Het bericht dat tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag en het onderwijs aan een lijntje wordt gehouden |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van Trouw dat er tientallen miljoenen sneltests stof verzamelen in de opslag, terwijl onder andere het onderwijs snakt naar deze tests?1
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet ik me in voor het zo snel mogelijk introduceren van sneltesten in primair en voortgezet onderwijs. Antigeen(snel)testen bieden daarvoor veel potentie: ze geven snel een uitslag, zijn op locatie te analyseren en relatief eenvoudig te hanteren.
De afgelopen periode zijn pilots uitgevoerd in het primair en voortgezet onderwijs om met het gebruik van de sneltesten te experimenteren. Binnen deze pilots werden een aantal problemen ervaren. Het grootste probleem in de uitvoering was dat er aan de afname van antigeentesten allerlei eisen worden gesteld zoals medisch toezicht en regels rondom het aanbieden van zorg. Lang niet elke school kan namelijk gebruik maken van (de supervisie van) een bevoegde BIG-geregistreerde zorgverlener. Hierdoor – en ook door administratieve lasten vanwege de benodigde twee handtekeningen van ouders – werd ook de schaalbaarheid naar de vele onderwijslocaties bemoeilijkt.
Recentelijk heb ik een panel van deskundigen onder leiding van de voorzitter van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) gevraagd om mij te adviseren over het oplossen van de geconstateerde problemen en om te komen tot het werkbaar en schaalbaar maken van testen in het onderwijs. Op 18 maart heb ik dit advies ontvangen. Het panel constateert dat er naast de testvorm die in de pilots gebruikt is nog een tweede testvorm mogelijk is, waarbij mensen bij zichzelf een test afnemen en aflezen en daar zelf volledig verantwoordelijk voor zijn. Bij deze testvorm is er geen sprake van een professional die voor het testen verantwoordelijk is. Daarmee is er ook geen sprake van zorg en medisch toezicht en is het grootste geconstateerde probleem niet van toepassing. Waar nodig kan het zelftesten ingericht worden met een lichte en kortdurende vorm van begeleiding, waarbij een getrainde vrijwilliger verbale begeleiding bij het testen biedt.
Ik heb het advies van het deskundigenpanel overgenomen. Middels een ontheffingsprocedure heb ik fabrikanten van antigeentesten uitgenodigd om een ontheffingsaanvraag in te dienen, waarmee zij hun antigeentesten tijdelijk als zelftest op de markt kunnen brengen. Op 24 maart zijn de eerste ontheffingen verleend. Deze testen koop ik momenteel in en de eerste testen zijn al uitgerold in het primair- en voortgezet onderrwijs. De precieze snelheid van de uitrol is afhankelijk van het leveringsschema en distributie van de testen en de snelheid waarmee scholen alles ingeregeld krijgen. De verdere uitrol van de zelftesten gebeurd geleidelijk. Met de sector worden afspraken gemaakt over de levering en distributie van testen, de communicatie richting instellingen, medewerkers en studenten.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) 26 miljoen sneltests op voorraad heeft liggen bij de «Dienst testen» en er wekelijks miljoenen tests bijkomen? Zo ja, waarom worden deze tests nog niet ingezet in het onderwijs en andere sectoren?
Ik heb in het najaar van 2020 aan Dienst Testen opdracht gegeven om voldoende antigeentesten te bestellen om te voorzien in een behoefte van 10 miljoen testen per maand met ingang van januari. Op dit moment liggen er 32,3 miljoen antigeen sneltesten op voorraad. Deze voorraad wordt ingezet ten behoeve van drie doelen. Allereerst de GGD-teststraten voor mensen met en zonder klachten. Ten tweede het spoor veilig werken (2b).2 Werkgevers kunnen hierin hun werknemers laten testen. Met de nieuwe Open House regeling kunnen ook werknemers zonder klachten getest worden. We verwachten daarmee dat de vraag naar sneltesten vanuit dit spoor zal toenemen. Tenslotte zullen de antigeentesten gebruikt gaan worden voor het toegangstesten in spoor 2a. Bij het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom deze testen beperkt voor het onderwijs gebruikt worden.
Waarom worden er risico’s genomen door het heropenen van de maatschappij, terwijl deze risico’s ingeperkt kunnen worden door het gebruik van sneltests die blijkbaar klaarliggen bij het Ministerie van VWS?
Het testbeleid rondom scholen is geïntensiveerd rondom de heropening. Voor het primair onderwijs geldt dat bij een besmetting in de klas, de hele klas in quarantaine gaat en zich laat testen op dag 5. Mochten kinderen een kwetsbaar persoon, bijvoorbeeld grootouders of mensen met onderliggend lijden, kort geleden gezien hebben, wordt geadviseerd om ook zo snel mogelijk te testen. Voor voortgezet onderwijs geldt dat categorie 2 nauwe contacten in quarantaine moeten, en zich zo snel mogelijk en op dag 5 laten testen. Categorie 3 niet nauwe contacten hoeven niet in quarantaine, maar worden wel verzocht zich op dag 5 te testen en bij voorkeur ook zo snel mogelijk. Leraren van het PO en VO kunnen zich in de prioriteit teststraat laten testen bij klachten.
In aanvulling hierop werk ik momenteel met het Ministerie van OCW aan het uitrollen van zelftesten in het onderwijs. Het gaat dan om het preventief testen van leerkrachten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en speciaal onderwijs en om het risicogericht testen bij een besmetting op een middelbare school. Afhankelijk van een aantal factoren benoemd bij vraag 1, zijn de eerste zelftesten uitgerold in het primair- en secundair onderwijs, en gebeurt de verdere uitrol geleidelijk.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het herhaald sneltesten van mensen zonder klachten een meerwaarde heeft ten opzichte van niet testen, zich tot het nu niet verspreiden van deze sneltests?2
Ik zie een grote meerwaarde van het herhaald sneltesten, zowel bij het testen van mensen die niet in quarantaine hoeven na een besmetting als bij preventief testen. In het voorgaande heb ik toegelicht waarom de testen uit de centrale voorraad hier slechts beperkt voor benut worden en wat ik doe om zelftesten op korte termijn uit te rollen in het onderwijs.
Waarom worden sneltests niet preventief ingezet in het onderwijs met behoud van de coronamaatregelen, ongeacht of de uitkomsten van de pilots in het onderwijs met sneltests positief of negatief zijn en het toch nog maanden duurt voordat de uitkomsten verwacht worden?
De pilots hebben ons nuttige inzichten gegeven in de problemen die kunnen optreden wanneer je sneltesten grootschalig in het onderwijs wil inzetten. De pilots lopen nog, maar met de tussentijdse ervaringen is het deskundigenpanel al aan de slag gegaan. De aanbevelingen heb ik overgenomen en de zelftesten zijn nu beschikbaar voor het onderwijs.
Wat zegt u tegen al die leraren die zien dat er miljoenen sneltests op de plank liggen, terwijl zij dagelijks in aanraking komen met leerlingen en collega’s op school en besmettingen wellicht voorkomen kunnen worden door nu al gebruik te maken van sneltests? Snapt u dat zij het gevoel hebben dat zij aan een lijntje gehouden worden, zoals CNV Onderwijs het benoemt?
Samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media werk ik eraan dat sneltesten breed in het onderwijs beschikbaar zijn en te gebruiken zijn. Wij voelen hetzelfde ongeduld. In de beantwoording van de voorgaande vragen heb ik toegelicht welke stappen we in de afgelopen periode hebben gezet en wanneer we verwachten dat zij zich thuis of op school kunnen laten testen.
Bent u bereid om de sneltests die klaarliggen bij het Ministerie van VWS nu al in te zetten in het onderwijs, zodat meer besmettingen op scholen zo veel als mogelijk voorkomen kunnen worden? Zo ja, wanneer gaat het verspreiden van deze sneltests voor scholen starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u in het antwoord op voorgaande vragen toegelicht waarom ik wil inzetten op zelftesten voor het onderwijs. De inzet van sneltesten die door een professional afgenomen moeten worden is moeilijk werkbaar te maken en niet op te schalen naar alle onderwijslocaties. Ik zet daarom in op.
Het bericht ‘Pas de vaccinatiestrategie aan, zeggen deskundigen: niet 2 prikken, maar 1’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Pas de vaccinatiestrategie aan, zeggen deskundigen: niet 2 prikken, maar 1»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de resultaten van de beoordeling van studies door het RIVM naar het zetten van één prik of het langer uitstellen van een tweede verwacht worden? Wanneer worden de uitkomsten van het onderzoek van de Gezondheidsraad naar de mogelijkheid van het combineren van vaccins bij het zetten van twee prikken verwacht?
De Gezondheidsraad heeft op 8 maart advies uitgebracht over het hanteren van een één-dosis-schema, dan wel verder uitstel van de tweede dosis. De Gezondheidsraad raadt dit af en heeft met name zijn zorgen geuit over het risico op de ontwikkeling van escape-mutanten (varianten die niet of verminderd op de vaccins reageren) en de mogelijkheid dat de vaccineffectiviteit tegen COVID-19 na één dosis snel daalt. Op basis van dit advies heb ik besloten de vaccinatiestrategie op dit punt niet aan te passen. Voor de vaccins die bestaan uit twee prikken, zullen beide prikken aanbevolen blijven binnen de geadviseerde termijn.
Daarnaast heb ik de Gezondheidsraad gevraagd op korte termijn te adviseren over de volgende stappen in het vaccinatiebeleid. De Gezondheidsraad is onder andere gevraagd of het mogelijk is om twee verschillende vaccins binnen een vaccinatieschema te combineren, en daarmee dus op een later moment een ander vaccin in te zetten als tweede prik. Ik heb de raad gevraagd dit advies zo spoedig mogelijk te verstrekken.
Is bekend of het onderzoek van start kan gaan dat het Amsterdam UMC wil doen om mensen die het coronavirus al hebben gehad één prik te geven in plaats van twee? Zo nee, wat is hiervoor de reden?
Vanuit het vorig jaar opgestarte COVID-19 programma van ZonMw is een onderzoeksproject gefinancierd gericht op mensen die eerder een COVID-19 hebben doorgemaakt. Onlangs is een verzoek binnen gekomen voor financiering van aanvullend onderzoek naar vaccinatie van personen die al eerder COVID-19 hebben doorgemaakt. Dit voorstel ligt ter beoordeling bij de ZonMw commissie.
Bent u bereid om in Nederland verder onderzoek te verrichten naar de bescherming tegen het coronavirus bij mensen die dit virus al hebben gehad en tevens gevaccineerd zijn met het Pfizer-vaccin, aangezien het volgens viroloog Menno de Jong van het Amsterdamse UMC een half miljoen vaccins zou kunnen besparen wanneer blijkt dat er sprake is van deze bescherming?
Ik vind onderzoek naar corona en de werkzaamheid van coronavaccins van groot belang. Dit is ook de reden dat ik ZonMw opdracht heb gegeven om een COVID-19 vaccin onderzoeksprogramma op te zetten. De Gezondheidsraad adviseert in haar advies van 8 maart om de mensen die in de afgelopen 6 maanden een positieve testuitslag hebben ontvangen nog maar 1 prik te geven. Uit onderzoek blijkt dat dit voldoende bescherming geeft aan mensen die de infectie al hebben doorgemaakt. Ik vind het belangrijk om bij deze adviezen goed te wegen welke implicaties dit heeft voor de uitvoering van de vaccinatiestrategie. We bezien momenteel hoe we dat het beste praktisch kunnen vormgeven en wat daarbij komt kijken.
Zijn er landen in de wereld die overgegaan zijn tot het zetten van één vaccinatieprik bij mensen die al besmet zijn geweest met het coronavirus? Heeft u kennisgenomen van de onderzoeken uit onder andere Engeland, waaruit blijkt dat na een eerste dosis van het Pfizer-vaccin mensen die besmet zijn geweest met het coronavirus beter immuun voor het coronavirus blijken dan mensen die niet met het virus besmet zijn geweest?
Voor zover ik weet zijn er momenteel geen landen overgegaan tot het zetten van één vaccinatie bij personen die al een COVID-infectie hebben doorgemaakt. Ik ben op de hoogte van onderzoeken naar het effect van een tweede doses COVID-19-vaccin bij mensen die reeds eerder een besmetting hebben doorgemaakt. De Gezondheidsraad benoemt dit ook in zijn advies.
Hoe beoordeelt het RIVM volgens u het algoritme dat onderzoekers van het Amsterdam UMC hebben ontwikkeld dat voor patiënten van elke huisartspraktijk het risico berekent om ernstig ziek te worden van het coronavirus? Hoe wordt de conclusie van het onderzoek volgens u door hen beoordeeld?2
Dit onderzoek – wat nog voorligt ter peer review – presenteert een algoritme dat ondersteunend is aan de prioritering van kwetsbare mensen bij huisartsenpraktijken voor vaccinatie. Onderzoekers ontwikkelden een algoritme, welke een indicatie geeft hoe groot de kans is dat bij een besmetting met COVID-19 zorg in de 2e lijn noodzakelijk is. Volgens de onderzoekers kan zo een reductie behaald worden van de 2e lijns COVID-zorg.
Het idee om mensen te prioriteren op basis van een algoritme is controversieel, en moeilijk uit te leggen. Ook is het gevoelig gezien de keuze van de gegevens die zijn gebruikt in het kiezen van het beste algoritme.
Het best presterende algoritme in deze studie geeft volgens de onderzoekers een resultaat dat net iets beter voorspelt wie gevaccineerd moet worden, dan dat het voorstel van de Gezondheidsraad om de ouderen en meest kwetsbare als eerste te vaccineren als strategie wordt gehanteerd. De door de Gezondheidsraad geadviseerde strategie doet nauwelijks onder voor de geoptimaliseerde strategie en is naast meer transparant ook eenvoudiger grootschalig uitvoerbaar.
Behalve de complexiteit in de uitvoering, ondoorzichtige selectie van gevaccineerden en de minimale winst t.o.v. het veel simpeler «van boven naar beneden» vaccineren, zijn de uitkomsten ook minder relevant nu de vaccinatie al een tijdje gaande is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en vóór het aanstaande debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Ja.
De problematiek rondom bemanningswisselingen en vaccinatie van zeevarenden |
|
Remco Dijkstra (VVD), Aukje de Vries (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «In gesprek met «Havenvrouw van het Jaar» Annet Koster» in Maritiem Nederland van februari 2021?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat niet op alle buitenlandse luchthavens of in de buurt daarvan (snel)testmogelijkheden beschikbaar zijn?
Ja. Hoewel inmiddels op veel buitenlandse luchthavens of in de nabijheid daarvan antigeensneltesten beschikbaar zijn, is dit zeker niet in alle landen het geval.
Begrijpt u dat dit voor onmogelijke uitdagingen zorgt voor zeevarenden, nu zij in bepaalde gevallen drie uur van tevoren op de luchthaven aanwezig moeten zijn en daarmee de tijdsduur van het bewijs van de negatieve coronatest al verlopen is op het moment dat men aan boord van het vliegtuig stapt?
Ik begrijp dat de huidige testvereisten op sommige luchthavens in de wereld tot problemen kunnen leiden. Het OMT heeft in haar 100e advies (12 februari jl.) aangegeven dat een negatieve antigeensneltest een geldigheid heeft van 24 uur. Gelet op dat advies en de problematiek in de uitvoering, heeft het kabinet besloten dat de sneltesttermijn van vier uur verlengd kan worden naar 24 uur.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om bij aankomst in Nederland een sneltest af te nemen indien geen (snel)testcapaciteit in de buurt van de luchthaven van vertrek is?
Het kabinet is van mening dat het een betere keuze is om reizigers voorafgaand aan hun vliegreis te laten testen in plaats van achteraf. De antigeentest is ingevoerd om – in aanvulling op de verplichte NAAT/PCR-test -de risico’s op de import van het COVID-virus vanuit hoogrisicogebieden verder in te perken. Met een verplichte antigeentest voor vertrek wordt ook de kans op besmetting aan boord van het vliegtuig verder gemitigeerd. Er zijn weinig handhavingsmogelijkheden indien een reiziger een verplichte test bij aankomst weigert. Een Nederlands ingezetene of EU/Schengenburger kan vervolgens niet de toegang tot Nederland worden ontzegd. Met de huidige verplichte antigeentest moet iedere reiziger uit een hoogrisicogebied een negatieve antigeensneltestuitslag laten zien om toegang tot het vliegtuig of passagiersschip te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke andere mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat bemanningswisselingen vlot doorgang kunnen (blijven) vinden?
Het kabinet blijft zich maximaal inzetten om bemanningswisselingen in Nederland doorgang te kunnen laten blijven vinden. Ik heb uw Kamer per brief van 9 november 2020 (Kamerstukken 31 409, nr. 304)) geïnformeerd over de toenmalige situatie met betrekking tot bemanningswisselingen en wat Nederland er aan doet om die mogelijk te blijven maken. De inhoud van deze brief is nog steeds actueel, evenals de Nederlandse situatie voor bemanningswisselingen.
Zoals ik daarnaast aangaf in het antwoord op vraag 3, heeft het kabinet besloten om de termijn voor de antigeensneltest te verruimen naar 24 uur. Hiermee wordt de vlotte doorgang van bemanningswisselingen geborgd.
Herkent u de problematiek rondom vaccineren waar zeevarenden mee te maken hebben?
Ja, ik herken dat het vaccineren van zeevarenden, vanwege o.a. hun internationale samenstelling en wereldwijde reisbewegingen, bijzondere uitdagingen oplevert. Hierover zijn we met de sector in gesprek.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bijvoorbeeld op de Filipijnen op zijn vroegst waarschijnlijk pas in 2023 gestart zal worden met vaccineren?
Op basis van informatie van de Nederlandse ambassade ter plaatse is mijn beeld dat in de Filipijnen naar verwachting op korte termijn zal worden gestart met vaccineren (o.a. via COVAX), maar dat volledige vaccinatie mogelijk pas in 2023 het geval zal zijn.
Hoe gaan andere landen om met dit vraagstuk? In hoeverre vindt in internationaal verband overleg hierover plaats?
De vaccinatiestrategie is een nationale aangelegenheid. In EU verband is het vaccineren van zeevarenden onderwerp van gesprek met het oog op het uitwisselen van goede praktijken. Gelet op de bijzondere karakteristieken van deze beroepsgroep (langdurige periode -maximaal 11 maanden- werkzaam op het schip; geen adequate medische voorzieningen op het schip of in de nabijheid bij een eventuele uitbraak; niet op afroep beschikbaar bij een oproep voor een eerste en herhalingsvaccinatie) wordt verkend op welke wijze zeevarenden in de nationale vaccinatiestrategieën passen. Verder heeft de Europese Commissie recent aangekondigd later deze maand met een wetgevend voorstel te komen dat als juridische basis moet dienen voor het gebruik van vaccinatiebewijzen voor internationale reizen. Hierbij wordt ook gekeken naar een bewijs voor de groep personen die nog niet gevaccineerd is of reeds COVID-19 heeft gehad.
Hoe kijkt u aan tegen de eventuele mogelijkheid voor de zeevaart om vaccinatie privaat te regelen?
Voor de uitvoering van de COVID-19 vaccinatiecampagne heeft het kabinet afspraken gemaakt met de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en instellingsartsen. In de basis zijn deze partijen verantwoordelijk voor de uitvoering van de vaccinatiecampagne. Daarnaast hebben ook andere (private) partijen zich aangeboden om ondersteuning te bieden bij de vaccinaties en bij andere werkzaamheden die nodig zijn om de vaccinaties goed te laten verlopen. De uitvoerende partijen maken zelf de afweging of en hoe zij gebruikmaken van de vele aanbiedingen voor extra personeel.
Ook voor de groepen Nederlanders die moeilijker te bereiken zijn, zoals bijvoorbeeld de zeevarenden, geldt het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande vaccinatiestrategie en de bestaande routes. Het RIVM onderzoekt op dit moment met relevante partijen in hoeverre bepaalde groepen, zo ook zeevarenden, in staat zijn om van deze routes gebruik te maken. Hier zijn ook de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Rederijen (KNVR) en Nautilus International, de vakbond voor zeevarenden, en de ministeries van VWS en IenW bij betrokken. Indien hieruit blijkt dat de bestaande uitvoeringspartijen deze groep niet kunnen vaccineren, kan het RIVM de afweging maken of een andere (private) partij wordt betrokken om deze groep te vaccineren.
In hoeverre bent u in gesprek met de sector om bovengenoemde problemen op te lossen? Kunt u de Kamer over de vorderingen van deze gesprekken informeren?
Ik spreek samen met VWS regelmatig met de sector over de knelpunten gerelateerd aan COVID-19. Ik zal uw Kamer informeren op het moment dat er met betrekking tot bovenstaande punten nieuwe ontwikkelingen zijn.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk van elkaar en voor het eerstvolgende coronadebat (10 maart a.s.), beantwoorden?
Ja.
