Het bericht dat meer dan 50 landen seksuele misstanden binnen de WHO melden |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Meer dan vijftig landen slaan alarm om berichten seksueel geweld WHO»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 53 landen in een verklaring hun bezorgdheid hebben geuit over seksueel misbruik door hulpverleners van onder meer de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ja.
Kunt u genoemde verklaring delen met de Kamer?
Ja, de verklaring is toegevoegd als bijlage2 bij deze brief.
Wat hebben deze 53 landen die de verklaring hebben ondertekend zelf ondernomen om de misstanden aan te pakken?
Dat is niet voor alle 53 landen na te gaan. Voor die landen die zich aansloten bij de DAC-OECD SEAH recommendation3 is er een verplichting om te rapporteren over aanpassingen in eigen organisaties en contracten met partnerorganisaties om preventie en aanpak SEAH te verbeteren.
Is Nederland één van de landen die deze verklaring heeft ondertekend? Zo ja, op basis van welke bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is actief betrokken geweest bij het opstellen van de verklaring zoals ook al aangekondigd in de inzetbrief die uw Kamer ontving van Minister van Ark en mijzelf op 20 mei 2021 (Kamerstuknummer 35 570 XVI, nr. 192). Daarin hebben we aangegeven dat Nederland een spoedige afronding van het onafhankelijke onderzoek zou bepleiten en samen met gelijkgestemden het belang zou signaleren dat we hechten aan een solide aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (zero tolerance for not acting). Dit was mede naar aanleiding van recente nieuwe berichten in de media over vermeend seksueel misbruik door hulpverleners van onder meer de WHO in de Democratische Republiek Congo tussen 2018 en 2020.
Nederland heeft sinds het begin van deze kwestie de WHO om meer informatie gevraagd en aangedrongen op snel en kwalitatief onafhankelijk onderzoek. We hebben in meerdere gremia aangegeven dat we dit zeer serieus volgen en verwachten dat de organisaties er alles aan doen om de waarheid z.s.m. boven tafel te krijgen. Dit blijven we doen zolang nodig.
Is het ondertekenen van de verklaring door de EU besproken in een van de Raden Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking? En is de Kamer op enig moment geïnformeerd over deze participatie van de EU in genoemde verklaring?
Nee. Tijdens de World Health Assembly worden verschillende statements afgegeven in EU verband over allerhande onderwerpen. De afstemming voor deze statements vindt plaats in Geneve tussen de gezondheidsattaches, in overleg met de experts in de 27 hoofdsteden.
De Kamer is geïnformeerd middels de inzetbrief over de intentie van Nederland om dit actief op te brengen tijdens de World Health Assembly(Kamerstuknummer 35 570 XVI, nr. 192).
Op basis van welke bevindingen heeft de EU besloten deze verklaring te ondertekenen?
Zie ook vraag 5. De verklaring is door 53 lidstaten van de WHO ondertekend naar aanleiding van de recente nieuwe berichten in de media over vermeend seksueel misbruik door hulpverleners van onder meer de WHO in de Democratische Republiek Congo tussen 2018 en 2020.
Was u sinds oktober op de hoogte van het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie door de WHO, die opzoek moet naar feiten, slachtoffers en dader? En kunt u aangeven wie deze onafhankelijke onderzoekscommissie vormen?
Ja. De WHO heeft middels briefings de lidstaten op de hoogte gehouden van hun aanpak om opvolging te geven aan de berichten in de media. De onafhankelijke commissie staat onder co-voorzitterschap van Aïchatou Mindaoudou, voormalig Minister van Buitenlandse Zaken en Sociale Ontwikkeling in Niger, die ook senior posities binnen de Verenigde Naties heeft bekleed in Ivoorkust en Darfur, en Julienne Lusenge, een internationaal bekende mensenrechtenactivist uit DRC die opkomt voor de slachtoffers van seksueel geweld in conflicten.
Bent u bereid de resultaten van deze onderzoekscommissie te voorzien van een appreciatie en met de Kamer te delen zodra deze beschikbaar zijn?
Ja, voor zover de resultaten openbaar zijn, zal ik ze voorzien van een appreciatie en met de Kamer delen.
Kunt u aangeven welke acties de WHO heeft ondernomen sinds de aantijgingen, aangezien WHO-baas Tedros Adhanom Ghebreyesus beweert de aantijgingen serieus te nemen?
De WHO heeft tijdens de World Health Assembly bij monde van Directeur Generaal Tedros Adhanom Ghebreyesus o.a. de volgende acties aangekondigd:
Kunt u achterhalen of de WHO medewerkers op non-actief heeft gesteld?
De WHO deelt ons mede dat ze, zodra het onafhankelijke onderzoek dit rechtvaardigt, hier consequenties aan zal verbinden voor de betrokken medewerkers. Bij gebrek aan officiële klachten is het vooralsnog lastig om medewerkers op non-actief te stellen.
Kunt u het onderzoek van The New Humanitarian en Thomson Reuters Foundations met de Kamer delen, waarin meer dan vijftig vrouwen in Congo hebben verklaard dat mannelijke hulpverleners, die daar waren voor de bestrijding van het ebolavirus, hun werk aanboden in ruil voor seks?
De bevindingen van deze organisaties zijn publiekelijk toegankelijk op de website van The New Humanitarian.
Wanneer is dit onderzoek van The New Humanitarian en Thomson Reuters Foundation gepresenteerd? En wat heeft Nederland daarmee gedaan?
In september 2020. Nederland heeft hier in coördinatie met andere donoren op gereageerd in het kader van bestaande internationale platforms, zoals de OECD-DAC en de technische werkgroep opgericht na deSafeguarding Summit 2018 maar ook middels de permanente vertegenwoordiging in Geneve. Samen met andere donoren is informatie opgevraagd en gekregen en is aangedrongen op onafhankelijk onderzoek en op zorgvuldige opvolging.
Kunt u bevestigen dat ook medewerkers van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en Unicef zich schuldig zouden hebben gemaakt aan seksuele misstanden?
N.a.v. de berichten van The New Humanitarian werd een onderzoek ingesteld door de VN-brede interne onderzoeksdienst, die een onderzoek leidde namens de betrokken organisaties. Uit o.a. 70 interviews volgde de identificatie van mogelijke daders, onder wie een voormalig Unicef medewerker die momenteel onderzocht wordt. Er is vooralsnog geen indicatie dat er een medewerker van IOM bij betrokken was.
Kunt u hierover bij IOM en Unicef nadere informatie opvragen en met de Kamer delen?
Nederland heeft geregeld bilateraal contact met multilaterale partners, waaronder Unicef en IOM, over de preventie van seksuele misstanden en het bevorderen van een veilige werkcultuur waarin medewerkers zich veilig voelen om mistanden te melden. Tevens wordt dit onderwerp multilateraal met grote regelmaat besproken in de bestuursvergaderingen van deze partners, zo ook recent in de Unicef Uitvoerende Raad van juni 2021.
Kunt u daarbij ook ingaan op welke acties er ondernomen zijn door genoemde organisatie?
Unicef heeft direct ingezet op het gezamenlijk onderzoeken van de aantijgingen en het versterken van haar Protection Against Sexual Exploitation and Abuse (PSEA) beleid en uitvoering. Unicef heeft samengewerkt met het Inter-Agency Standing Committee (IASC), het VN secretariaat, WHO en IOM om op een gecoördineerde en efficiënte manier onderzoek te doen en om er voor te zorgen dat slachtoffers en getuigen centraal staan in de gekozen benadering. Om deze reden is de VN-brede interne onderzoeksdienst (OIOS) gevraagd om onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft geleid naar de identificatie van een voormalige Unicef medewerker die momenteel onderzocht wordt. Meer informatie over het onderzoek is op dit moment niet beschikbaar, omdat het nog loopt. Ook IOM wacht de resultaten van het OIOS onderzoek af en kan tot die tijd geen uitspraken doen over de beschuldiging. Er zijn geen verdere indicaties dat er IOM medewerkers betrokken zijn bij deze zaak.
Op het Unicef landenkantoor in de DRC heeft een evaluatie plaatsgevonden van het PSEA beleid en de uitvoering daarvan, om SEA in de toekomst te voorkomen en slachtoffers goed bij te staan wanneer misbruik plaats heeft gevonden. Dit heeft o.a. geresulteerd in het aanstellen van PSEA aanspreekpunten op landenkantoren, trainingen, strategieën om de genderbalans te verbeteren en klachten beter op te pakken. Tijdens de laatste Ebola uitbraak heeft Unicef preventieve stappen gezet door in te zetten op actieve betrokkenheid van vrouwen en meisjes in de uitvoering van beleid, trainingen en bewustwordingscampagnes.
IOM heeft recentelijk het «we are all-in» platform geïntroduceerd met een klachtenmechanisme voor het melden van onder andere SEAH. Deze introductie ging gepaard met een uitgebreide informatiecampagne over wangedrag, waaronder SEAH. Ook heeft IOM in dit kader een trainingspakket opgesteld dat ook is gedeeld met verschillende andere internationale organisaties en wordt gebruikt voor training van hun implementerende partnerorganisaties. Dit beleid is in uitvoering.
Welke stappen heeft de internationale hulpverleningswereld volgens u nu werkelijk gezet sinds 2018? Hebben organisaties als de WHO, IOM en Unicef zich gecommitteerd aan VN-initiatieven om seksueel misbruik door hulpverleners te voorkomen?
Er zijn veel stappen gezet, maar we zijn er nog niet. De SGVN heeft dit tot zijn persoonlijke prioriteit gemaakt en brengt jaarlijks verslag uit over voortgang en uitdagingen. VN-organisaties zijn verplicht jaarlijks te rapporteren aan de SGVN over hun voortgang op de preventie en aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het belang van dit onderwerp wordt inmiddels bij alle organisaties onderkend. Alle VN-organisaties hebben op basis van nieuwe richtlijnen van de Chief Executives Board for Coordination hun beleid aangescherpt om seksueel misbruik door eigen staf en implementerende partners te voorkomen en op te volgen, waaronder de genoemde organisaties. Er is meer kennis en bewustzijn bij personeel over hoe misstanden te herkennen en rapporteren. Mede door de druk van donoren worden de meeste gevallen van misbruik transparant gerapporteerd, o.a. genoemde organisaties hebben zich hieraan gecommitteerd, daardoor is controle op tijdige opvolging makkelijker.
Er is daarnaast door veel organisaties, waaronder de betrokken organisaties, hard gewerkt aan het versterken van meldpunten voor slachtoffers daar waar zij zich bevinden; in de gemeenschappen, in vluchtelingenkampen etc. IOM heeft de voor eigen staf ontwikkelde training nu beschikbaar gesteld aan andere VN-organisaties. IOM en Unicef trainen en ondersteunen ook het netwerk van PSEA-coördinatoren in het veld. Gezamenlijk – in het kader van de PSEA Working Group van Inter-Agency Standing Commitee – wordt effectief gewerkt aan verbeterde richtlijnen, maar ook monitoring en evaluaties ter bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Ik zie inmiddels veel uitwisseling tussen de verschillende OS- en humanitaire organisaties en initiatieven vanuit het gehele VN-systeem en de sector als geheel. Dat was in 2018 niet het geval. Op hoog niveau vindt coördinatie plaats zodat elke organisatie niet steeds het wiel opnieuw hoeft uit te vinden, zowel tussen donoren als tussen VN-entiteiten en andere actoren in de sector.
Hoeveel middelen heeft Nederland in 2020 bijgedragen aan de WHO? En kunt u aangeven waar deze bedragen gealloceerd zijn?
Onderstaande tabel geeft de bijdrage aan WHO weer vanuit VWS, BZ (hfdst 5) en BHOS (hfdst 17) begrotingen.
Hfdst Begroting
Verplichte bijdrage
Algemene vrijwillige bijdrage
Overige bijdrage
Totaal
hoofdstuk 5 (BZ)
0
0
973.948
973.948
hoofdstuk 17 (BHOS)
6.218.016
4.450.000
23.920.855
34.588.871
VWS
0
0
4.098.000
4.098.000
Totaal
6.218.016
4.450.000
28.992.803
39.660.8191
Hiervan was 14.521.006 Covid gerelateerd.
Welke consequenties heeft deze verklaring voor onze relatie met de WHO? Welke eis stelt Nederland aan de WHO-autoriteiten hoe hier mee om te gaan?
NL hanteert het beleid van «zero tolerance for not acting». Dat houdt in dat wij de partnerorganisaties beoordelen op hoe ze hun beleid en procedures op orde hebben, en hoe ze omgaan met misstanden. Het onafhankelijke onderzoek zal helpen beoordelen of de WHO hieraan heeft voldaan en pas dan zullen eventuele consequenties volgen. Te vroeg hiermee starten heeft een verlammend effect op de potentiele meldingsbereidheid van klokkenluiders, met negatieve gevolgen voor de organisatiecultuur.
Kunt u nagaan of Nederlandse middelen bij de projecten waar misstanden zijn geconstateerd zijn uitgegeven?
Op dit moment is niet bekend voor welke projecten de personen tegen wie de beschuldigingen zijn geuit, werkzaam waren. Wel dat het om personen gaat die volgens de slachtoffers werkzaam waren voor UNICEF, IOM en WHO.
Nederland draagt via de verplichte bijdrage/contributies en de Algemene Vrijwillige Bijdragen bij aan de (algemene) middelen van de betrokken organisaties. Dit is ongebonden geld dat vrijelijk kan worden besteed door de betrokken organisaties. Directe toerekening van Nederlands middelen aan de betrokken projecten is derhalve niet aan de orde. Ook ontvingen de genoemde organisaties in afgelopen jaren uit het o.a. door Nederland gesteunde Central Emergency Response Fund (CERF) bijdragen ten behoeve van de humanitaire respons in de DRC, waaronder voor projecten ter bestrijding van Ebola. Gezien de aard van dit fonds, waarin bijdragen van donoren worden gebundeld, is ook hier vaststelling of Nederlandse middelen zijn ingezet niet mogelijk.
Kunt u nagaan of er hulpverleners met de Nederlandse nationaliteit zijn betrokken bij de misstanden bij de WHO, IOM of Unicef?
Daar zijn geen aanwijzingen voor maar het onderzoek loopt nog.
Hoe staat het met de mogelijkheid internationale vervolging van hulpverleners die verdacht worden van seksueel misbruik?
Er is in niet direct een internationaal Hof of Tribunaal dat bevoegd is te oordelen over seksueel misbruik door VN officials. De WHO, UNICEF en IOM kunnen wel disciplinaire maatregelen nemen tegen stafleden wegens misdragingen. De meest vergaande maatregel is ontslag op staande voet. Of een VN-hulpverlener die verdacht wordt van seksueel misbruik door een nationale rechter vervolgd kan worden, hangt af van een aantal factoren, waaronder immuniteiten. Immuniteiten kunnen namelijk van toepassing zijn op medewerkers van VN organisaties en dit kan de mogelijkheid tot vervolging beperken. Het standpunt van Nederland is wel dat seksueel misbruik nooit gezien kan worden als een officiële handeling in de uitoefening van de functie. Nederland zal dan ook geen functionele immuniteit toekennen en indien volledige immuniteit geldt, zal Nederland erop aandringen dat hiervan afstand gedaan wordt.
Bent u nu wel bereid om de Kamer middels een aparte uitgebreide brief over de voortgang van de internationale agenda van de bestrijding van seksueel misbruik door hulpverleners te informeren?
Ja, ik ben steeds bereid geweest om over de voortgang van deze agenda te rapporteren. Zoals ik aangaf in mijn Kamerbrief van 9 maart 2020 op dit onderwerp, rapporteer ik desgewenst jaarlijks, indien de Kamer daarom zou vragen en/of er voldoende nieuwe ontwikkelingen zijn. Zoals toegezegd tijdens het recente Commissiedebat Noodhulp zal ik de Kamer een brief sturen over de huidige stand van zaken. Deze zal ik uw Kamer na het reces doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe u de bestrijding van seksuele misstanden door hulpverleners opnieuw gaat agenderen in internationale gremia?
Nederland heeft een actieve rol in verschillende internationale gremia. Vanaf oktober 2020 organiseerde ik samen met USAID een internationaal kennisplatform voor uitwisseling van good practices ter bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het «recyclen» van daders in de sector. Dat platform droeg ik recent samen met de nieuwe USAID administrator, Samantha Power, over aan de OECD-DAC. Nederland zal binnen OECD-DAC een actieve rol blijven spelen om dit unieke platform, waarvan ook de EU en VN-organisaties deel uitmaken, te laten functioneren als katalysator van goede initiatieven. Ook voert Nederland samen met het VK actief afspraken uit die zijn gemaakt op de Safeguarding Summit 2018.
Vanzelfsprekend zal Nederland eventuele misstanden en SEAH actief blijven opbrengen tijdens de bijeenkomsten van de Uitvoerende Raden van VN-organisaties en andere besluitvormingsgremia, als ook tijdens de beleidsdialoog met onze partners. Nederland is ook nog steeds trekker van initiatieven van donoren om samen kennis en informatie uit te wisselen en in gezamenlijkheid op te treden, steeds vaker ook bij het agenderen van de problematiek.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Noodhulp d.d. 10 juni 2021 beantwoorden?
