De effecten van een slechte luchtkwaliteit voor herstellende COVID-19 patiënten |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt, ook wanneer de ziekte grotendeels overkomen is, nog kwetsbare of prikkelbare longen hebben?
Het is bekend van andere doorgemaakte infecties dat de luchtwegen en longen kort daarna nog overmatig gevoelig zijn. Dit geeft meer kans op hoesten en luchtwegvernauwing bij het inademen van prikkelende stoffen. Het is dan ook voorstelbaar dat dit bij mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt ook het geval is, hoewel wetenschappelijk bewijs hiervoor ontbreekt.
Bent u bekend met de signalen dat mensen die COVID-19 hebben gehad ook na de heftigste ziekteperiode nog veel last ondervinden van hun longen door een slechte luchtkwaliteit, bijvoorbeeld veroorzaakt door houtstook?
Het is bekend dat mensen nog lang last kunnen hebben van (long)klachten. Ook weten we dat mensen met luchtweg- en longaandoeningen gevoeliger zijn voor luchtverontreiniging. Het is daarom goed voor te stellen dat mensen die COVID-19 hebben gehad ook na de heftigste ziekteperiode nog last ondervinden van hun longen, door de grotere gevoeligheid van de luchtwegen na een doorgemaakte longinfectie.
Kunt u bevestigen dat, buiten de erbij gekomen (ex-)COVID-patiënten, ongeveer 750.000 mensen last hebben van houtstook?1
Het Longfonds heeft hiernaar onderzoek2 laten uitvoeren. Dat onderzoek concludeert dat circa 750.000 mensen met een longziekte last heeft van klachten zoals kortademigheid of benauwdheid door houtstook.
Kunt u zich voorstellen hoe heftig het moet zijn voor mensen die al maanden herstellende zijn van het coronavirus om (opnieuw) ernstig ziek te worden wanneer er in de buurt hout gestookt wordt?
Schone lucht is van levensbelang. Daarom zet ik met het Schone Lucht Akkoord in op permanente verbetering van de luchtkwaliteit. In mijn antwoorden op vragen 10 en 11 ga ik daar nader op in. Met betrekking tot houtstook heb ik voor deze periode waarin ook mensen die herstellen van een COVID-19 infectie thuiszitten de stookwijzer laten aanpassen. Met de stookwijzer wordt advies gegeven over stoken bij verschillende omstandigheden. Ik heb het advies «om rekening te houden met de omgeving» toe laten voegen aan de code blauw. De code blauw wordt gegeven in situaties als de luchtkwaliteit en de weersomstandigheden zo zijn dat de rook niet in de omgeving blijft hangen. Ook bij het afgeven van een stookalert staat aangegeven dat er nu meer mensen thuiszitten en wordt het advies afgegeven om rekening met elkaar te houden in deze tijd.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de gezondheid en het welzijn van deze mensen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het huidige advies van het RIVM is om meerdere keren per dag de ruimtes van woningen te luchten door bijvoorbeeld ramen en deuren open te zetten?2
Ja, dat kan ik bevestigen. Het RIVM adviseert om regelmatig ruimtes te luchten. Ventileren kan door ramen op een kier te zetten, via roosters of kieren of met mechanische ventilatiesystemen. Luchten kan bijvoorbeeld door gedurende 10 tot 15 minuten ramen en deuren wijd tegen elkaar open te zetten. Dan komt er in één keer veel verse lucht naar binnen, bijvoorbeeld na het koken, douchen of nadat er meerdere mensen zijn samengekomen.
Kunt u bevestigen dat wanneer er in de buurt hout gestookt wordt, het luchten van de woning zal resulteren in extra vuile lucht in de woning en de bijbehorende ziektelast dus wordt verzwaard? Zo nee, hoezo niet?
Het is mogelijk dat houtrook een woning intrekt wanneer er geventileerd wordt en de binnenlucht «vuiler» wordt, maar dat hangt af van diverse factoren waaronder de kwaliteit van de lucht binnen en buiten alsook de windrichting en -snelheid. Het is daardoor situatie-afhankelijk, wat het daarom ook niet mogelijk maakt een generiek antwoord te geven op de vraag of de (bijbehorende) ziektelast wordt verzwaard.
Kunt u bevestigen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een recente rapportage genaamd «Kosten en Effecten van Opties voor Nationaal Luchtbeleid» concludeerde dat beleidsmaatregelen voor het aanpakken van houtstook in woningen op afstand het grootste (gezondheids)effect opleveren en ook gunstig scoren op kosteneffectiviteit?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het PBL aangeeft dat «de volledige uitfasering van verouderde houtkachels in 2030 een vier- tot zevenmaal groter effect heeft op de fijnstofblootstelling dan het realiseren van de kabinetsambitie voor 100 procent nieuwverkoop van nulemissieauto’s»?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het Schone Lucht Akkoord van dit kabinet desondanks geen harde, dwingende maatregelen bevat om het aantal houtkachels en het aantal stookuren terug te dringen?
Luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarbij gaat het gemiddeld in Nederland om 11.000 vroegtijdige sterfgevallen en een aanzienlijke ziektelast. Het mogelijke effect van luchtverontreiniging op de gezondheidseffecten van COVID-19 onderstreept het belang van het verder verbeteren van de luchtkwaliteit.
Daarom werkt het kabinet samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit permanent te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord, en zet ik onverminderd voort. Concreet is afgesproken de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016. Om deze doelstelling te halen is emissiereductie van alle bronnen van belang, zo ook voor houtstook. Voor houtstook wordt samen met provincies en gemeenten ingezet op verschillende maatregelen, waaronder communicatie. Veel mensen zijn zich niet bewust van de negatieve impact van houtstook op hun eigen gezondheid en die van hun omgeving. Daarom vind ik het van belang om in te zetten op bewustwording. Ook kunnen de emissies van houtstook en de impact op gezondheid al flink worden verminderd door een aantal relatief eenvoudige maatregelen, namelijk door niet te stoken bij windstil weer, door de kachel te stoken met droog hout en op de juiste manier de kachel aan te steken en te doven. Zo bestaat er een stookalert om te waarschuwen wanneer het een slechte dag is om te stoken en worden de mogelijkheden voor gemeentes om in te grijpen in situaties van overlast verbeterd. Via de website «stookwijzer.nu» kunnen mensen altijd nagaan of het stoken kan leiden tot overlast in hun eigen omgeving en een melding van houtrookoverlast kenbaar maken. De gemeenten die zijn aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord ontvangen deze melding. Naast communicatie zet ik mij in Europees verband in om de Ecodesign-richtlijn aan te scherpen. In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord onderzoek ik samen met gemeenten welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mensen die herstellende zijn van het coronavirus niet geschaad wordt door houtstook?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mensen die normaal gesproken al last hebben van houtstook bevorderd wordt? Op welke manier zorgt u dat deze mensen ook veilig kunnen ventileren conform de RIVM-richtlijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om op korte termijn maatregelen te nemen om de luchtkwaliteit echt te verbeteren, zowel om herstellende COVID-patiënten te beschermen als om nieuwe patiënten in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Bent u bereid om met beleid te komen om mensen te verleiden hun houtkachel weg te doen? Zo nee, waarom niet?
In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord wordt voor minimaal één nieuwbouwwijk en voor een bestaande wijk of buurt onderzocht wat erbij komt kijken om een wijk houtstookvrij/houtrookarm te maken. De pilot richt zich daarbij op particuliere haarden en kachels voor binnenshuis. Partijen onderzoeken de juridische mogelijkheden en praktische uitvoering om houtrook te beperken en houtrookvrije en houtrookarme buurten te realiseren. Eén van de verkennende maatregelen is het verwijderen van verouderde kachels (inclusief schoorsteenkanaal) via gemeentelijke subsidie. Succesvolle maatregelen kunnen door andere gemeenten worden toegepast. De eerste resultaten worden in 2021 verwacht en gedeeld met gemeenten.
Bent u bereid om alsnog een stookverbod in te stellen bij een stookalarm, gezien dit meteen een gunstig effect kan hebben op de gezondheid van herstellende COVID-patiënten (en andere mensen (met luchtwegenklachten))?
De emissies van houtstook en de impact op gezondheid kunnen al flink worden verminderd door een aantal relatief eenvoudige maatregelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11. Daarom overweegt het kabinet nu geen aanvullend stookverbod. Veel mensen zijn zich niet bewust van de negatieve impact op hun eigen gezondheid en die van hun omgeving. Ik vind het van belang om aan die bewustwording te werken, bijvoorbeeld door middel van het stookalert. Het stookalert en de stookwijzer krijgen steeds meer bekendheid. Zo neemt het aantal bezoekers van de stookwijzer elke maand toe. De stookwijzer had in november 2020 ruim 75.000 bezoeken, ten opzichte van minder dan 60.000 in november 2019. Circa 15.000 mensen zijn geabonneerd op het stookalert. Het stookalert wordt ook verspreid via de stookwijzer en social media. Via de pilot houtstook onderzoek ik welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen.
Kunt u bevestigen dat er momenteel niet of nauwelijks gehandhaafd wordt wanneer mensen melding maken van ziekmakende houtstook in de buurt? Zo nee, kunt u aangeven in hoeveel gevallen er wel handhavend is opgetreden?
Handhaving van overlast is een gemeentelijke bevoegdheid. Het verbod om op hinderlijke wijze rook of roet te verspreiden is vastgelegd in het Bouwbesluit. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 en 11 heb toegelicht, verbeter ik de mogelijkheden voor gemeentes om in te grijpen in situaties van overlast. Zo kunnen mensen via de website «stookwijzer.nu» een melding van houtrookoverlast kenbaar maken. De gemeenten die zijn aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord ontvangen deze melding. In het Schone Lucht Akkoord is afgesproken dat gemeenten daarop acteren als sprake is van herhaalde overlast. Zoals ik in reactie op de motie van Van Esch4, heb toegelicht, zal ik gemeenten vragen om serieus opvolging te geven aan meldingen die binnenkomen via de stookwijzer.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat, gegeven de COVID-patiënten en de RIVM-richtlijnen, er voortaan wel gehandhaafd gaat worden wanneer er melding gemaakt wordt van houtstookoverlast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het seksueel misbruik van jongeren in de gehandicaptenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Seksueel misbruik verstandelijk gehandicapten wordt nauwelijks aangepakt»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn getroffen in de afgelopen jaren om misbruik van mensen met een verstandelijke beperking te voorkomen?
De gehandicaptensector is erg actief in het bespreekbaar maken en het voorkómen van seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag bij cliënten. Zowel door de brancheorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt de laatste tien jaar hiertoe materiaal ontwikkeld.
Op verzoek van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de Universiteit van Maastricht een «Wegwijzer» gemaakt om ouders, zorgprofessionals en cliënten inzicht te geven in het beschikbare materiaal. Deze Wegwijzer verwijst in elke stap in de keten (preventie-signalering-aanpak-nazorg) naar bruikbaar materiaal dan wel naar materiaal dat minimaal gebaseerd is op relevante praktijkervaringen. Het gaat daarbij om materiaal ten behoeve van mensen met een verstandelijke beperking (met onderscheid naar licht, matig en ernstig). Daarbij wordt aangegeven voor wie het materiaal bestemd is (slachtoffers, plegers, ouders/verwanten, zorgprofessionals).
Voorts is er in opdracht van VWS materiaal ontwikkeld om de loverboy-problematiek onder jongeren (jongens en meisjes) met een lichte verstandelijke beperking aan te pakken. Hiertoe zijn de producten van de Commissie «Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel» (Commissie Azough) toepasbaar gemaakt naar jongeren met een lichte verstandelijke beperking (en jongeren met psychische problematiek).
Heeft u zicht op hoe vaak misbruik in de gehandicaptenzorg voorkomt? Worden meldingen en signalen op een plek bijgehouden om eventuele patronen te ontdekken?
Situaties waarbij sprake is van geweld binnen een zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, moeten zorgaanbieders verplicht melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspectie) op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De inspectie heeft zicht op het aantal meldingen dat wordt gedaan. In 2019 heeft de inspectie in totaal 90 meldingen ontvangen die betrekking hebben op (het vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de gehandicaptenzorg.
Daarnaast beschikt elke zorgaanbieder in de Gehandicaptenzorg over een intern meldingssysteem waarin incidenten waarbij cliënten betrokken zijn worden geregistreerd. Het doel van een dergelijk systeem is om op basis van analyse de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren. Dit betreft ook incidenten op het gebied van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Is het mogelijk voor medewerkers uit de gehandicaptenzorg om elders in de zorg aan het werk te gaan nadat er melding is gedaan van (vermeend) misbruik?
Helaas kunnen we nooit helemaal uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin iemand elders in de zorg aan de slag gaat, nadat er misbruik heeft plaatsgevonden. Het is van groot belang dat er altijd aangifte wordt gedaan wanneer er misbruik wordt geconstateerd. Werkgevers in de zorg hebben daarnaast een grote verantwoordelijkheid om de kans dat dit zich voordoet zo klein mogelijk te maken: zij moeten zorgen voor een veilige zorgrelatie.
Daartoe hebben zij een aantal instrumenten in handen:
Een zorgaanbieder die een medewerker ontslaat wegens geweld in de zorgrelatie moet dit ook verplicht melden bij de inspectie als een melding ontslag wegens ernstig disfunctioneren. De inspectie kan vervolgens besluiten deze melding te onderzoeken en doet dat doorgaans ook als er voldoende harde feiten zijn, een veroordeling of overtuigende feiten vanuit onderzoek van de zorgaanbieder.
Dit onderzoek door de inspectie dient om te bepalen of er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstig bedreiging kan betekenen (art. 25 Wkkgz). Wanneer de inspectie besluit dat daarvan sprake is kan zij de zorgverlener registreren (een aantekening plaatsen). Werkgevers kunnen navraag doen bij de inspectie of een zorgverlener voorkomt in dit register. Dit is echter geen verplichting.
Wordt er naar uw mening voldoende gedaan om personen met een verstandelijke beperking te beschermen tegen medebewoners die een verleden hebben als dader van seksueel misbruik? Speelt privacy dan daders hierin een belemmerende rol?
Cliënten moeten worden begeleid op alle levensgebieden, dus ook op het gebied van seksualiteit c.q. seksuele opvoeding. Seksualiteit is dan ook altijd onderwerp bij bespreking van het zorgplan. Het gaat dan zowel om het bevorderen van weerbaarheid, als om het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Binnen de sector is hier veel materiaal voor ontwikkeld, zowel gericht op plegers als op slachtoffers en op de zorgprofessionals die de cliënten begeleiden. Voorts wordt in het kwaliteitskader (in de uitvraag kerngegevens zorgaanbieders) gevraagd of er per cliënt een risico-inventarisatie in het kader van veiligheid is gedaan.
Herkent u de signalen dat er te weinig meldingen worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd waardoor seksueel misbruik in instellingen onderbelicht blijft en er geen onafhankelijke onderzoeken op volgen?