De Radar-uitzending 'Groeiremmers en verminderde vruchtbaarheid, wat wisten medici?' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de Radar-uitzending «Groeiremmers en verminderde vruchtbaarheid, wat wisten medici?»?1
Ik heb navraag gedaan bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). In Nederland is ethinylestradiol het enige geneesmiddel dat geregistreerd is voor het remmen van de groei bij meisjes. Het is in 2002 hiervoor geregistreerd en de therapeutische indicatie is: «Behandeling van constitutioneel lange lengte bij meisjes (voorspelde eindlengte meer dan 2,5 SD boven gemiddelde van de Nederlandse groeicurve)». De productnaam van dit geneesmiddel is in 2015 gewijzigd van «Lynoral» naar «Acelyn» op het moment dat een andere firma vergunninghouder is geworden. Het gaat om hetzelfde product. Voor 2002 werd het middel al off-label gebruikt door kinderendocrinologen voor deze indicatie. Waar sinds 2012 in de bijsluiter van de groeiremmer wordt gewaarschuwd voor een mogelijke effect op de vruchtbaarheid, stond tot 2012 alleen dat de langetermijneffecten hierop onbekend zijn. Hoe dan ook kent de behandeling strikte voorwaarden voor gebruik en dient deze uitsluitend te worden uitgevoerd door een (kinderarts-) endocrinoloog. Daarbij is het uiteraard zeer belangrijk dat de arts en patiënt het mogelijke effect op de vruchtbaarheid bespreken. Het CBG gaat in gesprek met de beroepsvereniging van (kinderarts-) endocrinologen om dit risico goed onder de aandacht te brengen. Als vrouwen zich naar aanleiding van dit item zorgen maken over de bijwerkingen van dit medicijn, kunnen zij deze bespreken met hun (huis)arts.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen en meisjes in Nederland deze groeiremmers hebben voorgeschreven gekregen tot nu toe? Kunt u dit uitsplitsen in de periode voor en na 2012? Zo nee, waarom niet?
Ethinylestradiol wordt ook gebruikt voor andere indicaties maar het is aannemelijk dat het als groeiremmer alleen bij meisjes tot 18 jaar wordt gebruikt.
Boven deze leeftijd is het zeer onwaarschijnlijk dat het voor deze indicatie wordt gebruikt, maar zijn voor de volledigheid wel alle gebruiksters weergegeven.
De gegevens uitgesplitst in relevante tijdsintervallen en leeftijden zoals verzocht staan hieronder:
2002 t/m 2011
3.076
3.924
7.000
700
2012 t/m 2020
1.077
1.505
2.582
287
Het aantal gebruiksters uitgesplitst vanaf 2012 staan hieronder.
2012
244
267
2013
167
247
2014
89
225
2015
126
190
2016
97
159
2017
91
140
2018
92
130
2019
108
69
2020
63
78
Op basis van de hierboven genoemde aantallen gebruiksters, lijkt het er op dat het geneesmiddel nog in een beperkt aantal gevallen wordt voorgeschreven. Het aantal gebruiksters neemt af in de tijd, met in 2020 63 gebruiksters van 18 jaar of jonger.
Vinden dergelijke behandelingen nog plaats in Nederland en is het nog toegestaan? Waarom wel/niet? Is het niet wenselijk dat groeiremmers voor deze indicatie helemaal niet meer worden voorgeschreven, omdat het gezonde vrouwen en meisjes betreft die door de behandeling potentieel schade worden berokkend?
Dit geneesmiddel is geregistreerd voor behandeling van constitutioneel lange meisjes en derhalve is het gebruik toegestaan. De behandeling van deze patiënten dient uitsluitend te worden uitgevoerd door een (kinderarts-) endocrinoloog, ervaren in de uitvoering en beoordeling van eindlengtevoorspellingen.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, is het mogelijke effect op de vruchtbaarheid in 2012 reeds beoordeeld naar aanleiding van de gepubliceerde Nederlandse studie van Hendriks et al, 2012 en is informatie hierover aan de bijsluiter en productinformatie voor artsen toegevoegd.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen/meisjes in 2020 nog een behandeling met groeiremmers hebben gekregen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat deze vrouwen altijd te horen hebben gekregen dat hun fertiliteitsproblemen niets te maken hadden met de hormonen die ze vroeger hebben geslikt, terwijl uit promotieonderzoek van Hendriks uit 2012 een verhoogd risico op onvruchtbaarheid bij de vrouw werd gevonden?2
Vóór 2012 was in de productinformatie voor artsen en in de bijsluiter vermeld dat het effect op de vruchtbaarheid nog onbekend was:
Naar aanleiding van de gepubliceerde Nederlandse studie van Hendriks et al in 2012, heeft de firma in 2012 bij het CBG een verzoek ingediend om op basis van de resultaten van deze studie de waarschuwing in de productinformatie voor artsen en in de bijsluiter te veranderen in de nieuwe tekst hieronder:
In de bijsluiter bedoeld voor patiënten staat:
Uit de radar uitzending blijkt dat het nog niet breed bekend is. Ik heb het CBG gevraagd contact op te nemen met de beroepsvereniging van behandelend artsen om hier nog extra aandacht op te vestigen.
Bent u bereid om meer onderzoek te laten doen naar het verband tussen de hormonen en de klachten? Bent u bereid een onderzoek mogelijk te maken naar de gevolgen van het gebruik van groeiremmers door vrouwen? Op welke wijze zou dit kunnen?
Het mogelijke effect op de vruchtbaarheid is sinds 2012 bekend. Het CBG heeft destijds de baten/risico balans van dit geneesmiddel opnieuw positief beoordeeld. Dit op basis van de toen beschikbaar gekomen informatie, namelijk de Nederlandse studie van Hendriks et al., 2012. Deze informatie, dat er mogelijk een effect is op de vruchtbaarheid, is in 2012 opgenomen in de productinformatie en bijsluiter met het advies deze mogelijke effecten t.a.v. vruchtbaarheid voorafgaand aan een behandeling met dit medicijn met de patiënt te bespreken (zie ook vraag 5). De studie van Hendriks et al. (2012) was voldoende onderbouwing om deze waarschuwing in de productinformatie en bijsluiter op te nemen.
Bent u bereid voor vrouwen deelname aan dit onderzoek compleet te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de vergoedingsregels voor IVF te verruimen voor vrouwen met een kinderwens wier vruchtbaarheid is verminderd als gevolg van de hormonen die ze kregen voorgeschreven door hun arts, bijvoorbeeld voor een vierde of vijfde behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit het basispakket worden de eerste drie IVF-pogingen vergoed voor vrouwen tot 43 jaar. Elke vrouw die hiervoor een medische indicatie heeft, heeft hier recht op, ongeacht de reden voor verminderde vruchtbaarheid. Bij vergoeding van de behandeling van IVF gaat het dan ook om de aandoening verminderde vruchtbaarheid. Daarbij is het niet relevant wat de oorzaak is van die verminderde vruchtbaarheid. Om die reden ben ik dan ook niet voornemens om de aanspraak voor deze groep vrouwen uit te breiden.
Bent u bereid juridische bijstand voor deze vrouwen te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
In Nederland hebben burgers op laagdrempelige wijze toegang tot de rechter.
Uit de uitzending van Radar blijkt overigens dat van een juridische procedure nog geen sprake is. Ik begrijp dat een meldpunt in het leven wordt geroepen, en dat door een letselschadeadvocaat wordt bezien of tot een collectieve aansprakelijkstelling kan worden gekomen
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie beantwoording.
De vraag of de vaccinatiestrategie in Nederland voldoende kan worden versneld |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de vaccinatiestrategie in andere landen, zoals beschreven in de Financial Times?1 Welke landen zijn een voorbeeld en welke landen doen het anders dan Nederland? Kunt u ten opzichte van de landen die het anders aanpakken dan Nederland aangeven waarom u voor een andere werkwijze kiest?
Er bestaan verschillen tussen de uitvoering van de vaccinatiestrategie in verschillende landen, maar overal met hetzelfde doel, zo snel als mogelijk de kwetsbaren in de samenleving beschermen en de continuïteit van zorg te borgen. Omdat de inrichting van zorgstelsels, dataopslag en bescherming persoonsgegevens in alle landen anders is georganiseerd, is het niet meer dan logisch dat de uitvoering van het vaccineren ook verschilt. Uiteraard vindt er regelmatig overleg plaats, met name binnen de Europese Unie, over zaken waar men tegenaan loopt en waar men van heeft geleerd. Dit nemen we mee in de uitvoering van ons beleid.
Klopt het dat de Europese Unie (EU) verwacht dat het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal wordt verdrievoudigd? In hoeverre is Nederland erop voorbereid ook drie keer meer doses weg te kunnen prikken? Welke voorbereidingen zijn/worden getroffen om in een paar weken tijd een enorme versnelling te kunnen laten plaatsvinden?
Zoals de leveringsverwachtingen van de vaccins er nu uit zien, wordt het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal meer dan verdrievoudigd.
Nederland bereidt zich voor op een grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal. Drie uitvoerende partijen zullen hieraan bijdragen, dit zijn de GGD’en, huisartsen en ziekenhuizen. Zij bereiden zich erop voor dat zij vanaf 15 april aanstaande klaar staan met een capaciteit van maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week. Per 1 mei moeten de uitvoerende partijen operationeel kunnen zijn en deze aantallen vaccins kunnen toedienen. De GGD GHOR Nederland bereidt zich voor op vaccinatie tot 1,5 miljoen mensen per week. De huisartsen bereiden zich – onder leiding van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) – voor op het vaccineren van de groepen mensen met een medische indicatie. en om op een aantal momenten grote hoeveelheden mensen te vaccineren. Ten slotte hebben ook ziekenhuizen aangeboden flexibel en indien nodig extra prikcapaciteit te kunnen leveren wanneer dit nodig is bovenop de inzet van de GGD’en en huisartsen. Het RIVM werkt samen met de GGD GHOR Nederland, LHV en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aan de voorbereidingen voor deze grootschalige vaccinatiecampagne. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd in de vorige Kamerbrief2 over COVID-19.
Wat vindt u van het Deense plan om private partijen in te schakelen via een tender? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
U benoemt in uw vraag de samenwerking met verschillende uitvoerende partijen die Denemarken, Zweden en Italië zijn aangegaan ten goede van de vaccinatiecampagne aldaar. Deze aanpakken zijn interessant en voor een deel ook overeenkomend met de wijze waarop wij de vaccinaties in Nederland organiseren. Ieder land kiest een eigen wijze van het organiseren van de vaccinaties passend bij de structuren die in de betreffende landen voorhanden zijn.
Zo heb ik voor de uitvoering van de COVID-19 vaccinatiecampagne in Nederland afspraken met de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en de instellingsartsen. Voor de uitvoering van de vaccinaties moeten de uitvoerende partijen zorgen voor voldoende vaccinerend en ondersteunend personeel. Voor de uitvoering van de vaccinaties hebben veel (private) partijen zich aangeboden om ondersteuning te bieden bij de vaccinaties en andere werkzaamheden die nodig zijn om de vaccinaties goed te laten verlopen. Veel private partijen dragen inmiddels bij aan de uitvoering van de vaccinatiecampagne. In de scenario’s voor grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal heb ik partijen ook gevraagd daar waar dit aanvullend nuttig kan zijn te kijken naar samenwerking met private partijen.
Dit betreft bijvoorbeeld aanbiedingen van het Rode Kruis, de Nederlandse Vereniging van doktersassistenten, maar ook van private partijen. Bovendien staat Defensie klaar met 1.000 mensen om zo nodig te helpen bij ondersteunende werkzaamheden rondom de vaccinatiecampagne.
Wat vindt u van het Zweedse plan om privéklinieken in te schakelen? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het Italiaanse plan om het leger, politie en vrijwilligers in te zetten? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat Estland en Litouwen alle geleverde doses vaccins hebben geprikt en Spanje, Slowakije, Polen, Portugal en Cyprus meer dan 80% van de tot dusver geleverde doses? Waarom behoort Nederland bij de landen die minder dan tweederde van de geleverde doses vaccins heeft geprikt?
Het is niet bekend welke definities andere landen hanteren voor het aanleveren van vaccinatie informatie aan het ECDC. Hierdoor kunnen landen moeilijk met elkaar vergeleken worden.
Ik wil vooropstellen, zoals eerder ook aangegeven, dat mijn insteek is dat vaccins zo kort mogelijk na beschikbaar komen ook daadwerkelijk tot vaccinaties leiden. Wel vind ik het belangrijk dat een kleine veiligheidsvoorraad wordt aangehouden die ervoor zorgt dat een tegenvallende levering – waar helaas al vaker sprake van is geweest – niet direct tot een tekort aan vaccins leidt. Zodat gemaakte afspraken – bijvoorbeeld voor tweede prikken – niet in het geding komen.
Er is sprake van specifiek voorraadbeleid per vaccin. Er wordt op die manier rekening gehouden met leverbetrouwbaarheid van de fabrikant, frequentie en omvang van leveringen en de verschillende toepassingen van de vaccins (doelgroep, priklocaties etc.). De voorraadstanden kunnen door de tijd behoorlijk fluctueren door aanzienlijke verschillen op het gebied van toe- en uitleveringen van vaccins. Ook geldt dat vaccins die zijn uitgereden vanuit de groothandel niet allemaal dezelfde dag nog worden geprikt, maar verspreid over enkele dagen worden weg geprikt. Die duur verschilt per vaccin en mogelijk ook per priklocatie. In de getallen over voorraden hieronder heb ik het over voorraden bij de centrale groothandel. De stand per vaccin op 19 maart was als volgt:
BioNTech/Pfizer: Nederland had op 19 maart in totaal 2.172.690 doses ontvangen (uitgaande van 6 doses per flacon). Er zijn tot die dag 1.554.980 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 365.040, waarvan 218.790 doses nog niet bruikbaar waren vanwege de wettelijk vereiste kwaliteitscontrolestappen (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde BioNTech/Pfizer-vaccins was 7%.
Moderna: Nederland had op 19 maart in totaal 142.800 doses ontvangen (uitgaande van 10 doses per flacon). Er zijn tot die dag 135.128 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 2.690. Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde Moderna-vaccins was 2%.
AstraZeneca: Nederland had op 19 maart in totaal 840.070 doses ontvangen (uitgaande van 11 doses per flacon). Er waren tot die dag 350.284 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 378.620, waarvan 45.100 doses nog geblokkeerd waren vanwege onder meer kwaliteitscontrole (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal doses AstraZeneca vaccin was 40%.
Hierbij moet worden opgemerkt dat van 14 maart tot 18 maart de gehele voorraad AstraZeneca-vaccins geblokkeerd was vanwege het pauzeren van het prikken met dat vaccin. Bovendien gold dat enkele dagen vóór de prikpauze een relatief grote levering AstraZeneca-vaccins was binnengekomen (216.480 doses). Hoewel er een start was gemaakt om die nieuwe voorraad weg te prikken stagneerde dat door de prikpauze. Vlak voor de prikpauze is er ook een (kleinere) levering binnengekomen (95.040 doses) en de dag na de prikpauze nóg een levering (44.880 doses). Daarmee is door een samenloop van omstandigheden van de prikpauze en drie opeenvolgende leveringen daar omheen de voorraad AstraZeneca-vaccins flink opgelopen. Nu het prikken gelukkig weer is hervat zal de opgebouwde voorraad AstraZeneca-vaccins zo snel als mogelijk worden weg geprikt. Overigens heeft AstraZeneca laten weten volgende week een zeer grote levering te doen (427.403). Ook die zal zo snel als mogelijk worden weg geprikt.
In de stand van zaken brief van 23 maart 2021 heb ik een uitgebreidere toelichting gegeven op het voorraadbeleid per vaccin.
Kortom: de beschikbare voorraad in de centrale groothandel was op 19 maart voor het BioNTech/Pfizer-vaccin 7% van de geleverde doses en voor het Moderna-vaccin slechts 2%. Van het totaal aan geleverde en beschikbare vaccins was op dat moment 80% van de BioNTech/Pfizer vaccins geprikt en 95% van de Moderna-vaccins. Voor het BioNTech/Pfizer is op 18 maart jl. besloten om qua voorraadbeleid nog iets scherper aan de wind te gaan varen door de eerder vastgestelde minimale veiligheidsvoorraad van 5 prikdagen te verlagen naar 3 prikdagen. Ik acht dat bij dit vaccin verantwoord vanwege de stabiele en betrouwbare leveringen. M.b.t. het Moderna-vaccin is qua voorraadbeheer nauwelijks nog winst te behalen.
De echte winst qua inlopen op de voorraad is te behalen met het AstraZeneca-vaccin doordat de beschikbare voorraad nu hoog is, vooral door de combinatie van prikpauze en de drie hiervoor genoemde opeenvolgende leveringen. Ik verwacht dat deze hoge voorraadstand AstraZeneca binnen twee weken is ingelopen.
Hoeveel van de geleverde vaccins zijn in Nederland geprikt en hoeveel zijn in voorraad? Welk percentage van de geleverde vaccins ligt nog in voorraad?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat waar tot nu toe de levering de snelheid van vaccineren bepaalde, dit omslaat naar een situatie waar wel veel geleverd wordt, maar onvoldoende kan worden weggeprikt?
Op dit moment is de beschikbaarheid van vaccins de beperkende factor. In de komende weken is er voldoende capaciteit van de uitvoerende partijen aanwezig om al de beschikbare vaccins te vaccineren. Nu ook het Janssen vaccin is goedgekeurd, en de te verwachten toename van leveringen van de al goedgekeurde vaccins BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca, komen we in de volgende fase van het vaccinatieprogramma. Het is zaak om ons gezamenlijk voor te bereiden op het snel kunnen uitnodigen en vaccineren van grote groepen Nederlanders.
Met de betrokken uitvoerende partijen (GGD GHOR Nederland, LHV en LNAZ) ben ik in overleg om ervoor te zorgen dat op 15 april alle uitvoerende partijen klaar staan voor een grootschalige vaccinatiecampagne, waarbij vanaf 1 mei aanstaande maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week kunnen worden toegediend. Ik ga in de voorbereidingen bewust uit van een mogelijke overcapaciteit, zoals vermeld in mijn vorige stand van zaken COVID-19 brief3. Dit is nodig om ook een eventuele piekbelasting te kunnen opvangen. Het RIVM werkt met de uitvoerende partijen de grootschalige vaccinatiecampagne in het tweede kwartaal uit. Uitgangspunt daarbij is dat de vaccins zo snel mogelijk op een veilige en flexibele manier kunnen worden weggeprikt. In het antwoord op vraag 2 heb ik u toegelicht welke afspraken ik met de uitvoerende partijen maak.
Kunt u precies aangeven wat op dit moment aan voorbereidingen wordt getroffen om geleverde vaccins, ook als dat er straks veel meer zijn, meteen weg te kunnen prikken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Het bericht ‘Pas vanaf 18 jaar een coronavaccin: chronisch zieke Milan (16) zit al sinds maart thuis, maar wordt niet ingeënt’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is de Minister bekend met het bericht «Pas vanaf 18 jaar een coronavaccin: chronisch zieke Milan (16) zit al sinds maart thuis, maar wordt niet ingeënt»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onderzoeken er op dit moment lopen naar het vaccineren van personen onder de 18 jaar? Kunt u tevens aangeven welke onderzoeken er op dit moment lopen naar het vaccineren van personen onder de 18 jaar met medische indicatie? In welk stadium zijn deze onderzoeken?
De drie vaccins die op dit moment in Nederland ingezet worden voor de COVID-19 vaccinatie campagne (Pfizer/BioNTech, Moderna en AstraZeneca/Oxford) worden op dit moment alle 3 getest bij kinderen onder de 18 jaar.
Pfizer heeft 2200 kinderen van 12–15 aan hun fase 3 studies in de US toegevoegd. Ze hopen tegen de zomer hier resultaten van te hebben. Een studie bij kinderen van 5–12 jaar start in juni, resultaten worden eind 2021 verwacht.
Moderna heeft sinds december 2020 een studie lopen waar 3000 kinderen van 12–17 jaar aan mee doen in de VS. Ze hopen in september 2021 de data beschikbaar te hebben. Voor een studie bij kinderen van 11 jaar en jonger zal een vaccin met een lagere dosering gebruikt worden, de resultaten hiervan worden niet voor 2022 verwacht. Daarnaast is Moderna in de VS gestart met een onderzoek naar de juiste dosering en veiligheid van hun COVID-19 vaccins bij kinderen in de leeftijd van 6 maanden tot 12 jaar.
AstraZeneca/Oxford heeft een veiligheid en immuniteit studie lopen bij 300 kinderen van 6–17 jaar in de UK. Daarnaast heeft Janssen ook een studie lopen bij kinderen van 12–17 jaar oud.
Afhankelijk van de studieresultaten van deze verschillende onderzoeken, zal het EMA besluiten of de vaccins onder de 18 jaar ingezet kunnen worden.
Wordt de Gezondheidsraad om een advies gevraagd met betrekking tot het vaccineren van personen onder de 18 jaar met een medische indicatie?
Op 2 maart jl. heb ik de Gezondheidsraad gevraagd om advies uit te brengen over de mogelijkheid ook personen jonger dan 18 jaar te vaccineren, gegeven dat kinderen en jongeren ook een rol spelen in de verspreiding en het feit dat de nu beschikbare vaccins pas vanaf 16 of 18 jaar gebruikt mogen worden (conform advies EMA). Deze vraag is met name van belang voor kinderen die behoren tot een van de medische risicogroepen. De Gezondheidsraad is daarbij gevraagd welke mogelijkheden er zijn om deze groep te vaccineren, met welk vaccin dat zou kunnen, en of het raadzaam is hun omgeving te vaccineren indien zij zelf geen vaccin kunnen ontvangen. Ik verwacht dit advies begin april te ontvangen.
Kunt u aangeven waarom er voor gekozen is om het vaccin van BioNTech/Pfizer niet aan personen onder de 18 jaar met een medische indicatie toe te dienen, aangezien dit vaccin getest is op, en goedgekeurd voor jongeren vanaf 16 jaar?
Besluitvorming over of ook groepen onder de 18 gevaccineerd gaan worden, volgt na aanvullend onderzoek over de vraag of een vaccin ook geschikt is voor jongeren en kinderen. Dat onderzoek loopt. Ook het EMA zal zich daar dan over moeten buigen.
BioNTech/Pfizer blijkt uit onderzoeken geschikt voor 16 tot 18 jarigen. Deze vaccins zijn vanwege hun goede geschiktheid bij ouderen in lijn met het advies van de Gezondheidsraad gereserveerd voor personen boven de 64 jaar.