Nee, het zorgvuldig en volledig beantwoorden van alle 25 vragen kostte meer tijd.
Ernstig dementerenden die gedwongen moeten vertrekken uit een kleinschalige woonvorm |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat een groep ernstig dementerende mensen gedwongen moet verhuizen uit zijn kleinschalige woonvorm omdat de bestuurder uit bedrijfseconomische redenen geen zorg meer wil bieden?1, 2
Sluiting van een zorgvoorziening is altijd pijnlijk. Pijnlijk voor de huidige cliënten (en hun naasten) want die moeten een ingrijpende verhuizing ondergaan, pijnlijk voor toekomstige cliënten die gerekend hadden op een plaats, pijnlijk voor het personeel dat elders moet gaan werken. Toch kunnen er omstandigheden zijn die sluiting rechtvaardigen. Dat neemt de pijn echter niet weg.
Bij een (dreigende) sluiting van een locatie voor verpleeghuiszorg, zoals Het Kristal in Apeldoorn, is een aantal zaken relevant om in ogenschouw te nemen. Dat zijn de (achterliggende) oorzaken van de sluiting, of er een goede opvang is voor de huidige cliënten en de vraag of er in de nabijheid voldoende resterende capaciteit is. Het zijn de zorgaanbieder en het zorgkantoor die daarvoor primair verantwoordelijk zijn. Het is van belang dat ze die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk oppakken. Van de bestuurder van KleinGeluk (aanbieder van Het Kristal) heb ik begrepen dat het gaat om een locatie voor verpleeghuiszorg met 4 groepen van 6 bewoners binnen een groter multifunctioneel gebouw (eigendom van een woningcorporatie). Deze voorziening bestaat bijna 10 jaar en is in al die jaren verlieslatend gebleken. Volgens de bestuurder heeft dat te maken met de groepsgrootte: kwalitatief goede zorg bieden aan een groep van 6 cliënten vraagt een personele inzet die niet volledig gedekt kan worden door de opbrengsten. Deze personele inzet is tot nu toe wel geleverd, maar dus verlieslatend. Volgens de bestuurder kan dat niet langer voortgezet worden, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van zorg aan cliënten in deze groepen of die elders bij KleinGeluk verblijven. De bestuurder heeft aangegeven dat naar verschillende andere oplossingen is gekeken, maar zonder succes. Het is bijvoorbeeld niet gelukt om met de woningcorporatie afspraken te maken over een verbouwing naar 3 groepen van 8 cliënten.
Op dit moment is KleinGeluk met een andere zorgaanbieder (geen verpleeghuiszorg) vergaand in gesprek over het overnemen van de langlopende huurverplichtingen en is dit het moment voor de zorgbestuurder om naar buiten te treden over de voorgenomen sluiting van Het Kristal. De sluiting is nog niet definitief en wordt binnenkort voorgelegd aan de cliëntenraad, de ondernemingsraad en de raad van toezicht van KleinGeluk. De voorgenomen sluiting is gepland op 31 december 2021. Volgens de bestuurder is daarmee voldoende ruimte gecreëerd om tot voor de huidige bewoners aanvaardbare oplossingen te komen, als de sluiting definitief wordt. Uitgangspunt daarbij is dat de eerste voorkeur van cliënten zoveel mogelijk gewaarborgd wordt, elders bij KleinGeluk dan wel bij een andere zorgaanbieder. Met zorgaanbieders in de regio is daar al contact over en ook het zorgkantoor kan hierbij bemiddelen. De besprekingen met de cliënten en hun naasten zijn onlangs door de bestuurder opgestart.
De bestuurder heeft verder aangegeven dat al het personeel van Het Kristal onder dezelfde arbeidsvoorwaarden bij KleinGeluk in dienst kan blijven. Op dit moment wordt met het personeel gesproken over hun wensen daarbij.
Gegeven bovenstaande situatie heeft zorgkantoor Zilveren Kruis begrip voor het sluiten van Het Kristal en de procedures die daarbij in acht worden genomen. Ook omdat KleinGeluk haar totale capaciteit voor verpleeghuiszorg de afgelopen jaren heeft uitgebreid en dat ook de komende jaren blijft doen. Het is dus niet zo dat de sluiting leidt tot een lagere capaciteit aan verpleeghuiszorg in (de regio) Apeldoorn.
Op basis van bovenstaande informatie kan ik me voorstellen dat de betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat de (voorgenomen) sluiting, met name vanuit het oogpunt van (toekomstige) kwaliteit, gerechtvaardigd is. Wel hecht ik er veel belang aan dat de verplaatsing van de huidige bewoners zorgvuldig gebeurt, in goed overleg met betrokkenen.
Vindt u het acceptabel dat mensen met ernstige dementie op hoge leeftijd gedwongen worden te verhuizen omdat ze niet winstgevend genoeg zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact met de bestuurder van deze zorgaanbieder over deze beslissing? Zo ja, sinds wanneer? Zo neen, bent u bereid contact met de zorgaanbieder op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is zowel met de bestuurder van KleinGeluk als het zorgkantoor contact opgenomen over de achtergronden van deze voorgenomen sluiting en de daarbij gevolgde en te volgen procedures. Zoals bij het antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven is het de primaire verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en het zorgkantoor om in het belang van de cliënten acceptabele oplossingen te vinden. Mijn stellige indruk is dat beide partijen hier zorgvuldig mee omgaan.
Wilt u uitzoeken waarom deze beslissing precies genomen wordt en of er andere mogelijkheden zijn onderzocht om deze bewoners zorg te kunnen blijven bieden in deze kleinschalige woonvorm? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze zorgaanbieder? Zo ja, wat is het oordeel van de IGJ? Zo neen, waarom niet?
De inspectie heeft geen signalen dat de kwaliteit en veiligheid van de door Stichting KleinGeluk verleende zorg als gevolg van de voorgenomen sluiting onder druk staat. Bij een voorgenomen locatiesluiting verwacht de inspectie dat het bestuur hierover tijdig in gesprek gaat met alle betrokkenen. In de eerste plaats zijn dat de bewoners, hun naasten en het personeel, maar ook externe stakeholders zoals ketenpartners en inkopende partijen. Verder is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede overdracht van bewoners, zonder dat daarbij risico’s ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Het laatste bezoek van de inspectie aan de locatie Het Kristal was in het najaar van 2019. Het rapport van dit bezoek en de bijbehorende afsluitbrief met het oordeel van de inspectie zijn gepubliceerd op de website van de IGJ (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Het Kristal Apeldoorn november 2019 (igj.nl) & Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Stichting KleinGeluk, Sainte Marie en Het Kristal Apeldoorn mei 2020 (igj.nl)). De kwaliteit van de zorg was grotendeels op orde en de inspectie oordeelde in het voorjaar van 2020 vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van de organisatie om de verbeterpunten zelfstandig op te pakken.
Bent u bereid zich in te zetten om te voorkomen dat deze bewoners gedwongen verhuisd moeten worden? Zo ja, wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden? Zo neen, waarom laat u deze bewoners aan hun lot over?
Het is op dit moment aan de zorgaanbieder en het zorgkantoor om tot acceptabele oplossingen voor de cliënten te komen. Ik heb het zorgkantoor gevraagd om daar nauw betrokken bij te blijven en mij op de hoogte te blijven stellen van de verdere ontwikkelingen. Ik zal de wijze waarop de eventuele overplaatsing van de huidige bewoners naar andere locaties plaatsvindt, blijven volgen en betrokken partijen indien nodig aanspreken op hun verantwoordelijkheid daarin.
Wilt u de Kamer tijdig op de hoogte houden over de ontwikkelingen omtrent deze situatie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt deze situatie over de wens van de Kamer om versneld kleinschalige zorginstellingen te laten bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Kleinschalige zorgverlening is binnen de Wlz mogelijk, maar zowel financieel als ook uit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid (zowel voor de cliënt als zijn omgeving) kunnen er grenzen zijn aan de wijze waarop dit georganiseerd kan worden. De situatie op de locatie van Het Kristal is blijkbaar zodanig dat daar groepen van 6 cliënten financieel niet te realiseren zijn. Bij kleinschalige woonvormen in de verpleeghuiszorg wordt veelal uitgegaan van groepen van 8 cliënten. Dat biedt een betere basis om kwalitatief goede zorg te bieden, zonder dat er sprake is van een financiële problematiek.
Het bericht 'Kind in nood wacht gemiddeld tien maanden op hulp' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kind in nood wacht gemiddeld tien maanden op hulp»?1
Ja
Bent u geschrokken van de conclusie van Stichting Het Vergeten Kind dat de gemiddelde wachttijd voor kinderen met psychische problemen of een instabiele thuissituatie gemiddeld 44 weken is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen?
Dergelijke wachttijden zijn inderdaad zorgelijk. Kinderen en jongeren moeten tijdig de juiste hulp ontvangen. Wanneer dat niet gebeurt, heeft dit een enorme impact op jongeren én hun ouders. Ook zien we dat psychische problemen snel kunnen verergeren wanneer niet tijdig de juiste hulp geboden wordt.
Uit het onderzoek van Stichting Het Vergeten Kind onder 31 jongeren en 120 professionals blijkt dat 81% van de kinderen heeft moeten wachten op jeugdzorg, gemiddeld 44 weken. Uit andere onderzoeken blijkt dat de coronaperiode een grote impact heeft op het welbevinden van jongeren en jongvolwassenen. Jongeren geven aan meer mentale gezondheidsproblemen te ervaren dan in 2018. Zo hebben ze meer last van slaapproblemen (+5%), somberheid (+10%) en angstklachten (+15%).3 Het wegvallen van dagelijkse structuren, verminderde sociale contacten met leeftijdsgenoten en onzekerheid over de toekomst kan leiden tot de ontwikkeling of verergering van psychische klachten. Dit wordt bevestigd door de uitvraag van de Nederlandse ggz waaruit bleek dat er een toename is in het aantal aanmeldingen ambulante en klinische ggz, respectievelijk 27 procent en 19 procent.4
Mede naar aanleiding hiervan heeft het kabinet op 22 april jl. besloten om voor 2021 een bedrag van € 613 miljoen vrij te maken voor de acute problemen in de jeugdzorg -deels het gevolg van de coronapandemie- en de financiële druk die dit veroorzaakt. Hiervan is € 228 miljoen uitgekeerd via het gemeentefonds voor verdringing en (lichte) jeugdzorgproblematiek. Dit is een bijdrage aan gemeenten om verdringing tegen te gaan en om wachtlijstproblematiek voor (lichte) jeugdzorg aan te pakken, inclusief de consultatiefuntie voor GGZ.
Daarnaast is € 50 miljoen specifiek bestemd voor het verminderen van de druk op de acute jeugd-ggz en is € 255 miljoen beschikbaar om wachttijden in de specialistische jeugdzorg aan te pakken. Het terugbrengen van wachttijden voor deze kwetsbare jongeren vraagt om een gezamenlijke inzet van aanbieders en gemeenten en op landelijk niveau in samenwerking met het Rijk. Ook cliëntenorganisaties en professionals worden betrokken. De aanpak van wachttijden is tweeledig: 1) de aanpak van complexe casuïstiek wordt geïntensiveerd; en 2) regionaal en landelijk inzicht en overzicht in wachttijden wordt versterkt.
Ik zie de urgentie en deel de zorgen. Het is mijn intentie om zo snel mogelijk passende maatregelen te nemen.
Aankomende november verwacht ik een eerste rapportage met de volgende onderdelen:
De verwachting is dat de coronacrisis zal leiden tot een forse toename van het aantal kinderen en jongeren met ernstige psychische problemen, hoe gaat u voorkomen dat de wachtlijsten voor kwetsbare kinderen en jongeren nog groter en langer worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn gaan de kinderen op de wachtlijst iets merken van de extra toegezegde financiële middelen?
Met de extra incidentele middelen kunnen gemeenten meer inzet plegen om wachttijden aan te pakken zodat kwetsbare kinderen de hulp krijgen die ze nodig hebben. Zoals ik hierboven als schreef is mijn verwachting dat er aankomende november een eerste inzicht kan worden geboden in de (ontwikkeling van de) wachttijden.
Om op korte termijn de knelpunten in de acute Jeugd-GGZ is afgesproken dat de extra middelen (€ 50 miljoen) uit te keren via een specifieke uitkering. Met de VNG, de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie werk ik het doel en de voorwaarden van deze specifieke uitkering uit in een regeling. Een regeling is noodzakelijk om het geld rechtmatig uit te keren. We trekken daarin op met gemeenten en jeugdhulpaanbieders, gericht op de uitvoerbaarheid. Alle partijen zetten zich in om zo snel mogelijk deze financiële middelen terecht te laten komen op de plekken waar de nood het hoogst is. De regeling wil ik vóór de zomer publiceren.
Welke oplossingen heeft u om op korte termijn de administratieve werklast van jeugdzorgprofessionals te verlichten?
We werken hard aan het verminderen van administratieve lasten voor professionals. Zo is op 11 juni 2020 het «Convenant Stoppen met Tijdschrijven gesloten met en ondertekend door VNG, Jeugdzorg Nederland, FNV, CNV en VWS. Ook de VGN en Nederlandse GGZ zijn op inhoud aangesloten bij de uitwerkingen van de afspraken uit dit convenant. In dat convenant is bijvoorbeeld afgesproken om het tijdschrijven door professionals tegen te gaan. Er worden nu al goede voorbeelden van «Stoppen met Tijdschrijven» gepubliceerd. Deze goede voorbeelden worden breed verspreid waardoor het veld nu al aan de slag kan gaan om administratieve lasten die professionals ervaren, aan te pakken. Daarnaast is afgesproken dat de convenantspartijen een programma starten waarin samen met het hele jeugdveld (professionals, aanbieders en gemeenten) een minimale set productcodes en bijbehorende genormeerde tijd wordt ontwikkeld. Deze set productcodes wil ik dit jaar vastleggen in een Ministeriele Regeling om de groei van productcodes te stoppen.
Deelt u de mening dat er voldoende woonplekken voor deze kinderen ingekocht moeten worden, ook als dat betekent dat sommige van die plekken niet (continue) bezet zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het tijdig bieden van de benodigde jeugdhulp. Als kinderen niet meer thuis kunnen wonen, betekent het dat er een passende verblijfvoorziening beschikbaar zou moeten zijn, zeker als er sprake is van een gedwongen uithuisplaatsing op basis van een rechterlijke machtiging. Beschikbaarheid van residentiële jeugdhulpvoorzieningen kan met zich meebrengen dat er ook leegstand kan zijn.
Er zijn verschillende wijzen waarop dit georganiseerd en ingekocht kan worden. In de gesloten jeugdhulp wordt bijvoorbeeld in het tarief rekening gehouden met een bepaalde mate van leegstand, waardoor de instellingen zelf de flexibiliteit hebben om plekken (tijdelijk) leeg te hebben staan. Een andere organisatiewijze is via een beschikbaarheidsbijdrage.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het commissiedebat Jeugdbeleid/Huiselijk Geweld en kindermishandeling op 22 juni 2021? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Sociaal sekswerker hunkert naar erkenning: ‘Mensen met een beperking hebben ook behoeften en fantasieën’’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sociaal sekswerker hunkert naar erkenning: «Mensen met een beperking hebben ook behoeften en fantasieën»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u het ermee eens dat sekswerk een normaal beroep is en ook op die manier moet worden gezien en georganiseerd?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u het ermee eens dat seksverzorgenden een belangrijke vorm van ondersteuning kunnen bieden aan mensen met een beperking en dat een mogelijk taboe hierop onwenselijk is?
Persoonlijke voorkeuren en keuzes ten aanzien van (beleving van) seksualiteit zijn onderdeel van het recht op lichamelijke integriteit. Dat geldt ook voor mensen met een beperking die in hun seksuele behoeften voorzien door middel van een sociaal sekswerker. Hier zou geen taboe op moeten rusten. Desalniettemin bevinden thema’s rondom seksualiteit en meer nog thema’s rondom betaalde seksualiteit zich al snel in de taboesfeer. Ik probeer door het steunen van de Sekswerk Alliantie Destigmatisering stigma’s op dit vlak tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel mensen dit type werk doen en hoeveel mensen dit type ondersteuning nu afnemen?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden, omdat dergelijke gegevens niet geregistreerd worden.
Kunt u inzicht geven in welke verschillende typen verzorging van elkaar zijn te onderscheiden en in hoeverre daar bijvoorbeeld ook een opleiding voor gevolgd wordt? Is op dit laatste punt ook overleg met bijvoorbeeld het onderwijsveld, voor het faciliteren van opleiding en training?
Sekswerkers en seksverzorgenden houden geen overzicht bij van de verschillende typen verzorging die aan een klant worden geboden. Er is geen overleg met het onderwijsveld over dit onderwerp.
In hoeverre is dit type ondersteuning vergunningsplichtig, of geldt hier een verbijzondering? En onder welke wet- en regelgeving valt dit type ondersteuning? Hoe wordt dit gefinancierd?
Sociaal sekswerk is een vorm van sekswerk. Op grond van de Gemeentewet artikel 151a kan een gemeente voorschriften stellen met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Dit betreft bijvoorbeeld seksclubs maar ook escortbedrijven. Overige vormen van sekswerk, zoals zelfstandig werkende sekswerkers, zijn op dit moment niet vergunningplichtig. Financiering van alle vormen van sekswerk is in beginsel aan de cliënt die de diensten afneemt.