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat kader ontvangt de inspectie meldingen waarbij sprake is van geweld in de zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inspectie is afhankelijk van de meldingsbereidheid van bestuurders. Ik herken overigens genoemde signalen over een lage meldingsbereidheid niet. Maar als hier sprake van zou zijn, dan baart dat zorgen.
Kwetsbare mensen in de gehandicaptenzorg die hun leven lang en voor alle levensterreinen afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning, hebben recht op veilige zorg. Wanneer er sprake is van risico’s en incidenten dan dienen bestuurders zich optimaal in te zetten om veiligheid te waarborgen. Dat begint in ieder geval met het zorgen voor een open cultuur waar men bereid is signalen te bespreken en zaken te melden en te onderzoeken. De inspectie ziet in haar toezicht dat veel zorgaanbieders beleid en protocollen hebben op dit gebied, maar signaleert ook dat deze, bijvoorbeeld via scholing, meer aandacht zouden kunnen krijgen.
Baart het u zorgen dat er sprake lijkt te zijn van lage meldingsbereidheid, zeker in vergelijking tot andere landen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om de meldingsbereidheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
De petitie-aanbieding van De Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers m.b.t. niet erkennen beroep van anesthesiemedewerker in artikel 3 van Wet BIG |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM), en daarmee de grote achterban van anesthesiemedewerkers, zich niet kan vinden in het advies van Zorginstituut Nederland over de BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)-registratie van anesthesiemedewerkers?1 2
Ja. Geen BIG-registratie voor de anesthesiemedewerkers neemt niet weg dat de anesthesiemedewerkers een belangrijke schakel zijn in ons zorgsysteem van zorgprofessionals die effectieve, efficiënte en hoogstaande operatieve zorg leveren aan patiënten. Deze bijdrage en mijn waardering voor hun werkzaamheden staat los van de vraag of er sprake dient te zijn van opname in de Wet BIG. De Wet BIG is een kwaliteitswet ter bescherming van patiënten, maar laat de beroepsmatige uitoefening van de individuele gezondheidszorg in principe vrij. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat beroepen niet worden opgenomen in de wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig of ondeskundig handelen. Dit is het «nee, tenzij»-principe en is gericht op een zo min mogelijke beperking van de werkwijze in de gezondheidszorg en vrije beroepsuitoefening. Het zorgt tevens voor maximale flexibiliteit op de arbeidsmarkt en inzet van zorgpersoneel.
In hoeverre bent u met de beroepsgroep van anesthesiemedewerkers in gesprek naar aanleiding van het advies van het Zorginstituut Nederland? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met de beroepsgroep?
Voorafgaand aan de adviesaanvraag bij het Zorginstituut heeft VWS vanaf het verzoek tot regulering in 2016 meerdere gesprekken gevoerd met de NVAM over hun aanvraag tot beroepenregulering in de Wet BIG.
Vervolgens heeft het Zorginstituut grondig, objectief en onafhankelijk onderzoek gedaan waarbij onder andere gesprekken met de NVAM en aanpalende beroepsorganisaties/stakeholders zijn gevoerd. Ook waren er werkbezoeken en heeft een consultatieronde plaatsgevonden op het conceptadvies waarop de NVAM haar zienswijze heeft gegeven. Naar aanleiding van deze zienswijze is het Zorginstituut nogmaals met de NVAM in gesprek gegaan om een toelichting te geven op de verwerking van de consultatiereactie van de NVAM. Ik zie daarom geen aanleiding om opnieuw met de NVAM in gesprek te gaan wat betreft de beroepsregulering.
Ziet u mogelijkheden om van de anesthesiemedewerker weer, zoals vóór 1976, een verpleegkundige specialisatie te maken door middel van een algemene maatregel van bestuur (amvb)? Bent u bereid om deze optie samen met de NVAM verder uit te werken?
Het is belangrijk om de flexibele en brede inzet van zorgverleners op de arbeidsmarkt zo veel als mogelijk in stand te houden, zodat er voldoende hulpverleners voor de patiënten beschikbaar zijn. Om deze flexibiliteit te faciliteren is het belangrijk om de zorgverlening in principe vrij te laten en een beroep alleen te reguleren, ook via een amvb, als dat vanuit patiëntveiligheid strikt noodzakelijk is. Dit is ook het uitganspunt van de Wet BIG. Voor regulering van een beroep in de Wet BIG gelden beleidscriteria. Het Zorginstituut heeft ook in het geval van de anesthesiemedewerker het beroep aan deze criteria getoetst. Het Zorginstituut is tot de conclusie gekomen dat niet aan alle criteria is voldaan en heeft derhalve geadviseerd de anesthesiemedewerker niet in de Wet BIG op te nemen. Dit advies heb ik overgenomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de NVAM, samen met vijf hogescholen, al stappen heeft gezet om het beroep van anesthesiemedewerker weer aantrekkelijk te maken door het beroep een verpleegkundige basis te geven door middel van hbo-vt (voltijds) opleidingen? Bent u ermee bekend dat deze opleiding in vier jaar af te ronden is, waardoor opgeleide en bekwame verpleegkundigen sneller zelfstandig aan het werk kunnen dan in de huidige praktijk waarbij eerst een beroepsopleiding en vervolgens een vervolgopleiding nodig is? Kunt u uw visie op deze opleiding geven?
Ik juich van harte toe dat de NVAM de opleiding tot anesthesiemedewerker verder wil professionaliseren. Bij brief van 10 november jl. (Kamerstuk 29 282 nr. 420) heb ik in het kader van vernieuwend en flexibel opleiden aangegeven dat ik samen met de NFU, de NVZ, de Vereniging Hogescholen en de beroepsverenigingen ga verkennen wat er nodig is om ook opleidingen voor medisch ondersteunende beroepen te flexibiliseren, in het bijzonder de opleidingen tot operatieassistent en anesthesiemedewerker. Het Ministerie van VWS zet zich in voor breed opleiden. Voor nieuwe instroom in de functie van anesthesiemedewerker zie ik de weg via de hbo-vt (verpleegkunde technische stroom) of de Bachelor Medische Hulpverlening (BMH) als mogelijkheid. Ik wil onderzoeken of deze routes in meer regio’s aangeboden kunnen worden. Hierdoor worden studenten breed opgeleid op hbo-niveau. Voor anesthesiemedewerkers zonder verpleegkundige vooropleiding, die hun kennis willen verbreden, wil ik samen met bovengenoemde partijen verkennen of er verkorte hbo-v of BMH-trajecten aangeboden kunnen worden. Ik zal hierover met de bovengenoemde partijen in overleg treden.
Met de opleiding tot verpleegkundige of de opleiding tot BMH kan de anesthesiemedewerker zich registreren in het BIG-register als zijnde verpleegkundige dan wel, in het kader van het momenteel lopende experimenteerartikel van artikel 36a Wet BIG, tijdelijk als bachelor medisch hulpverlener.
Bent u op de hoogte van het feit dat de anesthesiemedewerkers zich niet vertegenwoordigd voelen door de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)? Bent u ook van mening dat de anesthesiemedewerkers als onafhankelijke beroepsgroep aan overlegtafels zouden moeten zitten, zodat zij hun bijdrage kunnen leveren als het gaat om onderwerpen die hen als beroepsgroep raken?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de anesthesiemedewerkers een eigen beroepsvereniging hebben en de NVAM de beroepsvereniging is die hen vertegenwoordigt.
Ook ben ik van mening dat de anesthesiemedewerkers als onafhankelijke beroepsgroep betrokken moeten worden over onderwerpen die hen aangaan, zoals bij antwoord op vraag 4 is aangegeven. Dit staat los van het feit of ze wel of niet zijn opgenomen in de Wet BIG.
Een opnamestop bij de Zuyderland ziekenhuizen door een ict-storing |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnamestop bij Zuyderland vanwege ict-storing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een algehele opnamestop van patiënten door een ict-storing altijd zeer onprettig en onwenselijk is, maar des te meer nu op dit moment de tweede golf van coronabesmettingen de ziekenhuiszorg onder grote druk zet?
Ja. Ik vind het heel ongelukkig dat, juist tijdens de COVID-crisis, patiënten vanwege een ICT-storing moeten worden doorverwezen. Ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede, veilige en beschikbare zorg, ook tijdens de COVID-crisis.
Welke gevolgen heeft de opnamestop gehad voor de beschikbaarheid van reguliere zorg en COVID-19-zorg in de regio, waarin alle patiënten werden doorverwezen naar de ziekenhuizen in Maastricht en Roermond?
Omdat de opnamestop in het weekend werd afgekondigd, werden geen geplande operaties of behandelingen uitgesteld. Dankzij de aanwezige noodprocedures is de reguliere zorg niet in gevaar geweest. Nieuwe patiënten zijn in overleg naar ziekenhuizen in de regio gestuurd. Hoewel vervelend, heb ik van het getroffen ziekenhuis begrepen dat dit niet tot risicovolle situaties heeft geleid.
Hoeveel operaties en behandelingen zijn door de opnamestop uitgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Valt te verwachten dat de uitgestelde operaties en behandelingen binnen een redelijke termijn kunnen worden ingehaald, nu door de tweede golf wederom een deel van de reguliere zorg is afgeschaald? Zo ja, binnen welke termijn?
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij te kennen gegeven dat er geen operaties of behandelingen zijn uitgesteld. Zie ook mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Onderschrijft u dat er altijd reservesystemen zouden moeten zijn die bij een ict-storing een algehele opnamestop van patiënten kunnen voorkomen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met ict-leveranciers?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg. Een onderdeel daarvan is dat zij risico’s in de zorg inventariseren en passende maatregelen treffen om de risico’s te beheersen. Een en ander staat helder beschreven in onder andere de norm 7510, die ook onderdeel van het ehealth Toetsingskader is van de IGJ. Een maatregel kan zijn reserve-systemen of dubbele voorzieningen instellen om uitval op te vangen. Die afweging is aan het ziekenhuis.
Overigens liet het Zuyderland ziekenhuis mij weten dat de getroffen voorziening juist dubbel uitgevoerd was om storingen te kunnen opvangen. Maar na uitval van een verbinding door graafwerkzaamheden, werd de overgebleven verbinding instabiel. Dit leidde uiteindelijk tot uitval bij meerdere systemen die afhankelijk waren van de verbinding
Het niet vergoeden van het middel Orkambi voor een patiënt met cystic fibrosis |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat ondanks ondersteuning van artsen, onderzoekers, wetenschappelijke publicaties en een arrest van het Hoge Raad de zorgverzekeraar weigert het middel Orkambi te vergoeden?1
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), ondanks een arrest van de Hoge Raad, volhoudt dat de patiënt geen recht heeft op het middel?
Hoe is het mogelijk dat de geschillencommissie van de SKGZ het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor de werkzaamheid gebruikt als basis om vergoeding van het middel niet te verplichten, terwijl in het arrest van de Hoge Raad dit bewijs ook ontbrak en toch gesteld werd dat de patiënt recht op vergoeding had?
Hoe kan het dat hier geen precedentwerking gold en de SKGZ het arrest naast zich neer kan leggen?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar geen experts heeft aangedragen en zich beklaagt over de objectiviteit van de longarts die stelt dat de patiënt wel degelijk baat heeft bij Orkambi?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar suggereert dat de patiënt en de arts onderdeel zijn van de lobby voor het peperdure medicijn?
Het geneesmiddel lumacaftor/ivacaftor (Orkambi) mag thans uit hoofde van de zorgverzekering vergoed worden voor cystische fibrose (CF) patiënten van twee jaar of ouder die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen (Regeling zorgverzekering, bijlage 2, onderdeel 114). De vergoeding is beperkt tot deze groep patiënten omdat de werking van Orkambi alleen bij hen volgens de geldende regels is bewezen. De opname van Orkambi in het basispakket en de voorwaarden voor vergoeding zijn gestoeld op onafhankelijke advisering van het Zorginstituut Nederland. Ik vind deze onafhankelijke advisering door het Zorginstituut belangrijk en ook de Tweede Kamer heeft dit bevestigd.2
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de zorgverzekering. Indien een verzekerde het niet eens is met een beslissing over vergoeding van zijn zorgverzekeraar, kan hij/zij zich wenden tot de onafhankelijke SKGZ of de civiele rechter.
In dit geval heeft de verzekerde, die niet homozygoot is voor de F508del-mutatie, het geschil met zijn zorgverzekeraar over de vergoeding van Orkambi aanhangig gemaakt bij de SKGZ. De zorgverzekeraar had vergoeding afgewezen. De SKGZ heeft over dit geschil op 23 maart 2020 een advies uitgebracht dat voor beide partijen bindend is. In dit advies geeft de SKGZ aan dat de zorgverzekeraar terecht heeft gehandeld met de afwijzing van de vergoeding van Orkambi en dat de patiënt niet voor vergoeding van het geneesmiddel in aanmerking komt.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar krantenartikelen aanvoert als bewijs en dus niet aan haar eigen eis van wetenschappelijke literatuur voor onderbouwing voldoet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke conclusies trekt u in meer algemene zin uit deze casus indien u de analyse van de patiënt deelt? Komen dan andere patiënten in vergelijkbare omstandigheden ook in aanmerking als bij hen individueel de werking van Orkambi is aangetoond?
Het is niet aan mij om in individuele gevallen een oordeel te vellen over de beslissing van een zorgverzekeraar en over de procedure en de uitspraak van de SKGZ, met inbegrip van de standpunten die daarbij zijn ingenomen door partijen.
Ik hecht veel waarde aan het principe in de Zorgverzekeringswet dat alleen zorg die op populatieniveau bewezen effectief is, wordt vergoed via het basispakket van de zorgverzekering. Het oordeel van het Zorginstituut is daarbij leidend. Verder is het van belang dat, indien blijkt dat er inderdaad nieuwe indicaties of omstandigheden zijn waarvoor Orkambi voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, een procedure voor opname in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kan worden gestart. Hiermee kan immers vergoeding voor patiënten geregeld worden die tot dan toe niet in aanmerking kwamen voor vergoeding. Ik vind het van belang om te melden dat sinds de initiële opname in het basispakket in 2017 de indicatie waarvoor Orkambi uit hoofde van de zorgverzekering wordt vergoed reeds tweemaal is uitgebreid (Stcrt. 2017, 65346, Stcrt. 2018, 25340 en Stcrt. 2019). Door deze uitbreiding is het geneesmiddel Orkambi voor een grotere groep patiënten beschikbaar geworden.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Gorinchem |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Petitie moet sluiting spoedeisende hulp in Beatrixziekenhuis tegen gaan»?1
Ja.
Wat vindt u van de mogelijke sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) in Gorinchem, waardoor mensen die spoedzorg nodig hebben veel verder moeten rijden?
Ik heb me, naar aanleiding van de berichtgeving, over de situatie in het Beatrixziekenhuis laten informeren door de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Er blijkt geen sprake (van de noodzaak) van het sluiten van de spoedeisende hulp (SEH). Ook in het verleden is dit niet aan de orde geweest.
In het artikel waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen wordt een relatie gelegd met de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Bent u bereid de sluiting van de SEH van het Beatrixziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van (de noodzaak tot) een sluiting van de SEH in het Beatrixziekenhuis.