Momenteel wordt niet geadviseerd de hoofdroute van de vaccinatiestrategie hierop aan te passen (2e advies OMT-GR2). Het de Gezondheidsraad en het OMT blijven de ontwikkelingen op de voet volgen.
Wat is de ervaring van Finland en het Verenigd Koninkrijk met het vaccineren van kwetsbare jongeren vanaf 16 jaar?
Kwetsbare jongeren vanaf 16 jaar vallen in het VK onder de prioriteitsgroep «at risk» volwassenen tussen de 16 en 64 jaar. Personen in deze groep komen gedurende de eerste fase van de Britse vaccinatiestrategie in eerste instantie in aanmerking voor een BioNTech/Pfizer vaccin, als 6e prioriteitsgroep. Het uitnodigingsproces van personen in deze groep ging eind februari jl. van start. De inzet is momenteel om medio april alle personen in prioriteitsgroep 6 gevaccineerd te hebben (met eerste dosis). N.B. Klinisch extreem kwetsbare personen onder de 70 (waaronder jongeren) zijn hiervan uitgezonderd en vallen onder prioriteitsgroep 4, die al voor medio februari een eerste dosis kon krijgen.
Het Britse Gemengd Comité voor Vaccinatie en Immunisatie (JCVI) heeft gespecifieerd op basis van welke onderliggende gezondheidsproblemen personen tussen de 16 en 64 als «at risk» kunnen worden aangemerkt. Er is geen specifieke informatie bekend over of binnen deze groep gebruik wordt gemaakt van een prioritering op basis van leeftijd of andere kenmerken. Verder is ook geen specifieke informatie bekend over huidige ervaringen van het VK met het vaccineren van kwetsbare jongeren binnen deze groep.
In Finland wordt het BioNTech/Pfizer vaccin aangeboden aan iedereen vanaf 16 jaar en ouder. Omdat de hoeveelheid vaccins momenteel nog beperkt is wordt het vaccin eerst aangeboden aan mensen met verhoogd risico. Half februari is Finland gestart met het vaccineren van de groep 16–69-jarigen met een zeer predisponerende aandoening voor ernstige COVID-19. Deze groep zal naar verwachting eind maart de eerste dosis hebben ontvangen en eind juni de tweede dosis. Voor de leeftijdsgroep 16–18 jarige die onderdeel uitmaken van deze groep zijn geen specifieke ervaringen.
Zijn er momenteel vaccins in ontwikkeling waarbij het aannemelijk is dat zij goedgekeurd en ingezet kunnen worden bij jongeren onder de 18 jaar? Zo ja, welke?
Zie mijn antwoord op uw vraag 2.
Welk perspectief kan personen onder de 18 jaar met medische indicatie geboden worden inzake het krijgen van een COVID-19-vaccin?
Als aangegeven is de Gezondheidsraad om advies gevraagd op dit punt, de mogelijkheid om enkele specifieke groepen tussen de 16 en 18 jaar toch te vaccineren op speciale indicatie wordt zodoende nog bezien. Op basis van de inhoud van dit advies van de Gezondheidsraad neem ik vervolgens een besluit.
De berichten 'Ronald McDonald Huis en provincie Utrecht in de clinch over nieuwe locatie logeerhuis' en 'Zelfs minister bemoeit zich met discussie over Ronald McDonald Huis: natuurgebied belangrijker dan nieuwbouw' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de berichten «Ronald McDonald Huis en provincie Utrecht in de clinch over nieuwe locatie logeerhuis»1 en «Zelfs Minister bemoeit zich met discussie over Ronald McDonald Huis: natuurgebied belangrijker dan nieuwbouw»?2
Ja
Welke gesprekken heeft u gehad met zowel de samenwerkende partners binnen het USP (zijnde het UMCU, UU, PMC en het bestuur van het Ronald McDonald Huis Utrecht) als de provincie Utrecht over de verplichte verplaatsing van het Ronald McDonald Huis op het Utrecht Science Park (USP)?
Ik ben middels de reguliere overleggen van de Liniecommissie Nieuwe Hollandse Waterlinie geïnformeerd over de lopende discussie. Deze Liniecommissie Nieuwe Hollandse Waterlinie is de siteholder van het voorgenomen werelderfgoed Hollandse Waterlinies en bestaat uit bestuurders van de provincies Utrecht, Noord-Holland, Gelderland en Noord-Brabant. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft in deze commissie een adviserende rol.
Deelt u de mening dat er met 800 meter2 (0,01%) sprake is van een wel heel beperkt stukje van de Nieuwe Hollandse Waterlinie?
De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is bij het Utrecht Science Park (USP) met enkele honderden meters, zeer smal en daardoor een kwetsbaar onderdeel van de erfgoedstructuur.
Hoe kijkt u aan tegen de compensatie die hiervoor geboden wordt: 13.300 meter2 minder «stedelijk gebied» en het resultaat dat hiermee bereikt kan worden: een duurzamer, bereikbaarder en autoluw Utrecht Sciencepark met de mogelijkheid voor ouders om dicht bij hun zieke kinderen te kunnen verblijven?
Het belang van het Ronald McDonaldhuis en de nabijheid van het huis ten opzichte van de ziekenhuizen, staat buiten iedere discussie.
We spreken nu over een aanpassing van een verordening waardoor binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ruimte zou ontstaan voor verstedelijking. Deze ontwikkeling zou de waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kunnen raken.
Waarom bemoeit de Minister van OCW zich met een onderwerp dat gaat over de ruimtelijke ordening? Waarom wil zij de oplossing van het Ronald McDonald Huis blokkeren?
De provincie Utrecht zou in maart 2021 een besluit nemen over de verordening dat effect kan hebben op het cultureel erfgoed. In januari 2021 heb ik aan het College van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht gevraagd om in haar advies het aspect van werelderfgoed goed mee te nemen in de afweging.
In het rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving is «Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van internationaal belang» benoemd als nationaal belang. Dit legde het kabinet vast in Nationale omgevingsvisie (2020) en eerder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). Daarnaast is de instandhouding van erfgoedwaarde in de Nieuwe Hollandse Waterlinie geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro; 2011).
Een ontwikkeling binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kan een negatief effect hebben op de instandhouding van dit erfgoed en beoogde aanwijzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als werelderfgoed door UNESCO. Ook blijkt uit onderzoek dat er, buiten de begrenzing van de waterlinie, alternatieve locaties mogelijk zijn die in de nabijheid liggen van de ziekenhuizen.
Inmiddels heeft de provincie Utrecht besloten om in overleg met de gebiedspartners op korte termijn zicht te krijgen op een passende en haalbare locatie voor de nieuwe huisvesting van het Ronald McDonaldhuis.
Waarom helpt de Minister van OCW in plaats daarvan niet mee door de provincie Utrecht te laten weten dat ze bij UNESCO een kleine wijziging zal doorvoeren op de nominatie die leidt tot de borging van een groter gebied en daarnaast ook nog eens zorgt dat ouders in de buurt van hun zieke kinderen kunnen verblijven?
In januari 2019 diende het kabinet het nominatiedossier in bij UNESCO. De vier NHW provincies stelden dit dossier samen. Het nominatieproces is nu in het stadium dat UNESCO medio juli 2021 een besluit zal nemen over de plaatsing van dit erfgoed op de Werelderfgoedlijst. De begrenzing en de wijze van bescherming is onderdeel van het nominatiedossier en die kunnen in deze fase niet veranderd worden.
Het bericht 'Weigering coronatest kan asielzoeker respijt geven; ’Consequentie is dat de terugkeer geen doorgang vindt’' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weigering coronatest kan asielzoeker respijt geven; «Consequentie is dat de terugkeer geen doorgang vindt»»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers sinds het uitbreken van de coronacrisis, met vertrekplicht, geweigerd hebben een PCR-test te nemen? In hoeveel gevallen heeft dat ertoe geleid dat deze mensen niet vertrokken zijn? Wat is er met deze mensen gebeurd? Worden zij opgevangen in bijvoorbeeld een Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV)? Hoeveel van deze mensen zijn in vreemdelingenbewaring genomen?
Veel landen van herkomst en EU-lidstaten stellen – net als Nederland – verplicht dat personen die dat land inreizen een negatieve PCR-testuitslag moeten overleggen. Dit werkt uiteraard in negatieve zin door op het vertrekproces.
Voor de goede orde moet worden vermeld dat eerst moet vast komen te staan wat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling is voordat vertrek – en het eventuele vereiste van een PCR-test – aan de orde is. Pas als het land van bestemming duidelijk is, kan immers worden vastgesteld welke aanvullende voorwaarden met betrekking tot een negatieve PCR-test dat betreffende land stelt en is een eventuele weigering daaraan mee te werken relevant. Afhankelijk van de duur van (en de medewerking aan) het identificatieproces, kan het ook zo zijn dat op het moment van vertrek andere, of geen, eisen worden gesteld. De testvereisten zijn immers een momentopname.
Hoeveel vreemdelingen op enig moment hebben geweigerd medewerking te verlenen aan de afname van een PCR-test zou op dit moment alleen te achterhalen zijn door een omvangrijk, individueel dossieronderzoek en kan redelijkerwijs niet worden gerealiseerd. Het is ook niet in algemene zin te zeggen waar vreemdelingen terecht komen als zij weigeren medewerking te verlenen aan een test. Daarop wordt niet geregistreerd, en is ook afhankelijk van de stand van de procedure. Het is mogelijk dat enkele van de personen die niet konden worden uitgezet of overgedragen vanwege het ontbreken van een negatieve PCR-test, in de LVV-voorziening onderdak hebben gekregen, dit is echter niet een standaard werkwijze. Als de vreemdeling alsnog meewerkt aan vertrek, kan hij of zij ook tijdelijk onderdak krijgen in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ook kunnen vreemdelingen bij vrienden of familie onderdak hebben gevonden of mogelijk hebben zij op eigen gelegenheid Nederland alsnog verlaten. Dublinclaimanten hebben recht op opvang zolang de overdracht nog niet is geëffectueerd. Als de uiterste datum voor overdracht verstrijkt voordat overdracht kan worden gerealiseerd zal Nederland zelf de asielaanvraag inhoudelijk behandelen. Zoals gezegd kan op dit moment niet uit de systemen worden achterhaald of een vreemdeling geweigerd heeft mee te werken. Het is dus niet bekend hoe vaak de voorgaande situaties of een samenloop daarvan aan de orde was. Hoewel aantallen niet beschikbaar zijn, kan ik met betrekking tot de mogelijkheden om bewaring toe te passen, verwijzen naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om uitgeprocedeerde asielzoekers met een vertrekplicht in vreemdelingenbewaring te nemen, indien deze personen weigeren mee te werken aan een PCR-test en daarmee hun uitzetting frustreren?
Wat gaat u eraan doen om zoveel mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers met een vertrekplicht daadwerkelijk te laten vertrekken? Hoe beweegt u uitgeprocedeerde asielzoekers om toch een vrijwillige coronatest te doen?
Deelt u de opvatting dat het strafbaar zou moeten zijn indien uitgeprocedeerde asielzoekers hun uitzetting moedwillig frustreren? Zou dat volgens u een oplossing kunnen zijn voor het thans voorliggende probleem?
Nederland kent geen algemene strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf. Het demissionaire kabinet kiest ervoor dit ongewijzigd te laten. Zoals hiervoor aangegeven, is het wel mogelijk om bij het moedwillig frustreren van het vertrek bestuursrechtelijke vreemdelingenbewaring toe te passen om zeker te stellen dat de vreemdeling beschikbaar blijft voor het vertrek. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat strafrechtelijke detentie na afloop van het terugkeertraject voor vreemdelingen die weigeren terug te keren, niet in strijd zou zijn met de Terugkeerrichtlijn en Europese jurisprudentie. Met betrekking tot de mogelijkheden tot een strafrechtelijke toepassing te komen, wijs ik u in dit verband ook op mijn brief van 16 december 2020 met betrekking tot de aanpak van illegaliteit.3
De uitzending van Zembla inzake financiële ouderenmishandeling |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 25 februari jl. over financiële ouderenmishandeling?1
Ja.
Klopt het dat de beleidsmatige aanpak van financiële ouderenmishandeling volgens de wet een verantwoordelijkheid is van lokale overheden (gemeenten)?
Ja, dat klopt. Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Deze wet bevat geen eisen over de invulling van deze verplichting voor specifieke vormen van huiselijk geweld, waaronder ouderenmishandeling.
Klopt het dat «de overheid uitgaat van minstens 30.000 gevallen van financiële ouderenmishandeling» per jaar? Deelt u de analyse dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is?
Uit het prevalentieonderzoek van Regioplan, uitgevoerd in 20182 blijkt dat naar schatting 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken heeft gehad met ouderenmishandeling en dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%) wordt.3 De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financieel misbruik, dat bij ongeveer 3% van de ouderen voorkomt.
Ik deel de analyse dat dit slechts de bekende gevallen zijn. Ouderenmishandeling ligt veelal in de taboesfeer, ouderen durven niks te zeggen uit schaamte, of er liggen bijvoorbeeld ingewikkelde familierelaties aan ten grondslag. De onderzoekers gaven in het prevalentieonderzoek aan dat, gezien de beperkingen van het onderzoek, er helaas goede grond is aan te nemen dat de prevalentiecijfers van 5,5% sinds het 65e levensjaar en 2,0% in 2017 een ondergrens betreft en dat mogelijk een groter deel van de 65-plussers in Nederland te maken krijgt met ouderenmishandeling, waaronder financieel misbruik.
Zijn er signalen bekend dat financiële ouderenmishandeling het afgelopen jaar is toegenomen als gevolg van de (maatregelen omtrent) de coronacrisis?
Op landelijk niveau zijn deze signalen niet bekend. Het aantal adviesvragen en meldingen van ouderenmishandeling bij Veilig Thuis is niet toegenomen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Tegelijkertijd kunnen we er wel vanuit gaan dat het risico op financieel misbruik toeneemt tijdens de coronacrisis, door de grotere mate van afhankelijkheid van ouderen van hun omgeving en beperkte sociale contacten.
Hoe vaak komt het voor dat het financieel uitbuiten van ouderen leidt tot strafrechtelijke vervolging?
Vormen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting vallen onder de vermogensdelicten en zijn strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 225 e.v., 311, 312, 321 e.v., en 326). Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie en daarmee kan de strafrechtketen worden ingezet. Het OM heeft vervolgens de beslissingsbevoegdheid om te vervolgen. Het OM houdt niet bij in hoeveel zaken vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van aangiftes van financieel misbruik tegen ouderen.
Deelt u de mening dat vriendschappelijke en/of familiaire banden kunnen bijdragen aan het ontbreken van een gerede pakkans voor de criminelen die ouderen financieel uitbuiten? Deelt u de mening dat de pakkans veel te laag is?
Ouderenmishandeling is een vorm van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waarbij ingewikkelde familierelaties, een hoge mate van afhankelijkheid van de oudere, en schaamte voor het feit dat hen dit overkomt een rol spelen. Dit maakt het voor het slachtoffer moeilijk om het probleem bespreekbaar te maken en hulp te zoeken, waardoor meldingen bij Veilig Thuis en de politie uitblijven. Het is onacceptabel dat mensen in de zogenaamde vertrouwde omgeving van de oudere misbruik maken van hun kwetsbare positie.
Ik heb van de politie echter geen signalen ontvangen dat, wanneer melding of aangifte is gedaan, de pakkans lager is (of dat de bewijsvoering moeilijker is) in gevallen waarbij sprake is van familiaire of vriendschappelijke banden tussen slachtoffer en verdachte. De politie neemt signalen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting gericht tegen kwetsbaren zoals ouderen, serieus en pakt aangiften zo adequaat en vlot mogelijk op. Indien er een signaal is dat de oorsprong van de financiële uitbuiting in de vriendschappelijke en/of familiare kring van de betrokkene ligt, wordt Veilig Thuis geïnformeerd om in overleg met partners de juiste hulp en inzet te bepalen.
In hoeveel Nederlandse gemeenten is een goed geëquipeerde «lokale alliantie» actief ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling? Beschouwt u dit aantal als een mislukking van het beleid? Indien nee, waarom niet?
Ik heb op landelijk niveau geen exact overzicht beschikbaar van alle actieve lokale allianties. Het bereik van de lokale alliantie verschilt: sommige lokale allianties zijn in één gemeente actief, andere allianties werken op regionaal niveau.
Naar schatting zijn ruim 60 lokale allianties actief of in de fase van oprichting. Dit beschouw ik als een redelijk resultaat van het beleid in de afgelopen jaren. Gezien de rol van lokale allianties is het van belang dat de allianties worden versterkt waar nodig (bijvoorbeeld op het gebied van continuering) en dat zij in verbinding zijn met de gemeenten. Het beleid van gemeenten rond ouderenmishandeling is continu in ontwikkeling. In de projectenpool 2020–2021 van het programma Geweld hoort nergens thuis hebben bijvoorbeeld regio Kennemerland en West-Veluwe Vallei projecten gehonoreerd gekregen om specifiek aandacht te geven aan financieel misbruik.
Eind vorig jaar is een handreiking ouderenmishandeling gepubliceerd voor gemeenten, ontwikkeld in samenwerking tussen VWS, Movisie en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis, waarin ook de lokale allianties een plek hebben. Gemeenten hebben hiermee concrete handvatten om aan de slag te gaan met het versterken van de aanpak van financieel misbruik. Een lokale alliantie kan daarin een belangrijk onderdeel zijn.
Is het juist dat er geen landelijke aansturing plaatsvindt om ervoor te zorgen dat er in alle gemeenten een actieve en goed geëquipeerde «lokale alliantie» wordt opgericht, ter bestrijding van de verfoeilijke praktijken van individuen die ouderen financieel uitbuiten?
Zoals ook beantwoord in vragen 5 en 6 van het lid Bergkamp over dit onderwerp: gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.5 Deze wet bevat geen gedetailleerde eisen over hoe deze verplichting moet worden ingevuld voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Gemeenten hebben de vrijheid om hun beleid op andere wijze en met andere instrumenten vorm te geven. Ik ben dan ook niet voornemens om specifieke acties in te zetten gericht op het realiseren van allianties in alle gemeenten, of om acties op te zetten als onderdeel van landelijke aansturing van de aanpak.
Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat lokale allianties toegevoegde waarde hebben en als goed voorbeeld onder de aandacht gebracht dienen te worden van gemeenten die zo’n alliantie niet hebben. Ik wil gemeenten ook aanmoedigen om bestaande lokale allianties te versterken. Daarbij is het belangrijk om de lokale allianties te zien binnen de bredere lokale aanpak van ouderenmishandeling en de kracht van de «bottom-up» strategie te behouden. Het kan daarin een belangrijk instrument zijn bij de preventie en aanpak van financieel misbruik, waar gemeenten een ondersteunende rol in kunnen spelen, of zoals in sommige gevallen, een voortrekkersrol. De vorm en uitwerking hangt af van de lokale context.
Samen met de VNG doe ik een uitvraag bij verschillende gemeenten over wat zij nodig denken te hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik. Op basis van deze uitvraag zal ik samen met de VNG bezien hoe gemeenten hierin het beste ondersteund kunnen worden.
Deelt u de mening dat goed geëquipeerde «lokale allianties» in staat zijn om gevallen van financiële ouderenmishandeling te signaleren en te stoppen?
Ja, ik deel die mening. Onderzoek van Regioplan uit 20194 bevestigt dat lokale allianties een belangrijke rol kunnen spelen in het voorkomen van financieel misbruik. Het rapport geeft aan dat de meerwaarde van een lokale alliantie is dat zij specifieke expertise kan inbrengen vanuit met name de private partijen en die kan combineren met kennis vanuit publieke partijen. Door de inbreng van specifieke kennis via de lokale alliantie kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden. Daarnaast geeft het rapport aan dat lokale allianties hierbij een ondersteunende rol kunnen hebben voor Veilig Thuis in die regio.
In ditzelfde rapport komt naar voren dat meerdere allianties nauw samenwerken met de gemeenten en in een enkel geval is de gemeente een van de organisaties die het voortouw nemen binnen de lokale alliantie.
Deelt u de mening dat in elke Nederlandse gemeente een goed geëquipeerde lokale alliantie ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling actief moet zijn? Bent u bereid om maatregelen te nemen waarmee dit doel binnen een jaar wordt bereikt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de landelijke «aansturing» van het beleid ten aanzien van financiële ouderenmishandeling zodanig op te voeren, dat er in alle Nederlandse gemeenten een actieve «lokale alliantie» totstandkomt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een relatief klein subsidiebedrag voor «lokale allianties» ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling, een enorm positief effect kan hebben op het aantal actieve «lokale allianties» en op de effectiviteit van het beleid?
Met een relatief klein budget kunnen lokale allianties inderdaad een positief effect hebben op het leven van ouderen. Niet alleen in het signaleren van gevallen waar het mis is gegaan, maar zeker ook in de preventieve en voorlichtingsrol. Lokale professionals, bijvoorbeeld de wijkagent en de notaris, weten elkaar, wanneer zij onderdeel zijn van een lokale alliantie, te vinden als er een vermoeden is van financieel misbruik.
Kunt u toelichten waarom «lokale allianties» geen gebruik maken van de netwerken van ouderenbonden?
