Het bericht ‘Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle».
De bestrijding van zorgfraude is helaas niet eenvoudig. Fraudeurs lijken steeds handiger te zijn in het ontwijken van de regels. We moeten onder ogen zien dat we opereren in een context met weerbarstige dilemma’s. Steeds is het een (politieke) afweging tussen het toegankelijk houden van de zorg, het aantrekkelijk houden van de zorg voor zorgmedewerkers en het realiseren van een maximaal fraudebestendige aanpak in de zorg. Dit alles met oog voor de lastendruk en waarborgen rondom privacy. Dit laat onverlet dat zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, opsporingsinstanties én de toezichthouders goed moeten samenwerken en alles op alles moeten zetten om zorgfraude tegen te gaan.
Wat is uw reactie op het feit dat er jaarlijks 10 miljard euro verdwijnt uit de zorg door fraude?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Los van de exacte omvang vind ik elk geval van zorgfraude er een te veel.
Hoe verklaart u dat het aantal signalen van mogelijke fraude dat bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude binnenkomt sinds 2018 daalt?
De Algemene Rekenkamer (AR) geeft aan dat partijen steeds minder signalen van zorgfraude met elkaar via het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) delen. De belemmerende factor hierin is dat voldoende wettelijke grondslagen om gegevensuitwisseling met het IKZ mogelijk te maken ontbreken.
De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die per 1 januari 2025 in werking treedt, neemt belangrijke knelpunten weg en biedt instanties duidelijke grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting IKZ.
Hoe verklaart u dat aantal zorgbedrijven dat minimaal 3 jaar achter elkaar minimaal 10 procent winst maakt, niet afneemt? Vindt u dit een zorgelijke ontwikkeling? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De winstgevendheid van een zorgbedrijf hangt af van veel verschillende factoren, denk aan of er recent grote investeringen hebben plaatsgevonden, of dat er ingezet is op een efficiëntere personeelsinzet. Zonder inzicht in het gehele financiële plaatje van de desbetreffende zorginstellingen, is het niet mogelijk om te verklaren waarom deze zorgbedrijven 3 jaar achter elkaar 10 procent (of meer) winst hebben behaald en of dit onrechtmatig was.
Ik ben tegen excessieve winsten in de zorg, maar deel de mening niet dat er in het algemeen makkelijk overmatige winst te behalen valt in de zorgsector. Tarieven in de zorg komen tot stand in onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorginkopers, zoals zorgverzekeraars, en zijn deels ook gereguleerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Als er langere tijd onverklaarbare hogere winstmarges worden behaald in bepaalde sectoren in de zorg, is het aan de zorginkopende partijen en soms ook aan NZa hierop te acteren. Daarnaast houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit van zorg en handhaaft, ook indien de kwaliteit van zorg ten gevolge van excessieve winsten onder de maat zakt.
Kunt u bevestigen dat op het moment dat fraude wordt aangetoond in de zorg, dit er meestal niet toe leidt dat de fraudeur ermee stopt of wordt gehinderd? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen? Zo nee, op basis waarvan concludeert u dit?
De fraudeurs in de zorg voelen zich niet gehouden aan wetten en regels. De opsporing en het stoppen van fraude zijn terecht wel gebonden aan strenge regels, hetgeen het stoppen en hinderen van fraude niet altijd eenvoudig maakt. Het Functioneel Parket (hierna: FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie, heeft de aanpak van zorgfraude evenwel als een van de prioriteiten gesteld. De aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er dus al. Het Ministerie van VWS spreekt hierover geregeld met het OM.
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgfraude is een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijke handhaving. Verwezen wordt naar de effectenbrief van de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ) 2023, in het bijzonder de signaleringsparagraaf vanaf p. 392. Een voorwaarde voor een effectieve aanpak van zorgfraude is ook fraudebestendige wet- en regelgeving. Denk aan strengere regels voor het toetreden tot de zorgmarkt en een wettelijke mogelijkheid om bekende fraudeurs van de zorgmarkt te weren. Denk ook aan verbeterde wettelijke mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen ketenpartners. Ook is onder andere regelgeving nodig die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over de vraag wie binnen een complexe organisatiestructuur de feitelijke zorg levert. Want complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onder aanneming – dragen niet bij aan de kwaliteit van zorgverlening maar bemoeilijken wel controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders.
De recherche Zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) levert jaarlijks 16 tot 22 strafrechtelijke onderzoeken in bij het FP. In de selectie, uitvoering en afdoening van onderzoeken werkt zij nauw samen met het FP. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er tussen 2017 en 2019 minstens 121 miljoen euro aan dividend is uitgekeerd en tussen 2020 en 2022 dit bedrag is opgelopen naar bijna 200 miljoen euro? Welke relatie ziet u tussen deze hoge dividendbedragen en het huidige zorgsysteem van marktwerking?
Excessieve winstuitkeringen in de zorg zijn onacceptabel. Ik ben tegen graaiers. Tegelijk ben ik niet van mening dat er in het algemeen makkelijk overmatige winst te behalen valt in de zorgsector, maar ik wil wel paal en perk stellen aan excessievewinstuitkeringen in de zorg, en de zorg beschermen tegen die ondernemers die het financieel belang in plaats van het patiënten belang vooropstellen. Dit ga ik meenemen in het wetsvoorstel van de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Mijn streven is om dit wetsvoorstel begin 2025 aan uw Kamer toe te sturen.
Vindt u de hoge winsten en dividenduitkeringen net zoals uw voorganger «maatschappelijk onverantwoord»? Zo ja, wat bent u van plan om te gaan doen aan deze «maatschappelijk onverantwoorde» winsten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij een doorn in het oog als malafide zorgaanbieders megawinsten maken. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de Wibz.
Bent u van mening dat het mogelijk zou moeten zijn om überhaupt winst te kunnen maken in de zorg? Zo ja, wat vindt u een acceptabele winstmarge voor een zorgbedrijf? Zo nee, wat gaat u doen om winst te maken in de gehele zorg te verbieden?
Door het toestaan van gereguleerde winstuitkering wordt het voor aanbieders gemakkelijker om nieuwe investeringen (gedeeltelijk) te financieren, door risicodragend kapitaal aan te trekken, in vergelijking met de situatie dat ze vooral zijn aangewezen op vreemd vermogen, zoals een lening. Zorgaanbieders zullen investeerders er wel van moeten overtuigen dat zij een goed onderbouwd investeringsplan hebben, dat meerwaarde voor het zorgaanbod met zich meebrengt. Zo kunnen innovaties en andere plannen sneller worden doorgevoerd. Het kan daarbij gaan om procesinnovaties (nieuwe manieren waarop processen worden vormgegeven, bijv. verbetering van patiënten logistiek), innovaties in dienstverlening (nieuwe, bijvoorbeeld digitale, manieren waarop diensten worden aangeboden aan patiënten) of productinnovaties (nieuwe producten, instrumenten, apparatuur). Onderzoek van SiRM en Financial ideas3, een praktijkanalyse en een effectanalyse, bevestigt dit en concludeert tevens dat winstuitkering kan leiden tot meer toetreding van nieuwe aanbieders. De onderzoekers geven daarbij wel aan dat er mogelijk ook nadelen zijn verbonden aan het toestaan van uitkeren van dividend, bijvoorbeeld als de focus op financiële resultaten ten koste gaat van het benodigde niveau van kwaliteit van zorg, of leidt tot ongewenste risicoselectie. Daarom heb ik, zoals vermeld bij vraag 7, het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan.
Welke boodschap heeft u voor de groep zorgbedrijven die minstens 3 jaar lang meer dan 10% winst maakt?
Ik wil waarborgen dat de focus van zorgaanbieders primair gericht is en blijft op kwalitatief goede en toegankelijke zorg. En niet op de eigen financiële belangen. De eigen financiële belangen mogen nooit zwaarder wegen dan het leveren van kwalitatief goede zorg die toegankelijk is voor elke patiënt. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de eerdergenoemde Wibz.
Kunt u, net als uw voorganger, reflecteren op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Een Zorgelijk Gebrek Aan Daadkracht»?
Het onderzoek van de AR schetst een zorgelijk beeld van de aanpak van zorgfraude. De aanpak van zorgfraude kan en moet beter. Op 29 juni 2022 is uw Kamer door middel van de Hoofdlijnenbrief4 geïnformeerd over de afspraken die ik met de TIZ heb gemaakt om de effectiviteit van de (gezamenlijke) aanpak te verbeteren. Daarnaast zijn in deze brief ambities en prioriteiten toegelicht om op te treden tegen fraude in de zorgsector, en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders. Hierbij sluit ik aan bij de ambities van mijn voorganger.
Het invoeren van maatregelen tegen fraude kost tijd, en de invoering van wetgeving duurt lang. Er ligt nu een groot pakket aan beleid en wetten. De urgentie om de aanbevelingen uit het AR rapport op te pakken is groter dan ooit. Komende maanden ga ik in gesprek met de partners van de TIZ om de ambities voor komende jaren vast te leggen.
Zijn er afgelopen jaren stappen gezet om zorgfraude harder aan te pakken? Zo ja, welke stappen zijn er dan gezet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid is beleid, wet- en regelgeving en andere ondersteuning van het veld gerealiseerd en in voorbereiding, om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Ik noem een aantal voorbeelden:
Klopt het dat instanties onderling minder signalen delen omdat ze voorzichter zijn geworden door privacywetgeving? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom geeft de Algemene Rekenkamer dit dan aan?
Zoals al aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 zal de Wbsrz, die per 1 januari 2025 in werking treedt, belangrijke knelpunten wegnemen. De Wbsrz biedt instanties eenduidige grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting Informatieknooppunt zorgfraude.
Daarnaast heeft uw Kamer recent wetgeving aangenomen die rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen ziektekostenverzekeraars en gemeenten in fraudeonderzoeken (na gegevensuitwisseling met het IKZ) vergemakkelijkt.
Gaat u opvolging geven aan de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport? Zo ja, wanneer kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Een Zorgelijk Gebrek Aan Daadkracht» van de AR. In het antwoord op vraag 10 verwijs ik naar de hoofdlijnenbrief, waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd over de manier waarop ik opvolging geef aan de aanbevelingen in dit rapport. Met de effectenbrief5 van 26 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak zorgfraude. De volgende Jaarbrief van de TIZ zal binnenkort naar uw Kamer worden verzonden.
Deelt u de mening dat door marktwerking in de zorg het aantal commerciële aanbieders groot is, waardoor de controle veel lastiger is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De zorgsector bestaat sinds oudsher uit een private zorgaanbieders. Ik ben wel van mening dat er ook gefocust moet worden op het minder makkelijk en minder aantrekkelijk maken van zorgfraude. Daarom zet ik in op de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe)zorgaanbieders. Door de vergunningsplicht voor nieuwe zorginstellingen en de voorgenomen uitbreiding van de doelgroep – via het amendement Bushoff – wordt bijgedragen aan het voorkomen van fraude. Om zorgaanbieders waarvan het niet aannemelijk is dat zij goede zorg kunnen verlenen te weren en stoppen, zal het kabinet extra weigerings- en intrekkingsgronden voor de vergunning in de Wibz opnemen. Ik ben tevens van mening dat commerciële belangen van zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het maatschappelijk belang van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan6, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via de eerdergenoemde Wibz.
Heeft u plannen om de marktwerking in onder andere de thuiszorg, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg aan te pakken? Zo ja, wanneer komen deze plannen naar de Kamer? Zo nee, waarom ziet u niet de noodzaak van het aanpakken van de marktwerking?
Nee, ik ben niet voornemens om voor specifieke sectoren stelselwijzigingen door te voeren. Ik wil wel waarborgen dat de focus van zorgaanbieders ook in deze sectoren primair gericht is en blijft op kwalitatief goede en toegankelijke zorg, en niet op de eigen financiële belangen. De eigen financiële belangen mogen nooit zwaarder wegen dan het leveren van kwalitatief goede zorg die toegankelijk is voor elke patiënt. Daarbij wordt er met de eerdergenoemde Wibz ook voor deze sectoren voorwaarden aan winstuitkeringen gesteld, voor zover zij niet onder het winstuitkeringsverbod vallen.
Bent u bereid als doelstelling op te nemen in uw kabinetsperiode, de zorgcowboys – die vaak slechte zorg verlenen en zorggeld in hun zak steken – volledig te weren uit de zorg? Zo ja, wanneer komen plannen hiervoor naar de Kamer?
In mijn antwoord op vraag 14 heb ik aangegeven welke voornemens ik heb met de Wibz.
Gaat u extra investeren in de verschillende instanties die de zorg inspecteren? Zo ja, welk bedrag wordt hiervoor vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van fraude bestaat uit een reeks van maatregelen door verschillende partijen, zoals ik in de vragen hierboven uiteengezet heb. Er zijn hiervoor geen extra middelen voorzien.
Bent u bereid te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat zorgcowboys geld wegsluizen via investeringen in vastgoed of ongeloofwaardig hoge kosten voor kantoorartikelen? Zo nee, waarom niet?
De eerdergenoemde Wibz, die u begin 2025 zult ontvangen, draagt bij aan het voeren van een integere bedrijfsvoering.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begrotingsbehandeling van VWS?
Ja.
De hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (PVV), Barry Madlener (PVV), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis parkeren bij een ziekenhuis verdwijnt: slechts handvol ziekenhuizen biedt het nog aan»1?
Ja.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen te allen tijde bereikbaar en toegankelijk moeten zijn met zowel de auto als het openbaar vervoer, ook voor mensen die minder te besteden hebben?
Ja. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen voor alle mensen goed bereikbaar zijn. Ook de bereikbaarheid van ziekenhuizen met eigen vervoer en/of openbaar vervoer is uiteraard van belang. Als mensen minder te besteden hebben, kunnen zij zich ten aanzien van de parkeerkosten wenden tot het betreffende ziekenhuis of gemeente over welke mogelijkheden er zijn om die kosten te beperken.
Hoe beoordeelt u het feit dat inmiddels bij 98 van de in totaal 105 ziekenhuizen in Nederland betaald parkeren is ingevoerd? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de tarieven bij een aantal ziekenhuizen oplopen tot wel 30 euro per dag, voor mensen rond het sociaal minimum een fors bedrag?
Vooropgesteld moet worden dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn en hoog kunnen oplopen bij frequent ziekenhuisbezoek. Vooral als men lang of vaak naar het ziekenhuis moet. Het parkeerbeleid en de tarieven zijn een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten. Zo zijn parkeertarieven vooral hoger bij ziekenhuizen in grote steden, waar de parkeertarieven in algemene zin vaak al hoger zijn. Dit komt omdat de kosten van de grond, alsmede andere kosten die samenhangen met het exploiteren van een parkeergelegenheid, moeten worden gedekt.
Het is belangrijk dat ziekenhuizen hun patiënten goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de beschikbare kortingsmogelijkheden.
Ten aanzien van de stapeling van kosten is relevant dat er op verschillende manieren voor wordt gezorgd dat de zorguitgaven voor patiënten worden beperkt. Zo is er vanuit het Ministerie van VWS voor het vervoer van en naar het ziekenhuis voor specifieke groepen patiënten de regeling ziekenvervoer. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden: de eigen auto, taxi en openbaar vervoer. In deze regeling is tevens voorzien in een hardheidsclausule voor patiënten die langdurig lang moeten reizen. Het vervoer wordt niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn. Daarnaast is het mogelijk dat patiënten een logeervergoeding kunnen krijgen in plaats van een vergoeding voor vervoerskosten. Daarnaast kunnen parkeerkosten fiscaal aftrekbaar zijn bij de aangifte inkomstenbelasting. Voor specifieke zorgkosten geldt dat deze aftrekbaar zijn als deze kosten boven een drempel uitkomen die gebaseerd is op het inkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ziekenhuis bereikbaar blijft voor mensen met een smalle beurs? Kunt u hierbij specifiek ingaan op a) de hoge parkeerkosten en b) de hoge kosten van het openbaar vervoer en het verdwijnen van reisvoorzieningen in de regio2?
Mensen met een smalle beurs kunnen zich tot het betreffende ziekenhuis of gemeente wenden voor de mogelijkheden de parkeerkosten te beperken. De prijzen voor het regionale openbaar vervoer, bus, tram, metro en regionale treindiensten, zijn in 2024 niet toegenomen, omdat dat deze prijsstijgingen volledig zijn gecompenseerd door de aangenomen motie Bikker. Daarnaast hebben de decentrale ov-autoriteiten via de motie Bikker ook € 150 miljoen per jaar gekregen om de dienstregeling op peil te houden, dan wel de kwaliteit van het ov te verbeteren.
Hoeveel van de ziekenhuizen besteden hun parkeergelegenheid uit aan commerciële partijen, zoals Q-Park of Interparking?
Ik beschik niet over deze informatie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de inkomsten van parkeertarieven niet bij ziekenhuizen zelf maar bij commerciële partijen terechtkomen die primair gericht zijn op het maken van winst?
Of de parkeergelegenheid bij een ziekenhuis in handen is van het ziekenhuis zelf of in handen is van een commercieel bedrijf is een keuze die lokaal wordt gemaakt. In algemene zin ben ik wel van mening dat buitensporige winsten bij parkeergelegenheden van ziekenhuizen onwenselijk zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de begroting van ziekenhuizen als de parkeertarieven omlaag zouden gaan? Vindt u ook dat het een slechte zaak is als ziekenhuizen deze winsten nodig hebben om hun begroting sluitend te maken en dat patiënten met een smalle beurs hier uiteindelijk de dupe van zijn?
De gevolgen van lagere parkeertarieven op de begroting van ziekenhuizen hangen af van keuzes die ziekenhuizen maken, dat is hun eigen verantwoordelijkheid.
De tarieven van parkeergelegenheden van ziekenhuizen kunnen niet worden losgezien van de lokale situatie. De hoogste parkeertarieven bij ziekenhuizen zijn met name te zien in grote steden, waar de parkeertarieven vaak al hoger zijn. Het vaststellen van lagere parkeertarieven bij deze parkeergelegenheden kan bijvoorbeeld negatieve effecten met zich meebrengen als de parkeertarieven bij die ziekenhuizen lager worden dan in het omringende gebied. Want dan is de kans groter dat ander publiek de auto bij het ziekenhuis parkeert. Dit kan ten koste gaan van de bereikbaarheid van het ziekenhuis voor patiënten en bezoekers. Overigens betekent laatstgenoemde niet dat de parkeertarieven voor patiënten ook hoog moeten zijn. Zoals eerder aangegeven kunnen ziekenhuizen ervoor kiezen om de parkeerkosten voor patiënten te verminderen, bijvoorbeeld door het aanbieden van uitrijkaarten of andere kortingsmogelijkheden.
Waarom werkt maar een deel van de ziekenhuizen met uitrijkaarten voor bezoekers? Deelt u de mening dat het buiten de deur houden van dagjesmensen en winkelend publiek geen steekhoudend argument is om hoge parkeertarieven te vragen omdat uitrijkaarten voor bezoekers hier een relatief simpele oplossing voor is?
Het is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele ziekenhuizen om met uitrijkaarten voor bezoekers te werken, en we zien voorbeelden dat dit in de praktijk ook gebeurt.
Wat is uw reactie op het rapport van reizigersorganisatie Rover3 waaruit blijkt dat ziekenhuizen in Nederland beter bereikbaar moeten worden met het openbaar vervoer? Welke vervolgstappen gaat u nemen naar aanleiding van het rapport?
Ik vind het een goede zaak dat Rover aandacht heeft voor de bereikbaarheid van ziekenhuizen met het openbaar vervoer. Het rapport maakt duidelijk dat de situatie verschilt per ziekenhuis. Bij veel ziekenhuizen gaat het goed. Waar er aandachtspunten zijn moeten verantwoordelijke partijen bekijken wat daaraan verbeterd kan worden. Ik zal het rapport van Rover onder de aandacht brengen van de brancheorganisaties van ziekenhuizen (NVZ en NFU) en zorgverzekeraars (ZN) maar ook bij decentrale ov-autoriteiten. Zij kunnen bij de totstandkoming van de programma’s van eisen voor het vervoer in een bepaald gebied de goede bereikbaarheid van ziekenhuizen meenemen.
Hoe ziet u de rol van zorgverzekeraars in het verbeteren van de bereikbaarheid van ziekenhuizen? Deelt u de mening van Rover dat zij hier meer regie in moeten pakken?
Zorgverzekeraars kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld door in hun gesprekken en contractonderhandelingen met ziekenhuizen aandacht te vragen voor het verbeteren van de bereikbaarheid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgverzekeraars en Rover over hoe de bereikbaarheid en toegankelijkheid van ziekenhuizen geborgd kan worden door enerzijds parkeren betaalbaar te houden en anderzijds te zorgen voor goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier vervolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de hoogte van parkeertarieven ligt bij ziekenhuizen. Ik zal het rapport van Rover over de bereikbaarheid van ziekenhuizen met het openbaarvervoer onder de aandacht brengen van de brancheorganisaties van ziekenhuizen (NVZ en NFU) en zorgverzekeraars (ZN).
Kunt u voorgaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Anabole steroïden nog gevaarlijker dan gedacht' |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Karremans |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van NOS «Anabole steroïden nog gevaarlijker dan gedacht»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het bericht gaat over een bekend en zorgwekkend probleem: een hoog niveau van dopinggebruik in sporten die geen dopingregels gesteld hebben.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat Noorse wetenschappers hebben ontdekt dat het volume van hersenen afneemt bij langdurig dopinggebruik?
Het is goed dat dit onderzoek er is, zodat steeds meer bekend wordt over wat de lange termijn gezondheidseffecten zijn van het gebruik van dit soort middelen zonder dat daarvoor een medische indicatie is.
Klopt het dat het voor recreatieve sporters gedoogd is anabole steroïden te kopen en gebruiken, maar dat de handel illegaal is?2 Zo ja, hoe kijkt u hiernaar met het oog op de gezondheidsgevolgen van anabole steroïden?
Ik zie de spanning tussen deze twee punten. Net als voor veel andere dopinggeduide middelen geldt voor anabole steroïden dat ze als werkzame stof in geregistreerde, recept plichtige geneesmiddelen een legitieme toepassing kunnen hebben in een medische behandeling. Ik vind het belangrijk dat het middel daarvoor ook beschikbaar is voor iedereen die dat nodig heeft. Bezit en gebruik van die middelen is daarom ook niet strafbaar, en ze zijn alleen verkrijgbaar bij een apotheek, op recept van een dokter. Zo is het geregeld in de Geneesmiddelenwet; de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt daarop toezicht.
Wat we zien in deze berichten is een andere kant van het gebruik van deze geneesmiddelen, het gebruik zonder medische indicatie. Zonder tussenkomst van een dokter en zonder advies of de juiste dosering. De middelen worden besteld via bijvoorbeeld illegale webwinkels, in plaats van opgehaald bij de apotheek.
Het is risicovol wanneer mensen zelf recept plichtige geneesmiddelen bestellen en gebruiken, zonder tussenkomst van hun arts en apotheker. Het voorlichtingsprogramma dat de Dopingautoriteit nu ontwikkelt moet nadrukkelijk in deze context gezien worden, iets doen aan deze problematiek die we zien de in de sport, zonder dat het legitieme gebruik van deze middelen in een medische context beperkt wordt.
Bent u van plan om de illegale handel in doping, die meestal online verkocht worden, tegen te gaan? Zo ja, kunt u toezeggen om in overleg te gaan met de Minister van Justitie & Veiligheid (J&V) en met de Minister van Financiën hierover?
Om de illegale handel in doping tegen te gaan is samenwerking tussen diverse instanties nodig. Mijn ambtsvoorganger heeft in een brief van 28 maart 20233 aangegeven de bestaande samenwerking gericht op het tegengaan van de illegale handel in doping, met o.a. het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën, te blijven voortzetten. Deze samenwerking is vervat in protocollen met de Dopingautoriteit, waarin nader omschreven is hoe die samenwerking eruit ziet. Aanvullend overleg met de collega’s van J&V en Financiën over samenwerking vind ik daarom nu niet nodig.
Steunt u de uitspraak van de voorzitter van de Dopingautoriteit dat Sporters al die risico's veel beter moeten kennen? Zo ja, wat gaat u doen om het bewustzijn te vergroten?
Ik onderschrijf de uitspraak van de voorzitter van de Dopingautoriteit en maak daarom de activiteiten van de Dopingautoriteit financieel mogelijk, zoals het uitzetten van informatie over de gezondheidsrisico’s van dopinggebruik, gebaseerd op kennis uit wetenschappelijk onderzoek, en in dat verband het voorbereiden van een leerstoel. Op die manier trek ik nadrukkelijk samen op met de Dopingautoriteit.
Het besluit deze activiteiten financieel te ondersteunen is gebaseerd op diverse onderzoeksrapporten. In 2020 kwam het rapport Sterk Spul uit: een onderzoek naar de aard, omvang en ernst van handel in doping in Nederland, uitgezet door mijn ambtsvoorganger en uitgevoerd door Bureau Beke.5 Er wordt in gesignaleerd dat het gebruik van doping in sportscholen en fitnesscentra steeds meer normaliseert als lifestyle, wat in toenemende mate risico’s oplevert voor de gezondheid. Terwijl sporters in geringe mate toegang hebben tot informatie over de gezondheidsrisico’s van dopinggebruik. Het Ministerie van VWS heeft daarop een drietal onderzoeken uitgezet bij Mulier Instituut6, om in beeld te brengen wie de gebruikers van doping in de anders georganiseerde (top)sport zijn, wat hun motivatie is om te gebruiken, en hoeveel het gebruik voorkomt. Uit de onderzoeken blijkt7 onder andere dat het blijven boeken van progressie (d.w.z. het steeds groter en/of sterker blijven worden) belangrijk is. En dat wanneer die progressie stokt of afvlakt, deze sporters overwegen doping te gaan gebruiken om toch die progressie te boeken. Op dat moment is er weinig goede informatie beschikbaar voor sporters. De onderzoeken laten tot slot zien dat het gebruik in met name kracht- en vechtsporten hoog is, een cijfer dat ook afhankelijk is van of sporters hun sport in wedstrijdverband beoefenen. Die cijfers komen overeen met de cijfers die NOS noemt.
