Incident Testcoronanu BV en de ernstige tekortkoming in de informatiebeveiliging |
|
Aukje de Vries (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen zijn de dupe geworden van dit datalek als het gaat om de gevolgen voor hun vakantieplannen? Welke alternatieve mogelijkheden worden de getroffen mensen proactief geboden om een test voor reizen te kunnen krijgen om toch tijdig gereed te zijn voor hun vakantie c.q. reis? Hoe is of wordt hierover gecommuniceerd met de betrokken mensen?
Testaanbieder Testcoronanu BV heeft aangegeven dat op het moment van het incident 17.638 mensen nog een testafspraak hadden staan. Ik heb Testcoronanu BV verzocht om mensen die al wel getest waren en op korte termijn reizen hun testuitslag op een veilige andere wijze (bijvoorbeeld op papier) te verstrekken. Daarnaast is Testcoronanu BV verzocht om alle personen die nog een testafspraak hadden staan persoonlijk te informeren en door te verwijzen naar andere testaanbieders via het afsprakenportaal. Reeds uitgegeven QR-codes bleven geldig.
Klopt het dat in de brief te lezen is dat de testaanbieder verantwoordelijk is te onderzoeken of anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database? Gaat u erop toezien dat dit onderzoek degelijk wordt uitgevoerd en dat de bevindingen met u gedeeld worden?
Dit klopt. Het Ministerie van VWS maakt het voor testaanbieders mogelijk om aan te sluiten op CoronaCheck en beoordeelt deze aanvragen. In dat kader doet het ministerie onderzoek naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken door Testcoronanu BV. Testcoronanu BV is zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun systemen en persoonsgegevens. De testaanbieder heeft aangegeven een extern onderzoeksbureau te hebben ingeschakeld om dit incident nader te onderzoeken. Ik heb van de testaanbieder begrepen dat hierbij ook wordt nagegaan of anderen, naast de RTL-journalist, zich toegang hebben verschaft tot de betreffende database. In het kader van stelselbewaking (zie ook artikel 14 van de aansluitvoorwaarden) heb ik Testcoronanu BV gevraagd om de uitkomsten van dit onderzoek, zodra dit kan, ook met mij te delen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is te weten hoeveel mensen uiteindelijk misbruik hebben gemaakt van dit lek en negatieve testbewijzen hebben gegenereerd? Wat gaat u met deze informatie doen? In hoeverre kunnen deze onterecht verkregen negatieve testbewijzen alsnog worden ingetrokken?
Deze mening deel ik. De testaanbieder doet hier nu nader onderzoek. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in de database gegevens van 60.000 mensen te vinden waren inclusief hun volledige namen, woonadressen, e-mailadressen, telefoonnummers, Burgerservicenummers, paspoortnummers en medische gegevens? Zijn er indicaties dat deze gegevens door criminelen zijn buitgemaakt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze mensen slachtoffer worden van bijvoorbeeld phising of identiteitsfraude?
De testaanbieder heeft aangegeven dat vanaf het moment van aansluiten tot zaterdag 17 juli de gegevens van in totaal 60.541 personen in de betreffende database hebben gestaan. De database in kwestie werd, aldus de testaanbieder echter periodiek opgeschoond en daarom wordt dit aantal door de testaanbieder als bovengrens gehanteerd. Er hebben ons geen signalen bereikt dat anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database teneinde gegevens in te zien of te wijzigen. Zoals ook in de beantwoording op vraag 2 is aangegeven, doet de testaanbieder hier momenteel nader onderzoek naar.
De Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 heeft in februari en april van dit jaar geadviseerd over privacybescherming en een toelatingskader voor apps met vaccinatie en/of testbewijzen, wat is er met deze adviezen gedaan?
In de stand van zaken covid-19 brief van 23 februari jl.1ben ik nader ingegaan op het advies van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Covid-19 over het toelatingskader voor apps met vaccinatie- en/of testbewijzen.2 Dit advies zag op applicaties van derden en is nog niet aan de orde geweest omdat ik mijn aandacht vooralsnog richt op door de overheid gerealiseerde toepassingen voor zowel digitale als niet digitale test-, vaccinatie- en herstelbewijzen, in dit geval CoronaCheck. De adviezen gegeven in april jl. met betrekking tot het Europees Digitaal Covid Certificaat (DCC) zijn meegenomen in de uitwerking van het DCC. Hierover heb ik uw Kamer in de stand van zaken covid-19 brief van 28 mei jl. geïnformeerd.3
Klopt het dat in de brief is te lezen dat elke testaanbieder na aansluiting periodiek en actief wordt gemonitord? Wat is het verschil tussen monitoring, actieve en periodieke monitoring en hoe dragen deze verschillende soorten monitoring bij aan de veiligheidswaarborgen?
Het Ministerie van VWS stelt aan testaanbieders die aangesloten willen worden op CoronaCheck strenge aansluitvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn ook openbaar in te zien via rijksoverheid.nl.4 Na aansluiting is de testaanbieder zelf verantwoordelijk voor het loggen en monitoren van hun systeem. Het Ministerie van VWS monitort in het kader van stelselcontrole of aangesloten testaanbieders de aansluitvoorwaarden naleven en met pentesten of er kwetsbaarheden zijn die moeten worden opgelost. Bevindingen uit deze monitoring worden met de testaanbieders gedeeld zodat zij deze kunnen oplossen. Indien nodig kan in voorkomende gevallen tot afsluiting worden over gegaan zoals bij Testcoronanu BV het geval is geweest.
In de brief is te lezen dat testaanbieders een pentestrapportage moeten overhandigen, welke eisen worden gesteld aan de pentest? Wat wordt de testaanbieder geacht te doen met de uitkomsten van de pentest en hoe ziet u hierop toe?
Testaanbieders moeten ervoor zorgdragen dat de aansluiting op CoronaCheck op een wijze is beveiligd die in overeenstemming is met geldende wet- en regelgeving, waaronder in het bijzonder de AVG en de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg. Als onderdeel van de aansluitprocedure wordt gevraagd om ter ondersteuning hiervan bewijsstukken aan te leveren die onder meer bestaan uit een DPIA en een pentestrapportage. De eisen aan de pentestrapportage staan in artikel 9 van de eisen voor informatiebeveiliging en privacybescherming.5
De pentesten moeten opgesteld zijn aan de hand van de internationale standaard Penetration Execution Standard (PTES). De aangeleverde pentestrapportage mag geen openstaande bevindingen met een CVSS-score (Common Vulnerability Scoring System) van 4,0 of hoger bevatten. Gevonden risicovolle bevindingen moeten zijn opgelost en er moet een hertest hebben plaatsgevonden. Naast de door de testaanbieder aan te leveren pentestrapportage wordt in de aansluitprocedure nu ook door het Ministerie van VWS een extra controle ter verificatie van de pentest uitgevoerd. Ook hiervoor geldt dat bevindingen opgelost moeten zijn voordat kan worden overgegaan op formele aansluiting van de testaanbieder op CoronaCheck.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef, loopt er een onderzoek vanuit het ministerie naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken door Testcoronanu BV.
Softwarecode is doorgaans aan verandering onderhevig, welke criteria stelt u aan het opnieuw uitvoeren van een pentest na het wijzigen van de softwarecode?
Bij substantiële wijzigingen van bijvoorbeeld de softwarecode moet dit door de aangesloten testaanbieders aan VWS gemeld worden. Er wordt vervolgens nagegaan in welke gevallen een nieuwe beoordeling, en dan ook een nieuwe pentest, voor de aansluiting op CoronaCheck noodzakelijk is.
Heeft Testcoronanu gebruik gemaakt van externe mensen of partijen bij het maken van hun digitale product? Zo ja, zijn deze mensen of partijen ook betrokken bij andere digitale overheidsoplossingen en deelt u de mening dat die andere oplossingen gecontroleerd moeten worden op privacy, veiligheid en betrouwbaarheid?
De testaanbieder heeft aangegeven dat er sprake is van een of meerdere externe dienstverleners die betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling. Ik heb geen zicht op de opdrachtenportefeuille van deze dienstverleners.
Worden de bewijsstukken van alle aanbieders onderzocht, voordat tot aansluiting wordt overgegaan? Zo ja, hoe worden de bewijsstukken gecontroleerd en beoordeeld?
Testaanbieders moeten ter aansluiting op CoronaCheck voldoen aan een uitgebreide set aansluitvoorwaarden met betrekking tot technische vereisten en informatiebeveiliging. Deze zijn openbaar en te vinden via de website van de rijksoverheid. De aansluitvoorwaarden vormen een juridische overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden (het Ministerie van VWS) en de testaanbieder bij de aansluiting op de app. Hieruit moet blijken dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving én aan de geldende normen voor informatiebeveiliging in de zorg (waaronder NEN7510, 7512, 7513). De aansluiting vindt via een aantal stappen plaats waarbij er ook naar bewijsstukken zoals een DPIA en pentestrapportage wordt gevraagd. Deze stukken worden met behulp van een beoordelingssjabloon (zie ook bijlage)6 gecontroleerd en beoordeeld aan de hand van de aansluitvoorwaarden. Pas na volledige beoordeling hiervan en mits er geen risicovolle bevindingen meer zijn geconstateerd kan worden overgegaan op formele aansluiting van de testaanbieder op CoronaCheck.
Klopt het dat Testcoronanu een (tweede data)lek heeft veroorzaakt door alle emailadressen van de mensen waarvan hun coronatest werd geannuleerd, in de CC te zetten? Hoe beoordeelt u dit?
Net als u ben ik bekend met de berichtgeving hierover. In het algemeen moet met persoonsgegevens zeer zorgvuldig worden omgegaan, in het bijzonder met medische persoonsgegevens. Het is in deze aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierop toe te zien.
Bent u bereid de bevindingen van hun onderzoek naar de aangeleverde stukken, zoals een Data Protection Impact Assessment (DPIA) en pentestrapportage met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Het Ministerie van VWS heeft nader onderzoek gestart naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken. Indien deze bevindingen aanleiding geven om de aansluitvoorwaarden aan te passen zal ik deze uiteraard met uw Kamer delen. Ik kan echter niet toezeggen dat ook de door de testaanbieder aangeleverde DPIA’s en pentestrapportages met uw Kamer worden gedeeld. Conform de aansluitvoorwaarden zijn zij zelf verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de AVG en voeren eigenstandig een DPIA en beveiligingsonderzoeken uit.
Het bericht ‘Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders’ |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders»?1
In de beantwoording van onderstaande vragen geef ik u mijn reactie op het artikel.
Wat vindt u van de trend dat ouderenzorg steeds meer als verdienmodel wordt gezien?
Hoeveel winst wordt er in de ouderenzorg gemaakt? Kunt u dit toelichten?
Hoeveel publiek geld bestemd voor ouderenzorg verdwijnt in de zakken van commerciële zorgaanbieders?
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat publiek geld bestemd voor ouderenzorg in de zakken van commerciële zorgcowboys verdwijnt?
Wat doet de commerciële ouderenzorg met de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de ouderenzorg in Nederland?
Streeft u nog steeds naar minder marktwerking in de zorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de «verpleeghuismarkt» wordt teruggedrongen?
De huidige keuzemogelijkheden tussen aanbieders van verpleeghuiszorg kunnen van belang zijn voor patiënten en de doelmatigheid bevorderen. De uitdagingen die de komende jaren op de ouderenzorg afkomen vergen echter betere en intensievere samenwerking, die individuele belangen ontstijgt. Concurrentie mag die benodigde samenwerking niet in de weg staan. Met het oog op de organiseerbaarheid en toekomstbestendigheid van zorg en ondersteuning kan daarom op onderdelen een aanscherping van publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn. Zie hierover ook mijn brief van 10 juli 2019 (Kamerstuk 31 765, nr. 428)2 en de Dialoognota Ouder Worden. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan ik op dit moment geen voorkeur uitspreken voor specifieke beleidsopties.
Wat vindt u van de tweedeling die ontstaat doordat rijke ouderen de huur van een private commerciële zorginstelling kunnen opbrengen en een grote groep ouderen dit niet kan opbrengen?
Iedereen heeft vanuit de Zvw en Wlz hetzelfde recht op zorg. Voor de kwaliteit van zorg geldt dat deze in alle instellingen moet voldoen aan de kwaliteitskaders. De IGJ toetst daarop. Op het gebied van de zorgverlening is er daarbij naar mijn idee geen sprake van een tweedeling. Om te zorgen dat de zorg ook in de toekomst voor iedereen die dat nodig heeft toegankelijk en van goede kwaliteit blijft, kunnen op onderdelen aanscherpingen van de publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn (zie het antwoord op vraag 7). Wel kan het zo zijn (maar dat is ook in de rest van de samenleving het geval) dat cliënten met een beter gevulde portemonnee meer kunnen besteden aan woon- en servicekosten.
Wat gaat u doen om deze tweedeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over het feit dat grote commerciële ouderenzorgorganisaties, zoals Orpea, ook in Nederland steeds meer instellingen beheren, terwijl deze organisatie in andere Europese landen wantoestanden binnen ouderenzorginstellingen hebben veroorzaakt?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren (zowel grote als kleine organisaties) moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en per 1 januari 2022 ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij geldt geen onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Hoe kijkt u naar de toekomst van de Nederlandse ouderenzorg, gezien de toenemende aanwezigheid van deze commerciële aanbieders in ons land?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, ben ik van mening dat commerciële aanbieders kunnen zorgen voor een uitbreiding van een divers aanbod en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid van zorg.