Kunt u garanderen dat inwoners van Gorinchem en omgeving altijd en op tijd toegang houden tot spoedeisende hulp? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Een sluiting van de SEH in Gorinchem is niet aan de orde.
Bij verder voornemen van een sluiting van een SEH moet de concept algemene maatregel van bestuur over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg worden gevolgd. Hierin staat dat bij het voornemen om een SEH te sluiten aan een aantal voorwaarden voldaan moet worden. Eén daarvan is dat het RIVM een bereikbaarheidsanalyse moet maken, waarin het RIVM beoordeeld of de bereikbaarheidsnormen in gevaar komen en of andere zorgaanbieders gevoelig worden voor die normen. De zorgaanbieder kan het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten als de zorgaanbieder een plan heeft opgesteld waarin wordt omschreven hoe, gezien de concrete omstandigheden en de bereikbaarheidsanalyse, op zorgvuldige wijze de continuïteit van zorg voor cliënten wordt geborgd.
Deelt u de mening dat elke Nederlander binnen vijftien minuten toegang moet hebben tot spoedzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dat te garanderen bij een mogelijke sluiting van de SEH in Gorinchem?
Voor de spreiding van SEH’s en acute verloskunde hanteren we in Nederland de 45-minutennorm. Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een bijzondere verantwoordelijkheid om een voor de 45-minutennorm «gevoelige» SEH of afdeling acute verloskunde open te houden.
Daarnaast dient de Regionale Ambulancevoorziening ervoor te zorgen dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is.
Bent u bereid contact op te nemen met de indieners van de petitie om hun bezwaren te horen?
Ik wil de initiatiefnemers van de petitie graag uitnodigen hun standpunt kenbaar te maken in het kader van de consultatie van de houtskoolschets acute zorg.
Het bericht 'Kerngroep ‘verbaasd, teleurgesteld en bezorgd’ over sluiting huisartsenpost Venray' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kerngroep «verbaasd, teleurgesteld en bezorgd» over sluiting huisartsenpost Venray»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het zorglandschap is in beweging als gevolg van allerlei ontwikkelingen, zoals demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen op de arbeidsmarkt. Mijn voorgangers en ik hebben daar uitgebreid met uw Kamer over gesproken. Daarbij vind ik het belangrijk dat de continuïteit en kwaliteit van zorg wordt geborgd. In het huidige zorgstelsel zijn de huisartsen samen met de zorgverzekeraars primair verantwoordelijk voor de organisatie van de huisartsenzorg in de avond-, nacht- en weekenduren. Op maandag 9 november is bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost te sluiten. Cohesie is nu conform AMvB in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen. Na dit proces wordt er een definitief besluit genomen.
Erkent u dat één centrale spoedpost in Noord-Limburg de zorg in de regio verschraalt en minder toegankelijk maakt?
Ik begrijp het dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, vooral als dit acute zorg betreft. Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk en van goede kwaliteit is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de HAP in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de Huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken. Daarnaast geeft Cohesie aan dat deze sluiting de kwaliteit ten goede kan komen. Zo ontstaat er voor Cohesie onder andere ruimte om een extra regiearts aan te nemen in Venray.
Is het besluit een voorsortering op het verdwijnen van het VieCuri Venray?
Nee, VieCuri Venray is niet bezig met een sluiting en het voorgenomen besluit van Cohesie stuurt hier niet op aan. Er is een voornemen tot sluiting van de HAP in Venray omdat een meerderheid van de bij Cohesie betrokken huisartsen vindt dat de kwaliteit, beschikbaarheid en patiëntveiligheid het meest wordt gediend door de spoedzorg te integreren met de huisartsenpost in Venlo. De voorgenomen sluiting heeft geen consequenties voor het ziekenhuis. VieCuri heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van het ziekenhuis in Venray. Zij geven aan dat ze op dit moment juist vergevorderde plannen hebben om in de toekomst te investeren, in de vorm van een nieuwe ziekenhuisvoorziening voor poliklinische zorg en diagnostiek. Daarnaast geeft VieCuri aan dat zij sinds vijftien jaar geen (tweedelijns) spoedeisende hulp meer aanbiedt in Venray. Daarnaast blijft de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Venlo open, zo heeft VieCuri mij laten weten. De NZa en IGJ hebben laten weten niet bekend te zijn met (een dreiging tot) sluiting van ziekenhuis of eerstehulppost.
Hoe vindt u dit besluit uit te leggen nadat het ziekenhuis ook al is uitgekleed en er is gedreigd met het sluiten van de eerstehulppost?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op zorgen over zorgmijding, aangezien de huisartsenpost in Venlo niet met het openbaar vervoer te bereiken is in de late avond en nacht, en er geen taxi’s meer rijden in Venray?
Ook in de huidige situatie zijn er verschillen in reistijd binnen de regio. Cohesie heeft mij laten weten dat de 105 huisartsen in de regio geen signalen hebben waaruit blijkt dat patiënten met meer reistijd bovengemiddeld vaak zorg mijden. Zij verwachten ook niet dat dit zal toenemen als de huisartsenpost in Venray zal sluiten. Bij telefonische triage wordt altijd rekening gehouden met de situatie van de patiënt qua afstand, zorgvraag en reismogelijkheden. Afhankelijk hiervan bestaat de mogelijkheid om langs te gaan met een visite-auto of kan de ambulance worden ingeschakeld.
Wat is uw boodschap aan patiënten die juist naar het Maasziekenhuis Pantein gaan maar door het sluiten van de huisartsenpost in Venray praktisch worden gedwongen te kiezen voor het VieCuri Venlo omdat dit ernaast ligt en de reistijd naar Boxmeer langer wordt als ze niet in Venray naar de huisartsenpost kunnen?
Overal in Nederland is het zo georganiseerd dat mensen terecht kunnen bij de huisartsenpost waarbij hun eigen huisarts is aangesloten. Uiteraard is daar ook inzage in het eigen dossier mogelijk. Als een patiënt vervolgens naar het ziekenhuis wordt doorverwezen voor een geplande opname dan is het mogelijk om zelf een ziekenhuis te kiezen, zoals bijvoorbeeld het Maasziekenhuis Pantein. Er geldt in Nederland immers vrije artsenkeuze. Als een patiënt met spoed moet worden doorverwezen (geen geplande opname) ligt het meer voor de hand om zich door het dichtstbijzijnde ziekenhuis te laten helpen.
Mocht de patiënt na een spoedbehandeling in het ziekenhuis alsnog voor langere tijd opgenomen moeten worden kan de patiënt weer overgeplaatst worden naar een ander ziekenhuis.
Want vindt u ervan dat dit de keuzevrijheid van patiënten verder onder druk zet, aangezien ze niet zomaar naar de huisartsenpost in Boxmeer of Deurne kunnen gaan omdat men daar niet over hun gegevens beschikt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente Horst aan de Maas zich ook tegen de sluiting heeft uitgesproken vanwege de lange reistijd naar Venlo vanuit verschillende dorpen?2
Naar het inzicht van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij Cohesie is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste gebaat bij het integreren van de eerstelijns spoedzorg in Venray met de huisartsenpost in Venlo. Op dit moment is Cohesie bezig met een afstemmingsproces waarbij zij zorgen van verschillende partijen, waaronder gemeentes, in kaart brengen. Cohesie neemt, conform de concept AMvB, de reacties en adviezen mee wanneer er een definitief besluit wordt genomen.
Hoe gaat u de centrale regie, waar u sinds de coronacrisis voor pleit, aanwenden om de toegankelijkheid van zorg in Venray te bewaken?
De NZa houdt landelijk toezicht op de toegankelijkheid van zorg. Zij hebben op dit moment geen signalen dat de toegankelijkheid van zorg in Venray in het geding is. Zij komen in actie wanneer dit nodig is.
De verder verslechterde financiële positie van jeugdzorginstelling Elker |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk ontslagen bij jeugdzorgorganisatie Elker: miljoenentekort verder opgelopen»?1
Ja.
Is het acceptabel dat een jeugdzorginstelling waar het ziekteverzuim kennelijk hoog ligt, waarvan te hoge werkdruk wellicht een belangrijke factor is, gedwongen ontslagen dreigen door de penibele financiële situatie van de instelling?
Jeugdzorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de borging van de kwaliteit van zorg. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De Raad van Bestuur van Elker Jeugdhulp & Onderwijs (hierna: Elker) werkt samen met de betrokken gemeenten en de Ondernemingsraad, aan een gedragen inzet voor de richting en benodigde maatregelen tot herstel.
Bent u van mening dat het van belang is dat Elker niet failliet gaat, niet vanwege de instelling zelf maar vanwege de zorg continuïteit en de jeugdzorgmedewerkers die hun best doen goede zorg te leveren?
De continuïteit van zorg voor jongeren moet altijd voorop staan. De financiële situatie bij Elker is op dit moment precair. Een mogelijk faillissement zie ik als een risico voor jongeren en medewerkers. Elker en de gemeenten Groningen en Drenthe geven aan dat zij samen staan voor een kwalitatief goede complexe gesloten jeugdzorg, maar dat de middelen hiervoor onder druk staan. Het is daarom goed om te constateren dat Elker, betreffende gemeenten en de Jeugdautoriteit in gesprek zijn over de borging van zorgcontinuïteit.
Verder hebben Elker en de betrokken gemeenten overeenstemming bereikt over de transformatie van de gesloten jeugdhulp: ontwikkeling van zoveel mogelijk thuisalternatieven en de ontwikkeling naar meer kleinschalige, gezinsgerichte en minder gesloten woonvormen. Hierbij zet gemeente Groningen – voor wat betreft het vastgoed – de middelen in van de specifieke uitkering vastgoedtransitie gesloten jeugdhulp. Elker en de betrokken gemeenten zijn in gesprek over de financiële implicaties op de lange termijn.
Bent u tevens van mening dat het recente omvallen van andere instellingen het belang van doorzettingsmacht heeft bewezen?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik, vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke, zeer serieus. Zorgcontinuïteit staat hierbij altijd voorop. Er zijn duidelijke afspraken tussen gemeenten, OZJ, Jeugdautoriteit en de ministeries van VWS en JenV over wie wanneer welke verantwoordelijkheid heeft, zoals toegelicht in mijn brief van 15 januari 20202. Ik heb recent verdere stappen gezet om continuïteitsproblemen eerder te signaleren, sneller aan te kunnen pakken en daarmee de zorgcontinuïteit te kunnen borgen. Zo zijn de taken van de Jeugdautoriteit vastgelegd in het Instellingsbesluit, en werk ik aan het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen», waarbij toezicht een belangrijk onderdeel is.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn Elker, gemeenten en de Jeugdautoriteit in gesprek over de borging van zorgcontinuïteit. De komende tijd zal Elker, met haar stakeholders, ook verder werken aan maatregelen om de organisatie op lange termijn gezond en toekomstbestendig te maken.
In uiterste gevallen kunnen jeugdzorgaanbieders een aanvraag indienen voor tijdelijke liquiditeitssteun op basis van de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdzorg»3. Met deze regeling kan worden gewaarborgd dat cruciale jeugdzorg gecontinueerd kan worden in gevallen waarin acute liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Aan een dergelijke subsidie zijn strenge voorwaarden verbonden, waaronder het hebben van een degelijk en gedragen verbeterplan.
Heeft u doorzettingsmacht? Zo ja, hoe ziet die eruit in een casus zoals deze?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden heeft u om deze instelling financieel te helpen een faillissement te voorkomen? Bent u bereid die in het uiterste geval te gebruiken om te voorkomen dat de meest kwetsbare kinderen in de regio zonder zorg komen te zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in contact te treden met deze jeugdzorginstelling om te verkennen welke rol uw ministerie kan spelen in het voorkomen van een faillissement van deze instelling?
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de continuïteit van zorg voor de jongeren die bij Elker in behandeling zijn. De jeugdzorginstelling, betrokken gemeenten en de Jeugdautoriteit zijn in gesprek. De Jeugdautoriteit is betrokken. In het uiterste geval kan de Jeugdautoriteit escaleren naar mij.
Het bericht dat na het voortgezet speciaal onderwijs de meeste leerlingen een uitkering wacht. |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim tweederde van de leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) afkomen, na twee jaar een uitkering hebben, al dan niet gecombineerd met werk?1
In het artikel wordt gesuggereerd dat tweederde van de totale uitstroom uit het vso na twee jaar een uitkering heeft, al dan niet gecombineerd met werk. Dat is niet juist. Van de totale uitstroom stroomde 54% uit naar een vervolgopleiding en 46% naar de arbeidsmarkt. Van die 46% had ongeveer tweederde na twee jaar een uitkering.
Het vso heeft de opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de vervolgbestemming: dagbesteding, arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Daar slaagt het vso zeker na de invoering van de Wet kwaliteit (v)so steeds beter in. Zo leggen er elk jaar weer meer leerlingen een examen af en halen een diploma. Ook blijkt uit de cijfers van het CBS dat er steeds meer jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een baan hebben (41% in 2019 ten opzichte van 31% in 2015) en minder jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een uitkering hebben (31% in 2019 ten opzichte van 52% in 2015). Ook is er een groeiende groep leerlingen die na het verlaten van het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht doorstroomt naar het mbo. Het gegeven dat tweederde van de ex-vso leerlingen die uitstroomden naar werk na twee jaar een uitkering al dan niet gecombineerd met werk heeft, heeft mijn aandacht en die van mijn collega van SZW.
Op welke wijze wordt regionaal ingezet om vso-leerlingen aan het werk te helpen? Wat is er nog meer nodig om dit goed voor elkaar te krijgen, zoals ook de Inspectie van het Onderwijs aangeeft?
Er zijn verschillende initiatieven om vso-leerlingen aan het werk te helpen, zoals bijvoorbeeld «Ingeschakeld». In dit landelijke project slaan scholenkoepels voor het vso, het praktijkonderwijs (pro) en de werkgevers de handen ineen. Met het project wordt een flinke impuls gegeven aan de concrete samenwerking tussen werkgevers, scholen en gemeenten. Met als doel om nog meer schoolverlaters uit het vso en het pro een passende plek op de arbeidsmarkt te geven.
Daarnaast heb ik samen met mijn collega van SZW aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd om het Actieplan stages en leerbanen gericht op huidige en aankomende mbo-studenten, werkzoekenden en werkenden ook uit te werken voor leerlingen van het pro, vso (uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht) en de vmbo leerwerktrajecten. Leerlingen die een opleiding volgen gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-diploma of vmbo-diploma en daarvoor een stageplaats bij een erkend leerbedrijf hebben, worden hierin meegenomen. In deze uitwerking wordt een verbinding gemaakt met de voorgenomen Aanpak jeugdwerkloosheid, waarin het vso tevens wordt meegenomen.