De forse cijfers en het gebrek aan goede informatie schetsen een urgent beeld. Het gaat echter om een deel van de Nederlandse sport dat buiten NOC*NSF valt, waar niet eenzelfde structuur is van dopingregels en -controles en er slechts beperkt voorlichting beschikbaar is. De Dopingautoriteit zet er daarom samen met het Ministerie van VWS8 op in dat deze sporters, wanneer zij overwegen doping te gaan gebruiken, beschikken over waardevrije informatie over de gezondheidsrisico’s van het gebruiken van doping. De Dopingautoriteit zal daartoe informatie uitzetten in de sport en baseert zich daarbij op kennis over de gezondheidsrisico’s van dopinggebruik uit wetenschappelijk onderzoek. Er is echter nog veel onbekend over de gezondheidsgevolgen van dopinggebruik, daarom bereidt de Dopingautoriteit ook een leerstoel voor zodat meer kennis over dit onderwerp beschikbaar komt.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen op het gebied van voorlichting over de gevaren van anabole steroïden en kunt u hierin samen optrekken met de Dopingautoriteit?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit een meting van het Mulier Instituut van vorig jaar blijkt dat 400.000 krachtsporters en 80.000 vechtsporters doping gebruiken?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om verder onderzoek te doen naar de relatie tussen doping en hersenen, aangezien in het artikel te lezen is dat het onderzoek naar de relatie tussen doping en hersenen nog in de kinderschoenen staat?
Ik denk in het algemeen dat het goed zou zijn als meer onderzoek gedaan wordt naar de gezondheidseffecten van dopinggebruik. Ik heb de Dopingautoriteit daarvoor middelen beschikbaar gesteld. Deze kan de Dopingautoriteit aanwenden voor onderzoek op de relatie tussen doping en hersenen, maar ik wil bij de Dopingautoriteit laten welk onderzoeksthema prioriteit zou moeten hebben.
Wilt u in overleg treden met de Dopingautoriteit om samen op te trekken bij de speciale leerstoel die de Dopingautoriteit gaat financieren om een wetenschappelijke organisatie op te zetten zodat complexe studies over doping in gemakkelijke taal verkrijgbaar worden voor grote groepen gebruikers in sportscholen?
Zie antwoord vraag 5.
Veilige opvang slachtoffers huiselijk geweld in de knel |
|
Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veilige opvang slachtoffers huiselijk geweld in de knel, «slapen in hotels en vakantieparken»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de opvatting dat goede opvang voor slachtoffers van intieme terreur levens kan redden en het dus van cruciaal belang is dat de opvangcapaciteit hiervan op orde is?
Ja, die opvatting deel ik.
Hoe humaan vindt u dit beleid ten opzichte van slachtoffers? En welke gevolgen heeft dit voor hun dagelijks leven?
Het uitgangspunt is dat slachtoffers die een veilige plek nodig hebben, die plek krijgen. Het is zeer onwenselijk als slachtoffers een onverantwoord veiligheidsrisico lopen.
Wat is de huidige capaciteit van opvangplekken voor slachtoffers van intieme terreur in Nederland? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de eisen van het Verdrag van Istanbul, dat stelt dat er 1.800 plekken beschikbaar moeten zijn?
Momenteel zijn naar schatting van Valente, de brancheorganisatie voor opvang, begeleiding en participatie, ca. 475 opvangplekken beschikbaar voor slachtoffers van huiselijk geweld. Er zijn geen specifiek gelabelde bedden voor slachtoffers van intieme terreur.
Het Verdrag van Istanbul stelt dat er voldoende passende opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld moet zijn. Het Verdrag beveelt aan om voor de gespecialiseerde vrouwenopvang een (gezins)plek per 10.000 inwoners aan te houden. Echter, het uiteindelijke aantal plekken moet afhankelijk zijn van de daadwerkelijke behoefte van de lidstaten. Het Ministerie van VWS heeft in het verleden gesprekken gevoerd met de VNG en Valente over de minimumnorm opvangvoorzieningen en de totale capaciteit destijds. Het Ministerie van VWS heeft op basis van deze gesprekken aan GREVIO (de expertgroep die de naleving van het Verdrag van Istanboel monitort) laten weten dat geen van de partijen de norm leidend wil laten zijn in de beschikbaarheid van het aantal opvangplaatsen.
Om meer inzicht te krijgen in de landelijke capaciteit en beschikbaarheid van opvangplaatsen is vanuit het Ministerie van VWS de ontwikkeling van de monitor Vrouwenopvang gefinancierd. De monitor zal meer duidelijkheid geven over de beschikbare capaciteit en het aantal cliënten dat geholpen kan worden. Ook zal dit helpen om gezamenlijk (boven)regionale knelpunten in de plaatsing van slachtoffers aan te pakken. De oplevering van de monitor heeft vertraging opgelopen wegens de zware kwaliteitscontrole en intensieve data-analyse die hiermee gemoeid zijn. De publicatie van de eerste gegevens van de monitor worden op zijn vroegst eind maart 2025 verwacht.
Welke maatregelen heeft u reeds in gang gezet of worden overwogen om het tekort aan opvangplekken voor slachtoffers van intieme terreur op te lossen? Zijn hier momenteel voldoende middelen voor?
Er zijn geen specifiek gelabelde bedden voor slachtoffers van intieme terreur. De opvang van deze groep maakt onderdeel uit van de vrouwenopvang, ofwel de opvang van slachtoffers huiselijk geweld. Deze opvang is bedoeld voor alle slachtoffers van huiselijk geweld die omwille van hun veiligheid niet in hun eigen huis kunnen blijven.
Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de vrouwenopvang. De wethouders van de 35 centrumgemeenten maken zich hard voor het bieden van voldoende opvangplekken aan deze vrouwen en hun kinderen. Als stelselverantwoordelijke ben ik en waren eerder mijn ambtsvoorgangers betrokken bij de vrouwenopvang.
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van signalen over een tekort aan opvangplekken, samen met de VNG een onderzoek uitgevoerd om zicht te krijgen op de situatie: is er sprake van een tekort, zo ja, wat is de omvang en wat zijn de oorzaken?
Uit het onderzoek bleek dat de instellingen voor de vrouwenopvang de beschikbaarheid en bezetting van opvangplekken niet op een vergelijkbare manier registreren. Hierdoor was het niet mogelijk om betrouwbare gegevens te krijgen over de situatie. Ondanks de geringe kwaliteit van beschikbare data, werd duidelijk dat in de jaren 2018 en 2019 voor in ieder geval 146 vrouwen gezocht is naar een alternatieve opvangplek. Het onderzoek heeft geholpen om inzicht te krijgen in knelpunten in de in- door- en uitstroom die invloed hebben op de bezetting en de beschikbaarheid van opvangplekken in de vrouwenopvang.
Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft het Ministerie van VWS vanaf 2020 structureel 14 miljoen per jaar extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het aanpakken van knelpunten rond opvangplekken in de vrouwenopvang. Ook is zoals bij het vorige antwoord aangegeven, vanuit het Ministerie van VWS een subsidie verleend aan Valente voor het verbeteren van de registratie. Dit is een omvangrijk project waar op dit moment nog door opvanginstellingen en gemeenten aan wordt gewerkt.
Het Ministerie van VWS heeft ook subsidie verleend aan Valente voor het actualiseren van het Beleidskader Vrouwenopvang, thans het Kader Bovenregionale Plaatsing in de Vrouwenopvang. Dit kader bevat afspraken tussen gemeenten en opvanginstellingen over in-, door- en uitstroom, onder andere over voorwaarden van plaatsingen buiten de eigen regio en de financiering daarvan. Zo zijn er drie redenen om bovenregionaal te plaatsen; vanwege veiligheid, complexiteit van de casus en bij piekbelasting. Concrete afspraak is bijvoorbeeld dat bovenregionale plaatsing in verband met veiligheid bij voorkeur binnen één dag geschied en dat regio’s geen maximum mogen stellen aan het aantal bovenregionale plaatsingen als veiligheid de reden is van plaatsing.
Tot slot is er het project Sneller Thuis, dat voort is gekomen uit het programma «Geweld hoort nergens thuis». Vanuit dit project hebben verschillende organisaties samengewerkt om vrouwen sneller uit te laten stromen na hun periode in de opvang. Het Ministerie van VWS heeft de opdracht gegeven dit project landelijk uit te rollen.
Helaas blijft de uitstroom complex door de schaarste aan betaalbare woningen en dit heeft gevolgen voor het aantal beschikbare opvangplekken. Op landelijk niveau wordt gewerkt aan de schaarste aan betaalbare woningen, bijvoorbeeld door middel van de maatregelen voor de woningmarkt van de Minister van VRO middels het wetsvoorstel Regie op Volkshuisvesting. Dit wetsvoorstel regelt dat slachtoffers huiselijk geweld die uitstromen uit een vrouwenopvanginstelling een urgentieverklaring voor een woning kunnen krijgen. Ondanks deze maatregelen kan het nog altijd voorkomen dat plaatsing buiten de eigen gemeente in verband met veiligheid of capaciteitsgebrek moeizaam verloopt.
Kunt u toelichten welke factoren hebben bijgedragen aan het tekort aan veilige opvanglocaties? Welke rol heeft het afschalen van landelijke naar regionale financiering in 2015 hierin gespeeld?
Er is geen onderzoek gedaan naar de rol van het decentraliseren van de Wmo2015 op de capaciteit van opvanginstellingen maar er zijn wel signalen van externe factoren die een rol spelen bij de verhoogde druk op de opvang. De problematiek in de opvang wordt steeds complexer, waardoor snellere uitstroom wordt bemoeilijkt. Daarnaast is de bevolking gegroeid en doen steeds meer doelgroepen een beroep op de opvang.
Hoe kunt u gemeentes ondersteunen in het creëren van voldoende opvangcapaciteit als zij daar zelf niet in slagen?
Gemeenten ontvangen vanuit het Rijk geld voor de financiering van de vrouwenopvang via de algemene uitkering en via een decentralisatie uitkering vrouwenopvang (DUVO) die uitgekeerd wordt aan centrumgemeenten vrouwenopvang. De DUVO is bedoeld alseen bijdrage aan gemeenten voor de bestrijding van huiselijk geweld. De DUVO heeft niet de intentie om toereikend te zijn. De DUVO wordt wel geïndexeerd, maar de indexatie wordt toegevoegd aan de algemene uitkering en niet aan de DUVO. Het alleen kijken naar de omvang van de DUVO voor de financiering van de vrouwenomgeving geeft dan ook een vertekend beeld. Zoals aangegeven is de DUVO vanaf 2020 structureel opgehoogd met 14 miljoen euro voor het aanpakken van knelpunten rond de opvang. Gemeenten geven aan de structureel beschikbaar gestelde financiële middelen van 14 miljoen per jaar te benutten voor het aanpakken van knelpunten in de vrouwenopvang. Er is geen zicht op de precieze besteding van deze middelen en
of deze (deels of uitsluitend) zijn ingezet om de opvangcapaciteit te vergroten. Gemeenten hoeven geen verantwoording te geven aan het Rijk over hoe zij de middelen precies hebben benut.
Vanuit de opvang wordt nu een oproep gedaan voor het creëren van meer opvangplekken. Ik ben met VNG en Valente in gesprek over deze oproep. Dit gesprek is landelijk opgestart aan de hand van de door Valente en haar leden ontwikkelde Visie op capaciteit in de vrouwenopvang, waarin ook aandacht wordt gevraagd voor randvoorwaarden zoals dekkende tarieven.
Hoe wordt de beschikbare opvangcapaciteit meegenomen in de stappen die het kabinet onderneemt om femicide te voorkomen in het licht van het plan van aanpak stop femicide, gezien het feit dat fysiek geweld een van de rode vlaggen is in de aanloop naar femicide?
Er wordt gewerkt aan het minimaliseren van veiligheidsrisico’s. Zo is in het Beleidskader Bovenregionale plaatsing de afspraak gemaakt dat gestreefd wordt naar zo veel mogelijk regionale plaatsing van slachtoffers. Dit is vooral wenselijk vanwege de binding van slachtoffers met hun omgeving: netwerk, school, werk, hulpverlening. Dat betekent dat elke regio verantwoordelijk is om zelf te zorgen voor structureel voldoende opvangplaatsen. Er zijn redenen om toch bovenregionaal te plaatsen. Bijvoorbeeld als dat vanwege de veiligheid nodig is. In dat geval vindt de plaatsing bij voorkeur plaats binnen één dag na het vaststellen van acute onveiligheid en dreiging van geweld. Regio’s mogen geen maximum stellen aan het aantal bovenregionale plaatsingen als veiligheid de reden van plaatsing is. Bovenregionale plaatsing gebeurt ook als de complexiteit en benodigde expertise voor begeleiding en behandeling dit nodig maken en bij piekbelasting.
De aanbieders van vrouwenopvang zijn betrokken bij het plan van aanpak «stop femicide», hiermee wordt gezorgd voor verbinding tussen de acties in het plan van aanpak en de werkzaamheden van de aanbieders van vrouwenopvang. Zoals eerder aangegeven ben ik met Valente en de VNG in gesprek over de opvangcapaciteit.
Hoe worden de afwegingen gemaakt om slachtoffers nu wel of niet op te vangen en welke factoren worden daarin meegewogen? In hoeverre worden die keuzes bepaald door het gebrek aan opvangplekken?
Bij slachtoffers van huiselijk geweld die hulp en/of opvang krijgen wordt een eerste risicoscreening bij binnenkomst gedaan om de veiligheidssituatie in beeld te brengen. Hiervoor hebben vrouwenopvangorganisaties de toolbox «risicotaxatie instrumenten vrouwenopvang» tot hun beschikking. De keuzehulp ondersteunt in het zoeken naar het juiste instrument voor de specifieke informatiebehoefte, bijvoorbeeld digitale veiligheid, psychische klachten of eergerelateerd geweld. De risicoscreening en het Beleidskader Bovenregionale plaatsing zijn leidend voor de VO-instellingen. Bij plaatsgebrek wordt uitgeweken naar hotelplaatsingen, zo kort mogelijk en als tijdelijke noodoplossing.
In de regio’s die te maken hebben met een toegenomen druk op de vrouwenopvang, zijn de instellingen voor vrouwenopvang in gesprek met de centrumgemeenten en ketenpartners. Waar nodig komen zij tot oplossingen zodat vrouwen in nood geen onnodige veiligheidsrisico’s lopen.
Welk gevaar lopen op dit moment vrouwen slachtoffer te worden van femicide door gebrek aan opvangplekken?
Het is niet onderzocht wat de precieze risico’s zijn van plaatsing buiten de vrouwenopvang. Hoewel er ook in deze gevallen begeleiding wordt geboden en er afspraken worden gemaakt over (acute) veiligheid, ontbreken de veiligheidsmaatregelen die er wel zijn bij directe opvang in een opvanglocatie. Het is mogelijk dat er daardoor een groter veiligheidsrisico ontstaat. Echter, slachtoffers die een verhoogd risico lopen op dodelijke afloop («code rood») worden na beoordeling van de veiligheidssituatie met de hoogste prioriteit opgevangen.
Hoe wordt de veiligheid van vrouwen die momenteel in hotels en vakantieparken verblijven gegarandeerd? Deelt u de zorgen van experts dat deze plekken onvoldoende bescherming bieden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Opvanginstellingen spannen zich in om bij een plaatsing buiten de opvang de juiste (ambulante) begeleiding te bieden aan de slachtoffers. Uitgangspunt is dat de casuïstiek met de grootste veiligheidsrisico’s zo snel mogelijk intramuraal geplaatst worden en niet in uitwijklocaties.
Kunt u garanderen dat slachtoffers die zijn opgevangen op vakantieparken en in hotels de noodzakelijke eenduidige ondersteuning en hulpverlening krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet garanderen. Zoals eerder genoemd, spannen de opvanginstellingen zich wel in om de juiste (ambulante) begeleiding te leveren aan slachtoffers buiten de opvang. Ook worden de slachtoffers met het hoogste risico op een fatale afloop met prioriteit opgevangen. Zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Deelt u de opvatting dat deze situatie laat zien dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor de rijksuitkering Doel Uitkering Vrouwenopvang (DuVo) om adequate opvang te regelen en aan de huidige vraag te voldoen? Deelt u de mening van experts dat de DuVo-middelen jaarlijks onvoldoende geïndexeerd worden? Zo nee, hoe verklaart u dat slachtoffers nu moeten worden opgevangen in hotels en vakantieparken?
Gemeenten ontvangen vanuit het Rijk geld voor de financiering van de vrouwenopvang via de algemene uitkering en via een decentralisatie uitkering vrouwenopvang (DUVO) die uitgekeerd wordt aan centrumgemeenten vrouwenopvang. De DUVO is bedoeld als een bijdrage aan gemeenten voor de bestrijding van huiselijk geweld. De DUVO heeft niet de intentie om toereikend te zijn. De DUVO wordt wel geïndexeerd, maar de indexatie wordt toegevoegd aan
de algemene uitkering en niet aan de DUVO. Het accres dat gemeenten krijgen is conform de Financiële-verhoudingswet vrij besteedbaar en wordt daarom niet toegerekend aan onderdelen van de algemene uitkering of decentralisatie uitkeringen.
Alleen kijken naar de omvang van de DUVO voor de financiering van de vrouwenopvang geeft dan ook een vertekend beeld. Daarnaast is er geen zicht op de precieze besteding van deze middelen. Gemeenten hoeven geen verantwoording te geven aan het rijk hoe zij de middelen precies hebben benut.
Welke concrete afspraken gaat u met gemeenten maken ten aanzien van voldoende opvangplekken? En wanneer?
Ik ga op korte termijn met gemeenten en Valente in gesprek. In de voortgangsbrief huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik u een update geven over de uitkomst van deze gesprekken.
Bent u bereid te onderzoeken of het nodig is om terug te gaan naar het systeem van voor 2015 met landelijke regie en landelijke financiering?
Op dit moment niet. Teruggaan naar landelijke regie en landelijke financiering brengt nadelen met zich mee naar aanleiding waarvan over is gegaan naar het huidige decentrale stelsel. Ik richt mij in de gesprekken met Valente en gemeenten over hoe om te gaan met de huidige knelpunten.
Het bericht ‘Voorrang geven aan mensen in ziekenhuis die er het ergst aan toe zijn: ’Voor andere patiënten is triage een drama’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het artikel «Voorrang geven aan mensen in ziekenhuis die er het ergst aan toe zijn: «Voor andere patiënten is triage een drama»» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Iedereen verdient een tijdige toegang tot medisch specialistisch zorg. Triage is belangrijk om ervoor te zorgen dat mensen gelijkwaardige toegang krijgen tot zorg op basis van de urgentie.
Wat vindt u van het feit dat bij 46 procent van de behandelingen in het ziekenhuis de maximaal afgesproken wachttijd – de Treeknorm – werd overschreden in 2023? Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mijn inzet is erop gericht dat mensen tijdig worden geholpen en wachttijden binnen de afgesproken Treeknormen vallen. De in het artikel genoemde overschrijding van 46% voor een behandeling in het ziekenhuis is een gemiddelde. Het is goed om te realiseren dat de wachttijd verschilt per specialisme, per behandeling en de specifieke situatie van de patiënt. Begin 2024 zijn afspraken gemaakt met de NVZ, NFU, ZN, ZKN, Patiëntenfederatie, IGJ en NZa om in te zetten op het verbeteren van de transparantie van de sturingsinformatie voor toegankelijkheid, het versterken van regionale samenwerking, het verkennen van Treeknorm-differentiatie en duidelijke communicatie naar patiënten.2 Daarnaast zal ik de komende tijd, samen met veldpartijen, bekijken hoe de triage in de medisch specialistische zorg kan worden versterkt.
Hoe verklaart u de toename van het percentage mensen dat langer wacht dan het afgesproken maximum sinds 2016? Welke risico’s ziet u hierin?
Door vergrijzing, de stijgende zorgvraag en personeelskrapte staat de toegankelijkheid van medisch specialistische zorg in Nederland onder druk.3 De cijfers in de Staat van Volksgezondheid en Zorg (www.staatvenz.nl) laten zien dat de wachttijden in 2023, ondanks alle inspanningen, licht zijn toegenomen in vergelijking met 2021. Ook de cijfers voor 2021 laten een toename van de wachttijden zien. Deze toename in wachttijden geldt voor een polikliniekbezoek, diagnostiek en een behandeling. Dit vind ik zorgelijk. Iedereen in Nederland verdient tijdige toegang tot zorg. Zo voorkomen we dat mensen onnodig lang doorlopen met medische klachten.
Welke voorbeelden en verhalen van de gevolgen van deze toename in wachttijden zijn er al binnengekomen op uw ministerie? Wat is uw boodschap aan deze mensen?
Ik ontvang regelmatig brieven van burgers over uiteenlopende onderwerpen die mijn beleid raken, ook over wachttijden. Ik span mij in voor gelijkwaardigere toegang tot zorg en welzijn. Ik wil het verschil maken voor de mensen die zorg nodig hebben. Het is natuurlijk altijd vervelend als mensen lang moeten wachten op de zorg die zij nodig hebben. Samen met de veldpartijen zet ik mij ervoor in de wachttijden binnen de Treeknormen te houden, zodat mensen zo snel mogelijk geholpen kunnen worden. Daarbij verdient iedereen gelijkwaardigere toegang tot zorg, waarbij de urgentie van de patiënt leidend is.
Bent u het eens met de stelling dat er op dit moment niet genoeg zorgpersoneel is om iedereen dezelfde zorg te leveren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Onze zorg staat al langere tijd onder grote druk. Het wordt steeds lastiger voor onze zorgprofessionals om de groeiende zorgvraag op te vangen. Voorkomen moet worden dat het arbeidsmarkttekort onbeheersbaar wordt. Daarom heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg prioriteit. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen.
Deelt u de mening dat triage moeten toepassen een gevolg is van schaarste aan zorgpersoneel? Zo nee, waarom niet?
Triage is een vast onderdeel binnen de zorg. Niet iedereen kan immers direct en tegelijk geholpen worden in het ziekenhuis. Triage in het ziekenhuis betreft het proces waarmee bepaald wordt met welke urgentie een persoon geholpen moet worden. Mensen met een hogere urgentie worden eerder geholpen. Zo wordt voorkomen dat zorg te laat komt voor deze mensen.
Heeft u concrete plannen om extra zorgpersoneel op te leiden? Zo ja, welke plannen zijn dit en wanneer kunnen we de uitwerking hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor een groot aantal opleidingen die door VWS worden bekostigd, zoals de opleidingen voor artsen, raamt het Capaciteitsorgaan de behoefte aan opleidingsplaatsen, zodat tekorten worden voorkomen en daar waar nodig worden ingelopen. Bij sommige van die opleidingen blijft de instroom achter. Er lopen verschillende initiatieven om die op peil te krijgen, zoals de campagne «The Next Level Dokter», gericht op het verhogen van de instroom voor artsenberoepen buiten het ziekenhuis. We zien dat de instroom voor bijvoorbeeld de opleidingen tot specialist ouderengeneeskunde en jeugdarts omhoog is gegaan.
Afgelopen jaren zijn de ziekenhuisopleidingen, zoals de opleidingen voor gespecialiseerd verpleegkundigen en de operatieassistent, modulair ingericht. Dit draagt bij aan meer flexibel inzetbaar personeel binnen specialistische clusters zoals de acute zorg. Dit leidt ook tot snellere inzetbaarheid en tot opleidingen die beter aansluiten bij de veranderende zorgvraag. De bekostiging van deze opleidingen via de beschikbaarheidsbijdrage wordt per 1 januari 2025 aangesloten op dit modulaire opleidingssysteem.
Bent u bereid het salaris in de zorg te verhogen door meer geld beschikbaar te stellen via de OVA-ruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we dit nog vóór 2025 verwachten om te voorkomen dat de wachtlijsten in de zorg nog verder oplopen?
De hoogte van het salaris van medewerkers in ziekenhuizen wordt bepaald op basis van onderhandelingen tussen werkgeverorganisaties en vakbonden. Het kabinet stelt daarnaast jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar om een goede salarisontwikkeling mogelijk te maken. Voor 2025 gaat het om ongeveer 3,6 miljard euro structureel extra. Vanwege de staat van de overheidsfinanciën is er geen ruimte om, boven op deze middelen, nog extra middelen vrij te maken.
Kunt u verduidelijken wat er in het regeerprogramma wordt bedoeld met «versterking van de triage»?2 Wat betekent dit in de praktijk?
Triage is een vast onderdeel binnen de zorg. Niet iedereen kan immers direct en tegelijk geholpen worden in het ziekenhuis. Triage in het ziekenhuis betreft het proces waarmee bepaald wordt met welke urgentie een persoon geholpen moet worden. Mensen met een hogere urgentie worden eerder geholpen. Zorgprofessionals hebben een belangrijke rol om te bepalen hoe urgent een ingreep voor de patiënt is en of de patiënt al dan niet voorrang dient te krijgen. Ik zal de komende tijd, samen met veldpartijen, bekijken hoe de triage in de medisch specialistische zorg kan worden versterkt.
