderen aan te zetten tot actie en verandering.
Daarnaast zijn alle convenantpartijen uit het programma «stoppen met tijdschrijven» van Rita Verdonk vanuit hun verantwoordelijkheid voor de beide programma’s optimaal gemotiveerd en betrokken om met elkaar de administratieve wirwar en bijbehorende last aan te pakken, bijvoorbeeld door al vooruitlopend op de ministeriële regeling, de vereenvoudigde set aan productcodes in de geest van de ministeriële regeling (de jure) te gebruiken voor het inkoopproces 2021.
Deelt u de mening dat u met het concreet en praktisch zo veel als mogelijk beperken van de lokale en regionale verantwoordingseisen niet moet wachten totdat het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» effectief behandeld, aangenomen en geïmplementeerd kan worden, als dit voorstel al een oplossing voor deze problematiek zou kunnen zijn? Zo ja, wat gaat u tot die tijd doen?
Om deze reden heeft mijn ambtsvoorganger Rita Verdonk als speciaal adviseur administratieve lasten aangesteld, met onder meer het convenant «Stoppen met Tijdschrijven» als uitkomst. In de AMvB «Verbetering uitvoering jeugdwet, WMO2015 en zorgverzekeringswet» is al vastgelegd dat gemeenten eenduidig moeten verantwoorden conform de gekozen uitvoeringsvariant. Dit houdt in dat zij in hun hele proces – van contract tot controle – volgens dezelfde systematiek moeten werken.
Hiermee worden verantwoordingseisen naar instellingen toe gestroomlijnd en (gedeeltelijk) geüniformeerd.
Bent u bereid na te gaan in hoeverre branchepartijen, bijvoorbeeld door interne richtlijnen en keurmerken, zélf bijdragen aan de overvloed aan administratieve lasten, om er vervolgens met deze partijen het gesprek over aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
Branchepartijen en instellingen kunnen zelf een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de overvloed aan administratieve lasten. Het is zeker niet zo dat deze lasten alleen door gemeenten veroorzaakt wordt. Uit georganiseerde schrapsessies is regelmatig gebleken dat administratieve lasten veroorzaakt worden door de interne administratie van de instelling zelf, vaak vanuit een (onjuiste) veronderstelling dat gemeenten deze informatie nodig hebben. Of doordat vereisten versoepeld zijn, maar dat dit nog niet verwerkt is in de administratie. Het komt ook voor dat instellingen zelf bewust kiezen voor een grotere administratieve last voor hun eigen sturings- of verantwoordingsvraagstukken. Of dat instellingen elkaar onderling (bijvoorbeeld bij hoofd- en onderaannemerschap) administratieve verplichtingen opdragen, die vanuit de gemeente nooit gevraagd zijn.
Branchepartijen en instellingen zouden interne richtlijnen kunnen opstellen. Dit vereist een gesprek over de nut en noodzaak van detailsturing- en verantwoording binnen instellingen en branches. Ik neem dit punt graag mee in mijn gesprekken met de branche. Immers, administratieve lasten zijn een van de redenen voor professionals om de sector te verlaten.