Ook heeft de Staatssecretaris van SZW in mei 2020 € 8,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s voor ondersteuning van jongeren uit het vso en pro in schooljaar 2020/2021, zodat ook zij duurzaam aan het werk kunnen. Concreet gaat het erom dat de gemeenten de middelen kunnen inzetten ten behoeve van betere samenwerking en verbindingen tussen vso/pro-scholen, gemeenten en bedrijven en instellingen. Deze extra impuls voor het schooljaar 2020–2021 heeft de Staatssecretaris aangevuld met € 8,5 miljoen subsidie vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) specifiek bestemd voor de ondersteuning van leerlingen uit pro en vso. Ik zie nu geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
In welke sectoren gaan deze leerlingen uiteindelijk aan het werk? Kunt u dit weergeven in tabelvorm?
OCW houdt geen gegevens bij over de sectoren waar leerlingen na het verlaten van het onderwijs gaan werken. Dit wordt niet landelijk bijgehouden.
In hoeverre gaat het beoogde schooldiploma bijdragen aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt voor deze specifieke groep leerlingen?2
Leerlingen in het vso krijgen nu al een getuigschrift, waarvan het format wettelijk is vastgelegd. Op dat getuigschrift staat waar de leerling aan heeft gewerkt, waar hij stage heeft gelopen en welke eventuele (branche) certificaten hij heeft behaald. Daarnaast krijgt de leerling een overgangsdocument mee waaruit blijkt welke ondersteuningsbehoefte hij nodig heeft. Het beoogde schooldiploma draagt waarschijnlijk niet bij aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt, maar is met name bedoeld om de schoolloopbaan op een vergelijkbare manier met andere schoolsoorten af te ronden.
Zou een groter aanbod van havo en vwo op scholen voor vso, volgens u, kunnen leiden tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terechtkomen? Zo ja, bent u bereid het aanbod van havo en vwo op scholen voor vso uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Een groter aanbod van havo en vwo leidt niet automatisch tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terecht komen. Soms beschikt de leerling weliswaar over voldoende cognitieve capaciteiten om een diploma te halen, maar zijn de beperkingen zo groot dat werken niet goed mogelijk is en de leerling in bijvoorbeeld vormen van dagbesteding terecht komt. Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod aan onderwijsvoorzieningen, passend bij de leerling populatie in hun regio. Deze verplichting heb ik nogmaals bekrachtigd in het programma van eisen dat ik in het kader van de verbeteraanpak passend onderwijs heb opgesteld. Samenwerkingsverbanden zijn autonoom in het verzorgen van een dekkend aanbod, het is niet aan mij om het aanbod havo en vwo uit te breiden.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de oorzaken waarom leerlingen na het vso moeilijk aan het werk komen en op welke wijze dit kan worden verbeterd?
Er is al heel veel bekend, nader onderzoek is niet nodig. Wel blijf ik via onder andere de CBS cijfers volgen hoe de instroom op de arbeidsmarkt van vso leerlingen verloopt. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze zet u nu al in op het (beter) mogelijk maken voor vso-leerlingen om een vervolgopleiding te doen aan een reguliere school in het kader van passend onderwijs? Wat is er nog meer nodig om ook deze groep een goede kans op een reguliere school te bieden?
Ik zou graag zien dat er meer leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs zitten. Dat is met extra ondersteuning vanuit de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ook goed te realiseren. Maar het regulier onderwijs heeft vaak nog koudwatervrees. Ook nu is het al mogelijk dat leerlingen als extraneus examen doen op een reguliere vo-school en dat het onderwijs in samenwerking tussen de vso-school en de vo-school wordt vormgegeven. Met de beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs wil ik scholen stimuleren om de verbinding te zoeken, waardoor meer leerlingen uit het vso onderwijs volgen op een reguliere school.
De toegang tot mondzorg voor mensen in de schuldsanering |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met signalen dat mensen die in een schuldhulptraject komen in veel gevallen gedwongen worden om hun aanvullende verzekering op te zeggen, door de zorgverzekeraar, de schuldhulpverlening of beide? Kunt u bevestigen dat dit gebeurt en zo ja, in welke omvang?
Laat ik beginnen met zeggen dat financiële problemen ingrijpend zijn voor mensen en veel zorgen met zich meebrengen. Daarom is goede ondersteuning bij het oplossen van problematische schulden, o.a. door de gemeentelijke schuldhulpverlening belangrijk.
Ik ben niet bekend met signalen dat mensen in een schuldhulpverleningstraject zitten gedwongen worden om hun aanvullende zorgverzekering op te zeggen. Dit zal altijd maatwerk zijn, waarbij gekeken wordt naar de individuele omstandigheden waarin iemand verkeert. Daarbij zullen verwachtte zorgkosten ook een van de omstandigheden zijn. De schuldhulpverlener zal proberen de inkomsten en uitgaven beter op elkaar af te stemmen. Hierbij wordt vaak ook gekeken naar een passende zorgverzekering. Bijvoorbeeld op basis van instrumenten, zoals de Voorzieningenwijzer en de Poliswijzer.
De aanvullende zorgverzekering wordt wel door de zorgverzekeraar stopgezet bij een betalingsachterstand van de zorgpremie. Wanneer de aanvullende zorgverzekering wordt stopgezet (en wanneer deze weer wordt hersteld) verschilt per verzekeraar. Ik wil daarbij opmerken dat ondanks de betalingsachterstand de basisverzekering in stand blijft. In de Verzekerdenmonitor 20201 die ik uw Kamer op 15 oktober 2020 heb toegestuurd is te lezen hoeveel verzekerden een betalingsachterstand hebben.
Wat is uw reactie op het feit dat dit betekent dat deze mensen vervolgens geen mondzorg kunnen betalen? Deelt u de observatie dat het ontbreken van mondzorg tot dure en/of blijvende schade kan leiden aan de gezondheid en de kans verkleint dat iemand na een periode van schuldhulp weer zelfredzaam zal zijn?
Het is op de eerste plaats aan mensen zelf om te bepalen of een aanvullende zorgverzekering (voor bijvoorbeeld mondzorg) passend is. We zien echter ook dat
schulden en armoede soms de toegankelijkheid van (aanvullende) zorg beperkt in de vorm van ongewenste zorgmijding (Verwey-Jonker, oktober 2020). Vaak gaat dit gepaard met angst voor hoogoplopende zorgkosten. Soms ligt dit aan een beperkte kennis van het zorgverzekeringsstelsel en compensatieregelingen. Hierin hebben gemeenten een rol, door mensen met hulp van hulpverleners in het sociaal domein bij te staan met instrumenten als de «Voorzieningenwijzer en de «Poliswijzer». Zo kan bijvoorbeeld bepaald worden of en welke aanvullende zorgverzekering passend is. Gemeenten kunnen hun inwoners ook op andere wijzen bijstaan. Bijvoorbeeld via de gemeentepolis waar de aanvullende zorgverzekering tegen een gereduceerd tarief onderdeel van is, of via de bijzondere bijstand. Het langdurig uitblijven van mondzorg kan kleine gebitsproblemen inderdaad doen uitgroeien tot grote gebitsproblemen. Over de vraag of het ook leidt tot algehele schade aan de gezondheid, bestaat geen consensus.2 In ieder geval is de inzet om op bovengenoemde wijze de kans op eventuele duurdere gevolgschade door het mijden van (mond)zorg zoveel mogelijk te minimaliseren.
Bent u bekend met een verwachte stijging van 30% (circa 60.000) van het aantal cliënten in de schuldhulpverlening in 2020, een groei van huishoudens met schuld in 2021 naar tussen de 1,5 en 2,6 miljoen en bent u er tevens mee bekend dat voor deze groep geldt dat ze buiten enige schuld, te weten met als enige oorzaak de pandemie, in de schulden zal belanden?1
De sociale impact van de coronacrisis is groot. Ik ben bekend met de dreigende toename van het aantal mensen met schuldenproblematiek als gevolg van de Coronacrisis. Om die reden zet dit kabinet in op verschillende steunpakketten, maar ook zetten gemeenten samen met het Rijk in op verschillende versnellingsacties om de sociale gevolgen van COVID-19 op te vangen. Zie hiervoor de Kamerbrief4 «Kabinetsreactie op het verslag van de werkgroep «Sociale Impact van de Coronacrisis», het Manifest «Kom op voor de meest kwetsbare gebieden» van 8 oktober en de brief van de Staatssecretaris van SZW over de intensivering van armoede- en schuldenaanpak5. Het Ministerie van VWS neemt actief deel aan de versnelling van maatregelen uit de brede schuldenaanpak die wordt gecoördineerd door de Staatssecretaris van SZW. Juiste ook vanwege de sterkte samenhang tussen schuldenproblematiek en gezondheid/zorg.
Deelt u de mening dat het beter voor de gezondheid en de (financiële) zelfredzaamheid is als mensen in de schuldhulpverlening hulp krijgen om een meer passende zorgverzekering met eventueel aanvullende verzekering af te sluiten, in plaats van gedwongen worden om alle aanvullende verzekeringen op te zeggen? Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen dat dit een taak wordt van de schuldhulpverlening?
Ik vind het belangrijk dat lokaal financieel maatwerk wordt geleverd en dat geldt ook voor de aanvullende zorgverzekering en de gemeentepolis. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief6 over onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan, en mijn antwoorden7 op de Kamervragen van het lid Kerstens over het afschaffen van de collectiviteitskorting. In deze antwoorden verwijs ik naar de maatregelen die gemeenten kunnen nemen om passend maatwerk te bieden. De Voorzieningenwijzer en de Poliswijzer zijn daar voorbeelden van. Ik heb aangegeven dat ik hierover later dit jaar een digitale conferentie organiseer waarin deze inzichten onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten.
Voor wat betreft het beëindigen van een aanvullende verzekering verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat in ieder geval de mensen die buiten hun eigen schuld in de schulden zijn beland, voor de duur van de coronacrisis niet gedwongen worden hun aanvullende verzekering op te zeggen?
Ik wil nogmaals aangeven dat het mij niet bekend is dat mensen die deelnemen aan een schuldhulptraject gedwongen worden om de aanvullende zorgverzekering te beëindigen. Wel wordt de aanvullende verzekering veelal door de zorgverzekeraar stopgezet bij een betalingsachterstand. Ik vind het belangrijk dat lokaal financieel maatwerk wordt geboden. Hiervoor zet ik mij in.
Bent u bereid de vragen voor de behandeling van de begroting VWS te beantwoorden?
Ja.
Het COVID-19 reproductiegetal (R) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de zorgen van het Outbreak Management Team (OMT) over het feit dat «niet te beoordelen is in hoeverre deze cijfers [percentage positieve testuitslagen] een onderschatting zijn door gebruik van het toenemend aanbod van commerciële teststraten en andere aanbieders waarvan de aantallen testen niet bekend zijn?»
We moeten inderdaad rekening houden met een onderschatting van het aantal positief geteste personen, maar die onderschatting is beperkt. Er is immers wel degelijk informatie over testen die niet door de GGD worden uitgevoerd. Dat is ook te zien aan de cijfers die het RIVM rapporteert, in week 44 werden er ruim 48 duizend positieve testen gemeld vanuit de GGD-testlocaties. In dezelfde week zijn er ruim 64 duizend nieuwe meldingen bij het RIVM binnengekomen. Naast de GGD-testlocaties is er goed zicht op testen die gedaan worden in zorginstellingen en is er steeds beter zicht op de testen die uitgevoerd worden in de commerciële teststraten.
De IGJ heeft alle bij haar bekende commerciële testlocaties die antigeen sneltesten gebruiken (178) aangeschreven en hen uitdrukkelijk gewezen op de meldplicht voor positieve testresultaten aan de GGD. Ook tijdens toezichtbezoeken heeft dit specifieke aandacht. Tijdens de eerste toezichtbezoeken heeft IGJ overigens gezien dat goed aan die meldplicht wordt voldaan.
Wat zijn de implicaties van het feit dat het aantal besmette personen op dit moment niet volledig in beeld is? Wat betekent dit voor het hanteren van signaalwaarden in de routekaart?
Het OMT adviseert geregeld hoe om te gaan met de signaalwaarden nu steeds meer mensen zich laten testen.
Bent u bekend met de passage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in deEpidemiologische situatie COVID-19 in Nederland, dat het reproductiegetal (R) geschat wordt op basis van het aantal gemelde COVID-19 gevallen per dag in Nederland?1
Ja.
Kunt u, deze passage in achtnemend, toelichten waarom u tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 28 oktober beargumenteerde dat de R berekend wordt op basis van de ziekenhuisopnames? Kunt u uitleggen hoe uw uitspraak tijdens dit debat te verenigen is met de voornoemde passage van het RIVM? Zo nee, waarom niet?
De R wordt berekend op basis van het aantal positieve gevallen. Ook de R op basis van ziekenhuisopnamen wordt berekend. Omdat deze minstens twee weken achter loopt, wordt deze alleen gebruikt om de R die berekend is op basis van aantal positieve gevallen te confirmeren.
Kunt u toelichten hoe de R berekend wordt?
Voor de schatting van dit reproductiegetal gebruikt het RIVM het aantal gemelde COVID-19 gevallen per dag in Nederland. Met deze informatie wordt de waarde van het reproductiegetal berekend zoals beschreven in Wallinga & Lipsitch 2007. Een uitgebreide beschrijving vindt u in de door u genoemde «Epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland». Tot 12 juni jl. werd het reproductiegetal berekend op basis van COVID-19 ziekenhuisopnames.
Wat zegt het feit dat niet alle commerciële teststraten hun positieve testuitslagen doorgeven volgens u over de betrouwbaarheid van de R, in achtnemend dat volgens het RIVM de R wordt gebaseerd op het aantal gemelde COVID-19 gevallen per dag in Nederland?
Hoe completer het overzicht, hoe minder klein de onzekerheidsmarge rond de R. Mijn inspanningen zijn er dus op gericht om alle positieve uitslagen van commerciële teststraten te ontvangen. Ik heb daartoe de uitgangspunten voor commerciële teststraten gepubliceerd2. Bovendien worden de teststraten door de IGJ gewezen op de plicht die ze hebben ten aanzien van het doorgeven van positieve testuitslagen aan de regionale GGD en houdt de IGJ toezicht.
Doet het feit dat niet alle positieve testuitslagen van commerciële teststraten in beeld zijn, volgens u af aan de betrouwbaarheid van de R? Zo nee, waarom niet?
Mijn inspanningen zijn erop gericht om alle positieve testuitslagen van commerciële teststraten in beeld te hebben. De betrouwbaarheid van de R die gebaseerd is op de positieve testen wordt gecontroleerd door deze te vergelijken met de R die berekend kan worden op basis van ziekenhuisopnamen. Zolang deze goed overeen komen heeft het berekenen van de R op basis van positieve uitslagen grote voordelen. Ziekenhuisopnamen lopen immers ongeveer 2 weken achter.
Kunt u in kaart brengen hoeveel commerciële testen er op dit moment in Nederland wekelijks worden afgenomen? Kunt u zorgen dat we zo snel mogelijk zicht krijgen op het aandeel positieve testuitslagen vanuit de commerciële teststraten? Kan dit binnen twee weken zodat een besluit over verdere maatregelen genomen kan worden op basis van volledige gegevens?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 1en 7. Mijn inspanningen zijn erop gericht een zo compleet mogelijk overzicht te hebben van positieve uitslagen, ook uit commerciële teststraten.