Welke signalen van ziekenhuizen krijgt u over de triage die op dit moment al bij hen plaatsvindt? Indien u hier geen goed beeld op heeft, kunt u dit uitvragen bij ziekenhuizen?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik navraag gedaan bij de NVZ en NFU. Ziekenhuizen hebben zich in de afgelopen jaren ontwikkeld op het gebied van capaciteitsmanagement. Hierdoor zijn ziekenhuizen in staat een groot deel van de patiënten binnen de Treeknormen te behandelen. Triage is daarbij een belangrijk hulpmiddel om patiënten zo tijdig mogelijk op de polikliniek te ontvangen of een operatie te laten ondergaan. Ziekenhuizen hebben systemen waarmee ze goed zicht hebben op de urgentie van patiënten. Er wordt continu bijgestuurd op urgentieklasse en op het moment waarop iemand geholpen moet worden. Door de planning te vullen met een combinatie van urgente en electieve patiënten komen ziekenhuizen tot een efficiënte en effectieve planning. Dit laatste staat los van de zogenaamde wenswachters die bij veel ziekenhuizen op de wachtlijst staan. Dit zijn patiënten die op de wachtlijst staan, maar (nog) niet geholpen willen worden.
Welke relatie ziet u tussen triage van patiënten en financiering van de zorg in ziekenhuizen? Deelt u de mening dat ten alle tijden moet worden voorkomen dat triage gebeurt op basis van kosten in plaats van urgentie?
Triage wordt door artsen uitgevoerd op basis van urgentie, waarbij inhoudelijke aspecten en de situatie van de patiënt een rol spelen. Hier speelt de financiering van de zorg geen rol. Er kan sprake zijn van een omzetplafond, en als dat wordt bereikt kan er sprake zijn van bijcontractering, een doorleverplicht of patiëntenstop. Ook in deze gevallen is het belangrijk dat patiënten tijdig zorg ontvangen. Daarom is het belangrijk dat patiënten zich melden bij hun zorgverzekeraar als dit niet het geval is. De zorgverzekeraar kan dan zorgbemiddeling toepassen, de zorgverzekeraar bemiddelt de patiënt dan naar een andere zorgaanbieder. Een patiënt kan zelf contact opnemen met de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ieder ziekenhuis moet de patiënt op deze mogelijkheid wijzen. Daarbij moeten zorgverzekeraars en zorgaanbieders objectieve en duidelijke informatie geven aan verzekerden over wachttijden, budgetafspraken en wat de consequenties daarvan zijn voor de verzekerde.
Hoe verhouden de bezuinigingen op de zorg zich tot het toepassen van triage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Triage gebeurt op basis van inhoudelijke afwegingen en de specifieke situatie van de patiënt.
Het bericht Frauderende Twentse zorgondernemer gaat ‘gewoon’ door in Drenthe: ‘Het liep direct al uit de hand’ |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht Frauderende Twentse zorgondernemer gaat «gewoon» door in Drenthe: «Het liep direct al uit de hand»?1
Misstanden in de zorg waarbij sprake is van slechte kwaliteit van zorg, zorgfraude of ondermijning, zijn ernstig en moeten worden tegengegaan. Niet alleen vanwege de financiële en maatschappelijke gevolgen, maar vooral omdat zorgbehoevenden mogelijk niet de zorg krijgen die nodig is en zij daarbij in hun vertrouwen worden geschaad.
Overigens is gebleken dat de onderneming in kwestie op 11 juli 2024 failliet is verklaard.2
Hoe kan het dat iemand die op grote schaal fraudeerde met zorggeld en verantwoordelijk was voor enorme misstanden bij een zorgaanbieder zomaar weer aan de slag kan als bestuurder en leidinggevende bij een andere zorgaanbieder?
Het moet niet kunnen dat iemand die verantwoordelijk is voor misstanden in de zorg, zomaar weer actief wordt in de zorg. In het kader van de vergunningplicht op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) kan naar het verleden van de dagelijkse leiding of de interne toezichthouders worden gekeken door een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen of door een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob. Het is vervolgens aan inkopers van zorg, zoals zorgkantoren, om met inkoopbeleid, contractvoorwaarden en beheersmaatregelen in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Zorgaanbieders moeten ook nagaan of het verleden van iemand een bezwaar vormt voor het uitoefenen van een functie in de zorg. Mede gelet op deze waarborgen, is het ook van belang dat wordt ingezet op het gebruik van de diverse mogelijkheden van beroeps- en bestuursverboden.
Bovendien zijn aanvullende maatregelen getroffen om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren. Per 1 januari 2025 treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking. Daarmee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengaan dat deze zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen. Ook wordt de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot ook het toepassingsbereik van de VOG en de integriteitsbeoordelingen op grond van de Wet Bibob.
Tot slot wordt bij de Proeftuinen aanpak zorgfraude van de VNG, door gemeenten onderzoek gedaan naar een structurele inzet van de Wet Bibob bij de inkoop van zorg.
Waarom heeft het zorgkantoor deze zorgaanbieder een contract verleend? Welke informatie hadden zij over deze aanbieder op dat moment? In hoeverre was bekend dat deze werd bestuurd door iemand die in het recente verleden op grootschalige wijze had gefraudeerd met zorggeld?
Uit navraag bij het zorgkantoor van Zilveren Kruis is gebleken dat de zorgaanbieder De Zorg van Toen B.V. al voor de oprichting van locatie Donderen een contract had met twee zorgkantoren. Het ging om verschillende locaties in Nederland waar verpleging en verzorging voor ouderen geboden werd. De in het artikel genoemde persoon was niet de bestuurder van deze zorgaanbieder. Bij het aangaan van het contract is de gebruikelijke procedure en toetsing gevolgd. Bij deze toetsing zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.
Welke mogelijkheden hebben zorgkantoren momenteel om zorgfraude en criminele activiteiten bij zorgaanbieders te voorkomen? Kan er bijvoorbeeld worden samengewerkt met gemeenten voor het uitvoeren van Bibob-onderzoeken?
Het is aan zorgkantoren om met inkoopbeleid en contractvoorwaarden in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Zorgkantoren bepalen zelf al dan niet gezamenlijk hoe zij hier invulling aan geven. Bij de inkoop worden eisen gesteld aan kwaliteit en doelmatigheid en er kan bijvoorbeeld gevraagd worden naar diploma’s, VOG’s en het ondernemingsplan. Zorgkantoren toetsen onder andere ook op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het protocol Verzekeraars & Criminaliteit de integriteit van zorgaanbieders. Zij maken voor het raadplegen van diverse bronnen gebruik van het portaal Raadpleging Integriteit Zorgaanbieders (RIZ). Ook gebruiken zorgkantoren en zorgverzekeraars het Extern Verwijzingsregister (EVR), een waarschuwingssysteem waarmee financiële instellingen elkaar waarschuwen voor bij hen bekende fraudeurs. In het geval van een persoonsgebonden budget (pgb) worden geen contracten aangegaan, maar gaat het zorgkantoor na dat de zorg die de budgethouder wil contracteren, verantwoord, toereikend en van goede kwaliteit is. Daarbij kan ook naar de zorgverlener worden gekeken. Tot slot controleren zorgkantoren zorgaanbieders ook op basis van het door hen ingerichte toezicht op basis van controles van bijvoorbeeld declaraties of naar aanleiding van signalen. In het antwoord op vraag 2 wordt ingegaan op de mogelijkheden voor de toepassing van integriteitsbeoordelingen op grond van de Wet Bibob en de mogelijkheden die de Wbsrz per 1 januari 2025 biedt.
In hoeverre controleren zorgkantoren nu of er sprake is van eerdere misstanden bij zorgaanbieders en/of hun bestuurders als zij zorgaanbieders contracteren? Hebben zij hiervoor momenteel voldoende mogelijkheden?
In het antwoord op vraag 4 is toegelicht hoe zorgkantoren met inkoopbeleid en contractvoorwaarden in waarborgen voorzien en zorgvuldig zijn in wie zij contracteren. In het antwoord op vraag 2 is toegelicht welke aanvullende maatregelen zijn getroffen om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren.
Ziet u een relatie tussen de wildgroei van bedrijven door marktwerking en de toename van zorgfraude?
Helaas is fraude van alle tijden en gaat er dit jaar 109 miljard euro om in de zorg. Dat trekt mensen met verkeerde bedoelingen aan. Ik vind dat commerciële belangen van zorgaanbieders nooit vóór het belang van de kwaliteit van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan3, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Ik verwacht dit wetsvoorstel in het begin 2025 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Ziet u relatie tussen de mogelijkheid om winst te kunnen maken (en uitkeren) met zorggeld en zorgfraude?
Ik ben van mening dat het maken van winst door zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het belang van kwaliteit van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Zie het antwoord op vraag 6 voor een nadere toelichting.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgfraude goed wordt aangepakt en fraudeurs worden geweerd, zonder dat dit nóg meer zorggeld kost?
Mijn ministerie werkt samen met het veld en andere departementen aan maatregelen om de toezichthouders en opsporingsdiensten beter in staat te stellen zorgfraude en andere missstanden in de zorg aan te pakken.
Per 1 januari 2025 treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking. Daarmee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders kunnen waarschuwen. Zo wordt tegengaan dat deze zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen. Ook wordt de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot ook het toepassingsbereik van de VOG en de integriteitsbeoordelingen op grond van de Wet Bibob.
Tot slot wil ik in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan uw Kamer aanbieden. Met dat wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt. Mede in dat kader wordt ook bezien welke van de interventies tot verbetering van screening van zorgaanbieders aan de voorkant, zoals die naar voren zijn gekomen tijdens de in september 2023 afgeronde pilot met zorgverzekeraar DSW, de IGJ, de NZa en het CIBG, eraan kunnen bijdragen het net verder te sluiten.
Bent u bekend met het bericht «Honderden agenten met PTSS krijgen geen passende WIA-uitkering door gebrek aan kennis over ziekte bij UWV»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat bij verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de juiste kennis van posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontbreekt, waardoor agenten niet de juiste uitkering krijgen en vastlopen?
Dat beeld herken ik niet. De medische kennis over PTSS mag onder algemeen bekend veronderstelde medische kennis geschaard worden. Ook bij de verzekeringsartsen van UWV. Dit is geborgd door herregistratie van deze verzekeringsartsen, net zoals bij andere medisch specialisten werkzaam in de curatieve zorg.
Deelt u de mening dat politieagenten die zich jarenlang in hebben gezet voor de maatschappij en tijdens hun werk PTSS hebben opgelopen, alle zorg en ondersteuning verdienen die zij nodig hebben en daarbij serieus genomen moeten worden, ook als het gaat om de WIA-uitkering?
Ja, het is zeer ingrijpend voor politieagenten als zij tijdens hun werk PTSS oplopen. Als iemand na twee jaar ziekte een WIA-uitkering aanvraagt, verricht UWV een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Deze beoordeling is bepalend voor iemands leven en het is daarom belangrijk dat mensen zich gehoord en gezien voelen.
Op welke manier vindt nu afstemming plaats tussen de politie en het UWV als agenten met PTSS zich daar melden voor een WIA-uitkering?
Er vindt geen reguliere afstemming plaats tussen een werkgever en UWV, maar alleen in individuele casuïstiek als daar aanleiding voor is bij de beoordeling van de re-integratieinspanningen. Voorafgaand aan de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering doet UWV de poortwachterstoets. UWV beoordeelt de re-integratieinspanningen van de werkgever en werknemer gedurende de eerste twee jaar van ziekte aan de hand van het re-integratieverslag. Als dit inhoudelijk vragen oproept, neemt UWV contact op om aanvullende informatie op te vragen.
Kunt u reflecteren op de constatering dat verzekeringsartsen bij het UWV niet op de hoogte waren van uitgebreide medische dossiers van politieagenten die met PTSS zich hebben gemeld voor een WIA-uitkering?
De vorm waarin medische gegevens worden gedeeld met de verzekeringsarts verschilt per cliënt en per beoordeling. Bij de WIA-aanvraag stuurt een cliënt de medische informatie van de bedrijfsarts mee. Dit is medische informatie over het (chronologische) verloop van de verzuimbegeleiding vanaf de aanvang van de ziekte. Ook kan de cliënt medische informatie van de specialist meenemen naar het gesprek met de verzekeringsarts. Daarnaast kan de verzekeringsarts gedurende het beoordelingsproces medische informatie opvragen bij de behandelaar of bedrijfsarts. Tijdens het gesprek met de verzekeringsarts worden de klachten van cliënt besproken. Aan de hand van alle informatie maakt de verzekeringsarts een vertaalslag van de beperkingen die iemand vanuit ziekte of gebrek heeft naar wat iemand gegeven die beperkingen nog met werk kan verdienen.
Deelt u de mening dat ook bij het UWV kennis aanwezig moet zijn over wat het politievak inhoudt alvorens te kunnen concluderen dat diegene terug naar de politieorganisatie kan in dezelfde dan wel een andere functie?
Ja, het is de taak van de arbeidsdeskundige om het werk en de werkomgeving in kaart te brengen en op basis daarvan te bepalen welk werk past bij de beperkingen en mogelijkheden van cliënt.
Wat vindt u van het voorstel om een speciaal loket voor hulpverleners op te richten, waar de kennis en expertise over PTSS gecentreerd is?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier. Mensen met PTSS worden niet op een andere manier beoordeeld dan mensen met een andere ziekte of beperking. Ik zie geen noodzaak voor een speciaal loket. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt de kennis over PTSS onder algemeen bekend veronderstelde medische kennis geschaard. Van verzekeringsartsen mag verwacht worden dat zij op de hoogte zijn van de actuele medische inzichten, zodat mensen de best mogelijke dienstverlening krijgen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het UWV over de mogelijkheden om bij verzekeringsartsen kennis over PTSS uit te breiden, bijvoorbeeld door middel van speciale PTSS-trainingen?
In 2023 zijn er ruim 3.700 WIA-beoordelingen gedaan waarbij PTSS de hoofddiagnose was. Dit leidde in 74% van de gevallen tot een gehele of gedeeltelijke WIA-uitkering. Dit toekenningspercentage is al een aantal jaren stabiel. Daarnaast mag, zoals aangegeven in de beantwoording van voorgaande vragen, de kennis over PTSS onder algemeen bekend veronderstelde medische kennis worden geschaard. Deze medische kennis over PTSS kent geen grote wijzigingen de afgelopen jaren. UWV geeft aan dat uitbreiding van de kennis over PTSS niet nodig is. Uiteraard staat het individuele verzekeringsartsen vrij om hier bij- of nascholing op te volgen. UWV biedt verzekeringsartsen de bij- en nascholing «Psychische stoornissen en belastbaarheid» aan en PTSS is een onderdeel hiervan. UWV faciliteert verzekeringsartsen zowel financieel als in tijd met bij- en nascholing.
Deelt u de mening dat niet alleen bij het UWV de kennis van PTSS nodig is, maar ook bij de politieorganisatie zelf?
Voldoende kennis over PTSS is belangrijk bij de professionals die hier vanuit hun functie mee te maken krijgen, zoals de zorgprofessionals en de leidinggevenden. De politie heeft de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het vergroten van de kennis over PTSS en om het handelingsperspectief hierop aan te passen. Dit gebeurt zowel in de regelgeving, zoals het wijzigen van het stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, als in de sturing en de organisatie door leidinggevende meer handvatten te bieden en de ondersteuning op het gebied van veilig en gezond werken te verstevigen. Uiteraard blijft aandacht voor dit onderwerp onverminderd van belang.
Vindt u dat er op dit moment voldoende kennis bij de politie is wat betreft de aanpak van PTSS als beroepsziekte? Zo nee, wat gaat u daaraan veranderen?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Wat vrouwen niet mogen weten over hun eigen borsten’ |
|
Judith Tielen (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant en de reactie van o.a. de beroepsgroep van radiologen op dit bericht via de NOS?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de benoemde problemen met borstonderzoek niet alleen van toepassing zijn voor vrouwen die meedoen aan het bevolkingsonderzoek, maar ook voor vrouwen die een knobbeltje ontdekken en aanvullend onderzoek nodig hebben? Zo ja, kunt u dan in uw informatie en besluitvorming beide groepen betrekken?
Ja, die mening deel ik, al is er wel een verschil. Bij het landelijke bevolkingsonderzoek gaat het om een zogenoemd ongevraagd aanbod. Vrouwen3 zonder gezondheidsklachten en zonder medische indicatie worden uitgenodigd deel te nemen aan een onderzoek voor screening. Vanwege dit ongevraagde aanbod gelden voor screening – in vergelijking met medische diagnostiek waar de hulpvraag van de patiënt leidend is – striktere eisen. Waar het mij om gaat is dat er een zo goed mogelijk bevolkingsonderzoek wordt aangeboden, dat voldoet aan de algemeen aanvaarde criteria voor verantwoorde screening van de WHO4. De Gezondheidsraad toetst aan deze criteria en brengt daarover advies uit. Bij de inrichting van een bevolkingsonderzoek baseer ik mij op deze adviezen van de Gezondheidsraad, zo ook over het meten en rapporteren van densiteit.
In het advies «MRI in bevolkingsonderzoek borstkanker» van 6 oktober 20205 geeft de Gezondheidsraad aan dat bij vrouwen met zeer dicht borstweefsel, die een aanvullende MRI krijgen aangeboden, minder vaak intervalkanker optreedt. Dat wijst erop dat bij hen zo minder vaak borstkanker wordt gemist, waaraan ze anders mogelijk zouden overlijden. Dat voordeel weegt zwaar voor de Gezondheidsraad, maar de aanzienlijke nadelen die een aanvullende MRI met zich meebrengt wegen ook zwaar. Zo lopen deelnemende vrouwen met zeer dicht borstweefsel een groter risico op foutpositieve uitslagen en overdiagnose dan zonder aanvullende MRI. Toch beoordeelt de Gezondheidsraad de nut-risicoverhouding van een aanvullende MRI voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel als positief. Doorslaggevend is daarbij dat het reguliere bevolkingsonderzoek voor deze groep vrouwen minder goed werkt dan voor vrouwen zonder dicht borstweefsel. De Gezondheidsraad toetst hier het criterium voor verantwoorde screening dat het nut van de screening moet opwegen tegen de nadelen.
Daarnaast echter acht de Gezondheidsraad toevoeging van MRI aan het bevolkingsonderzoek borstkanker niet doelmatig. Vrouwen met zeer dicht borstweefsel aanvullende MRI aanbieden lijkt weliswaar kosteneffectief, maar het is volgens de Gezondheidsraad niet toekomstbestendig vanwege de benodigde langjarige investeringen in infrastructuur en personeel. De verwachting is namelijk dat contrast enhanced mammography (CEM), een mammografie met een contrastmiddel, op korte termijn een eenvoudiger en goedkoper alternatief zal blijken. De Gezondheidsraad adviseerde daarom een proefbevolkingsonderzoek uit te voeren naar CEM. Met CEM kan mogelijk even goed als met MRI borstkanker worden opgespoord bij vrouwen met zeer dicht borstklierweefsel, terwijl er mogelijk minder nadelen (fout-positieve uitslagen en overdiagnose) aan verbonden zitten en minder investeringen dan aan het realiseren van voldoende MRI-capaciteit. Inmiddels is dit onderzoek (de zogenoemde DENSE-2 studie) gestart, waarbij niet alleen CEM binnen het bevolkingsonderzoek borstkanker wordt onderzocht, maar ook verkorte MRI.
Omdat de resultaten van de studie naar CEM en verkorte MRI nog enkele jaren op zich laten wachten, heeft mijn ambtsvoorganger verkend of het mogelijk was om tijdelijk MRI aan te bieden aan vrouwen met zeer dicht borstweefsel. Om in beeld te krijgen of er genoeg MRI-capaciteit beschikbaar was en of dit eenvoudig te realiseren zou zijn, heeft KPMG hiernaar onderzoek uitgevoerd. Daar MRI niet in de infrastructuur van het bevolkingsonderzoek kan plaatsvinden, moest de aanvullende MRI-capaciteit in de ziekenhuizen gerealiseerd kunnen worden. Het KPMG-onderzoek is gebaseerd op vragenlijsten onder alle 89 ziekenhuizen en diagnostische centra. In 2022 is het rapport hierover verschenen.6 Daaruit blijkt dat er alleen voldoende MRI-capaciteit beschikbaar is als wordt gewerkt met een verkort MRI-protocol en een screeningsinterval van 4 jaar. Met het huidige screeningsinterval van 2 jaar en het normale MRI-protocol is de capaciteit die instellingen beschikbaar hebben voor aanvullende MRI echter niet toereikend. Het uitbreiden van de openingstijden zorgt voor voldoende extra capaciteit, maar er lijkt onvoldoende personeel beschikbaar voor de uitvoering hiervan. Extra inzet van personeel voor screening gaat bovendien ten koste van toegankelijkheid van reguliere zorg, met alle nadelige effecten van dien. Het is van groot belang dat voor vrouwen, die bij zichzelf een afwijking vinden die op borstkanker kan duiden, voldoende diagnostiek beschikbaar blijft. Indien nu toch een MRI in de screening zou worden aangeboden, dan kan verdringing in de zorg plaatsvinden en kunnen mensen met een vermoeden van een afwijking die duidt op borstkanker, minder goed geholpen worden. De toenmalige Minister van VWS besloot hierop om niet over te gaan op een tijdelijk aanbod van MRI-screening.7
Over de (on)mogelijkheden van aanvullende screening en de verkenning die mijn ambtsvoorgangers hiertoe hebben uitgevoerd samen met veldpartijen, is de Kamer geïnformeerd met de brieven van 28 januari 20218, 24 september 20219, 7 juni 202210, 12 juni 202411 en 6 september 2024.12 In deze brieven is door mijn ambtsvoorgangers, en in de laatste brief door mij zelf, ook toegelicht waarom een motie over dit onderwerp niet tot uitvoering gebracht kon worden.
Een belangrijke voorwaarde voor verantwoorde screening is dat er bij een afwijkende screeningsuitslag een zinvolle handelingsoptie moet zijn. Omdat dat er op dit moment niet is, concludeert de Gezondheidsraad in het advies «Verbetermogelijkheden bevolkingsonderzoek borstkanker» van 12 maart jl. dat het rapporteren van borstdensiteit geen meerwaarde heeft.13 Zoals hierboven aangegeven zijn er op dit moment helaas onvoldoende mogelijkheden voor aanvullende screening door middel van MRI: er is een tekort aan apparatuur maar zeker ook aan personele bezetting. Het meten en rapporteren van de borstdensiteit biedt vrouwen daarom geen concrete handelingsopties in de screening, terwijl het wel vraagt om aanvullende investeringen om dit te organiseren en deelnemers daar goed over te informeren.
Het principe dat alleen bevindingen worden meegedeeld als mensen daadwerkelijk iets met deze informatie kunnen, geldt niet alleen voor alle bevolkingsonderzoeken, maar ook in de zorg. Pas als er een vermoeden is van een afwijking, is er aanleiding tot doorverwijzing. Wanneer vrouwen bij zichzelf een afwijking vinden die op borstkanker kan wijzen, dan kan de huisarts in samenspraak met cliënte besluiten tot doorverwijzing naar de zorg voor diagnostiek. Wanneer in de zorg een mammogram wordt gemaakt, dan wordt densiteit wél gemeten en vermeldt de radioloog in het verslag hoe dicht het borstklierweefsel is (dan staat er ACR a, b, c of d, waarbij d zeer dicht borstklierweefsel is). In de multidisciplinaire NHG-Standaard Borstkanker14 wordt huisartsen geadviseerd bij een niet-afwijkend mammogram of echogram uit te leggen dat dit de aanwezigheid van borstkanker niet uitsluit. De richtlijn geeft vervolgens aan, om aan cliënte te adviseren terug te komen op het spreekuur indien drie maanden na de niet-afwijkende uitslag nog steeds sprake is van een knobbeltje of gelokaliseerde pijn of gevoeligheid in één borst. Als het gaat om cliënten met een verhoogde dichtheid van borstklierweefsel (categorie c of d) is het advies om cliënte uit te leggen dat door het dichte borstklierweefsel het mammogram of echogram lastiger te beoordelen is, maar dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een afwijking die verder onderzoek vereist. Wel wordt vrouwen erop gewezen dat het nodig blijft om ook nieuwe klachten of afwijkingen te melden. Zeer dicht borstklierweefsel zonder afwijkend mammogram is dus volgens deze richtlijn op zichzelf geen medische indicatie voor vervolgonderzoek. Met andere woorden: ook in de zorg is er geen zinvolle handelingsoptie voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel. Het is aan de beroepsgroepen om deze richtlijn eventueel aan te passen indien de stand van de wetenschap daarvoor de onderbouwing biedt.
Kunt u zich voorstellen dat de berichtgeving over dit borstonderzoek (dat te weinig uitsluitsel biedt voor vrouwen met dicht borstklierweefsel), plus de manier waarop artsen en beleidsmakers daarover spreken, vrouwen bang en boos maakt? Deelt u de mening dat vrouwen serieus genomen moeten worden? Zo ja, hoe kijkt u naar uw eigen reactie zoals opgetekend in het NOS-artikel waarin u stelt dat u vrouwen «hier niet mee wil belasten»?
Ja, ik kan mij de reacties op alle berichtgeving goed voorstellen. Vanzelfsprekend deel ik de mening dat vrouwen serieus genomen moeten worden. Ik realiseer me dat mijn eigen reactie vreemd kan zijn overgekomen, alsof de overheid bepaalt wat mensen wel of niet mogen weten. Ik heb dat echter bedoeld tegen de achtergrond dat vrouwen of mannen, in andere gevallen, ook iets moeten kunnen met de informatie die zij krijgen.
Hoewel het niet meten en terugkoppelen van de borstdichtheid aan vrouwen een weloverwogen keuze is, begrijp ik de zorgen van uw Kamer en van de groep vrouwen die het betreft. Ik vind dit een lastig dilemma. Daarom zal ik in gesprek gaan met betrokken partijen. Ik hecht eraan om daar ook de patiëntenvereniging bij te betrekken, evenals de Gezondheidsraad. Daarbij zal de focus liggen op het bevolkingsonderzoek, aangezien dat mijn primaire verantwoordelijkheid is – maar ik zal ook zeker de werkwijze in de zorg bevragen. Ik streef ernaar dit overleg met betrokken partijen op korte termijn te plannen zodat ik uw Kamer zo snel mogelijk kan informeren over de uitkomsten.