Het is per lokale alliantie verschillend welke partijen deelnemen en een bijdrage leveren aan de aanpak op lokaal niveau. De ouderenbonden KBO-PCOB, Nationaal Ouderenfonds, NOOM en Anbo zijn betrokken bij een aantal lokale allianties en zijn op landelijk niveau vertegenwoordigd in de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. Dit is een samenwerkingsverband tussen banken, maatschappelijke partijen, ouderenbonden, notarissen, Veilig Thuis en andere betrokken partijen in de aanpak. Ik ben bereid samen met de VNG in gesprek te gaan met deze ouderenbonden om te bespreken wat de ouderenbonden en hun netwerk van vrijwilligers zouden kunnen betekenen voor lokale allianties.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ouderenbonden die een lokaal vrijwilligersnetwerk hebben en ervoor te zorgen dat die betrokken worden bij bestaande «lokale allianties» en bij het opzetten van nieuwe allianties?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er succesvolle «lokale allianties»? Zo ja, wie heeft daar de regie gehad en worden die best practices gedeeld met andere gemeenten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van het lid Bergkamp, zijn vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis verschillende acties ondernomen voor uitwisseling tussen gemeenten. Zo is op 18 februari jl. een webinar georganiseerd voor regionale projectleiders en gemeenteambtenaren om goede voorbeelden uit te wisselen, waaronder over financieel misbruik en de samenwerking met lokale allianties. Tijdens deze bijeenkomst werden een aantal lokale allianties die al lange tijd succesvol samenwerken uitgelicht, waaronder de lokale alliantie in Meppel. In deze alliantie heeft een aantal partijen het voortouw genomen, waaronder de gemeente Meppel, de Rabobank, lokale notarissen, advocaten en bewindvoerders en een lokale zorggroep en welzijnsorganisatie (Noorderboog en Welzijn MensenWerk).
Wat zijn de (overhead)kosten en de beleidsmatige kosten van het «aanjaagteam» precies geweest sinds de start? Welke productie is precies geleverd door het «aanjaagteam»?
Als onderdeel van het programma Ouderen in Veilige Handen, hebben twee «aanjaagteams» lokale allianties versterkt op landelijk niveau. Dit waren opdrachten verleend aan Seastarters in 2017 (totaalkosten: € 29.700 excl. btw) en in 2018 (totaalkosten: € 99.600 excl. btw).
De twee teams hebben het aantal lokale allianties vergroot en daarbij ook de verbinding met de gemeenten gezocht. Veel lokale allianties hadden praktische ondersteuning nodig bij het enthousiasmeren van het lokale veld, het organiseren van een startbijeenkomst en het informeren van betrokkenen. Ik ben tevreden over de beweging die het aanjaagteam teweeg heeft gebracht. Nu is het aan de gemeenten om de verbinding te maken met het lokale beleid rondom de ouderen en in te zetten op bestendiging en doorontwikkeling van het beleid op het gebied van ouderenmishandeling en financieel misbruik in het bijzonder. Samen met de VNG ben ik hierover in gesprek met gemeenten en neem ik ook de vraag mee of en zo ja in welke vorm zij daarbij ondersteuning kunnen gebruiken.
Bent u tevreden over de inzet en de aanpak van uw «aanjaagteam?»
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Afhandeling aanvragen farmaceutische vergunningen ernstig vertraagd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afhandeling aanvragen farmaceutische vergunningen ernstig vertraagd» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en CIBG/Farmatec?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe groot is de huidige ernstige vertraging in de doorlooptijd van de behandeling van farmaceutische vergunningen in het licht van de gebruikelijke termijn van maximaal 90 dagen? Hoeveel vergunningaanvragen liggen op dit moment te wachten op behandeling en wat is op dit moment de gemiddelde totale doorlooptijd voor nieuwe vergunningen?
De wettelijke termijn voor behandeling van adviesaanvragen is 90 dagen na ontvangst bij Farmatec. Eind 2020 hebben IGJ en Farmatec het internetbericht geplaatst dat deze termijn niet voor alle lopende aanvragen kon worden gehaald.
Bij verzending van een adviesaanvraag is de aanvrager nog niet altijd gereed voor een inspectiebezoek. Er is dan eerst contact tussen de inspectie en de aanvrager nodig om dit vast te stellen. Eind 2020 liep de achterstand in beantwoording van adviesaanvragen op tot ongeveer 25 lopende aanvragen waarvan de termijn van 90 dagen was overschreden.
Inmiddels heeft met alle bedrijven die een aanvraag ingediend hebben contact gehad en zijn vervolgafspraken gemaakt. Op dit moment is voor alle betrokken bedrijven een inspectiebezoek gepland of inmiddels uitgevoerd.
In hoeverre hebben de IGJ en CIBG/Farmatec genoeg capaciteit om het achterstallige werk en nieuwe aanvragen op korte termijn weg te werken?
De achterstand van eind 2020 was de aanleiding van de genoemde publicatie (1), waarin de achtergrond van de vertraging is aangeven. Door de coronacrisis heeft IGJ een periode minder inspecties op locatie uitgevoerd. Vervolgens heeft IGJ prioriteit gegeven aan de inspecties van bedrijven die (mogelijk) een rol gaan spelen in de productie en distributie van coronavaccins. Daarnaast heeft IGJ in het najaar van 2020 prioriteit gegeven aan het inspecteren van apotheken die IC-gerelateerde middelen bereiden en doorleveren.
Ook nu vraagt het inspecteren van bedrijven die betrokken zijn bij productie of distributie van COVID vaccins een groot deel van de inspectiecapaciteit. Deze inspectiecapaciteit kan dan niet worden ingezet voor het reguliere toezicht, waardoor nu de achterstanden oplopen.
Hoe verhoudt deze ernstige vertraging in het behandelen van nieuwe vergunningen zich tot de recente aankondiging voor een zoektocht naar mogelijke nieuwe productiefaciliteiten of snellere productieprocessen voor coronavaccins in Nederland onder leiding van special envoy vaccins, de heer Schikan?2
Bij de behandeling van nieuwe of gewijzigde vergunningaanvragen krijgen de aanvragen die een relatie hebben met de ontwikkeling of de productie of distributie van COVID-vaccins of medicatie gericht op het bestrijden van de Corona pandemie voorrang op het reguliere toezicht. Deze aanvragen worden met voorrang opgepakt, waarbij inzet van IGJ is om dit proces zo goed en snel mogelijk te doorlopen.
Kunnen de IGJ en CIBG/Farmatec vergunningaanvragen voor eventuele nieuwe productiefaciliteit spoedig behandelen, en hoe verhoudt zich dit tot het bericht over de huidige achterstanden en vertraging?
Naast het adviseren van vergunningaanvragen is regulier toezicht op vergunninghouders een van de taken van de IGJ. Deze taken worden naast elkaar uitgevoerd. Omdat de capaciteit eindig is betekent dat voorrang verlenen aan het adviseren van het CIBG/Farmatec voor het verlenen van een nieuwe vergunning voor een eventuele nieuwe productiefaciliteit ten koste gaat van andere taken van de IGJ, zoals regulier toezicht op houders van een fabrikantenvergunning, of het uitvoeren van een inspectiebezoek op verzoek van CBG of EMA bij nieuwe productielocaties in derde landen in verband met de aanvraag van een handelsvergunning.
Wat zijn de gevolgen van de ernstige vertragingen en het ontbreken van de mogelijkheid tot een verbetertraject bij de IGJ op beslissingen van biotechbedrijven en farmaceuten om al dan niet in Nederland te investeren in innovatieve, nieuwe Good Manufacturing Practice (GMP)-productiefaciliteiten voor bijvoorbeeld klinisch materiaal?
Indien een inspectie onderdeel uitmaakt van een vergunningaanvraag kan tijdens die inspectie worden vastgesteld dat de aanvrager nog niet voldoet aan de (GMP)-voorwaarden om te starten met de activiteiten. Na het oplossen van de constateerde tekortkomingen volgt, eventueel na een aanvullende inspectie, een positief advies. Het is aan de aanvragers om dergelijke verbetertrajecten op te volgen. Bij grote omissies kan een inspectie leiden tot een negatief advies. Ook dan is het aan het bedrijf om een verbetertraject te starten en opnieuw een aanvraag in te dienen. In de praktijk vraagt het verbetertraject bij het bedrijf zelf de meeste tijd. Ook bij vestiging buiten Nederland zal het bedrijf aan de GMP eisen moeten voldoen, voordat een vergunning kan worden verkregen. De plaats van vestiging heeft hier derhalve beperkt invloed op.
De ervaring is dat het opzetten van een farmaceutisch kwaliteitssysteem dat voldoet aan GMP en het bereiken van het GMP niveau doorgaans meer tijd vraagt dan het vergunningsverleningstraject. Bovendien wordt, door het vergroten van de bekendheid van de werkwijze van IGJ en Farmatec, de tijdsduur van een adviesaanvraag zo voorspelbaar mogelijk en helpt dit bedrijven om in te schatten of ze aan de eisen te voldoen, voordat ze een aanvraag indienen.
Ook bij bedrijven die al gevestigd zijn in Nederland is voldoende capaciteit voor regulier toezicht belangrijk. Van houders van een fabrikantenvergunning wordt verwacht dat zij een geldig GMP certificaat kunnen overleggen bij aanvraag van een handelsvergunning of export. Een GMP certificaat wordt uitsluitend verleend na een positief resultaat bij een regulier inspectiebezoek en heeft een beperkte geldigheid.
Bent u het ermee eens dat het met name voor startups en kleinere biotechbedrijven een grote impact heeft dat zij geen mogelijkheid meer hebben tot een verbetertraject bij het verkrijgen van een vergunning voor een nieuw GMP-faciliteit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra vertraging levert het op dit moment op als een aanvrager een negatief advies krijgt van de IGJ en als gevolg daarvan geen vergunning krijgt vanuit CIBG/Farmatec waardoor zij achter moeten aansluiten in de rij met een nieuwe vergunningaanvraag?
Wanneer een bedrijf kleine geen of kleine omissies heeft, krijgt het de gelegenheid om deze ter herstellen. In dat geval is extra doorlooptijd beperkt. In geval dat de omissies zo groot zijn dat IGJ negatief adviseert zal de aanvrager een nieuwe vergunningaanvraag moeten indienen. Hiervoor geldt een vastgelegde doorlooptijd, hierbij niet meegerekend de tijd die het bedrijf zelf nodig heeft om correcties of verbeteringen door te voeren om een nieuwe aanvraag in te kunnen dienen.
Ziet u ook de mogelijke negatieve gevolgen voor beslissingen over nieuwe GMP-faciliteiten in Nederland en de ambitie om van Nederland een life sciences hub te maken vanuit de grote onzekerheid en onvoorspelbaarheid die nu uitgaat van de huidige situatie bij de IGJ en CIBG/Farmatec rond de behandeling van farmaceutische vergunningen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke termijn verwachten de IGJ en CIBG/Farmatec de ernstige vertragingen en het ontbreken van de mogelijkheid tot een verbetertraject op te lossen?
Zie antwoord vraag twee.
Welke maatregelen zijn er volgens u nodig om extra capaciteit vrij te maken om de achterstanden en ernstige vertraging zo snel mogelijk weg te werken? Bent u bereid er op toe te zien dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd?
IGJ werft momenteel nieuwe medewerkers om zo weer voldoende capaciteit te hebben voor de inspecties en de achterstanden in te lopen.
Daarnaast wordt in 2021 een aangepast inspectie programma uitgerold. Om de achterstand in GMP-inspecties weg te werken is samenwerking nodig tussen de inspectie en de geïnspecteerde. De inspectieduur op locatie wordt verkort en er wordt vooraf meer documentatie bij bedrijven opgevraagd. Ook worden de inspectierapporten minder uitgebreid.
Met behulp van een strakke planning en wederzijdse goede voorbereiding wordt er zo efficiënt mogelijk gewerkt, zonder dat het inspectiebezoek minder zorgvuldig wordt. De inspectie vraagt alle vergunninghouders de inspectie goed voor te bereiden. Een deel van de benodigde documentatie moet vooraf al worden toegestuurd. Dit is meer informatie dan bedrijven tot nu toe gewend waren. Dit opsturen moet uiterlijk drie weken voor de feitelijke inspectie. Op deze manier kan de inspecteur nog op tijd andere informatie opvragen of ter voorbereiding klaar laten leggen. Het inspectiebezoek kost dan minder tijd en kan in veel gevallen in één dag worden afgehandeld. Om zoveel mogelijk inspecties te kunnen doen en om de strakke planning te kunnen uitvoeren, kan bovendien de datum van het bezoek alleen bij uitzonderlijke omstandigheden aangepast worden. De datum van het inspectiebezoek kan niet worden gewijzigd.
Over deze werkwijze staat berichtgeving op IGJ.nl.
Wat is nodig om ervoor te zorgen om voor startups en kleinere biotechbedrijven de mogelijkheid tot een tussentijds verbetertraject in de vergunningaanvraag bij nieuwe GMP-productiefaciliteiten zo snel mogelijk weer beschikbaar te krijgen, zodat Nederland geen innovatieve bedrijvigheid misloopt die uiteindelijk leidt tot toepassingen die bijdragen aan gezondheidswinst? Bent u bereid erop toe te zien dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd?
Het is belangrijk dat startups en kleinere biotech bedrijven zorgen dat ze ten tijde van het indienen van de aanvraag voldoen aan de GMP-eisen die gesteld worden aan hun toekomstige activiteiten. De kans dat er tekortkomingen worden geconstateerd, waarvoor eerst een plan van aanpak moet worden overgelegd, wordt daarmee kleiner. Ook de aard van de tekortkomingen zullen dan een minder grote impact hebben en mogelijk sneller kunnen worden opgelost. Er zijn diverse bedrijven in Nederland actief die GMP consultancy aanbieden om deze bedrijven hierbij te begeleiden.
Het bericht 'Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten' |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving, maar ik heb op basis daarvan geen volledig beeld van de situatie. Het is bovendien ook niet aan mij om een oordeel te vellen over dit conflict tussen een individueel maatschap en een aantal ziekenhuizen.
Wat vindt u ervan dat artsen-microbioloog van het laboratorium Microvida dankzij de pandemie flinke winsten, ongeveer drie ton bruto bovenop hun reguliere inkomen, maken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de inkomsten van deze artsen niet in verhouding staan tot de inspanningen, temeer er geen ondernemersrisico tegenover staat, zoals investeringen in personeel of testapparatuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat gesprekken tot niets hebben geleid en de ziekenhuizen en artsen-microbioloog waarschijnlijk naar de rechter gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de heer Kluytmans een onafhankelijke rol kan uitoefenen binnen het Outbreak Management Team (OMT), wanneer hij zelf flink verdient aan de testen waarover hij tegelijkertijd adviseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Prof. dr. Kluytmans geeft onafhankelijk advies en heeft een belangenverklaring ondertekend voor zijn werkzaamheden in het OMT. Bovendien heeft prof. dr. Kluytmans in samenwerking met het Ministerie van VWS veel onderzoek verricht naar de mogelijkheden van zelftesten, bij uitstek een vorm van testen waar geen laboratoria voor nodig zijn. Zijn onafhankelijkheid staat bij mij niet ter discussie.
Deelt u de mening dat de beloning van artsen-microbioloog in verhouding moet staan tot die van andere artsen, die enorm hard werken zonder de extra beloning die artsen-microbioloog wel ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke casussen laten de uitwerking zien van prikkels die er in het huidige zorgsysteem kunnen zijn. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Hoe legt u uit dat vrijgevestigde artsen-microbioloog tonnen kunnen opstrijken zonder dat dit in verhouding staat tussen de geleverde diensten, terwijl het personeel op de werkvloer niet in aanmerking komt voor structureel meer waardering en betere beloning, ondanks dat hier enorme vraag naar is?
Vrijgevestigde artsen kunnen op verschillende manieren deelnemen in het medisch specialistisch bedrijf, bijvoorbeeld via een eigen B.V. of in een maatschap. Van het laatste is in deze casus sprake. Afhankelijk van de structuur zijn er verschillen in de hoogte en de samenstelling (winstdeling, salaris, dividend) van hetgeen een specialist ontvangt.
Deelt u de mening dat corona-labtesten ook onder de afspraken over verrichtingenmethodiek zouden moeten vallen om zodoende de perverse prikkel van méér inkomen voor artsen-microbioloog naarmate meer getest wordt weg te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp uit de berichtgeving dat het hier een situatie betreft waarbij er al voor de coronacrisis contractuele afspraken zijn gemaakt over vergoedingen. Tijdens de coronacrisis hebben deze bestaande afspraken tot een onvoorziene uitwerking geleid waar een conflict over ontstaan is.
Kunt u aangeven wat de prijs en de vergoeding zijn voor een corona-labtest? Staan deze tot elkaar in verhouding? Zo nee, bent u bereid de vergoeding voor een corona-labtest te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heef vanaf 1 juni 2020 een maximumvergoeding van € 65 vastgesteld en vanaf 1 april 2021 een maximumvergoeding van € 50. Deze maximale vergoeding vergoedt alle kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de laboratoriumdiagnostiek, zoals personeelskosten, materiaal kosten, gebouw gebonden kosten et cetera. Voor meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2021/05/04/uitgangspunten-financiering-covid-19-pcr-laboratoriumtesten-20212.
Kunt u aangeven hoeveel vrijgevestigde artsen-microbioloog er zijn in Nederland en hoeveel publieke middelen zij inmiddels hebben ontvangen via corona-labtesten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn circa 7.000 vrijgevestigde medisch specialisten. Het CBS houdt de beloning van in de zorg werkzame artsen bij en onderscheidt daarbij ook verschillende type specialismen. Ik beschik niet over cijfers tot aan het detailniveau van een arts-microbioloog, en heb ook geen inzicht in de precieze opbouw van de beloning.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele situatie aantoont dat het beter is wanneer labs niet in een apart bedrijf worden gestopt en artsen in loondienst treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken de casus niet goed genoeg om te kunnen beoordelen of dit exemplarisch is voor de uitwerking van ongewenste prikkels die er in het zorgsysteem kunnen bestaan. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Kunt u een overzicht geven van de ziekenhuizen waar dit speelt en in welke mate?
Ik heb hier geen overzicht van.
Deelt u de mening dat niet kan worden gewacht tot artsen-microbioloog vrijwillig afzien van hun disproportioneel hoge inkomen en de politiek dient in te grijpen? Zo ja, wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Dat is aan de artsen en ziekenhuizen in kwestie. Ik speel daar geen rol in.
Gaat u het gemeenschapsgeld terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zou het niet van moreel leiderschap getuigen als u zich hier duidelijker over zou uitspreken dan u eerder heeft gedaan? Bent u bereid de betreffende artsen-microbioloog erop aan te spreken dat coronacashen zich niet verhoudt met een maatschappelijk verantwoorde uitoefening van het artsenvak?2
Ik zie het niet als mijn rol om in dit conflict handelend op te treden. In zijn algemeenheid vind ik wel dat als er artsen zijn die buitensporig verdienen aan de coronacrisis dat zij zich zouden moeten afvragen of dat maatschappelijk gewenst is. Zeker als het gemeenschapsgeld betreft.
Wilt u vraag 15 afzonderlijk beantwoorden?
Dit heb ik gedaan.
De aanpak van financiële ouderenmishandeling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Azen op de erfenis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op signalen uit deze uitzending dat ouderen nog te weinig beschermd worden tegen financiële mishandeling, ondanks de in het leven geroepen lokale allianties?
Het is zorgelijk dat er zo veel kwetsbare ouderen zijn die risico lopen slachtoffer te worden van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 ouderen ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer.2 De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financieel misbruik. Vanwege de hoge prevalentie, de toename van het aantal ouderen in Nederland en de ernstige gevolgen, zijn in het programma Geweld hoort nergens thuis specifieke maatregelen genomen voor het eerder en beter in beeld brengen en structureel oplossen van geweld tegen ouderen, waaronder financieel misbruik. Zo is het onderwerp bijvoorbeeld onder de aandacht gebracht met publiekscampagnes en zijn vrijwilligers en professionals getraind in het herkennen van signalen. Het is de bedoeling dat lokale allianties een belangrijke rol spelen in zowel de preventie als signalering van financieel misbruik.
Kunt u reflecteren op de vraag of deze lokale allianties voldoende van de grond zijn gekomen?
De kracht van lokale allianties is dat zij «bottom-up» ontstaan, met betrokken mensen en organisaties die intrinsiek gemotiveerd zijn en zich willen inzetten voor de bescherming van ouderen. Daarnaast is het een unieke samenwerking tussen publieke en private partijen, met organisaties die elkaar niet vanzelfsprekend tegenkomen, zoals ouderenbonden, banken, notarissen en de lokale verpleeghuizen. Onderzoek van Regioplan uit 2019 bevestigt dat: de meerwaarde van een lokale alliantie is dat zij specifieke expertise kan inbrengen vanuit met name de private partijen en die kan combineren met kennis van publieke partijen. Door de inbreng van specifieke kennis via de lokale alliantie kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden.3
Inmiddels zijn ongeveer 65 lokale allianties actief of in de fase van oprichting. Dit is op zichzelf al een mooi resultaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 van de vragen van het lid Van Brenk, is het beleid continu in ontwikkeling en worden stappen gezet om gemeenten handvatten te geven bij de verdere ontwikkeling van de aanpak tegen ouderenmishandeling.4
Bent u van mening dat te veel senioren nog te kwetsbaar zijn, waardoor zij een te gemakkelijk doelwit worden van financieel misbruik?
Ik deel deze opvatting. Om deze reden heb ik informatieboxen Financieel Veilig Ouder Worden beschikbaar gesteld, om ouderen te helpen bij het veilig regelen van hun geldzaken. Deze box is samengesteld met banken, notarissen, Veilig Thuis, ouderenbonden, Mentorschap Nederland en verschillende vrijwilligersorganisaties. Zo kunnen ouderen zich voorbereiden op het financiële aspect van ouder worden, door bijvoorbeeld na te denken over een levenstestament en een boodschappenrekening voor de mantelzorger. Daarnaast heeft Movisie samen met het programma en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis (met financiering van VWS) een handreiking ontwikkeld, zodat gemeenten handvatten hebben om een effectieve aanpak te ontwikkelen.5 Hierin wordt ook specifiek aandacht besteed aan de rol van de gemeente in het aanpakken van financieel misbruik.
Zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afspraken gemaakt over de duur van het opzetten van een lokale alliantie? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen? Zo ja, welke consequenties hangen aan het niet naleven van deze duur en zijn deze consequenties ook daadwerkelijk genomen in de gemeenten zonder alliantie?
Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Deze wet bevat geen gedetailleerde eisen over de invulling van deze verplichting voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Ik ben dan ook niet voornemens om specifieke acties in te zetten, maar ik wil gemeenten wel aanmoedigen om lokale allianties te versterken, of als zij nog geen alliantie hebben, te verkennen of een lokale alliantie kan bijdragen aan de lokale aanpak van ouderenmishandeling. Ik ben hierover met de VNG in gesprek, en daarnaast doe ik op korte termijn samen met de VNG een uitvraag bij verschillende (centrum)gemeenten en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis over wat zij nodig hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik. Op basis van deze uitvraag zal ik samen met de VNG bezien hoe gemeenten hierin het beste ondersteund kunnen worden.
Welke acties bent u voornemens te ondernemen tegen gemeenten die zich onvoldoende inzetten om een alliantie tot stand te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat lokale allianties voor een groot gedeelte bestaan uit vrijwilligers? En denkt u dat dit een goede basis is om financiële ouderenmishandeling aan te pakken, aangezien de overheid per jaar van minimaal 30.000 gevallen van financieel misbruik uitgaat, terwijl deskundigen menen dat dit getal in werkelijkheid veel hoger ligt?
Het is mooi om te zien dat men zich op vrijwillige basis inzet voor het voorkomen van financiële uitbuiting. Tegelijkertijd is het voortbestaan van een alliantie zeker kwetsbaarder wanneer de inzet vrijblijvend is. Dit punt neem ik mee in de lopende gesprekken met VNG en gemeenten, met het oog op duurzaamheid en borging van lokale allianties. Er worden verschillende acties ingezet om ouderenmishandeling tegen te gaan, zoals het ontwikkelen van e-learnings voor vrijwilligers door Movisie, trainingen door ouderenmigrantenorganisatie NOOM, en aandacht voor het onderwerp door zorginstellingen.
In hoeverre werken gemeenten samen en wordt samenwerking tussen gemeenten gestimuleerd, zodat kennis met betrekking tot techniek, werkmethode en activiteiten met elkaar gedeeld kan worden om zo de effectiviteit van verschillende initiatieven te vergroten?
Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis worden verschillende acties hierop ingezet. Zo is op 18 februari jl. een webinar georganiseerd voor regionale projectleiders en gemeenteambtenaren om goede voorbeelden uit te wisselen, te leren over de verschillende vormen van ouderenmishandeling (specifiek ontspoorde mantelzorg en financieel misbruik) en het ontwikkelen van een lokale aanpak ouderenmishandeling. Ongeveer 75 deelnemers waren aanwezig, afkomstig van gemeenten door het hele land.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om te kijken hoe preventie van financiële ouderenmishandeling beter voorkomen en aangepakt kan worden, nu blijkt dat banken vaak niet in staat zijn om financieel misbruik van ouderen te detecteren?
De NVB is sinds het begin van de oprichting lid van de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. In 2018 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt op basis waarvan de NVB en VWS zich gezamenlijk inzetten op het voorkomen, signaleren, melden en stoppen van financieel misbruik van ouderen op lokaal, regionaal en landelijk niveau.
Banken zetten zich dan ook actief in om bijvoorbeeld bankmedewerkers aan de balie en telefoon alert te maken op signalen van financieel misbruik. Zo hebben de afzonderlijke grote banken e-learnings ontwikkeld en zijn de afgelopen jaren al duizenden medewerkers getraind op het herkennen van financieel misbruik en ouderenmishandeling. Ook voor Veilig Thuis hebben de banken afzonderlijk een contactpersoon aangewezen waarmee medewerkers van Veilig Thuis makkelijk kunnen sparren als ze financieel misbruik vermoeden.
De banken zetten zich dus volop in voor het tegengaan van financieel misbruik, binnen de mogelijkheden die zij hebben. Ik zal met de NVB in gesprek gaan over de vraag wat, naast alle reeds opgezette acties, eventueel aanvullend mogelijk is om financieel misbruik te signaleren.
Bent u voornemens om, naast het werk van lokale allianties, ook andere initiatieven te ondernemen om financiële ouderenmishandeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik blijf inzetten op het tegengaan van financieel misbruik onder ouderen. Zo laat ik in de tweede helft van 2021 een congres organiseren over financieel misbruik, met als doel het uitwisselen van succesvolle strategieën, en het onder de aandacht brengen van dit belangrijke onderwerp bij maatschappelijke partijen. Daarnaast breng ik dit onderwerp onder de aandacht in mijn gesprekken met onder meer de VNG, NVB, en de verschillende ouderenbonden. In deze gesprekken neem ik de vraag mee wat ik samen met de betrokken partners aanvullend kan doen om financieel misbruik onder ouderen tegen te gaan.
Het ontbreken van zwemlessen voor kinderen |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beantwoording van 23 november 2021 over eerdere vragen over het sluiten van zwembaden en het stoppen van zwemlessen voor kinderen?1
Ja.
Onderschrijft u nog steeds het uitgangspunt dat zwemmen een onmisbare bijdrage levert aan de zwemveiligheid van kinderen en voor kwetsbare doelgroepen een laagdrempelige of zelfs enige mogelijkheid van bewegen is?
Goed (kunnen) zwemmen is voor jong en oud van groot belang in ons land.
Begrijpt u de teleurstelling en verontwaardiging bij kinderen, ouders, de hele zwembranche en eigenlijk iedereen die zich bekommert om zwemveiligheid in Nederland, over het feit dat de zwembaden weer dicht zijn en de zwemlessen voor kinderen wéér zijn gestopt en dit al zo lang duurt?
Ik begrijp en erken de teleurstelling en verontwaardiging van de zwembranche over het tijdelijke sluiten van zwembaden voor zwemlessen. Dat heb ik ook in mijn contact met de branche aangegeven. Verder heeft het kabinet tijdens de persconferentie van 8 maart een aanpassing aangekondigd waarbij zwembaden open mogen voor zwemlessen voor diploma’s A, B en C aan kinderen tot en met 12 jaar. Met deze aanpassing wil het kabinet voorkomen dat een generatie kinderen zonder zwemdiploma de zomer in gaat.
Is nu wél expliciet oog geweest voor de belangen van kinderen bij het stoppen van de zwemlessen en het verlengen van die maatregel, aangezien u eerder antwoordde dat de specifieke gevolgen van de sluiting van zwembaden niet in kaart zijn gebracht, mede omdat deze maatregel slechts voor een beperkte periode van twee weken zou gelden en nu blijkt dat deze maatregel weer veel langer duurt? 1)
Bij het verlengen van de maatregelen is opnieuw aansluiting gezocht bij de geldende maatregelen, die gebaseerd waren op advies van het OMT. Het kabinet wilde met deze tijdelijke maatregelen minder reisbewegingen en minder contactmomenten bewerkstelligen. De tijdelijke sluiting van zwembaden moet ook in dit geval nog steeds bezien worden in samenhang met alle maatregelen.
Hoe is het belang van kinderen om te leren zwemmen meegewogen in de recente besluitvorming? Met wie en met welke betrokken partijen is hierover in welk stadium overlegd? Heeft u hierover bijvoorbeeld ook advies ingewonnen van de Reddingsbrigade, die het nóg drukker zou kunnen gaan krijgen aanstaande zomer wanneer kinderen lang niet hebben leren zwemmen en hebben kunnen oefenen in het water?
Met de Nationale Raad Zwemveiligheid is in de eerste maanden van 2021 overleg geweest om inzicht te krijgen over de omvang van de groep kinderen die hun zwemdiploma jaarlijks haalt. Daarbij is gebruik gemaakt van onderzoek dat in hun opdracht is gedaan door het Mulier Instituut naar diplomazwemmen. Daarnaast is met de Reddingsbrigade in het reguliere overleg over hun plannen voor de zwemzomer van 2021 ook gesproken over de mogelijke gevolgen van een langdurige onderbreking van zwemlessen deze winter.
Wat zijn de gevolgen van het stoppen van de zwemlessen voor de zwemveiligheid onder kinderen, aangezien u in uw eerdere antwoorden noemde dat (kunnen) zwemmen in Nederland een basisbehoefte en noodzaak is? Wordt er onderzoek gedaan naar de negatieve effecten en de risico’s voor kinderen waarvan de zwemlessen zijn gestopt en nu niet leren zwemmen, vertraging oplopen en/of op de steeds langer wordende wachtlijsten staan omdat ze niet kunnen beginnen met hun zwemlessen?
Naar schatting 300.000 kinderen halen jaarlijks een zwemdiploma. Hierdoor heeft 99 procent van de kinderen van 12 jaar één of meer zwemdiploma’s behaald. De risico’s van het niet halen van zwemdiploma’s zijn helder: kinderen kunnen zich minder goed redden in situaties waarin ze zich op en rond water het water begeven.
Welke compensatie voor ouders en zwemscholen en/of inhaalregelingen worden nu bedacht om de evidente risico’s van verminderde zwemvaardigheid tegen te gaan? Welke hulp kan en gaat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarbij bieden?
Zie antwoord op vraag 3, de zwembaden zijn vanaf 16 maart geopend voor zwemlessen voor diploma’s A, B en C. Hiermee beoogt het Kabinet verminderde zwemvaardigheid tegen te gaan. Daarbij ben ik in nauw contact met de Nationale Raad Zwemveiligheid over de hervatting van de zwemlessen.
Welke mogelijkheden ziet u om op verantwoorde wijze de zwemlessen voor met name jonge kinderen, zo nodig tot een bepaalde leeftijd of met een maximale groepsgrootte, op een zo kort mogelijke termijn weer veilig te laten hervatten? Bent u bereid hierover zo nodig het Outbreak Managemetn Team (OMT) om een (spoed)advies te vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Steekproef: Veel vishandelaren maken er een potje van en informeren hun klanten slecht’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steekproef: Veel vishandelaren maken er een potje van en informeren hun klanten slecht» en de actie van de Consumentenbond?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de bevindingen van de Consumentenbond dat 99% van de bezochte vishandelaren zich niet aan de wetgeving omtrent etikettering houdt?
Voor vishandelaren gelden verschillende etiketteringsverplichtingen, zoals voor voedselveiligheid en een veilige toepassing van de producten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de houdbaarheidsdatum en informatie over allergenen. Daarnaast gelden er etiketteringsverplichtingen op grond van de Gemeenschappelijke Marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om informatie over de wetenschappelijke benaming, herkomst, vangstmethode en of het product ontdooid is geweest. De beperkte middelen voor controle en handhaving worden zo effectief mogelijk ingezet op basis van een risico-categorisering. Bij de controles bij vishandelaren ligt de focus op voedselveiligheid. De controles op de legaliteit van de vangst (herkomstgebied en vangstmethode) vindt plaats bij inspecties op zee en bij aanlanding of import.
De constatering van de Consumentenbond dat 99% van de bezochte vishandelaren zich niet aan de wetgeving omtrent etikettering houdt, heeft betrekking op de consumenteninformatie die op grond van de Gemeenschappelijke Marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten verschaft moet worden. Dat betekent dat, volgens het onderzoek van de Consumentenbond, de consument bij viswinkels en marktkramen vaak niet de informatie krijgt waar hij recht op heeft. Ik vind het belangrijk dat de sector hier verbetering in brengt en ik wil onderzoeken op welke manier het Europees Maritiem Visserijfonds (EMVAF) hierin kan ondersteunen om hier verbeteringen in te brengen. Ik zal de mogelijkheden hieromtrent met de sector bespreken.
Kunt u bovendien reflecteren op de bevinding van de Consumentenbond dat waar in supermarkten 60% van het assortiment een keurmerk kent, dit bij vishandelaren slechts 1% is? Hoe verklaart u dit verschil?
De keuze voor het toepassen van een keurmerk is een private keuze waarmee bedrijven zich kunnen onderscheiden in de markt. Het artikel van de Consumentenbond geeft aan dat de veelal kleinere speciaalzaken het voeren van keurmerken zien als een (tijds)investering die geen extra winst oplevert, omdat consumenten vooral zouden kijken naar waarneembare kwaliteit, soort vis en prijs. Onderzoek uit april 2018 van de universiteit van Wageningen2 vermeldt daarnaast het voordeel dat supermarkten hebben vanwege hun grotere mate van samenwerking in het aanvragen van certificering als mogelijke reden dat supermarkten meer vis met keurmerk in hun assortiment voeren.
De Vereniging van Nederlandse Visspecialisten heeft in een reactie op het artikel aangegeven informatie over het MSC en ASC keurmerk met de leden te delen en de vereniging zal meer inzetten op het bieden van hulp bij de informatievoorziening richting de consument.3
Deelt u de mening dat een goede informatievoorziening van essentieel belang is voor het maken van duurzame en diervriendelijke keuzes die niet bijdragen aan overbevissing of schade berokkenen aan kwetsbare ecosystemen?
Ja, om een weloverwogen keuze te kunnen maken is een goede informatievoorziening belangrijk voor consumenten. Voor een deel wordt deze informatie verplicht voorgeschreven in de Gemeenschappelijke Marktordening voor Visserij- en Aquacultuurproducten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Aanvullend op de verplichte etiketteringseisen kunnen bedrijven de keuze maken om vrijwillig een duurzaamheidskeurmerk te hanteren om consumenten meer mogelijkheden te bieden om een keuze te maken, op basis van aanvullende duurzaamheidsvoorwaarden zoals dierenwelzijn.
Om overbevissing en schade aan kwetsbare ecosystemen te voorkomen, worden op Europees niveau regels afgesproken over bijvoorbeeld visquota, vangstmethoden en vangstgebieden. Hier dient de visserijsector zich aan te houden en hierop wordt gecontroleerd bij inspecties op zee en bij aanlanding. Ook bij de import van visproducten moeten de bedrijven zich ervan zeker stellen dat deze producten aan alle duurzaamheidsverplichtingen voldoen.
Kunt u aangeven met welke regelmaat vishandelaren worden gecontroleerd of zij zich aan de wetgeving houden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
De NVWA houdt risicogericht toezicht op de voedselveiligheid bij vishandelaren met de frequentie van ca. één keer per twee á drie jaar. Dat kan vaker zijn naar aanleiding van consumentenmeldingen of specifieke projecten (bv monsteronderzoeken).
Herkent u de cijfers uit het onderzoek van de Consumentenbond in eerdere handhavingsacties van de NVWA?
De controles van de NVWA bij vishandelaren richten zich vooral op naleving van de voedselveiligheidsvoorschriften en niet op de etiketteringsvoorschriften die volgen uit de Gemeenschappelijke Marktordening over duurzaamheid, omdat deze een lager risiconiveau hebben. De middelen voor controle en handhaving worden zo effectief mogelijk ingezet op basis van een risico-categorisering. Hierbij ligt de focus op voedselveiligheid.
Bent u van mening dat de voedselveiligheid van vishandelaren te garanderen is met de huidige handhavingsfrequentie?
De producent van levensmiddelen is primair verantwoordelijk voor het op de markt brengen van voor de consument veilige levensmiddelen. De veiligheid van voedsel wordt gewaarborgd via meerdere (etiketterings)eisen, zoals regelgeving over houdbaarheidsdata, microbiële criteria en hygiëne regelgeving. De eisen en regelgeving voor voedselveiligheid moeten door de vishandelaren worden gewaarborgd en deze worden gehandhaafd door de NVWA. Zie voor de handhavingsfrequentie het antwoord op vraag 5.
Geven de resultaten uit dit onderzoek aanleiding om hier een handhavingsactie op te verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer hiervan actief op de hoogte worden gehouden?
Nee. Overtredingen op de wettelijke etiketteringsverplichtingen uit de Gemeenschappelijke Marktordening, leveren geen risico op voor veiligheid of gezondheid van mensen, dieren of het ecosysteem. De legaliteit van vangsten wordt immers tijdens inspecties op zee en bij aanlanding of import gecontroleerd. Een handhavingsactie is daarom niet opportuun. wordt niet zodanig ingeschat
Geven de resultaten uit dit onderzoek aanleiding om in overleg te treden met brancheorganisaties van vishandelaren over informatievoorziening, etikettering en labels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer hiervan actief op de hoogte worden gehouden?
Ja, ik zal de Europese verplichtingen omtrent informatievoorziening aan consumenten nadrukkelijk bij de brancheorganisaties in de visserijsector onder de aandacht te brengen en daarbij aangeven dat het belangrijk is dat de sector hierin verbeteringen aanbrengt. Het Europees Maritiem, Visserij- en Aquacultuur Fonds (EMVAF) biedt mogelijkheden om de sector hierbij te ondersteunen. Daarbij kan ook gekeken worden naar hoe vishandelaren kunnen bijdragen aan het verder verbeteren van de duurzaamheid in de visserijketen, zoals het voeren van keurmerken. Wanneer er ontwikkelingen zijn op dit gebied, zal ik de Kamer daarover informeren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het dubbele testbeleid voor vliegreizen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel reizigers sinds de invoering van de negatieve testverplichting voor reizigers uit hoogrisicogebieden op 29 december 2020 positief zijn getest alvorens zij naar Nederland wilden afreizen?
Het kabinet heeft geen data over aantallen reizigers die positief zijn getest met een PCR-test voordat zij naar Nederland wilden afreizen. Een reiziger kan namelijk na een positieve testuitslag afzien van het boeken van een ticket of de geboekte vlucht annuleren. Luchtvaart-, trein- en ferrymaatschappijen houden niet bij waarom iemand zijn ticket annuleert of omboekt. Het is daarom niet te zeggen hoeveel reizigers hebben besloten om na een positieve testuitslag hun voorgenomen reis naar Nederland niet te maken of uit te stellen.
Kunt u delen hoeveel reizigers sinds de invoering van de extra negatieve (snel)testverplichting voor reizigers uit hoogrisicogebieden op 23 januari 2021 positief testten bij de verplichte sneltest, terwijl zij bij de eerste test niet positief waren getest?
Het kabinet heeft geen data over aantallen reizigers die positief zijn getest met een sneltest voordat zij naar Nederland wilden afreizen. Zoals in het geval bij vraag 1 kan een positieve testuitslag leiden tot annuleringen of omboekingen van geboekte reizen.
Kunt u delen hoeveel bemanningsleden van luchtvaartmaatschappijen sinds de invoering van het testprotocol positief zijn getest voorafgaand aan de vlucht sinds het invoeren van het nieuwe protocol?
De testresultaten van bemanningsleden van luchtvaartmaatschappijen die van en naar Nederland vliegen worden niet door de overheid geregistreerd. Indien een bemanningslid in Nederland positief test, wordt een vervanger opgeroepen. Navraag bij KLM leert dat het aantal positieve testuitslagen onder bemanningsleden zeer laag is; ongeveer 0,1 procent van de testuitslagen is positief.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de aangekomen vliegtuigpassagiers gebruik heeft gemaakt van de testmogelijkheid op dag vijf van de quarantaine, die vanaf 1 december 2020 mogelijk is? Indien u dit niet kunt aangeven, wordt dit wel geregistreerd en bent u het eens met de stelling dat dit percentage belangrijke informatie bevat om de testbereidheid van reizigers te kennen?
Het kabinet heeft geen exacte gegevens hoeveel reizigers zich op dag 5 na aankomst in Nederland laten testen. Geschat wordt dat in de week van 20 tot en met 31 januari jl. tussen 100 en 400 mensen per dag zich hebben laten testen nadat zij in een hoogrisicogebied waren geweest. Dit betreft niet alleen vliegtuigpassagiers maar reizigers in den brede. Daarom is het niet aan te geven hoeveel procent van de aangekomen vliegtuigpassagiers zich laten testen op dag 5 na aankomst in Nederland.
Op welke manier wordt bijgehouden of het alternatieve testprotocol voor bemanningsleden effectief is in het inperken van besmettingen van bemanning tijdens hun werkzaamheden en het verblijf in het buitenland? Kunt u deze data met de Kamer delen?
De protocollen worden door de verschillende luchtvaartmaatschappijen gemonitord en geëvalueerd. Dit is onderdeel van elk protocol. Daarnaast blijven zowel het Ministerie van IenW als VWS in gesprek met de luchtvaartsector over de naleving en de effectiviteit van de alternatieve testprotocollen. In de stand van zaken brief van 8 maart jl.1 is aangegeven over bemanning dat in plaats van de sneltest gekozen kan worden voor een NAAT/PCR-test die maximaal 72 uur oud is. Met deze negatieve testuitslag kan de bemanning meerdere dagen werken.
Kunt u aan de hand van uw antwoorden op vraag 1, 2 en 3 reflecteren op de effectiviteit van de verschillende maatregelen, zowel voor de maatregelen op zichzelf als in samenhang?
Het kabinet heeft de afgelopen periode extra maatregelen getroffen, zoals de verplichte antigeensneltest en het instellen van vliegverboden, om het risico op import en verspreiding van de nieuwe varianten op het coronavirus uit het buitenland verder te beperken. De GGD heeft aangegeven dat sprake is van een afname in het aantal positief geteste personen die in de 14 dagen voor aanvang van de ziekte in het buitenland zijn geweest. Het is niet een op een te concluderen dat dit komt door de extra maatregelen. Er wordt immers ook minder gereisd.
Kunt u delen of mensen zich sinds de invoering van de reismaatregelen minder goed aan de quarantaineverplichting hebben gehouden, zoals eerder werd gesteld toen D66 en de PvdA verzochten om het invoeren van een tweede test bij aankomst?