Wat vindt u ervan dat veel commerciële zorginstellingen in Nederland het verbod op winstuitkering omzeilen, door binnen de instellingen appartementen te verhuren waar ze «zorg aan huis» leveren?
De zorg is geen plaats voor excessieve winsten of winstuitkeringen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 t/m 5 valt de zorg die op deze manier wordt verleend niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet geldt als intramurale, maar als extramurale zorg. In het antwoord op vraag 2 t/m 5 heb ik tevens aangegeven dat VWS momenteel het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) voorbereidt, waarin onder meer de mogelijkheid wordt geïntroduceerd om aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan eventuele excessen die zich voordoen.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze constructie tegen te gaan? Bent u bereid om deze constructie harder aan te pakken, zodat het winstuitkeringsverbod niet langer te omzeilen is?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat geld voor zorg naar de zorg moet gaan en dus niet als winst mag worden uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe vaak komt het voor dat commerciële ouderenzorginstellingen bewoners laten bijbetalen voor catering, terwijl via de zorgbudgetten in principe ook voor eten en drinken is betaald?
Mij is niet bekend hoe vaak bewoners moeten bijbetalen voor eten en drinken. Het klopt dat in de tarieven die zorgaanbieders ontvangen voor het VPT ook een (ongeoormerkte) vergoeding is opgenomen voor het leveren van eten en drinken (in MPT en PGB overigens niet). Indien cliënten bereid zijn om voor extra kwaliteit bij te betalen, dan is dat mogelijk. Bewoners moeten de kwaliteit en prijs van zowel de woning als de servicekosten afwegen tegen de kwaliteit en prijs zoals deze elders geleverd wordt. Ook de bewoners (of de vertegenwoordigers daarvan) hebben hierin een verantwoordelijkheid.
Hoeveel ouderenzorginstellingen zijn in Nederland in handen van private equity-partijen?
Uit de informatiekaart concentraties in de zorg 2020 van de NZa blijkt dat de NZa in de periode januari 2018 t/m juni 2019 (anderhalf jaar) 12 gevallen van concentraties in de langdurige zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity party was betrokken. In de periode juli 2019 t/m december 2020 (eveneens anderhalf jaar) bedroeg dat aantal 9 gevallen. De NZa blijft de ontwikkelingen op het gebied van private equity in de zorg volgen en zal indien nodig nader onderzoek doen.
Wat vindt u ervan dat commerciële ouderenzorginstellingen een groter beroep doen op andere zorgaanbieders, zoals huisartsen, om hun eigen personeelskosten te drukken?
In de Wlz is er een onderscheid tussen ZZP en VPT-tarieven met en zonder behandeling. Bij de tarieven inclusief behandeling levert de instelling zelf de behandeling (en wordt deze daarvoor ook bekostigd). Bij de tarieven exclusief behandeling wordt de behandeling vanuit de Zvw geleverd en krijgt de instelling deze niet bekostigd. De reductie van kosten betekent dus ook een vermindering van inkomsten. Er is dus geen sprake van het afwentelen van zorgkosten op de publieke zorg.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om te voorkomen dat commerciële partijen zorgkosten afwentelen op de publieke zorg, om zo hun eigen winsten te verhogen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u het ermee eens dat verdere groei van de commerciële ouderenzorg in Nederland onwenselijk is? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik ook in de beantwoording van Kamervragen van de Kamerleden Hijink (SP) en Marijnissen (SP) over het bericht «Lucratief beleggen in ouderen met dementie» (2020Z14422)3 heb vermeld, vind ik een diversiteit aan aanbieders van verpleeghuizen op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg. De diversiteit heeft vooral betrekking op de woning en de servicekosten. Voor de zorg geldt dat deze onder het toezicht valt van de IGJ en moet voldoen aan de eisen uit het kwaliteitskader.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat grote commerciële partijen een groter aandeel in de Nederlandse ouderenzorg verwerven?
Zie antwoord vraag 19.
Testaanbieders die alsnog geld vragen voor een reizigerstest of te laat een uitslag doorgeven |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht van het NRC: Tevergeefs wachten op de testuitslag, terwijl het vliegtuig al vertrekt: «Wat een toestand is dit, hè?»1
Reizen in coronatijd is voor veel reizigers een flinke opgave geweest. In het project «testen voor uitgaande reizigers» zijn op dit moment al meer dan 2 miljoen testen afgenomen. Hier geldt de wet van de grote getallen. Er zal altijd wat misgaan bij de inmiddels twintig testaanbieders die op 750 locaties testen uitvoeren. Elke reiziger die door een fout in of door het ontbreken van een testuitslag strandt, is er één te veel. Helaas is dit nooit helemaal te vermijden. Een klein deel van de testen leidt tot geen uitslag, met opnieuw testen tot gevolg.
Voor alle partijen (overheid en testaanbieders) geldt dat de snelheid om het proces in te richten en het grote aantal testen waarin wordt voorzien een enorme opgave zijn geweest.
Ik constateer dat een aantal testaanbieders het belang van de gewenste korte doorlooptijden wellicht heeft onderschat, waardoor problemen zijn opgetreden.
Na eerst een aantal testaanbieders gericht te hebben aangesproken, is op 21 juli jl. aan alle commerciële testaanbieders van testenvoorjereis.nl een brief gestuurd om nogmaals te wijzen op de vereiste kwaliteit van de dienstverlening. Daarnaast vinden er gesprekken plaats. Afhankelijk van de uitkomst hiervan (en de verbetermaatregelen die als gevolg daarvan worden doorgevoerd) wordt ingegrepen indien de klachten zich blijven voordoen.
Zijn er afspraken gemaakt met deze testaanbieders binnen hoeveel uur de testuitslag bekend moet zijn? Zo ja, hoe wordt dat gecontroleerd en wat zijn de (financiële) consequenties indien een test niet binnen de afgesproken tijd bekend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, contractueel is afgesproken met de testaanbieders van testenvoorjereis.nl dat de uitslagen van PCR-testen binnen maximaal 24 uur en antigeen-testen binnen maximaal 3 uur verstrekt dienen te worden.
Indien testaanbieders de testuitslag, niet op tijd of niet leveren moeten zij een passende oplossing bieden aan de betreffende reiziger. Het is aan de commerciële testaanbieder en de klant om te kijken wat mogelijk is. Soms is dat een hele snelle her-test (zie ook het antwoord op vraag 3), soms is dat een tegemoetkoming in de kosten, in andere gevallen een cadeaubon. Pas op het moment dat klant en testaanbieder er samen niet uitkomen komt de overheid in beeld. De klachten worden gebundeld en er wordt overlegd met de testaanbieders over de afhandeling van de verzamelde klachten.
De tijdige verstrekking van testuitslagen wordt gemonitord. Testaanbieders worden hier in voorkomende gevallen op aangesproken en wanneer het testresultaat niet (op tijd) geleverd wordt, wordt de test niet vergoed.
Klopt het dat er testaanbieders zijn, zoals COVIDIA NEDERLAND, die het advies geven om een betaalde test te laten doen als zij sneller een uitslag willen?2 Zo ja, wat vindt u hiervan en wat zijn de afspraken hierover met de testaanbieders die gratis tests aanbieden via testenvoorjereis.nl?
Ja dat klopt. Het goedbedoelde advies van een aantal testaanbieders heeft echter geleid tot een onjuist beeld. Navraag leert namelijk dat zij beoogden een passende oplossing te bieden, voor reizigers die meteen willen gaan reizen. Dus zonder tussenkomst van testenvoorjereis.nl of als er onverhoopt iets mis is gegaan met een testuitslag.
Testaanbieders mogen geen vergoeding vragen aan de reiziger die een test heeft geboekt via testenvoorjereis.nl. Ook mogen zij niet beweren of adviseren dat de reiziger beter een commerciële test bij dezelfde aanbieder kan laten afnemen omdat dan wel gegarandeerd zou kunnen worden dat de testresultaten tijdig worden teruggekoppeld.
Klopt het dat mensen met een betaalde PCR-test voorrang krijgen op hun uitslag ten koste van mensen die gratis hun test laten afnemen?
Voor zover bekend is dat niet het geval bij testaanbieders die deelnemen aan testenvoorjereis.nl. Er is overigens geen reden voor voorrang, omdat er meer dan voldoende testcapaciteit in Nederland beschikbaar is. Reizigers hebben de keuze om voor eigen rekening op de markt een betaalde commerciële test af te laten nemen. Dit zijn gescheiden systemen.
Welke afspraken zijn er met testaanbieders ten aanzien van de minimale bereikbaarheid van hun klantenservice?
Hierover zijn geen afspraken gemaakt. Een goede klantenservice is onderdeel van het contact tussen klant en ondernemer.
Wel is met testaanbieders een afspraak gemaakt over klachtenservice. De testaanbieder moet een effectieve en laagdrempelige schriftelijke klachtenregeling instellen voor de ontvangst en afhandeling van op hem betrekking hebbende klachten.
Verder kent het afsprakenportaal een klantcontactcentrum dat dagelijks van 08.00 tot 20.00 uur bemenst is. Dit klantcontactcentrum heeft contact met alle testaanbieders en monitort de telefonische bereikbaarheid. Op basis van deze monitoring heeft het Ministerie van IenW op 14 en 17 juli berichten aan de testaanbieders gezonden dat de telefonische bereikbaarheid verbeterd diende te worden. Aanvullend zijn in gesprekken door het ministerie met de testaanbieders de resultaten van uitgevoerde telefonische bereikbaarheidstesten teruggekoppeld en is hen verzocht de bereikbaarheid te verbeteren.
Welke stappen heeft u als opdrachtgever ondernomen richting de testaanbieders in het geval zij de afspraken niet nakomen?
Op 21 juli jl. is een brief aan alle testaanbieders gestuurd om nogmaals te wijzen op de vereiste kwaliteit van hun dienstverlening. Daarnaast heeft een datalek bij een van de aanbieders geleid tot het meteen afsluiten van de betreffende testaanbieder. Indien testaanbieders niet aan de met de overheid overeengekomen voorwaarden voldoen kan dit ook gevolgen hebben voor de betaling van de door hen ingediende facturen.
Bent u bereid om de standaard overeenkomst met testaanbieders voor het organiseren van reizigerstesten, waarvan de overheid de opdrachtgever is en financiert, de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen doe ik u de standaardovereenkomst toekomen.
Constaterende dat u het inuw brief van 18 juli jl. heeft over een benodigde capaciteit van 3,5 miljoen reizigerstesten in het meest pessimistische scenario, bevinden we ons nu in dat meest pessimistische scenario?3 Zo ja, wat verklaart de vertraging bij de testuitslagen?
Ja, met inmiddels ruim 2 miljoen afgenomen testen bevinden we ons in het scenario dat is beschreven in de brief van 18 juni jl. Het merendeel kent geen vertragingen. Indien er wel vertraging optreedt dan kan dit liggen aan onvoorziene pieken in de vraag naar testen. Ook kan een aantal testaanbieders de gewenste korte doorlooptijd onderschat hebben, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij deze prognoses van het aantal benodigde tests voor reizigers rekening gehouden met het feit dat Nederland op rood zou verschijnen en dat veel andere EU-landen een negatieve test zouden vragen?4
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Quin Dokters kampt met een acuut tekort aan huisartsen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Quin Dokters kampt met een acuut tekort aan huisartsen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er voor 14.000 patiënten dagenlang geen huisarts beschikbaar is geweest?
Het is belangrijk dat patiënten te allen tijde met hun zorgvragen terecht kunnen bij de huisarts waarbij ze staan ingeschreven. De toegankelijkheid en continuïteit van zorg is een groot goed in Nederland. De huisarts is de poortwachter van de zorg en vaak het eerste aanspreekpunt voor mensen. Het is daarom een onwenselijke situatie wanneer er patiënten tijdelijk niet bij hun eigen huisarts terecht kunnen.
Een toenemend huisartsentekort (met name een gebrek aan jonge praktijkhouders) maakt dat het steeds meer knelt in bepaalde regio’s. VWS en de LHV zijn daarom een aanpak gestart om regio’s waar het knelt gerichte ondersteuning te bieden in regionale arbeidsmarktvraagstukken, met als doel situaties als deze te kunnen voorkomen. Door onder andere de extra activiteiten omtrent COVID-19, in combinatie met de vakantieperiode, is de werklast voor veel huisartsen toegenomen, zo ook bij Quin Dokters.
Bij spoed moet er in ieder geval direct zorg beschikbaar zijn. Bij spoedgevallen kunnen patiënten zich altijd wenden tot een andere huisarts (in de avond-, nacht- en weekenduren tot een huisartsenpost) en in het uiterste geval tot de spoedeisende hulp in het ziekenhuis. Dit is niet in het geding gekomen.
Hoe is de veiligheid en de betrouwbaarheid van de app gecontroleerd waarmee Quin Dokters werkt?
Medische hulpmiddelen moeten voldoen aan Europese normen voor veiligheid, gezondheid, milieuen consumentenbescherming (CE-certificering). De IGJ ziet daarop toe. Ook apps met therapeutische of diagnostische functies worden beschouwd als medische hulpmiddelen en de app van Quin Dokters is dan ook voorzien van een CE Klasse I certificering. Overigens wordt met een CE-certificering niet de klinische relevantie aangetoond en blijft het daadwerkelijke geven van kwalitatief goede zorg uiteraard de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf.
Verder ziet de autoriteit persoonsgegevens (AP) toe op een juiste wijze van verwerking van de gezondheidsgegevens, die moet voldoen aan de AVG.