Begrijpt u de onrust die er is bij vrouwen omdat zij niet alle informatie krijgen, terwijl het wel gaat over hun eigen borsten? Hoe en op welke manier kunnen vrouwen erachter komen welk klierweefsel zij hebben? Is er een plek waar vrouwen naartoe kunnen voor extra informatie?
Ja dat begrijp ik. Zij krijgen in het kader van het bevolkingsonderzoek inderdaad alleen gerapporteerd of er aanwijzingen zijn gevonden voor borstkanker. Dat is waarop de screening is gericht. Borstdensiteit wordt in het bevolkingsonderzoek niet gemeten. De medewerkers betrokken bij het bevolkingsonderzoek weten dus niet precies van welke dichtheidscategorie sprake is. Daar zou immers een meting voor nodig zijn. Anders dan de algemene informatie die op www.kanker.nl staat over dicht borstklierweefsel, kan ik niet vanuit het bevolkingsonderzoek bieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de in het Gezondheidsraadadvies van maart 2024 aanbevolen alternatieve onderzoeksmogelijkheden voor vrouwen met dicht borstklierweefsel, namelijk Contrast Enhanced Mammography en verkorte MRI? Op welke termijn verwacht u dat deze alternatieven beschikbaar zijn en worden toegepast?
De Gezondheidsraad heeft over de vergunningaanvraag op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek voor dit onderzoek op 29 mei 2024 advies uitgebracht.15 Op 9 juli 2024 heb ik de vergunning verleend16, waarna de onderzoekers alle voorbereidingen hebben getroffen. De eerste uitnodigingen worden in november verzonden. Het onderzoek zal tot 1 september 2031 lopen. Daarna zal blijken of deze aanvullende screeningsmethoden verantwoord kunnen worden ingevoerd, waarover vervolgens politieke en financiële besluitvorming zal plaatsvinden. Halverwege de studie zullen wel tussentijdse resultaten worden opgeleverd, die al enig inzicht zullen geven in de prestaties van CEM en verkorte MRI. Uw Kamer is over deze wetenschappelijke studie voor het laatst geïnformeerd met de brief van 12 juni jl.17
Deelt u de mening dat het van belang is dat vrouwen met dicht borstweefsel (en daardoor een verhoogde kans op de ontwikkeling van borstkanker) op een laagdrempelige, effectieve en veilige manier toegang krijgen tot onderzoek dat borstkanker kan uitsluiten, zowel als onderdeel van het bevolkingsonderzoek als na het ontdekken van een knobbeltje? En deelt u de mening dat «samen beslissen» voor deze vrouwen belangrijk is in het kiezen van de mogelijke vervolgstappen na constatering van dicht borstklierweefsel? Zo ja, hoe is dat te verbeteren?
Ja die mening deel ik, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb geschreven is er wel een verschil. Bij het landelijke bevolkingsonderzoek gaat het om een zogenoemd ongevraagd aanbod. Vrouwen zonder gezondheidsklachten en zonder medische indicatie worden uitgenodigd om deel te nemen aan een onderzoek voor screening. Vanwege dit ongevraagde aanbod gelden voor screening – in vergelijking met medische diagnostiek waar de hulpvraag van de patiënt leidend is – striktere eisen. Alle landelijke bevolkingsonderzoeken moeten voldoen aan de algemeen aanvaarde criteria voor verantwoorde screening van de WHO. Een belangrijke voorwaarde voor verantwoorde screening is dat er bij een afwijkende screeningsuitslag een zinvolle handelingsoptie moet zijn. Dit geldt voor alle bevolkingsonderzoeken, dus ook bij de bevolkingsonderzoeken naar darm- en baarmoederhalskanker. Op dit moment is het niet mogelijk om met informatie over borstdichtheid medische vervolgstappen te zetten. Het meten en rapporteren van de borstdensiteit biedt vrouwen daarom geen concrete handelingsopties.
Overigens geldt dat met mammografie het merendeel van de tumoren in de borst kunnen worden opgespoord, ook als sprake is van zeer dicht borstweefsel. Bij vrouwen met de hoogste categorie borstdensiteit wordt ongeveer 60% van de tumoren opgespoord met mammografie. Bij vrouwen met een andere densiteit wordt ongeveer 70–85% van de tumoren opgespoord. Wanneer in het bevolkingsonderzoek op een mammogram geen aanwijzing is gevonden die op borstkanker kan duiden, dan wordt deelneemsters uitgelegd dat het onderzoek geen volledige zekerheid biedt. In de uitslagbrief staat dat er een kans is dat borstkanker niet ontdekt wordt of dat er borstkanker kan ontstaan tussen twee onderzoeken in. Deelneemsters wordt geadviseerd contact op te nemen met de huisarts bij klachten aan hun borsten.
Onder andere met het onderzoek met CEM en verkorte MRI, is mijn inzet ook om op termijn een zo’n goed mogelijk bevolkingsonderzoek borstkanker te realiseren, ook voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de betrokken professionals om te kijken op welke wijze zowel het bevolkingsonderzoek borstkanker als het vervolgonderzoek na het ontdekken van een knobbeltje, bij vrouwen met dicht borstklierweefsel op korte termijn verbeterd kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. Ik hecht eraan om daar ook de patiëntenvereniging bij te betrekken, evenals de Gezondheidsraad. Daarbij zal de focus liggen op het bevolkingsonderzoek, aangezien dat mijn primaire verantwoordelijkheid is – maar ik zal ook zeker de werkwijze in de zorg bevragen. Ik streef ernaar dit overleg met betrokken partijen op korte termijn plannen zodat ik uw Kamer zo snel mogelijk kan informeren over de uitkomsten.
Het bericht ‘Wie stopt de zorgcowboys? Met slimme trucjes weten ze vaak ongezien megawinst te verstoppen’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wie stopt de zorgcowboys? Met slimme trucjes weten ze vaak ongezien megawinst te verstoppen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van het Algemeen Dagblad en Pointer blijkt dat fraude in de zorg onverminderd blijft bestaan en dat «zorgcowboys» steeds slimmer worden en het toezicht is afgenomen?
De bestrijding van zorgfraude is helaas niet eenvoudig. Fraudeurs lijken steeds meer geslepen te worden in het ontwijken van de regels. We moeten daarbij onder ogen zien dat we opereren in een context met weerbarstige dilemma’s. Steeds is het een (politieke) afweging tussen het toegankelijk houden van de zorg, het aantrekkelijk houden van de zorg voor zorgmedewerkers en het realiseren van een maximaal fraudebestendige aanpak in de zorg. Dit alles met oog voor de lastendruk en waarborgen rondom privacy. Ik wil de eerlijke boodschap meegeven dat we niet alle mazen kunnen dichten. Dit laat onverlet dat zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, opsporingsinstanties én de toezichthouders goed moeten samenwerken en alles op alles moeten zetten om zorgfraude tegen te gaan.
Inmiddels wordt het geschatte fraudebedrag jaarlijks geschat op 10 miljard euro, welke concrete acties onderneemt u om deze fraude een halt toe te roepen? Wat zijn de resultaten van deze acties tot dusver?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Los van de exacte omvang vind ik elk geval van zorgfraude er een te veel. Vanuit mijn verantwoordelijkheid is beleid, wet- en regelgeving en andere ondersteuning van het veld gerealiseerd en in voorbereiding om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Ik noem een aantal voorbeelden:
Kunt u de aanwijzingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de AVG bevestigen? Zo ja, wat gaat u aan deze aanwijzing doen? Zo nee, gaat u hierop actie ondernemen?
Binnen het huidige wettelijke kader is zorgvuldige en effectieve samenwerking en gegevensuitwisseling niet mogelijk. Dit komt onder andere door het ontbreken van eenduidige grondslagen voor gegevensverwerking. En bijvoorbeeld door de onduidelijkheid over de positie, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het samenwerkingsverband IKZ. De Wbsrz, die per 1 januari 2025 in werking treedt, neemt belangrijke knelpunten weg en biedt instanties eenduidige grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting IKZ.
Ten slotte heeft uw Kamer recent wetgeving aangenomen die rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen ziektekostenverzekeraars en gemeenten in fraudeonderzoeken (na gegevensuitwisseling met het IKZ) vergemakkelijkt. Deze wet zal naar verwachting per 1 januari 2026 in werking treden.
Deelt u de mening dat zorgcowboys altijd een weg weten te vinden om megawinsten te maken en deze proberen te verbergen, en dat het beter is dit soort constructies te weren uit de zorg? Zo nee, waarom niet?
Het is mij een doorn in het oog als malafide zorgaanbieders megawinsten maken en deze proberen te verbergen. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de eerder genoemde Wibz, waarbij ik vanzelfsprekend ook de door de Kamer aangenomen motie van het lid Bushoff inzake excessieve winstuitkeringen2 zal betrekken. Mijn streven is om dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het begrotingsdebat VWS?
Ja.
Het bericht ‘Psychiater Boudewijn Chabot introduceert eigen stikstofgasmethode voor mensen die humaan willen sterven’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
van Weel , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Psychiater Boudewijn Chabot introduceert eigen stikstofgasmethode voor mensen die humaan willen sterven»? Heeft u ook met grote zorg kennis genomen van dit breed verspreide verhaal?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In het artikel geeft de heer Chabot aan dat hij een voorlichtingsfilm heeft gemaakt waarin een zelfdodingsmethode wordt beschreven waarbij stikstofgas wordt ingeademd via een masker. Ik vind een dergelijke voorlichtingsfilm om meerdere redenen onwenselijk en zorgwekkend. Allereerst kan een dergelijke voorlichtingsfilm waarin een concrete methode wordt gegeven voor zelfdoding, mensen eerder over de streep trekken om daadwerkelijk die stap te zetten, terwijl het kabinet juist inzet op het voorkomen van suïcide. Bovendien bestaat het gevaar dat mensen in een kwetsbare situatie, onder wie ook jongeren met psychische problemen, hun toevlucht nemen tot een dergelijke zelfdodingsmethode. Verder is de «stikstofgasmethode» eerder door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties omschreven als «marteling» (zie ook mijn antwoord op vraag 12).2 Tenslotte vind ik het zorgwekkend dat in de film bepaalde handelingen op voorhand als niet strafbare hulp bij zelfdoding worden beschreven. In tegenstelling tot wat de heer Chabot zegt in het artikel kunnen voorbereidende handelingen van naasten wel degelijk strafbaar zijn. Uiteindelijk is het aan het Openbaar Ministerie en de rechter om te oordelen of een bepaalde handeling wel of niet kwalificeert als hulp bij zelfdoding.
Is deze methode bij u en het Openbaar Ministerie (OM) bekend? Hoe verhoudt het aanprijzen en bekend maken van deze methode tot zelfdoding zich tot de huidige strafwetgeving?
Ja, het OM heeft kennisgenomen van de methode zoals door de heer Chabot beschreven in het artikel. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat zelfdoding niet strafbaar is, maar hulp bij zelfdoding wel. Dit volgt uit artikel 294, tweede lid Wetboek van Strafrecht. Degene die een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt pleegt pas een misdrijf als de dood daadwerkelijk intreedt. Het begrip «behulpzaam zijn» in artikel 294, tweede lid Wetboek van Strafrecht is noch in dat artikel, noch in de wetsgeschiedenis nader omlijnd.
De beantwoording van de vraag of iemand voor bepaalde handelingen, in dit geval het aanprijzen en het bekend maken van deze zelfdodingsmethode via het maken, publiceren en vertonen van een voorlichtingsfilm, vervolgd kan worden, is aan het OM en vervolgens ter beoordeling aan de rechter.
Valt het maken, publiceren en vertonen van een voorlichtingsfilm voor zelfdoding onder hulp bij zelfdoding? Zo nee, wanneer zou er wel sprake zijn van hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 2.
Welke besmettingseffecten van dergelijke berichtgeving zijn u bekend?
Het is bekend dat artikelen en media-items over suïcide kunnen leiden tot kopieergedrag (besmettingseffecten). Daarom is het belangrijk om in media-uitingen over suïcides terughoudend te zijn over bijvoorbeeld de gebruikte methodes.
Deelt u de zorg dat mensen in kwetsbare omstandigheden tot onomkeerbare gedachten komen en deze daadwerkelijk uitvoeren? Zo ja, welke stappen zet u om paal en perk te stellen aan dit type handleidingen, interviews, films en wat dies meer zij? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ja, ik deel die zorg. Om die reden zet de overheid breed in op vermindering van het aantal suïcides in Nederland. De overheid faciliteert de hulplijn van Stichting 113 Zelfmoordpreventie waar mensen met suïcidale gedachten daarover gratis, anoniem en 24 uur per dag in gesprek kunnen. Op basis van de kennis over suïcidale gedachten zijn suïcidale gedachten vaak heel lang wél omkeerbaar. Dan kan goede hulp het verschil maken. Maar suïcidepreventie is ook een maatschappelijk vraagstuk en daar hoort het veilig praten over zelfdoding in nieuwsberichten en andere (informatieve) media-uitingen ook bij. Mede dankzij de inzet van Stichting 113 Zelfmoordpreventie is er binnen redacties steeds meer aandacht voor de wijze waarop over suïcides wordt bericht. Tevens wordt vanuit de huidige landelijke agenda suïcidepreventie ingezet op het beperken van toegang tot dodelijke middelen en is door de overheid met betrokken partijen de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» opgesteld.
Het nemen van maatregelen door op voorhand de publicatie van interviews en films over zelfdoding te beperken, acht ik echter niet wenselijk omdat het disproportioneel is. In dat geval kan de vrijheid van meningsuiting namelijk in het geding komen. In artikel 7 van de Grondwet staat dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat en een vrije samenleving.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat deze film vertoond zal worden en zo ja, bent u bereid die te benutten?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 5 kan de vrijheid van meningsuiting in het geding komen als zou worden besloten de vertoning van deze film te voorkomen. In artikel 7 van de Grondwet staat dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Ik vind het niet wenselijk om de vertoning van deze film op voorhand te verbieden.
De vraag of het vertonen van deze film gezien kan worden als een strafbare instructie waarvoor kan worden vervolgd, is ter beoordeling aan het OM. Vervolgens is het aan de rechter om tot een eindoordeel te komen.
Ziet u dat de Balie een verantwoordelijkheid heeft op het moment dat deze film aldaar vertoond wordt, en hoe zou u die verantwoordelijkheid omschrijven?
Debatcentra zoals De Balie gaan zelf over hun programmering en maken daarin hun eigen keuzes. Het kabinet heeft daarop geen invloed en vindt ook dat het daar geen invloed op hoort te hebben. In een debatcentrum moet ruimte zijn voor maatschappelijk debat, ook – of misschien wel juist – over thema’s die schuren. Op de avond in De Balie is overigens niet de hele film vertoond, maar een fragment.
Welke juridische kaders en richtlijnen hebben media om over hulp bij zelfdoding en zelfdodingsmethoden te schrijven?
Er zijn geen juridische kaders of richtlijnen voor de berichtgeving over suïcide. Er is op initiatief van Stichting 113 Zelfmoordpreventie wel een handreiking voor mediaprofessionals opgesteld.3 In de afgelopen jaren is deze handreiking omarmd door de mediasector en wordt deze actief gebruikt als het om berichtgeving over suïcides gaat. In de handreiking is opgenomen dat er terughoudendheid dient te worden betracht bij de berichtgeving over suïcides en dat de gebruikte methode niet onder de aandacht wordt gebracht. Er bestaat immers wetenschappelijk onderzoek dat het bekend maken van een methode het aantal suïcides kan doen stijgen door zogenaamd «kopieergedrag».
Naast wat wettelijk is toegestaan, is er ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid; welke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben media en cultuursector wat u betreft in het berichten hierover?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 8 wordt de handreiking van Stichting 113 Zelfmoordpreventie voor de berichtgeving over suïcides door de media, door mij omarmd. Mediaprofessionals kunnen daarnaast ook een rol spelen in het voorkomen van zelfdoding in Nederland. Denk aan het stimuleren van mensen met suïcidale gedachten om hulp te zoeken, maar ook het delen van hoopvolle verhalen. De beroepsgroep is zich hiervan bewust en mediaprofessionals voeren ook met elkaar het gesprek over wat een juiste manier is om over suïcides te berichten Ik vind het positief dat de media hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Het is belangrijk om hen hierin te ondersteunen met kennis en expertise. Die is bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie aanwezig.
Vanuit de cultuursector wordt al een bijdrage geleverd om de mentale gezondheid in Nederland te verbeteren. Het deelnemen aan cultuuruitingen kan gezien worden als beschermende factor (ontspanning).4 Ook wordt er aandacht gegeven aan mentale gezondheid in tentoonstellingen en wordt mentale gezondheid bespreekbaar gemaakt. Bijvoorbeeld met de Open Oproep Cultuur in de Buurt, die wordt uitgevoerd door het Fonds voor Cultuurparticipatie.
Bent u bereid om in het licht van de wetgeving rondom suïcidepreventie het gesprek te voeren met media- en cultuursector, samen met 113 Zelfmoordpreventie?
Voor deze sectoren is kennis en expertise beschikbaar bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie. Het past mij als bewindspersoon niet met media- of cultuurinstellingen het gesprek aan te gaan over de inhoud van het aanbod dat zij maken. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is het naar het buitenland exporteren van deze film legaal?
In het algemeen kan gezegd worden dat het exporteren van een dergelijke film naar Nederlands recht niet illegaal is. De beoordeling of dit in een concreet geval als een strafbaar feit gezien kan worden, is echter in belangrijke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De weging en waardering daarvan is voorbehouden aan het OM bij de vervolging van dat strafbaar feit en uiteindelijk aan de rechter die hierover oordeelt.
Bent u bekend met het feit dat in de staat Alabama (Verenigde Staten) recent voor de tweede keer de doodstraf door middel van stikstofgas is uitgevoerd maar dit heftig verliep? Weet u dat executie door middel van stikstofgas door de Verenigde Naties als marteling wordt omschreven? Hoe ziet u in dat licht het in omloop brengen van dit artikel en de film over deze methode?
Ja, ik ben hiermee bekend. Zoals ik ook al heb aangegeven in antwoord op vraag 1 heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties de stikstofgasmethode omschreven als «marteling» als het voor een executie wordt gebruikt. In dat licht vind ik het dan ook onwenselijk, zorgwekkend én gevaarlijk als deze stikstofgasmethode wordt aangeprezen als methode voor mensen die «humaan» willen sterven.
Herkent u het gevaar van het expliciet beschrijven van zelfdodingsmethoden voor mensen die het leven niet meer zien zitten? Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek op dit punt en welk beleidsperspectief moet daaruit volgen? Welke verantwoordelijkheid neemt u, als bewindspersoon die mensen in kwetsbare omstandigheden moet beschermen, om mensen weg te houden van kennis over zelfdodingsmethoden en om hulp bij zelfdoding?
Ja, ik herken het risico op kopieergedrag als zelfdodingsmethoden tot in detail worden beschreven. De ontwikkelde media-richtlijnen zijn tot stand gekomen op basis van wat bekend is over kopieergedrag en hoe dit te voorkomen. Wetenschappelijk onderzoek heeft namelijk aangetoond dat het gebruik van goede media-richtlijnen over uitingen rondom het thema suïcide kan bijdragen aan het zoeken naar hulp, het voorkomen van suïcides als ook het verkleinen van het risico op kopieergedrag. Het onbewust aanmoedigen tot kopieergedrag is onwenselijk en daarom moet het tot in detail beschrijven van de zelfdodingsmethode zo veel mogelijk voorkomen worden.
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, blijft het kabinet onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Mishandelingen in een jeugdzorginstelling |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Daisy deed aangifte van mishandeling in jeugdzorginstelling, maar wat ze meemaakte was «volgens protocol»»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het inzetten van pijnprikkels als «onderdeel van het protocol», kennelijk is toegestaan in Nederland? Is het nog steeds zo dat jeugdhulpaanbieders pijnprikkels mogen inzetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot (internationale) mensen- en kinderrechten? Zo nee, sinds wanneer mag dit niet meer?
Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan, ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp. Dat was ook al voordat op 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking is getreden. Het inzetten van pijnprikkels is ook in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
Deelt u de mening dat onder de vrijheidsbeperkende maatregelen die onder bepaalde voorwaarden in de jeugdwet mogen worden ingezet, op geen enkele manier maatregelen vallen die bewust pijn toebrengen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het bokkepootje, een handeling waarbij de duim naar de pols wordt gedraaid en die per definitie flinke pijn veroorzaakt?
De Jeugdwet kent onder andere als vrijheidsbeperkende maatregel vastpakken en vastpakken en vasthouden.3 Bij de toepassing van deze maatregel komt het soms voor dat dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jeugdige vastpakken. Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel.
Valt het toedienen van het bokkepootje aan minderjarigen volgens u onder kindermishandeling? Onder welke voorwaarden wel en niet?
De omschrijving van kindermishandeling in de Jeugdwet (artikel 1.1) luidt: «Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.»
Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken, zoals een bokkepootje, mag niet als vrijheidsbeperkende maatregel worden ingezet. Een dergelijke handeling valt mijns inziens onder de definitie van kindermishandeling in de Jeugdwet.
Bij wie moeten jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is berispt, onder toezicht heeft gestaan en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke weg afgesloten lijkt te zijn?
Voorafgaand aan het antwoord op deze vraag merk ik op dat de instelling Jeugdhulp Friesland, waarover het artikel uit het Algemeen Dagblad gaat waarnaar u in de eerste vraag verwijst, nooit is berispt door de IGJ of onder verscherpt toezicht heeft gestaan.
Dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele erkenning en genoegdoening, kan ik mij zeer goed voorstellen.
Dit kan op verschillende manieren gevonden of geboden worden. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. In deze situatie heeft Jeugdhulp Friesland mij gemeld meerdere malen met een aantal jongeren gesproken te hebben en hulp aangeboden te hebben aan deze jongeren.
Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke route door middel van een aangifte bij de politie. Ik kan me daarbij voorstellen dat slachtoffers die aangifte hebben gedaan teleurgesteld zijn als de aangifte niet tot een vervolging leidt. Het is aan het OM te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit dat kan worden vervolgd.
De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen.
Misschien ten overvloede, maar het staat jongeren uiteraard vrij een andere vorm van (juridische) ondersteuning of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Deelt u onze mening en die van Kinderrechter Bart Tromp, die vorig jaar stelde dat hier fundamentele rechten van kinderen en ouders zijn geschonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke fundamentele rechten zijn dat volgens u?2
De onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn fundamentele grondrechten van iedereen en dus ook van jeugdigen. De Grondwet en internationale verdragen, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mensen (EVRM), stellen eisen aan het beperken van die grondrechten. De beperkingen moeten in regelgeving zijn opgenomen, moeten een legitiem doel hebben en moeten noodzakelijk zijn. Soms is het noodzakelijk om grondrechten te beperken. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om iemand gedwongen op te nemen in een instelling omdat iemands gezondheid anders in gevaar zou komen.
De hierboven genoemde eisen zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet; het deel van de Jeugdwet dat betrekking heeft op gesloten jeugdhulp.
Op grond van hoofdstuk 6 geldt als eerste dat het toepassen van maatregelen tegen de wil van een jeugdige alleen is toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan aan alle andere onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Zo mogen jeugdhulpaanbieders uitsluitend de vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen die genoemd worden in hoofdstuk 6. Bij het toepassen van die maatregelen geldt het «nee, tenzij-beginsel. Dat houdt in dat ook die genoemde maatregelen niet zijn toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de gestelde eisen.
Een maatregel moet noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Het moet duidelijk zijn dat een minder zware maatregel niet mogelijk is. Verder mag een maatregel alleen worden toegepast als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige of anderen, of om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Dat moeten concrete doelen zijn, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van een jeugdige. Maatregelen mogen nooit als doel hebben om een jeugdige te bestraffen en mogen er ook niet op gericht zijn om een jeugdige pijn te doen.
Als het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen niet voldoet aan de Jeugdwet kan dit leiden tot schending van fundamentele grondrechten. Dat zal altijd per individueel geval beoordeeld moeten worden.
Zou u, gezien de eerdere bevindingen in onder meer inspectierapporten, de inzet van pijnprikkels aan minderjarigen en de andere gebeurtenissen kwalificeren als «lichte» of «zware» mishandelingen? Op basis waarvan wordt deze afweging gemaakt?
Een kwalificatie licht of zwaar valt niet te geven. De definitie in de Jeugdwet van kindermishandeling kent geen onderscheid tussen lichte en zware kindermishandeling. Kwalificaties van vormen van mishandeling zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Van eenvoudige mishandeling (artikel 300 Sr) is sprake als opzettelijk pijn of letsel wordt toegebracht. Zware mishandeling (artikel 302 Sr) is aan de orde als opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Van zwaar lichamelijk letsel is op grond van artikel 82 Sr in ieder geval sprake bij (onder meer) ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing bestaat en een storing van verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten de gevallen genoemd in artikel 82 Sr kan sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad benoemt als algemene gezichtspunten voor de
beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Herinnert u zich het rapport van commissie De Winter die onderzoek deed naar geweld en grensoverschrijdend gedrag in de jeugdzorg? Herinnert u zich de belofte van uw ambtsvoorganger om de aanbevelingen over te nemen? Geldt deze belofte ook onverkort voor u?
Ja.
Zo ja, hoe plaatst u deze uitkomst in het proces tot de aanbevelingen die gaan over erkenning en hulp aan slachtoffers?
Ik kan mij voorstellen dat de uitkomst in het proces voor de betrokken jongeren moeilijk is, ook in het licht van de aanbevelingen van Commissie De Winter. In de antwoorden op vragen 10, 11 en 12 ga ik hier verder op in.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Hoe kan het dat er voor de slachtoffers in dit artikel geen slachtofferhulp voorhanden is? Deelt u de mening dat ook dit niet in lijn is met de aanbevelingen van de commissie De Winter?