Uit het RIVM-gedragsonderzoek van september vorig jaar bleek dat ongeveer 27% van de respondenten die in het buitenland waren geweest, aangeeft niet naar buiten te zijn geweest in de quarantaineperiode.2 Het RIVM heeft recentelijk (februari 2021) de quarantainenaleving van reizigers opnieuw onderzocht. Van de deelnemers die teruggekomen zijn uit het buitenland, en voor wie het dringende advies tot quarantaine van toepassing is, geeft 21% aan thuis te zijn gebleven en 57% geen bezoek te hebben ontvangen.3 De volledige naleving van de quarantaineregel door reizigers is in dit onderzoek niet meegenomen. In het volgende RIVM-gedragsonderzoek zal dit wel terugkomen.
Klopt het dat in de pilot met de reiscorridor tussen Atlanta en Schiphol mensen zich juist beter aan de quarantaine hielden, omdat 97% zich aan de post-flight quarantaine hield ten opzichte van de 27% voor reguliere vluchten toen er nog geen testverplichting was?
Uit de evaluatie van de Atlantacorridor, onderdeel van de stand van zakenbrief COVID-19 van 2 februari 20214, blijkt dat 84% van de respondenten bij aankomst op Schiphol aangeeft dat ze zich aan de quarantaineregels voorafgaand aan de vlucht (preflight)hebben gehouden. Voor de quarantaineregels na aankomst in Nederland (post-flight) gaf 97% van de reizigers aan dit te zullen gaan doen.
Kent u het bericht «Grote onrust KLM-personeel: klanten lopen weg vanwege sneltestplicht»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de signalen dat op dit moment uitwijkgedrag vertoond wordt naar omliggende landen zoals Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk of dat KLM-tickets worden omgeboekt naar Air France door het invoeren van de dubbele (snel)testverplichting?
Ik ben bekend met de signalen over uitwijkgedrag. Uit navraag bij KLM blijkt dat er KLM-tickets zijn omgeboekt naar Air France vanaf 23 januari 2021. Ook ziet KLM dat op vluchten van en naar Noord-Amerika het aantal passagiers bij Air France stijgt, en dat de boekingen bij KLM nagenoeg stilstaan. Het is onduidelijk of dit directe gevolgen zijn van de sneltestverplichting, maar het zou een indicatie kunnen zijn dat de sneltestverplichting effect heeft op het gedrag van reizigers.
Overigens heeft het kabinet besloten om vanaf 16 maart a.s. de termijn van de sneltest uit te breiden naar 24 uur, en zijn transferpassagiers vanaf dat moment uitgezonderd van de sneltestverplichting. Daarnaast werkt het kabinet aan de introductie van een verplichte quarantaine voor alle reizigers uit hoogrisicolanden. Als de verplichte quarantaine wordt ingevoerd, zal de sneltest voor de meeste reizigers komen te vervallen.
Kunt u reflecteren op de voor- en nadelen die de afgelopen weken zichtbaar zijn geworden van een extra verplichte (snel)test voorafgaand aan de vlucht zoals nu is ingevoerd, en de extra verplichte (snel)test bij aankomst zoals voorgesteld door D66 en de PvdA in het wetgevingsoverleg over Wijziging van de Wet publieke gezondheid, waarin de juridische grondslag is opgenomen voor de verplichte negatieve testuitslag voor reizigers die gebruikmaken van lucht- of scheepvaart op 7 januari 2021? Bent u nog steeds overtuigd dat een sneltest voorafgaand aan de vlucht een betere keuze was en, zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Het kabinet is van mening dat het een betere en effectievere keuze is om reizigers voorafgaand aan hun vliegreis te laten testen dan achteraf. De antigeentest is ingevoerd om – in aanvulling op de verplichte NAAT/PCR-test – de risico’s op de import van het COVID-virus vanuit hoogrisicogebieden verder in te perken. Met een verplichte antigeensneltest voor vertrek wordt ook de kans op besmetting aan boord van het vliegtuig verder gemitigeerd. Er zijn weinig handhavingsmogelijkheden indien een reiziger een verplichte test bij aankomst in Nederland weigert. Een Nederlands ingezetene of EU-/Schengenburger kan bijvoorbeeld niet de toegang tot Nederland worden ontzegd. Dat betekent dat deze reizigers dus zonder test Nederland in zouden kunnen reizen en mogelijk het virus in Nederland zouden kunnen verspreiden. Met de huidige verplichte antigeensneltest in het land van vertrek moet iedere reiziger uit een hoogrisicogebied een negatieve antigeensneltestuitslag laten zien (vanaf 16 maart a.s. van maximaal 24 uur oud voor boarden) om toegang tot het vliegtuig of passagiersschip te krijgen en in Nederland aan te komen.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke signalen reden zouden moeten zijn om in Europees verband te pleiten voor het gelijktrekken van deze maatregelen omdat deze niet bevorderend zijn voor de publieke gezondheid? Zo ja, heeft een dergelijk overleg plaatsgevonden en wat waren de argumenten voor andere landen om wel of niet een dubbele testverplichting in te stellen?
Wekelijks vinden er in Brussel meerdere overleggen plaats over reismaatregelen en harmonisatie. Nederland pleit hierin voortdurend om zo veel mogelijk tot gezamenlijke afspraken te komen. In de kabinetsappreciatie van de meest recente herziening van twee Europese Raadsaanbevelingen over internationaal reizen onderschrijft het kabinet de doelstelling om tot eenduidige reisrestricties te komen in de EU om de verspreiding van het virus zo goed mogelijk tegen te gaan.6 Het kabinet ondersteunt de aanbeveling van de Raad tot het opleggen van een dubbele testverplichting aan reizigers die uit gebieden komen die als «donkerrood» zijn geclassificeerd op de ECDC kaart. Maar het kabinet acht het ook van belang dat lidstaten vrij zijn maatregelen in te stellen voor reizigers uit gebieden met een oranje en rode kleurzone, indien de volksgezondheidssituatie dit verlangt. Voor Nederland is dit belangrijk omdat, in tegenstelling tot ons omringende landen, er nog geen verplichte quarantaine voor reizigers uit hoogrisicogebieden is ingevoerd.
Klopt het dat de KLM de afgelopen weken met lege toestellen moest terugvliegen uit Lagos, Nigeria, omdat er geen sneltest te verkrijgen valt in de buurt van luchthavens die de verplichte tweede test mogelijk zouden maken?
Ja. KLM geeft aan dat in de eerst dagen na invoering van de sneltestverplichting er terugvluchten uit Lagos, Nigeria waren zonder of met enkele passagiers. Door het gebrek aan sneltesten in Nigeria blijven de passagiersaantallen voor deze terugvluchten laag.
Klopt het dat dit de reden is dat vanaf 3 maart 2021 alleen nog een PCR-test of een andere NAAT-test afgenomen hoeft te worden, mits die uiterlijk 12 uur voor vertrek is afgenomen? Zo ja, lost deze oplossing het probleem zoals genoemd bij vraag 11 op? Zo niet, waarom is dan voor deze aanpak gekozen?
Het OMT heeft in haar 97e advies deel 1 over testverplichtingen voor de bemanning van vliegtuigen geadviseerd een PCR of LAMP-test (niet ouder dan 72 uur) af te nemen en een antigeensneltest op de dag van vertrek. Indien de PCR- of LAMP-test op de dag van vertrek en maximaal binnen 12 uur voor vertrek is afgenomen, vervalt de noodzaak van een antigeensneltest voor vertrek. Het RIVM heeft aangegeven dat dit ook geldt voor passagiers.7 Inmiddels zijn op veel buitenlandse luchthavens, of in de nabijheid daarvan, antigeensneltesten beschikbaar. Dit is zeker nog niet in alle landen het geval. Op sommige plekken in de wereld leidde de sneltestverplichting vanwege de korte termijn waarbinnen deze moest zijn afgenomen tot problemen. Het OMT heeft in haar 100e advies (12 februari jl.) aangegeven dat een negatieve antigeensneltest een geldigheid heeft van 24 uur. Gelet op dat advies en de problematiek in de uitvoering, heeft het kabinet de sneltesttermijn recentelijk van vier uur verlengd naar 24 uur.8
Is het, naar uw weten, op de drukste tien bestemmingen van Schiphol, mogelijk om met zekerheid binnen 12 uur de uitslag van een PCR-test te krijgen?
Op de tien drukste bestemmingen van Schiphol is het niet altijd mogelijk om binnen 12 uur de uitslag van een NAAT/PCR-test te krijgen. Recentelijk is deze termijn verlengd naar 24 uur. Daarnaast is het mogelijk te reizen met een negatieve testuitslag van een PCR/NAAT-test die maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland is afgenomen in combinatie met een negatieve sneltest die maximaal 24 uur voor boarden is afgenomen.
Op welke manier draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken op dit moment bij aan een adequate testvoorziening op de verschillende luchthavens, zodat reizigers die willen voldoen aan de verplichting daar ook wel aan kunnen voldoen? Welke rol spelen luchtvaartmaatschappijen hier bijvoorbeeld bij? Mogen zij ook sneltesten aan reizigers verschaffen en, zo ja, gebeurt dat in de praktijk ook? Indien dit in de praktijk niet gebeurt, kunt u aangeven waarom niet?
Het faciliteren van de testvoorzieningen is een taak van de lokale autoriteiten. Buitenlandse Zaken speelt een rol in adequate informatievoorziening voor de burger, maar draagt geen verantwoordelijkheid voor adequate testvoorzieningen. Daarom is er op de website van Nederland Wereldwijd een pagina met testlocaties over de hele wereld te vinden. Een sneltest dient, net als andere NAAT-testen, te worden uitgevoerd door een officiële medische instantie. Luchtvaartmaatschappijen kunnen de sneltest dan ook niet verschaffen aan reizigers. Luchtvaartmaatschappijen hebben wel een verantwoordelijkheid om reizigers adequaat te informeren over testvoorzieningen. Indien nodig weten de luchtvaartmaatschappijen de ambassades te vinden, bijvoorbeeld om te assisteren in contacten met de lokale autoriteiten en instanties.
Heeft u de beschikbaarheid van sneltesten in de buurt van luchthavens op de verschillende luchthavens in Europa aangekaart in Europees verband? Zo ja, welke knelpunten werden hierbij gevonden en welke conclusies werden er aan de hand van dit overleg getrokken? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk alsnog te doen?
Nederland is een van de weinige lidstaten die een sneltest verplicht stelt voor een vlieg- en bootreis naar Nederland. Specifiek de problematiek van beschikbaarheid van sneltesten op lucht- en zeehavens is daarom niet besproken in Europees verband. Op het moment dat Nederland de sneltestverplichting invoerde is er goed contact geweest met de buurlanden. Hierbij is gesproken over de beschikbaarheid van sneltesten in de buurt van lucht- en zeehavens. In Europees verband wordt uiteraard gesproken over het mitigeren van de negatieve effecten van de verschillende noodzakelijke reisrestricties die de lidstaten treffen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De lange wachttijden in de ggz in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de wachttijden voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Groningen – de regio met de een na langste wachtlijsten – de norm van veertien weken voor het krijgen van hulp ruimschoots overschrijden?
De recent gepubliceerde cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarover ik uw Kamer op 11 februari jl. heb geïnformeerd1, laten inderdaad zien dat de totale gemiddelde wachttijd voor de gespecialiseerde ggz in de regio Groningen voor 11 hoofddiagnosegroepen in de specialistische ggz de Treeknorm van 14 weken overschrijdt2. De gemiddelde wachttijd voor de basis-ggz valt met 11 weken binnen de Treeknorm.
Ontvangt u ook signalen dat het krijgen van hulp bij sommige (complexe) diagnoses soms wel een jaar bedraagt? Is dat acceptabel naar uw mening?
Zoals ik al vaker met uw Kamer heb gedeeld, ben ik me zeer bewust van de lange wachttijden in met name de gespecialiseerde ggz. Daarbij baseer ik me niet alleen op cijfers, maar ook op gesprekken die ik de afgelopen jaren heb gevoerd met mensen die al te lang op passende zorg wachten. Ik hoor hun klachten en deel hun zorgen. Niet voor niets zet ik al sinds mijn aantreden volop in op het terugdringen van de wachttijden in de ggz.
Wat heeft u de afgelopen vier jaar gedaan om de wachtlijsten te verkorten? Heeft dit enig effect gehad?
Zoals hierboven reeds gezegd, heb ik mij de afgelopen 3,5 jaar volop ingezet op het verkorten van de wachttijden. Over mijn inzet heb ik uw Kamer frequent geïnformeerd. Meest recentelijk met mijn brieven van 13 oktober, 13 november en 11 februari jl.3
In de wachttijdenaanpak trek ik samen op met de landelijke stuurgroep wachttijden, waarin de Nederlandse ggz (dNggz), MeerGGZ, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en MIND vertegenwoordigd zijn en waar sinds kort ook Sociaal Werk Nederland deel van uitmaakt. Ook zijn de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), InEén en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) sinds enige tijd nauwer betrokken bij de aanpak. Concrete resultaten die we samen bereikt hebben zijn onder meer de opzet van regionale taskforces en de inzet van zogenaamde «versnellers» in acht regio’s met forse wachttijdproblematiek. Samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is ingezet op verbeterd inzicht in de wachttijdproblematiek door de aanpassing van de Transparantieregeling.
Vanaf maart van dit jaar is in elke regio met wachttijden die de Treeknorm overschrijden een transfermechanisme operationeel. Binnen deze transfermechanismen wordt zorgvraag optimaler verbonden aan zorgaanbod zodat cliënten sneller aan passende zorg geholpen kunnen worden.
Ik wil hierbij niet onvermeld laten dat in aanvulling op de aanpak van de wachttijden, het afgelopen jaar het plan van aanpak hoogcomplexe ggz is uitgerold door zorgaanbieders en -verzekeraars. Met dit plan worden concrete stappen gezet om ggz-patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag met prioriteit een behandelaanbod op maat te verschaffen. Hiertoe is een landelijk sluitend netwerk van zogenaamde «regiotafels» opgezet.
Tenslotte ben ik samen met bovengenoemde partijen bezig met de uitwerking van een zogenaamde regionale doorzettingsmacht. Hierover heb ik u met mijn brief van 11 februari jl. geïnformeerd. Regionale doorzettingsmacht moet ervoor gaan zorgen dat ook voor mensen die binnen het reguliere systeem vastlopen, een oplossing gevonden wordt.
In aanvulling op de samenwerking met verschillende veldpartijen spelen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa een gezamenlijke toezichtsrol in de aanpak van de wachttijden.
Ik heb vaker met uw Kamer gesproken over onze gedeelde wens om de problematiek van de wachttijden sneller op te lossen. We moeten echter concluderen dat het probleem te complex is voor een snelle oplossing. Hoe pijnlijk ook voor de mensen die hiermee te maken hebben, het terugdringen van de wachttijden kost tijd. Dat maakt ons extra gemotiveerd om alle zeilen bij te zetten. Het is mijn inzet dat de geïntensiveerde aanpak die ik recent met uw Kamer heb gedeeld, zich de komende tijd vertaalt in kortere wachttijden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de «versneller» die u vorig jaar heeft ingezet om de wachttijden in de acht «probleemregio’s» te verkorten? Welke resultaten zijn geboekt?
De acht versnellers, waarover ik uw Kamer onder andere met mijn brief van 13 oktober jl. informeerde, zijn voortvarend aan de slag gegaan. Dat geldt ook voor de versneller in Groningen, die ik 15 maart jl. heb gesproken. Samen met de regionale taskforces hebben de versnellers knelpunten geïdentificeerd en komen zij tot een aanpak die een duurzame regionale samenwerking ondersteunt. De versnellers hebben in hun regio’s tevens een ondersteunende rol in het organiseren van de zogenoemde transfermechanismen.
Eerste inzichten die door de versnellers zijn gedeeld, laten zien dat een gebrek aan transparantie over de wachttijdcijfers en eigenaarschap een gemene deler zijn voor alle probleemregio’s. Deze signaleringen zijn niet nieuw, maar onderstrepen wel het belang van de aanpak zoals die door de stuurgroep wachttijden in de ggz4 en mij is ingezet.
Deelt u de mening dat wanneer personen met ernstige psychische problematiek maanden of zelfs een jaar moeten wachten, er sprake is van een ernstige crisis in de ggz? Is naar uw mening de afgelopen vier jaar dienovereenkomstig gehandeld? Zo ja, waarom zijn de problemen verergerd in plaats van verbeterd?
Ik kan niet onderschrijven dat de problematiek van de wachttijden is verergerd in de afgelopen vier jaar, simpelweg omdat er geen vergelijkbare cijfers bestaan voor de periode voorafgaand aan de laatste vier jaar. Overigens vind ik het belangrijk om te benoemen dat er ook meer dan 1 miljoen mensen in de ggz wél op tijd worden geholpen. Dat neemt niet weg dat het hoe dan ook pijnlijk is dat er nog steeds mensen zijn die te lang op passende zorg moeten wachten.
Deelt u de zorgen voor Groningers, gezien de zware mentale en economische schade die zij nog altijd te verduren krijgen als gedupeerden van de bevingsgebieden?
Ja. Ik vind het van belang dat elke Nederlander op tijd passende geestelijke gezondheidszorg krijgt wanneer dat nodig is. Het is belangrijk dat mensen in Groningen, wanneer zij het mentaal zwaar hebben, laagdrempelige steun krijgen en open kunnen zijn over de problemen die zij tegenkomen.
Met de Regio Deals Groningen Noord en Oost-Groningen werken rijk en regio samen aan de brede welvaart in deze omgeving. Er wordt daarbij, naast gezondheid(szorg), ingezet op verbeteringen in onderwijs, werkgelegenheid en een gezonde leefomgeving.
Welke concrete, nieuwe stappen gaat u zetten om de ggz in Groningen te verbeteren, met het oog op de specifieke sociaaleconomische gezondheidsproblematiek in de regio?
Ik ben in gesprek met regio’s waar de problematiek het grootst is. Daar valt ook de regio Groningen onder. Ik verwacht veel van de nieuwe transfermechanismen die ertoe moeten leiden dat cliënten eerder op de juiste behandelplek terechtkomen. Dit mechanisme is in Groningen operationeel en ziet toe op een tijdige screening en warme overdracht naar de aanbieder met de kortste wachttijd.
Wat betreft de specifieke sociaaleconomische gezondheidsproblematiek in de regio krijgen veel gemeenten in de provincie Groningen middelen uit het GIDS-programma (Gezond In De Stad), bedoeld voor een lokale aanpak van gezondheidsachterstanden, en doen bijna alle gemeenten mee met het programma Kansrijke Start, gericht op een betere kwaliteit van zorg voor kwetsbare gezinnen en tijdige signalering van problemen in de eerste duizend dagen van een kind. Sinds dit jaar kunnen gemeenten ook aanspraak maken op een specifieke uitkering ter ondersteuning van activiteiten uit lokale of regionale preventieakkoorden die zijn afgesloten. Gemeenten kunnen hierbinnen zelf hun concrete doelen en acties met andere lokale partijen vaststellen, op leefstijlthema’s die passen bij de specifieke gezondheidssituatie in hun gebied.
De Corona Opt-In, de wijze waarop mensen hun medische gegevens kunnen beschermen en mogelijk verkeerde antwoorden van de minister. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Corona Opt-In, de tijdelijke maatregel waarmee 8 miljoen medische dossiers van mensen die daar nooit toestemming voor hebben gegeven zijn opengesteld, nog altijd werkzaam is? Bent u nog altijd voornemens deze maatregel vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB)?
De Corona Opt-in geldt nog. Het maakt het uitsluitend mogelijk voor de zorgverleners op de Huisartsenpost (HAP) of de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) om tijdens de Covid-19 crisis een beperkte set medische informatie bij de huisarts te mogen raadplegen wanneer zij patiënten in het kader van de behandeling ter plekke toestemming gevraagd hebben. Op 27 februari jl. hadden 8,2 miljoen mensen hun toestemming geregistreerd om hun gegevens bij spoed raadpleegbaar te maken voor de HAP. Op 24 februari jl. waren er 6,5 miljoen mensen die nog geen keuze kenbaar hadden gemaakt. Van al deze mensen is de relevante set informatie, te weten de Professionele Samenvatting (PS) in het kader van de coronacrisis tijdelijk te raadplegen op de HAP en SEH onder voornoemde voorwaarde.
De desbetreffende AMvB is ter advisering voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Momenteel beraad ik mij op de verwerking van het recente advies van de AP. Ik kom hier in een aparte brief aan de Kamer op terug.
Vindt u het wenselijk dat zonder dat mensen ervan weten hun medische gegevens in te zien zijn voor mogelijk duizenden mensen die niets met hun medisch gegevens te maken hebben?
Deze tijdelijke oplossing is nog steeds nodig. De druk op de zorg is onverminderd groot, vanwege de aanhoudend grote stroom (acute) Covid-patiënten en ook omdat tegelijkertijd de reguliere acute en geplande zorg zoveel mogelijk doorgang moet vinden. Dit maakt dat snelle triage en behandeling op de HAP en SEH nog steeds van het grootste belang is.
Ik vind dat er in het kader van de Corona Opt-in voldoende waarborgen zijn ingebouwd om de maatregel zolang noodzakelijk in het kader van Covid-19 te laten voortduren. De medische gegevens die raadpleegbaar zijn via de Corona Opt-in, zijn dat enkel door geautoriseerde zorgprofessionals bij HAP’s en SEH’s en alleen als zij een behandelrelatie hebben met de patiënt. Dit zijn allen gekwalificeerde zorgprofessionals die in het kader van goede zorg en behandeling deze gegevens nodig achten. Voordat zij deze gegevens raadplegen, dienen zij toestemming te vragen aan de patiënt. Daarbij wordt raadpleging gelogd, en deze loggegevens zijn ook weer inzichtelijk voor patiënten. Daarnaast houdt de zorgaanbieder (HAP/SEH) ook een eigen logging bij. De uitwisseling zelf wordt gemonitord op potentieel misbruik.