Wordt er bij positieve testuitslagen van commerciële teststraten bron- en contactonderzoek uitgevoerd?
Indien de commerciële teststraten aan de eisen voldoen wordt bron- en contactonderzoek op dezelfde manier uitgevoerd als bij de andere teststraten. Alleen bij een onbekende status van de test of twijfel hieraan, en bij twijfel aan de kwaliteit van uitvoering, wordt de diagnostiek in een reguliere teststraat herhaald.
Kunt u deze schriftelijke vragen afzonderlijk beantwoorden voor aanvang van het volgende plenaire debat over het coronavirus?
Ik heb mijn uiterste best gedaan uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Beatrixziekenhuis dreigt zijn spoedeisende hulppost te verliezen’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Beatrixziekenhuis dreigt zijn spoedeisende hulppost te verliezen»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het artikel beschrijft dat het Beatrixziekenhuis in Gorinchem dreigt de spoedeisende hulppost te verliezen en legt daarbij een relatie met de houtskoolschets acute zorg.
Ik heb me over de situatie in het Beatrixziekenhuis laten informeren door de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Er blijkt geen sprake (van de noodzaak) van het sluiten van de spoedeisende hulp (SEH). Ook in het verleden is dit niet aan de orde geweest.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat met het sluiten van een spoedeisende hulppost de functie van een ziekenhuis uitgehold wordt?
De houtskoolschets beschrijft dat uitsluitend de hoog-complexe acute zorg geconcentreerd zal worden om de beste kwaliteit te borgen. Het overgrote deel van de acute zorg kan nog steeds lokaal, dichtbij de patiënt, verleend worden. Het is dan ook niet per definitie de bedoeling dat er minder locaties komen waar acute zorg geleverd kan worden, het kan zelfs zijn dat er meer locaties met acute zorg komen. De precieze uitwerking volgt en besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is het waar dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze spoedeisende hulpposten wil opheffen net als bij 27 andere regionale ziekenhuizen? Kunt u uw standpunt toelichten?
Nee, dat is niet het geval. Er moet nog een groot aantal onderwerpen uit de houtskoolschets, zoals de invulling van integrale spoedposten, nader worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Wat is uw reactie op de volgende opmerking van de burgemeester van Winterswijk: «Zeker nu in de coronacrisis heeft een lokaal ziekenhuis zijn dienst meer dan bewezen. Het levert bovendien een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van je stad of dorp. Het speelt een belangrijke sociaaleconomische rol»? Bent u het hiermee eens? Zo ja, vindt u de sluiting van deze spoedeisende hulppost logisch?
In alle ziekenhuizen wordt ontzettend hard gewerkt om zorg te verlenen aan alle COVID-19 patiënten en reguliere patiënten. De aantrekkelijkheid van een stad of dorp wordt door veel verschillende factoren bepaald. De nabijheid van bepaalde zorgvormen kan daarbij ook een rol spelen. Het is nog te vroeg om het beeld uit de houtskoolschets te vertalen voor concrete situaties. Diverse onderwerpen uit de houtskoolschets moeten eerst nader worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Dat doe ik samen met partijen die betrokken zijn bij de acute zorg. De eerste stap is dat we zorgvuldig kijken naar de reacties die ik in het kader van de consultatie ontvang. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Wat is uw reactie op de volgende opmerking van de burgemeester van Vijfheerenlanden: «Wij achten het een slechte ontwikkeling als het Beatrixziekenhuis in Gorinchem geen spoedeisende hulppost meer heeft. Voor een deel van onze inwoners ligt een alternatief ziekenhuis verder weg»?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt het niet in de rede dat het Beatrixziekenhuis een volwaardig ziekenhuis blijft aangezien het een gevoelig ziekenhuis is waar acute verloskunde dient te worden aangeboden?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de coronacrisis heeft aangetoond dat voldoende ziekenhuiscapaciteit onmisbaar is?
Voldoende ziekenhuiscapaciteit is onmisbaar. Het is het van belang om de inrichting van de (acute) zorg toekomstbestendig te maken zodat we voor de toekomst de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van acute zorg voor iedereen kunnen garanderen.
Deelt u de mening dat de coronacrisis juist heeft aangetoond dat het van belang is om de spoedeisende hulp en andere ziekenhuiszorg op te bouwen en te versterken en dat deze zorg niet de afgebouwd en/of verzwakt moet worden?
Zie antwoord vraag 7.
De relatie tussen besmetting met de parasiet Toxoplasma gondii en het risico op ongevallen en geestelijke aandoeningen. |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel The potential risk of toxoplasmosis for traffic accidents: A systematic review and meta-analysis? Wat is uw oordeel over de hoofdconclusie uit dit artikel dat besmetting met de microscopische parasiet Toxoplasma gondii de kans om betrokken te raken bij een verkeersongeval significant vergroot?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Verschillende onderzoeksgroepen hebben een verband laten zien tussen Toxoplasma-infectie en een verhoogde kans op verkeersongevallen. In alle gevallen gaat dit om studies waarbij vergeleken wordt hoe vaak mensen die antilichamen in het bloed hebben tegen de parasiet Toxoplasma gondii betrokken zijn bij een auto-ongeluk, vergeleken met controlepersonen. Voor een goede vergelijking is het erg belangrijk om de juiste controlepersonen te selecteren, dat is niet in alle studies het geval geweest.
In het genoemde onderzoek worden de gegevens van negen studies gecombineerd: vijf die wel een verschil vonden en vier die geen verschil vonden. Dit leverde een statistisch significant verband op, maar dit verband zegt nog niets over causaliteit. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat toxoplasmose de kans vergroot om betrokken te raken bij een verkeersongeval.
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel Negative Effects of Latent Toxoplasmosis on Mental Health? Wat is uw oordeel over de hoofdconclusie uit dit artikel dat besmetting met Toxoplasma gondii de kans vergroot op autisme, schizofrenie, ADHD, obsessieve compulsieve stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, leerstoornis en angststoornis?2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor de studies rondom verkeersongevallen (zie vraag1): de constatering van een verband is een interessante conclusie, maar de bewijslast is onvoldoende en de oorzaak-gevolg-relatie is nog onduidelijk.
In deze specifieke studie was de selectie van deelnemers volledig online met oproep via social media en hebben de deelnemers zelf aangeven of zij Toxoplasma-negatief of -positief waren. Zij werden niet willekeurig geselecteerd of specifiek voor dit onderzoek getest. De vrijwilligheid om deel te nemen aan het onderzoek in plaats van het uitvoeren van aparte diagnostiek kan leiden tot een vertekening van de resultaten.
In een recent uitgevoerde Nederlandse studie waarbij gebruik werd gemaakt van een bestaand cohort3 werd het verband onderzocht tussen enerzijds seropositiviteit voor T. gondii en anderzijds depressiviteit, angststoornissen en agressief gedrag. In deze studie kan een relatie met deze stoornissen niet worden aangetoond. Deze studie (de Bles, Giltay et al.) is in oktober 2020 voor publicatie ingediend.
Bent u ermee bekend dat mogelijk een derde van de wereldbevolking besmet is met Toxoplasma gondii?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Met «besmetting» wordt in dit geval bedoeld dat op een willekeurig meetmoment ongeveer een derde van de wereldbevolking antilichamen tegen T. gondii heeft, wat betekent dat deze personen een infectie met Toxoplasma hebben gehad. Het zegt niets over de mate van symptomen die hiermee waren geassocieerd.
Wat is er bekend over het aandeel van de Nederlandse bevolking dat besmet is met Toxoplasma gondii, de ontwikkeling daarvan door de tijd, de oorzaken van deze ontwikkeling en de besmettingsroutes?
In Nederland is de inschatting van het aandeel van de bevolking dat besmet is (geweest) met Toxoplasma gondii (de seroprevalentie), gebaseerd op een representatieve dwarsdoorsnede van de bevolking in de Pienterstudies4.
De seroprevalentie was 40,5% in 1995/1996 (Kortbeek, De Melker et al. 2004), met een daling naar 26,0% in 2005/2006 (Hofhuis, van Pelt et al. 2011). De nieuwste (nog ongepubliceerde) Pienter-studie (2016–2017), waarbij opnieuw de seroprevalentie is onderzocht, wordt momenteel geanalyseerd.
Op basis van de levenscyclus van de parasiet is bekend dat mensen geïnfecteerd kunnen raken door consumptie van rauw of onvoldoende verhit vlees of door opname van oöcysten die door de kat worden uitgescheiden in het milieu (bijvoorbeeld via contact met grond of via de consumptie van ongewassen groente).
Het RIVM doet veel systematisch onderzoek naar de mogelijke bronnen van Toxoplasma-infecties om zo gerichtere preventiemaatregelen te kunnen adviseren. Uit de Pienterstudie van 2006 blijkt dat er geen verschil in seropositiviteit is tussen vrouwen en mannen, maar dat bij een hogere leeftijd vaker antistoffen worden aangetroffen, dat er regionale verschillen zijn (meer seropositieven in Noordwest-Nederland) en dat tuinieren, een lage socio-economische status, het hebben van een kat en de consumptie van rauw vlees risicofactoren zijn.
In een andere studie heeft het RIVM met behulp van kwantitatieve risicoanalyses (QMRA) berekend wat de meest risicovolle vlees(producten) kunnen zijn. Hieruit is gebleken dat de consumptie van een rauw rundvleesproduct het meest bijdraagt aan het aantal Toxoplasma-infecties. Daarbij speelt mee dat rundvlees nogal eens rauw gegeten wordt, in de vorm van bijvoorbeeld tartaar en filet americain.
Op welke manier wordt de Nederlandse bevolking geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van toxoplasmose?
Mensen kunnen via twee verschillende routes geïnfecteerd raken door Toxoplasma; via het eten van onvoldoende verhit vlees en via besmetting met oöcysten, afkomstig van katten, via de kattenbak of uit het milieu (door tuinieren of door het eten van rauwe groenten en fruit). Consumenten worden voor beide risico’s gewaarschuwd door het Voedingscentrum. Daarnaast vindt gerichte voorlichting plaats aan zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand.
Het Voedingscentrum informeert consumenten over de gezondheidsrisico’s van toxoplasmose in relatie tot voeding. Enerzijds gebeurt dit via de website5, anderzijds via materialen en tools die speciaal bestemd zijn voor de doelgroep. Het advies voor de gehele bevolking is toegespitst op algemene hygiëne (regelmatig handen wassen), vlees goed verhitten of in te vriezen voor minimaal twee dagen bij -12 °C. Voor mensen die extra kwetsbaar zijn (zoals zwangeren of mensen met een verminderde weerstand) zijn er specifieke adviezen om geen rauw vlees te eten, extra te letten op hygiëne en aandacht te hebben voor het dagelijks verschonen van de kattenbak, voor het handen wassen na het tuinieren en voor kinderen die spelen in de zandbak.
Om de belangrijke doelgroep zwangere vrouwen te bereiken is een speciale app ZwangerHap6 ontwikkeld waarin ieder willekeurig voedingsmiddel opgezocht kan worden en advies gegeven wordt of dit veilig is om te eten. Hierin wordt bijvoorbeeld het eten van producten met rauw vlees afgeraden. Deze app is sinds februari 2019 ruim 225.000 keer gedownload en bereikt daarmee een belangrijk deel van deze specifieke doelgroep.
Daarnaast is er ook informatie te vinden op de website van het RIVM en uiteraard geldt voor de risicogroepen, zoals zwangere en mensen met een verminderde weerstand, dat ze geïnformeerd worden via de verloskundige en /of behandelde arts.
Kent u het wetenschappelijke artikel An experimental genetically attenuated live vaccine to prevent transmission of Toxoplasma gondii by cats?3
Ja, dat artikel ken ik.
Het is een belangrijke vooruitgang dat het met de nieuwste technieken is gelukt een potentieel vaccin te ontwikkelen dat in experimentele omstandigheden effectief de uitscheiding van oöcysten door katten kan voorkomen. Er zijn nog veel stappen te zetten voordat een vaccin op de markt kan worden gebracht.
Klopt het dat in Nederland toxoplasmose op de tweede plaats staat wat betreft ziektelast door in voedsel overgedragen pathogenen met een geschat gezondheidsverlies van 1.900 Disability Adjusted Life Years en geschatte ziektekosten van € 45 miljoen per jaar? Zo ja, op welke manier wordt er gecontroleerd wat de aanwezigheid is van Toxoplasma gondii op consumptieproducten zoals vlees?4
Het RIVM komt in zijn publicatie «Disease burden of food-related pathogens in the Netherlands, 2018»inderdaad tot een schatting van een kostenpost van 1.900 Disability Adjusted Life Years en € 45 miljoen voor toxoplasmose (2018). Hiervan is 58% toe te schrijven aan voedsel en 36% aan contact met oöcysten in het milieu.
Toxoplasma-infectie geeft meestal geen zichtbare afwijkingen bij slachtdieren waardoor het niet goed mogelijk is om geïnfecteerde karkassen bij de keuring te herkennen en af te keuren. In Europees verband wordt wel onderzoek gedaan naar nauwkeurige en makkelijk toepasbare methoden voor de vleeskeuring.
Er wordt op Toxoplasma getest in het kader van onderzoeksprojecten, diagnostiek bij klinische verdenking van mens en dier of voor export van levende dieren. De gegevens daaruit worden jaarlijks verzameld in de Staat van Zoönosen9.
Bent u van mening dat er genoeg preventieve aandacht uitgaat naar toxoplasmose en staat dit in verhouding tot de schade aan de gezondheid en kosten voor de Nederlandse bevolking?
Ik ben van mening dat de huidige aanpak, in het licht van de beschikbare mogelijkheden voor controle en preventie, nu de best haalbare aanpak is om besmetting met en verspreiding van toxoplasma te voorkomen.
In beginsel loopt de hele bevolking risico op een infectie met Toxoplasma. Met name zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand lopen risico op een infectie met ernstigere gevolgen: bij zwangeren door het overdragen op het ongeboren kind; bij mensen met verminderde weerstand doordat de infectie ernstiger kan verlopen (bijvoorbeeld door hersenontsteking). Deze risicogroepen worden specifiek voorgelicht door hun medische begeleiders over het nemen van effectieve voorzorgsmaatregelen. Het gaat daarbij niet alleen om het vermijden van rauwe (rund)vleesproducten, maar ook om bijvoorbeeld hygiënemaatregelen bij het tuinieren.
Voor de algemene bevolking geldt het advies vlees goed te verhitten. Voor (vlees)producten die doorgaans rauw gegeten worden zoals filet americain, geldt in het algemeen dat invriezen van het vlees waarmee de producten worden gemaakt een goede methode is om toxoplasma te doden.
De NVWA houdt bij producenten toezicht op de plicht om een voedselveiligheidsplan te hebben en controleert specifiek of Toxoplasma daarin is opgenomen als relevant gevaar. De NVWA gaat ook na of afdoende maatregelen zijn genomen om dit gevaar te beheersen (bijvoorbeeld door het invriezen van grondstoffen of door het anderszins behandelen van het product zelf zodat Toxoplasma wordt afgedood). Zo nodig kan de NVWA handhavend optreden.