Deelt u het uitgangspunt dat digitalisering een mogelijkheid is naast andere opties in een huisartsenpraktijk, zoals spreekkamerbezoek en visite rijden, maar dat een huisarts bij het aannemen van patiënten er rekening mee moet houden dat fysieke consulten ook nodig zijn?
De huisartsenzorg kampt met een dreigend tekort aan huisartsen. Digitalisering kan eraan bijdragen dit tekort deels op te vangen, maar de fysieke zorg zal daarmee niet verdwijnen. Onder meer door toename van het aantal ouderen die steeds vaker met complexere en chronische aandoeningen kampen, zal de benodigde tijd per patiënt alleen maar verder gaan toenemen. Zogenaamde hybride zorgvormen, dus fysieke zorg gecombineerd met digitale zorg kunnen daarbij een deel van de oplossing vormen. Digitale zorg kan bijvoorbeeld bijdragen aan de efficiëntie, zodat de huisarts meer tijd kan besteden aan het geven van de fysieke zorg aan de patiënt. Tegelijkertijd dient de mogelijkheid van fysieke consulten voor situaties waarin daar behoefte aan is altijd gewaarborgd te zijn.
Vindt u dat er een zorgonderneming gestart kan worden zonder dat eerst gekeken wordt of men voldoende medewerkers heeft om adequate zorg te kunnen bieden?
Een zorgaanbieder mag niet zomaar zorg verlenen, maar moet voldoen aan allerlei eisen zoals opgenomen in onder meer de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Geneesmiddelenwet en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en de IGJ ziet daarop toe.
Na inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2022 moeten zorgaanbieders voorafgaand aan toetreding op de markt melden en nagaan of ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen. Daarmee worden zorgaanbieders beter bewust gemaakt van hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en komen zorgaanbieders ook beter in beeld bij het risicogerichte toezicht van de inspectie.
Klopt het dat de patiënten die nu bij Quin Dokters zitten niet voor deze huisartsenpraktijk gekozen hebben, maar dat huisartspraktijken door Quin Dokters zijn overgenomen?
De praktijken van Quin Dokters in Amsterdam zijn overgenomen van de voormalig praktijkhouder, inclusief patiëntenbestand. Er zijn daarnaast ook praktijken die alleen gebruik maken van het digitale platform van Quin Dokters, maar verder volledig onafhankelijk zijn gebleven en zelf de praktijkvoering zijn blijven doen.
Het gebeurt vaker dat een praktijk wordt overgenomen, bijvoorbeeld bij pensionering van een huisarts of bij verhuizing. Belangrijk is dan dat duidelijk naar patiënten wordt gecommuniceerd dat er een andere huisarts is of een ander concept. Ten tijde van de overname door Quin Dokters zijn alle patiënten daarover geïnformeerd. Volgens Quin Dokters is patiënten ook de gelegenheid geboden om bezwaar aan te tekenen tegen de overdracht van het dossier. Het staat patiënten in Nederland daarnaast altijd vrij om over te stappen naar een andere huisartsenpraktijk, indien gewenst.
Kunt u ingaan op de klachten van patiënten over Quin Dokters, die het grootst waren in Amsterdam, maar die ook speelden in Ridderkerk?
Vanwege een tekort aan huisartsen was het voor de praktijken van Quin Dokters in Amsterdam en Ridderkerk op een aantal dagen niet (goed) mogelijk om aan de zorgvraag van haar patiënten te voldoen. Dit heeft geleid tot een slechte bereikbaarheid van de praktijk en lange wachttijden voor patiënten. De praktijk in Amsterdam is medio juli zelfs een aantal dagen gesloten geweest.
Al vanaf de overname van de praktijken in Amsterdam was er een capaciteitstekort om goed aan de zorgvraag te voldoen, en door onder andere de extra activiteiten vanwege COVID-19 in combinatie met de vakantieperiode leidde dit tot extra werklast per huisarts. Er zijn inmiddels maatregelen getroffen om het aantal ingeschreven patiënten per huisarts te verlagen waardoor continuïteit van zorg beter geborgd zal zijn. Zo zijn er extra huisartsen in dienst en is een aanzienlijk deel van de patiënten overgeschreven naar andere praktijken in de regio.
Kunt u aangeven in hoeverre er overleg tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Quin Dokters plaatsvindt?
De IGJ volgt de ontwikkelingen op de voet en heeft periodiek contact met Quin Dokters Amsterdam en met het hoofdbestuur van Quin Dokters.
De IGJ heeft signalen ontvangen over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de praktijken van Quin Dokters. Dat op zich is al een risico voor de patiënt en maakt dat de IGJ Quin Dokters daarop heeft aangesproken en verder onderzoek doet naar de situatie.
Kunt u aangeven hoe het gesteld is met de kwaliteit van zorg bij Quin Dokters?
Zie antwoord vraag 8.
Doet de IGJ verder onderzoek naar de kwaliteit van zorg bij Quin Dokters?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de uitkomst van de gesprekken die Zilveren Kruis en Quin Dokters hebben gehad?
Er zijn gesprekken tussen de preferente zorgverzekeraar, Quin Dokters, de IGJ, de NZa en de alliantie huisartsen. De gesprekken zijn gericht op het bereiken van een oplossing, waarbij het belang van de patiënten voorop staat.
Met de stappen die nu in het overleg tussen de zorgverzekeraar, Quin Dokters en de alliantie huisartsen Amsterdam zijn en worden gezet, is er op korte termijn een oplossing gekomen waarmee de grote patiëntengroep verzekerd blijft van huisartsenzorg. Dit met name doordat een groot deel van de patiënten wordt overgeschreven naar andere praktijken in de regio waar nog ruimte is en het team van Quin Dokters is voorzien van extra huisartsen.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar Quin Dokters? Kunt u aangeven waarom u dit wel of waarom u dit niet bereid bent te doen?
In eerste instantie ligt het initiatief voor een dergelijk onderzoek bij de IGJ. Zij zien toe op de kwaliteit van zorg. IGJ heeft over de situatie van Quin dokters contact met diverse betrokken partijen, waaronder de NZa.
De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars om voldoende zorg te contracteren (in geval van natura verzekeringen). Uit de berichtgeving krijg ik geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende uitvoeren. Daarnaast is de NZa op de hoogte van de situatie en heeft nauw contact met de IGJ en de preferente zorgverzekeraar. Ik zie daarom geen reden om de NZa te verzoeken onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van zorgverzekeraars bij de situatie.
Het bericht dat experts van de Verenigde Naties melden dat er orgaanhandel plaatsvindt in China |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Hoog Commissariaat van de Mensenrechten (OHCHR): «China: UN human rights experts alarmed by «organ harvesting» allegations»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van het Hoog Commissariaat dat etnische, linguïstische en religieuze minderheden die gevangen zitten in China, zoals Falung Gong beoefenaars, Oeigoeren, Tibetanen, Moslims en Christenen, geforceerd worden om bloedtesten en orgaanonderzoeken te ondergaan zonder geïnformeerde toestemming en zodoende in een database terecht komen, waarbij er vervolgens organen worden verwijderd bij deze gevangenen zoals harten, levers en hoornvliezen?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
Bent u bekend met het rapport van de China Tribunaal: «Independent Tribunal Into Forced Organ Harvesting of Prisoners of Conscience in China»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in dit rapport die vele voorbeelden van directe en indirecte orgaanroof betreffen, waarbij organen zoals harten en levers op grote, zelfs industriële, schaal worden verwijderd bij levende personen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de Chinese wetgeving omtrent orgaanhandel zich verhoudt tot de internationale wetgeving, en kunt u daarbij voornamelijk ingaan op de naleving van de in 2007 geïntroduceerde Chinese wetgeving die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt?
De Chinese overheid heeft in het verleden het probleem van illegale orgaanhandel erkend. In 2007 is in China nationale regelgeving aangenomen die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt. Volgens de Chinese autoriteiten is deze wet opgesteld met steun van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) om de wetgeving in lijn te brengen met internationale normen. Echter, Nederland en de EU blijven bezorgd over de implementatie van de regelgeving en de onduidelijkheid rondom de statistieken van orgaantransplantaties, waardoor onduidelijkheid bestaat over de afkomst van organen. Er zijn vermoedens dat er nog steeds een handel in illegaal verkregen organen bestaat.
Zijn er na 2007 wetten aangenomen in China omtrent orgaandonatie en orgaanhandel? Dan wel aanscherpingen of versoepelingen?
De ambassade in Peking heeft twee ontwikkelingen geregistreerd sinds 2007. Ten eerste is er een aanscherping geweest op het toezicht van orgaantransplantatie «Notice of the Ministry of Health on Further Tightening the Suvervision on Human Organ Transplantation, effective as of 11th June, 2009»3. Ten tweede is een amendement aangenomen, namelijk «Amendment VIII to the Chinese Criminal Law (Presidential Decree No. 41)» waarin het niet volgen van procedures van instemming strafbaar is vanaf 1 mei 20114.
Bent u bereid de kwestie van orgaanroof en orgaanhandel hoog op de EU-agenda te plaatsen, en daarbij aan te sturen op medewerking van China om onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden naar deze zwarte markt?
Het kabinet deelt de mening dat orgaanverwijdering zonder instemming van de persoon, waar ook ter wereld, onaanvaardbaar is. Nederland zal zich blijven inspannen om deze kwestie op de agenda van de EU te houden.
Hoe staat het met de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen? Hoe staat het met de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken om de Kamer hier schriftelijk over te informeren?3
Over de ondertekening en ratificatie van dit Verdrag vindt overleg plaats tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (JenV) en Buitenlandse Zaken (BZ). Er wordt een brief voorbereid om Uw Kamer hierover voor eind 2021 te informeren.
Bent u bereid China in de VN Mensenrechtenraad aan te bespreken op dit onderwerp?
Nederland, in gezelschap van gelijkgezinde landen, spreekt China aan op de mensenrechtensituatie in het land, tijdens bijeenkomsten van de VN Mensenrechtenraad. Meest recent steunde Nederland op 22 juli 2021 een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen met daarin o.a. uiting van zorgen over de situatie in Tibet, Hongkong en Xinjiang. Nederland zal zich inzetten om ook zorgen over orgaanhandel in de tekst van een volgende verklaring op te nemen.
Zijn er aanwijzingen dat de orgaanhandel in China verband heeft met Nederland, bijvoorbeeld door het uitreizen van Nederlandse staatsburgers naar China voor nieuwe organen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dit?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Nederlandse staatsburgers specifiek naar China afreizen voor nieuwe organen. Het is wel bekend dat het soms voorkomt dat iemand vanuit Nederland naar het buitenland afreist voor een orgaantransplantatie. Indien iemand in Nederland in aanmerking komt voor een orgaantransplantatie, wordt diegene op de wachtlijst van Eurotransplant geplaatst. De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) krijgt jaarlijks data van Eurotransplant over het aantal nier-, long- en levertransplantaties die hebben plaatsgevonden bij Nederlandse burgers buiten het Eurotransplant netwerk en dus van de lijst af zijn gehaald. Sinds 2010 tot op heden zijn er 2 op een totaal van 900 longen, 1 op een totaal van 1778 levers en 24 op een totaal van 10.368 nieren getransplanteerd buiten het Eurotransplant netwerk. Er is op dit moment bij de NTS geen informatie bekend waar deze transplantaties dan wel hebben plaatsgevonden en of ze binnen of buiten het reguliere lokale transplantatienetwerk plaats heeft gevonden.
Zijn er aanwijzingen dat de orgaanhandel in China verband heeft met artsen of ziekenhuizen in Nederland? Zo ja, wat wordt hier aan gedaan?
Volgens de Nederlandse Transplantatie Stichting zijn er geen signalen bekend dat er een verband zou kunnen bestaan tussen artsen of ziekenhuizen in Nederland met de orgaanhandel in China.
Heeft u een indicatie van de ziekenhuizen in China waar illegale orgaandonatie en orgaanhandel plaatsvindt? Kunt u deze ziekenhuizen op een zwarte lijst plaatsen?
Aangezien onafhankelijke verificatie of bevestiging van de verdachtmakingen tot nu toe niet mogelijk is gebleken, is het opstellen van een zwarte lijst van Chinese ziekenhuizen niet aan de orde.
Kunt u uiteenzetten hoe de zwarte markt voor orgaanhandel in elkaar steekt en hoe gestolen organen uiteindelijk in landen als Nederland terecht komen?
Hiervoor beschikt het kabinet op dit moment niet over voldoende gegevens.
Onderschrijft u de conclusie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat het «van groot belang [is] dat ook in Nederland meer kennis wordt ontwikkeld over het slachtofferschap, de werkwijzen van daders en eventuele internationale netwerken betrokken bij deze ernstige vorm van uitbuiting»?4 Zo ja, wat gaat u doen om deze kennis te ontwikkelen?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft in zijn laatste Slachtoffermonitor 2015–20197 gesteld dat vanwege het feit dat de aanwezige meldingen niet eenduidig zijn en ook vanwege de kleine totale aantallen, geen concluderende uitspraken kunnen worden gedaan over gedwongen orgaanverwijdering in Nederland. Wel beveelt de Nationaal Rapporteur aan om actief beleid te voeren tegen deze vorm van uitbuiting. Het kabinet onderschrijft dat indien deze vorm van uitbuiting voorkomt hier tegen opgetreden moet worden.