Kunt u onderbouwen waarom op dit moment geen einde gemaakt kan worden aan deze onwettige gedoogconstructie en waarom terug naar de wettelijke procedure zoals die bestond vóór het instellen van de Corona Opt-In niet mogelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de medewerkers van huisartsenposten (HAP’s) en de spoedeisende hulpen (SEH’s) een samenvatting van de medische gegevens van deze 8 miljoen mensen kunnen inzien?
Door de Corona Opt-in is van de mensen die nog geen keuze hebben gemaakt potentieel een beperkte set gegevens beschikbaar (de PS). Deze gegevens zijn enkel door geautoriseerde zorgprofessionals bij HAP’s en SEH’s inzichtelijk, die in bezit zijn van een UZI-pas en alleen als het nodig is voor snelle triage en behandeling van de patiënt. Het zijn allen gekwalificeerde zorgprofessionals die in het kader van goede zorg en behandeling deze gegevens nodig achten en aanvullend toestemming dienen te vragen voor raadpleging. Deze werkwijze is opgenomen in de Richtlijn gegevensuitwisseling huisarts – huisartsenpost – ambulancedienst – afdeling spoedeisende hulp1. Deze richtlijn is door het veld vastgesteld in 2014.
Klopt het dat de medewerkers van een apotheek een medicatie-overzicht met bijvoorbeeld informatie over medicijn gebruik en allergieën kunnen inzien?
De Corona Opt-in heeft geen betrekking op apotheken maar is uitsluitend van toepassing op het beschikbaar stellen van de PS voor zorgverleners op de HAP en SEH. De verwijsindex in het LSP controleert de rolcode van opvragende zorgverlener. Een apotheker heeft niet de goede rolcode en is dus niet geauthentiseerd om huisartsgegevens te raadplegen. Dat is nooit mogelijk geweest. Apothekers hebben alleen toegang tot het medicatieoverzicht van mensen die expliciet toestemming hebben gegeven aan hun apotheek of apotheken om medicatiegegevens te delen.
Kunt u aangeven waarom u in de Kamer zei: «De corona-opt-in zorgt niet voor toegang tot deze gegevens voor apothekers bijvoorbeeld»?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de website https://www.volgjezorg.nl/corona-opt recent is aangepast en dat de passage waarin stond dat apotheken toegang hadden tot het medicatie-overzicht geschrapt is? Zo ja, is deze passage geschrapt omdat deze onjuist was? Of omdat deze informatie niet graag gedeeld wordt?
Een dergelijke passage heeft er volgens de beheerder, te weten de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), niet opgestaan.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers bij de HAP’s, SEH’s en apotheken toegang hebben tot deze 8 miljoen medische dossiers waarvoor nooit persoonlijke toestemming tot inzage is gegeven?
Apotheken hebben geen toegang. Alleen de behandelende zorgverleners hebben toegang tot de gegevens op het moment dat een patiënt noodzakelijke zorg nodig heeft en indien de patiënt daar ter plekke toestemming voor heeft gegeven (daartoe in staat is). Het is niet precies te zeggen is hoeveel medewerkers toegang hebben op enig moment.
Er zijn in totaal 113 HAP’s (peildatum oktober 2020) en 83 SEH’s (peildatum juli 2020). Dienstdoende medisch specialisten hebben toegang. Er zijn 582 SEH-artsen geregistreerd (peildatum 1 jan 2019), waarvan vermoedelijk ca. 97% werkzaam is. En er zijn 2.984 SEH-verpleegkundigen werkzaam (peildatum 1 januari 2020)2.
Klopt het dat de enige manier waarop het «opengestelde dossier» weer gesloten kan worden, is wanneer een burger zich fysiek meldt bij zijn huisarts en daar een geprint formulier inlevert?
Zoals ook op http://www.volgjezorg.nl staat aangegeven zijn er 3 mogelijkheden voor mensen om aan te geven of zij willen dat hun gegevens gedeeld worden met de HAP of SEH of niet.
Optie 1: rechtstreeks bij de huisarts melden
Optie 2: het toestemmingsformulier (beschikbaar op volgjezorg.nl)
invullen en aan de huisarts geven
Optie 3: digitaal doorgeven via volgjezorg.nl
Het is uiteraard ook mogelijk om de keuze telefonisch door te geven aan de huisarts en het toestemmingsformulier per post of per email te versturen. Bovendien werken veel huisartsen tegenwoordig met een patiëntenportaal waarin ook berichten verstuurd kunnen worden van patiënt naar huisarts. Er zijn dus meerdere mogelijkheden voor mensen om hun keuze door te geven zonder fysiek de huisarts te bezoeken.
Acht u het wenselijk dat mogelijk duizenden of zelfs miljoenen mensen zich gaan melden bij de huisarts? Hoe verhoudt zich dit tot het ernaar streven om contacten te beperken en de druk op de zorg te verlichten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat moet iemand doen die én zijn medische gegevens wil beschermen én bijvoorbeeld uit angst voor het virus geen bezoek wil brengen aan de huisarts?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat mensen via volgjezorg.nl kunnen controleren of er iemand zonder toestemming in hun dossier heeft gekeken?
Voor iedereen is het mogelijk om via volgjezorg.nl om – na inloggen in een persoonlijke omgeving – te zien welke zorgaanbieder gegevens heeft opgevraagd, wanneer dit gebeurd is en welke gegevens het betreft. Om te voorkomen dat mensen periodiek op deze website moeten kijken is het tevens mogelijk om een notificatie in te stellen waarbij mensen automatisch bericht krijgen wanneer een zorgaanbieder informatie uit het dossier heeft opgevraagd. Voor de patiënten die geen toestemming hebben gegeven wordt op de SEH en HAP gevraagd of hun gegevens ingezien mogen worden.
Acht u het waarschijnlijk dat mensen, die nooit toestemming hebben gegeven aan enige behandelaar om hun medische gegevens in te zien, periodiek gaan kijken op deze website? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat ook aan de zijde van het ziekenhuis het toezicht op onrechtmatige inzage onvoldoende op orde is, aangezien het OLVG Ziekenhuis daarvoor recent nog tot een boete van 440.000 euro veroordeeld werd?1
Nee. Het incident waarvoor de boete is opgelegd dateert uit de periode 1 januari 2018 tot en met 17 april 2019. De AP constateert: «OLVG heeft inmiddels deze overtreding beëindigd doordat zij de procedure ten aanzien van de controle op de logging aangescherpt heeft en de frequentie van de controle op de logging opgevoerd heeft.»
Wel heeft de AP bepaald dat «de overtreding op structurele wijze voor een langere periode heeft voortgeduurd» en «Gelet op de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk ziet de AP aanleiding om het basisbedrag van de boete op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de Boetebeleidsregels te verhogen met € 80.000,– tot € 390.000,–.»
Weet u of andere ziekenhuizen dit toezicht wel op orde hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Een belangrijk onderdeel van de gedragscode/het vak van zorgverleners is het zorgvuldig omgaan met medische gegevens. Het principe is leidend dat enkel patiëntgegevens worden ingezien indien dit nodig is voor het leveren van goede zorg, er een behandelrelatie is en er toestemming van de patiënt is.
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft een Gedragslijn Toegangsbeveiliging digitale patiëntendossiers opgesteld waarin ook aandacht wordt besteed aan registreren van gebeurtenissen (o.a. toegangslogs). Zij hebben de aangesloten ziekenhuizen gevraagd om zich hierop uiterlijk 31 mei 2021 te laten auditen door onafhankelijke IT auditors. Het idee daarbij is om alle ziekenhuizen voor een aantal onderdelen van de NEN 7510 – waaronder onderdelen over toegang tot dossiers – op hetzelfde niveau te brengen. Daarover zullen de NVZ en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische centra (NFU) gezamenlijk rapporteren aan de AP conform gemaakte bestuurlijke afspraken met de toezichthouder hierover.
Zowel de AP als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gebruiken de NEN 7510 als uitgangspunt in hun toezicht. De AP doet dit vanuit het perspectief van gegevensbescherming en privacy, de IGJ vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg.
Deelt u de mening dat zolang dit niet gegarandeerd kan worden, de toegang van 8 miljoen medische dossiers niet zonder toestemming opengesteld zou moeten kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Onrechtmatig handelen van zorgverzekeraars aangaande de uitvoering van de Zorgverzekeringswet |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onrechtmatig handelen van zorgverzekeraars richting patiënten met Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS)?1
Het betreft hier een klacht die ALS Patients Connected heeft ingediend bij de NZa. Ik heb van de NZa vernomen dat de NZa ondertussen op deze klacht heeft gereageerd.
Wat is uw reactie op de ervaring dat zorgverzekeraars geen zin hebben in dure ALS-patiënten en zij hen op oneigenlijke gronden dwingen over te stappen naar zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz)?
ALS is een vreselijke ziekte. Voorop staat dat mensen die hierdoor getroffen worden goede zorg krijgen die bij hen past. Dat die zorg duur is, mag geen overweging zijn voor de zorgplicht. Een zorgverzekeraar kan een cliënt niet dwingen om een indicatie voor de Wlz aan te vragen. Het is juist dat er geen maximum zorgurencriterium is vastgelegd in de Zvw. Het hebben van een intensieve zorgvraag of -behoefte is op zich geen reden voor een Wlz-indicatie. De behoefte van de cliënt aan 24 uur zorg per dag in de nabijheid is daarbij bepalend.
Voor de wijkverpleging (gefinancierd uit de Zvw) geldt dat de wijkverpleegkundige een indicatie en bijbehorend zorgplan opstelt. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder is onderbouwd.
De wijkverpleegkundige gaat met de patiënt en zijn netwerk in gesprek wanneer de zorgbehoefte niet langer meer binnen de geldende beroepsnormen past en adviseert de patiënt dan een Wlz-indicatie aan te vragen bij het CIZ. Het CIZ fungeert als toegangspoort van de Wlz en voert de indicatiestelling op uniforme en onafhankelijke wijze uit. Voor elke cliënt vindt een individuele beoordeling plaats waarna wordt bepaald of iemand in aanmerking komt voor zorg vanuit de Wlz. Daarmee is gewaarborgd dat de toegang tot de Wlz niet onrechtmatig kan worden afgedwongen.
De Wlz is voorliggend op de Zvw. Dat betekent, dat als een cliënt een Wlz-indicatie heeft, de zorg uit de Wlz gefinancierd moet worden en niet uit de Zvw. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid van de zorguitgaven die onder de Zvw vallen te controleren. In dat kader is het wel toegestaan dat een zorgverzekeraar controleert of een verzekerde een Wlz-indicatie heeft.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars stellen dat er te veel zorguren nodig zijn om gebruik te kunnen maken van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en wordt gevraagd om aan te tonen dat er geen sprake is van een Wlz-indicatie? Hoe ziet u dit in het licht dat er geen maximum zorgurencriterium is vastgelegd in de Zvw en dus op basis hiervan geen weigering kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat voor het vragen om een aanvraag voor een Wlz-indicatie een wettelijk kader ontbreekt en dat een patiënt niet verplicht kan worden in de palliatieve fase – waar ALS-patiënten zich ten principale in bevinden – over te gaan naar een ander zorgdomein?
Bij palliatieve zorg gaat het om zorg die gericht is op de kwaliteit van leven, niet om zorg die gericht is op herstel. De zorg aan ALS-patiënten heeft een palliatief karakter. De palliatieve en palliatieve terminale fase verschillen van elkaar.
Er wordt gesproken over palliatieve terminale zorg als de laatste fase voor de dood is aangebroken. Lang niet alle zorg aan ALS-patiënten betreft palliatieve terminale zorg, gemiddeld leven ALS-patiënten drie tot vijf jaar na de diagnose. Tijdens de palliatieve fase kan er in voorkomende situaties toegang zijn tot de Wlz. Voor de palliatieve fase geldt dan ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Wanneer de palliatieve terminale fase is aangebroken, wisselen cliënten voor hun zorg niet meer van domein. Dit is bij de Hervorming Langdurige Zorg besloten om extra lasten voor de cliënt en familie in de laatste levensfase te beperken. Zvw-cliënten blijven hun zorg dan ook vanuit de Zvw ontvangen ook al zouden ze aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen2.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen binnen het kader van de afspraken die zijn gemaakt binnen de Handreiking financiering palliatieve zorg 2021?
De Handreiking financiering palliatieve zorg 2021 is een informatieve weergave van hetgeen is vastgelegd in het Besluit langdurige zorg en zoals onder antwoord 4 beschreven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars uit financiële overwegingen patiënten proberen te weren en hiermee de samenleving op kosten jagen?
Het is niet toegestaan dat zorgverzekeraars uit financiële overwegingen patiënten proberen te weren. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Wel hebben zorgverzekeraars de wettelijke taak om de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de zorguitgaven te controleren. Vanuit die rol is het logisch dat zorgverzekeraars in sommige gevallen informeren of een Wlz aanvraag is overwogen. Ook is het toegestaan dat zorgverzekeraars controleren of er een bestaande Wlz indicatie is. Het is zorgverzekeraars (of zorgaanbieders) niet toegestaan om cliënten te dwingen een Wlz-aanvraag te doen.
Wat is uw reactie op de 200 miljoen euro aan geschatte maatschappelijke schade die deze houding van zorgverzekeraars lijkt te kosten?
Bij de berekening van de ex ante vereveningsbijdrage wordt al uitgegaan dat een deel van de ALS-patiënten overgaat van de Zvw naar de Wlz. De vereveningsbijdrage wordt dus niet gebaseerd op, bijvoorbeeld, € 100 miljoen (de jaarlijkse zorgkosten van ALS-patiënten) maar op een lager bedrag, bijv. € 50 miljoen euro als de helft van de ALS-patiënten jaarlijks naar de Wlz overgaat. De resterende € 50 miljoen maken onderdeel uit van het Wlz-kader. De kosten worden dus niet dubbel geteld. Er is dus geen sprake van maatschappelijke schade.
Deelt u de mening dat het in de palliatieve fase dwingen over te gaan naar een ander zorgdomein inhumaan is, aangezien zij naast het verdriet alsook emotionele en financiële stress die gepaard gaan met hun diagnose ook in een strijd terecht komen met de zorgverzekeraar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de palliatieve fase geldt het antwoord op vraag 2 en 3. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kan palliatieve terminale zorg uit zowel de Zvw als de Wlz worden gefinancierd. Reden daarvoor is dat patiënten in de palliatieve terminale fase niet moeten worden opgezadeld met stress over de financiering van zorg. Dus als er geen Wlz-indicatie is, dan hoeft deze niet te worden aangevraagd en wordt de palliatieve terminale zorg uit de Zvw gefinancierd. Als er wel een Wlz-indicatie is, is de Wlz voorliggend. Van belang is wel op te merken dat niet alle zorg voor ALS-patiënten palliatief terminaal is. We spreken pas van palliatieve terminalezorg als de laatste fase, vlak voor het sterven, is aangebroken.
Wat vindt u ervan, dat tegen alle gemaakte en recent herbevestigde afspraken in, de zorgverzekeraars zeer frequent de indicatie van gecertificeerde wijkverpleegkundigen naast zich neerleggen en eigenhandig het te vergoeden aantal uren zorg, vanachter hun bureau, substantieel naar beneden bijstellen?
De wijkverpleegkundige stelt een indicatie en bijbehorend zorgplan op.
Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder is onderbouwd.
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de vergoeding van de verzekerde zorg. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de geïndiceerde zorg vast te stellen. De zorgverzekeraar kan deze wettelijke taak alleen vervullen indien de zorgverzekeraar een goed onderbouwde indicatie ontvangt. Dat is meestal het geval; de indicatie die is opgesteld door de indicerend wijkverpleegkundige kan dan probleemloos door de zorgverzekeraar worden overgenomen. Soms is echter sprake van onduidelijke of ontoereikende onderbouwing van het zorgplan of worden interventies opgenomen die bij zorg in natura niet worden vergoed. De zorgverzekeraar kijkt op basis van de verpleegkundige diagnose(s) en de gestelde doelen/resultaten, of navolgbaar is welke zorg wordt ingezet. Wanneer een zorgverzekeraar de onderbouwing onduidelijk of ontoereikend vindt, en/of twijfels heeft of de zorg wel onder de aanspraken van de Zorgverzekeringswet valt, vraagt de zorgverzekeraar in eerste instantie om aanvulling of verduidelijking aan de indicerend wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat de zorgverzekeraar zich inspant om deze verduidelijking te vragen. De wijkverpleegkundige zal op zijn/haar beurt moeten meewerken aan het beantwoorden van de vragen over de indicatie en/of het zorgplan, zodat onduidelijkheid of twijfel weggenomen kan worden.
Er is dus geen sprake van dat zorgverzekeraars op de stoel van de wijkverpleegkundige gaan zitten. In een terugkerend overleg tussen Zorgverzekeraars Nederland en V&VN (beroepsvereniging verzorgenden en verpleegkundigen) over indicatiestelling worden stappen gezet om dit proces verder te verbeteren. Vanuit dit overleg heb ik geen signalen ontvangen over ALS-patiënten of andere patiëntgroepen.
Wat is uw reactie op het feit dat deze problematiek zich niet beperkt tot de doelgroep van ALS-patiënten maar dat ook andere patiëntengroepen hiermee te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om dit op te lossen en ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden?
Zie antwoord vraag 9.
De ontdekking dat het vogelgriepvirus H5N8 op mensen is overgesprongen en de rol van Nederland bij het vergroten van de wereldwijde risico’s op zoönose-uitbraken |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u meegekregen dat zeker zeven mensen in Rusland besmet zijn geraakt met het vogelgriepvirus, nadat virusvariant H5N8 van dier op mens is overgesprongen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hiermee voor het eerst is vastgesteld dat niet alleen de vogelgriepvarianten H5N1, H7N9 en H9N2 voor mensen gevaarlijk zijn, maar ook de variant H5N8?
Nee. Het hoogpathogene vogelgriep (HPAI) serotype H7N7, dat in 2003 in Nederland veel uitbraken veroorzaakte, was voor mensen niet ongevaarlijk. Het is wel voor het eerst dat H5N8 bij mensen gevonden werd.
Heeft u gelezen dat Dr. Anna Popova, hoofd van de Russische gezondheidsdienst Rospotrebnadzor, waarschuwt dat het een kwestie van tijd is dat het virus zodanig verder muteert dat het van mens op mens overdraagbaar wordt?
Ja.
Herinnert u zich dat onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarschuwt dat de mortaliteit van vogelgriepvirusvariant H5N1 onder mensen 60% is?
Ja, de WHO geeft aan dat wanneer mensen zijn geïnfecteerd met dit specifieke virus, de mortaliteit ongeveer 60% is.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen jaren vogelgriepvarianten H5N1, H7N9 en H5N8 in de Nederlandse pluimveehouderij zijn rondgegaan?
Ja. HP H5N1 is op 1 bedrijf gevonden in 2020. Er is 1 keer een H7N9 besmetting geweest in 2016 en dat betrof laag pathogene vogelgriep (LPAI). H5N8 is op meerdere bedrijven gevonden in 2016–2017 en 2020–2021. Geen van deze virussen was verwant aan zoönotische stammen.
Kunt u bevestigen dat de variant H5N8, hetzelfde virus dat in Rusland mensen heeft besmet, sinds oktober 2020 ook weer in de Nederlandse pluimveehouderij rondwaart en heeft gezorgd voor diverse uitbraken in kippen- en eendenstallen, zoals afgelopen zaterdag nog in Noord-Brabant?2
De in Nederland gevonden virussen betreffen inderdaad een HPAI H5N8 virus. De virussen die dit seizoen in Nederland zijn gevonden, vallen echter in een ander genetisch cluster dan de recent in Rusland gevonden virussen met verschillen in opbouw van eiwitten. Het zijn verschillende varianten van H5N8 en de bevindingen in Rusland zijn niet zo maar door te trekken naar de situatie in Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat de stam die in Nederland heeft gecirculeerd besmettelijker is voor mensen dan bij aanvang van de uitbraken in 2020 door het RIVM is ingeschat, namelijk «laag». De internationale berichtgeving rept niet van ziekte bij betrokken werknemers.
Heeft u het artikel «De volgende pandemie wordt uitgebroed in kolossale kippenstallen» gelezen, waarin vogelgriepexpert professor Thijs Kuiken de journalist «een spoedcursus» geeft over het ontstaan van dodelijke vogelgriepvirussen en wat we daaraan kunnen doen?3 Wanneer heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kennisgenomen van dit artikel?
Ja. Op 25 november 2020 is kennisgenomen van het artikel.
Vindt u dat het artikel een juiste weergave van de feiten over vogelgriep is en vindt u dat de analyse van het risico op het ontstaan van een nieuwe zoönotische pandemie in de pluimveehouderij klopt? Zo nee, welke feiten en welke onderdelen van de analyse kloppen volgens u niet?
De aannames en analyses die in het artikel staan kan ik niet allemaal verifiëren. De expertgroep zoönosen, die onlangs onder leiding van dhr. drs. Henk Bekedam van start is gegaan, zal ook de zoönotische risico’s van vogelgriep beoordelen en wegen. Mede op basis van het rapport van deze expertgroep zal het kabinet reageren op vragen over het risico op het ontstaan van een nieuwe zoönotische pandemie.
Kunt u bevestigen dat vanwege H5N8-uitbraken in Nederland sinds oktober 2020 inmiddels meer dan 733.000 dieren zijn vergast bij vijftien bedrijven en één hobbydierhouder?4
In totaal zijn er 733.420 dieren geruimd ten gevolge van uitbraken met vogelgriep sinds oktober 2020. Dit betrof naast uitbraken met H5N8, een uitbraak met H5N1 en een uitbraak met LPAI H5N2. Drie bedrijven werden preventief geruimd.