Het is van belang dat slachtoffers ondersteuning of hulp kunnen krijgen. Naar aanleiding van de adviezen van Commissie De Winter heeft het Trimbos-instituut het Centraal informatie en expertisepunt (CIE) opgezet. Dit is een website met informatie voor slachtoffers, naasten en professionals. Deze website is in ieder geval dit jaar nog beschikbaar. Slachtoffers konden ook bellen en chatten met medewerkers van het CIE om hun verhaal te doen en om hun hulpvragen te stellen. De Universiteit voor Humanistiek evalueert ook deze maatregel, zoals aangegeven in antwoord 9.
Begrijpt u hoe moeilijk het is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en aangifte te doen en dat het zelfs hertraumatiserend is als blijkt dat een aangifte tot niets leidt? Welke boodschap geeft dit aan andere slachtoffers volgens u?
Ja, ik kan me voorstellen dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en vervolgens te merken dat aangifte doen niet altijd tot de gewenste uitkomsten leidt. Toch wil ik graag via deze weg een appèl doen op iedereen die te maken heeft met (vermoedens van) misstanden om dit te blijven melden. Uiteindelijk is dat de enige manier om met elkaar te proberen misstanden te voorkomen. Het kan slachtoffers ook echt iets opleveren om zich wel te melden voor hulp zodat zij beter beschermd kunnen worden en leed kan worden erkend. Binnen de jeugdhulp zijn er verschillende mogelijkheden melding te doen of een klacht in te dienen:
Ik zie het als mijn taak om samen met de sector, ervaringsdeskundigen en anderen ervoor te zorgen dat misstanden zoveel mogelijk voorkomen worden, maar ook dat er adequaat opvolging wordt gegeven aan meldingen van geweld, onveiligheid of andere misstanden.
Bent u ervan bewust dat veel pijn bij slachtoffers zit in het feit dat mishandelingen die zij als kind meemaakten inmiddels zijn verjaard en daardoor vaak de erkenning ontbreekt voor wat zij hebben meegemaakt? Zo ja, bent u bereid om ook in navolging van de commissie De Winter meer te doen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen?
Voor vele slachtoffers die onder de doelgroep van Commissie De Winter vielen, gold dat de mishandelingen die zij hebben meegemaakt al waren verjaard. Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg in de periode 1945–2019. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de overheid excuses gemaakt aan slachtoffers. Deze excuses en de hierop volgende erkenningsmaatregelen zijn juist ook voor slachtoffers wiens individuele zaak inmiddels is verjaard.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Gelet op de genomen maatregelen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen en de lopende evaluatie daarvan zie ik nu geen reden meer te doen.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over het risico op vrouwelijke genitale verminking en het aanzetten daartoe in een religieuze context |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nobel , van Weel |
|
![]() |
Is er bekend of het Openbaar Ministerie (OM) in cassatie is gegaan of zal gaan bij de Hoge Raad in deze zaak? Zo ja, kunt u een stand van zaken over de zaak geven?1
Het Openbaar Ministerie (OM) is niet in cassatie gegaan.
Is het OM sinds mijn Kamervragen op 20 april 2023 vaker tot vervolging overgegaan in zaken waar sprake is van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, is er door rechters overgegaan tot veroordeling?
Het OM is sinds 20 april 2023 niet vaker tot vervolging gegaan in zaken waarin vermoedens bestonden van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking.
Acht u het kansrijk om, bij het uitwerken van een juridisch houdbare definitie van problematisch gedrag, ook het oproepen of aanzetten tot ernstige aantastingen van zelfbeschikking (zoals vrouwelijke genitale verminking) te definiëren als een overtreding waar bestuursrechtelijk tegen opgetreden kan worden?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangekondigd werk te maken van een verkenning naar mogelijkheden om tegenwicht te bieden aan de ondermijnende invloeden van een kleine groep die zich niet houdt aan de regels van de democratische rechtsstaat met intolerante of onverdraagzame gedragingen of anderen daartoe aanzet. De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke Samenhang op 25 november jl. toegezegd met de Kamer op zoek te gaan naar mogelijkheden om voor specifieke gedragingen te komen tot specifieke juridische definities. Dit punt kan daarin meelopen.
Zijn de indicatoren die worden genoemd in antwoord op vraag 12 vorig jaar gedeeld met de Koninklijke Marechaussee (KMAR)? Zo ja, heeft dit geleid tot meer aanhoudingen op Schiphol? Zijn deze indicatoren al geëvalueerd? Zo niet, waarom zijn deze niet gedeeld met de KMAR? Worden deze indicatoren ook dit jaar weer gebruikt?
Ja, deze signalen zijn in de zomer van 2023 gedeeld met de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Het onderkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking wordt middels een e-learning meegenomen in de basisopleiding van de grenswachters. In de uitvoeringspraktijk is een handelingskader vrouwelijke genitale verminking beschikbaar die de grenswachters van de KMAR kunnen gebruiken indien zij hierop stuiten. Tot op heden zijn er nog geen incidenten geregistreerd die terug zijn te leiden naar het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking. Bij incidenten die zijn gerelateerd aan vrouwelijke genitale verminking wordt contact gelegd met Veilig Thuis. Mogelijk dat zij wel benaderd zijn voor advies, maar dit is niet af te leiden uit registraties in de operationele systemen van de KMAR. Tot op heden heeft er nog geen evaluatie plaatsgevonden.
Monitort uw ministerie online activiteiten rondom vrouwelijke genitale verminking? Denk aan het oproepen tot, of het faciliteren van verminking? Zo ja, kunt u iets delen over de aard en omvang van deze activiteiten? Zo nee, bent u bereid dit te gaan monitoren en hier op te handhaven indien u oproepen tot verminking constateert?
Het aanzetten tot of het faciliteren van vrouwelijke genitale verminking, zowel online als offline, is strafbaar. Bij vermoedens hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid monitort online activiteiten met betrekking tot genitale verminking echter niet actief. De verantwoordelijkheden voor het monitoren en handhaven liggen respectievelijk bij de hosting servicediensten (zoals facebook en google) en de politie. Personen die dergelijke activiteiten online tegenkomen, kunnen dit melden bij de hosting servicediensten. Op basis van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA) zijn aanbieders van hostingdiensten verplicht mechanismen in te richten waarmee personen en entiteiten melding kunnen maken van inhoud die zij als illegaal beschouwen. De politie neemt uiteraard actie wanneer zij meldingen of signalen ontvangt over oproepen tot vrouwelijke genitale verminking.
Bestaan er toegankelijke en veilige meldpunten waar mensen die oproepen tot vrouwelijke genitale verminking constateren deze kunnen melden?
Wij adviseren oproepen tot strafbare feiten, waaronder vrouwelijke genitale verminking, te melden bij de politie. Dit stelt de politie in staat om onderzoek te doen en zo nodig in te grijpen. Wanneer dergelijke oproepen online op een platform verschijnen, kan de melding ook direct bij het betreffende platform worden gedaan.
Tevens kan er bij vermoedens van een (potentieel) slachtoffer van genitale verminking advies worden gevraagd of melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis is het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en kindermishandeling. Zij geven advies en ondersteuning of doen onderzoek bij meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder genitale verminking.
Veilig Thuis is 24/7 telefonisch bereikbaar via een gratis nummer (0800-2000) en is via de website tussen 9 en 17 ook bereikbaar via de chat. Advies vragen kan anoniem, Veilig Thuis denkt dan mee wat er mogelijk aan de hand is en wat nodige vervolgstappen zijn.
Momenteel werken we samen met de gemeenten en Veilig Thuis aan het vergroten van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis2. Hierover wordt uw Kamer in februari 2025 en in de voortgangsrapportage van het plan van aanpak «Stop Femicide» voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
In 2021 en 2022 hebben er gerichte communicatie-acties plaatsgevonden via onder andere posters op Schiphol, klopt het dat in 2023 en 2024 deze posters niet meer op Schiphol hingen. Zo ja, waarom niet meer? Hangen de posters op dit moment op Schiphol? Is de effectiviteit van de posters geëvalueerd?
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en (VWS) gedurende een maand posters op Schiphol geplaatst ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Het effect van deze campagne is niet geëvalueerd. Vanuit het ministerie is ook opdracht gegeven aan Pharos om een campagne te ontwikkelen op social media over vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Deze campagne, #rechtopnee, is gericht op jongeren van 15 tot 25 jaar en de professionals die met hen werken. De campagne is in januari 2023 gelanceerd. Deze campagne is wel geëvalueerd en bleek zeer succesvol. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.2 miljoen mensen bereikt. Ruim 16.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuil gaat is verstevigd en verdiept. Ook is er een 5e thema aan toegevoegd, namelijk huwelijkse gevangenschap.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis zou, volgens de antwoorden op vraag 13, worden voorzien van een update in 2023. Is dit gebeurd? Zo ja, kan de nieuwe versie met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, waarom niet?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is inderdaad voorzien van een update. Voor de nieuwe versie is zowel de vormgeving als de teksten aangepast zodat de boodschap van de verklaring beter overkomt. De verklaring is beschikbaar in acht talen. De verklaringen zijn te downloaden via meerdere websites, waaronder de website van Pharos.3
Zijn er cijfers bekend hoeveel gemeenten het gratis materiaal, waarin ook informatie over vrouwelijke genitale verminking is opgenomen, hebben opgevraagd? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Zo niet, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee, die cijfers zijn niet bekend. De verklaringen zijn door iedereen digitaal te downloaden en door organisaties in gedrukte vorm te bestellen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies met name verspreid onder uitvoeringsorganisaties binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Recent zijn ruim 32.000 exemplaren verspreid. Het is niet mogelijk om het aantal exemplaren bij te houden dat via downloads wordt verspreid.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bestemd voor ouders afkomstig uit risicolanden die van plan zijn om op vakantie te gaan naar hun land van herkomst. Jeugdgezondheidszorg professionals kunnen de verklaring meegeven aan deze ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van meisjesbesnijdenis.
Het is belangrijk dat familieleden in het land van herkomst goed geïnformeerd zijn over de consequenties van een besnijdenis van het meisje en ook over de strafbaarheid daarvan. In gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over vrouwelijke genitale verminking, komt regelmatig de sterke invloed van de familie aan de orde. Ouders geven aan hun dochters niet te willen laten besnijden, maar de familie in het land van herkomst kan daar anders over denken. Op het moment dat een meisje, bijvoorbeeld in de zomervakantie, de familie daar bezoekt, ontstaat er een risico.
Hoe staat met het vervolg op de actieagenda schadelijke praktijken zoals wordt toegezegd in de beantwoording op vraag 19?
De Kamer heeft 14 september 2023 een Kamerbrief ontvangen waarin de resultaten van en het vervolg op de Actieagenda Schadelijke Praktijken is opgenomen. In deze brief zijn vervolgacties opgenomen, aansluitend op de actieagenda. Dit betreft onder andere inzet op bewustwording, bijvoorbeeld door het actualiseren van de verklaring vrouwelijke genitale verminking («Verklaring tegen meisjesbesnijdenis») en het vervolg van de voorlichtingscampagne «Recht op nee».
Naast bewustwording, komt de inzet op deskundigheidsbevordering bij professionals aan bod. Vanuit de brede aanpak van gendergerelateerd geweld wordt een strategie ontwikkeld voor de deskundigheidsbevordering van professionals in het veld. Kennis(behoud) over eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating wordt daarin meegenomen. Het is van belang dat professionals signalen van een onveilige situatie, zoals in het geval van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of achterlating, kunnen herkennen en weten waar zij terecht kunnen voor advies of melden. De verantwoordelijkheid om als zorg- en onderwijsprofessional stappen te zetten bij vermoedens van één van deze geweldsvormen is vastgelegd in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In verschillende handreikingen staat het stappenplan van de meldcode voor professionals nader uitgelegd. Advies inwinnen kan professionals helpen bij het bepalen van de te zetten stappen in geval van vermoedens van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of meisjesbesnijdenis.
In 2024 is in opdracht van de ministeries van VWS en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoerbaarheid, risico’s en meerwaarde van een adviesplicht voor zorg- en onderwijsprofessionals, gericht op eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De Kamer wordt in 2025 geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en de opvolging daarvan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 28 oktober 2024?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Nutri-score dreigt fiasco te worden: producenten stappen af van ’onbegrijpelijk’ voedsel-stoplicht’ |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nutri-score dreigt fiasco te worden: producenten stappen af van «onbegrijpelijk» voedsel-stoplicht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geld verspild wordt aan een onduidelijk en misleidend systeem zoals de Nutri-Score? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat consumenten werkelijk beter geïnformeerd worden over gezonde voeding? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht verhoogt het risico op (chronische) ziekten. Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten. De Schijf van Vijf is hiervoor de belangrijkste leidraad. Het huidige supermarktaanbod bestaat voor 80% uit voedingsmiddelen die buiten de Schijf van Vijf vallen. Nutri-Score is in aanvulling op de Schijf van Vijf een hulpmiddel om in één oogopslag als je voor het schap staat – binnen een productcategorie- te kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook als deze producten niet in de Schijf van Vijf zitten.
Een voedselkeuzelogo biedt consumenten de mogelijkheid om zelf bewust betere voedselkeuzes te kunnen maken.
Het Ministerie van VWS heeft in 2019 een gedegen en onafhankelijk consumentenonderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek bleek dat Nutri-Score consumenten het beste helpt bij de keuze van betere producten. Vervolgens heeft de rijksoverheid besloten tot de introductie van Nutri-Score. Een onafhankelijk internationaal wetenschappelijk comité (IWC) met voedingswetenschappers uit de landen die Nutri-Score hebben ingevoerd, adviseert over het rekenmodel achter het logo.
Ook de Gezondheidsraad concludeerde dat er meerwaarde is voor het logo, als middel om producten met elkaar te vergelijken2.
In het voorjaar heeft een publiekscampagne gelopen om consumenten te informeren over Nutri-Score. Uit het campagne-effectonderzoek blijkt dat 80% van de consumenten weet waar Nutri-Score voor staat en hoe ze het logo moeten gebruiken en 59% vindt het een nuttig label.
Wat kostte het om de Nutri-Score in te voeren en wat kost het om deze score uit te blijven voeren?
Bij de introductie van nieuwe wet- en regelgeving die burgers en bedrijven raakt heeft de overheid de taak om hierover te communiceren. Voor de introductie van Nutri-Score zijn in overleg met stakeholders, informatiemiddelen ontwikkeld voor zowel consumenten (animatie, video, print, socials) als voor bedrijven en producenten (website met uitleg en alle achtergrondinformatie). Begin april is een publiekscampagne geweest op TV en online. De kosten hiervan bedroegen 1,2 miljoen euro en had als doel om Nutri-Score te introduceren, extra bekendheid te geven aan het logo en te voorzien in uitleg over het gebruik. De ontwikkelde materialen kunnen ook door producenten en supermarkten worden gebruikt om extra bekendheid aan het logo te (blijven) geven.
Omdat het een overheidslogo betreft is het logisch dat de afzender van deze campagne de overheid is. Producenten en supermarkten kunnen zelf investeren in de verdere bekendheid van het logo en hierbij gebruik maken van de communicatietools die mede op het verzoek van de producten en supermarkten door de overheid zijn ontwikkeld.
Waarom wordt er vastgehouden aan een systeem als de Nutri-Score, dat geen duidelijk onderscheid maakt tussen echt gezonde producten en sterk bewerkte voedingsmiddelen?
De Nutri-Score wordt bepaald aan de hand van de samenstelling van een product. Heeft een product een donkergroene Nutri-Score A, dan heeft het een betere samenstelling dan een zelfde soort product met een oranje Nutri-Score D. Producten met eiwit, vezels, fruit, groenten en peulvruchten krijgen een hogere Nutri-Score. En een lagere score door een hoog energiegehalte (kcal), suikers, verzadigd vet en zout.
Als consumenten boodschappen doen kunnen ze met Nutri-Score in één oogopslag kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook voor producten die niet in de Schijf van Vijf staan en waarvoor nu geen eenvoudige handvatten bestaan om de betere keuze te maken.
De Nutri-Score laat niet zien of een product gezond of ongezond is, maar dat het in vergelijking met dezelfde soort producten een betere of slechtere samenstelling heeft. De Gezondheidsraad concludeerde dat Nutri-Score goed aansluit bij de Richtlijnen Goede Voeding en de Schijf van Vijf, zeker voor de producten die buiten de Schijf van Vijf vallen.
Deelt u de mening dat het absurd is dat producten zoals kaas, die in de Schijf van Vijf staan, een lagere Nutri-Score krijgen dan bijvoorbeeld aangepaste koekjes? Zo ja, wat gaat de u eraan doen om dit te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
De werkelijkheid is genuanceerder. Kaas krijgt meestal (87%) een Nutri-Score D, uitgaande van het energiegehalte, verzadigd vet, zoutgehalte en het ontbreken van vezel en groenten en fruit. Er zijn uitzonderingen met name de zachtere kazen en minder zoute kazen, zoals Emmentaler, die een C kunnen scoren. Het overgrote deel (71%) van de koekjes zoals verkocht in de Nederlandse supermarkten krijgt een Nutri-Score E. Koekjes met een betere samenstelling kunnen Nutri-Score D krijgen, uitgaande van het energie-, verzadigd vet, suiker-, en/of zoutgehalte. Dit is voor 23% van de producten uit het aanbod van 2020 het geval. In de meeste gevallen zal kaas dus een betere Nutri-Score hebben dan koekjes.
Het bericht 'Gevaarlijke Ozempic-handel vraagt om aanpak én preventie' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke Ozempic-handel vraagt om aanpak én preventie?1»?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat medicijnen die normaal alleen met een doktersrecept verkrijgbaar zijn, zo gemakkelijk online te verkrijgen zijn zonder doktersrecept?
Malafide bedrijven maken gebruik van de behoefte van patiënten door professioneel ogende websites te maken waarop geneesmiddelen illegaal verkrijgbaar zijn. In veel gevallen gaat het om geneesmiddelen waarvoor een recept is vereist, maar niet om wordt gevraagd via de betreffende website.
Deelt u de mening dat de online verkoop van medicijnen zoals Ozempic aan banden moet worden gelegd? Zo ja, welke concrete stappen gaat u direct ondernemen om ervoor te zorgen dat malafide online handelaren hard worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat in bepaalde gevallen patiënten online receptplichtige geneesmiddelen kunnen bestellen, mits er aan de juiste voorwaarden wordt voldaan. Het illegale online aanbod van (illegale) geneesmiddelen daarentegen vind ik zeer ongewenst. Het vormt een risico wanneer patiënten eigenhandig receptplichtige geneesmiddelen gaan bestellen en gebruiken, zonder tussenkomst van hun arts en apotheker. In het geval van illegale geneesmiddelen is het niet bekend of deze wel veilig zijn. De kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid zijn niet geborgd. Daarnaast worden patiënten vaak ook opgelicht.
Als toezichthouder richt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich op het tegengaan van illegale handel in geneesmiddelen en het aanbod hiervan. Hierbij werkt de IGJ samen met diverse partners waaronder de Douane, het Openbaar Ministerie en diverse online bedrijven, zoals marktplaatsen. Samen met deze partners vermindert IGJ het illegale aanbod actief, door zowel op meldingen af te gaan, als proactief het illegale aanbod op te sporen. Afhankelijk van de mogelijkheden wordt er gepast opgetreden. In veel gevallen wordt geprobeerd de website uit de lucht te laten halen.
De illegale verkoop wordt gevoed door de vraag. Daarvoor is het vergroten van bewustzijn over de risico’s van illegaal medicijngebruik van groot belang. Hierin hebben diverse partijen een rol. De IGJ doet dit onder andere door gerichte communicatie over de risico’s van illegale geneesmiddelen. De algemene boodschap daarbij is te allen tijde: Doe het niet! Wanneer je zorg nodig hebt, ga naar je arts en/of apotheker.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot nu toe onvoldoende lijkt op te treden tegen de illegale verkoop van gevaarlijke medicijnen zoals Ozempic?
Veel websites opereren anoniem vanuit het buitenland, dit maakt het toezicht houden complex. Toch treedt de IGJ waar mogelijk stevig op, bijvoorbeeld door het uit de lucht laten halen van websites en het opleggen van boetes. Daarnaast neemt de handel via social media fors toe. Hier probeert de IGJ tot samenwerking met deze social media platforms te komen, in lijn met de Digital Service Act (DSA).
Heeft de IGJ voldoende middelen en mankracht om de groeiende illegale handel in medicijnen effectief aan te pakken? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
De IGJ hanteert een risicogestuurde aanpak om de handel in illegale geneesmiddelen aan te pakken. Daarnaast is er ook een rol voor de burger zelf, zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
De zin en onzin van de Nutri-Score |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Kassa «De zin en onzin van de Nutri-Score» (Kassa, 28 september 2024)?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de doelen uit het nationaal preventieakkoord niet gehaald worden en het aantal mensen met overgewicht zelfs toeneemt?2
Ja, het Ministerie van VWS is de opdrachtgever van het RIVM-onderzoek waarnaar u verwijst.
Bent u van mening dat de Nutri-Score op dit moment bijdraagt aan het tegengaan van overgewicht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht verhoogt het risico op (chronische) ziekten. Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten.
Het bewerkstelligen van een gezond voedingspatroon vraagt om een langdurige en samenhangende aanpak, een pakket aan diverse maatregelen en de inzet van zowel overheid als maatschappelijke partijen.
Voor een gezond voedingspatroon is de Schijf van Vijf de belangrijkste leidraad: welke producten passen in welke hoeveelheid in een gezond voedingspatroon. Met de Kies Ik Gezond? App van het Voedingscentrum kunnen consumenten direct zien of een product in de Schijf van Vijf staat.
In het Nationaal Preventieakkoord zijn met de ondertekenaars afspraken gemaakt over de introductie van een voedselkeuzelogo zodat consumenten in een oogopslag eenvoudig bewuste keuzes kunnen maken. Om hierin te faciliteren heeft de rijksoverheid het voedselkeuzelogo Nutri-Score geïntroduceerd, op basis van onafhankelijk consumentenonderzoek dat uitwees dat Nutri-Score een makkelijk te begrijpen logo is.
De Nutri-Score wordt bepaald aan de hand van de samenstelling van een product. Heeft een product een donkergroene Nutri-Score A, dan heeft het een betere samenstelling dan eenzelfde soort product met een oranje Nutri-Score D. Producten met eiwit, vezels, fruit, groenten en peulvruchten krijgen een hogere Nutri-Score. En een lagere score door een hoog energiegehalte (kcal), suikers, verzadigd vet en zout.
Als consumenten boodschappen doen kunnen ze met Nutri-Score in één oogopslag kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook voor producten die niet in de Schijf van Vijf staan en waarvoor nu geen eenvoudige handvatten bestaan om de betere keuze te maken.
Nutri-Score is gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijk inzichten en zo goed mogelijk in lijn met de voedingsrichtlijnen die gelden in de deelnemende landen aan Nutri-Score.
De Gezondheidsraad heeft eind 2022 advies uitgebracht over het herziene algoritme van Nutri-Score en geconcludeerd3: «het logo heeft een meerwaarde in het bijzonder voor mensen met beperkte voedingskennis die met de huidige voedingsvoorlichting moeilijk te bereiken zijn en die vaker een ongezond voedingspatroon hebben. Nutri-Score is een intuïtief en visueel krachtig logo dat al bekendheid heeft doordat het logo al op tal van producten staat. Bovendien is het in de ons omringende landen ingevoerd en komt het via die landen op de Nederlandse markt».
Het logo is daarnaast ook een prikkel voor fabrikanten om de samenstelling van hun producten te verbeteren en draagt bij aan de Nationale Aanpak Productverbetering met als doel de hoeveelheid zout, suikers en verzadigd vet in producten te verlagen of het vezelgehalte te verhogen.
Bent u van mening dat de Nutri-Score misleidend kan werken omdat producten per categorie worden vergeleken, waardoor een pizza bijvoorbeeld een betere score kan krijgen dan een appel? Zo nee, waarom niet?
In de communicatie vanuit de rijksoverheid, en ook in de introductiecampagne van Nutri-Score is benadrukt dat het logo bedoeld is om producten uit dezelfde categorie te vergelijken. Met Nutri-Score kan binnen de pizza’s gemakkelijk worden gekozen voor de pizza met de betere samenstelling. Pizza’s berekend met het herziene algoritme krijgen een C of een D.
Deze uitleg zal ik blijven benadrukken en is ook onderdeel van de communicatieleidraad over Nutri-Score die is ontwikkeld in afstemming met betrokken partijen zoals de brancheorganisaties voor supermarkten en producenten, het Voedingscentrum, de samenwerkende gezondheidsfondsen, RIVM en de Consumentenbond. Om er zo voor te zorgen dat alle partijen het gebruik van Nutri-Score op dezelfde manier uitleggen.
Per wanneer moeten de producenten de nieuwe normering gebruiken, zodat de verschillende normeringen niet meer door elkaar gebruikt worden? Is er een instantie die hier op toeziet? Kan hier meer uitleg aan worden gegeven? Welke fouten zijn er nog met betrekking tot de Nutri-Score, waarop de expert in het programma Kassa op wijst? Binnen welke termijn zijn deze naar verwachting opgelost?
In Nederland moeten producenten vanaf de invoering van Nutri-Score per 1 januari 2024 direct de score op basis van het herziene algoritme gebruiken.
Nederlandse producenten die voor 2024 een pilot hebben gedaan op basis van het oude algoritme hadden tot 1 juli 2024 de tijd om de score aan te passen. Internationaal zijn afspraken gemaakt over de overgangstermijnen voor de landen die Nutri-Score al hadden geïntroduceerd.
De NVWA is de toezichthouder. Als producenten verkeerde scores op het etiket zetten is de NVWA bevoegd om te handhaven.