Om een beter beeld te krijgen van de omvang van deze illegale activiteiten en waar mensen eventueel naar afreizen voor een mogelijke illegale orgaantransplantatie worden er momenteel voorbereidingen getroffen voor de inrichting van een meldpunt voor het melden van vermoedens van orgaanhandel.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat over China (gepland op 7 september a.s.) beantwoorden?
Ja.
Het artikel Twee medewerkers Haagse ggz-instelling ernstig gewond bij geweldsincident, verdachte dood gevonden |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het artikel Twee medewerkers Haagse ggz-instelling ernstig gewond bij geweldsincident, verdachte dood gevonden?1
Ja.
Klopt het dat het schietincident begon in het pand van GGZ-instelling Parnassia?
Er heeft een schietincident plaatsgevonden in het pand van Parnassia aan de Leggelostraat in Den Haag. Meer kan ik daar op dit moment nog niet over zeggen, omdat het onderzoek naar dit incident nog gaande is.
Wat ik hier wel over kwijt wil is dat ik deze gebeurtenis ronduit verschrikkelijk vind voor alle betrokkenen.
Welke maatregelen zijn er bij Parnassia en andere GGZ-instellingen genomen om mensen te controleren op wapens voordat ze binnenkomen?
Het betreffende pand is een polikliniek, waar de zorgbedrijven Parnassia, PsyQ en Youz gebruik van maken. In het algemeen kan worden gezegd dat bij dit soort panden met deze doelgroepen geen controles op wapens of andere contrabande plaatsvinden voordat mensen het pand betreden. We hebben het hier over vrij toegankelijke, laagdrempelige zorgvoorzieningen, en niet over een zware afdeling met hoog risico op geweld. Hoe afschuwelijk deze gebeurtenis ook is, het is niet wenselijk om op dergelijke locaties op wapens te gaan controleren. Dit creëert schijnveiligheid die kan leiden tot angst of argwaan onder kwetsbare mensen die juist de behoefte hebben aan rust.
Indien er eerder incidenten zijn geweest met deze betrokkene zijn daarvan dan meldingen gemaakt?
De IGJ geeft aan dat bij hen voor zover nu bekend geen eerdere meldingen zijn gedaan over de betreffende persoon.
Hebben die meldingen gevolgen gehad voor de pleger van het incident?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen voor medewerkers wanneer zij met agressie in welke vorm dan ook te maken hebben gehad?
Ten eerste is het van groot belang om te melden dat er binnen de sector een heldere veroordelende lijn ligt: de ggz-branche veroordeelt iedere vorm van geweld tegen haar professionals. Dat statement heeft de branchevereniging de Nederlandse ggz samen met vele leden ook afgegeven in een advertentie in diverse dagbladen. Daarnaast vind ik het belangrijk om het stigma te bestrijden dat geweld en psychische problematiek hand in hand gaan. Verreweg de meeste van de cliënten ontvangen ggz-zorg zonder dat daar incidenten en agressie bij komen kijken.
Parnassia heeft aangegeven dat bij een dergelijk ernstig incident intensieve begeleiding geboden wordt aan de medewerkers door een deskundige externe partij die gespecialiseerd is in screening, diagnostiek en behandeling van psychotrauma klachten.
Welke protocol is er met betrekking tot de behandeling van personen die blijk hebben gegeven agressief en/of gewelddadig te kunnen zijn?
Er zijn verschillende professionele richtlijnen en standaarden die betrekking hebben op het behandelen of voorkomen van agressie, bijvoorbeeld de generieke module acute psychiatrie. Afhankelijk van de aard van de agressie/gewelddadigheid worden deze ingezet.
Om te voorkomen dat agressie escaleert in geweld wordt ggz-personeel getraind om dergelijk gedrag te herkennen, waar mogelijk te de-escaleren of anders hoe hier het beste mee om te gaan. Wanneer er risicofactoren aanwezig zijn worden er voorzorgsmaatregelen genomen. Dit kan variëren van het voeren van een gesprek samen met een collega tot politieondersteuning bij een gesprek.
De Nederlandse ggz ontwikkelt in samenwerking met andere partners een branche-brede aanpak met daarin een visie op omgang met agressie en ongewenst gedrag. Van daaruit zullen zij acties in bewustwording van professionals via bij- en nascholing verder faciliteren. Er wordt een plan van aanpak geformuleerd over wat ggz-instellingen en hun professionals nodig hebben bij het omgaan met agressie en ongewenst gedrag. Hiervoor wil de Nederlandse ggz onder meer gebruik maken van de subsidiemogelijkheid die VWS biedt als onderdeel van de zorg en welzijn brede aanpak van agressie en ongewenst gedrag (zie ook het antwoord op vraag 10). In de afgelopen maanden zijn hierover sessies met de leden georganiseerd. De komende maanden vindt er nog een aantal sessies plaats.
Herinnert u zich de case van GGNet die hij begin 2020 aangereikt heeft gekregen? (bijgevoegd)
Ja.
Welke maatregelen zijn er intussen genomen om te zorgen dat geweldplegers gevolgen ondervinden?
Elke vorm van agressie en geweld tegen hulpverleners is onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Het is van belang dat werkgevers zorgen voor een veilige werkomgeving van hun medewerkers en hen goed informeren over de mogelijkheden van de medewerkers om aangifte te doen. Werkgevers kunnen bovendien ook zelf aangifte doen van geweld tegen hun medewerkers en geven daarmee een krachtig signaal af dat dit gedrag tegen ggz-professionals niet wordt geaccepteerd.
De Nederlandse ggz sluit zich aan bij de oproep van GGNet dat het belangrijk is te kijken naar mogelijkheden om dader en slachtoffer zo goed mogelijk van elkaar te scheiden als dat in het kader van een goede en veilige behandeling beter is. Het is daarom bijvoorbeeld belangrijk dat een instelling serieus beoordeelt of de betrokken zorgprofessional zich veilig genoeg voelt om de behandeling voort te zetten.
Om te zorgen voor een passende afhandeling zijn in 2010 in de zogenaamde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), opsporings- en vervolgingsafspraken vastgelegd tussen politie en het openbaar ministerie (OM) die een eenduidige, effectieve harde daderaanpak bewerkstelligen. Voorbeelden hiervan zijn een prioritaire afhandeling van zaken, schade verhalen op daders en een hogere strafeis conform de OM-richtlijn.
De boodschap is en blijft om altijd melding te doen van agressie en geweld tegen zorgverleners.
Welke maatregelen zijn er intussen getroffen om medewerkers te beschermen?
In mijn brief aan uw Kamer van 21 februari 20202, heb ik naar aanleiding van deze casus medegedeeld welke maatregelen de ggz sector eerder heeft genomen om met geweld in de ggz om te gaan. Voor nadere details verwijs ik naar deze brief.
Werkgevers zijn op grond van de Arbowet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om agressie en geweld tegen medewerkers zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit moet vooral op de werkvloer gebeuren. Werkgevers en werknemers in de ggz nemen hierin hun verantwoordelijkheid. VWS ondersteunt hen en andere werkgevers en werknemers in zorg en welzijn bij het (verder) ontwikkelen en implementeren van een branchegerichte aanpak van agressie en ongewenst gedrag. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft de Tweede Kamer eind vorig jaar over deze aanpak geïnformeerd in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg.3
Eerste stap die sindsdien is ondernomen betreft het instellen van een grootschalig onderzoek om een scherper beeld te krijgen waar agressie en ongewenst gedrag voorkomen en welke ondersteuningsbehoeften medewerkers in zorg en welzijn hebben op dit gebied. De resultaten hiervan zijn in april gedeeld met de Kamer,4 en besproken met de sector. Het is nu aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om met behulp van dit onderzoek gericht aan de slag te gaan om een branchegerichte aanpak (verder) te ontwikkelen. VWS biedt hen de mogelijkheid om hiervoor subsidie aan te vragen. De Nederlandse GGZ heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken (zie antwoord vraag 7).
De vaccinatie van Nederlanders in het buitenland |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat er nog steeds problemen zijn met het vaccineren van Nederlanders in het buitenland, zoals in Thailand, Vietnam, Maleisië, Ethiopië, Indonesië, maar ook in Roemenië? Wat is de situatie daar? In welke (andere) landen zijn er problemen?
In het algemeen lopen Nederlanders in het buitenland goed mee in de vaccinatieprogramma’s in de landen waar zij wonen. Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzingen dat Nederlanders stelselmatig worden achtergesteld ten opzichte van de lokale bevolking in de vaccinatieprogramma’s van andere landen. Eerder (d.d. 9 juni jl.) is er contact geweest met de Stichting Nederlanders Buiten Nederland (SNBN). Op dat moment werd aangegeven dat de meeste Nederlanders in het land waar zij wonen in aanmerking komen voor vaccinatie. Uit het recente contact (d.d. 1 oktober jl.) blijkt dat SNBN sinds het gesprek van 9 juni geen signalen heeft ontvangen van Nederlanders die niet meelopen in het vaccinatieprogramma van het land waar zij wonen. Mocht op enig moment blijken dat Nederlanders wel stelselmatig worden achtergesteld ten opzichte van de lokale bevolking, wordt dat langs diplomatieke kanalen aangekaart, veelal samen met andere EU-posten in dat land. Dit heeft bijvoorbeeld in Thailand gezorgd voor betere toegang voor buitenlanders tot het Thaise vaccinatieprogramma. Ten aanzien van de landen waar de vaccinatieprogramma’s over de hele linie achterlopen, steunt Nederland het COVAX-programma van de WHO alsmede enkele bilaterale initiatieven, waaronder de donatie van extra vaccins voor Indonesië. Verder is voor Nederlanders die buiten Nederland wonen de optie om in Nederland gevaccineerd te worden. De procedure om in Nederland gevaccineerd te worden is op verschillende aspecten vereenvoudigd of versneld. Dit wordt verder toegelicht in antwoord 6.
In hoeverre klopt het dat landen als Frankrijk wel degelijk vanuit hun ambassade de vaccinatie voor hun landgenoten regelen, gelet op de berichten van de Franse ambassadeur in Thailand op 16 juli 20211 en de Franse ambassadeur in Zuid-Afrika?2
In eerdere formele contacten gaf Frankrijk aan dat zij geen vaccins naar het buitenland sturen specifiek voor hun voormalige inwoners. Zij gaven toen aan dat voormalig inwoners van Frankrijk onder bepaalde voorwaarden wel in Frankrijk zelf gevaccineerd kunnen worden. Inmiddels is gebleken dat Frankrijk wel tijdelijke vaccinatiecampagnes heeft opgezet in verschillende landen om Franse burgers te vaccineren, onder andere in Vietnam, Thailand, Tunesië, Rwanda en Zuid-Afrika.
Hoe moeten deze berichten gezien worden in relatie tot de eerdere antwoorden en reacties van uw kant over het vaccineren van Nederlanders in het buitenland, in relatie tot het voorbeeld Frankrijk, want eerder gaf u aan dat er contact is geweest met Frankrijk, Duitsland en Portugal, en dat zij hebben aangegeven geen vaccins naar het buitenland te sturen specifiek voor hun (voormalige) inwoners?
Uit officiële contacten met deze landen kwam op dat moment naar voren dat zij geen vaccins opsturen naar het buitenland specifiek voor hun voormalig inwoners. Inmiddels is gebleken dat dit voor Frankrijk anders ligt.
Wat is het Franse beleid voor het vaccineren van Fransen in het buitenland nu precies? Wat hebben de Fransen geregeld voor hun landgenoten in het buitenland? Wat kan Nederland daarvan leren c.q. overnemen? Met andere woorden, hoe kan Nederland in een aantal landen, zoals Thailand, samenwerken met andere EU-landen, zoals Frankrijk, voor het vaccineren van landgenoten?
In de hierboven genoemde landen heeft Frankrijk kortstondige campagnes opgezet om de eigen burgers te vaccineren. Franse burgers die buiten Frankrijk wonen konden zich op de website van hun ambassade in o.a. Vietnam, Zuid-Afrika, Thailand, Tunesië, Rwanda inschrijven voor vaccinatie, georganiseerd door de Franse overheid. Dit was naar verluidt steeds in overleg met de lokale autoriteiten en via diverse kanalen (NGO’s, Franse of lokale ziekenhuizen). Ik blijf met de Franse autoriteiten en andere EU-landen in contact om te bezien wat nodig is om EU-burgers te beschermen. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat COVAX het primaire programma is om wereldwijd ook voor de landen die met hun vaccinatieprogramma achterlopen vaccins beschikbaar te stellen en dat Nederlanders in het buitenland zoveel mogelijk meelopen in de landen waar zij wonen. Naast de logistieke uitdaging is het ook voor de beeldvorming niet wenselijk om (alleen) Nederlanders in het buitenland een vaccin aan te bieden, terwijl een groot deel van de lokale kwetsbare bevolking nog niet de mogelijkheid heeft gehad.
Herinnert u zich de toezegging over Nederlanders in het buitenland in het notaoverleg Ontwikkelingen rondom het coronavirus op 7 juli 2021 om te kijken of het mogelijk is om misschien nog wat extra te doen voor bijvoorbeeld een aantal landen waar een grote Nederlandse gemeenschap is? Wat is de stand van zaken op dat punt? Wat heeft u nog meer kunnen regelen c.q. organiseren, dan wel wat gaat u nog doen?
In het debat van 7 juli heb ik erop gewezen daar moeilijkheden bij te zien, maar dit ook te zullen bespreken met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De huidige stand van zaken, evenals het besluit om extra vaccins te doneren aan Indonesië, is toegelicht in het antwoord op vraag 1. Dit laat onverlet dat de situatie in het buitenland voortdurend wordt gemonitord. Hierover onderhouden VWS en BZ regelmatig contact.