Ziet u reden voor een kosten-baten analyse omtrent interventies? En ziet u noodzaak voor een pakket aan maatregelen, aangezien een operationeel vaccin voor katten nu nog niet voorhanden is en een zeer hoge vaccinatiegraad nodig zou zijn om uitsluitend door middel van vaccinatie van katten toxoplasmose te beheersen? Kunt hierbij specifiek ingaan op de doelmatigheid van deze maatregelen?5
Het RIVM heeft in 2018 een kosten-batenanalyse uitgevoerd. De eerder genoemde maatregelen blijken de enige maatregelen te zijn die haalbaar zijn en in de praktijk op korte termijn kunnen leiden tot een significante verbetering van controle en preventie. Gedragsadviezen aan de algemene bevolking en aan specifieke risicogroepen, en ook het toezicht in slachthuizen en vleesverwerkende industrie zijn op zichzelf (kosten-)effectief.
In Nederland en ook in andere Europese landen wordt momenteel onderzoek gedaan naar hoe groot de bijdrage van iedere bron van toxoplasma is. Inzicht daarin is nodig om het effect van toekomstige interventies te kunnen inschatten. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat het vlees dat in Nederland wordt gegeten lang niet altijd afkomstig is van dieren die in Nederland zijn gehouden of geslacht. Om die reden moeten maatregelen in de veehouderij of verbeteringen in de keurings- of controlemethodieken bij voorkeur op Europees of liever zelfs mondiaal niveau worden genomen.
Verder heeft de Raad voor Dierenaangelegenheden in 2016 een onafhankelijk advies11 uitgebracht waarin een aantal maatregelen wordt aangereikt om de infectiedruk van o.a. Toxoplasma door zwerfkatten te verminderen. Het rapport draagt bij aan bewustwording over de risico’s en is een bron van informatie voor met name dierenartsen, maar ook voor lokale overheden.
Tenslotte wil ik u informeren dat in de Hygiënecode voor het Slagers- en Poeliersbedrijf van de Koninklijke Nederlandse Slagers (KNS) is opgenomen dat rundvlees voor filet americain minimaal 48 uur bij een temperatuur van maximaal -12 °C ingevroren moet worden. Dit is voldoende om Toxoplasma te doden. Deze hygiënecode is op 8 oktober jl. in het Regulier Overleg Warenwet besproken12 en zal binnenkort in werking treden.
Daarnaast is er in 2020 een PPS-project van start gegaan om te onderzoeken of (vlees)producten zoals filet americain ook veilig zijn door toepassing (eventueel aanpassing) van verschillende concentraties van additieven, m.n. zout, lactaat (melkzuur) en acetaat (azijnzuur). Dit project13 is een samenwerkingsverband tussen RIVM, Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), Wageningen Food & Biobased Research (WFBR), de Vereniging voor de Nederlandse Vleeswarenindustrie, KNS en een aantal producenten van rauwe vleesproducten.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: 'ingrijpende maatregelen' dreigen’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: «ingrijpende maatregelen» dreigen»?1
Ja.
Klopt het dat het ziekenhuis in Scheemda nu al moet bezuinigen?
Het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is een fusieziekenhuis van de voormalige ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl, dat per 1 juli 2018 een nieuwbouwlocatie in Scheemda heeft betrokken. Deze zomer is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoeven vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake is, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig is om deze toekomstbestendig te maken.
De afgelopen tijd is er onder leiding van Gupta een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd.
De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Samen met het OZG hebben zij gekeken naar de oorzaken van de problemen, als basis voor verdere bespreking van oplossingsrichtingen met de betrokken stakeholders. Het Ommelander Ziekenhuis heeft de zorgverzekeraars inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en de wijze waarop het ziekenhuis de begroting 2020 realiseert.
Het uitgangspunt dat de zorgverzekeraars hanteren is een financieel gezond ziekenhuis met kwalitatief goede zorg. De toegankelijkheid van de zorg is vanzelfsprekend onderdeel van de gesprekken, aldus de zorgverzekeraars. Zij hebben mij laten weten dat het OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat.
OZG heeft mij laten weten dat het ervan overtuigd is dat het de komende periode tot oplossingen kan komen die zullen zorgen voor een duurzaam gezonde toekomst voor OZG, en dat hun medewerkers intussen met volle inzet aan een kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg voor al hun patiënten werken.
Er ligt inmiddels een herstelplan met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Bij de laatste nog te nemen stappen spelen ook andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen) een rol. De gesprekken tussen deze partijen en het Ommelander Ziekenhuis zijn eveneens gaande en zullen de komende weken voortgezet worden, met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten.
Het is goed dat OZG en de zorgverzekeraars (en andere financiers) nu met elkaar het gesprek voeren. Dit is ook primair waar dit gesprek moet worden gevoerd. De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In het bijzonder geldt dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».2 OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.3
De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie. De NZa heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van een zorgplicht risico, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes gemaakt dient te worden om de zorg te kunnen waarborgen. De IGJ is door de raad van bestuur geïnformeerd over de keuzes op het gebied van de bedrijfsvoering die voorliggen, en over welke risico’s op termijn kunnen ontstaan. De IGJ heeft bij de raad van bestuur aangegeven op welke momenten zij in ieder geval verder geïnformeerd wil worden, en heeft toegelicht in welke gevallen de IGJ over de (financiële) situatie van ziekenhuizen contact opneemt met de NZa en het Ministerie van VWS (early warning systeem).
Vindt u het ook zorgwekkend dat het gloednieuwe ziekenhuis in Scheemda nu al financieel in zwaar weer zit?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat na de sluiting van de ziekenhuizen in Delfzijl en Winschoten de reistijd in de regio al is opgelopen en dat veel patiënten en familie die op bezoek wil komen al behoorlijk lang moeten reizen?
Ik begrijp deze zorgen, en mijn beleid is er in belangrijke mate ook op gericht om waar mogelijk te zorgen voor zorg dichtbij. Sluiting van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is op dit moment echter geen onderwerp van gesprek. De betrokken zorgverzekeraars (Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis) hebben mij laten weten dat OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de betrokken zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is de NZa van oordeel dat er op dit moment geen sprake is van een risico voor de zorgplicht, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes dient te worden gemaakt om de zorg te kunnen waarborgen. Hierover zijn OZG en de stakeholders en financiers momenteel gezamenlijk in overleg.
Begrijpt u dat vooral ouderen en mensen die moeilijk ter been zijn heel graag hun naasten willen bezoeken en dat daarom zorg nabij van groot belang is voor het welzijn van de patiënten en hun naasten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het cruciaal is voor de regio Oost-Groningen dat er een volwaardig ziekenhuis is?
Ik vind het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar is en blijft. In dit geval geldt in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».4 Het is aan OZG om samen met de zorgverzekeraars te spreken over het zorgaanbod en de financiële vergoeding die daar tegenover staat. De IGJ en NZa houden, vanuit hun eigen rollen, toezicht op de ontwikkelingen.
Bent u bereid te kijken wat u kunt doen om het ziekenhuis te helpen en te voorkomen dat er onredelijke bezuinigingen worden doorgevoerd?
Het is primair aan OZG en de zorgverzekeraars en andere financiers om nu samen het gesprek te voeren. De NZa en IGJ houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen.
Bent u ermee bekend dat er – ook in de regio – forse tekorten dreigen in de zorg? Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken partijen zodat ontslagen worden voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven moet het gesprek primair tussen OZG en de betrokken zorgverzekeraars en andere financiers worden gevoerd. OZG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van gedwongen ontslagen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Medisch Zorglandschap e.d. op 18 november?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen het geldende termijn en voor het debat over het Medisch Zorglandschap dat is verplaatst naar januari.
Het bericht 'Thuiswerken doen we blijkbaar nog steeds niet: het is onverminderd druk op de weg' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van het Algemeen Dagblad van 29 oktober getiteld: «Thuiswerken doen we blijkbaar nog steeds niet: het is onverminderd druk op de weg»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Herkent u het probleem dat het artikel schetst dat het nog steeds onverminderd druk op de weg is? Klopt het dat het, ondanks de stijgende aantallen coronabesmettingen, druk blijft op de weg?
Het Ministerie van IenW monitort de ontwikkeling van mobiliteit nauwgezet. Tijdens de intelligente lockdown dit voorjaar was het wegverkeer gedaald tot een bijzonder laag niveau, circa 35 tot 50% ten opzichte van 2019. In de zomer is de verkeersintensiteit weer sterk hersteld tot dichtbij het niveau van 2019. Met de ingang van de aangescherpte maatregelen dit najaar is de verkeersintensiteit weer enigszins gedaald. Gedurende de maanden oktober, november en de eerste helft van december was de verkeersintensiteit circa 70–80% van het oude niveau. Bovengenoemde cijfers laten zien dat de drukte op het wegennet in de eerste maanden na de lockdown weliswaar sterk is hersteld, maar nog steeds lager ligt dan het niveau van voor de crisis. Vooralsnog heeft het gedeeltelijke herstel van het wegverkeer niet geleid tot een sterk herstel van de congestie (filedruk); de piekdrukte tijdens de ochtend- en avondspits ligt nog onder het niveau van 2019.
Wat is volgens u de reden dat het onverminderd druk is op de weg, ondanks de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken?
Thuiswerken is zonder meer een belangrijke factor in de drukte op het wegennet en heeft bijgedragen aan de sterke afname van de filedruk sinds het begin van de coronacrisis. Een belangrijke kanttekening hierbij is echter dat de oproep zoveel mogelijk thuis te werken niet van toepassing is op alle werkenden. Het deel van de beroepsbevolking met een beroep dat niet vanuit huis kan worden beoefend, of waarbij reizen onderdeel van het werk is, zal gebruik blijven maken van het wegennet. Daarbij wordt de verkeersintensiteit beïnvloed door meer factoren dan thuiswerken alleen. De verkeersdrukte kan bijvoorbeeld ook toenemen wanneer er vaker met de auto wordt gereisd voor andere doeleinden, zoals een familiebezoek of recreatie. Ook kan substitutie tussen modaliteiten leiden tot extra drukte, bijvoorbeeld wanneer reizigers voor bepaalde verplaatsingen het OV verruilen voor de auto. Verder is de hoeveelheid vrachtverkeer op de weg na de eerste lockdown dit voorjaar snel hersteld richting het oude niveau en sindsdien betrekkelijk stabiel gebleven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel dat we met het grootste verkeersexperiment ooit bezig zijn? Maakt vaker thuiswerken of betere spreiding het mogelijk dat de fileproblematiek verminderd wordt of misschien wel opgelost wordt?
De coronacrisis heeft zonder meer geleid tot een ongekende situatie, waarin een groot deel van de werknemers in Nederland in korte tijd en op grote schaal is gaan thuiswerken. Het effect hiervan op mobiliteit en congestie is groot, zoals de cijfers laten zien (zie de beantwoording van vraag 2). Thuiswerken en spreiding worden door IenW al langer ingezet als instrument om congestie te beperken. Met de coronacrisis zijn de ontwikkelingen op dit gebied echter in een stroomversnelling geraakt.
Welke voortgang wordt er geboekt met werkgevers die meer ruimte bieden aan hun medewerkers om flexibeler te werken?
IenW zet samen met provincies en gemeenten in op een regionale werkgeversaanpak als onderdeel van de MIRT-afspraken. Doel van deze aanpak is, onder meer, om werkgevers te stimuleren en te helpen het nieuwe reisgedrag tijdens de coronacrisis waar mogelijk te bestendigen. Denk hierbij aan meer thuiswerken en een betere spreiding over dag en week. Aanvullend op de regionale werkgeversaanpak zijn met VNO-NCW en MKB-Nederland afspraken gemaakt over communicatie richting werkgevers. Deze communicatie omvat onder meer het delen van best practices en het stimuleren van het bedrijfsleven om deel te nemen aan de regionale gesprekken om zo te komen tot een gebiedsgerichte aanpak. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van «zowerkthet.nl», een platform met tools, tips & tricks over thuiswerken en slim reizen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de Kamerbrief over de invulling van motie-Postma c.s. (Kamerstuk 35 570 XII nr.27) inz. werkgeversafspraken over thuiswerken en flexibel werken, die gelijktijdig met deze brief is verstuurd.
Als het druk op de weg blijft en COVID-19 de wens van individueel vervoer alleen maar laat stijgen, wat betekent dit dan voor de noodzaak om te blijven investeren in asfalt en het slimmer gebruik daarvan?
Op dit moment bevinden we ons nog midden in de coronacrisis, hiermee is het nog te vroeg om de balans op te maken en voorspellingen te doen over reisgedrag en de drukte op het wegennet op de lange termijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT dat 7 december gepland staat?
Dit is helaas niet gelukt.
De schadelijke gezondheidseffecten van windmolens en biomassacentrales |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Op vlucht voor klimaatherrie – Omwonenden van windpark en biomassacentrales nemen de wijk door geluids- en rookoverlast»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat omwonenden van windmolenparken en biomassacentrales – zichzelf klimaatvluchtelingen noemend – letterlijk op de vlucht slaan vanwege onhoudbare geluids- en rookoverlast? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is en dat niet de omwonenden maar de overlastgevende windmolens en biomassacentrales moeten wijken?
Met de energietransitie staat Nederland voor een enorme opgave. We werken aan de collectieve klimaatdoelen waar iedereen baat bij heeft. Windparken zijn essentieel om de klimaatdoelen te halen, maar hebben een impact op de leefomgeving. Ik heb dan ook begrip voor zorgen over geluidsoverlast als gevolg van windturbines. Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de geluidbelasting van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In het wetenschappelijk onderzoek naar effecten van het geluid van windturbines zijn verbanden gevonden met hinder en mogelijk slaapverstoring, maar geen duidelijke aanwijzingen voor een direct verband met andere gezondheidseffecten.
De huidige geluidsnormering is gericht op het beperken van hinder en slaapverstoring.
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van omwonenden over biomassacentrales en het effect daarvan op de luchtkwaliteit. Voor biomassacentrales gelden er strenge eisen ten aanzien van de emissies naar de lucht. Met de ondertekening van het Schone Lucht Akkoord (SLA) begin dit jaar zet het kabinet nog een extra stap. Onder het SLA werkt het kabinet namelijk maatregelen uit voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst te realiseren. Ten aanzien van biomassacentrales wordt er gewerkt aan het opnieuw invoeren van de vergunningplicht voor biomassacentrales < 15MW en het aanscherpen van de emissiegrenswaarden voor kleinere en middelgrote biomassacentrales.
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 5) heb ik aangegeven dat bij het realiseren van klimaatdoelstellingen een integrale afweging plaatsvindt, waarbij meerdere belangen worden betrokken. Ook het belang van gezondheid wordt meegenomen in deze afweging. De geldende milieunormen vormen het uitgangspunt voor het kunnen realiseren van windmolens of biomassacentrales. Ik deel de conclusie dat gezondheidseffecten ondergeschikt zouden zijn aan het behalen van de klimaatdoelen dan ook niet.