Begrijpt u de in het artikel geciteerde reactie van de voormalige Minister van Gehandicaptenzaken Rick Brink, waarin hij stelt dat een voorstel zoals het verbod op betaalde seks mensen met een beperking de mogelijkheid op een volwaardig seksleven ontneemt?
Ik begrijp wat de dhr. Brink in dit artikel zegt in reactie op het voorstel voor een verbod op betaalde seks en ik onderschrijf dat een eigen persoonlijke beleving van seksualiteit onderdeel is van een volwaardig leven. Het huidige kabinet staat een dergelijk verbod niet voor. De Wet regulering sekswerk (hierna Wrs) die aan uw Kamer is aangeboden, voorziet in verdere regulering van de seksbranche. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen is sociaal sekswerk nog steeds mogelijk, indien de individuele sekswerker of het bedrijf waar hij/zij werkt, beschikt over een vergunning.
Kunt u inzicht geven in de manier waarop deze vorm van ondersteuning op dit moment mogelijk is binnen alleen bestaande hulp- en verzorgingsarrangementen? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de verschillende typen regelingen, zowel centraal als decentraal, die hiervoor kunnen worden aangewend?
Het betreft hier geen hulp- of verzorgingsarrangement binnen een bestaande (wettelijke) regeling.
Herkent u het beeld dat de mate waarin sociaal sekswerk nu wordt gefaciliteerd, afhangt van de gemeente waar je woont? Bent u het ermee eens dat op dit punt de behoefte aan ondersteuning leidend moet zijn?
Dit beeld herken ik niet, omdat sociaal sekswerk geen vorm van hulp of ondersteuning is die op dit moment onder één van de wettelijke verantwoordelijkheden van een gemeente te plaatsen is. Uit recente jurisprudentie blijkt dat ook de rechter in hoger beroep heeft bepaald dat het vervullen van seksuele behoeften niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.2 Ook het oordeel van een seksuoloog dat (de bevrediging van) seksuele behoeften voor mensen met een beperking volkomen normaal zijn, leidde in deze zaak niet tot een ander oordeel van de Centrale Raad van Beroep. De (lokale) overheid heeft dus op dit moment geen wettelijke rol in het voorzien in deze behoefte.
Bent u het er voorts mee eens dat dit type werk en dit type ondersteuning van belang is voor mensen met een beperking en ook als zodanig moet worden behandeld? En bent u bereid om in dat kader ook verder onderzoek te doen of en hoe deze vorm van ondersteuning beter dient te worden georganiseerd?
In het kader van het programma Volwaardig leven laat de Minister voor Medische Zorg op korte termijn een onderzoek uitvoeren met als doel:
Het initiatief Extra handen voor de Zorg. |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe zijn de persoonsgegevens van mensen die zich hebben aangemeld bij het initiatief Extra handen voor de Zorg opgeslagen voordat het centrale ICT-systeem op orde was? Hoe zijn deze gegevens toen verspreid onder de verschillende regio’s? Zijn de gegevens die buiten het systeem waren opgeslagen, vernietigd?
Aan het begin van de eerste golf zijn er via diverse kanalen oproepen gedaan om bij te springen in de zorg. Er was een LinkedIn groep COVID-19 Extra Handen aan het Bed, NU»91 heeft een oproep gedaan voor mensen die wilden bijspringen in de zorg en er was een initiatief van studenten dat mensen heeft aangeleverd. Deze maatschappelijke initiatieven zijn – mede op verzoek van VWS – gebundeld in het crisisinitiatief Extra Handen voor de Zorg (EHvdZ).
In het begin van de crisis konden geïnteresseerden zich aanmelden bij EHvdZ via een Google Formulier. In dit Google Formulier hebben mensen die zich aanmeldden middels een verplicht veld aangegeven of hun gegevens gedeeld mochten worden met zorgorganisaties ten behoeve van inzet tijdens de COVID19-crisis. Hierover heeft overleg plaatsgevonden tussen EHvdZ en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daaropvolgend is conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om toestemming gevraagd om gegevens te mogen delen met zorgorganisaties.
Het gebundelde bestand is door EHvdZ op basis van postcodes uitgesplitst en verspreid onder de 14 regionale werkgeversorganisaties van RegioPlus, die afstemming van vraag en aanbod coördineerden. Met het eerste IT-systeem was niet mogelijk om vraag met aanbod te verbinden. Ook konden de gegevens niet eenvoudig met de zorgorganisaties gedeeld worden. Om die reden werd gewerkt met Excel. Tegelijkertijd werd de aanschaf van een nieuw systeem dat deze functionaliteiten wel biedt, opgestart. Dit werd in juni 2020 in gebruik genomen. In dit systeem hebben zorgorganisaties alleen toegang tot de gegevens van kandidaten die door recruiters van EHvdZ voor hen zijn geselecteerd. Nadat het nieuwe systeem functioneerde, werden de Excel-bestanden vernietigd.
Is er door een van de bij het initiatief Extra handen voor de Zorg betrokken partijen geld gevraagd aan zorginstellingen voor het matchen van aanmeldingen? Zo ja, hoe hoog was dat bedrag?
Nee. Het crisis-initiatief Extra Handen voor de Zorg is een breed samenwerkingsverband zonder winstoogmerk.
Hoeveel aanmeldingen zijn uiteindelijk gematcht met een ziekenhuis en hoeveel aanmeldingen met de overige zorginstellingen?
Extra Handen werkt vraaggestuurd. In de eerste golf zijn op aanvraag van zorgorganisaties circa 8000 mensen voorgesteld, van wie er circa 2800 zijn geaccepteerd1. Sinds 1 september 2020 zijn 7155 mensen voorgesteld aan zorgorganisaties, van wie 1040 aan ziekenhuizen. Van die 7155 zijn er 3015 geaccepteerd door zorgorganisaties, van wie 323 door ziekenhuizen. De weergegeven cijfers zijn afkomstig van Extra Handen voor de Zorg en betreffen peildatum 24 juni 2021. Voor de eerste golf is geen uitsplitsing naar zorgbranche beschikbaar. Extra Handen voor de Zorg is opgericht als tijdelijke crisisfaciliteit om zorgorganisaties in nood te voorzien van tijdelijke extra mensen (met en zonder zorgachtergrond) en werkt aanvullend op de activiteiten van de reguliere wervings- en selectiesector.
Op basis van welke criteria werd de keuze gemaakt om een aanmelding met een zorginstelling en/of ziekenhuis te matchen? Waren die criteria anders toen er meer vraag dan aanbod was naar mensen met een zorgachtergrond?
EHvdZ heeft gedurende de coronapandemie de vraag van zorgorganisaties en het aanbod van mensen die willen helpen in de zorg aan elkaar gekoppeld. Het profiel en de selectiecriteria van zorgorganisaties waren hierbij leidend. Die criteria betroffen de beschikbaarheid van de kandidaat (lengte inzetperiode, aantal uren per week, welke dagen), de woonplaats/regio (reisafstand en -bereidheid) en de relevante ervaring en kwalificaties (zoals BIG-registratie en diploma’s). De vraag naar tijdelijke extra capaciteit is gedurende de crisis redelijk constant gebleven.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met een zorgachtergrond zich hebben aangemeld sinds de oprichting van het initiatief Extra handen voor de Zorg? Hoeveel van die mensen zijn uiteindelijk aan de slag gegaan in de zorg? Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen waren bij de vraag waarom iemand met een zorgachtergrond niet werd gematcht?
Sinds de start van het project Extra Handen voor de Zorg hebben zich 11.669 mensen met een zorgachtergrond aangemeld bij EHvdZ. In de eerste golf zijn er circa 2800 mensen gekoppeld aan zorgorganisaties. Ongeveer 2.500 van deze mensen had een zorgachtergrond. Tijdens de tweede en derde golf werden ruim 2.800 mensen met een zorgachtergrond een of meerdere keren aangeboden aan instellingen. Circa 1.150 van deze mensen zijn een of meerdere keren geaccepteerd door zorgorganisaties. In totaal is tijdens de 2de en 3de golf ruim 5.500 keer een medewerker met een zorgachtergrond aangeboden aan een zorgorganisatie, van wie 1.762 keer een medewerker is geaccepteerd. De redenen voor een mismatch zijn verschillend en zijn samen te vatten als fricties op grond van tijd, plaats en kwalificaties. Het aantal gevraagde uren door de zorgorganisatie is bijvoorbeeld hoger dan de kandidaat beschikbaar is of de reisafstand vormt een belemmering. Zorgorganisaties hebben vooral behoefte aan gekwalificeerde zorgprofessionals terwijl in het aanbod mensen zonder die kwalificaties oververtegenwoordigd zijn. Deze fricties zijn ook gesignaleerd door de Commissie Werken in de Zorg, ik verwijs u daarvoor naar het rapport dat ik op 17 december 2020 aan uw Kamer stuurde.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een opleiding en/of cursus hebben gevolgd via de Nationale Zorgklas? Hoeveel van die mensen zijn uiteindelijk aan de slag gegaan in de zorg?
De Nationale Zorgklas (NZK) is een initiatief van werkgevers- en werknemersorganisaties in de VVT, in nauwe samenwerking met publieke en private opleiders. Over de gehele periode van april 2020 tot en met week 23 (7 t/m 13 juni 2020) zijn er 3476 mensen opgeleid via de cursussen en korte trainingen van de NZK, waarvan 2402 in de periode januari 2021 t/m mei 2021.
Op dit moment ligt de focus van de NZK op de mbo-(deel)certificaten op niveau 2 en 3. Het Ministerie van VWS biedt de financiële ruimte voor ca. 3000 deelcertificaten. Op dit moment zijn er 1378 aanmeldingen (peildatum 14 juni 2021), waarvan circa 1250 zijn gestart. De NZK blijft daarnaast korte opfris- of introductietrainingen verzorgen aan mensen die een zorgwerkgever hebben, of die zicht hebben op een arbeidsrelatie in de zorg.
De NZK inventariseerde onder de deelnemers hoeveel NZK-opgeleiden een baan hebben gevonden. Uit deze peiling blijkt dat van de 747 respondenten, 29,2% aan het werk is gegaan in de zorg. De helft deed dit op eigen initiatief, de andere helft is gematcht via Extra Handen voor de Zorg (peildatum 7 april 2021).
Met de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg ontstaan mogelijk opnieuw kansen voor mensen die een cursus of opleiding via de NZK hebben gevolgd, aangezien zij via die subsidieregeling aan de slag kunnen in de zorg, al dan niet in combinatie met een vervolgopleiding.
Ook de Nationale Zorgklas werd opgericht als crisisfaciliteit door werkgevers- en werknemersorganisaties in de zorg. Ik ben met hen in gesprek over de ervaringen met deze wijze van opleiden en over de toekomst van de Nationale Zorgklas.
Zijn er mensen die zich hebben aangemeld die, naast een eventuele bevestiging van de aanmelding, geen inhoudelijke terugkoppeling hebben gehad van het platform? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel aanmeldingen het gaat en hoe het komt dat die mensen nooit een terugkoppeling hebben gehad?
Extra Handen heeft per mail en/of telefonisch contact opgenomen met alle mensen die zich hebben aangemeld. In enkele gevallen is het niet gelukt om met deze mensen in contact te komen, bijvoorbeeld omdat er niet gereageerd werd op e-mail of telefoon, of omdat gegevens niet correct waren. Het is niet te herleiden hoeveel mensen dit betreft.
Kunt u er een inschatting van maken hoeveel mensen met een zorgachtergrond die via het initiatief weer in de zorg aan de slag zijn gegaan daar aan het werk willen blijven?
Extra Handen is momenteel bezig met een inventarisatie onder deelnemers – zowel met als zonder zorgachtergrond – en zorgorganisaties, waar onder andere deze vraag in wordt meegenomen. Zodra die inventarisatie gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat is er gedaan om mensen die niet gematcht konden worden, toch binnen de zorg te houden en wel een passend werk- of opleidingsaanbod te doen?
Extra Handen richt zich op mensen die tijdelijk, tijdens de coronacrisis, in de zorg kunnen en willen bijspringen bij zorgorganisaties in nood. Dit is een crisisfaciliteit en heeft niet tot doel om mensen blijvend voor de sector te houden. Wel is bekend dat er zorgorganisaties zijn die mensen die instroomden via EHvdZ, een baan of opleiding hebben aangeboden. Extra Handen wijst mensen die duurzaam willen instromen in de zorg actief op oriëntatiemiddelen als OntdekdeZorg.nl, Sterk in je Werk en de Nationale Zorgklas. Deze zomer inventariseert Extra Handen welke mensen uit haar bestand als zij-instromer, herintreder of als zorgreservist behouden kunnen blijven voor de zorg. Ik voer op dit moment een verkenning uit naar het oprichten van een Nationale Zorgreserve, waarover ik u in september nader informeer.
Tot slot biedt de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg kansen voor mensen zonder zorgachtergrond die willen instromen in de zorg. Met deze subsidieregeling kunnen zorgorganisaties tijdelijk personeel aannemen in ondersteunende functies, waarmee zorgprofessionals ontlast kunnen worden. Met het beschikbare budget kunnen 1500 (voltijd) tot 2800 (deeltijd) mensen zonder zorgachtergrond aan de slag in de zorg.
Welke concrete maatregelen heeft het platform genomen naar aanleiding van het onderzoek van de commissie Werken in de Zorg?
In vervolg op het advies van de Commissie Werken in de Zorg zijn verschillende acties ondernomen. Het IT-systeem verbeterd, zodat kandidaten kunnen worden gekoppeld aan zorgorganisaties. Daarnaast is geïnvesteerd in de relatie met de regio’s, zijn er professionele recruiters aangetrokken en is de matching geoptimaliseerd. De aansluiting tussen vraag en aanbod verbeterde door te werken met gestandaardiseerde functieprofielen, ook werden verwachtingen bij geïnteresseerden beter gemanaged. Tot slot kwam er een nieuwe website en een aantal communicatiecampagnes, gericht op zowel kandidaten als zorgorganisaties.
In het recente advies van de Commissie Werken in de Zorg2 komt naar voren dat de adviezen van het vorige rapport goed zijn opgevolgd.
Klopt het dat het initiatief Extra handen voor de Zorg vorig jaar is overgegaan naar een nieuw platform? Zo ja, zijn alle gegevens van het oude platform overgegaan naar het nieuwe platform of zijn er gegevens verloren gegaan?
Ja, deze gegevens zijn overgegaan naar het nieuwe platform. Zie hiervoor ook vraag 1.
Het bericht dat vrouwen die een mislukte cosmetische operaties hebben ondergaan, hard onder druk worden gezet om daar geen negatieve recensies over op sociale media te zetten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herkent u het beeld dat vrouwen die een mislukte cosmetische operatie hebben ondergaan, door bemiddelingsbureaus onder druk worden gezet om daar geen negatieve recensies over op sociale media te zetten, bijvoorbeeld door middel van zwijgcontracten en bedreigingen?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 1 juni jl. over ««Bedreigingen en intimidaties na kritiek op mislukte ingrepen: «Stop of ik zorg dat je stopt». Ik vind het zeer onwenselijk dat cliënten onder druk worden gezet om negatieve ervaringen over cosmetische ingrepen te verzwijgen. Ook negatieve ervaringen over cosmetische ingrepen moeten gemeld kunnen worden.
Waar kunnen patiënten met klachten over dergelijke bemiddelingsbureaus terecht?
Met een vraag of klacht over een zorgaanbieder of zorgverlener kunnen cliënten, of betrokkenen bij een cliënt, altijd terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg. Het meldpunt lost niet zelf klachten op, maar geeft wel aan welke stappen men kan zetten. Naast het LMZ zijn door sectorpartijen, zoals de NVCG en NVPC, eigen meldpunten ingericht. In het geval van deze bemiddelingsbureaus zal op basis van de activiteiten die zij uitvoeren, moeten worden bezien of sprake is van zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als een bemiddelingsbureau zorg aanbiedt zoals bedoeld in de Wkkgz, moet dat bureau ook voldoen aan de vereisten met betrekking tot afhandeling van klachten die de Wkkgz aan hen stelt.
Is bekend hoeveel van dergelijke bemiddelingsbureaus die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbieden actief zijn in Nederland?
Het is mij niet bekend hoeveel van dergelijke bemiddelingsbureaus, die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbieden, actief zijn in Nederland. Het gaat hierbij veelal om (medisch) toerisme bedrijven, met als hoofdactiviteit «reisbureau», de IGJ heeft hier dan ook geen zicht op. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houden op het handelen van dergelijke bemiddelingsbureaus? Zo niet, welke organisatie hoort hierop dan toezicht te houden?
Of dergelijke bemiddelingsbureaus onder toezicht van de IGJ vallen is afhankelijk van de activiteiten die zij uitvoeren. Alle zorg zoals bedoeld in de Wkkgz die in Nederland wordt geleverd valt onder toezicht van de IGJ. Het stellen van een diagnose, het ter handstellen van geneesmiddelen of het leveren van nazorg zijn allemaal voorbeelden van zorgverlening. Als dergelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium. Reisbemiddeling en aanbieden van websites waarop te zien is welke operaties in het buitenland mogelijk zijn, zijn geen zorg in de zin van de Wkkgz en vallen daarom ook niet onder toezicht van de IGJ.