Hoe is het vaccineren van landgenoten die in het buitenland wonen en werken zoveel mogelijk vereenvoudigd, zoals in de stand van zakenbrief COVID-19 d.d. 18 juni 2021 is aangegeven?3 Wat zijn nog de knelpunten en wie vallen nog buiten de boot?
Voor Nederlanders die in het buitenland wonen is het volgende aangepast:
Hiermee kan dus een Nederlander die in het buitenland woont in Nederland gevaccineerd worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het verwerken van de vaccinatie van Nederlanders die in het buitenland zijn gevaccineerd in de Nederlandse systemen, en dus ook voor het Digitale Corona Certificaat (DCC)?
In mijn brief over de maatregelen COVID-19 van 6 juli (Kamerstuk 25 295, nr. 1297) heb ik uiteengezet hoe ik zou gaan regelen dat mensen die in het buitenland zijn gevaccineerd toch een coronatoegangsbewijs of een Digitaal Corona Certificaat kunnen verkrijgen. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd heeft, op basis van de Europese verordening, ongeacht hun nationaliteit, recht op een DCC van de Nederlandse overheid. De verordening biedt voor Lidstaten daarnaast de ruimte om ook een DCC uit te geven aan mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd. Zoals in de brief aangegeven, vul ik dit in door aan mensen die in Nederland wonen (geregistreerd in de BRP of RNI) én aan mensen met een Nederlandse nationaliteit (paspoort of ander ID) die buiten de EU wonen, ook een DCC of een coronatoegangsbewijs uit te geven indien zij buiten de EU zijn gevaccineerd en een geldig vaccinatiebewijs hebben.
Deze mensen kunnen zich met hun vaccinatiebewijs uit het land waar de vaccinatie is gezet, wenden tot de GGD-Utrecht voor het verkrijgen van een DCC.
Vaccinatiebewijs na vaccinatie in het buitenland | Coronavirus COVID-19 | rijksoverheid.nl
Daarnaast registreert de GGD GHOR deze vaccinaties. Voor mensen die hiervoor toestemming hebben gegeven zullen de vaccinatiegegevens worden doorgegeven aan CIMS zodra dit systeem hierop is aangepast.
Bent u bereid om in overleg met VNO-NCW en Stichting Nederlanders Buiten Nederland tot een praktische en werkbare oplossing te komen (zoals samenwerking met andere EU-landen) voor Nederlanders in het buitenland en over de uitkomsten daarvan uiterlijk in de stand van zakenbrief COVID-19 medio augustus 2021 te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZ zijn frequent in gesprek met VNO-NCW, Stichting Nederlanders Buiten Nederland en andere relevante partijen. Het beschermen en vaccineren van Nederlanders in het buitenland is dan ook regelmatig onderwerp van gesprek geweest en we zoeken in goed overleg naar de meest effectieve en werkbare oplossingen voor het oplossen van problemen.
Het sinds 1 januari 2021 geldend verbod van Zilveren Kruis om medische hulpmiddelen via apotheken en apotheekhoudende huisartsen te verstrekken |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met de beleidswijziging die Zilveren Kruis sinds 1 januari 2021 heeft ingesteld waardoor verzekerden hun medische hulpmiddelen zoals incontinentiemateriaal, diabetesteststrips, medische voeding en verbandmaterialen alleen bij gecontracteerde medische speciaalzaken kunnen bestellen en niet meer kunnen afhalen bij de apotheek maar deze thuis bezorgd moeten laten krijgen?
Ja, ik ben bekend met de beleidswijziging van Zilveren Kruis. De toenmalig Minister voor MZS is hierop ingegaan in de brief van 26 april 2021.
Bent u bekend met signalen van apothekers en verzekerden dat deze wijziging negatief uitpakt als het gaat om gebruiksvriendelijkheid, snelle service en maatwerk, omdat de verplichte bijkomende kosten zeer hoog worden, waardoor leveranciers zich genoodzaakt zien om alleen grote hoeveelheden te bezorgen?1
Ja, ik ben bekend met signalen hierover. De voormalig Minister voor MZS heeft hierover op 26 april 2021, naar aanleiding van een verzoek om een reactie van de vaste commissie voor VWS, een brief gestuurd naar de Tweede Kamer (zie Kamerstuk 32 805, nummer 115). 2
Kunt u aangeven aan welke kwaliteitsstandaarden Zilveren Kruis moet voldoen met betrekking tot het inkopen van medische hulpmiddelen? Vindt u dat Zilveren Kruis daar nu aan voldoet?
Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden, gericht op het bevorderen van gezondheid en kwaliteit van leven. Concreet betekent dit dat zorgverzekeraars voldoende zorg van goede kwaliteit moeten inkopen voor verzekerden, maar daarin ook zelf keuzes mogen maken. Een voorwaarde hierbij is wel dat zorgverzekeraars deze zorgplicht naar hun verzekerden kunnen nakomen, dat betekent dat zorgverzekeraars aanbieders voor natura-zorg voldoende moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Het staat zorgverzekeraars echter vrij om met aanbieders wel of geen overeenkomst aan te gaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet). In de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars (TH/BR-025)» is opgenomen wat van zorgverzekeraars verwacht wordt ten aanzien van tijdigheid, kwaliteit en bereikbaarheid. In «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars (PUC_323566_22)» benoemt de NZa handvatten bij de uitvoering van de zorgplicht.
Kunt u aangeven welke eisen een verzekeraar mag stellen aan gecontracteerde zorgverleners? Kunnen eisen over manier van bezorgen (thuis) daarbij horen? Met welk doel voor ogen mogen zorgverzekeraars deze eisen stellen?
Voor zorgverzekeraars is het van belang dat zij hun zorgplicht naar hun verzekerden nakomen en zorgen voor het betaalbaar en toegankelijk houden van goede zorg. Dit betekent dat zorgverzekeraars aanbieders moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Eisen over de manier van bezorgen kunnen daarbij horen. Daarover maken zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis geeft aan onder andere afspraken gemaakt te hebben over de gestelde kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zo werken bij de gecontracteerde medisch speciaalzaken gespecialiseerde verpleegkundigen en wondconsulenten die bij medische problemen direct telefonisch of online kunnen ondersteunen en adviseren. Ook zijn er afspraken gemaakt over bereikbaarheid en bezorging. Een medisch speciaalzaak is 24 uur, 7 dagen per week bereikbaar voor bestellingen, vragen en advies. Spoedbestellingen worden binnen 6 uur afgeleverd op het verblijfadres in Nederland.
Kunt u schetsen wat de gevolgen zijn voor chronische patiënten als zij te laat, te weinig of niet passende medische hulpmiddelen ontvangen?
De gevolgen die kunnen optreden als chronische patiënten te laat, te weinig of niet passende hulpmiddelen ontvangen, zijn afhankelijk van het soort hulpmiddel. Het niet tijdig verkrijgen van een passend medisch hulpmiddel kan gevolgen hebben voor de mogelijkheden van participatie in de maatschappij, het kan gevolgen hebben voor de levenskwaliteit en kan ook vergaande medische gevolgen hebben.
Juist om te voorkomen dat dit soort gevolgen optreedt, heeft Zilveren Kruis afspraken gemaakt met medisch speciaalzaken over kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zilveren Kruis monitort of de gecontracteerde aanbieders zich aan de overeengekomen vereisten houden. Hiermee verwacht ik dat negatieve gevolgen voor patiënten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Welke mogelijkheden hebben verzekerden in de praktijk om van verzekeraar te veranderen en als chronisch patiënt zich aanvullend te verzekeren?
Alle verzekerden hebben jaarlijks de mogelijkheid om desgewenst over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en zich aanvullend te verzekeren. De angst dat chronisch zieken door een andere zorgverzekeraar niet geaccepteerd worden voor de aanvullende verzekering blijkt volgens de cijfers niet terecht. Cijfers van Zorgweb laten namelijk zien dat in 2021 bij
slechts 2,4 procent van de aanvullende verzekeringen sprake was van medische selectie. Omdat ik het belangrijk vind dat ook chronisch zieken zich vrij voelen om over te kunnen stappen, heb ik tijdens de informatiecampagne van het afgelopen overstapseizoen de boodschap verspreid dat voor een aanvullende verzekering vrijwel geen acceptatievoorwaarden gelden (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1099).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft zijn gewijzigde beleid tijdig, voor 1 april 2020, gepubliceerd op zijn website en in oktober 2020 de betreffende verzekerden geïnformeerd. Deze datum ligt ruim voor het einde van de overstapperiode. Dit heeft de verzekerden in staat gesteld om voordat het gewijzigde beleid inging, indien gewenst, te kiezen voor een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Zilveren Kruis over de inkoopvoorwaarden voor medische hulpmiddelen en de benodigde verbetering voor verzekerden?
Ik organiseer regelmatig overleggen met zorgverzekeraars. Dat neemt niet weg dat ik ook uw zorgen hoor. Maar zolang de keuzes van de zorgverzekeraar binnen de kaders van de wet passen, is het niet aan mij om daarop te interveniëren.
Overgebleven AstraZeneca-vaccins |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Houdbaarheid bijna verstreken: wat te doen met al die AstraZeneca-vaccins in de koelkasten van huisartsen?» uit de Volkskrant van 13 juli 2021?1
Ja.
Hoeveel AstraZeneca-vaccins verwacht u dat er overblijven nu mensen mogen kiezen of ze een tweede prik met AstraZeneca of een ander vaccin nemen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gebeurt er met de overgebleven vaccins?
Huisartsen, die alle tweede prikken hebben gezet en die ongeopende flacons over hebben, kunnen deze al geruime tijd melden bij de RIVM-vaccinmakelaar. Waar mogelijk zijn zij in Nederland ingezet voor naleveringen aan uitvoerders die nog met AstraZeneca vaccineren en tekortkomen.
Zie «Instructie overgebleven COVID-19 vaccins» in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie2.
Overgebleven open flacons zijn maximaal 8 uur houdbaar bij bewaring tussen 2 en 8°C. Hierna moeten de resterende doses vernietigd worden.
Ongeopende flacons met vaccins die over de houdbaarheidsdatum zijn, moeten vernietigd worden.
Klopt het dat er nu, verdeeld over het land, tussen de 100- en 200 duizend vaccins liggen, waarvan het merendeel in augustus over de datum raakt en dus onbruikbaar wordt? Zo nee, wat is het aantal?
Er is veel aan gedaan om verspilling van vaccins tegen te gaan, zie daarvoor het antwoord bij vraag 7. Ik verwacht daarom ook niet dat er tegen de 200.000 AstraZeneca-vaccins overblijven. Tot en met 28 juli kreeg het RIVM melding van zo’n 8.290 flacons (niet over de datum) AstraZeneca via de vaccinmakelaar. Dat correspondeert met ongeveer 91.1903 vaccins.
Bij een vaccinatieprogramma blijft altijd een (kleine) hoeveelheid vaccin over aan het einde van het programma. Dat is ook nu het geval; de huisartsen hebben bijna iedereen die dat wil uit de groep 60–64-jarigen gevaccineerd.
De vaccins die overblijven zullen na expiratie worden vernietigd omdat zij vanwege de wettelijke eisen rondom borging van de traceerbaarheid niet meer kunnen worden gebruikt. Voor een enkele uitvoerder die grote hoeveelheden AstraZeneca over heeft gaat het RIVM na wat daarbij de specifieke situatie is.
Het is op dit moment moeilijk in te schatten wat er precies overblijft aan AstraZeneca-vaccins. Tot en met 11 juli is de schatting dat er 1,2 miljoen eerste prikken zijn gezet bij de huisartsen en 1,1 miljoen tweede prikken4. De bestellingen voor tweede prikken met AstraZeneca door de huisartsen waren ook lager dan voor de eerste prikken. Deels omdat huisartsen verwachtten dat niet alle mensen een tweede prik komen halen, deels omdat de huisartsen nog vaccins hadden.
De meeste huisartsen hebben inmiddels ook de tweede prikken gezet. Enkele huisartsen hebben nog afspraken staan. We weten nog niet of de mensen die naar de afspraak voor de tweede prik komen in lijn is met de verwachting en daarmee de bestelling van de huisartsen.
Daarnaast hebben tot en met 27 juli circa 23.000mensen zich aangemeld bij de GGD om een tweede prik met Pfizer te krijgen in plaats van met AstraZeneca. De groep mensen die na 5 juni van de mogelijkheid gebruik maakte om met een ander vaccin dan AstraZeneca gevaccineerd te worden (dus vanaf de eerste prik) was met circa 39.000 personen ook beperkt in omvang. Dat geeft aan dat de verreweg de meeste mensen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met AstraZeneca gevaccineerd te worden.
Gelet op deze aantallen en gelet op het aantal bij de vaccinmakelaar gemelde vaccins, is de verwachting dat het aantal vaccins dat overblijft bij huisartsen minder is dan de genoemde 200.000.
Heeft u contact met andere landen, waar weinig tot geen vaccins beschikbaar zijn, om de overgebleven vaccins daarheen te sturen? Zo ja, welke landen zijn dat? Hoe bent u van plan om de vaccins vanuit Nederland naar andere landen te vervoeren?