Erkent u dat windmolens en biomassacentrales schadelijk voor de gezondheid van omwonenden kunnen zijn? Zo ja, waarom staan die ondingen er dan nog? Deelt u de conclusie dat schadelijke gezondheidseffecten als gevolg van windmolens en biomassacentrales ondergeschikt zijn aan het behalen van de klimaatdoelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat «de overheid een dwangsom kan opleggen of een windmolen kan laten stilzetten als de geluidsnormen worden overschreden»? Kunt u een overzicht verstrekken van waar en wanneer dat tot dusverre is gebeurd?2
Ik ben op de hoogte van de mogelijkheden van een last onder dwangsom en het stilzetten van een turbine. Voorop staat dat exploitanten vanwege het naleven van wet- en regelgeving, goed nabuurschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen, altijd aan de normen zullen willen voldoen. Daartoe kunnen zij met een monitor bijhouden in hoeverre zij nog binnen de jaarlijkse geluidsruimte opereren zodat zij tijdig hun turbines kunnen terugschakelen in een geluidsarme modus als dat nodig is.
Gemeenten, die meestal vertegenwoordigd worden door de regionale omgevingsdiensten, zijn bevoegd gezag voor de handhaving van de geluidsnormen voor windturbines. Sommige omgevingsdiensten vragen de draaigegevens en daarmee de geluidsproductiegegevens op van windturbines, maar dit is niet overal in Nederland het geval. In bepaalde gevallen zal dit ook minder relevant zijn als er sprake is van grote afstanden tot en daardoor lage geluidbelastingen op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zoals woningen (bijvoorbeeld achter op de Maasvlakte). Het opvragen van de draaigegevens gebeurt steeds vaker.
Om een last onder dwangsom op te leggen, moet er eerst een overtreding (overschrijding van de jaarlijkse gemiddelde geluidsnorm) worden geconstateerd en dan kan voor een eventuele herhaling van deze overtreding in het jaar daarna een last onder dwangsom worden opgelegd. Een last onder dwangsom is ook mogelijk als de exploitant geen medewerking verleent of blijft verlenen bij het verstrekken van gevraagde gegevens. Stilleggen is een (zwaar) laatste dwangmiddel als er directe gezondheids- of veiligheidsrisico’s zijn. Er zijn bij mij geen gevallen bekend dat dit vanwege windturbinegeluid is gebeurd.
Mij zijn slechts drie gevallen bekend waarbij een last onder dwangsom is opgelegd vanwege windturbinegeluid:
In december 2016 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Kollum.3
In september 2014 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van windpark Hartelbrug II in Rotterdam.4
In april 2013 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Sint Maartensbrug.5
Voor de volledigheid merk ik op dat in deze drie gevallen een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van maatwerkvoorschriften voor geluid. Deze dwangsommen hadden geen betrekking op de geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit.
Hoe kunt u stellen dat «de overlast als gevolg van laagfrequent geluid [van windmolens] nog in onderzoek is» en tegelijkertijd besluiten dat er volop windmolens moeten worden bijgebouwd?
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 6) heb ik aangegeven dat kennisvergaring over laagfrequent geluid een continu proces is. Laagfrequent geluid is een complex onderwerp en meer onderzoek naar de gezondheidseffecten is gewenst. Ik heb het RIVM gevraagd om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen, dus ook afkomstig van andere bronnen dan windmolens, beter toegankelijk te maken en na te gaan naar welke aspecten van laagfrequent geluid nader onderzoek gewenst is. Binnen het onderzoeksprogramma wordt ook aandacht besteed aan de omvang van de problematiek. Ik verwacht u voor de zomer van 2021 nader te kunnen informeren over dit onderzoeksprogramma. Er is momenteel geen indicatie dat het laagfrequente deel van windturbinegeluid andere effecten heeft op omwonenden dan geluid in het algemeen.
Hoe kan het dat houtstook door particulieren steeds verder wordt ontmoedigd en er voor hen zelfs zogeheten «stookalerts» worden afgegeven, terwijl biomassacentrales complete woonwijken in de rook mogen zetten?
Met het Schone Lucht Akkoord werk ik samen met provincies en gemeenten aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Ter verbetering van de luchtkwaliteit worden er maatregelen genomen op het gebied van zowel particuliere houtstook als biomassacentrales. Voor wat betreft biomassacentrales bereid ik momenteel regelgeving voor waarin de emissie-eisen verder worden aangescherpt. Luchtvervuiling uit woningen, waaronder door houtrook, levert 9% van de gezondheidsschade uit binnenlandse bronnen.6 Om deze reden neem ik ook maatregelen op het gebied van particuliere houtstook, zoals het ontwikkelen van het stookalert en voorlichtingsmateriaal.
Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar óók schadelijk voor de gezondheid? Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met deze waanzin?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het beleid heeft als doel de CO2-uitstoot terug te dringen en zo klimaatverandering tegen te gaan.
Het tekort aan griepprikken |
|
Anne Kuik (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de ANBO op uw oproep aan gezonde ouderen om niet in te gaan op de uitnodiging voor de griepprik? Zo ja, wat is uw reactie?1
Ja. Ik snap de teleurstelling bij de ANBO over mijn oproep. Uiteraard is het wenselijk dat de hele doelgroep gevaccineerd kan worden. Om die reden heb ik ook 520.000 extra vaccins ingekocht. Daarmee heb ik voldoende ingekocht voor een opkomst van rond de 60% binnen de doelgroep, daar waar de opkomst de afgelopen jaren rond de 50% is geweest. Op basis van een eerste peiling onder de doelgroep op dat moment leek dit voldoende. Verder zijn er de afgelopen maanden voortdurend initiatieven geweest om nog aan extra vaccins te komen, zoals gezamenlijke inkoop vanuit de EU. Dit EU-traject heeft geen resultaat opgeleverd. Er is daarnaast voortdurend contact geweest met leveranciers om te kijken of we nog aan extra vaccins kunnen komen, bijvoorbeeld doordat landen afzien van een partij vaccins. Daardoor hebben we nog tot maximaal 100.000 extra vaccins kunnen inkopen met levering half november en tot maximaal 140.000 vaccins met levering voor half januari. We doen er alles aan om de hele doelgroep te bedienen, maar met de kennis op dit moment weten we niet zeker of dit gaat lukken. Daarom willen we in ieder geval de mensen uit de doelgroep die het meeste baat bij de griepprik hebben (de 70-plussers en de mensen met een medische indicatie) zo veel mogelijk bedienen. We hopen uiteindelijk iedereen die wil nog van een prik te kunnen voorzien.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om het productie- en distributieproces van vaccins dat nu vijf à zes maanden duurt te versnellen? Welke inzet gaat u hierop plegen?
De productie van vaccins in het algemeen en influenzavaccins in het bijzonder is een biologisch, bijzonder complex proces. Wat het nog complexer maakt, is dat er ieder jaar een nieuw vaccin gemaakt moet worden. Er kan pas gestart worden nadat de WHO een advies heeft uitgebracht over de virusstammen waar het vaccin tegen dient te beschermen. Dit advies wordt meestal in februari opgeleverd. Het huidige productie- en verpakkingsproces, onder de geldende kwaliteitseisen, is op het moment al optimaal. Daarbij wordt de ene helft van het jaar het productieproces ingezet voor het zuidelijk halfrond en de andere helft van het jaar voor het noordelijk halfrond.
Wat is de reden dat er ondanks een oproep in maart/april van het RIVM aan huisartsen om meer vaccins bij te bestellen dan gebruikelijk, er alsnog te weinig is ingekocht?
De huisartsen kopen geen vaccins in, dat doet het RIVM voor het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG). Er zijn 520.000 dit voorjaar extra vaccins ten opzichte van vorig jaar ingekocht en in aanvulling daarop recent nog maximaal 100.000 en 140.000 extra vaccins. De huisartsen bestellen vervolgens in juni de hoeveelheid vaccins die ze voor hun praktijk nodig denken te hebben. Dit kunnen ze nog ophogen voor de start van hun vaccinatiespreekuren en ze kunnen ook nog nabestellingen doen als ze meer nodig blijken te hebben. Door de grote vraag is er nu wel een maximum gesteld aan de hoeveelheid vaccins die huisartsen kunnen bestellen. Dit is nodig voor goede spreiding van de beschikbare vaccins. Huisartsen kunnen aangeven of ze nog meer dan het maximum nodig hebben. Eind november wordt gekeken of dit gehonoreerd kan worden.
Waarom is er centraal geen reservevoorraad aangelegd?
De griepvaccins voor het NPG worden centraal ingekocht door het RIVM. Huisartsen hebben in juni voor hun vaccinatiespreekuren besteld. Daarna waren er nog veel vaccins centraal over. Door de hoge opkomst plaatsen de huisartsen nu veel meer nabestellingen dan afgelopen jaren, waardoor het mogelijk is dat er dit jaar niet voldoende vaccins beschikbaar zijn.
Klopt het dat een reden voor de terughoudendheid is dat huisartsen zelf financieel opdraaien voor te veel ingekochte griepprikken, oftewel de zogenaamde «spillagekosten»? Vindt u dit wenselijk?2
Nee, ik heb geen aanleiding om te denken dat dit meespeelt. De spillagekosten worden gerekend om huisartsen te stimuleren om een passende hoeveelheid vaccins te bestellen. Hiermee voorkomen we dat vaccins in grote hoeveelheden ongebruikt bij huisartsen blijven en vernietigd moeten worden. Als alle huisartsen een passende hoeveelheid vaccins bestellen, biedt dat de beste kans voor een optimale verdeling van de vaccins over alle huisartsen. Vanwege de onzekerheid over de opkomst is voor dit jaar met de huisartsen afgesproken dat spillagekosten pas boven de 10% spillage berekend worden, daar waar dat normaal boven de 5% spillage is. Dit geeft de huisartsen dus ook de mogelijkheid om iets ruimer te bestellen dan andere jaren.
Ziet u met de vragenstellers ook het belang dat de griepprik kan bijdragen aan het voorkomen dat zorgpersoneel uitvalt, iets wat juist nu urgenter is dan ooit nu door de coronacrisis de zorgcapaciteit onder druk staat? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om prioriteit te geven aan de vaccinatie van zorgpersoneel?
Griepvaccinatie bij zorgverleners is belangrijk, omdat zij werken met kwetsbare patiënten. Als een medewerker griep krijgt, kan hij het griepvirus overdragen aan kwetsbare patiënten. Zij lopen hierdoor risico op complicaties, of zelfs sterfte. Vaccinatie van zorgpersoneel helpt om deze overdacht te voorkomen. Daarnaast kan de griepvaccinatie onnodige uitval door griep voorkomen. Dit is belangrijk voor de continuïteit van zorg. Het aanbieden van griepvaccinatie aan zorgpersoneel is een verantwoordelijkheid van werkgevers in de zorg, maar uiteraard ben ik met deze werkgevers in gesprek over het belang van het verhogen van de griepvaccinatiegraad in zorginstellingen. Ik heb uw Kamer afgelopen januari al geïnformeerd over de gesprekken die ik daartoe met zorgkoepels heb gevoerd3. Ook heb ik de koepels in de curatieve en de langdurige zorg er in mei op gewezen dat er wereldwijd sprake is van schaarste en dat het wenselijk is dat ze tijdig vaccinaties bestellen. Dit advies heb ik herhaald op een overleg dat ik in juni had met de koepels in de zorg over het verhogen van de griepvaccinatiegraad onder zorgverleners. Op dat overleg ontving ik geen signalen dat er sprake was van problemen met inkoop. Zorginstellingen gaven aan dat ze gemiddeld 10 procentpunt extra griepvaccins inkochten voor hun personeel ten opzichte van het voorgaande jaar. Inmiddels heb ik signalen ontvangen van mogelijke tekorten in de langdurige zorg. De omvang van deze tekorten lijkt gering, maar het is lastig om op dit moment precies de omvang te bepalen, omdat de vaccinaties nog worden uitgevoerd. We hebben regelmatig overleg met de koepels in de zorg om goed in de gaten te houden of het tekort zich daadwerkelijk voordoet. Daar waar herverdeling binnen de sector mogelijk is, vindt dit al plaats. Wanneer daarnaast sprake blijft van tekorten zal er worden gekeken of aanvulling mogelijk is vanuit extra inkoop en/of vanuit andere sectoren waar vaccin overblijft. Daarvoor houden we de maximaal 140.000 extra ingekochte vaccins ook voorlopig achter de hand. Uiteraard moeten we dat tegen die tijd afwegen tegen de mogelijke tekorten die er zijn in het nationaal griepprogramma voor de kwetsbare groepen (de 60-plussers kunnen we dan alsnog oproepen). Dat doen we eind november/ begin december, wanneer daar meer zicht op is.
Op welke wijze promoot u dat zorgpersoneel zich laat vaccineren tegen de griep?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom gaat Nederland niet zelf op korte termijn meer van het griepvaccin produceren?
De productie van vaccins in het algemeen en influenzavaccins in het bijzonder is een biologisch en bijzonder complex proces. Wat het nog complexer maakt, is dat er ieder jaar een nieuw vaccin gemaakt moet worden. Er is (o.a. daarom) dan ook nooit een generiek griepvaccin op de markt gekomen.
Op korte termijn (maanden) kan de productiecapaciteit niet direct enorm uitgebreid worden. Maar de verwachting is dat de producenten structureel zullen opschalen. Een van de beide vaccins die in Nederland wordt ingezet, wordt in Nederland geproduceerd. Op dit moment wordt daar de productiecapaciteit uitgebreid.
Zouden bijvoorbeeld de productielijnen van de diervaccins gebruikt kunnen worden om versneld tot meer griepvaccins te komen? Heeft u onderzocht of dit mogelijk is?
Voor dit huidige griepseizoen is er geen oplossing in het gebruik van productielijnen voor diervaccins, want de doorlooptijden zijn te lang. Zoals in vraag 8 aangegeven, wordt de productiecapaciteit in de komende jaren al uitgebreid. Het is dus onwaarschijnlijk dat deze situatie zich voor de komende jaren weer voor zal doen.
Hoe gaat u voorkomen dat we volgend jaar weer achter de feiten aanlopen met de beschikbaarheid van griepvaccins?
Om te beginnen heeft het RIVM zich tijdig ingespannen om grotere hoeveelheden griepvaccins in te kopen dan de afgelopen jaren en waren we wel degelijk voorbereid op een grotere vraag. Het is dan ook gelukt om 520.000 extra vaccins in te kopen. Er was internationaal niet meer beschikbaar, omdat wereldwijd de vraag ook hoger was en er geen extra vaccins geproduceerd konden worden. Nog steeds spant het RIVM zich in om aan extra vaccins te komen, bijvoorbeeld doordat een ander land afziet van een bestelling en deze opnieuw aangeboden wordt. Door deze continue inspanning komen er half november nog maximaal 100.000 vaccins beschikbaar en uiterlijk half januari 140.000 vaccins, zoals gemeld in antwoord op vraag 1.