Deelt u de mening dat artsen verplicht moeten worden om hersteloperaties bij de IGJ te melden, zodat er beter inzicht in de omvang van de problematiek komt én de IGJ vervolgonderzoek kan uitvoeren naar bijvoorbeeld dubieuze bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op 22 juni jl. aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 2021Z11391) zou een wettelijke meldplicht van hersteloperaties en behandelingen bij de IGJ wellicht het melden kunnen bevorderen, maar er moet daarbij ook in ogenschouw worden genomen welke onbedoelde effecten een dergelijke meldplicht met zich meebrengt. Een wettelijke meldplicht kan er immers ook toe leiden dat gedupeerde patiënten herstelzorg gaan vermijden, of dat artsen geen hersteloperaties meer willen uitvoeren, wat een ongewenste ontwikkeling zou zijn. Tenslotte is voor handhaving door de IGJ van belang dat een melding voldoende concreet – herleidbaar tot casusniveau – is om een onderzoek in te kunnen stellen. Dat staat op gespannen voet met de AVG, mede gezien terughoudendheid bij patiënten om zelf meldingen te doen. Bovendien kwam in gesprekken met de sector naar voren dat de term «hersteloperatie» relatief is omdat de definitie van complicaties verschillend wordt geïnterpreteerd en soms wordt verward met een bijwerking of onvrede over het resultaat. Alles overwegende zie ik geen noodzaak dat artsen verplicht moeten worden om hersteloperaties bij de IGJ te melden. Wel zal ik mij via voorlichting blijven inzetten om het belang van het melden van misstanden bij de meldpunten van de IGJ en/of beroepsorganisaties te benadrukken. Voor wat betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek door de IGJ naar dubieuze bemiddelingsbureaus verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid een actieve bewustwordingscampagne op te zetten om te waarschuwen voor het dubieuze handelen van dergelijke bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van voorlichting over cosmetische ingrepen, met name ook over de risico’s die aan een cosmetische ingreep verbonden zijn. Het is aan de patiënt zelf om zich vooraf goed te laten informeren over een eventuele behandeling. Dit omvat niet alleen informatie over de ingreep zelf, maar ook over de behandelaar, de nazorg en wat te doen bij een eventuele klacht. Zoals in mijn brief van 22 juni jl. aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 2021Z11391) wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de vernieuwing van de website van de rijksoverheid over cosmetische ingrepen om de patiënt daarbij verder te ondersteunen. Het streven is om de vernieuwde website deze zomer te lanceren.
Is het toegestaan om van patiënten te vragen vooraf een zwijgcontract te tekenen? Wat vindt u van dergelijke praktijken?
Ik vind dergelijke praktijken onacceptabel; zwijgcontracten zijn dan ook zeer ongewenst. De kwaliteit van de zorg kan erdoor in het geding komen. Als gezwegen wordt over fouten, kan er immers niet van worden geleerd. Ook komt de positie van de cliënt erdoor onder druk te staan. Bovendien passen zwijgcontracten niet bij goed bestuur, waarin openheid, integriteit en aanspreekbaarheid belangrijke waarden zijn. In de Governancecode Zorg worden deze waarden door de Brancheorganisaties Zorg onderschreven. Het gezamenlijk kader «Toezicht op Goed Bestuur» van de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) benadrukt eveneens het belang van openheid en integriteit. Dit toezichtskader stelt expliciet dat van vaststellingsovereenkomsten die afbreuk doen aan de toetsbaarheid van het handelen van bestuurders, of die de openheid en transparantie belemmeren (de zogenoemde zwijgcontracten) dan ook geen sprake kan zijn. De IGJ kan optreden tegen zwijgbedingen indien zij deze in haar toezichtspraktijk tegenkomt. Om de normstelling verder te verstevigen heb ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, een wetsvoorstel ingediend dat beoogt wettelijk te verankeren dat zwijgbedingen over incidenten in de zorg, jeugdzorg en ondersteuning van rechtswege nietig zijn.
Deelt u de mening dat zwijgcontracten bij cosmetische ingrepen zonder medische indicatie verboden moeten worden, mede omdat toekomstige patiënten gewaarschuwd moeten kunnen worden voor dubieuze bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat zwijgcontracten over incidenten in de zorg ongewenst zijn en dat dergelijke zwijgbedingen rechtskracht dienen te ontberen. Daarbij maakt het geen verschil of het gaat om ingrepen met of zonder medische indicatie. Wat bemiddelingsbureaus betreft verwijs ik voorts naar mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het aanhangige wetsvoorstel omtrent zwijgedingen niet voorziet in een verbod op zwijgcontracten die worden afgesloten bij een mislukte cosmetische operatie? Zo ja, kunt u aangeven waarom dergelijke zwijgcontracten daar niet onder (kunnen) vallen?2
Nee, dit klopt niet. Het wetsvoorstel ziet ook op zwijgbedingen over incidenten bij cosmetische operaties. Daarbij zij wel opgemerkt dat dit wetsvoorstel zich uitstrekt tot aanbieders van zorg, jeugdzorg en ondersteuning die vallen onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Buitenlandse zorgaanbieders vallen niet onder deze Nederlandse wetgeving.
Wanneer stuurt u de Kamer de reactie op de initiatiefnota van het lid Van den Berg over «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak», zoals op 23 september 2020 door de Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verzocht?3
De reactie op de initiatiefnota van het lid Van den Berg over «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak» is op 22 juni jl. (Kamerstuk 2021Z11391) aan uw Kamer toegezonden.
Het feit dat de Stichting Open Nederland geen testlocaties heeft in de provincies Flevoland, Groningen en Zeeland |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Stichting Open Nederland geen testlocaties heeft in de provincies Flevoland, Groningen en Zeeland?1
Momenteel zijn er testlocaties beschikbaar in Flevoland, Groningen en Zeeland. Verdere informatie staat hieronder beschreven.
Hoe komt het dat er geen enkele testlocatie voor «testen voor toegang» is in de provincies Flevoland, Groningen en Zeeland?
Onlangs heeft een tweede open-house voor testaanbieders plaatsgevonden vanuit SON. De aanbieders die uit deze tweede open-house komen, moesten op 5 juni de testcapaciteit hebben klaarstaan. Naast de verdere opbouw van de testcapaciteit, ligt de focus van de tweede open-house op het vergroten van de regionale dekking. Daarbij is onder meer aandacht voor de dekking in Zeeland en op de Waddeneilanden. De verwachte dekking op 5 juni was hiermee een 89% dekkingsgraad voor een bereikbaarheid in 20 minuten en een 99% dekkingsgraad voor een bereikbaarheid van 30 minuten met de auto.
We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis met de auto. Hiervoor is een opschaling van de testcapaciteit nodig naar 400.000 testen per dag. De opschaling van 175.000 antigeen testen per dag naar 225.000 antigeen testen vindt plaats in juni en het besluit voor de opschaling van 4 extra XL-locaties volgt later.
Waarom is er bij de opbouw van de huidige testlocaties niet voor gekozen om deze zo goed mogelijk te spreiden, zodat in ten minste iedere provincie een testlocatie zou zijn?
Er is gekeken naar een landelijke spreiding over 7 verschillende regio’s. Bij de opbouw van de testlocaties is wel degelijk rekening gehouden met een landelijk dekkend netwerk. In alle provincies komen dan ook verscheidene testlocaties.
Waarom is niet gekozen om bestaande testlocaties in deze provincies, zoals de Zeelandhallen in Goes en Landgoed Rijckholt in Geersdijk direct over te laten nemen door de nieuwe aanbieders nadat de samenwerking met Lead Healthcare werd beëindigd?2
De nieuwe testaanbieders waren contractueel verplicht hun eigen locaties op te bouwen en zelf een keuze hierin te bepalen. Oude locatie konden zeker wel worden overgenomen en hier zijn ook gesprekken over geweest. In een aantal gevallen kon er echter geen overeenstemming bereikt worden over bijvoorbeeld de huurprijs.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat het «testen voor toegang» zo laagdrempelig mogelijk is?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom werken we toe naar een landelijke dekking van een reistijd met de auto onder de 20 minuten enkele reis.
Wanneer verwacht u dat de «landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis» van testlocaties is gerealiseerd?3
We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis. Deze landelijke dekking onder de 20 minuten reistijd wordt behaald wanneer de totale testcapaciteit van 400.000 testen per dag beschikbaar is. De opschaling van testcapaciteit vindt momenteel plaats.
Acht u de huidige verdeling aan testlocaties in lijn met de motie Van der Plas en de motie Paternotte/De Vries?4, 5
Omdat regionale spreiding belangrijk is en het kabinet het belangrijk vindt dat iedereen laagdrempelig en dichtbij een testlocaties ter beschikking heeft, wordt gewerkt naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis. Deze testcapaciteit is verdeeld over het hele land waardoor de (streef)reistijden ook gelden voor het platteland.
Vanaf juni is gestart met de verdere opbouw van de antigeen-testlocaties in fase 3a, waarbij specifiek aandacht is voor de regionale spreiding, gebaseerd op een (streef)reistijd van 20 minuten. Met de planning van de genoemde capaciteitsopbouw voldoe ik aan de motie van het lid Van der Plas (BBB) over zorgen dat mensen op het platteland net zo soepel een sneltest kunnen doen als mensen in grote steden en de motie van de leden Paternotte (D66) en De Vries (VVD) over normen voor de bereikbaarheid van testlocaties. In mijn antwoord op vraag 2 ga ik preciezer in op de opbouw van testcapaciteit in relatie tot de landelijke dekking.
Bent u het ermee eens dat een landelijke dekking van testlocaties makkelijker had kunnen worden gerealiseerd als het «testen voor toegang» was geregeld door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in plaats van het uit te besteden aan de Stichting Open Nederland?
Nee. De GGD is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de bestrijding van het virus. Bovendien is de GGD belast met de uitvoering van het vaccinatiebeleid. Het kabinet heeft daarom besloten om de GGD’en niet te belasten met het testen voor toegang.
De succesvolle toepassing van Ivermectine, het mogelijk beperkte effect van vaccineren en de prijs van uitgestelde zorg |
|
Wybren van Haga (BVNL), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht over de succesvolle toepassing van het medicijn Ivermectine in India?1
Ja.
Bent u bekend met deze recente metastudie naar de effectiviteit van Ivermectine met dezelfde conclusie?2
Ja.
Waarom wordt desondanks Ivermectine in Nederland niet voorgeschreven door huisartsen?
Ik heb u eerder meegedeeld in mijn brieven van 10 februari jl.3 en 10 juni jl.4 dat het niet aan mij is om studies naar de inzet van ivermectine bij COVID-19 te duiden, dit is aan medisch wetenschappelijke beroepsverenigingen.
Sterker nog, waarom wordt Ivermectine door de douane actief onderschept en wordt het Nederlanders onmogelijk gemaakt dit medicijn zélf te bemachtigen?3
De reden waarom de douane de goederen in beslag heeft genomen staan vermeld in de afbeelding van het Twitter bericht dat u aanhaalt. Er vindt geen gerichte controle plaats door de douane op ivermectine, wel houdt de douane geneesmiddelen tegen wanneer een vergunning ontbreekt.
Wanneer en waarom is besloten dat artsen die Ivermectine off-label voorschrijven ter behandeling van COVID-19 een boete riskeren van € 150.000,–?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 10 juni jl.6, kan er volgens de Geneesmiddelenwet een bestuurlijke boete worden opgelegd wanneer niet wordt voldaan aan de regels voor het zogeheten off-label gebruik van een geneesmiddel. Of bij een overtreding direct een boete wordt opgelegd, alsmede de hoogte van de boete, of dat wordt volstaan met een waarschuwing, wordt nader bepaald in de Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie VWS 2019.
Hoe verhoudt deze dreiging van een boete zich met de door elke arts gezworen Eed van Hippocrates?
Nederlandse artsen leggen niet de Eed van Hippocrates af, maar de Artseneed. Deze heeft overigens geen juridische status. Een boete is slechts aan de orde bij overtreding van de regels. Iedereen heeft zich aan de wet te houden.
Klopt het dat, indien de arts, de apotheker en de patiënt alle drie instemmen met het off-label gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19, de boete van € 150.000,– niet kan worden opgelegd?
Nee, dat klopt niet. Voor de toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn brief van 10 juni jl.2
Is de daling van het aantal intensive care (IC)-opnamen en COVID-doden dit voorjaar minder sterk in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar?4
De daling van het aantal IC-opnames na de piek van 20 april 2021 (57) is minder sterk dan de daling na de piek van 31 maart 2020 (111). In het algemeen zien we dat de curve rond de piek van vorig jaar steiler was. De piek rond 20 april 2021 was veel vlakker en leek meer op een plateau dan het jaar ervoor.
Aantal IC opnames door de tijd heen (zichtbaar op coronadashboard):
De daling van het aantal gemelde overleden COVID-patiënten in het voorjaar van 2020 is niet goed te vergelijken met de daling van het aantal overleden COVID-patiënten in 2021. Dat komt omdat een andere factor ook invloed had op het aantal gemelde overleden COVID-patiënten in 2021. De daling van sterfte na de laatste piek heeft namelijk plaatsgevonden in een periode waarin het aantal besmettingen weer opvlamde. Hierdoor is de daling in 2021 niet goed te vergelijken met de daling in het voorjaar van 2020. Het gemiddeld aantal overleden COVID-patiënten laat sinds begin januari, in het algemeen een dalende trend zien.
Aantal gemelde overleden covid-patiënten door de tijd heen (zichtbaar op coronadashboard):
Zo ja, komt de daling op dit moment van het aantal IC-opnamen en COVID-doden primair door de introductie van het vaccin of zijn er misschien andere, veel dominantere factoren, die de daling veroorzaken?
De dalingstrend van het aantal IC-opnamen en gemelde overleden COVID-patiënten op dit moment, wordt beïnvloed door meerdere factoren zoals vaccinatie. Zo zien we bijvoorbeeld dat in 2020 de hoogste sterfte voorkwam bij de oudere bevolking. De oudere bevolking werd vanaf begin januari gevaccineerd, waarna we de sterfte hebben zien dalen. Andere factoren die meespelen bij de dalende trend in het aantal IC-opnames en overleden COVID-patiënten zijn: de afname van het aantal meldingen, een relatief jongere populatie die nu op een IC behandeld wordt voor COVID-19 (t.o.v. de eerste golf) met een betere overlevingskans, de introductie van varianten op besmettelijkheid en ziekteverloop en mogelijke natuurlijke immuniteit door eerdere infectie bij kwetsbare groep. Welke factoren het meest dominant zijn, zal uit (later) onderzoek moeten blijken.
Kunt u een inschatting geven van het aantal verloren levensjaren door uitstel van non-COVID zorg? Hoeveel levensjaren zijn er naar verwachting bespaard door de verpleging van COVID-patiënten?
Hier kan ik geen betrouwbare inschatting van maken, er spelen simpelweg te veel variabelen een rol. Wel wil ik aangeven dat het geen mathematische keuze is tussen het een of het ander, tussen meer of minder. Het gaat bij COVID-19 patiënten veelal om een sterke acute zorgvraag. Deze zorgvraag moet door medisch specialisten worden gewogen tegen de zorgvraag van andere patiënten. Het is mogelijk dat het uitstel van non-COVID zorg heeft geleid tot het verlies van (gezonde) levensjaren. Dit betreur ik dan ten zeerste. Het beleid is er zoveel mogelijk op gericht om dit te voorkomen, hier werken alle mensen in de zorg in Nederland hard aan. Voor mij is het vooral van belang dat we lessen gaan trekken uit de COVID-crisis, om de zorg zo te organiseren dat een verlies van levensjaren zoveel mogelijk wordt beperkt bij een volgende pandemie.
De gevolgen van het UBO-register voor ondernemers, kerken en goede doelen. |
|
Chris Stoffer (SGP), Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Antiterreurregister kost ondernemers, kerken en goede doelen 100 miljoen»?1
Ja.
Hoeveel rechtspersonen zijn op dit moment ingeschreven in het Ultimate Benificial Owner (UBO)-register, en kunt u dit zo veel mogelijk per type rechtspersoon aangeven?
Begin juni stonden er 209.403 juridische entiteiten geregistreerd in het UBO-register. In onderstaande tabel wordt dit uitgesplitst per type juridische entiteit:
Besloten Vennootschap
178.586
Commanditaire Vennootschap
1.015
Coöperatie
617
Europees economisch samenwerkingsverband
1
Europese naamloze vennootschap (SE)
3
Maatschap
1.873
Naamloze Vennootschap
278
Onderlinge Waarborg Maatschappij
8
Rederij
10
Stichting
9.715
Vennootschap Onder Firma
17.297
Wat zijn de gemiddelde (daadwerkelijke) kosten per rechtspersoon voor de inschrijving in het UBO-register?