Uitgangspunt van de Nederlandse regering is zoveel mogelijk vaccindonatie via COVAX te laten lopen. Donatie via COVAX betreft een solidaire en eerlijke verdeling van vaccins op basis van hoogste noden met als doel om zo snel mogelijk de wereldwijde vaccinatiegraad te verhogen. Dat verkleint het risico op nieuwe varianten en beschermt de 30% meest kwetsbaren. In uitzonderlijke gevallen doneert Nederland vaccins uit de centrale voorraad ook bilateraal. Al eerder hebben we aan uw Kamer gemeld dat Nederland vaccins vanuit de centrale voorraad van RIVM aan Suriname en Kaapverdië heeft gedoneerd, en dat ook aan Indonesië een donatie in voorbereiding is. Ook zijn we ingegaan op een verzoek van de Ierse regering om een klein deel tegen kostprijs voor Ierland te reserveren, maar Ierland heeft hier recent toch van afgezien. Daarnaast wordt een donatie beoogd aan Namibië. Het RIVM coördineert het transport van de vaccins naar Namibië. De vaccins worden via de bestaande dienstverleners van het RIVM, met luchtvracht verstuurd naar de betreffende landen.
Is er contact met de in het artikel genoemde huisarts Bernard Leenstra die een initiatief is gestart om de vaccins die overtollig dreigen te worden naar Namibië te verschepen? Zo ja, sinds wanneer is er contact en wat zijn de afspraken?
De heer Leenstra heeft contact met VWS en het RIVM opgenomen. Zaterdag 9 juli is met hem overlegd en maandag 19 juli is met hem en enkele andere betrokkenen in een overleg toegelicht wat ook in deze antwoorden staat.
Kunt u garanderen dat er hier geen grote hoeveelheden vaccins worden vernietigd, omdat ze niet meer houdbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Welke acties worden ondernomen om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat het ethisch onacceptabel is om in rijke landen vaccins te verspillen, terwijl in grote delen van de wereld een tekort is aan vaccins?
We hebben diverse maatregelen genomen om geen vaccins te verspillen. Aan huisartsen is gevraagd niet meer te bestellen dan zij dachten nodig te hebben. Vervolgens zijn de vaccins aan de huisartsen met instemming van Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd voor een aanzienlijk deel als herpakte kleinverpakking uitgeleverd, zodat het aantal beter aansloot bij hun vraag. Ook is er een spillageprotocol waarmee de huisartsen overgebleven vaccins – conform de vaccinatiestrategie – mochten wegprikken in nog niet gevaccineerde personen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven waren de bestellingen voor de tweede prikken AstraZeneca door de huisartsen ook lager dan voor de eerste prikken, dit vanwege de voorraad die zij nog hadden en vanwege de bijgestelde verwachting ten aanzien van de opkomst.
En daarnaast kunnen huisartsen al geruime tijd hun overgebleven vaccins aanmelden bij de vaccinmakelaars van het RIVM zodat deze in Nederland herverdeeld konden worden.
In de meest recente cijfers is nu ook te zien dat de vaccinatiegraad onder de groep 60–64-jarigen die voor het merendeel bij de huisarts gevaccineerd werden hoog was. Van deze leeftijdsgroep heeft ongeveer 91% een eerste vaccinatie ontvangen. Dit getal is enkele procenten overschat, omdat tweede prikken door de GGD bij mensen die hun eerste prik bij de huisarts haalden, nog meegeteld worden als een eerste prik. Er wordt aan gewerkt dit te corrigeren. Tegelijkertijd zal, omdat in CIMS alleen personen geregistreerd worden die daarvoor toestemming geven, de werkelijke opkomst weer een aantal procenten hoger zijn dan in deze rapportage, ook in deze leeftijdsgroep5.
Er zijn nog huisartsen bezig met het vaccineren. Daarbij wordt de registratie van de vaccinaties onder huisartsen nog verder op orde gebracht. Dat maakt het onmogelijk nu al een definitieve uitspraak te doen over hoeveel vaccins over blijven.
Iedere verspilling van vaccin is zonde en als het om grote hoeveelheden gaat, zou dat in deze mondiale crisis waar vele landen nog vaccins nodig hebben ontzettend jammer zijn. Daarom zijn de inspanningen ook steeds gericht op het tegengaan van verspilling. Echter de voorraad die niet meer in de originele verpakking bij huisartsen ligt is niet inzetbaar voor donatie6. Dit vloeit voort uit Europese farmaceutische wet- en regelgeving, zoals de Falsified Medicine Directive (FMD)7, de Good Distribution Practise (GDP), de Geneesmiddelenwet en de Regeling geneesmiddelenwet, en daarmee de kwaliteitseisen die nodig zijn om de werkzaamheid van medicijnen te borgen8. Het gaat bijvoorbeeld om het kunnen garanderen van continue stabiele koeling in het hele proces tot aan de arm, maar ook om het risico op fraude en vervalsingen te voorkomen en om te kunnen zorgen dat ieder vaccin altijd traceerbaar is. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft het RIVM en VWS op die manier ook deze aspecten ter overweging meegegeven.
Mensen in landen waaraan we doneren mogen niet het risico lopen onnodig ziek te worden van vaccins of onterecht te denken dat ze beschermd zijn tegen Covid-19. Daarnaast is inzet elders aan contractuele voorwaarden gebonden; fabrikanten willen weten waar hun vaccins exact zijn om eventuele bijwerkingen te kunnen bijhouden, daarbij is de staat als eigenaar ook aansprakelijk als de kwaliteit niet gegarandeerd is en dat tot problemen leidt.
Ik vind ook dat vaccins ingezet moeten worden waar nodig. Zie daarom het antwoord op vraag 5 over wat we doen met vaccins die wij in Nederland niet meer nodig hebben.
In lijn met de bedoeling van het initiatief van de huisartsen, het verzoek van Namibië en de verwachtingen die in Namibië zijn gewekt, heb ik de keuze gemaakt om uit de centrale voorraad vaccins ter beschikking te stellen.
Kunt u, gezien de tijdsdruk en het belang om verspilling tegen te gaan, deze vragen voor woensdag 21 juli a.s. beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Zwaargewonde slachtoffers die niet in het juiste ziekenhuis terecht komen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het AD en het onderzoek dat zij zelf gedaan hebben met de conclusie «Een op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt, komt niet in het juiste ziekenhuis terecht»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in het artikel genoemd worden als het gaat om de selectie die plaatsvindt waardoor veel zwaargewonde patiënten niet op de juiste plek terecht komen – te weten een level 3 traumacentrum?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren. Het kabinet vindt het belangrijk dat de traumazorg op de juiste plek wordt verleend.
Hoe wordt er geborgd dat Juiste Zorg op de Juiste plek ook bij specialistische spoedzorg van toepassing is?
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing, zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Is het extra zorgelijk dat met name vrouwen van deze onjuiste selectie schade ondervinden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?
Het is voor elke patiënt van even groot belang dat zij of hij de juiste zorg op de juiste plaats krijgt. Ouderen, en met name oudere vrouwen, hebben brozere botten en bijkomende ziekten, die andere klachten kunnen maskeren. Daarbij geldt dat vrouwen in de oudere leeftijd categorie oververtegenwoordigd zijn en derhalve ook een grote groep vormen onder zwaargewonden.
Uit het artikel in Injury2, waar het artikel in het AD mede op gebaseerd is, blijkt dat de ondertriage inwendig borst- en buikletsel betreft en daarmee ook inderdaad oudere vrouwen.
Deelt u de oproep van specialisten dat met name bij oudere vrouwen de inschatting van de ernst van verwondingen beter moet? Zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen?
Het kabinet is van mening dat alle ernstig gewonde multi-trauma patiënten zo snel mogelijk de juiste zorg moeten krijgen. In het antwoord op vraag 3 staat aangegeven wat er al gebeurt. VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij gaan aanbrengen in de zorg voor ernstig verwonde patiënten.
Bent u bekend met het besluit van wijlen van Minister Els Borst die al in 1999 besloot dat ernstige ongevalspatienten naar traumacentra zouden moeten in plaats van regionale ziekenhuizen?
Ja, bij dit besluit van 1999 heeft VWS de regionale traumacentra aangewezen om te voorzien in de trauma opvang van de ernstig gewonde multi-trauma patiënten.
Deze centra hebben daarbij de opdracht gekregen om trauma opvang te organiseren en te verbeteren.
Wat vindt u van de opmerking van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) dat dit nog steeds niet van de grond komt en dat het echt te zot voor woorden is dat we, 22 jaar na de oprichting van de traumacentra, nog steeds niet in staat zijn om 90 procent van de patiënten naar een ziekenhuis te brengen waar ze toegerust zijn op de ernst van hun verwondingen?
Het is aan de traumacentra om goede traumazorg te leveren en in de regio afspraken te maken over zorg aan ongevalspatiënten. Het is ernstig dat de norm van 90% nog niet wordt gerealiseerd. VWS gaat dan ook met het LNAZ, de NVZ, AZN en ZN daarover in gesprek.
Wat gaat u doen met deze oproep, ook in het licht dat zes centra de norm van 240 zwaargewonde patiënten per jaar niet halen?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten3. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. VWS zal met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken wat zij gaan doen om deze norm te realiseren, zowel op landelijk niveau als regionaal.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van het voorstel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de spoedeisende hulpartsen om de traumazorg in Nederland nog meer te concentreren omdat uit onderzoek is gebleken dat er dan betere resultaten worden behaald?
Besluitvorming over de inrichting van het acute zorglandschap is aan een volgend Kabinet.
Wat is volgens u het termijn waarop dit kan worden gerealiseerd?
Er is op dit moment geen zicht op op welke termijn de norm van 90% kan worden gerealiseerd, dit wordt besproken met de genoemde partijen.
Welke acties verwacht u van zorgverzekeraars omdat zij verantwoordelijk zijn om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten?
Van de zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij bij hun zorginkoop ook de juiste zorg op de juiste plek voor de zwaargewonde patiënten betrekken. Dit wordt ook met hen besproken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Ook extra steun voor toeleveranciers van festivals en evenementen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat veel toeleveranciers van festivals en evenementen, zoals tent- en podiumbouwers, veelal nog geen contracten hebben gesloten met festivals die nu geannuleerd en daardoor buiten de boot vallen met aanvullende garantieregeling?
Ja. Om aanspraak te maken op de garantieregeling is een gedane verplichting in de vorm van een contract of betaling nodig. Anders is immers geen sprake van gemaakte kosten die subsidiabel zijn onder de garantieregeling.
Bent u tevens op de hoogte dat veel toeleveranciers, waarvan vele al 16 maanden stil liggen, inmiddels het subsidieplafond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) hebben bereikt en daardoor geen subsidie meer kunnen ontvangen voor hun geleden kosten?
Sinds de openstelling van de TVL is het subsidieplafond voor het mkb omhooggegaan van € 50.000 in TVL 1 naar € 90.000 in TVL Q4 2020 tot het huidige subsidieplafond van € 550.000 in zowel TVL Q1 als TVL Q2 2021. Het subsidieplafond van € 550.000 voor mkb en € 1,2 miljoen voor grote bedrijven (bij TVL Q3 2021 wordt dit weer € 600.000) is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat volgt uit de Europese Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Daaruit volgt dat bedrijven in totaal niet meer TVL-subsidie ontvangen dan € 1,8 miljoen. In de onderstaande tabel staat in percentages het aantal bedrijven dat tegen de staatssteungrens aan zit.
Bedrijven (uitgezonderd in de Landbouw & Visserij)
€ 1.800.000
0%
0%
<1%
<1%
Op termijn komen steeds meer bedrijven aan de staatssteungrens van de TVL waardoor ze geen steun voor vaste lasten meer kunnen ontvangen. Op dit moment is dat alleen voor een kleine groep bedrijven het geval, maar na het tweede kwartaal zullen mogelijk meer bedrijven aan de staatssteungrens komen. Dit is echter nog steeds een beperkte groep, waarbij het met name gaat om grote bedrijven en bedrijven in sectoren die een opslag hebben ontvangen.
Verreweg de meeste mkb-bedrijven in de TVL komen op dit moment niet in de buurt van de staatssteungrens.
Vreest u ook dat als deze toeleveranciers nu niet worden geholpen er tientallen banen op het spel staan en bovendien veel kennis en expertise verloren gaat?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen, waaronder de toeleveranciers van festivals en evenementen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben.
Bent u bereid om daarom het subsidieplafond voor de TVL te verhogen?
Een verhoging van het subsidieplafond voor de TVL is vanwege de afhankelijkheid van de Europese staatssteungrens niet mogelijk. Het subsidieplafond is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat in totaal aan een onderneming kan worden gegeven, namelijk de staatssteungrens van € 1,8 miljoen. Deze staatssteungrens is afkomstig uit de Tijdelijke kaderregeling, waar de TVL op gebaseerd is. Zie verder antwoord op vraag 2.
Zo nee, ben u dan wel bereid om op de korte termijn deze toeleveranciers op een andere manier te ondersteunen door met aanvullende steunmaatregelen te komen?
Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met de evenementenbranche. Zo heeft het kabinet de garantieregeling eind juli verruimd, om zo snel mogelijk de abrupt ontstane schades bij evenementenorganisaties te compenseren. Aanvullende steunmaatregelen zijn op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk deze vragen te beantwoorden zodat de toeleveranciers (financiële) duidelijkheid krijgen?
Ja.
Het bericht ‘Jeugdzorg sluit kinderen nog steeds op in isoleercel: belofte ermee te stoppen niet nagekomen’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jeugdzorg sluit kinderen nog steeds op in isoleercel: belofte ermee te stoppen niet nagekomen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van instellingen dat het niet lukt om het aantal gedwongen afzonderingen terug te brengen naar nul in 2022? Kunt u uitleggen waarom het niet lukt om deze doelstelling te halen? Wat zijn hier de oorzaken van?