De Gezondheidsraad concludeerde in het advies over Nutri-Score dat het herziene algoritme goed aansluit bij de Richtlijnen Goede Voeding en de Schijf van Vijf: de producten buiten de Schijf van Vijf krijgen met het herziene algoritme bijna allemaal een D of E. Bij de productgroepen die een groene score krijgen is de aansluiting tussen Nutri-Score en de Nederlandse voedingsaanbevelingen vaak wel goed, maar niet altijd.
Het Internationaal Wetenschappelijk Comité (IWC) van Nutri-Score blijft de komende jaren werken aan verdere verbeteringen van het algoritme en betrekt hierin de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Het IWC richt zich hierbij op het optimaliseren van het algoritme voor het groente-, fruit- en peulvruchtenaandeel, zoetstoffen in vaste voedingsmiddelen, het vetgehalte van kaas en beter onderscheid tussen granen (wel of niet volkoren).
Deelt u de mening dat de Nutri-Score zijn doel voorbij schiet als onder meer Unilever, Heineken, Arla Foods, Cono Kaasmakers aangeven het voedsellogo niet meer te gaan gebruiken? Wat is uw reactie dat diverse fabrikanten de Nutri-score niet meer op verpakkingen gaan vermelden? Wat vindt u van de situatie die dan ontstaat, als vooral ongezondere producten met een lage Nutri-Score het niet op de verpakking zet, zoals in de aflevering van Kassa wordt gesuggereerd?
Mijn oproep aan bedrijven is om Nutri-Score op hun producten te zetten om zo de vergelijkbaarheid voor consumenten van producten te vergroten en hiermee bij te dragen aan de doelen van het NPA. Nutri-Score is echter een vrijwillig logo. Het staat voedingsproducenten vrij om het te gebruiken voor hun levensmiddelen en (niet-alcoholische) dranken.
Ik ben blij dat de meeste supermarktketens meedoen met hun huismerkproducten die de volle breedte van de productcategorieën beslaan. Het gaat om duizenden huismerkproducten.
Ik vind het teleurstellend als bedrijven niet meedoen helemaal als een bedrijf dit eerst wel gebruikte maar ermee stopt omdat de herziene scores te negatief uitpakken voor hun producten.
Via het monitoringsprogramma voor Nutri-Score door het RIVM zal ik vinger aan de pols houden door hoeveel producenten Nutri-Score wordt gebruikt. Zo kan ik ook zien of vooral producenten van producten met een lage Nutri-Score het logo niet gebruiken.
Bedrijven kunnen in veel gevallen de score verbeteren door de samenstelling van hun producten te verbeteren. Daarvoor hebben we in samenspraak met producenten de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV).
Deelt u de mening dat de Nutri-Score alleen doelmatig is als het verplicht wordt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de vrijblijvendheid er vanaf te halen?
Ik onderschrijf dat als de Nutri-Score op alle producten vermeld staat het logo het beste werkt als keuzehulp voor consumenten. Op dit moment laat de Europese wetgeving alleen een vrijwillig gebruik van voedselkeuzelogo’s toe. De Europese Commissie heeft in haar vorige periode een voorstel voor een verplicht Europees voedselkeuzelogo aangekondigd. Dit proces is vertraagd. Hoewel Nederland, samen met andere Europese landen, heeft aangedrongen op dit voorstel, is er nog geen zicht op een tijdspad waarop dit alsnog gaat komen. Ik blijf dit verzoek onder de aandacht brengen bij de Commissie.
Wilt u volgend jaar de eerste monitor van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inzake de Nutri-Score, voorzien van een kabinetsreactie, met de Kamer delen?
Ja, zodra de resultaten van de monitor beschikbaar zijn, zal ik deze voorzien van mijn reactie en met uw Kamer delen.
Wat gaat u ondernemen om consumenten beter te informeren over de Nutri-Score, gezien het feit dat veel consumenten de score niet snappen?
In 2019 is in voorbereiding op de besluitvorming over de invoering van Nutri-Score consumentenonderzoek naar het logo-beeldmerk uitgevoerd.
Uit dit onderzoek bleek dat Nutri-Score de consument het eenvoudigst en beste helpt bij de keuze van producten met een betere samenstelling. Consumentenonderzoek in andere landen wees hetzelfde uit.
Afgelopen voorjaar heeft de publiekscampagne voor Nutri-Score gelopen, vanwege de invoering Score als officieel toegestane voedselkeuzelogo in Nederland dit jaar. Uit het campagne-effectonderzoek blijkt dat de campagne effectief is geweest in het bekendmaken van Nutri-Score, uitleggen hoe het logo werkt en het stimuleren van gebruik bij aankopen. Meer consumenten weten waar Nutri-Score voor staat en hoe ze het logo moeten gebruiken (score voor campagne: 72%, na de campagne 80%), meer consumenten vinden het Nutri-Score logo een nuttig label (52% vs 59%) en dat helpt om betere keuzes te maken tussen dezelfde soort producten bij het doen van boodschappen (44% vs 52%) is behaald4.
Ik reken erop dat ook producenten en supermarkten zich zullen (blijven) inspannen voor de bekendheid van het logo en hierbij gebruik maken van de communicatieleidraad en communicatietools die door de overheid in nauwe afstemming met de brancheorganisaties van producenten en retail zijn ontwikkeld. Juist via de kanalen van de retail en producenten kunnen consumenten goed worden bereikt met informatie over hoe het logo werkt.
Bent u op de hoogte dat minder suiker, zout en vetten in producten kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen van het nationaal preventieakkoord? Bent u van plan om dit een verplichtend en concreet karakter te geven aan voedselproducten? Zo ja wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Om overgewicht en daaraan gerelateerde chronische ziekten te bestrijden zet ik in op een gezond eetpatroon volgens de Schijf van Vijf.
Omdat nog relatief veel bewerkte producten worden geconsumeerd buiten de Schijf van Vijf, zet ik daarnaast in op het bevorderen van een betere samenstelling van bewerkte producten.
In 2020 is de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) gestart, gericht op het verminderen van zout, suiker en verzadigd vet in bewerkte producten en het verhogen van het vezelgehalte. Op basis van levensmiddelendata in 2025/2026 zal een RIVM-monitor laten zien of de samenstelling van voedingsmiddelen daadwerkelijk verbetert. Verplichtende nationale voorschriften zullen in lijn moeten zijn met het EU-recht. Hierover is advies gevraagd aan de landsadvocaat. Deze geeft aan dat dergelijke voorschriften alleen kunnen als ze noodzakelijk zijn voor de volksgezondheid en geschikt en evenredig. Dit is eerder, op 19 juni 2023 met uw Kamer gedeeld5. Ik ga de mogelijkheden hiervan verder onderzoeken.
Deelt u de mening dat supermarkten actiever moeten bijdragen aan een gezondere eetomgeving? En dat een logische consequentie hiervan is dat er dwingende maatregelen nodig zijn om het aantal ongezonde reclames terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Ik ben van mening dat naast de overheid ook de maatschappelijke partijen, inclusief de supermarkten, een belangrijke rol spelen in het bevorderen van een gezondere eetomgeving en bijdragen aan een gezondere generatie.
Dat is ook de insteek van het Nationaal Preventieakkoord. Daar staat bijvoorbeeld in dat supermarkten streven naar een groter aanbod van producten uit de Schijf van Vijf.
Op dit moment ontbreken onderling goed vergelijkbare resultaten van supermarktketens over de verkoop van Schijf van Vijf producten. Ik hecht aan meer transparantie hierover om de voortgang van meer aanbod Schijf van Vijf te kunnen monitoren en tussendoelen te kunnen stellen.
Ik ben bereid indien nodig wettelijke maatregelen in te zetten. Zoals ook in het Regeerprogramma aangegeven, werk ik aan wettelijke beperking van marketing voor ongezonde producten gericht op kinderen en jongeren.
Bent u op de hoogte dat ongeveer 80% van al het voedselaanbod in de supermarkt ongezond is en bijvoorbeeld te veel zout of te veel vet of te veel suiker bevat? Bent u van mening dat een ongezond voedselaanbod bij supermarkten van 80% te veel is? Wat vindt u een acceptabel aanbod van ongezond voedsel in supermarkten, bijvoorbeeld 50%? Bent u bereid concrete stappen te nemen om dit percentage naar beneden te krijgen?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Onderzoek hiernaar is in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. De consumptie van bewerkte producten en producten buiten de Schijf van Vijf is hoog. Wat we eten wordt sterk beïnvloed door onze (voedsel)omgeving. Het aanbod in supermarkten is hier een belangrijk onderdeel van. Van de verhouding gezond versus ongezond aanbod gaat een norm uit. Dat circa 80% van het aanbod buiten de Schijf van Vijf valt, maakt de gezonde keuze niet makkelijker.
Ik ben voornemens om uw Kamer begin 2025 te informeren over de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik voorbereid en waarin ik zal aangeven hoe ik samen met relevante partijen blijf werken aan de doelen van het Nationale Preventieakkoord.
Welke concrete extra stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat het aantal mensen met overgewicht wordt teruggedrongen gezien het feit dat de doelen uit het nationaal preventieakkoord bij lange na niet worden gehaald, zoals het RIVM bericht?
Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partijen zich in blijven zetten voor een gezonde generatie die op kan groeien in een gezondere voedselomgeving.
Zoals hierboven aangegeven werk ik dit uit in een samenhangende effectieve preventiestrategie.
Het bericht ‘Dramatisch meer valdoden onder ouderen: ‘Bont en blauw, pezen afgescheurd, maar ik kwam er nog goed vanaf’ |
|
Thiadens |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dramatisch meer valdoden onder ouderen: «Bont en blauw, pezen afgescheurd, maar ik kwam er nog goed vanaf»?1
Ja.
Hersenletsel was in 2023 de meeste voorkomende verwonding na een val bij 65-plussers, is bekend hoeveel van deze mensen bloedverdunners (anticoagulantia) gebruikten? Zo ja, welke soorten? Zo nee, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Het is bekend dat bepaalde medicatie, waaronder bloedverdunners, het risico verhoogt op een valincident en kan de ernst van het letsel verergeren. Om die reden wordt medicatiegebruik vermeld in de SEH-registratie, wanneer er een direct verband is met de letseldiagnose, zoals bij vergiftiging. Ook de directe oorzaak (val) en toedracht (wijze van vallen, locatie) worden geregistreerd. Wanneer er geen direct verband is tussen medicatiegebruik en de letseldiagnose, wordt het medicatiegebruik niet geregistreerd om onnodige registratielast te voorkomen.
Is bekend in hoeveel van de 112.000 valpartijen in 2023 Midazolam of vergelijkbare medicatie bij de zorgvrager in gebruik was? Zo nee, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2, wordt het medicatiegebruik niet standaard vermeld in de SEH-registratie, tenzij er een direct verband is met de letseldiagnose.
Wordt er bij de oorzaken van het vallen voldoende gedaan aan het voorkomen van een val door onjuist medicatie gebruik (over of onder dosering), bijvoorbeeld door tijdige medicatie evaluaties? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet?
In 2024 heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten uitvoeren naar hoe verschillende interventies, waaronder valpreventie, bijdragen aan het optimaliseren van medicatiegebruik bij ouderen. Dit onderzoek is op 14 mei aan Uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 477, nr. 888).
De onderzoeksresultaten tonen aan dat twee derde van de huisartsen structureel aandacht besteedt aan valpreventie. Apothekers richten zich hierbij vooral op valpreventie tijdens medicatiebeoordelingen. De onderzoekers concluderen dat er ruimte is om de interventies voor medicatiebeoordelingen, het minderen en stoppen van medicatie, valpreventie en andere vormen van medicatie-evaluaties verder te optimaliseren. Momenteel werk ik samen met het veld aan de aanbevelingen uit dit onderzoek. Ik ben voornemens uw Kamer voor het einde van 2024 te informeren over de voortgang.
Zetten gemeenten de middelen waarover zij beschikken op een juiste wijze in om te voldoen aan de verplichting om een valpreventie-programma aan te bieden voor inwoners vanaf 65 jaar en ouder? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat ontbreekt er?
Voor gemeenten zijn vanaf 2023 via de brede SPUK middelen beschikbaar gesteld om de ketenaanpak in samenwerking met de zorgverzekeraars in te richten en onderdelen van de ketenaanpak, zoals een valrisico-inschatting en beweegprogramma’s, aan te bieden voor inwoners vanaf 65 jaar en ouder. Gemeenten zetten diverse middelen in om aan de afspraken te voldoen, afhankelijk van de fase waarin zij zitten cq waar het zwaartepunt ligt bij de inrichting van de keten (afspraken maken met zorgverzekeraars, contacten met ouderen, beweegaanbod aanbieden).
Er zijn diverse mogelijkheden voor gemeenten en zorgverzekeraars om informatie en ondersteuning te krijgen bij de inzet op valpreventie. In samenwerking met de relevante kennisinstituten, het ondersteuningsteam van de VNG/VSG en het RIVM is een breed ondersteuningsaanbod ingericht. Voor gemeenten en GGD’en zijn en worden webinars, vragenuurtjes en bijeenkomsten georganiseerd. Op de website van het RIVM, Centrum Gezond Leven is veel informatie te vinden over de ketenaanpakken. Zoals handreikingen met toelichting op de te zetten stappen en goede voorbeelden. En onlangs is met de inzet van ZonMW extra inzet van de GGD’en mogelijk gemaakt om gemeenten te ondersteunen.
Om inzicht te krijgen in de voortgang is door het RIVM al eerder een valpreventie-monitor ingericht. Ook is dit jaar informatie verzameld over de voortgang van het GALA breed. De publicaties van het RIVM hierover volgen binnenkort. De informatie wordt gebruikt voor de midterm review van het GALA waarover ik uw Kamer begin volgend jaar informeer. Waar nodig zullen aanvullende acties worden afgesproken om de voortgang van de acties, waaronder de inzet op valpreventie, te ondersteunen en stimuleren.
De antwoorden op eerdere vragen over het opleggen van budgetplafonds aan Pro Persona door de zorgverzekeraars |
|
Sarah Dobbe , Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Op basis waarvan oordeelt u dat omzetplafonds een effectief middel zijn voor zorgverzekeraars om de «schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben»? Zorgen de omzetplafonds er niet juist voor dat het juist minder aantrekkelijk wordt om de mensen die de meeste zorg nodig hebben te helpen?1
De toegankelijkheid van de ggz moet beter, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Het is aan zowel zorgaanbieders, zorgprofessionals als zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is aan de zorgprofessional om via een goede triage ervoor te zorgen dat de patiënt met de meest noodzakelijke zorgvraag deze ook tijdig krijgt. Het is aan de zorgaanbieder om patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat met behulp van de zorgverzekeraar deze patiënten sneller in zorg komen. Het is aan zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat deze voldoende kwalitatief goede zorg inkoopt en bij wachtlijsten patiënten bemiddelt naar aanbieders die plek hebben. Verzekeraars moeten, via de zorginkoop, niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk patiënten, maar zij moeten er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben.
In de ggz is sprake van een grotere vraag naar ggz-zorg dan dat er aanbod beschikbaar is, waardoor er op dit moment sprake is van een verdelingsvraagstuk van de beschikbare capaciteit. Uit interne analyses van de NZa over de werking van omzetplafonds komt het beeld naar voren dat omzetplafonds door zorgverzekeraars vooral worden ingezet om de schaarse personele capaciteit zo goed mogelijk te verdelen en niet zozeer om financiële besparingen te realiseren. Zij zien bijvoorbeeld dat er in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken, wat komt door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Daarnaast helpt de sturing van zorgverzekeraars met omzetplafonds ook juist om meer personele capaciteit van aanbieders met laagcomplexe ggz meer te bewegen richting de gespecialiseerde instellingen, waar de wachtlijsten het langste zijn.
Waarom zegt u dat verzekerden recht hebben «op zorg binnen de treeknorm en redelijke reisafstand», terwijl u weet dat de treeknormen in de ggz bij ruim veertig procent van de wachtenden wordt overschreden en nota bene uw eigen ministerie hier gegevens over publiceert? Waarom wijst u op «waarborgen» in het systeem als u weet dat deze waarborgen niet in de praktijk worden toegepast?2
Het klopt dat de treeknormen in de ggz voor veel wachtenden worden overschreden. Dat neemt niet weg dat de treeknormen wel een waarborg zijn in het systeem. Een zorgaanbieder is namelijk verplicht om de verzekerde naar de verzekeraar te verwijzen voor zorgbemiddeling als er sprake is van een wachtlijst langer dan de treeknorm. De verzekeraar is vervolgens vanuit zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Kan de verzekeraar vervolgens op een andere plek geen passende zorg bieden binnen de treeknorm, dan moet er worden bij gecontracteerd, of moet de zorg – als deze bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder wordt betrokken – alsnog vergoed worden alsof er sprake is van een contract (zonder een eigen bijdrage voor de verzekerde).
Door de gestegen zorgvraag, waarbij het aanbod niet in dezelfde mate is meegestegen, werken deze waarborgen helaas onvoldoende en is er meer nodig om ervoor te zorgen dat de wachttijden worden verkort, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Daar werk ik hard aan met de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en professionals. Zo zijn in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om onnodige instroom in de ggz te voorkomen, over het vormen van een regionale ggz-wachtlijst en over het creëren van meer behandelcapaciteit, bijvoorbeeld door meer in te zetten op hybride zorg.
Ik ga hier bovenop aanvullende stappen zetten en bouw daarbij voort op de beweging die met het Integraal Zorgakkoord in gang is gezet. De aanvullende maatregelen neem ik langs de volgende lijnen. Ik zet in op het verbeteren van mentale gezondheid, het voorkomen van instroom in de ggz en het verbeteren van prikkels in het stelsel. Zorgaanbieders en financiers hebben er dan alle belang bij om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Als laatste zet ik in op het bevorderen van uitstroom uit de ggz. De maatregelen zullen landen in zowel het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord dat u later dit jaar ontvangt en de Werkagenda mentale gezondheid en ggz waar ik uw Kamer begin volgend jaar over informeer.
Daarnaast heeft de NZa recentelijk de regelgeving explicieter gemaakt, waarbij zorgaanbieders verplicht moeten wijzen op zorgbemiddeling. De NZa is recentelijk gestart met een onderzoek (0 meting) op de daadwerkelijke naleving hiervan.
Hoe kunt u beweren dat het «niet zo [is] dat door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden», als u tegelijkertijd toegeeft dat u ook «geen zicht [heeft] op het effect van budgetplafonds op het aantal behandelde mensen» en dat u «geen zicht [heeft] op welke middelen en tijd [...] worden ingezet» voor het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze budgetplafonds? Hoe rijmt u deze antwoorden met elkaar? Heeft u geen inzicht nodig in de effecten van de budgetplafonds om te kunnen beoordelen of deze effecten positief of negatief zijn?
In de beantwoording op de vorige Kamervragen3 gaf ik aan dat het niet per definitie zo is dat omzetplafonds bij specifieke aanbieders ervoor zorgen dat er over het geheel minder patiënten behandeld kunnen worden. Er is sprake van een tekort aan behandelcapaciteit dat niet snel uit te breiden is, omdat we tegen de grenzen van het beschikbare zorgpersoneel en de beschikbare plekken aanlopen.
Uit interne analyses van de NZa komt naar voren dat in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren, geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat hierbij opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Verzekeraars moeten niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk cliënten, maar er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben en hier kunnen afspraken over omzetplafonds voor gebruikt worden. Uit de analyse van de NZa is niet naar voren gekomen dat omzetplafonds in de GGZ worden gebruikt om geld te besparen.
Waarom stelt u «Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden», als duidelijk uit de brandbrief van de gezamenlijke cliëntenraden van Pro Persona GGZ blijkt dat dit in de praktijk wel gebeurt? Denkt u dat deze cliëntenraden ernaast zitten? Zo ja, waar baseert u dit op? Wat gaat u doen op het moment dat verzekeraars zoals in dat geval te weinig zorg inkopen?
In Nederland is het zo geregeld dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en op basis hiervan voldoende zorg in moeten kopen voor iedereen die zorg nodig heeft. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht. De zorgplicht houdt niet in dat er een recht is op zorg bij een specifieke zorgaanbieder, maar wel een recht op zorg heeft binnen een redelijke termijn en afstand. Als een verzekerde door een budgetplafond niet, of later, terecht kan bij een specifieke aanbieder is het aan de zorgverzekeraar om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm bij een andere aanbieder.
De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Naar aanleiding van de wachtlijsten in de ggz heeft de NZa met zorgverzekeraars de zorgplicht nader verduidelijkt en aangescherpt. De NZa verwacht dat zorgverzekeraars nadrukkelijker invulling geven aan een signaleringsproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het uitwerken van manieren om dit op te lossen. Ten slotte kijkt de NZa naar de afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders en de resultaten van zorgbemiddeling. Een aantal zorgverzekeraars is op basis van de verduidelijking van de zorgplicht aangesproken door de NZa, waarbij ze de invulling van hun zorgplicht moeten verbeteren. De NZa verwacht van de betreffende zorgverzekeraars dat zij de verbeterpunten opvolgen. De nacontroles door de NZa hebben vorige week plaatsgevonden. De conclusies hiervan zijn nog niet beschikbaar.
Ten aanzien van de brandbrief van de cliëntenraden van Pro Persona heb ik geen rol in de individuele casuïstiek, maar ben ik wel verantwoordelijk voor het overkoepelde vraagstuk van het tekort aan capaciteit om de zorgvraag op te vangen. Op dit moment moeten patiënten te lang op de noodzakelijke zorg wachten. Ik snap dan ook heel goed dat de cliëntenraden van Pro Persona ggz zich zorgen maken. Daarom wil ik graag met hen in overleg treden, samen met zorgverzekeraars en de NZa, om hun ervaringen te gebruiken bij het verder verbeteren van het systeem. Met als doel de wachtlijsten voor individuele patiënten te verkorten. Daarmee geef ik ook vorm aan de wens van uw Kamer4 om een reactie te geven op de brandbrief van Pro Persona. Ik koppel de uitkomsten van dat gesprek terug in de volgende brief die betrekking heeft op de ggz.
De te lange wachttijden in de ggz vind ik een onwenselijke situatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zet ik daarom in op aanvullende maatregelen langs vier lijnen. Eén van de lijnen is het verbeteren van de financiële prikkels in het stelsel. Ik denk daarbij aan maatregelen als het stimuleren van het gebruiken van de «zorgzwaarte» (zorgvraagtypering) bij de contractering van zorg door zorgverzekeraars, zodat zowel zorgaanbieders als financiers er alle belang bij hebben om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Daarnaast gaat de Minister van VWS onderzoek laten doen om de risicoverevening voor ernstig chronische zieke ggz-patiënten verder te verbeteren, door gebruik te maken van de gegevensstroom van de zorgvraagtypering, die meer inzicht geeft in de zorgzwaarte; per 2028 is hiervoor voldoende data beschikbaar. Verder is met de sector afgesproken om de cruciale ggz vanaf 2026 waar nodig gelijkgericht in te kopen. Ik ben actief met het veld in gesprek om te bepalen of er meer nodig is.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 5 dat de zorgverzekeraar mensen moet doorverwijzen naar een aanbieder die de zorg wel kan leveren, als het niet de aanbieders zijn, maar de zorgverzekeraar die het budgetplafond bepaalt? Hoezo is het dan een «alternatief» als mensen naar een instelling buiten de eigen regio worden verwezen? Ziet u met ons het probleem dat mensen worden doorgeschoven en doorverwijzingen vaak betekenen dat mensen elders op een wachtlijst komen te staan?
De zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. In de contractuele afspraken kan de zorgverzekeraar een omzetplafond afspreken om bijvoorbeeld te zorgen dat patiënten met een zwaardere en urgentere zorgvraag eerder geholpen worden. Als patiënten niet binnen redelijke termijn en afstand geholpen kunnen worden, is het aan de zorgverzekeraar om te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of om bij te contracteren.
De zorgverzekeraars hebben alleen geen zicht op wie van hun verzekerden er op de wachtlijst bij welke individuele aanbieder staat en ook niet op de mate van urgentie van de zorgvraag van de wachtenden patiënten. Als de zorgaanbieder de patiënt op de wachtlijst plaatst en niet doorverwijst naar de zorgverzekeraars dan kan de zorgverzekeraar dus ook niet bemiddelen naar een aanbieder die de patiënt in zorg kan nemen.
Het is voor het terugdringen van wachtlijsten daarom belangrijk dat duidelijk is wie bij welke zorgaanbieder voor welk behandelgebied op de wachtlijst staat. Dit inzicht stelt zorgverzekeraars in staat om meer te doen tegen lange wachtlijsten door gerichtere zorginkoop en door nog actievere zorgbemiddeling. Als een zorgverzekeraar bijvoorbeeld weet dat zijn verzekerde X op de wachtlijst staat bij zorgaanbieder Y voor behandelsoort Z, dan kan de zorgverzekeraar actief de verzekerde benaderen om te vertellen dat hij sneller geholpen kan worden bij een andere zorgaanbieder. Uiteraard moet dit passen binnen de kaders van de privacywetgeving, waaronder de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit. We verkennen dan ook samen met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen steeds of en hoe dat inzicht verbeterd kan worden en betrekken daarbij ook nadrukkelijk de privacywetgeving
Daarnaast worden vanuit het Integraal Zorgakkoord stappen gezet om het regionaal inzicht in wachtlijsten te verbeteren vanaf 2026. Dat zit hem enerzijds in het verbeteren van bestaande wachttijdinformatie. Anderzijds zit hem dat in het op regionaal niveau inzichtelijk maken van behandelaanbod, verdeling van in- en exclusiecriteria en intakecapaciteit voor een bepaalde periode. Dit moet zorgverzekeraars gaan helpen om cliënten tijdiger naar de juiste zorg te bemiddelen.