In de regel zullen de UBO’s bij de juridische entiteit bekend zijn, bijvoorbeeld omdat dit grootaandeelhouders betreft met meer dan 25% van de aandelen, of personen met meer dan 25% van de stemrechten. Tevens zullen veel van de juridische entiteiten in het kader van het afnemen van dienstverlening van Wwft-instellingen informatie over hun UBO al uitgezocht en verstrekt moeten hebben. Immers, de Wwft instellingen dienden al vóór de inwerkingtreding van de Implementatiewet registratie van uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten in het kader van het verrichten van het cliëntenonderzoek de identiteit van de UBO’s van juridische entiteiten vast te stellen, en de gegevens over de identiteit van de UBO bewaren. De kosten voor de registratie van de UBO’s per juridische entiteit zijn in kaart gebracht en opgenomen in de memorie van toelichting van voornoemde ontwerpImplementatiewet. Hierbij is de inschatting gemaakt dat 1 miljoen van de circa 1,5 miljoen registratieplichtige juridische entiteiten reeds beschikt over de UBO-informatie. De kosten voor deze juridische entiteiten zijn geschat op 49,50 euro per registratie. Voor de overige circa 0,5 miljoen entiteiten zijn de kosten geschat op 99 euro per registratie. In praktische zin wordt van juridische entiteiten verwacht dat ze eenmalig hun UBO’s registreren via een website van de Kamer van Koophandel, en vervolgens enkel bij wijzigingen de gegevens online muteren.
Hoe wordt de invoering van het UBO-register gemonitord? Zijn er tot nu toe problemen of misverstanden ontstaan bij het opnemen van bestuurders van algemeen nut beogende instellingen (ANBI's) in het UBO-register?
Vanaf de invoer van het register in september 2020 worden de gevolgen van het register op verschillende manieren gemonitord. Allereerst staan de Ministeries van Financiën en van Justitie en Veiligheid in nauw contact met de Kamer van Koophandel als beheerder van het register. Daarnaast zijn er sinds september 2020 periodieke overleggen met gebruikers van het register en met specifieke doelgroepen, waaronder ondernemers, goede doelen en kerkgenootschappen. Een van deze periodieke overleggen is met de SBF. Dit overleg vindt elke vier maanden plaats. Daarnaast is in het afgelopen half jaar veelvuldig contact geweest met SBF over de uitvoering van de motie-Bruins. Op de uitkomsten hiervan tot nu toe ga ik hieronder in bij specifieke vragen over de motie. Er zijn sinds de start van de vulling van het UBO-register geen signalen bekend van misverstanden bij juridische entiteiten waar de bestuurders, bij gebrek aan UBO’s die uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een juridische entiteit, vanwege hun functie als hoger leidinggevend personeel als zogenaamde pseudo-UBO’s staan ingeschreven.
Bent u blijvend in gesprek met betrokken organisaties als de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) over mogelijke obstakels in de uitvoering van het UBO-register met betrekking tot de positie van ANBI’s?
Zie antwoord vraag 4.
Biedt de UBO-registratie zoals die nu sinds september 2020 is ingesteld voldoende waarborgen om het onderscheid tussen bestuurders van ANBI’s en bestuurders van andere entiteiten duidelijk te maken conform de motie-Bruins2? Bestaat reeds de mogelijkheid van een «aantekening» in het UBO-register voor ANBI’s waaruit blijkt dat er sprake is van een ANBI-bestuurder en niet van bijvoorbeeld een bestuurder van een vennootschap, zoals verzocht in de motie-Bruins? Zo nee, wanneer wordt dit mogelijk?
Ter uitvoering van de motie-Bruins is in goed overleg met SBF bezien welke mogelijkheden er zijn om de positie van (bestuurders van) ANBI’s te verduidelijken. Allereerst is gekeken of het mogelijk is in het UBO-register een vermelding op te nemen dat een organisatie de ANBI-status heeft. Hier blijken echter juridische en technische bezwaren aan te zitten. De ANBI-status is een gegeven dat in het kader van de fiscaliteit wordt toegekend. Het heeft geen wettelijke functie voor de doelen waarvoor het handelsregister in het leven is geroepen en is dan ook niet in de Handelsregisterwet 2007 opgenomen. Uittreksels van de Kamer van Koophandel kunnen alleen gegevens bevatten die in het handelsregister zijn geregistreerd. Los van dit juridische aspect zou een vermelding van de ANBI-status in het handelsregister een permanente koppeling vereisen met de Belastingdienst, welke besluit over het toekennen en intrekken van de ANBI-status. Hieraan zijn aanzienlijke uitvoeringsgevolgen verbonden vanwege benodigde IT-realisatie.
Vanwege de benodigde wijziging van de Handelsregisterwet 2007 en de gevolgen voor de uitvoering, is gekeken op welke andere manieren de motie kan worden uitgevoerd. Daarbij is met SBF geconstateerd dat het belangrijk is dat voor een raadpleger van het register duidelijk is wat het betekent als bestuurders als UBO’s ingeschreven zijn, zeker wanneer het om ANBI’s gaat. Aan de hand daarvan is samen met SBF tot een oplossing gekomen. Deze houdt in dat een met SBF afgestemde toelichting wordt verstrekt bij het uittreksel UBO-register, waarin wordt uitgelegd wat het betekent als personen als UBO’s zijn geregistreerd vanwege de aard «hoger leidinggevend personeel», alsmede een nadere toelichting op de specifieke situatie bij ANBI’s wordt gegeven. In deze toelichting wordt tot uitdrukking gebracht dat bestuurders enkel vanuit hun functie worden ingeschreven en niet vanwege een eigendomsbelang of zeggenschap in de entiteit. Onderdeel daarvan is ook dat raadplegers worden verwezen naar het openbare ANBI-register, waarbij zij kunnen zien of de betreffende juridische entiteit een ANBI is. Deze oplossing wordt op dit moment geïmplementeerd door de Kamer van Koophandel. De verwerking hiervan in de IT-systemen zal enkele maanden in beslag nemen. De toelichting is wel al op korte termijn beschikbaar op de website van de Kamer van Koophandel. Totdat de verstrekking van de toelichting is geïmplementeerd, zal bij de verstrekking van uittreksels met een link verwezen worden naar de tekst op de website.
Waarom is ervoor gekozen om de ANBI-status niet direct op het uittreksel van het UBO-register te vermelden maar dat deze slechts moet blijken uit de «aard» van het belang van de ingeschreven persoon? Bent u het ermee eens dat dit niet bijdraagt aan een duidelijk onderscheid tussen statutair aangewezen personen van een ANBI en bestuurders van een vennootschap die minder dan 25 procent van de aandelen bezitten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het mogelijk om middels een koppeling tussen het Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer (RSIN) en het ANBI-bestand de ANBI-status (duidelijker) in het uittreksel op te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat door middel van het koppelen van gegevens uit verschillende bronnen (zoals het Kadaster en het Handelsregister) met de gegevens uit het UBO-register, kwaadwillenden informatie kunnen verzamelen van bestuurders van ondernemingen, kerken en goede doelen die onbedoeld inbreuk maken op privacy van deze bestuurders, en hoe monitort u deze mogelijke «lekken»?
Het koppelen van gegevens uit verschillende bronnen kan inderdaad leiden tot ongewenste inbreuk op de privacy van bestuurders. Daarom zijn maatregelen genomen tegen het zogenaamde «scrapen» van het UBO-register. Hiermee wordt tegengegaan dat partijen op grote schaal de in het UBO-register opgenomen openbare gegevens met andere gegevens kunnen koppelen. Daarbij is relevant dat in het openbare deel van het register niet op persoonsgegevens kan worden gezocht, en de gegevens slechts bij één-op-één bevraging worden verstrekt. Voorts is relevant dat gegevens slechts worden verstrekt na registratie door de raadpleger en in bepaalde gevallen de persoonsgegevens op verzoek kunnen worden afgeschermd. Voor wat betreft de openbaarmaking van gegevens van bestuurders en de koppeling met het handelsregister geldt dat, voor zover bestuurders door de opgave-plichtige juridische entiteit als UBO(’s) worden geregistreerd, deze doorgaans reeds als functionaris zullen staan in het handelsregister, wat eveneens openbaar is.
Bent u reeds in contact getreden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) om concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, zoals toegezegd bij de behandeling van het UBO-register in de Eerste Kamer? Zo ja, kunt u de concrete afspraken die gemaakt zijn met de Kamer delen?
Ja, het Ministerie van Justitie en Veiligheid is reeds in contact getreden met het CIO over het UBO-register en de zorgen rond privacyschendingen. In de gesprekken is het proces rondom het kunnen afschermen van openbare gegevens in het UBO-register, die ook gelden voor UBO’s van kerkgenootschappen, besproken. Ook is aangegeven dat onder meer adresgegevens van UBO’s geen openbare gegevens zijn die door eenieder zijn te raadplegen in het UBO-register. Daarnaast is bevestigd dat voor registratie van de UBO’s van kerkgenootschappen de systematiek van de Handelsregisterwet 2007 wordt gevolgd, zodra de daarvoor nog benodigde wetstechnische wijziging in werking is getreden. Dit betekent dat dan alleen de niveaus van kerkgenootschappen die een plicht hebben tot inschrijving in het handelsregister de UBO’s moeten gaan registreren. Het CIO heeft vervolgens deze informatie verspreid onder haar leden.
Welke instanties in Nederland hebben (gedeeltelijke) toegang tot de UBO-database?
Op grond van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn dient eenieder toegang te hebben tot algemene informatie over UBO’s in het UBO-register. De algemene informatie over de UBO betreft de volgende gegevens: voor- en achternaam; geboortemaand en -jaar; nationaliteit; woonstaat; en aard en omvang van het economische belang van de UBO. Deze verplichting geldt voor alle EU-lidstaten en is dus ook van toepassing in Nederland. Hierbij benadruk ik dat in Nederland gebruik is gemaakt van alle lidstaatopties die voornoemde richtlijn biedt ter bescherming van de privacy van UBO’s en er ook aanvullende waarborgen zijn opgenomen in de wet. Het betreft online registratie door een raadpleger, betaling van een vergoeding voor de raadpleging, het op verzoek van de UBO inzicht kunnen krijgen in het aantal keer dat openbare gegevens zijn geraadpleegd en in bepaalde uitzonderlijke gevallen het kunnen afschermen van openbare informatie. Tevens is ervoor gekozen om de toegang tot aanvullende meer privacygevoelige informatie, waaronder bijvoorbeeld het adres en het BSN, over de UBO vergaand te beperken door deze uitsluitend open te stellen voor de bevoegde autoriteiten en de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). In artikel 51a van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn de bevoegde autoriteiten aangewezen, zijnde de volgende overheidsinstanties: De Nederlandsche Bank; Autoriteit Financiële Markten; Bureau Financieel Toezicht; de dekens van de Orde van advocaten; Bureau Toezicht Wwft; Kansspelautoriteit; Bureau Economische Handhaving; de Belastingdienst; Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst; Nationale Politie; Openbaar Ministerie; Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit; Inspectie Leefomgeving en Transport; Dienst Justis; Bureau Bibob, Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst; Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst; Koninklijke Marechaussee; en de Rijksrecherche.
Welke waarborgen zijn ingebouwd om het lekken van privacygevoelige informatie te voorkomen?
De Kamer van Koophandel heeft adequate voorzieningen op het gebied van veiligheid en bescherming van data getroffen. De architectuur van de Kamer van Koophandel voldoet aan de overheidsbrede NORA-richtlijnen voor security en privacy.
Signalen dat er nog steeds geen zelftesten beschikbaar zijn op scholen |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe staat het met de verspreiding van zelftesten voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs, zodat zij zichzelf kunnen testen?1
Op 19 april is gestart met de landelijke uitrol van zelftests in het primair en voortgezet onderwijs. De levering van de tests in het voortgezet onderwijs gaat in rijrondes van twee weken. In de eerste rijronde van 19 tot 30 april zijn alle scholen in het voortgezet onderwijs bezocht. Zij hebben zelftests ontvangen waarmee het personeel zich twee keer in de week preventief kan testen en de leerlingen risicogericht bij een besmetting op school.
In de eerste rijronde heeft een deel van het onderwijspersoneel van het primair onderwijs zelftests ontvangen. Het ging hierbij om 40% van de scholen. Het was de bedoeling om in deze twee weken alle scholen in het primair onderwijs zelftesten te leveren. Voor het onderwijspersoneel in het primair onderwijs waren dozen met 25 tests voorzien, waarmee zij tot de zomervakantie vooruit kunnen.Dit bleek echter niet mogelijk doordat er leveringsproblemen waren met de testen die voor het primair onderwijs bestemd waren. Ook beperkte het aantal vrije dagen als gevolg van onder meer de meivakantie de mogelijkheid tot aflevering van tests. In de tweede rijronde van 3 tot 14 mei is vervolgens een totaal van 83% van de scholen bezocht. Inmiddels zijn alle basisscholen bezocht. Daarnaast hebben scholen een eventuele meerbehoefte aan zelftests kunnen opgeven. Die testen zijn in de week van 31 mei tot 4 juni bezorgd.
Heeft u ook signalen ontvangen van scholen dat er nog steeds geen zelftesten beschikbaar zijn voor hun leraren? Zo ja, hoeveel scholen hebben nog steeds geen zelftesten ontvangen en welke actie(s) onderneemt u om zo snel als mogelijk de zelftesten daar te krijgen?
Het bericht, waarnaar verwezen wordt is van 12 mei jl. Aanleiding voor dit bericht is de Stand van zakenbrief Covid-19 van 11 mei 2021, waarin uw Kamer geïnformeerd is over een achterstand in de leveringen van zelftests aan basisscholen. Op dat moment had ongeveer de helft van de basisscholen nog geen zelftests ontvangen. Onder vraag 1 heb ik u aangegeven dat deze achterstand inmiddels is ingelopen.
Wij hebben nu geen recente signalen dat scholen nog geen zelftesten hebben ontvangen. Wel hebben ongeveer 300 scholen in het primair onderwijs aangegeven te weinig testen te hebben ontvangen om al hun personeel tot aan de zomervakantie twee keer per week preventief te laten testen. De nalevering voor deze scholen is inmiddels gestart.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zelftesten voor het voortgezet onderwijs tijdig geleverd worden aan alle middelbare scholen in Nederland, zodat scholen deze op tijd kunnen verdelen onder hun leraren en leerlingen? Klopt het dat er scholen zijn die maandag 31 maart heropenen, terwijl hun leerlingen nog geen zelftesten tot hun beschikking hebben? Acht u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb op het besluit voor de heropening van het voortgezet onderwijs geanticipeerd door vanaf 17 mei scholen in het voortgezet onderwijs genoeg tests te sturen om ook leerlingen preventief te kunnen testen. Hierdoor hebben alle scholen in het voortgezet onderwijs voor de heropening genoeg tests ontvangen.
Waar kunnen scholen terecht indien er nog geen zelftesten geleverd zijn voor zowel leerlingen als leraren? Indien er nog geen meldpunt is, bent u bereid dit op te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is een helpdesk beschikbaar waar scholen terecht kunnen met al hun vragen, zo ook over leveringen. Daarnaast is er sinds 21 mei een aanvraagmodule online waarmee scholen het aantal benodigde tests dat zij ontvangen kunnen aanpassen naar boven en naar beneden.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen delen met de Kamer voor het wetgevingsoverleg Onderwijs en corona Primair en voortgezet onderwijs van 7 juni aanstaande?
Ja.
De berichten ‘Spuitgast mist oefenruimte’ en ‘We zijn steeds meer allround hulpverlener’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Spuitgast mist «oefenruimte»; Voor training tunnel- en flatbrand naar het buitenland»1 en «We zijn steeds meer allround hulpverlener»?2
Ja.
Hoe kan het dat er in Nederland geen oefenterreinen zijn om de bestrijding van een tunnelbrand of een flatbrand of dergelijke dreigingssituaties realistisch te kunnen oefenen?
Veiligheidsregio’s bepalen op basis van het risicoprofiel het oefenprogramma van de brandweer. Bekendheid met lokale omstandigheden is bij dat oefenen van belang. Er wordt onder meer geoefend in bestaande situaties zoals tunnels en hoogbouw. De brandweer is zo voorbereid op optreden bij een tunnel- of flatbrand.
In Nederland zijn geen speciale oefenterreinen aanwezig voor dergelijke scenario’s. Als een veiligheidsregio het nodig acht, wordt er in het buitenland geoefend waar voor specifieke scenario’s meer mogelijkheden zijn.
Bent u het ermee eens dat dit volstrekt onacceptabel is, omdat dergelijke situaties zich ook daadwerkelijk kunnen voordoen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er, nu brandweermensen steeds meer allround hulpverlener zijn en niet alleen brandbestrijders, voor hen professionele nazorg beschikbaar, indien zij daar behoefte aan hebben? Zo nee, waarom niet en gaat u dit veranderen?
Ja, er wordt door de 25 veiligheidsregio’s gewerkt met zogenoemde BedrijfsOpvangTeams (BOT) die de nazorg verlenen en organiseren bij incidenten die impact kunnen hebben op de brandweermensen. Daarnaast zijn er professionele hulpverleners op afstand beschikbaar om snel adequate zorg te verlenen aan brandweermensen in geestelijke nood.
Beseft u dat wanneer sprake is van een grote brand, maar er (mede vanwege bezuinigingen) niet is uitgerukt met een volle bezetting, de aanwezige brandweermensen geconfronteerd worden met bezorgde burgers die niet begrijpen dat zij nog niet naar binnengaan, maar op hun collega’s moeten wachten?