De JeugdzorgPlus instellingen streven naar nul gedwongen afzonderingen en blijven dat doen. Het klopt dat dit streven in 2022 nog niet gehaald wordt. Instellingen zijn er echter wel in geslaagd gedurende het project «Ik laat je niet alleen» het aantal gedwongen afzonderingen substantieel te laten afnemen. Zij hebben dit project in drie etappes uitgevoerd. In de eerste twee etappes hebben ze de definitie van gedwongen afzonderen beschreven en herijkt, en een nulmeting en eerste meting uitgevoerd van gedwongen afzonderen in de JeugdzorgPlus-instellingen.
In dit project is een onderscheid gemaakt tussen geplande en ongeplande gedwongen afzonderingen. Een gedwongen afzondering is gepland als deze wordt ingezet als vast onderdeel van het dagprogramma in de instelling, bijvoorbeeld verplichte rustmomenten overdag of nachtrust, en vaak geldend voor alle jongeren. In de derde etappe (september 2020–februari 2021) hebben alle locaties hun beleid voor geplande gedwongen afzonderingen aangepast naar meer individueel maatwerk en/of hebben zij de ambitie om aanpassingen door te voeren. De grootste verandering is het aanpassen of laten vervallen van verplicht geplande rustmoment(en) overdag voor de hele groep: alle locaties hebben het beleid met betrekking tot geplande rustmomenten overdag aangepast of willen dat gaan doen.
Een gedwongen afzondering is ongepland als deze wordt ingezet naar aanleiding van een incident, bijvoorbeeld agressie. In de nu afgesloten etappe 3 werden 1613 ongeplande gedwongen afzonderingen geregistreerd. Tussen etappe 2 (oktober 2019 t/m maart 2020) en etappe 3 is sprake van een afname van het aantal ongeplande gedwongen afzonderingen met 61%. Daarbij is rekening gehouden met de gemiddelde bezetting van de locaties.
Hoewel het streven nul gedwongen afzonderingen is en ook het streven moet zijn, vinden de meeste medewerkers het daadwerkelijk behalen van dit doel zeer lastig. Zo kan het inzetten van gedwongen afzondering volgens medewerkers noodzakelijk zijn wanneer de veiligheid van het kind/de jongere of anderen in het geding komt. Vooral als het gaat om extreem agressief gedrag van een jongere richting anderen. Ook veronderstellen ze dat jongeren sommige alternatieven voor gedwongen afzondering, zoals vastpakken vasthouden of assistentie door de politie, als schadelijker of bedreigender kunnen ervaren dan als zij zelf als bekende van de jongere deze jongere gedwongen afzonderen.
Wanneer is sprake van een «gedwongen afzondering»? Welke definitie wordt gehanteerd?
De aanleiding voor de berichtgeving was de publicatie van het eindrapport van het project «Ik laat je niet alleen». (Eindrapport-etappe-3-Ik-laat-je-niet-alleen.pdf (brancheszorgvoorjeugd.nl) Daarin wordt als definitie gehanteerd dat gedwongen afzonderen het tegen de wil van een jongere plaatsen in een ruimte die hij of zij niet mag of kan verlaten.
In hoeverre zijn de cijfers over het aantal gedwongen isolaties het afgelopen jaar beïnvloed door de coronasituatie? Zo ja, op welke manier? Is er een schatting van te maken hoeveel afzonderingen niet zijn geregistreerd? Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de registratie van het aantal afzonderingen doorgaat ook na het onderzoek van Jeugdzorg Nederland? Zo ja, gaat u dat afdwingen?
Zowel in de rapportage over etappe 2 (Eindrapport-etappe-2-Ik-laat-je-niet-alleen.pdf (jeugdzorgnederland.nl) als in bovengenoemd eindrapport komt de mogelijke invloed van de coronasituatie aan de orde.
Nadat in de maanden voor de epidemie het aantal afzonderingen daalde, nam het aantal in maart 2020 toe. Een mogelijke verklaring daarvoor was de invloed van de coronamaatregelen die half maart 2020 van kracht werden: jongeren kregen bijvoorbeeld tijdelijk een aangepast dagprogramma, waarmee teruggegrepen werd op meer geplande rustmomenten en jongeren mochten geen bezoek meer ontvangen, wat leidde tot meer spanningen bij de jongeren en de kans op zogeheten ongeplande gedwongen afzondering verhoogde. Tegelijk leerde de impact van het coronavirus onder meer dat het werken in kleine behandelgroepen met een vaste samenstelling de relatie en de sfeer verbetert en de noodzaak om «in te grijpen» vermindert. Deze laatste invalshoek komt in het eindrapport terug. Enkele instellingen hebben benoemd dat het coronavirus invloed heeft gehad op het aantal ongeplande gedwongen afzonderingen. Zo vond op de groepen die in quarantaine werden geplaatst als gevolg van corona besmettingen minder ongeplande afzondering plaats. Aanwezigheid van steeds dezelfde medewerkers op de groep (geen wisselende gezichten), het wegvallen van de druk van school en heldere afspraken droegen daaraan bij.
In het eindrapport staat dat instellingen, hoewel ze allemaal registreren, vermoeden dat er onderregistratie is. De omvang daarvan is niet bekend.
Het is belangrijk dat gedwongen afzonderingen goed geregistreerd worden en dat er van deze data geleerd wordt binnen en tussen instellingen. Het binnenkort in te dienen wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp bevat een bepaling die instellingen voor gesloten jeugdhulp tot registratie zal verplichten.
Het eindrapport «Ik laat je niet alleen» beschrijft dat het per JeugdzorgPlus-locatie onderling kan verschillen in hoeverre het aantal gedwongen afzonderingen daalt, wat zorgt voor deze verschillen? Zijn in die verschillen bepaalde patronen te zien? Zijn er verschillen te zien per regio?
Alle instellingen onderschrijven de ambitie om toe te werken naar nul gedwongen afzonderingen. Tussen de locaties verschilt de mate waarin het aantal gedwongen afzonderingen daalt. Een mogelijke verklaring daarvoor kan zijn het aantal veranderactiviteiten. Die kunnen zich uitstrekken van een grotere focus op de behoeften van individuele jongeren, een uitgebreider en gevarieerder dagprogramma tot toegenomen aandacht voor intervisie en supervisie, meer training in methoden om anders om te gaan met vrijheidsbeperkende maatregelen, faciliterend beleid vanuit het management en bestuur, en gegroeid inzicht in patronen van gedwongen afzondering wat de mogelijkheid biedt om gericht veranderingen door te voeren. In ieder geval blijkt dat de locaties met de minste gedwongen afzonderingen zeggen te werken aan meerdere veranderactiviteiten.
Is er een verband tussen werkdruk van het personeel en het plaatsen in gedwongen afzondering? Zo ja, wat vindt u ervan dat de rechten van jongeren worden ingeperkt omdat er problemen zijn in de personele bezetting?
In het eindrapport staat dat slechts in 0,4% van de ongeplande afzonderingen de personele bezetting daarvoor de aanleiding was. Als het gaat om de geplande gedwongen afzonderingen noemen de locaties voor gesloten jeugdhulp verschillende belemmerende factoren om te komen tot minder gedwongen geplande afzonderingen. Twee daarvan zijn de beperkte financiële middelen (waardoor er niet meer personeel aangesteld kan worden) en de behoefte aan en het recht op pauze voor de medewerkers (wat gerealiseerd wordt door verplichte rustmomenten voor de jongeren wat in de praktijk geplande afzonderingen zijn). In die zin is er een verband tussen de personele bezetting en het plaatsen in gedwongen afzondering. Dat past ook in de constatering van de IGJ dat continuïteit in de personele bezetting van invloed is op de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Continuïteit draagt bij aan het scheppen van een vertrouwensband tussen de medewerkers en de jeugdigen. Het is zeer onwenselijk dat de personele bezetting kan leiden tot inperking van rechten van jongeren. Het is daarom verheugend dat alle locaties hun beleid voor geplande gedwongen afzonderingen hebben aangepast of de ambitie hebben dit te doen. De grootste verandering is het aanpassen of laten vervallen van het geplande rustmoment overdag: alle locaties hebben het beleid met betrekking tot geplande rustmomenten overdag aangepast of willen dat gaan doen.
Hoe gaat u aan de slag met de aanbevelingen van het eindrapport «Ik laat je niet alleen»?2 Kunt u per aanbeveling apart aangeven op welke manier u hiermee aan de slag gaat of hoe u andere partijen gaat stimuleren of dwingen om hiermee aan de slag te gaan?
Het merendeel van de aanbevelingen is gericht aan de instellingen en hun medewerkers. Waar dat nodig is, ben ik bereid hen te faciliteren bij de uitvoering van de aanbevelingen. De aanbevelingen aan het Rijk en de gemeenten spitsen zich toe op het bieden van randvoorwaarden. Dat gebeurt op verschillende manieren.
Ik ben voornemens in september het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp bij de Tweede Kamer in te dienen, waarin voor toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen het «nee, tenzij beginsel» is opgenomen. Dit houdt kort gezegd in dat vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals afzonderen, niet mogen worden toegepast, tenzij er voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn. Ook wil ik voorstellen dat vrijheidsbeperkende maatregelen alleen nog mogen worden ingezet voor specifieke doelen, namelijk om de veiligheid van een jeugdige of anderen te waarborgen, om gevaar voor de gezondheid van de jeugdige of anderen af te wenden, of om de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen te bereiken. Over afzonderen in een afzonderlijke ruimte wil ik voorstellen dat dit uitsluitend in noodsituaties mag worden toegepast. Bij noodsituaties kan het gaan om een jeugdige die suïcidaal is, wegloopt met loverboygevaar of zeer agressief is.
Verder wil ik nadere regels gaan stellen voor afzonderingsruimtes. Mede daarom stel ik € 5 mln. beschikbaar voor het ombouwen van de huidige separatieruimtes naar kindvriendelijke ruimtes.
Wat is gedaan met de aandachtspunten die naar voren kwamen uit het toezichtsproject van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waarin speciale aandacht was voor vrijheidsbeperkende maatregelen?3 Kunt u concrete verbeterpunten noemen naar aanleiding van deze rapportage?
Naar aanleiding van het toezicht terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen heeft de IGJ in 2019 en 2020 een nulmeting gedaan naar de stand van zaken in de JeugdzorgPlus, de OBC’s en de Jeugd-ggz. Dit heeft geleid tot twee factsheets.4 In deze factsheets zijn positieve en belemmerende factoren benoemd. De belemmerende factoren waren: instabiele teams, complexe problematiek, groepsgrootte, gebrekkige doorstroommogelijkheden, standaard inzet van vrijheidsbeperking binnen de huisregels, ontoereikend dagprogramma, gebrekkige registratie, ernstige incidenten, niet dekkende tarieven, gedateerde gebouwen en terreinen, onvoldoende therapieaanbod.
Vanaf 2020 heeft de inspectie diverse JeugdzorgPlus instellingen opnieuw bezocht met het reguliere toezichtskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd (VHJ). Bij deze bezoeken is extra aandacht geweest voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. De inspectie heeft geconstateerd dat de meeste instellingen sinds de bezoeken in 2019 vooruitgang hebben geboekt. Zo is bij de meeste instellingen het aantal plaatsingen in afzonderingsruimte en het aantal fixaties verminderd en is gewerkt aan het verminderen van de standaard inzet van vrijheidsbeperking binnen de huisregels, bijvoorbeeld door jeugdigen meer vrijheid te geven in het aantal contactmomenten met het netwerk en verplichte kamermomenten af te bouwen. Tegelijkertijd is er bij de meeste instellingen nog het nodige te doen.
Daarnaast heeft de inspectie na de bezoeken om vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen in het voorjaar van 2021 twee bijeenkomsten georganiseerd met het veld. Het doel was de uitkomsten van het toezicht te bespreken en van elkaar te leren.
De inspectie blijft in gesprek met de brancheorganisaties over de aanpak van de belemmerende factoren en het van elkaar leren. Daarnaast vervolgt de inspectie haar toezicht. Bij organisaties die in ontwikkeling achter blijven treedt de inspectie handhavend op.
Bent u het ermee eens dat de aandacht ook na dit eindrapport niet moet verslappen? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat ook als «Ik laat je niet alleen» in 2021 stopt, er met extra aandacht naar dit probleem gekeken blijft worden?
Daar ben ik het geheel mee eens. Het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp en de € 5 mln. voor de ombouw van separatieruimtes moeten eraan bijdragen dat het aantal gedwongen afzonderingen verder zal afnemen.
Hoe kijkt u naar de oproep van de lector Residentiële Jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden dat er een wettelijk verbod moet komen op het isoleren van jongeren om hiermee de vrijblijvendheid voor instellingen aan te pakken? Denkt u ook niet dat zolang er geen verbod is op isoleercellen, deze ook gebruikt zullen worden? Vindt u het nee-tenzij beleid hierin voldoende? Bent u het ermee eens dat het hier gaat over het schenden van de rechten van kinderen? Zo ja, vindt u dat de naleving van deze rechten optioneel kan zijn?