Verder is het RIVM nu al bezig met de voorbereidingen voor 2021. Normaal gesproken geven ze in januari een voorlopige bestelling (prelimary forecast) door aan de fabrikanten. Deze is nu al afgegeven en daarmee zijn we 2,5 maand eerder dan andere jaren. Ook zal het RIVM de daadwerkelijke bestelling nog eerder plaatsen. Dat hadden we dit jaar ook al gedaan na het uitbreken van corona, maar dit zullen we nog verder vervroegen. Bij de forecast en bestelling zullen we het maximum binnen het contract bestellen. Daarnaast wordt er op dit moment ook al onderzocht wat er naast de contractuele hoeveelheid nog extra kan worden ingekocht. Het ligt in de verwachting dat de vaccinproducenten hun productiecapaciteit in de komende jaren uitbreiden.
De financiële situatie van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de financiële problemen waar het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) in Scheemda in verkeert?1
Ik ben ervan op de hoogte dat er momenteel gesprekken worden gevoerd tussen onder meer OZG en zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis over de financiële situatie van OZG.
Het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is een fusieziekenhuis van de voormalige ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl, dat per 1 juli 2018 een nieuwbouwlocatie in Scheemda heeft betrokken. Deze zomer is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoeven vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake is, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig is om deze toekomstbestendig te maken.
De afgelopen tijd is er onder leiding van Gupta een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd.
De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Samen met het OZG hebben zij gekeken naar de oorzaken van de problemen, als basis voor verdere bespreking van oplossingsrichtingen met de betrokken stakeholders. Het Ommelander Ziekenhuis heeft de zorgverzekeraars inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en de wijze waarop het ziekenhuis de begroting 2020 realiseert.
Het uitgangspunt dat de zorgverzekeraars hanteren is een financieel gezond ziekenhuis met kwalitatief goede zorg. De toegankelijkheid van de zorg is vanzelfsprekend onderdeel van de gesprekken, aldus de zorgverzekeraars. Zij hebben mij laten weten dat het OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat.
OZG heeft mij laten weten dat het ervan overtuigd is dat het de komende periode tot oplossingen kan komen die zullen zorgen voor een duurzaam gezonde toekomst voor OZG, en dat hun medewerkers intussen met volle inzet aan een kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg voor al hun patiënten werken.
Er ligt inmiddels een herstelplan met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Bij de laatste nog te nemen stappen spelen ook andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen) een rol. De gesprekken tussen deze partijen en het Ommelander Ziekenhuis zijn eveneens gaande en zullen de komende weken voortgezet worden, met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten.
Het is goed dat OZG en de zorgverzekeraars (en andere financiers) nu met elkaar het gesprek voeren. Dit is ook primair waar dit gesprek moet worden gevoerd. De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In het bijzonder geldt dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».2 OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.3
De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie. De NZa heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van een zorgplicht risico, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes gemaakt dient te worden om de zorg te kunnen waarborgen. De IGJ is door de raad van bestuur geïnformeerd over de keuzes op het gebied van de bedrijfsvoering die voorliggen, en over welke risico’s op termijn kunnen ontstaan. De IGJ heeft bij de raad van bestuur aangegeven op welke momenten zij in ieder geval verder geïnformeerd wil worden, en heeft toegelicht in welke gevallen de IGJ over de (financiële) situatie van ziekenhuizen contact opneemt met de NZa en het Ministerie van VWS (early warning systeem).
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij de ontwikkelingen rond dit ziekenhuis sinds 13 juni 2018?
Ik begrijp uw vraag zo dat u vraagt naar de betrokkenheid van mijn ambtsvoorgangers en mij bij de financiële situatie van OZG. Het Ministerie van VWS is eind september door zorgverzekeraar Menzis geïnformeerd over het feit dat Menzis, VGZ en Zilveren Kruis met OZG in gesprek zijn over de financiële situatie van het ziekenhuis. Het is in een situatie als deze echter in eerste instantie vooral belangrijk dat de toezichthouders tijdig en volledig worden geïnformeerd. De NZa is in de zomer van 2020 door zorgverzekeraar Menzis geïnformeerd over de financiële situatie bij OZG, en spreekt Menzis periodiek over de actuele ontwikkelingen en de totstandkoming van het herstelplan. Menzis trekt in deze samen op met de andere grote zorgverzekeraars in de regio, Zilveren Kruis en Coöperatie VGZ. De IGJ is sinds begin 2020 op verschillende momenten door de raad van bestuur geïnformeerd over de achtergrond van de noodzaak om de strategie voor de komende jaren bij te stellen, onder meer tijdens een bezoek van de inspectie op 29 september 2020. De IGJ heeft aan de raad van bestuur toegelicht dat zij, op het moment dat de gesprekken met stakeholders onvoldoende voortgang zouden hebben, door de raad van bestuur geïnformeerd wilde worden waarna de inspectie contact zou kunnen opnemen met de NZa en het Ministerie van VWS. Ook heeft de IGJ de afgelopen jaren in het kader van haar reguliere toezicht uiteraard op regelmatige basis contact gehad met OZG.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van het feit dat het ziekenhuis aangeeft dat de beschikbaarheidsbijdrage niet voldoet?
OZG heeft mij hier niet over geïnformeerd. Van andere ziekenhuizen heb ik echter wel eerder signalen gekregen dat de beschikbaarheidbijdrage spoedeisende hulp voor een gevoelig ziekenhuis niet toereikend zou zijn. Naar aanleiding daarvan ben ik momenteel met de NZa en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) aan het onderzoeken of de afbakening van deze beschikbaarheidbijdrage ruimer zou moeten. Ik ontvang dit voorjaar van hen een advies over de wijze waarop aanpassing van de afbakening van de beschikbaarheidbijdrage spoedeisende hulp kan plaatsvinden, passend bij het nieuwe kwaliteitskader spoedzorgketen.
Kunt u aangeven wat de effecten op de benodigde extra capaciteit bij andere ziekenhuizen zouden zijn indien de acute zorg in het OZG zou sluiten?
Indien er sprake zou zijn van een voornemen tot sluiting van de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) en/of afdeling acute verloskunde, zou het ziekenhuis een continuïteitsplan moeten maken. Daarin zou dan onder meer moeten worden aangeven wat de benodigde extra capaciteit bij andere ziekenhuizen zou zijn, en wat de effecten zouden zijn op de rijtijden van patiënten per ambulance naar de dichtst bij zijnde andere locatie waar de betreffende acute zorg wordt aangeboden. Sluiting van de SEH en/of afdeling acute verloskunde van OZG is echter geen onderwerp van gesprek, aldus OZG en de betrokken zorgverzekeraars. Deze afdelingen zijn ook «gevoelig» voor de zogenaamde 45 minuten-norm. Dat betekent dat er op de zorgverzekeraars een zware verantwoordelijkheid ligt om deze afdelingen open te houden, en dat OZG binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking moet verlenen opdat deze afdelingen open kunnen blijven en de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.4
Kunt u aangeven wat de effecten op de aanrijtijden van ambulances in de regio zouden zijn als de acute zorg in het OZG zou sluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de adherentiecijfers in de regio in kaart zijn gebracht?
De betrokken zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat de adherentiecijfers in kaart zijn gebracht, als onderdeel van het traject dat nu loopt van de zorgverzekeraars en OZG om de omvang van het financiële probleem helder te krijgen. Dit als basis, om daarna met alle relevante partijen (OZG, verzekeraars, banken, provincie en de aandeelhouder UMCG) te spreken over oplossingsrichtingen. Het verkrijgen van goed inzicht in adherentiecijfers en eventuele mogelijkheden voor adherentiegroei maakt hier deel van uit, aldus de zorgverzekeraars.
Kunt u aangeven of er overleg en dialoog heeft plaatsgevonden over de problemen van het OZG met betrokken regiobestuurders en zorgverleners in de keten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is een mogelijke sluiting van de SEH en/of afdeling acute verloskunde op dit moment geen onderwerp van gesprek. De concept-amvb acute zorg, op grond waarvan in geval van een voornemen tot beëindiging of opschorting van acute zorg (onder meer) de zorgaanbieders (als genoemd in artikel 8A.1 van de concept-amvb) voor wie de beëindiging of opschorting gevolgen kan hebben en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de omgeving tevoren moeten worden geconsulteerd, is dan ook niet van toepassing. Wel wordt er gesproken met de provincie Groningen en het UMCG; zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 28 oktober 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 981), waar uw vragen een aanvulling op vormen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Medisch Zorglandschap van 18 november 2020?
De antwoorden zijn verstuurd binnen het geldende termijn en voor het debat over het Medisch Zorglandschap dat is verplaatst naar januari.
Het bericht ‘Sluiting huisartsenpost Venray een flinke stap dichterbij’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sluiting huisartsenpost Venray een flinke stap dichterbij»?1
Ja
Kunt u aangeven wat de reactie van Coöperatie Cohesie U.A. is geweest op het ongenoegen dat geuit is over de mogelijke sluiting door de huisartsen uit de gemeente Venray?
Er is door Cohesie verkend hoe de spoedzorg in de regio Noord-Limburg zo kan worden georganiseerd dat de continuïteit en kwaliteit het meest gewaarborgd is voor de toekomst. Op maandag 9 november is bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost te sluiten. Cohesie gaat nu in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen. Na dit proces wordt er een definitief besluit genomen. Er is dus nog geen besluit genomen. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen. Ik heb dan ook geen inzicht in de wensen van iedere individuele huisarts in de regio.
Is inzichtelijk gemaakt welke gevolgen de voorgenomen sluiting van de huisartsenpost heeft voor de aanrijtijden met betrekking tot acute zorg?
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de HAP in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de Huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken.
Kunt u aangeven welke gevolgen de mogelijke sluiting van de huisartsenpost heeft voor de kwaliteit van acute zorg in de gemeente Venray?
Cohesie heeft mij aangegeven dat een eventuele sluiting van de huisartsenpost in Venray de kwaliteit ten goede zou kunnen komen. Zo ontstaat er ruimte om een extra regiearts aan te nemen en de palliatieve zorg beter in te richten.
Hoe verhoudt de mogelijke sluiting zich tot de houtskoolschets acute zorg die op 3 juli jl. gepubliceerd is?2
Er is geen directe relatie tussen de mogelijke sluiting van de huisartsenpost Venray en de houtskoolschets acute zorg. De houtskoolschets acute zorg beschrijft een beeld van een nieuwe inrichting en financiering van het acute zorglandschap. Hierbij was het uitgangspunt niet om uit te gaan van de huidige situatie, maar om een voorstelling te maken van de ideale inrichting van het acute zorglandschap.
Is bekend of er een regiobeeld is van de zorg in deze regio en hoe past deze voorgenomen sluiting in dit beeld?
Partijen in de regio stellen zelf een regiobeeld op en deze beelden zijn in de eerste plaats bedoeld voor de partijen in de regio’s zelf. Het vormt de basis voor een breed gedragen regiovisie waarbij alle betrokken schakels afspraken maken over organisatie van zorg en ondersteuning in de regio. Gegeven het regiobeeld en de regiovisie maakt elke partij – vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid – afspraken over de organisatie van zorg en ondersteuning. Het is daarom in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van partijen in de regio om te beoordelen in hoeverre de voorgenomen sluiting van de huisartsenpost past binnen het regiobeeld.
Kunt u aangeven of zorgverzekeraars aangesloten zijn op de discussie rondom de voorgenomen sluiting? Wat was de reactie van zorgverzekeraars op de mogelijke sluiting?
Huisartsen en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de 24-uurs zorg aan patiënten. Om deze reden heeft Cohesie ook regelmatig contact met de zorgverzekeraar. De preferente zorgverzekeraar in de regio staat positief tegenover een sluiting. Een definitief besluit wordt uiteindelijk genomen wordt door de huisartsen. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is primair hun verantwoordelijkheid.
Kunt u toelichten of het klopt dat de Venrayse huisartsen bij de oprichting van de huisartsenpost de garantie hebben gekregen dat ze invloed zouden hebben op beslissingen over de Venrayse huisartsenpost? Zo ja, wat is de reikwijdte van deze invloed?
Ik heb geen inzicht in de specifieke afspraken die huisartsen onderling hebben gemaakt. Zij moeten in goed overleg tot een besluit komen.
De dreigende sluiting van de spoedapotheek in Amersfoort |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat zorgverzekeraars begin september plotseling het contract met de dienstapotheek Eemland in Amersfoort hebben opgezegd?1
Ja.
Klopt het dat de dienstapotheek Eemland een adherentie heeft van grofweg 350.000 mensen?
Dienstapotheek Eemland heeft een adherentie van ongeveer 400.000 mensen.
Klopt het dat Zilveren Kruis in september onverwacht een brief heeft gestuurd over het feit het dat per januari 2021 het contract zal worden gestaakt met de dienstapotheek en dat dit is vanwege corona in combinatie met de locatie van de apotheek?
Zilveren Kruis heeft in september aan zorgverleners in de regio Eemland bericht dat het contract met de dienstapotheek Amersfoort per 2021 niet wordt voortgezet. Dat besluit is daarvoor al kenbaar gemaakt aan de dienstapotheek zelf. Voor de reden daarvan zie vraag 4.
Klopt het dat Zilveren Kruis geen inhoudelijke argumenten wil geven voor het stopzetten en dat er geen (digitaal) overleg is geweest?
Nee, dit klopt niet. De reden is volgens Zilveren Kruis dat de dienstapotheek, ook na herhaald aandringen, onvoldoende transparant is over het tarief dat zij in 2021 bij patiënten in rekening wilde brengen voor ANZ-terhandstellingen.
Kunt u aangeven met wie en wanneer er door Zilveren Kruis overleg is geweest over de aanstaande sluiting van deze dienstapotheek, aangezien uw voorganger op 13 juni 2018 heeft aangegeven dat er bij wijzigingen in de acute zorg overleg en dialoog dient te zijn met ketenpartners en met betrokkenen in de regio?
Dienstapotheken die farmaceutische zorg leveren tijdens ANZ uren vallen niet onder de reikwijdte van dit onderdeel van de amvb. Verzekeraars sluiten op non-concurrentiële basis contracten af met dienstapotheken. Zilveren Kruis en Zorg en Zekerheid doen dit in de regio Eemland namens alle zorgverzekeraars.
Wanneer zoals in dit geval een contract niet wordt verlengd, hebben zorgverzekeraars de plicht ervoor te zorgen dat de farmaceutische zorg door een andere contractspartij wordt geleverd. In dit geval wordt dat de dienstapotheek Utrecht, waarbij de medicijnen thuis worden bezorgd. Patiënten kunnen na een bezoek aan de huisartsenpost of spoedeisende hulp direct naar huis, en hoeven niet meer naar een dienstapotheek.
Kunt u bevestigen dat dit overleg en deze dialoog weliswaar pas in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) in regelgeving wordt vastgelegd, maar dat in de tussentijd hier al wel op wordt gehandhaafd, zoals uw voorganger tevens aangaf?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Medisch Zorglandschap van 18 november 2020?
Het AO is inmiddels verplaatst naar een later moment. Ik heb de beantwoording zo snel mogelijk verzonden.