Ja, bij een grote brand kunnen de verwachtingen van omstanders en van personen in het brandende pand anders zijn dan de mogelijkheden van de brandweermensen. Dat kan het geval zijn als er niet direct sprake is van volle bezetting, maar ook als bij volle bezetting het niet verantwoord wordt geacht om het pand te betreden. Het is aan de bevelvoerder ter plaatse om deze beslissingen te nemen.
Beseft u ook dat brandweermensen dan soms bereid zijn om risico’s te aanvaarden en toch alvast aan brandbestrijding beginnen? Zo ja, bent u bereid om deze maatregel terug te draaien en het aan de deskundigen zelf over te laten wanneer er meteen met een volle bezetting (dus inclusief autotankspuit) moet worden uitgerukt? Zo nee, waarom niet?
Hulpverleners zijn sterk gemotiveerd om hulp te verlenen en dan is het zeer lastig als de mogelijkheden en omstandigheden er niet naar zijn om op te treden. Het is de professionele afweging van de hulpverlener om steeds weer af te wegen wat verstandig is zonder onverantwoorde risico’s te nemen.
De toekomst van het ziekenhuis in Zutphen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de onrust die onlangs is ontstaan over de toekomst van een volwaardig ziekenhuis in Zutphen?1
Ja. Er wordt gesuggereerd dat er zorg verdwijnt uit Zutphen. Gelre ziekenhuizen wil benadrukken dat de centrale vraag voor hen is, hoe ze de zorg voor burgers in de regio toekomstbestendig zouden kunnen inrichten en welke functies de bestaande (poli)klinische locaties daarbij hebben. Daarbij bestaat de kans dat er zorg verplaatst wordt vanuit Zutphen naar Apeldoorn en andersom; van Apeldoorn naar Zutphen. Allemaal met als doel kwaliteit van zorg verder verhogen, het personeel op de beste manier inzetten en de zorg toegankelijk en betaalbaar houden. Van sluiting van een ziekenhuislocatie of ontslag van personeel is dan ook geen sprake aldus Gelre ziekenhuizen. Zij hebben de mensen heel hard nodig om de regio van goede medisch-specialistische zorg te kunnen voorzien. Dit gebeurt niet alleen binnen de muren van de ziekenhuislocaties; maar ook thuis bij de patiënt, in samenwerking met de regionale thuiszorgorganisaties.
Kunt u uiteenzetten welke partijen tot dusverre bij de besluitvorming over de toekomst van het ziekenhuis betrokken zijn?
Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij een proces hebben ingericht waarbij zowel medewerkers als externe stakeholders betrokken zijn. Het proces wordt doorlopen met medisch specialisten, verpleegkundigen, (staf)managers, patiëntvertegenwoordiging, huisartsen, VVT-instellingen, omliggende gemeenten en zorgverzekeraars. Gedurende dit proces wordt relevante informatie opgehaald en besproken om uiteindelijk tot een besluit te komen.
Kunt u uiteenzetten met welke partijen op welke momenten overleg over de toekomst van het ziekenhuis gevoerd is?
De focus heeft, aldus Gelre ziekenhuizen, eerst gelegen op interne gesprekken, inclusief de cliëntenraad. Deze interne gesprekken liepen van september 2020 tot medio april 2021. Momenteel lopen er gesprekken met de externe stakeholders, waarbij ook omliggende gemeenten worden betrokken. Deze gesprekken lopen tot en met komend najaar. Daarna is het ziekenhuis van plan een besluit te nemen. Zij streven ernaar dit nog in 2021 te doen.
Klopt het dat het regiobeeld van Apeldoorn/Zutphen terug te vinden is via de website van De Juiste Zorg op de Juiste Plek, en dat dit een document van slechts enkele pagina’s is? Zo ja, deelt u de mening dat dit regiobeeld kwalitatief ondermaats is?2
Het regiobeeld op de website van de Juiste Zorg op de Juiste Plek is een korte samenvatting van het regiobeeld wat is opgesteld door zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Het volledige regiobeeld is door Zilveren Kruis besproken met stakeholders in de regio. Dat is ook waar regiobeelden primair voor bedoeld zijn. Het regiobeeld dient het goede gesprek in de regio te ondersteunen en dus is het aan regionale partijen om een vorm te kiezen die zij het meest passend vinden. Het regiobeeld is voor partijen uit de regio een startpunt geweest om de actuele thema’s in de regio te bespreken en in gezamenlijkheid vanuit probleemanalyse oplossingsrichtingen uit te werken. Dit proces is nog volop gaande.
Indien reeds een regiobeeld is opgesteld, wat zegt deze over de toekomstige demografische ontwikkelingen en de bijbehorende zorgvraag? Op welke manier wordt deze informatie betrokken bij besluitvorming over de toekomst van het ziekenhuis in Zutphen?
Zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ maken onderdeel uit van de groep met stakeholders die door de Raad van Bestuur van Gelre Ziekenhuizen zijn uitgenodigd om de verschillende mogelijkheden voor de toekomstige inrichting van het ziekenhuis te verkennen. Binnen dit traject wordt er gebruik gemaakt van verschillende analyses, waaronder het opgestelde regiobeeld. De demografische ontwikkelingen en de bijbehorende zorgvraag zijn onderdeel van dit regiobeeld. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen met intern en extern beschikbare data, analyses verricht met betrekking tot ontwikkelingen in de zorgvraag. Daaruit blijkt een sterke groei van het aantal 65-plussers. Alleen al in de gemeenten die tot het verzorgingsgebied van Gelre Zutphen worden gerekend, groeit dit aantal tot 2040 met 28%. Zo’n 70% van de mensen van 65 jaar en ouder heeft een chronische ziekte. Dat betekent dat Gelre ziekenhuizen – met ook nog eens een krapper wordende arbeidsmarkt – te maken krijgt met een sterke toename van de zorgvraag. Samen met de huisartsen en de overige zorgaanbieders uit de regio zijn zij zich hierop aan het voorbereiden, onder meer door zorg anders te organiseren.
Kunt u aangeven welke cijfers beschikbaar zijn over de aantallen bezoeken aan de spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis in Zutphen?
Gelre ziekenhuizen verricht analyses met betrekking tot de aantallen bezoeken aan de spoedeisende hulp (SEH) van zowel locatie Apeldoorn als Zutphen. Er wordt daarbij ook gekeken naar de aantallen in de avond, nacht en weekenden, de verwachtingen over de volumes in de toekomst en het type zorgvragen dat gezien wordt. Deze analyses zullen niet alleen helderheid geven over de kwantiteit van zorg, maar ook over de kwaliteit van zorg (op dit moment en in de toekomst).
Hieronder vindt u de cijfers die beschikbaar zijn gesteld door Gelre ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe vaak er stops zijn bij de SEH van het ziekenhuis in Zutphen, Deventer en Apeldoorn? Oftewel, hoe vaak komt het voor dat een ziekenhuis tijdelijk geen extra patiënten meer kan opvangen die via 112/ambulance binnenkomen?
Een SEH kent een presentatiestop op het moment dat de ambulance niet meer bij de SEH terecht kan met patiënten, omdat de SEH vol ligt. Iedere SEH heeft daarmee te maken. Tijdens de coronaperiode hebben de SEH’s van Gelre ziekenhuizen een paar keer een korte presentatiestop gehad van 2 uur, in Apeldoorn gebeurde dat 8 keer en in Zutphen 3 keer. Volgens Gelre wil dit niet zeggen dat er helemaal geen patiënten gebracht kunnen worden. Gelre ziekenhuizen heeft de afspraak dat patiënten die via de spoedpost huisartsen aangeboden worden bij de SEH, altijd geholpen worden.
Welke rol is voorzien voor streekziekenhuizen, zoals het ziekenhuis in Zutphen, in het nationaal herstelplan voor de zorg na de huidige coronasituatie? Kan dit herstelplan nog invloed hebben op de toekomstplannen voor het ziekenhuis in Zutphen?
In de media en politiek wordt gesproken wordt over «het streekziekenhuis in Zutphen». Feitelijk klopt dit niet aldus Gelre ziekenhuizen. Gelre is een STZ-ziekenhuis met meerdere locaties; Apeldoorn, Zutphen en buitenpoli’s in Lochem, Epe, Dieren en Doesburg. STZ staat voor Samenwerkende Topklinische opleidingsziekenhuizen. De 26 STZ-ziekenhuizen in Nederland werken samen aan betere patiëntenzorg door patiëntgericht wetenschappelijk onderzoek, topklinische zorg en opleidingen. Daarnaast richten zij zich op de kernthema’s innovatie, medisch leiderschap en transitie van zorg.
Elk ziekenhuis heeft een plan gemaakt voor het inhalen van zorg, waarin onder andere wordt beschreven wat de omvang van de inhaalzorg is en welke mogelijkheden het ziekenhuis heeft om deze zorg te leveren in 2021. Daarbij is het heel belangrijk dat er ruimte is voor herstel van zorgpersoneel. Gelre ziekenhuizen heeft dus ook zo’n plan gemaakt. Het ziekenhuis gaat dus over zijn eigen plan voor de inhaalzorg en kan daarin zelf rekening houden met eigen ideeën over de toekomst van het ziekenhuis.
In het kader «Passende inhaalzorg MSZ»3 is afgesproken dat alle ziekenhuizen hun plannen aanleveren bij de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars zijn nu bezig met het creëren van inzicht in de totale omvang van de inhaalzorg en de mogelijkheid om deze zorg in 2021 te leveren. Zorgverzekeraars zijn vanuit hun zorgplicht ook verantwoordelijk voor zorgbemiddeling, zodat patiënten indien zij dat willen op een andere plek eventueel sneller kunnen worden geholpen. Daarnaast is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) zijn functie behoudt in de spreiding van COVID-19 patiënten om zo landelijk een gelijk speelveld te creëren voor opschaling. Hierin zal het ziekenhuis in Zutphen ook een rol hebben. De afspraken in het kader «Passende inhaalzorg MSZ» lopen tot eind 2021. Gedurende 2021 zal worden bezien of er voor 2022 ook afspraken nodig zijn.
Kunt u aangeven hoe u kan borgen dat bij eventuele voorstellen tot aanpassingen in de acute zorg in de regio Zutphen, conform de Kamerbreed aangenomen motie Van den Berg3:
Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in zijn brief aan uw Kamer d.d. 1 oktober 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 292) wordt in de toelichting bij de algemene maatregel van bestuur over de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van acute zorg, mede naar aanleiding van de motie van het lid Van den Berg (Kamerstuk 31 016, nr. 198), aangegeven dat in de ministeriële regeling kan worden bepaald dat in het continuïteitsplan uitdrukkelijk aandacht moet worden besteed aan de eventuele gevolgen van de voorgenomen (tijdelijke) sluiting voor de spreidingsnorm, de capaciteit bij andere zorgaanbieders, het gevoelig worden van andere zorgaanbieders voor bijvoorbeeld de 45-minutennorm en de effecten op de responstijden van de ambulances. Uw Kamer heeft inmiddels een concept van deze ministeriële regeling ontvangen. De toelichting bij de concept regeling gaat in op hoe de door u genoemde motie in de concept regeling is verwerkt.
Longkankerpatiënten die overlijden zonder dat ze de beste behandeling kregen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat «honderden longkankerpatiënten zijn overleden zonder dat ze de beste behandeling kregen»?1
Ja ik ben bekend met dit bericht. Hierover heb ik ook recent een reactie gestuurd aan de Kamer op 31 mei2.
Wat vindt u van het feit dat honderden longkankerpatiënten jaarlijks twee tot vier extra levensjaren mislopen, doordat zij niet weten dat er doelgerichte therapie voor hen bestaat?
Ik heb in het veld navraag gedaan en het klopt dat nog niet altijd op zogenaamde targets (mutaties in het tumor DNA) wordt getest. Bekende mutaties bij longkanker zijn bijvoorbeeld EGFR- of KRAS mutaties en ALK-herschikking. Uit onderzoek3 blijkt dat in 2015 niet voor alle patiënten naar deze mutaties is gekeken. Ditzelfde onderzoek laat wel een verbetering zien ten opzichte van het eerdere meetmoment in 2013. Er is een goede stap vooruit gemaakt maar het wordt nog niet bij alle patiënten gedaan. Hier kan dus nog een verbeterstap plaatsvinden.
De knelpunten die in dit artikel staan worden ook benoemd in het advies van Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) over moleculaire diagnostiek in de oncologie. Ik vind het onwenselijk dat patiënten momenteel niet dezelfde toegang tot diagnostiek en zorg hebben. In het advies dat het Zorginstituut heeft gegeven worden meerdere oplossingsrichtingen voorgesteld om de inzet van moleculaire diagnostiek in ons land te verbeteren. Ik heb het Zorginstituut daarom opdracht gegeven, samen met veldpartijen, aan de slag te gaan met het uitwerken en implementeren van deze oplossingen.
Gezien de snelheid waarmee de moleculaire diagnostiek zich ontwikkelt is niet iedere behandelaar op de hoogte welke testen wanneer en bij welke patiënten uitgevoerd kunnen worden. Daarom wordt gewerkt aan de «Lijst Minimaal Klinisch Noodzakelijke Moleculaire testen Nederland». Hierbij wordt ook gekeken naar de beschikbare doelgerichte geneesmiddelen die ingezet kunnen worden wanneer een specifieke mutatie gevonden is. Ook wordt de Commissie ter Beoordeling van Oncologische Diagnostiek opgericht om te zorgen dat voor toekomstige innovaties binnen de moleculaire diagnostiek landelijke afstemming plaatsvindt.
Daarnaast wordt door het Zorginstituut, veldpartijen en de NZa gewerkt aan verbeteringen in de bekostigingsstructuur, de opstelling van kwaliteitsstandaarden en het uitvoeren van aanvullend onderzoek.
Wat vindt u van de ongelijkheid in de behandeling van longkankerpatiënten, die momenteel niet afhankelijk is van hun tumortype maar van het toevallige beleid van de kliniek waar zij behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met Next Generation Sequencing (NGS) als relatief eenvoudige manier om longkankerpatiënten inzicht te bieden in de mogelijkheid tot doelgerichte therapie voor hun tumortype, ook bij zeldzame mutaties waarvoor therapie voorhanden is?
Ja ik ben bekend met Next Generation Sequencing. De inzet van genetische informatie zie ik als de toekomst van onze zorg. Zeker in relatie tot de inzet van doelgerichte geneesmiddelen.
Hoe kijkt u aan tegen de inzet van immunotherapie, zonder dat met NGS is vastgesteld of hiertoe een indicatie bestaat, het patiënten valse hoop en onnodige bijwerkingen geeft en bovendien niet kosteneffectief is?
Immunotherapie wordt voor longkanker ingezet als standaardbehandeling omdat het bewezen effectief is. Hierover heeft het Zorginstituut meerdere uitspraken gedaan.4, 5, 6 Het is bekend dat de effectiviteit niet voor alle patiënten even hoog is. Een verschil in effectiviteit per individu is gebruikelijk omdat iedere patiënt anders kan reageren op een therapie. Voordat een behandeling wordt ingezet informeert de behandelend arts de patiënt over de verschillende uitkomsten die de therapie kan hebben.
Het is voor immunotherapie bij longkanker nog niet mogelijk met NGS te bepalen of een patiënt wel of niet positief zal reageren op de therapie. Er is nog geen zogenaamde «biomarker» gevonden. Het is wel mogelijk om patiënten die een specifieke tumor mutatie hebben uit te sluiten voor immunotherapie omdat er voor hen een doelgerichte behandeling beschikbaar is. Er wordt onderzoek gedaan naar wat deze aanpassing in therapie uiteindelijk aan behandeluitkomsten voor deze patiënten oplevert. Door het uitsluiten van patiënten die naar verwachting beter reageren op een andere therapie wordt gewerkt aan een doelmatige inzet van geneesmiddelen. Ik ben uiteraard voorstander van een doelmatige toediening van dure geneesmiddelen.
Binnen het project dat nu is ingezet met het Zorginstituut en veldpartijen wordt gekeken naar een doelmatige inzet van moleculaire diagnostiek in relatie tot de inzet van dure geneesmiddelen. En ik zal, waar nodig, dit nog aanvullend onder de aandacht brengen.
Bent u van mening dat alle longkankerpatiënten de mogelijkheid zouden moeten krijgen tot NGS in een daartoe gespecialiseerd centrum, opdat zij therapie krijgen die voor hun tumor passend is, en hen therapie wordt onthouden die voor hun tumor niet passend is en dus onnodige bijwerkingen en kosten met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat longkankerpatiënten gelijke toegang tot diagnostiek en zorg moeten hebben. Dit kan gerealiseerd worden door concentratie van complexe diagnostiek in gespecialiseerde centra. Door concentratie hoeven niet alle zorginstellingen dezelfde kennis en faciliteiten te hebben terwijl wel gelijke toegang bestaat voor patiënten. Welke gespecialiseerde centra voor concentratie van de diagnostiek in aanmerking komen is aan de beroepsgroep. Momenteel werken zij aan een visiedocument hierover. Overigens betekent concentratie van de diagnostiek niet dat de patiënt ook naar een gespecialiseerd centrum verwezen moet worden. Vaak kan het materiaal (weefsel en bloed) van de patiënt opgestuurd worden en krijgt de patiënt vervolgens in zijn eigen vertrouwde ziekenhuis een goed behandeladvies. Wanneer nodig kunnen hierbij ook de Moleculaire Tumor Boards (expertteams in de specialistische centra) de behandelend arts adviseren over de resultaten van de diagnostiek en in te zetten behandeling.