Kunt u bevestigen dat de belastingbetaler een groot deel van de kosten van het monitoren en bestrijden van dierziekten moet betalen, via het zogenaamde «Diergezondheidsfonds»? Wat zijn tot nu toe de totale kosten van het vergassen van deze dieren en de vergoedingen die worden betaald aan de betrokken pluimveebedrijven? Hoe hoog is het bedrag dat door de belastingbetaler wordt betaald?
Het Diergezondheidsfonds is ingesteld om dierziekten effectief te bestrijden en zo verspreiding van de ziekte te voorkomen. De kosten voor het testen van ogenschijnlijk gezonde dieren (monitoring) en verdachte dieren (verdenkingen), en het doden en vernietigen van besmette dieren (bestrijding) van professionele houders worden – na aftrek van de Europese subsidie en tot het plafondbedrag – volledig gedragen door de pluimveesector. De overheid vergoedt wel de kosten voor het testen en doden van hobbymatig gehouden dieren. De kosten van het testen van dieren bij geringe verhoogde sterfte, zonder duidelijke verdenking op vogelgriep (early warning) wordt gedeeld tussen EU, overheid en pluimveesector. De kosten voor het doden van besmette dieren en de tegemoetkoming in schade tijdens de huidige HPAI uitbraak (tot en met de uitbraak van in Sint-Oedenrode op 20 februari jl.) worden geschat op € 4.752.827,=. De bijdrage van het Ministerie van LNV is naar verwachting maximaal € 100.000,=. Deze overige kosten worden – na aftrek van de Europese subsidie – gedragen door de pluimveesector.
Kunt u bevestigen dat stallen die vanwege vogelgriep zijn «geruimd», dat wil zeggen: waarin alle dieren zijn vergast, doorgaans gewoon weer worden volgezet met nieuwe dieren? Vindt u dat verantwoord? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Als een stal door de NVWA op basis van voorgeschreven en op Europese regelgeving gebaseerde protocollen is vrijgegeven en er gelden geen vervoersbeperkingen meer in dat gebied, betekent het dat er opnieuw kippen kunnen worden opgezet. Dat is een verantwoorde werkwijze. Het is in Nederland niet voorgekomen dat er ten gevolge van een onvoldoende reiniging en ontsmetting, herbesmetting optrad.
Bent u bereid te besluiten dat deze stallen niet opnieuw mogen worden gevuld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien de voorgeschreven procedures erop gericht zijn dat geen herbesmetting optreedt.
Was of is het u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat Nederlandse «vermeerderingsbedrijven» (waar hennen en hanen worden gebruikt om bevruchte eieren te leggen waar plofkippen, leghennen of ouderdieren voor de vleeskuiken- of eiersector uitkomen) per jaar ongeveer 540 miljoen van deze broedeieren exporteren en dat Rusland de grootste afzetmarkt is buiten de Europese Unie (EU)?5 Zo ja, sinds wanneer?
Dit type informatie is openbaar en wordt bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Ministerie van LNV is hier specifiek van op de hoogte omdat voor deze exporten gezondheidscertificaten moeten worden afgegeven. De NVWA en haar voorgangers geven, indien de broedeieren aan alle gestelde voorwaarden voldoen, deze gezondheidscertificaten af.
Kunt u bevestigen dat Nederland daarmee actief meewerkt aan het opbouwen dan wel in de benen houden van pluimvee-industrieën in andere landen?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden. Ik kan niet beoordelen of en in hoeverre het wegvallen van de export van broedeieren uit Nederland van invloed zou zijn op pluimveesectoren in andere landen.
Was of is het u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat Rusland al jaren te maken heeft met veelvuldige uitbraken van het vogelgriepvirus en dat daar in de afgelopen jaren veel grote pluimveebedrijven, onder andere bedrijven met ouderdieren, zijn «geruimd»? Zo ja, sinds wanneer?
Ja, dat is bekend. Landen die lid zijn van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) melden uitbraken van belangrijke dierziekten aan de OIE. Deze informatie is beschikbaar voor de leden. Ook via andere bronnen kunnen uitbraken van vogelgriep wereldwijd worden gevolgd, bijvoorbeeld via ProMED (https://promedmail.org/). Deze informatie is zowel bekend bij het Ministerie van LNV als het Ministerie van VWS.
Is het u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat Nederlandse bedrijven in 2018 al 242 miljoen broedeieren naar Rusland exporteerden en dat dit aantal mede door de uitbraken sinds 2019 nog verder is toegenomen?6 7
Nee, deze specifieke informatie is wel bekend bij het Ministerie van LNV.
Is het u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat door de vogelgriepuitbraken in de Nederlandse pluimveehouderij dit najaar de export van Nederlandse broedeieren en eendagskuikens naar landen buiten de EU grotendeels instortte?
Ja. Een uitbraak van HPAI in Nederland heeft gevolgen voor de export van eendagskuikens en broedeieren en van pluimveevlees naar landen buiten de EU. Aan de exportvoorwaarden, die zijn vastgelegd in exportcertificaten, kan in zo’n geval niet worden voldaan waardoor de NVWA niet certificeert voor bepaalde bestemmingen. Daarnaast sluiten sommige derde landen hun grenzen voor producten uit Nederland of uit delen van Nederland. De gevolgen voor de export van betrokken bedrijven in Nederland zijn ingrijpend.
Is het u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit actief is gaan lobbyen om de handelsbelemmeringen op te heffen, toen ook Rusland onze broedeieren niet meer wilde hebben?
Ja, LNV zet zich in om handelsbelemmeringen met derde landen, die het gevolg zijn van dierziekte-uitbraken, op te lossen. Daarbij zijn de afspraken en standaarden die zijn vastgelegd door de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) voor een veilige handel het uitgangspunt.
Erkent u dat Nederland door het in de benen houden van de Russische pluimveehouderij, een beruchte brandhaard voor het vogelgriepvirus, rechtstreeks de kans heeft vergroot op het ontstaan van nieuwe uitbraken van het vogelgriepvirus, dat via trekvogels in oktober 2020 opdook in de Nederlandse pluimveehouderij, en waardoor dit als een boemerang terug is gekomen?
Zoals gezegd in antwoord op vraag 14 kan ik niet beoordelen of en in hoeverre de export van broedeieren uit Nederland van invloed zou zijn op pluimveesectoren in andere landen.
Wat vindt u ervan dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het niet nodig vindt om met u te overleggen over de inspanningen van haar ministerie om de export van broedeieren naar Rusland weer op gang te krijgen, terwijl het vogelgriepvirus nog volop rondwaart?8
Ik overleg intensief met mijn collega van LNV over zoönosen, ook over vogelgriep.
Vindt u het verantwoord dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken economische activiteiten blijven najagen die rechtstreeks gevaren kunnen opleveren voor de volksgezondheid in Nederland, aangezien u politiek verantwoordelijk bent op het moment dat een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat? Kunt u dit toelichten?
Nederland volgt bij de handel met derde landen de standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) en relevante dierziekten en zoönosen worden in Nederland bestreden in overeenstemming met de regelgeving van de Europese Unie.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht moet houden op de preventie en de monitoring van dierziekten?
Deels kan ik dat. De NVWA handhaaft de wettelijk voorgeschreven preventie- en monitoringregels. Veehouders hebben naast de naleving van wettelijke preventieregels ook een grote eigen verantwoordelijkheid wat betreft de gezondheid van hun dieren.
Kunt u bevestigen dat de NVWA volgens recent onderzoek van Deloitte onvoldoende capaciteit en kwaliteit heeft om deze taken uit te voeren, waardoor er volgens Deloitte een grotere kans is dat er een dierziekte uitbreekt, dat een dierziekte pas later ontdekt wordt en dat een dierziekte zich verder kan verspreiden?9
Deloitte heeft een onderzoek uitgevoerd naar de taken en middelen van de NVWA. Deloitte geeft aan dat met de thans beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA op 100 van de 152 taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd, onder meer op het gebied van dierziekten (zie Kamerstuk 33 835, nr. 171 d.d. 16 oktober 2020).
Een 24/7 beschikbaarheid van de NVWA en alle contractpartijen die voor de dierziektebestrijding nodig zijn, draagt zorg voor een snelle en zorgvuldige ruiming van het besmette bedrijf en het nemen van andere maatregelen zoals in de beleids- en uitvoeringsdraaiboeken is vastgelegd. Dit vraagt veel capaciteit.
Daarom wordt gewerkt aan verschillende opties om de geconstateerde ontoereikendheid te verkleinen. Enerzijds door te kijken naar mogelijkheden voor extra capaciteit, maar ook door te kijken naar het huidige takenpakket van de NVWA en de handhaafbaarheid van huidige wet- en regelgeving (zie Kamerstuk 33 835, nr. 179 d.d. 29 januari 2021).
Heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het najaar van 2020 met u overlegd voordat zij ook de NVWA inzette om de exportmarkten voor broedeieren weer te openen? Zo ja, wat was uw reactie? Zo nee, hoe kan dat, aangezien de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en die van Volksgezondsheids, Welzijn en Sport samen verantwoordelijk zijn voor de NVWA?
Nee, het is niet nodig dat de Minister van LNV specifiek hierover met mij overlegt.
Zou het niet beter zijn als de NVWA onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport komt te vallen? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat de dienst wordt ingezet voor de economische belangen van de veehouderij, terwijl zij de wettelijke taken moeten uitvoeren die van belang zijn om onder meer dierziekten te kunnen opsporen?
De NVWA houdt toezicht op het naleven van wet- en regelgeving die belangrijke publieke waarden als voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid borgt. Dat is niet anders in geval de NVWA onder verantwoordelijkheid van een ander ministerie zou vallen.
Kunt u zich herinneren dat de Kamer u als gevolg van de aangenomen motie Ouwehand doorzettingsmacht heeft gegeven bij niet alleen de bestrijding, maar ook de preventie van besmettelijke dierziekten die een bedreiging vormen voor de volksgezondheid?10
Ja. In de brief van 28 mei 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1096) is aangegeven dat het Kabinet deze motie heeft ontraden omdat met de huidige werkwijze al invulling wordt gegeven aan de motie. Als er een bedreiging van de volksgezondheid uitgaat van dierhouderijen, zoals recent bij de uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen, dan wordt gewerkt conform de zoönosenstructuur. Hierbij coördineert VWS de beleids- en besluitvorming. Dat gaat in samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders en GGD’en. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geeft het Kabinet de bevoegdheid om voor de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de volksgezondheid maatregelen te treffen. De beide ministers besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. Op deze wijze is de bescherming van de volksgezondheid zowel uitgangspunt als doel van alle genomen besluiten.
Zet u zich in voor de preventie van besmettelijke dierziekten en is daarbij voor u het voorzorgsbeginsel leidend? Zo ja, waar zie we daar bewijs van? Geldt dit volgens u ook voor uw collega’s van landbouw en buitenlandse handel?
Het beleid voor besmettelijke dierziekten, die geen zoönosen zijn, wordt gemaakt door het Ministerie van LNV. De preventie van dierziekten is erg belangrijk. Voor bepaalde ernstige dierziekten zijn daarover internationale afspraken gemaakt en zijn wettelijke voorschriften gemaakt. Voor de preventie van de meeste dierziekten is de houder zelf de primair verantwoordelijke. Zie ook het antwoord op vraag 21.
Bent u bereid te besluiten om te stoppen met de export van broedeieren en eendagskuikens? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie voor de motivatie het antwoord op vraag 21.
Kunt u bevestigen dat het kabinet, als gevolg van de aangenomen motie Ouwehand, voor het eind van 2020 een analyse klaar had moeten hebben van de grondoorzaken van het ontstaan van zoönosen, maar dat de expertgroep die deze analyse gaat uitvoeren pas half februari 2021 in het leven is geroepen en dat de resultaten hiervan pas voor de zomer van 2021 worden verwacht?11
Nee, er is toegezegd dat eind 2020 het plan van aanpak gereed zou zijn. Onder andere in de Kamerbrief van 21 november 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1138) is aangegeven dat het kabinet, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruit wil blikken en breder gaat bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet gaf toen aan daartoe, samen met een expertgroep die ingesteld wordt, in beeld te brengen wat nodig is in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid en milieu om het risico op het ontstaan van zoönosen zoveel mogelijk te verkleinen. In de Kamerbrief van 31 december 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1166) is het plan van aanpak uiteengezet, waarmee ook de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 452) wordt uitgevoerd. In de Kamerbrief van 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) is uw Kamer geïnformeerd over het staande beleid en de aanvulling die hierop gedaan wordt.
Vindt u het verantwoord om rustig af te wachten tot de zomer van 2021 terwijl wetenschappers al jaren waarschuwen dat 75% van de nieuwe infectieziekten die de mens bedreigen ontstaat door de manier waarop de mens omgaat met dieren en de natuur, en dat een nieuwe zoönotische pandemie elk moment kan ontstaan als we bewezen risico’s als de veehouderij niet aanpakken? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, wat gaat u in de tussentijd doen om de risico’s op het ontstaan van nieuwe zoönosen te verkleinen?
Het kabinet wacht niet rustig af, zie het antwoord op vraag 29. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) is er staand beleid dat wordt versterkt. Zo verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep uitvoert hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek. Bovendien evalueren we de zoönosenstructuur naar aanleiding van SARS-CoV-2 onder nertsen. Het kabinet zal de reactie op de uitkomsten van de evaluatie van de zoönosenstructuur en de expertgroep in gezamenlijkheid bezien en voor de zomer de Kamer informeren over de uitkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Tot mijn spijt is dit vanwege zorgvuldige afstemming niet haalbaar gebleken.
Het bericht 'Tienduizenden jonge, gezonde mensen gesloopt door corona: ‘Ik neem afscheid van wie ik was’' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tienduizenden jonge, gezonde mensen gesloopt door corona: «Ik neem afscheid van wie ik was»«?1
Ja
Klopt het dat de patiënt binnen vier maanden na de acute coronafase door de huisarts of medisch specialist doorverwezen moet worden naar de fysiotherapeut, die vervolgens binnen een maand de behandeling moeten starten? Waarom is er voor deze termijnen gekozen?
De tijdelijke regeling richt zich op de mensen die in de herstelfase na covid-19 behoefte hebben aan paramedische ondersteuning. Het gaat om mensen waarbij sprake is van een duidelijk stagnerend herstel met aanhoudende forse klachten en beperkingen als gevolg van covid-19. Deze behoefte blijkt bijna altijd binnen de gestelde termijn van vier maanden na het einde van het acute infectiestadium. Het acute infectiestadium is de fase van covid-19, waarin een patiënt symptomen heeft als koorts, benauwdheid, lamlendigheid, misselijkheid, diarree, heftige spierpijn of hoofdpijn. Het acute infectiestadium duurt bij de ene patiënt veel langer dan bij de andere patiënt. Pas aan het einde ervan gaat dus de periode van vier maanden tellen. Wanneer zich binnen de termijn van vier maanden na het acute infectiestadium geen zodanige klachten en beperkingen voordoen dat paramedische herstelzorg nodig is, dan is het onwaarschijnlijk dat deze problemen zich in een latere fase alsnog voordoen. Het is wel mogelijk dat een patiënt duidelijk klachten heeft, maar dat de verwijzing om allerlei redenen niet tijdig tot stand is gekomen.
Ten tijde van de invoering van de tijdelijke en voorwaardelijke toelating van de paramedische herstelzorg was nog weinig bekend over het verloop en herstel van ernstige covid-19. Het is dus voorstelbaar dat de voorwaarden in de uitvoering onbedoeld knellen voor een substantiële groep patiënten. Er is een motie door uw Kamer aangenomen over dit onderwerp (TK 2020–2021, 25 295, nr. 1043). Bij de behandeling van deze motie wil ik graag casuïstiek betrekken die bij C-Support wordt ingebracht. Op initiatief van het Zorginstituut is de mogelijkheid gecreëerd dat C-support advies gaat uitbrengen over individuele casussen, waarvoor de uitwerking van de regeling niet duidelijk is of niet passend lijkt. Structureel overleg tussen C-support en het Zorginstituut borgt hierbij een goede interpretatie van de regeling voor deze aanspraak. Patiënten kunnen hun probleemcasus indienen via de website van C-support. Uit deze casuïstiek zal ook moeten blijken in hoeverre de periode van vier maanden knelt in de uitvoering en in hoeverre verlenging van de termijn voor een substantiële groep patiënten een oplossing kan zijn.
Wat vindt u ervan dat uit de praktijk blijkt dat sommige patiënten langer dan deze vier maanden doorlopen met klachten waardoor zij niet meer in aanmerking komen voor herstelzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet begrijpelijk dat vooral jongere ex-coronapatiënten zelf proberen conditie, spierkracht etc. op te bouwen voordat ze «aan de bel trekken' bij de huisarts of medisch specialist over het feit dat het herstel niet goed gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de termijn van vier maanden wordt onderbouwd door middel van onderzoek? Loopt er momenteel onderzoek naar herstelzorg en de meerwaarde voor ex-coronapatiënten? Zo ja, wat is er bekend? Zo nee, wanneer komen de eerste gegevens?
Er loopt onderzoek naar de effectiviteit van paramedische herstelzorg bij covid-19. In het voorjaar van 2021 komen via het Zorginstituut Nederland landelijke cijfers beschikbaar over aantallen patiënten, kosten en benodigde behandelsessies van paramedische herstelzorg na covid-19. In 2022 komen de eerste resultaten beschikbaar van het prospectieve onderzoek op basis waarvan meer bekend wordt over de effectiviteit van paramedische herstelzorg bij covid-19.
Weet u of, en hoe duidelijk het is voor ex-coronapatiënten dat de termijn om in aanmerking te komen voor herstelzorg vier maanden bedraagt?
Er is een verwijzing nodig van huisarts of medisch specialist om gebruik te kunnen maken van paramedische herstelzorg. Het is daarom vooral van belang dat de termijn van vier maanden bekend is bij huisartsen en medisch specialisten.
De patiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen kunnen worden verwezen door de huisarts. Zoals in vraag 4 is aangegeven, organiseert het Zorginstituut uitvoeringsoverleggen waaraan onder andere beroeps- en patiëntenorganisaties deelnemen. Deze zijn uitgebreid geïnformeerd over de regeling en de voorwaarden. Ook is er relevante informatie inclusief antwoorden op veel gestelde vragen te vinden op de website van het Zorginstituut2.
Deelt u dat de opvatting dat de groep ex-patiënten die niet zijn opgenomen geweest in het ziekenhuis en thuis ziek zijn geweest niet op de hoogte zijn van deze termijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het van belang is dat «restschade» voor ex-patiënten zoveel als mogelijk beperkt wordt en dat de vier maanden-grens arbitrair is?
Ja, het is van belang dat de restschade zoveel mogelijk wordt beperkt. Het is nu nog onduidelijk in hoeverre paramedische herstelzorg bijdraagt aan het beperken van restschade. Daarom is aan de voorwaardelijke en tijdelijke toelating van paramedische herstelzorg na covid-19 wetenschappelijk onderzoek verbonden naar de effectiviteit ervan. De tijdelijke aanspraak paramedische zorg is gericht op patiënten die in de herstelfase nog ernstige fysieke of cognitieve klachten en beperkingen ondervinden van covid-19. In de praktijk blijkt dat vrijwel altijd binnen de gestelde termijn van vier maanden na het acute infectiestadium.
Wat vindt u ervan dat er voor die tweede periode van herstelzorg (hier: fysiotherapie) in alle gevallen een verwijzing van een medisch specialist nodig is? Ook bij patiënten die tijdens hun ziekteperiode nooit in contact zijn geweest met een medisch specialist en daar ook niet onder behandeling zijn?
De verwijzing van een medisch specialist is verplicht gesteld om te voorkomen dat mensen onnodig lang worden behandeld. Er moet immers wel sprake zijn van een medisch probleem dat naar verwachting te verhelpen of te verlichten is met paramedische zorg wil deze zorg zinnig zijn. Zorginstituut Nederland organiseert uitvoeringsoverleggen paramedische herstelzorg na covid-19. Aan deze overleggen nemen beroeps- en brancheorganisaties, zorgverzekeraars, betrokken onderzoekers en VWS deel. Signalen over knellende regelgeving in de uitvoering worden daar besproken. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is de mogelijkheid gecreëerd dat C-support advies uitbrengt over individuele casussen, waar nodig na overleg met het Zorginstituut. Uit de casuïstiek die ingebracht wordt moet bekeken worden in hoeverre de verplichte verwijzing door de medisch specialist knelt in de uitvoering.
Is het niet beter om de verwijzing voor de tweede periode van herstelzorg (na bijvoorbeeld 50 behandelingen fysiotherapie) neer te leggen bij de huisarts indien een coronapatiënt nooit in het ziekenhuis opgenomen is geweest? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of, als er een terugval is na aanvankelijk herstel, dit ook valt onder deze herstelzorgregeling?
De beoordeling of paramedische zorg zinnig is bij een terugval na aanvankelijk herstel laat ik aan medisch professionals. Indien dat het geval is en de verwijzing binnen de gestelde termijnen valt, kan deze worden vergoed uit de tijdelijke aanspraak paramedische herstelzorg. Bij een herbesmetting met covid-19 kan de patiënt (opnieuw) aanspraak maken op de paramedische herstelzorg. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing. In geval van een herbesmetting start dus een nieuw behandeltraject.
Klopt het dat de herstelregeling loopt tot en met 1 augustus 2021? Gaat u in overleg met de zorgverzekeraars om de regeling te verlengen?
Ik beraad me momenteel op de vraag of, en hoe, de tijdelijke regeling een vervolg zal krijgen.