Is het niet overduidelijk dat deze budgetplafonds niet helpen om zorgaanbieders te stimuleren de wachtlijsten in de ggz zoveel mogelijk terug te brengen als zorgaanbieders hierdoor letterlijk gratis zorg moeten leveren?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om de bestaande zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten en hiermee te sturen dat zwaardere en urgentere zorgvragen eerder worden geholpen. Deze zorg die wordt geleverd wordt vergoed, conform de contractuele afspraken. Het kan zijn dat de zorgaanbieder en zorgverzekeraar een doorleverplicht zijn overeengekomen. Dit is een afspraak waarbij de zorg geleverd moet worden, nadat het omzetplafond is bereikt.
Bent u bereid om in kaart te brengen wat de effecten zijn van omzetplafonds op het aantal patiënten dat behandeld wordt in de ggz en de mate waarin mensen met de grootste zorgvraag geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op die manier zou ik het niet willen. Ik vind het belangrijk dat iedereen die recht op zorg heeft dit ook krijgt. Hier wil ik mij voor inzetten. Regionale samenwerking op mentale gezondheid en cruciale zorg is noodzakelijk om te zorgen dat alle capaciteit optimaal benut wordt. In het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord wil ik hier met partijen afspraken over maken om hiermee aan de slag te gaan en het verschil voor patiënten te kunnen maken.
Wat zijn volgens u de gevolgen als budgetplafonds worden afgeschaft?
Zonder omzetplafonds is het risico groter dat meer van de beschikbare capaciteit op zou gaan aan mensen die de zorg minder hard nodig hebben, waardoor mensen die de zorg het hardst nodig hebben langer moeten wachten voordat er voor hen weer capaciteit beschikbaar is. Op grond van interne analyses constateert de NZa nu al dat gespecialiseerde instellingen, die complexe zorg leveren hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters.
Hoe rijmt u het antwoord op vraag 12 met uw eerdere constatering dat er een wettelijke zorgplicht is? Betekent dit dat de wettelijke zorgplicht ondergeschikt is aan de betaalbaarheid van zorg? En wat is dan het criterium voor «betaalbaarheid»? Wie bepaalt dit?
De wettelijke zorgplicht is niet ondergeschikt aan de betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat is wettelijk geregeld. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de plicht om te bewaken dat de kosten voor de zorg niet onnodig hoog zijn, door toe te zien op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorg. Ik merk overigens graag op dat de afgelopen jaren het macrokader voor de ggz flink is overschreden.
Waarom stelt u dat het niet past dat u zich zou mengen in de gesprekken over deze budgetplafonds? Wat is dan volgens u uw taak als Staatssecretaris? Bent u het met ons eens dat u stelselverantwoordelijke bent? Zo ja, wat houdt deze verantwoordelijkheid volgens u precies in?
In ons stelsel zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars private partijen die met elkaar contracten sluiten. Wel gelden daarbij publieke randvoorwaarden, zoals onder andere de zorgplicht van de zorgverzekeraars. In dit stelsel ben ik dus niet degene die gaat over de contracten die zorgaanbieders met zorgverzekeraars afsluiten. Wel ben ik – via de NZa – verantwoordelijk voor het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
ADL-hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Om 22.00 uur naar bed, omdat het van de hulpverlener moet: ooit zo geroemde zorginstelling onder vuur»?1 Herkent u de aard van de klachten in dit artikel?
Ik heb het artikel gelezen. Ik vind het belangrijk dat mensen die bij Fokus wonen (de instelling die in dit artikel wordt beschreven) passende zorg en ondersteuning krijgen en ik vind het pijnlijk te horen dat sommige cliënten dat op dit moment anders ervaren. Ik heb zelf in gesprekken met individuele cliënten ook een aantal klachten gehoord en ik ben daarvan geschrokken.
Ik vind het belangrijk om alle perspectieven bij dit vraagstuk mee te nemen. Daarom ga ik binnenkort op werkbezoek bij een locatie van Fokus. Daar wil ik graag in gesprek met het bestuur en de cliëntenraad van Fokus. Ook heb ik de IGJ gevraagd naar hun bevindingen. Zij houden toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. Binnenkort vindt hierover ook nog een gesprek plaats met de IGJ.
Hoeveel aanbieders maken gebruik van de landelijke subsidieregeling ADL-assistentie?2 Hoe wordt naast de financiële verantwoording door het Zorginstituut verantwoording afgelegd over de geleverde kwaliteit en de beschikbaarheid van assistentie?
Er zijn in Nederland drie zorgaanbieders die zorg leveren die wordt bekostigd uit de subsidieregeling ADL-assistentie. Fokus is daarvan met ongeveer 95% van de omzet verreweg de grootste. Het gaat dan om circa 1.500 cliënten op circa 100 locaties in Nederland.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. Fokus wordt regelmatig bevraagd door de IGJ over specifieke cliëntsituaties, projectgebonden omstandigheden of de sturing op kwaliteit van de organisatie in het algemeen.
Desgevraagd moet Fokus verbeterplannen aanleveren en de voortgang van die plannen gedurende langere tijd aan de IGJ rapporteren. Fokus doet melding van en onderzoek naar calamiteiten en incidenten conform de richtlijnen van de IGJ.
Verder heeft Fokus een eigen Kwaliteitsmanagementsysteem. Hierin is opgenomen dat jaarlijks een Kwaliteits-jaarverslag wordt opgesteld, dat eveneens wordt gedeeld met de IGJ.
Eén van de kwaliteitsindicatoren is de wachttijd, die aangeeft wat de beschikbaarheid is van de ADL-assistentie. Volgens cijfers van Fokus zijn in 2023 1.890.586 oproepen van cliënten geregistreerd. Voor 86% (1.626.464 oproepen) geldt dat de assistentie binnen 15 minuten na de oproep is gestart en 9,6% binnen 30 minuten, uiteindelijk was in 4,4% de responstijd langer dan 30 minuten. Voor 2024 geldt tot en met augustus een respons van 85% binnen 15 minuten.
Welke concrete verbeteringen ziet u precies als het gaat over de klachten zoals door uw voorganger is beschreven, waaronder gebrek aan voldoende personeel, veel verschillende assistenten over de vloer, deskundigheid, bejegening en gebrek aan alternatieven?3 Heeft u hier met Fokus of andere organisaties specifieke en meetbare afspraken over gemaakt? Waar zijn die vastgelegd en welke zijn dat?
Ik vind het belangrijk dat Fokus net als alle andere zorginstellingen in Nederland goede zorg en ondersteuning levert. Het is vooral ook aan de zorgaanbieder om in overleg tussen management, zorgprofessionals en cliënten om tot goede afspraken te komen. Ik maak hier geen specifieke afspraken over met zorginstellingen.
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven, houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. De IGJ kan van Fokus eisen om de verbeteringen door te voeren en erop zien dat dit ook gehandhaafd wordt. Tijdens de werkoverleggen met de IGJ zal ik de IGJ hier ook op wijzen.
Hoeveel klachten en meldingen zijn het afgelopen jaar binnengekomen bij het Landelijk Meldpunt Zorg over ADL-voorzieningen? Welke opvolging is hieraan gegeven?
Fokus is een grote zorgorganisatie van circa 100 locaties en bijna 1.500 bewoners. In 2023 zijn er 10 signalen/meldingen bij het Landelijk Meldpunt Zorg over de zorg/ADL-assistentie van Fokus gedaan. In 2024 zijn dat er tot nu toe 23.
Aan de hand van de informatie van de melder/melding geeft het Landelijk Meldpunt Zorg passend advies aan de burger. Veelal ziet dit advies op de klachtenroute van de zorgaanbieder. Ernstige signalen worden direct onder de aandacht van een inspecteur gebracht. De inspecteur beoordeelt op welke wijze hier vanuit het toezicht vervolg aan wordt gegeven. De opvolging verschilt per situatie. Een voorbeeld hiervan is dat de inspectie contact opneemt met de zorgaanbieder en monitort of de zorgaanbieder de melding voldoende onderzoekt en navolgbare verbetermaatregelen treft.
De IGJ heeft op dit moment enkele meldingen bij Fokus openstaan. In dat geval is er sprake van een lopend onderzoek bij Fokus, waarbij de inspectie uiteindelijk oordeelt of de situatie voldoende is onderzocht waarbij de zorgaanbieder laat zien van de gebeurtenis te hebben geleerd of dat de zorgaanbieder voor de inspectie een adequate en navolgbare reactie heeft gegeven.
Alle signalen -ook die niet direct worden doorgezet aan een inspecteur- worden door de inspectie meegenomen in het zogenoemde risicogestuurde toezicht. Op deze manier schat de inspectie de grootste risico’s voor de zorg aan cliënten in op basis van meerdere bronnen, waaronder de signalen vanuit het Landelijk Meldpunt Zorg.
De IGJ heeft ook periodiek contact met het bestuur en de cliëntenraad van Fokus (ongeveer jaarlijks). Hierin wordt o.a. ingegaan op de wijze waarop de organisatie omgaat met meldingen en klachten, intern toezicht en medezeggenschap. Veelal komen dan aspecten ter sprake als: cultuur van leren en verbeteren, de kwaliteit en kwantiteit van het personeel, verzuim en uitval, arbeidsmarktproblematiek en interne behandeling van klachten. Ook op deze wijze controleert de inspectie hoe Fokus omgaat met dergelijke meldingen en bepaalt in welke vorm eventueel vervolgtoezicht gewenst is.
Herkent u ook de signalen uit het AD-artikel van vrouwen die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik en tegen hun wens in een mannelijke hulpverlener kregen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is, zeker bij vrouwen die eerder slachtoffer zijn geweest?
Ik deel de mening dat het voor vrouwen die eerder slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik ongewenst kan zijn als zij worden geholpen door een mannelijke hulpverlener. Met individuele voorkeuren kan rekening worden gehouden, maar dit kent wel zijn grenzen en is ook geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting. Bij het aanstellen van personeel (en het plaatsen van personeel op een groep) kan Fokus niet discrimineren tussen mannen en vrouwen. Fokus kan daarmee niet garanderen dat er op een locatie geen mannen worden ingezet.
Als op de groep alleen een mannelijke zorgverlener aanwezig is, dan kan dit betekenen dat cliënten op dat moment niet geholpen kunnen worden doordat de cliënten dat niet willen. Op andere momenten kan het betekenen dat cliënten langer moeten wachten indien zij een assistent oproepen. In noodgevallen kan het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke assistenten niet worden gehanteerd; dan moet per direct worden ingegrepen. Ik vind het heel belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen Fokus en de bewoners over de mogelijkheden om rekening te houden met de wensen van deze vrouwen en dat beide partijen zich vervolgens aan die afspraken houden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat cliënten zich onveilig voelen in hun eigen omgeving? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om het gevoel van veiligheid onder cliënten te bevorderen?
Ik vind het ontzettend zorgelijk als cliënten zich onveilig voelen in hun eigen woning. Voor iedereen is veiligheid in de eigen woonomgeving essentieel, maar wanneer wonen en zorg nauw met elkaar verweven zijn en cliënten in alles afhankelijk zijn, wordt een veilige leefomgeving nog crucialer. Het bevorderen van het gevoel van veiligheid is vooral iets dat tussen cliënten en zorgverlener dient plaats te vinden.
Fokus geeft aan dat het nieuwe beleid «Veilige Zorgrelatie» volgens de daartoe opgestelde richtlijn van de IGJ bijna afgerond is (deze wordt integraal voorbereid met onder andere de cliëntenraad) en in 2025 kan worden geïmplementeerd. Ook zal vanaf 1 januari naast de onafhankelijk klachtenfunctionaris, de clientondersteuner en de gedragskundige (gericht op samenwerkingsvraagstukken) de externe functie van clientvertrouwenspersoon worden ingericht.
Bent u bereid om in beeld te brengen hoeveel verschillende hulpverleners er gemiddeld bij een cliënt over de vloer komen? Kunt u dit delen met de Kamer?
Fokus geeft aan dat het aantal verschillende medewerkers per cliënt per maand in 2023 36,9 was. In 2022 was dat nog 40,1.
Dat zijn hoge aantallen en is te verklaren door een aantal factoren. Het concept van ADL-assistentie is er zo op ingericht dat de cliënt op ieder moment assistentie kan oproepen via het alarm-intercomsysteem. Daarom dienen er 24/7 meerdere assistenten op een locatie aanwezig te zijn om op een oproep te kunnen reageren. Zeker op piekmomenten (in de ochtend en avond) kan dit betekenen dat het niet mogelijk is om altijd dezelfde medewerker naar de cliënt te sturen. Ook zien we dat veel medewerkers parttime werken, wat maakt dat het in deze situatie, waarin er sprake is van vraaggestuurde zorg, lastig is om een optimale afstemming te vinden tussen de vraag en het aanbod van medewerkers. Hierbij dient er namelijk ook rekening gehouden te worden met de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers, Dit samen maakt dat het gemiddeld aantal medewerkers dat bij een cliënt over de vloer komt, al snel oploopt.
Herkent u dat het als zeer onprettig ervaren wordt door cliënten als er veel verschillende en wisselende hulpverleners bij hen over de vloer komen? Deelt u de mening dat het voor hen wenselijk is als de hulp geleverd kan worden door een vast team?
Natuurlijk is een vast team wenselijk, maar ook een vast team heeft al snel een behoorlijke omvang. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er 120 openstaande vacatures zijn, maar op de website van Fokus vrijwel geen vacature een full-time aanstelling is?
Fokus geeft aan dat het genoemde aantal van 120 vacatures een momentopname is geweest van kort voor de zomer 2024, toen ze naast reguliere vacatures ook voor veel locaties vakantiekrachten aan het werven waren. Het gemiddeld aantal vacatures op de website ligt volgens Fokus tussen de 75–85, voor in totaal 98 locaties.
Het aanbieden van relatief weinig fulltime aanstellingen is een vraagstuk waar alle vraaggestuurde zorg mee worstelt. Vraaggestuurde zorg betekent, dat het aanbod en de beschikbaarheid van medewerkers zo goed mogelijk wordt afgestemd op de vraag. De assistentievraag kent piekmomenten met name in de ochtend en in de avond. Ook voor medewerkers met een fulltime contract geldt, dat een gezond rooster voorwaarde is voor duurzame inzetbaarheid. Optimale afstemming op de vraag zou dus betekenen dagelijks gebroken diensten van een paar uur in de ochtend en een paar uur in de avond. Bekend is, dat dit een zeer ongezond rooster is en dat deze medewerkers snel in de knel kunnen komen met de Arbeidstijdenwet.
Wat zijn de te verwachten tekorten in de toekomst? Bent u bereid een arbeidsmarktprognose op te laten stellen voor ADL-assistentie?
Ik heb geen specifieke arbeidsmarktprognose of maatregelen om personeelstekorten tegen te gaan binnen de ADL hulpverlening. De ontwikkelingen binnen de ADL-assistentie zullen in grote mate overeenkomen met de ontwikkelingen in andere (zorg)sectoren.
Welke concrete maatregelen neemt u om het personeelstekort binnen de ADL hulpverlening tegen te gaan?
Ik stel via de subsidieregeling ADL-assistentie middelen ter beschikking waarmee de zorgaanbieders personeel kunnen aanstellen. Naar aanleiding van het kostprijs onderzoek dat recentelijk is verricht, zullen de uurtarieven in 2024 (met terugwerkende kracht) en 2025 worden verhoogd.
Kunt u aangeven in welk stadium de herijking van de tarieven voor ADL-assistentie zich bevindt? Kunt u ook toelichten wanneer deze herijking precies verwacht kan worden?
Het kostprijsonderzoek dat de basis vormt voor herijking van de tarieven is inmiddels afgerond. Ik werk op dit moment aan de aanpassing van de subsidieregeling voor 2025 en 2024 (met terugwerkende kracht). Deze zal voor het einde van dit jaar worden gepubliceerd.
Welke concrete maatregelen neemt u momenteel om te zorgen dat ADL-hulp aan een cliënt zoveel mogelijk geleverd wordt door een vast team? Welke aanvullende concrete maatregelen zouden hiervoor genomen kunnen worden en bent u ook bereid deze maatregelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3, 8 en 9. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders hier zelf invulling aan geven.
Welke opleidingseisen worden gesteld aan ADL-assistenten? Aan welke criteria moet het interne opleidingstraject voldoen en wie ziet hierop toe? Welke criteria zijn er voor personen in leidinggevende functies?
ADL-assistentie wordt geleverd op regie en aanwijzing van de client; de cliënt geeft zelf aan hoe hij/zij geholpen wil worden. ADL-assistentie is daarmee anders dan de reguliere zorg. Fokus werft in principe ook geen medewerkers met een zorgachtergrond; een dienstverlenende instelling en communicatieve vaardigheden worden binnen dit concept belangrijker gevonden bij de werving van personeel. Het opleidingstraject van Fokus is dan ook vooral gericht op het leren werken op aanwijzing, wat eenvoudiger klinkt dan het is. Uiteraard zijn er ook praktische vaardigheden die geleerd moeten worden en dat vindt plaats door BIG geregistreerde fysiotherapeuten (transfers) en verpleegkundigen (verpleegkundige handelingen). Fokus handelt conform de wet BIG waar van toepassing. De IGJ houdt hier toezicht op. De ADL opleiding van Fokus is van zodanige kwaliteit dat medewerkers met dit certificaat in samenwerking met het ROC deelcertificaten voor het diploma Helpende 2 kunnen behalen.
Deelt u de mening dat het onveilig kan voelen om een klacht in te dienen bij een instelling of organisatie waar je als cliënt volledig van afhankelijk bent? Begrijpt u dat cliënten hierdoor een barrière voelen om klachten te melden?
Ik kan me voorstellen dat het voor cliënten ongemakkelijk kan zijn en zij zich zelfs onveilig voelen om een klacht in te dienen bij een instelling waarvan zij volledig afhankelijk zijn voor hun basisbehoeften. Bij Fokus is die afhankelijkheid nog groter, omdat wonen en zorg aan elkaar gekoppeld zijn, dus ik begrijp dat dat als een barrière kan voelen. Tegelijkertijd is van belang dat cliënten met de zorgaanbieder in gesprek gaan over hun ontevredenheid, hun wensen en behoeften, opdat de zorg verbeterd kan worden. Om in gesprek te gaan met de zorgaanbieder, kan de cliënt de hulp inschakelen van een klachtenfunctionaris. Die heeft als taak de cliënt gratis van advies te dienen met betrekking tot het indienen van een klacht, het formuleren daarvan en het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een oplossing van de klacht te komen. De klachtenfunctionaris functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder. De cliënt kan – als hij zelf de klacht niet wil indienen – deze ook laten indienen door een ouder of wettelijk vertegenwoordiger.
Daarnaast is er een rol voor de cliëntenraad weggelegd. De medezeggenschapsrechten van de cliëntenraad zijn ervoor bedoeld dat cliënten invloed kunnen uitoefenen op de zorg en dat bestuurders de zorg goed kunnen afstemmen op de wensen en behoeften van de cliënten. De cliëntenraad kan er bijvoorbeeld voor kiezen om advies uit te brengen en in gesprek te gaan over het beleid over de tijdstippen waarop cliënten uit en naar bed geholpen worden en waarop cliënten geholpen worden met wassen, aankleden en naar buiten gaan. Over het algemene beleid ter zake van kwaliteit, veiligheid en hygiëne heeft de cliëntenraad instemmingsrecht. De regels over de cliëntenraden zijn opgenomen in de Wet medezeggenschap cliëntenraden 2018.
Deelt u de mening dat dit probleem breder speelt binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en bent u bereid om met cliëntenorganisaties en vertrouwenspersonen in beeld te brengen welke verbeteringen in deze wet mogelijk zijn?
Op basis van het krantenartikel en de overige informatie die ik heb, kan ik niet concluderen dat de Wkkgz een probleem met zich meebrengt. In de evaluatie van de Wkkgz uit 2021 kwam dit niet als knelpunt naar voren. Ik zal cliëntenorganisaties en vertrouwenspersonen vragen in hoeverre zij dit probleem herkennen. Tegelijkertijd is het volgens mij van groot belang dat cliënten en het bestuur van de instelling in overleg met elkaar gaan en blijven over de wensen en behoeften van de cliënten. Oók als de instelling met personeelstekort of andere uitdagingen te maken heeft.
Het bericht dat er voor het eerst iemand stierf in een zelfdodingsmachine |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans , van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eerste persoon ter wereld sterft in «zelfdodingscapsule» in Zwitserland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de zelfdodingscapsule werd ontwikkeld en gebouwd in Nederland?
Uit mediaberichten maak ik op dat de zelfdodingscapsule in Nederland is ontwikkeld en gebouwd. Of dit daadwerkelijk het geval is kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en zorgwekkend is?
Het ontwikkelen, demonstreren en zelfs gebruiken van een dergelijke zelfdodingscapsule vind ik onwenselijk. De inzet van dit kabinet is juist om het aantal suïcides terug te dringen, onder andere door de toegang tot dodelijke middelen te beperken. Waar het gaat om euthanasie of hulp bij zelfdoding kent Nederland een wettelijk kader waarmee uitsluitend artsen bevoegd zijn om dit, met inachtneming van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, uit te voeren.
Waarom is het bouwen en bezitten van zo’n zelfdodingsmachine in Nederland niet verboden? Hoe verhoudt dit zich tot het wettelijk kader als het gaat om euthanasie en hulp bij zelfdoding?
Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek in Zwitserland. Zoals wellicht bekend hebben de Zwitserse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie (OM) in Nederland dat inmiddels is uitgevoerd. In het belang van dit onderzoek zal ik mij hierover niet verder uitlaten.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet strafbaar zijn, mits verricht door een arts die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig de Wet op de lijkbezorging. Dit volgt uit artikel 293, tweede lid en artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Indien niet aan deze eisen is voldaan en een persoon een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt, is deze persoon strafbaar als de dood ook daadwerkelijk intreedt. Het is aan het OM om te beoordelen of iemand wordt aangemerkt als verdachte van hulp bij zelfdoding en uiteindelijk aan de rechter om de strafbaarheid te bepalen, dat is niet aan mij.
Kunt u bevestigen dat het eventueel gebruiken van deze zelfdodingsmachine in Nederland verboden is?
Zelfdoding is niet strafbaar. Indien een persoon deze capsule voor zichzelf gebruikt is deze dus niet strafbaar. Het is daarbij aan het OM om te beoordelen of eventuele derden die hierbij betrokken zijn, moeten worden vervolgd vanwege hulp bij zelfdoding.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Openbaar Ministerie om te bezien welke stappen er gezet zouden kunnen worden in de richting van de bedenker van deze zelfdodingsmachine?
De beoordeling of strafrechtelijk optreden opportuun is, is aan het OM. Het is aan het OM om deze beoordeling eigenstandig en zonder politieke inmenging te maken. Ik zal hierover dan ook niet in overleg treden met het OM.
Heeft de bedenker van deze zelfdodingsmachine in Nederland een vergunning en/of patent aangevraagd voor zijn «uitvinding»? Is het bedenken van een apparaten waarmee mensen kunnen worden gedood, gereguleerd?
In de octrooidatabank Espacenet heb ik geen octrooi kunnen vinden. Het is mij niet bekend of er een octrooiaanvraag loopt. Voor het aanvragen van een octrooi moet een uitvinding voldoen aan de eisen van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Het Europees Octrooiverdrag stelt daarnaast in artikel 53, eerste lid dat Europese octrooien niet worden verleend voor uitvindingen waarvan de commerciële toepassing strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden. Wel is het zo dat een dergelijke strijdigheid niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de toepassing van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling verboden is.
De uitvinder van de zelfdodingscapsule heeft zelf overigens eerder aangegeven dat er geen patent rust op het ontwerp en dat hij geen enkel commercieel motief heeft.2
Is het naar het buitenland exporteren van deze zelfdodingsmachine legaal?
Onder de geldende handelsregels (onder andere ten aanzien de export van strategische goederen) zijn er geen belemmeringen voor de in- of uitvoer van de betreffende zelfdodingscapsule.
Hoe verhoudt het bouwen van een zelfdodingsmachine zich tot de inzet van het kabinet om het aantal suïcides terug te dringen?
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Onderzoeken waaruit blijkt dat de slachtoffers van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw in verkeerde handen terecht zijn gekomen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen in Dagblad van het Noorden1 2 3 waaruit blijkt dat de meervoudig gehandicapte slachtoffers van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw in verkeerde handen zijn terechtgekomen en de podcast4 «Radio Ramkraak» waar de onderzoeksjournalisten vertellen over hun onderzoek? Wat denkt u als u dit allemaal leest?
Ja, ik ken de publicaties.
Ik vind het vreselijk dat de voormalig bewoners van zorgboerderij Aurora Borealis opnieuw te maken kregen met een onveilige woonsituatie waar de kwaliteit van zorg niet voldeed. Dat is absoluut niet wat we met elkaar voor ogen hebben.
Mijn eerste zorg gaat uit naar de mensen om wie het gaat: de cliënten. Ik ben blij dat voor hen een vervangende plek is gevonden.
Deelt u de mening dat het ontluisterend is dat nadat de eerste misstanden nota bene door een tv-programma zijn ontdekt, waarna uw ambtsvoorganger na Kamervragen heeft laten weten mee te leven en ervan te leren en heeft aangegeven de afhandeling te volgen, het nu opnieuw journalisten zijn die misstanden ontdekken? Wat vindt u daarvan? Wat zegt het over het systeem van toezicht voor de meest kwetsbare mensen die vaak niet zelf aan de bel kunnen trekken?
Volgens mijn informatie waren het ditmaal niet de journalisten die de misstanden als eerste ontdekten. Voordat de publicaties in Dagblad van het Noorden verschenen, was Zorgpro al op de radar bij zowel het zorgkantoor als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Op 11 september 2023 legde de IGJ een onaangekondigd inspectiebezoek af bij Zorgpro Wonen. De inspectie concludeerde dat de geboden zorg voor vijf van de elf getoetste normen grotendeels voldeed en voor zes van de elf getoetste normen grotendeels niet voldeed. Zij bleef Zorgpro daarom volgen. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro over de ingezette verbeteringen en ontwikkelingen. Zorgpro moest voor 1 mei 2024 een resultaatverslag met verbeteracties opleveren bij de inspectie. Voor die datum ging de organisatie failliet.