Het bieden van passende zorg vind ik belangrijk. De ontwikkeling naar personalised medicine sluit hier naadloos op aan. Er worden steeds meer doelgerichte geneesmiddelen ontwikkeld en het is dus steeds vaker onderdeel van de huidige standaard behandelingen. Ik vertrouw erop dat het proces dat nu is ingezet zorgt voor een optimale en toekomstbestendige inzet van moleculaire diagnostiek en doelgerichte geneesmiddelen in de Nederlandse zorg.
Vaccinatiebeleid van Nederlanders in het buitenland |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunnen Nederlanders die buiten de Europese Unie woonachtig zijn, en dus niet geregistreerd zijn in de Basisregistratie Personen (BRP), in Nederland worden gevaccineerd wanneer zij in hun woonland geen vaccinatie (kunnen) krijgen?1 Zo ja, kunt u een uitputtende lijst aan voorwaarden geven die hieraan verbonden zijn? Zo nee, waarom niet?
De vaccinatiestrategie is gericht op het vaccineren van iedereen die dat wil in Nederland, inclusief Nederlandse diplomaten en militairen in het buitenland. Hiermee willen we zoveel mogelijk mensen in Nederland beschermen en de druk in de Nederlandse ziekenhuizen verminderen. Met het vaccinatiebeleid richten we ons op mensen die langer in Nederland verblijven. In de uitvoeringsrichtlijn van het RIVM staat dat alle personen die langer dan een maand in Nederland verblijven in aanmerking komen voor een vaccin. Voor Nederlanders die in het bezit zijn van een paspoort en een Burgerservicenummer (BSN) geldt sinds 18 juni jl.2 dat zij niet meer een maand in Nederland hoeven te zijn om gevaccineerd te kunnen worden. Zij kunnen dus gelijk online een afspraak maken, zodra zij in Nederland zijn. Dat kunnen dus ook Nederlanders zijn die buiten de Europese Unie woonachtig zijn. Ook kunnen zij vanuit het buitenland een afspraak maken voor vaccinatie in Nederland. Deze mensen kunnen het nummer opvragen via het landelijk Informatienummer van de GGD (0800-1351 (+31 20 205 1351 vanuit het buitenland)).
Geëmigreerde Nederlanders staan automatisch ingeschreven in de Registratie Niet-ingezetenen (RNI) en hebben hierdoor een BSN als zij na of op 1 oktober 1994 geëmigreerd zijn. Er zijn enkele situaties waarbij Nederlanders geen BSN hebben, bijvoorbeeld wanneer ze voor 1 oktober 1994 zijn geëmigreerd. Zij kunnen een afspraak maken bij een loket voor RNI in Nederland. Na deze afspraak hebben zij een BSN. Een BSN is o.a. nodig ter controle van de leeftijd op het moment dat een afspraak gemaakt wordt.
Welke opties hebben Nederlanders die buiten de Europese Unie woonachtig zijn, aldaar niet een door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) goedgekeurd vaccin (kunnen) krijgen en niet in staat zijn om naar Nederland te komen voor hun vaccinatie?
We werken nog steeds met een schaarste aan vaccins. Daarom is de vaccinatiestrategie nu gericht op het vaccineren van iedereen die dat wil in Nederland (of werkt voor het Rijk in het buitenland waar geen vaccins beschikbaar zijn). Voor mensen die in het buitenland wonen, geldt dat het betreffende land hen vaccineert. Wanneer zij naar Nederland reizen, krijgen zij de mogelijkheid om in Nederland gevaccineerd te worden.
Niet in ieder land zijn voldoende vaccins. De vaccins die niet meer in Nederland hoeven te worden ingezet, omdat iedereen die dat wil gevaccineerd kan worden, zullen voornamelijk ingezet worden voor donatie aan landen die hier zelf niet in kunnen voorzien. Donatie via de multilaterale kanalen zoals COVAX wordt daarbij als de primaire weg gezien. Het COVAX-programma is opgezet om alle landen ter wereld te helpen aan goede en veilige toegang tot vaccins.
Klopt het dat andere Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland, hun burgers die woonachtig zijn buiten de Europese Unie wel de mogelijkheid geven om gevaccineerd te worden met een EMA-goedgekeurd vaccin? Zo ja, kunt u aangeven hoe zij dit organiseren en maakt Nederland hier ook gebruik van?
Ik heb contact opgenomen met Frankrijk, Duitsland en Portugal. Zij hebben aangegeven geen vaccins naar het buitenland te sturen specifiek voor hun voormalig inwoners. Voormalig inwoners van Frankrijk en Duitsland kunnen onder bepaalde voorwaarden wel in Frankrijk of Duitsland zelf gevaccineerd worden. Voor Portugal geldt dat niet. Voor Duitsland geldt de voorwaarde dat men ofwel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in Duitsland heeft ofwel verzekerd is bij de wettelijke of particuliere ziektekostenverzekering in Duitsland.
Frankrijk geeft aan dat de Franse burgers woonachtig buiten de EU die in het betreffende land niet kunnen worden gevaccineerd met een door het EMA goedgekeurd vaccin, kunnen terugreizen naar Frankrijk om zich in Frankrijk te laten vaccineren.
Ook voor Nederlanders in het buitenland geldt dat zij in Nederland gevaccineerd kunnen worden.
Zoals aangegeven in het COVID-debat van 3 juni jl. ben ik inmiddels in gesprek gegaan met de Stichting Nederlanders Buiten Nederland, de Vereniging Belangenbehartiging Nederlands Gepensioneerden in het Buitenland en de Stichting GOED Grenzeloos Onder Een Dak om na te gaan of er nog groepen zijn die we niet in beeld hebben en wat we nog van de genoemde andere landen kunnen leren. Ik heb uw Kamer in mijn voortgangsbrief van 18 juni jl.3 hierover geïnformeerd.
Bent u bereid in Europees verband af te stemmen hoe EU-burgers die woonachtig zijn buiten de Europese Unie kunnen worden voorzien van EMA-goedgekeurde vaccinaties?
In Europees verband speelt het COVAX-programma een centrale rol om iedereen eerlijke toegang te geven tot betaalbare vaccins die voldoen aan de standaarden van de World Health Organization (WHO). Wel bieden meerdere landen uit de EU hun voormalig inwoners de kans om onder bepaalde voorwaarden in het land van herkomst gevaccineerd te worden. Ik acht het aan de lidstaten zelf om de besluiten wat zij hun voormalig inwoners willen bieden.
Wat is het beleid voor mensen die langer dan één maand in Nederland zijn en dus recht hebben op een vaccinatie2, maar voor hun tweede prik Nederland alweer hebben (moeten) verlaten?
Het recht om in Nederland gevaccineerd te worden, betekent geen recht om de tweede vaccinatie in het buitenland te ontvangen. De afspraak voor de tweede vaccinatie wordt samen met de afspraak voor de eerste vaccinatie ingepland en we verwachten dat die vaccinatie conform afspraak wordt opgehaald. Indien men onverhoopt toch naar het buitenland moet, dan zal men met de autoriteiten in dat land contact moeten opnemen over wat daar mogelijk is. We weten inmiddels dat de periode tussen de eerste en de tweede prik langer kan zijn dan in eerste instantie werd voorgeschreven. Dus als men de tweede prik later krijgt, dan is deze nog effectief. Voor mensen die kort in Nederland verblijven is de keuzelijn voor het Janssen-vaccin eveneens een mogelijkheid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het aanbieden van een alternatief vaccin voor 60-plussers. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 12 mei 2021, dat u binnen twee weken de Kamer zou informeren over een mogelijk alternatief vaccin voor 60-plussers die nu alleen in aanmerking komen voor AstraZeneca, maar graag in aanmerking zouden willen komen voor een ander vaccin, zoals Pfizer of Moderna?
Ja, dit herinner ik me.
Realiseert u zich dat die twee weken inmiddels voorbij zijn?
Helaas is het mij niet binnen die twee weken gelukt, maar heb ik u vandaag geïnformeerd over een alternatief vaccin voor 60-plussers, die nog geen enkele vaccinatie hebben ontvangen.
Bent u thans bereid om 60-plussers die zich vrijwillig willen laten vaccineren maar geen AstraZeneca willen, een alternatief vaccin aan te bieden? Zo ja, welk vaccin en per wanneer? Zo neen, waarom niet?
Een deel van de mensen uit de leeftijdscategorie 60- tot en met 64-jarigen die AstraZeneca kreeg aangeboden via de huisarts, heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. In mijn Kamerbrief van vandaag heb ik u geïnformeerd over een alternatief vaccin dat de groep 60- tot en met 64-jarigen kan ontvangen. Degene die nog geen vaccin heeft gehad, krijgt de mogelijkheid zich te laten vaccineren met een mRNA-vaccin. Zij krijgen geen uitnodigingsbrief, maar kunnen vanaf aanstaande zaterdag 5 juni online een afspraak maken bij een GGD. Vóór zaterdag 5 juni kan nog geen afspraak worden gemaakt. Voor de mensen die al een eerste AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, geldt dat zij ook de tweede prik met het AstraZeneca-vaccin bij de huisarts krijgen.
Ik bied deze mogelijkheid aan om ook in deze groep een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken.
Wilt u deze vragen vandaag nog beantwoorden, mede gelet op uw belofte om binnen twee weken te antwoorden?
Dit is mij helaas niet gelukt.
PFAS in voedselverpakkingen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de berichten «Milieuorganisaties maken zich zorgen om voedselverpakkingen vol PFAS»1 en «Juist in «groene» verpakkingen zitten schadelijke pfas-stoffen, stelt studie»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van acht milieuorganisaties dat bijna een derde van de geselecteerde verpakkingen behandeld is met PFAS?
Vanwege de schadelijke eigenschappen van PFAS zou moeten gelden dat dit niet mag worden toepast, tenzij echt noodzakelijk. Dit is ook het uitgangspunt van de Europese restrictie waar Nederland met enkele andere lidstaten aan werkt. Ook vanuit het oogpunt van consumentenbescherming is de vermindering van PFAS van belang. Zoals wij in onze brief aan de Kamer (Kamernr. 2021Z09899) van 4 juni jl. hebben aangegeven, zijn acute gezondheidsproblemen niet te verwachten, maar is actie wel gewenst om problemen op termijn te voorkomen.
De blootstelling van de mens aan PFAS wordt met name veroorzaakt door de aanwezigheid van PFAS als milieucontaminant in voedsel en drinkwater, maar ook de migratie van PFAS uit voedselverpakkingen naar voedsel levert daaraan een bijdrage. Daarom bereid ik – in afwachting van de Europese restrictie – regelgeving voor ter bescherming van de voedselveiligheid. Een aanpassing van de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen zal een eind maken aan de toestemming om PFAS in en op papier en andere natuurlijke materialen voor voedselcontact te gebruiken en dergelijke producten te verhandelen of in te voeren. Dit verbod heeft betrekking op alle PFAS die de door EFSA beoordeelde PFAS als uitgangsstof, verontreiniging of reactieproduct hebben. In onze brief aan de Kamer van 4 juni jl. zijn de Minister en de staatsecretaris van IenW, de Minister van LNV en ik hierop nader ingegaan. Dit verbod gaat naar verwachting in op 1 januari 2022.
Bent u het eens met de uitspraak dat de hoeveelheid PFAS in ons voedsel en drinkwater zorgwekkend is, en dat dit gevaarlijk is voor kinderen en foetussen in de baarmoeder?
EFSA merkt op dat de blootstelling van kleine kinderen hoog kan zijn en dat foetussen en baby’s vooral via de moeder aan PFAS worden blootgesteld. Daarom is de nieuwe veilige waarde gebaseerd op deze bevolkingscategorie. Recent onderzoek van het RIVM heeft aangetoond dat de blootstelling aan PFAS via voedsel en water in Nederland gemiddeld hoger is dan de veilige waarde die de EFSA in haar opinie heeft afgeleid. Er is dus alle reden de blootstelling te verminderen. In de genoemde Kamerbrief hebben we aangegeven hoe we dat willen bereiken.
Vindt u ook dat moeilijk of niet-afbreekbare stoffen met potentieel schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu niet in voedselverpakkingen thuishoren?
Volgens de Warenwet en de Europese regelgeving mogen alleen stoffen in verpakkingen gebruikt worden die veilig zijn. Deze veiligheid wordt afgemeten naar de mate waarin de stoffen naar het voedsel kunnen overgaan. Als deze «migratie» leidt tot potentieel schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid, wordt de betreffende stof niet toegelaten. In mijn ogen horen ook stoffen met potentieel gevaarlijke gevolgen voor het milieu niet thuis in verpakkingen, maar de Warenwet is niet ingericht op het reguleren daarvan. Dat kan wel via de EU-verordening REACH waarvoor de Staatssecretaris van IenW verantwoordelijk is. Daarom werkt Nederland als bovengenoemd met enkele andere lidstaten aan een EU-breed verbod op PFAS in niet-essentiële producten.
Waarom is het toegestaan om voedselverpakkingen te behandelen met PFAS?
Om verpakkingen de gewenste functionele eigenschappen (zoals vet- en vochtbestendigheid) te geven, worden daaraan bepaalde stoffen toegevoegd. Die stoffen moeten zijn toegelaten in de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen. Dit gebeurt alleen als er geen consumentenrisico is door afgifte van stoffen aan het voedsel. De Warenwet kent geen afwegingen op basis van milieueffecten. De stoffen zijn al in de jaren »70 toegelaten; toen werd ingeschat dat er geen consumentenrisico was. Met de nieuwe EFSA-opinie over PFAS is dit minder zeker en daarom wordt de toelating van deze stoffen nu geschrapt.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van het gebruik van PFAS in voedselverpakkingen en de gevolgen voor mens en milieu, en dit met de Kamer te delen?
Aangezien het gebruik van PFAS in en op voedselverpakkingen met ingang van 1 januari 2022 wordt verboden, acht ik dit onderzoek niet nodig. Wel zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezien op de naleving van dit verbod.
De IC-capaciteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Met hoeveel bedden is de totale Nederlandse intensive care (IC)-capaciteit sinds 1 januari vorig jaar toegenomen? Wat is de huidige maximale IC-capaciteit?
Tijdens de coronacrisis heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een opschalingsplan gemaakt om de IC-capaciteit uit te breiden. Dit plan is op te delen in drie stappen en gaat als volgt:
Totaal dus 1.350 IC-bedden.
Totaal dus 1.700 IC-bedden.
De maximale IC-capaciteit gaat tot 1.700 IC-bedden. Tijdens het hoogtepunt van de tweede en derde golf (eerste week van mei 2021) was er op verzoek van het LNAZ landelijk tot 1.550 IC-bedden opgeschaald.
Hoeveel IC-bedden denkt u in de toekomst maximaal nodig te hebben?
Het zorglandschap moet in de toekomst robuuster, stootvaster en flexibeler, zodat we niet alleen de crisis van gisteren en vandaag aankunnen, maar vooral ook mogelijke crisissituaties die we nu niet kennen of kunnen bedenken. We zijn ons nog aan het beraden op hoeveel IC-bedden er structureel (vast) en flexibel nodig zijn. We willen hierbij de zorgprofessionals betrekken. Besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is er een wervingscampagne gestart het afgelopen jaar voor het opleiden van extra IC-verpleegkundigen?
Er is het afgelopen jaar geen specifieke wervingscampagne gestart gericht op het opleiden van extra IC-verpleegkundigen. Wel heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet om mensen (met en zonder zorgachtergrond) in te zetten bij zorgorganisaties in nood. Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Organisaties die mensen in ondersteunende functies in dienst namen, werden financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg. Door taken van verpleegkundigen die ook door anderen kunnen worden uitgevoerd, te verplaatsen naar deze tijdelijke ondersteuners en zorgprofessionals, werden verpleegkundigen ontlast. Dit gebeurde ook bij IC-verpleegkundigen in de vorm van IC-buddy’s.
Hoeveel extra IC-verpleegkundigen zijn er opgeleid sinds de uitbraak begin vorig jaar?
In onderstaand tabel is de instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundigen van de afgelopen jaren weergegeven en de instroom in 2021 tot op heden. Het Capaciteitsorgaan adviseert al jaren om meer IC-verpleegkundigen op te leiden. In 2016 was het advies van het Capaciteitsorgaan om jaarlijks 649 IC-verpleegkundigen op te leiden. Het Rijk stelt een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van IC-verpleegkundigen, maar ondanks dat constateer ik ook dat de ziekenhuizen in de laatste jaren onvoldoende hebben opgeleid met het oog op dit advies. Dit heeft ertoe geleid dat het advies van het Capaciteitsorgaan hoger is komen te liggen om de tekorten terug te dringen. In 2020 adviseerde het Capaciteitsorgaan daarom om jaarlijks 775 verpleegkundigen op te leiden tot IC-verpleegkundigen.