Ondertussen sloot zorgkantoor Zilveren Kruis per 1 januari 2024 een contract onder voorwaarden af met Zorgpro. De eerste voorwaarde die het zorgkantoor stelde, was het verhogen van de kwaliteit van zorg. Zorgpro moest een verbeterplan opstellen en het zorgkantoor periodiek informeren over haar vorderingen. Een tweede voorwaarde was: Zorgpro deelt proactief het inspectierapport naar aanleiding van het inspectiebezoek in september. Bij het niet voldoen aan deze voorwaarden, zou het zorgkantoor het contract kunnen herzien of ontbinden. Ook hier geldt: vanwege het faillissement is het niet zover gekomen.
Het baart me grote zorgen dat ondanks deze stappen dit dan tóch kan gebeuren. Juist bij deze cliënten. Ik vind dat we alles op alles moeten zetten om te garanderen dat zij goede zorg krijgen. Ik heb zorgkantoren daarom verzocht hun screening van zorgaanbieders aan te scherpen. Dit soort aanbieders wil ik buiten de zorg houden. Ook heb ik het zorgkantoor gevraagd de voormalige Aurora Borealis-cliënten intensief te blijven volgen.
Was u eigenlijk op de hoogte van de gang van zaken? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met de bevindingen in de artikelen?
De zaak kwam op mijn netvlies door het eerste bericht erover in Dagblad van het Noorden (18 juli 2024), kort na mijn aantreden in het kabinet. Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact gezocht met de cliëntondersteuning, betrokken zorgkantoren (Menzis en Zilveren Kruis) en de IGJ.
Hoe vindt u met de kennis van nu dat de nazorg is georganiseerd? Zag u reden om in te grijpen of om contact op te nemen met betrokken instanties, slachtoffers en familie? Zo nee, waarom niet? Welke instantie was primair verantwoordelijk voor de nazorg aan de slachtoffers?
De gang van zaken bij Zorgpro vind ik stuitend. Voor alle cliënten, maar in het bijzonder voor de voormalige Aurora Borealis-cliënten. De situatie bij Aurora Borealis was voor cliënten en hun familie een zeer aangrijpende zaak.
Betrokken instanties waren ook geraakt door de gebeurtenissen bij zorgboerderij Aurora Borealis. De zaak liet ook hen niet los. Zij spanden zich in voor goede nazorg. Zo is aan de cliënten van Aurora Borealis en hun verwanten direct Slachtofferhulp aangeboden. De pgb-afdeling van zorgkantoor Menzis gaf verwanten ook een direct telefoonnummer, waarop zij het zorgkantoor konden bereiken. Toen cliënten overgingen naar Zorgpro, bleef dit telefoonnummer bereikbaar. Verwanten konden altijd spreken met een medewerker van het zorgkantoor of met een onafhankelijk cliëntondersteuner.
Toen drie Aurora Borealis-cliënten in het voorjaar van 2023 verhuisden naar Zorgpro Wonen in Drenthe, gingen zorgkantoor Menzis en zorgkantoor Zilveren Kruis (waar Zorgpro onder viel) samen bij hen langs. De bekostiging van Zorgpro Wonen liep tot 1 januari 2024 namelijk via het persoonsgebonden budget (pgb). De zorgkantoren kregen in deze gesprekken geen signalen of klachten over de zorg.
Ook de IGJ hield vinger aan de pols. Een bij Aurora Borealis betrokken inspecteur onderhield contact met verwanten van cliënten.
Ten slotte ging mijn voorganger – Minister Conny Helder – met verwanten in gesprek. Zij bood een vervolggesprek aan als daar behoefte aan was. Ook was de casus voor haar aanleiding voor leersessies met betrokken partijen, waarna zij maatregelen presenteerde.
En toch: ondanks deze inspanningen ging het gruwelijk mis. Dat trek ik mij aan. Ik wil dat de nazorg in dit soort situaties staat als een huis. Het zorgkantoor heeft een zorgplicht richting cliënten. Die willen ze graag goed invullen. Vooral voor de meest kwetsbare cliënten. Ik heb de betrokken zorgkantoren verzocht om afspraken te maken over hoe we de nazorg aan alle voormalige Aurora Borealis cliënten garanderen, ook nu nog. Ik ga ook afspraken maken met ZN/zorgkantoren over nazorg in het algemeen, los van deze specifieke casus. Dat betekent bijvoorbeeld dat een zorgkantoor bij getraumatiseerde cliënten alles in het werk stelt om procedures soepel te laten verlopen. En dat het zorgkantoor blijvend contact houdt met cliënten, via zorgkantoormedewerkers en/of een door het zorgkantoor ingezette onafhankelijk cliëntondersteuner.
Ik ga graag met verwanten van cliënten en andere betrokkenen bij Aurora Borealis of Zorgpro in gesprek, indien zij daar behoefte aan hebben. Ik luister heel graag naar hun ervaringen. Om van te leren en om te horen wat ik, als Staatssecretaris, verder nog kan betekenen.
In antwoord op mijn Kamervragen in april 20245 stelde u leersessies te hebben georganiseerd met partijen die direct bij Aurora Borealis betrokken waren of een rol hebben bij het voorkomen van misstanden, waaronder de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Nederlandse Zorgautoriteit en cliëntondersteuners. Zijn deze nieuwe misstanden in de leersessies aan bod gekomen? Wat is er besproken bij deze leersessies en wat is er concreet mee gedaan?
Na de verschrikkelijke gebeurtenissen bij Aurora Borealis hebben inderdaad twee leersessies plaatsgevonden De leersessies leidden (mede) tot vier maatregelen. Met betrokken partijen (IGJ, zorgkantoren, NZa) monitor ik de voortgang van deze maatregelen.
Ten eerste onderzoekt VWS met ketenpartijen hoe we de toegang tot het pgb kunnen verstevigen. Aurora Borealis was immers een pgb-gefinancierde zorgboerderij. Zorgpro Wonen was dat bij aanvang ook. Ik streef ernaar om per juli 2025 «toekennen onder voorwaarden» beter mogelijk te maken met een wijziging van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Dat betekent dat zorgkantoren beter voorwaarden kunnen stellen aan het toekennen van het pgb, ook als budgethouders het pgb in een wooninitiatief besteden.
Ten tweede ontwikkelt VWS een transparantieregister, voor beter zicht op pgb-gefinancierde wooninitiatieven. Ik wil dit register in de tweede helft van 2025 lanceren.
Ten derde optimaliseert VWS de informatie-uitwisseling over wooninitiatieven tussen betrokken partijen. Ik onderzoek nu of ik dit onderwerp kan opnemen in de Verzamelwet gegevensverwerking VWS IV. Deze wet treedt per 1 januari 2027 in werking.
Tot slot werken we aan de verbeterde mogelijkheden van contractering voor kleinschalige wooninitiatieven, om de gedwongen inzet van pgb terug te dringen. ZN en zorgkantoren zijn hier aan zet. Zij onderzoeken hoe zij contracteringsmogelijkheden voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven kunnen verbeteren per contractjaar 2026.
In de Kamerbrief over wooninitiatieven en pgb van 12 juni 2024 zijn deze maatregelen verder toegelicht.6
Waarom is, gezien alle aandacht die er ook in de Kamer was voor de slachtoffers van Aurora Borealis, de Kamer niet op enig moment actief geïnformeerd?
Met de Kamerbrief wooninitiatieven en pgb van 12 juni 2024 heeft mijn voorganger de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen.7
Ik vernam vervolgens in juli van dit jaar – via de berichtgeving door Dagblad van het Noorden – over de ontwikkelingen bij Zorgpro Wonen. Ik kreeg daarover geen signalen van het zorgkantoor of de IGJ. Ik zal daar in het vervolg extra scherp op zijn.
Wat vindt u ervan dat getraumatiseerde cliënten werden opgevangen door het zorgbedrijf Zorgpro, dat amper anderhalf jaar bestond en volgens de onderzoeksjournalisten van Dagblad van het Noorden (DVHN) zeer discutabel is, vanwege onder meer een aangifte van vermeende kindermishandeling, zorgen over de kwaliteit, conflicten met (oud-) werknemers en de discutabele bestuurders waarvan een persoon de ex-partner was van een veroordeelde crimineel en een tweede persoon geen bedrijf op zijn naam kan zetten vanwege een persoonlijk faillissement van een scooterhandel?
Dat vind ik afschuwelijk. Genoemde feiten waren niet bekend bij het zorgkantoor of de IGJ. Zij kwamen ook niet naar boven bij de verstrekking van de toelatingsvergunning aan Zorgpro Wonen op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Bij aanvang was Zorgpro Wonen een pgb‐gefinancierde zorgaanbieder. In 2024 werd de zorgaanbieder door Zilveren Kruis onder voorwaarden gecontracteerd.
Bij het contracteren van een nieuwe zorgaanbieder voert het zorgkantoor een toets uit. Dat gaat dan o.a. om een toets op de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het UBO8-register en een controle van Verklaringen Omtrent Gedrag (VOGs). Uit deze formele documenten en ook het toetsende gesprek wat daarop volgde, kwamen genoemde punten niet naar voren. Het zorgkantoor informeert daarnaast bij andere zorgkantoren of gemeenten of ze bekend zijn met de zorgaanbieder: wat zijn hun ervaringen? Voor Zorgpro Wonen kwamen hier geen negatieve signalen of waarschuwingen uit voort. Gegevens over ex‐partners maken geen onderdeel uit van een dergelijke screening, maar informatie over de financiële situatie (schuldsanering) zijn uiteraard wel relevant. Omdat de persoon die betrokken was bij een persoonlijk faillissement niet de formele bestuurder was, is deze omstandigheid onopgemerkt gebleven.
Deze informatie had kunnen leiden tot een integriteitstoets op bestuurders door de afdeling Speciale Zaken van het zorgkantoor. Ik ga met zorgkantoren in gesprek over hun werkwijze bij voor hen nieuwe zorgorganisaties en over die gevallen waarbij zij twijfels hebben: wat kunnen zijzelf extra doen en wat hebben zij daarvoor eventueel nog voor nodig?
Hoe en door wie is de keuze gemaakt om de slachtoffers van Aurora Borealis bij dit zorgbedrijf onder te brengen? Was het ministerie daar destijds van op de hoogte? Wat vindt u met de kennis van nu van deze keuze?
Toen de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis aan het licht kwamen, schakelde zorgkantoor Menzis Zorgpro flex in. Dit was een onderdeel van Zorgpro. Zorgpro flex organiseerde een interim zorgteam op het moment dat de zorg bij Aurora Borealis stopte – op bevel van de IGJ. Het zorgkantoor had goede ervaringen met deze aanbieder van zorg in crisissituaties.
Bewoners van Aurora Borealis raakten vertrouwd met zorgverleners van Zorgpro flex. Drie van hen kozen er vervolgens voor om met hun pgb over te stappen naar Zorgpro Wonen in Emmen. Bij het pgb staat eigen regie voorop. Verwanten maakten de keuze voor Zorgpro Wonen voor of samen met cliënten.
In contacten met het zorgkantoor en cliëntondersteuners stelde VWS steeds de vraag: is voor cliënten een nieuwe, veilige plek gevonden? Dat leek het geval. VWS kende niet de details van de locaties waar Aurora Borealis‐cliënten gingen wonen.
Hoe en door wie is gecontroleerd of er binnen deze zorgorganisatie geschikte expertise aanwezig was om de getraumatiseerde cliënten van Aurora Borealis op te vangen?
Zorgpro Wonen startte als een pgb-gefinancierd wooninitiatief. Zorgkantoor Menzis en zorgkantoor Zilveren Kruis bezochten gezamenlijk de cliënten (budgethouders) die naar Zorgpro Wonen verhuisden. Zij geven aan dat zij van cliënten geen signalen ontvingen over zorg die niet op orde zou zijn. Dit, gecombineerd met de eerdere positieve ervaringen met Zorgpro flex, maakte dat het zorgkantoor vertrouwen had in de zorgverlening door Zorgpro Wonen.
Bij het pgb heeft de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) zelf ook een belangrijke verantwoordelijkheid in het beoordelen van de kwaliteit van zorg. Het zorgkantoor beoordeelt de zorgovereenkomsten met de zorgaanbieders die de budgethouder afsluit. Ik kan me voorstellen dat verwanten van voormalige Aurora Borealis-cliënten, ten tijde van de verhuizing, enorm veel aan hun hoofd hadden. Zij moesten omgaan met de wetenschap dat er vreselijke gebeurtenissen hadden plaatsgevonden in de zorgboerderij waar hun familielid woonde. Ook praktisch moesten zij veel regelen. Op zo’n moment is alles erop gericht weer een goede plek te vinden. Ik realiseer me dat dat ingewikkeld was en dat de rol de verantwoordelijkheid van een pgb dat extra zwaar maakt.
Bij de contractering, per 2024, heeft Zilveren Kruis ook onderzocht of de zorgaanbieder verantwoorde zorg levert. Daarbij zijn de bevindingen van de IGJ betrokken. Zorgkantoor Zilveren Kruis geeft aan dat de zorgaanbieder onjuiste informatie heeft verstrekt over het personeel. De aanbieder gaf aan dat zij volwaardig opgeleid personeel in dienst had; zij zou niet werken met zzp-ers. Dit blijkt achteraf onjuist. Zorgkantoor Zilveren Kruis heeft haar screening van zorgaanbieders aangescherpt, om te voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Ik ben ook met de andere zorgkantoren in overleg over hun screening.
Hoe kan het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook na het Inspectiebezoek aan het Boshuis van Zorgpro in Emmen (waar toen drie slachtoffers van Aurora Borealis woonden) de organisatie niet onder verscherpt toezicht heeft gesteld, terwijl er al klachten waren over slechte zorg en behandeling?
De IGJ concludeerde na een onaangekondigd inspectiebezoek op 11 september 2023 dat de geboden zorg bij Zorgpro Wonen voor vijf van de elf getoetste normen grotendeels voldeed en voor zes van de elf getoetste normen grotendeels niet voldeed.9 De eindconclusie van het inspectiebezoek luidde als volgt:
De interventie van de inspectie is gericht op het door de zorgaanbieder herstellen van geconstateerde tekortkomingen in de zorg. Afhankelijk van de ernst van de tekortkomingen en de mate van vertrouwen dat de zorgaanbieder in staat is om weer goede zorg te verlenen (verbeterkracht) kiest de inspectie voor vervolgtoezicht, zoals een verbeterplan met termijnen, of een verscherpt toezicht. Bij aanbieders waar de inspectie de verbeterkracht nog niet goed kan vaststellen, bijvoorbeeld omdat het de eerste keer is dat de inspectie om verbeteringen vraagt, kiest de inspectie in principe voor de interventie van een verbeterplan met termijnen. De inspectie volgt tijdens dit traject of de aanbieder dit inderdaad kan. De inspectie is Zorgpro blijven volgen. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro over de ingezette verbeteringen en ontwikkelingen. Zorgpro moest vóór 1 mei 2024 een resultaatverslag opleveren met verbeteracties, maar ging voor die datum failliet.
Wat vindt u van de uitspraak van een woonbegeleider van het Boshuis die gedetailleerde meldingen deed bij de IGJ van overbelast, ongediplomeerd personeel, kwalitatief slechte zorg, verwaarlozing van cliënten en zelfs ongeoorloofde dwang tegen cliënten, en in de krant liet optekenen: «Dwangmiddelen waarvan je denkt: hoe haal je het in je kop om dat soort dingen toe te passen op een cliënt uit Wedde, van wie je weet dat die al gigantisch is beschadigd»? Deelt u de mening dat het beschamend is dat getraumatiseerde cliënten nog beschadigder zijn geraakt? Voelt u zich hiervoor verantwoordelijk? Zo nee, wie zou zich dit dan moeten aantrekken?
Ik vind het allereerst ontzettend goed dat een medewerker melding maakte bij de IGJ. Dit draagt bij aan het beëindigen van slechte zorg en misstanden.
Ik vind het vreselijk wat hier is gebeurd met kwetsbare mensen. Dat juist deze voormalige Aurora Borealis cliënten hiervan slachtoffer werden, maakt het extra schrijnend. Ik deel absoluut de mening dat het beschamend is als getraumatiseerde cliënten nog beschadigder raken.
De eerst verantwoordelijke voor het traumatiseren van mensen die afhankelijk zijn van zorg is de zorgaanbieder. Die is primair verantwoordelijk voor het leveren van goede, veilige zorg. Maar ik reflecteer ook op hoe dit kan gebeuren binnen het zorgsysteem. Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor mij, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang van zorgaanbieders tot de zorgsector. De komende Kabinetsperiode doe ik mijn uiterste best om zoveel mogelijk niet-integere zorgaanbieders te weren uit de zorg. In mijn antwoord op vraag 14 ga ik hier verder op in.
Hoe kan het dat de IGJ sprak met een bestuurder die op papier helemaal geen bestuurder was en kon zijn, vanwege een persoonlijk faillissement? Hoe controleert de Inspectie dit soort zaken? Is hier voldoende informatie ingewonnen?
De IGJ geeft aan dat het inspectiebezoek van 11 september 2023 gericht was op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Daarbij meldt de IGJ dat zij sprak met op oprichter van Zorgpro Wonen, die ook belast was met de zorginhoud bij Zorgpro Wonen. Volgens de IGJ nam deze persoon op dat moment de taken over van de vorige bestuurder, de algemeen directeur en manager zorg. Later bleek deze persoon niet de bestuurder te zijn. De inspectie meldt dat zij gegevens over de bestuurder controleert als daar een aanleiding toe bestaat. Begin 2024 sprak de IGJ met Zorgpro wonen over de ingezette verbeteringen; toen sprak de inspectie wel met de daadwerkelijke bestuurder. Ik ga met de IGJ in gesprek over deze werkwijze.
Wat vindt u van de structuur die Dagblad van het Noorden beschrijft: «de kerstboom aan BV’s» waar Zorgpro Wonen onder viel? Zou deze structuur de alarmbellen niet moeten laten rinkelen? Of is dit onopgemerkt gebleven?
Het is niet ongebruikelijk dat zorgaanbieders werken met een complexe juridische structuur. De structuur bij Zorgpro Wonen is daarin zeker niet uniek. Zorgorganisaties kunnen verschillende motieven hebben om de zorgverlening met meerdere rechtspersonen te organiseren. De NZa noemt bijvoorbeeld de volgende redenen: «om economisch en juridisch zeggenschap te splitsen, flexibiliteit in geldstromen te bewerkstelligen, goed te kunnen sturen op het aannemen van kwalitatief hoogwaardig personeel, dividend te kunnen uitkeren of om financiële risico's te spreiden en daarmee een duurzame bedrijfsvoering na te streven.»10
Bij complexe bedrijfsstructuren hoeft niet direct sprake te zijn van achterliggende motieven die schade toebrengen aan de betaalbaarheid, toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg. In dit geval was de structuur niet op voorhand een aandachtspunt bij het toezicht. Ook het zorgkantoor geeft aan dat de structuur van Zorgpro geen reden was om een contract te weigeren.
Welke informatie wordt ingewonnen voordat mensen een nieuw zorgbedrijf willen opstarten? Hoe wordt gecheckt of mensen affiniteit hebben met en verstand hebben van zorg, en of ze in staat zijn om goede zorg te leveren aan mensen die hiervan afhankelijk zijn?
Koophandel (KvK) en aan de KvK informatie verstrekken over de onderneming. De KvK kan weigeren tot inschrijving over te gaan, bijvoorbeeld als de KvK gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave door de ondernemer.
Specifiek voor startende zorgaanbieders geldt een meldplicht, op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Zorgaanbieders moeten zich melden voordat ze starten. Daarbij geven ze via een meldformulier informatie over o.a. de soort zorg die ze gaan leveren, in welke vorm, of de bestuurder ervaring hee in de zorg en over de randvoorwaarden voor de kwaliteit van de zorg. Deze informatie gebruikt de IGJ om te beoordelen of toezicht noodzakelijk is en zo ja; wanneer en hoe.
Als zorginstellingen met meer dan tien zorgverleners zorg verlenen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz), dan moeten zij op grond van de Wtza beschikken over een toelatingsvergunning. Die vergunning wordt geweigerd als de zorgaanbieder niet aannemelijk maakt dat hij goede of rechtmatige zorg gaat verlenen. Bij de vergunningverlening worden ook vragen gesteld over de leden van dagelijkse of algemene leiding van de zorgaanbieder en over de leden van het onafhankelijk intern toezicht.
Ik ben blij dat de Wtza met ingang van 1 januari 2025 wijzigt: de vergunningsplicht wordt uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen die zorg verlenen vanuit de Zvw of de Wlz beschikken over een toelatingsvergunning. Ook de kleinere zorginstellingen met tien of minder zorgverleners. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag is het mogelijk om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op te vragen of een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob te initiëren. Een VOG opvragen of een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob starten is ook mogelijk als een zorginstelling al over een vergunning beschikt.
De Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de zorgaanbieder bij de start van een bedrijf om zorgverleners te screenen: vormt de manier waarop de zorgverlener in het verleden functioneerde geen bezwaar voor het verlenen van zorg aan de cliënten? Dit geldt ook voor zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden die met patiënten en cliënten in contact komen. Zo wordt voorkomen dat iemand wordt ingezet die niet bevoegd of bekwaam is.
Ook is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders en Jeugdhulpverleners (Wibz) in voorbereiding. In deze wet wordt het aantal weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid. Een ander onderdeel in de wet gaat over het verstrekken van KvK-nummers van startende aanbieders aan de IGJ, NZa en zorgverzekeraars. Zij kunnen dan intern nagaan of er iets bij hen bekend is wat van belang is voor de beoordeling van de vergunningaanvraag door het CIBG. De Wibz helpt bij het beter weren van zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat zij aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtmatige zorg gaan voldoen. Het streven is dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 naar Uw Kamer te sturen.
Voor een effectieve aanpak van zorgfraude is gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen essentieel. Met wetgeving worden ook hier stappen gezet. Zo treedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) op 1 januari 2025 in werking. Door betere gegevensuitwisseling komen frauderende zorgaanbieders eerder in beeld bij opsporingsinstanties, inkopers en toezichthouders. Die wet maakt het mogelijk dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders kunnen waarschuwen. Daarmee ga ik tegen dat deze aanbieders hun activiteiten elders voortzetten of opnieuw beginnen.
Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 1 oktober de Verzamelwet gegevensverwerking VWS I aangenomen. Deze wet maakt onder andere onderlinge gegevensuitwisseling tussen gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars bij fraudeonderzoek mogelijk. Daarnaast werk ik ook aan betere mogelijkheden voor informatie-uitwisseling – specifiek over wooninitiatieven – tussen de IGJ en zorgkantoren.11
Tot slot: in september 2023 is een pilot afgerond met DSW, de IGJ, de NZa en het CIBG. Het doel van de pilot was om de screening aan de voorkant te verbeteren. We onderzoeken nu welke interventies nodig zijn, in aanvulling op de uitbreiding van de vergunningplicht naar alle instellingen en de extra intrekkings- en weigeringsgronden op grond van de Wibz. De uitkomsten van de pilot neem ik mee in mijn overleg met zorgkantoren over de aanscherping van hun screening. Specifiek voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven bekijk ik bovendien hoe we de toegang tot het pgb kunnen verstevigen, door zorgkantoren meer mogelijkheden te geven om voorwaarden te stellen bij de toekenning van het pgb.12
Hoe verklaart u het dat sommige zzp’ers 7 dagen per week, 24 uur per dag hun uurtarief declareerden? Zijn dit soort zaken opgemerkt bij het Inspectiebezoek?
Dit is zeer opmerkelijk en uiterst onwenselijk. Ik kan het niet verklaren.
De inspectie heeft geen zicht op dergelijke declaraties.
Zorgkantoor Zilveren Kruis meldt dat Zorgpro bij een toetsend gesprek (onderdeel van de contractering) aangaf niet te werken met zzp’ers. Zorgpro Wonen stelde dat zij alleen werkte met mensen in loondienst. Deze informatie bleek onjuist. Het zorgkantoor heeft haar screening aangepast, zodat dergelijke gegevens in de toekomst beter naar boven komen. Ik wil dit gesprek verbreden van zorgkantoor Zilveren Kruis naar alle zorgkantoren en ga daarover in gesprek met ZN.
Deelt u de mening dat het tijd wordt dat de regels voor het starten van een zorgorganisatie worden aangescherpt? Gaat u zich inspannen om wettelijke mogelijkheden te creëren om zorgaanbieders beter te screenen aan de voorkant? Deelt u ook de mening dat gegevensuitwisseling tussen externe instanties en het zorgkantoor verder vergroot moeten worden als het gaat over onder meer de bedrijfsstructuur, facturen en kwaliteit?
Ik vind ook dat aanscherping van regels nodig is. We willen zorgaanbieders met verkeerde intenties nog beter weren. Daar werk ik hard aan, in aanvulling op de regels die er al zijn. In mijn antwoord op vraag 14 licht ik toe hoe.
Hoe gaat het nu met de getraumatiseerde cliënten? Kunt u garanderen dat ze allemaal afzonderlijk op een veilige en passende plek zitten?
Zorgkantoor Zilveren Kruis deed eerder navraag bij familie en een onafhankelijke cliëntondersteuner. Zij vroeg naar de geboden zorg bij de aanbieders waar de drie voormalig Aurora Borealis cliënten nu wonen. De vertegenwoordigers geven aan heel tevreden te zijn over de huidige zorg. Ik ga het zorgkantoor verzoeken om vanuit haar zorgplicht (opnieuw) contact op te nemen met deze cliënten, hun verwanten en de betrokken zorgaanbieders. Ik wil dat zij mij ervan vergewissen dat de situatie in orde is én blijft, door hen intensief te monitoren.