2017
2018
2019
2020
2021
Advies CO 2020
Instroom opleiding IC-verpleegkundigen
405
432
429
448
270
775
In 2020 is onder druk van de coronacrisis versneld gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad.
In 2020 hebben 74 verpleegkundigen de BAZ-opleiding gevolgd. In 2021 volgen op dit moment 190 verpleegkundigen de BAZ-opleiding, 25 verpleegkundigen volgen de verkorte IC-opleiding1. De instroom in de BAZ-opleiding komt bovenop de instroom in de reguliere IC-verpleegkundige opleiding.
Hoeveel nieuwe IC-verpleegkundigen hebben sinds de uitbraak de zorg versterkt en hoeveel stroomden er uit?
Op basis van de gegevens van het College zorgopleidingen (CZO) kan geconcludeerd worden dat er vanaf maart 2020 tot heden 545 verpleegkundigen het diploma IC-verpleegkundigen gehaald en 40 verpleegkundigen, BAZ-verpleegkundigen zijn geworden. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de uitstroom van specifieke beroepsgroepen tussen de uitbraak van de COVID-pandemie en nu.
Heeft u tijdens de crisis overwogen een (nood)opleiding te starten voor het versneld opleiden van IC-verpleegkundigen die uitsluitend (!) Covid-patienten kunnen verplegen (eventueel met een eigen Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie)? Zo nee, waarom niet? Hoeveel tijd zou het volgens u in beslag nemen dergelijke IC-verpleegkundigen (die dus uitsluitend patiënten met een specifieke infectieziekte hoeven te kunnen verplegen) op te leiden?
Het is aan de ziekenhuizen, de opleiders en de beroepsgroepen om gezamenlijk te bepalen hoe vervolgopleidingen eruit moeten komen te zien. Er is tijdens de crisis niet overwogen om een opleiding te starten tot IC-verpleegkundige die uitsluitend Covid-patiënten kunnen verplegen.
De crisis heeft er wel voor gezorgd dat versneld gestart kon worden met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. De BAZ-opleiding is een verpleegkundige vervolgopleiding die gevolgd kan worden na het behalen van het diploma MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen de verpleegkundigen flexibel ingezet worden op de vier afdelingen in de acute zorg (IC, SEH, Ambulance en Cardiaccare) voor bepaalde taken. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad. De verpleegkundigen werken dan onder begeleiding van een gediplomeerd IC-verpleegkundige. De BAZ-opleiding is een onderdeel van het door VWS gesubsidieerde programma CZO Flex Level waarin de verpleegkundige vervolgopleidingen flexibeler worden gemaakt en in modules, genaamd Entrustable Professional Activities (EPA’s) worden opgedeeld.
Heeft u actief oud IC-verpleegkundigen benaderd die zijn uitgestroomd om weer te komen werken op de IC? Indien ja, hoeveel van hen zijn er uiteindelijk als IC-verpleegkundige aan de slag gegaan?
Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Extra Handen richt zich niet specifiek op IC-verpleegkundigen maar op de tijdelijke extra inzet van zorgprofessionals en ondersteuners in den brede. Hiertoe heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet. VWS ondersteunt Extra handen financieel. Ook werd van rijkswege de deelname van voormalige zorgprofessionals gestimuleerd. Voorbeelden daarvan zijn de oproep van de Minister van JenV aan kerkelijke organisaties, de oproepen van de Nederlandse Patiëntenvereniging en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn aan hun achterbannen, en de oproep van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan oud-medewerkers.
Extra Handen fungeert als een tijdelijke crisisfaciliteit en werkt als tijdelijke aanvulling op de reguliere activiteiten van de uitzend- en wervingsbureaus. Extra Handen ontving 10 aanvragen voor IC-verpleegkundigen, er zijn via Extra Handen uiteindelijk 6 IC-verpleegkundigen aan de slag gegaan bij zorgorganisaties.
Heeft u actief BIG-geregistreerde verpleegkundigen die niet meer werkzaam zijn in de zorg benaderd om weer in de zorg te komen werken?
VWS heeft niet zelf BIG-geregistreerden benaderd, maar faciliteerde de werving en inzet van mensen met en zonder zorgachtergrond via Extra handen voor de Zorg. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid een «schakeltraject» op te starten waarmee bijvoorbeeld studenten die nu als (MBO)- verpleegkundige worden opgeleid snel kunnen worden omgeschoold tot IC-verpleegkundige?
De opleiding tot IC-verpleegkundige betreft geen omscholing. Na het behalen van het MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde diploma kan de verpleegkundige instromen in de opleiding tot IC-verpleegkundige, dit is een verpleegkundige vervolgopleiding. Enkele jaren geleden was het gebruikelijk dat ziekenhuizen enkele jaren ervaring als verpleegkundige vroegen voordat een verpleegkundige kon instromen in de vervolgopleiding.
Waarom zijn er inmiddels, meer dan een jaar na de eerste coronabesmetting in ons land, her en der in Nederland geen grote «pandemiecentra» met 1000 IC-bedden gebouwd en ingericht? Zouden dergelijke «pandemiecentra» in combinatie met een versnelde (nood)opleiding voor IC-verpleegkundigen (zie vraag 6) de druk op de zorg en de samenleving niet enorm verminderen? Zijn grote «pandemiecentra» niet noodzakelijk om goed voorbereid te zijn op mogelijke toekomstige mutaties van het virus of een geheel nieuw virus dat wederom een groot beroep doet op de zorg?
De ziekenhuizen, FMS, NVZ, NFU en VenVN hebben met nadruk aangegeven dat zij niet kiezen voor een opzet met ziekenhuizen waar enkel COVID-patiënten opgevangen worden en waar geen andere zorg geleverd wordt. Het compleet scheiden van zorg voor COVID-patiënten en de reguliere zorg is niet goed te organiseren en maakt het werk voor het personeel nog zwaarder. Ten eerste omdat de omvang van het aantal COVID-patiënten fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op een vaste plek. Ten tweede omdat de werkdruk en de emotionele belasting van het personeel in aparte «pandemiecentra» continue ontzettend hoog is.
Om COVID-patiënten goed op te vangen én de reguliere zorg zo veel mogelijk doorgang te geven is in de zomer van 2020 een Opschalingsplan ontwikkelt door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Hier is gekozen voor uitbreiding van het aantal klinische en IC-bedden per ziekenhuis, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. In ROAZ-verband is per regio gekeken wat nodig is om de beschikbare zorgcapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een van de initiatieven om dit te bereiken waren extra COVID-afdelingen. Het is hierbij belangrijk om de gehele zorgketen te benutten om de druk op de zorg zo evenredig mogelijk te verdelen. Denk aan zelfstandige behandelcentra, maar ook de eerstelijnsverblijf bedden.
Het vaccinatieregister en (indirecte) vaccinatiedrang in de zorg |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Registreert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar vaccinatieregister uitsluitend gegevens met expliciete toestemming van de betrokken personen?
Ja, het RIVM registreert alleen persoonsgegevens als daar toestemming voor is gegeven door de betrokken persoon. In het geval dat iemand geen toestemming heeft gegeven, zal het RIVM alleen informatie ontvangen over het proces, deze informatie is niet te herleiden tot een persoon.
Mag een werkgever van werknemers eisen dat ze gevaccineerd zijn of op een of andere manier aandringen op vaccinatie?
Nee, vaccineren is vrijwillig. Een werkgever mag niet eisen dat werknemers gevaccineerd zijn, ook mag de werkgever niet aandringen op vaccinatie. Een bedrijfsarts mag wel vragen of een werknemer is gevaccineerd, als daar een goede reden voor is. Bijvoorbeeld omdat een werknemer met kwetsbare mensen werkt. Een werknemer mag daarna zelf bepalen deze vraag wel of niet te beantwoorden. Voor meer informatie verwijs ik u naar de website Mag ik als werkgever een werknemer verplichten zich te laten vaccineren tegen corona? | Rijksoverheid.nl
Mag een zorginstelling medewerkers die niet gevaccineerd zijn dwingen met een mondkapje rond te lopen? Zo ja, is dit dan niet een vorm van vaccinatiedrang? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat dit niet gebeurt?
Op dit moment wordt er in de meest besmettelijke situaties/voor de meest kwetsbare patiënten (COVID-afdelingen, IC’s etc.) door het personeel gewerkt met uitgebreide persoonlijke beschermingsmiddelen. Die vormen op dit moment de meeste geëigende en passende methode om enerzijds werknemers en anderzijds patiënten te beschermen tegen besmetting.
Op dit moment moeten medewerkers ook na vaccinatie een mondkapje dragen. Ook medewerkers die niet gevaccineerd zijn zullen dus een mondkapje moeten blijven dragen.
Ventilatie |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Herinnert u zich de debatten over de ontwikkeling van het coronavirus waarin het lid Van den Berg diverse malen vragen heeft gesteld over het voorkomen van overdracht door goede ventilatie en door duidelijke instructies daarover te maken voor scholen en bedrijven (aangezien niet iedereen het Bouwbesluit kent) en over de mogelijke inzet van (HEPA)-luchtfilters?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke instructies toen zijn uitgegaan en welke acties zijn ondernomen?
Ruimte-OK is gevraagd een handreiking te maken met handzame instructies voor het ventileren in schoolgebouwen. Dat is de Handreiking Optimaal ventileren in scholen (lesopafstand.nl/ventileren) geworden. De sectororganisaties hebben in samenwerking met Ruimte-OK meerdere webinars georganiseerd. En er is een helpdesk bij Ruimte-OK ingericht, waar scholen terecht kunnen met hun inhoudelijke vragen over ventilatie in scholen. Komende maand worden door Ruimte-OK samen met FiAC (opleider voor ondersteunende organisatie van onderwijsinstellingen) specifiek voor facilitair medewerkers met Arbo taken vragenuurtjes in de vorm van webinars georganiseerd.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen die de leden Van den Berg, Rog en Omtzigt op 7 augustus 2020 hebben ingediend over het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Rog en Van den Berg over ventilatie op scholen en koude werkplekken in het onderwijs waarbij werd aangegeven dat de subsidieregeling voor scholen pas in januari 2021 beschikbaar zou komen?3
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel scholen en onderwijsinstellingen (zowel in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs) nu nog niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit? Kunt u aangeven waarom bij 46% van de schoollocaties die gereageerd hebben op de vragenlijst van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) nog steeds geen onderzoek naar ventilatie is uitgevoerd? Kunt u tevens aangeven welke verbeteringen er uitgevoerd worden op de 12% van de schoollocaties waar de ventilatie niet op orde is?4
De ventilatiegegevens van schoolgebouwen in het funderend onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs worden niet centraal bijgehouden. Er is dus geen centraal beeld hoeveel scholen voldoen aan het Bouwbesluit. Voor 46% van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs waarvoor gereageerd is op de LCVS-uitvraag, liep het onderzoek nog of is aangegeven dat het onderzoek niet kon plaatsvinden. De onderzoeken kunnen inmiddels hebben plaatsgevonden en afgerond zijn. Desondanks kan een reactie ontbreken op deze niet-verplichte uitvraag.
Scholen zijn opgeroepen om hun ventilatie – daar waar deze niet voldeed – op orde te brengen. De middelen uit de SUViS-regeling zijn daarvoor specifiek beschikbaar gesteld. De SUViS-regeling is uitgeput wat betekent dat scholen aan de slag zijn gegaan met ventilatie-verbeter-maatregelen. De orde van grootte en daarmee het karakter van de aanvragen verschillen behoorlijk.
Kent u het artikel waarin 39 wetenschappers aangeven dat er meer aandacht besteed moet worden aan ventilatie in coronabestrijding?5
Ja.
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nu wel erkent dat aerosolen toch een rol spelen bij besmetting?6
Ja.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van dit aangepaste inzicht van het RIVM?
Er is geen sprake van een aangepast inzicht. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren. Er is vooral een betere omschrijving gegeven over hoe verspreiding plaatsvindt. Onderdeel daarvan is dat in specifieke situaties aerogene transmissie mogelijk lijkt te zijn: in slecht geventileerde ruimtes en ruimtes waar veel mensen langdurig bij elkaar verblijven.
Dit leidt niet tot aanpassing van het RIVM advies dat scholen minimaal moeten voldoen aan het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen en dat ventileren belangrijk is.
Daarbij blijft het naleven van de basisregels onverminderd belangrijk.
Bent u bekend met het Binnenklimaat label dat in februari 2021 is gelanceerd (waarin Rijksvastgoedbedrijf ook participeert), de bijbehorende positon paper van de Brancheorganisatie en het meta-onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) voor de coalitie gezonde binnenlucht?7 8
Ja.
Kunt u aangegeven wat de scores zijn van de gebouwen die onder Rijksvastgoed vallen op basis van het Binnenklimaat label?
Nee. Het Binnenklimaatlabel wordt niet toegepast op panden van het RVB. Het Binnenklimaatlabel van Vereniging Binnenklimaat is een ontwikkeling met het oog op duurzaamheidsmaatregelen. Het bevindt zich momenteel in een introductiefase waarbij het nut van toepassing door het RVB nog niet is aangetoond.
Bent u bereid om ook alle scholen op basis van dit label te laten beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de fase waarin het label zich bevindt vind ik het te prematuur maar ik volg de ontwikkelingen met interesse.
Herinnert u zich de technische briefing van januari 2021 waarin het RIVM bevestigde dat lage temperaturen in de buitenlucht voor meer besmettingen zorgen omdat de lucht dan droger is? Wat is bij binnenruimtes de bijdrage van omgevingsfactoren als temperatuur, luchtvochtigheid en (direct) zonlicht? Wordt daar bij scholen ook naar gekeken? Hoe lang blijft een binnenruimte besmettelijk zonder ventilatie?
Tijdens de technische briefing van 13 januari 2021 is verwoord dat temperatuur en luchtvochtigheid invloed hebben op de stabilisatie van druppels. En dat deze factoren ook worden meegenomen in de RIVM-modellen. Er is echter niet gesteld dat drogere lucht bij lage temperaturen resulteert in een toename van het aantal besmettingen. Temperatuur en luchtvochtigheid kunnen in binnenruimtes invloed hebben op de mate van verdamping van druppels. Uit literatuuronderzoek van het RIVM blijkt ook dat slijmvliezen in zeer lage relatieve luchtvochtigheid (< 10–30%) gevoeliger kunnen worden voor infecties doordat trilhaaractiviteit in de neus afneemt en slijmvliezen droger worden (RIVM, 2008). Het is echter onbekend in welke mate deze omstandigheden bijdragen aan het aantal besmettingen. Uit voorzorg adviseert het RIVM om de relatieve luchtvochtigheid tussen de 40 en 60% te houden (zie Ventilatie en luchtreiniging | RIVM). Er is echter geen onderbouwing dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn als de relatieve luchtvochtigheid tijdelijk lager is.
Het is niet bekend wat voor bijdrage (direct) zonlicht heeft in een binnenruimte, maar de bijdrage lijkt niet relevant te zijn. Direct zonlicht bij voldoende blootstelling kan het coronavirus inactiveren. Tijdens een gecontroleerde studie met directe blootstelling aan 20 minuten artificieel zonlicht bij verschillende relatieve luchtvochtigheid (RV van 20, 45 en 70%) trad 90% inactivering op in genereerde aerosolen van 2 µm bij 20 °C en (Schuit et al., 2020). Echter, in binnenruimtes komt (direct) zonlicht maar voor een deel in de binnenruimte en het meeste zonlicht komt door het glas van de ramen naar binnen. Zonlicht door ramen is geen factor van betekenis omdat alleen UVA-straling door het glas in de ruimte komt en de blootstelling aan effectieve straling zeer laag is. Scholen gebruiken – waar mogelijk – de Handreiking Optimaal ventileren in scholen van Ruimte-OK.
Ten aanzien van de vraag «Hoe lang blijft een binnenruimte besmettelijk zonder ventilatie?» het volgende. Internationale consensus is dat aerogene transmissie in een ruimte zonder ventilatie mogelijk is. Echter, hiervoor is het noodzakelijk dat er een besmettelijk persoon in de ruimte aanwezig is (geweest) én dat deze persoon voldoende virusdeeltjes heeft verspreid om iemand anders te besmetten. Niet iedereen met COVID-19 verspreidt evenveel virusdeeltjes en dit hangt ook af van de activiteit in de ruimte. De infectieuze dosis is nog onbekend. Een binnenruimte zonder ventilatie waar een besmettelijk persoon aanwezig is (geweest) is dus niet per definitie een besmettingsrisico voor andere personen in die ruimte. Daarnaast spelen ook factoren zoals afmeting van de ruimte, de verblijfsduur, luchtstromen en luchtvochtigheid in de ruimte een rol. Verder is niet uit te sluiten dat besmetting via oppervlakken een rol speelt. Doordat deze factoren per situatie kunnen verschillen is het niet mogelijk de vraag te beantwoorden
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot uitvoering van de motie Van den Berg om praktijkonderzoek uit te laten voeren naar de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden technische innovaties zoals het gebruik van luchtreinigers de transmissie van het coronavirus in binnenruimtes verminderen?9
Het RIVM is verzocht een onderzoeksvoorstel te maken naar effectiviteit van luchtreinigers op transmissie van het coronavirus. We bekijken of, en door welke onderzoekspartner, dit onderzoek kan worden uitgevoerd.
Kunt u iedere gestelde vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.