Uit de consultatie van het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp is gebleken dat een algeheel wettelijk verbod op het afzonderen van jeugdigen in een afgesloten ruimte in de praktijk helaas nog niet haalbaar is. Ook zou een wettelijk verbod in afwijking zijn van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Ook die wetten staan afzonderen onder voorwaarden toe. In beide wetten wordt afzonderen daar aangeduid met de term insluiten. Wel ben ik voornemens de mogelijkheden ten aanzien van afzonderen sterk te beperken. Allereerst door een «nee, tenzij» bepaling te introduceren. Dit houdt in dat vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals afzonderen, niet mogen worden toegepast, tenzij er voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn. Bovendien wil ik afzonderen alleen nog in noodsituaties toestaan. In het wetsvoorstel met bijbehorende toelichting zal ik hier nader op ingaan.
Hoe staat het met het concept-wetsvoorstel Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp? Wordt hierin een verbod op gedwongen afzonderingen opgenomen? Wanneer zal dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd worden? Bent u voornemens dit nog in uw periode als Staatssecretaris te doen? Zo niet, waarom niet?
Aan het begin van de zomer heb ik het advies van de Raad van State gekregen over het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp. In de loop van september wil ik het wetsvoorstel bij Uw Kamer indienen. Ik ben niet voornemens om gedwongen afzonderen geheel te verbieden, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10.
Het missen van een huwelijksplechtigheid door coronamaatregelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat David uit Amsterdam u een schrijven heeft doen toekomen aangaande zijn huwelijk met zijn Colombiaanse vriendin op 7 augustus aanstaande?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat mensen vanuit Colombia wel voor een begrafenis of een afstandsrelatie Nederland binnen kunnen komen, maar niet vanwege het voltrekken van een huwelijksplechtigheid van nota bene de eigen kinderen?
Ja. EU-burgers, vergunninghouders en hun gezinsleden vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Zij kunnen naar Nederland reizen.
Daarnaast geldt een aantal specifieke uitzonderingen op het EU-inreisverbod, zoals de lange afstandsrelatie, zakenreizigers en familiebezoek vanwege zwaarwegende aard. Bij deze laatstgenoemde categorie gaat het om reizen in uitzonderlijke gevallen zoals het bezoeken van een ernstig ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis2. Het bijwonen van een huwelijk door (derdelander) ouders of een zwager valt niet onder de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod.
Personen die volledig zijn gevaccineerd kunnen ook uitgezonderd worden op het EU-inreisverbod. Deze uitzondering geldt echter niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied vanwege de aanwezigheid van een zorgwekkende virusvariant, zoals Colombia3.
Heeft u de bereidheid om de regels meer uniform te maken? Zo ja, kunt u een toelichting geven hoe u dat gaat bewerkstelligen?
De Nederlandse overheid monitort voortdurend de uitvoering van het EU-inreisverbod en of bepaalde uitzonderingscategorieën passend zijn. Daarbij is het van belang zorgvuldig vorm te blijven geven aan diverse afwegingen.
Bent u bekend met het feit dat beide ouders van de Colombiaanse dame in kwestie negatief getest zijn en volledig gevaccineerd? Zo ja, heeft u de bereidheid om het verzoek van de bruidegom te honoreren om zijn aanstaande schoonouders toestemming te geven om de huwelijksplechtigheid op 7 augustus aanstaande bij te wonen? Heeft u voorts de bereidheid om ook voor de aanstaande zwager tot een oplossing te komen?
Zoals ook toegelicht onder vraag 2, geldt de uitzondering op het EU-inreisverbod voor volledig gevaccineerde personen niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied. Zodra Colombia niet meer zal zijn aangemerkt als zeer hoog risicogebied, zal voor Colombia eveneens gelden dat volledig gevaccineerde personen Nederland mogen inreizen.
Komt u, als liefhebber van huwelijksfeestjes, conform uitnodiging ook op de bruiloft?
Bij vragen 1 tot en met 4 is een volledige inhoudelijke beantwoording gegeven. Vraag 5 voegt daar geen inhoudelijke kwestie aan toe zodat verwezen wordt naar de eerdere beantwoording.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten soms zonder medische noodzaak moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie, waardoor zij meer moeten bijbetalen voor dezelfde hoeveelheid werkzame stof?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom patiënten moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie zonder dat hier een medische reden voor is. Dit kan betekenen dat patiënten dan met een (hogere) bijbetaling te maken krijgen. Deze situatie kan ontstaan als gevolg van een landelijk tekort aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).2
Het kan ook voorkomen dat als gevolg van het inkoopbeleid van apothekers patiënten moeten wisselen naar een andere dosering, waardoor de patiënt te maken kan krijgen met een (hogere) bijbetaling. Dit kan worden voorkomen als arts en apotheker in overleg met de patiënt een middel of een dosering kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten te maken krijgen met hogere bijbetalingen als gevolg van een andere dosering van de medicatie, terwijl de voorgeschreven hoeveelheid werkzame stof hetzelfde blijft?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Binnen de systematiek van het GVS kan het voorkomen dat er op geneesmiddelen bijbetalingen ontstaan. Het GVS stelt namelijk vergoedingslimieten gebaseerd op prijzen van producten die onderling vervangbaar met elkaar zijn. Hiermee stimuleert VWS prijsconcurrentie tussen fabrikanten. Als een fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet, geldt er een bijbetaling voor de patiënt. Het is dan aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een middel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Komt dit ook voor bij medicijnen waar hoge bijbetalingen voor gelden?
Het is niet uitgesloten dat dit ook bij geneesmiddelen met hoge bijbetalingen voorkomt, maar ik heb hier geen zicht op. Ik wil graag herhalen dat het in eerste instantie aan fabrikanten is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door hun prijzen te matigen. Anders kunnen arts en apotheker in overleg met de patiënt waar mogelijk kiezen voor een middel zonder bijbetaling of met een zo laag mogelijke bijbetaling. In dit verband is het relevant te melden dat de eigen bijdragen aan geneesmiddelen tot en met dit kalenderjaar gemaximeerd zijn op € 250 per patiënt per jaar. Uw Kamer heeft op 8 juli 2021 een motie van het lid Ellemeet c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt deze maximering te verlengen tot 1 januari 2023.3 Ik zal uitvoering geven aan deze motie en de Regeling zorgverzekering daartoe wijzigen en publiceren in de Staatscourant.
Wat is de oorzaak van het feit dat patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek, zonder dat hier een medische noodzaak voor is?
Specifieke patiëntkenmerken (zoals het lichaamsgewicht), het ontstaan van een landelijk tekort aan een bepaalde dosering of het inkoopbeleid van apothekers zijn oorzaken waarom patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat patiënten voor hetzelfde medicijn in vergelijkbare gevallen verschillende bedragen moeten bijbetalen?
Het GVS stimuleert arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Als het om medisch-inhoudelijke redenen niet verantwoord is of als sprake is van een landelijk tekort kan hiervan worden afgeweken. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat patiënten voor hetzelfde geneesmiddel in vergelijkbare gevallen verschillende bijdragen moeten betalen.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om dit te voorkomen?
Het is aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of sterkte te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Het kan voorkomen dat patiënten een geneesmiddel met een bijbetaling moeten gebruiken, omdat er een landelijk tekort is aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).4
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat mensen bij moeten betalen voor medicijnen die ze nodig hebben om gezond te blijven?
Ik vind dat het in eerste instantie aan de fabrikant is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen. Het GVS is ontworpen om fabrikanten te stimuleren om een geneesmiddel aan te bieden voor een prijs die onder of op de vergoedingslimiet ligt. Bijbetalingen ontstaan immers alleen als de fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet. Dit stimuleert prijsconcurrentie tussen fabrikanten en matigt daarmee de prijzen van geneesmiddelen. Het GVS stimuleert vervolgens artsen en patiënten om een doelmatig geneesmiddel zonder bijbetaling te kiezen. Met het oog op de houdbaarheid van de zorguitgaven, vindt het kabinet deze stimulans tot doelmatigheid belangrijk en daarmee dus ook wenselijk. De eventuele bijbetalingen zijn gemaximeerd tot € 250 euro per patiënt per jaar, omdat het kabinet de stapeling van zorgkosten wil beperken voor mensen die veel zorg nodig hebben.
Bent u het ermee oneens dat het oneerlijk is dat mensen die een operatie moeten ondergaan – met uitzondering van het eigen risico – niet hoeven bij te betalen terwijl dit bij een aantal geneesmiddelen dat in het pakket zit wel het geval is?
Nee, ik vind het niet oneerlijk. Iedereen in Nederland heeft toegang tot kwalitatief goede zorg tegen een betaalbare prijs. Daar betalen we allemaal aan mee via belastingen, premies en eigen betalingen. De financiering van de zorg is in hoge mate gebaseerd op solidariteit: als je gezond bent, betaal je mee voor wie ziek is; als je jong bent, betaal je mee voor ouderen; en als je veel verdient, betaal je mee voor mensen met lage inkomens. Juist om het draagvlak voor die solidariteit te bewaren, is gekozen voor een systeem van eigen bijdragen en het eigen risico. Zowel bij een operatie als bij het gebruik van geneesmiddelen geldt het eigen risico. Alleen als de fabrikant het geneesmiddel boven de vergoedingslimiet prijst, hebben patiënten daarnaast ook te maken met een bijbetaling. Deze bijbetaling is dan wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar, om de stapeling van zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben te beperken.
Op 5 juli 2021 heeft de toenmalige Minister voor MZS de monitor maximering eigen bijdragen geneesmiddelen 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Daarin is te lezen dat in 2020 twaalf miljoen mensen één of meerdere extramurale geneesmiddelen uit het GVS gebruikten en dat de kosten daarvan € 2,4 miljard bedroegen. In 2020 betaalden twee miljoen mensen in totaal bijna € 66 miljoen bij voor hun geneesmiddelen. Voor driekwart van hen was de totale bijbetaling in dat jaar maximaal € 10.
Waarom worden medisch noodzakelijke geneesmiddelen niet gewoon vergoed?
Het doel van het stellen van vergoedingslimieten en de eigen bijdrage is om de betaalbaarheid en doelmatigheid van onze zorg te bevorderen. Het GVS is zo ontworpen dat fabrikanten worden gestimuleerd om een geneesmiddel aan te bieden zonder dat er een bijbetaling ontstaat voor de patiënt. Het systeem stimuleert immers, door het stellen van vergoedingslimieten voor onderling vervangbare geneesmiddelen, concurrentie tussen fabrikanten. Ook stimuleert het systeem artsen om in overleg met de apotheker en patiënt te kiezen voor een geneesmiddel zonder bijbetaling.
De consequentie van dit ontwerp is dat patiënten die gebruik maken van een geneesmiddel met een prijs boven het vergoedingslimiet hiervoor een eigen bijdrage betalen. Deze bijbetalingen zijn wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Verkeerd afleveren van patiënten bij ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel zwaargewonden in verkeerde ziekenhuis afgeleverd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levenskostende situatie, waarbij één op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt en niet in het juiste ziekenhuis terechtkomt, volstrekt onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren.
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing. Zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen, waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij zullen gaan aanbrengen in de zorg voor traumapatiënten.
Bent u bekend met het feit dat in 1999 besloten is om nodeloze sterfte tegen te gaan, door ernstige ongevalspatiënten naar gespecialiseerde ziekenhuizen, de traumacentra, te sturen? Waarom is dit anno 2021 in een welvarend land als Nederland nog steeds niet goed geregeld? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slechts vier van de elf traumacentra voldoen aan de norm van 240 traumapatiënten die zij per jaar horen te behandelen om daar goed geoefend in te zijn? Wat gaat u doen om dat snel te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten2. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 zal VWS met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken hoe zij de zorg voor traumapatiënten verder gaan verbeteren.
De Nederlandse houding t.o.v. China. |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat betekenen de sterke aanwijzingen, die recent ook breed in de gevestigde media zijn aangehaald, dat COVID-19 mogelijk toch niet op natuurlijke wijze is ontstaan, maar zijn oorsprong vindt in een Chinees laboratorium1, voor de Nederlandse houding ten opzichte van China?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een brede internationale onderzoeksmissie opgezet naar de oorsprong van het SARS-CoV-2 virus. In dat onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op een onnatuurlijke oorsprong in een Chinees laboratorium. De WHO is bezig de tweede fase van deze onderzoeksmissie op te zetten. Nederland dringt hierbij aan op een snelle voortzetting van het onderzoek, omdat sporen van de allereerste transmissie naar de mens met de tijd kunnen vervagen. Nederland is van mening dat alle landen, inclusief China, medewerking moeten verlenen aan dit onderzoek.
Bent u na het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar het ontstaan van COVID-19, gepubliceerd op 30 maart 2021, dat meer vragen dan antwoorden opleverde, bereid een onafhankelijk Nederlands onderzoek in te stellen naar de oorsprong van COVID-19? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft er samen met andere Europese landen op aangedrongen dat, hoewel de eerste fase van het oorsprongsonderzoek een goede eerste stap was, meer onderzoek nodig is om de bron van het SARS-CoV2 in beeld te krijgen. Nederland blijft nauw betrokken bij de opzet van het onafhankelijke vervolgonderzoek dat door de WHO gecoördineerd wordt. Omdat het oorsprongsonderzoek van belang is voor de hele wereld, is het cruciaal dat een internationale coalitie van experts dit onderzoek uitvoert, en er niet een verscheidenheid aan nationale initiatieven wordt opgezet.
Bent u bereid om namens de Nederlandse bevolking de economische en maatschappelijke kosten van de coronacrisis op China te verhalen, indien wordt bewezen dat COVID-19 uit een Chinees laboratorium komt?
Het is vooral van belang ons beter te wapenen tegen toekomstige pandemieën en onder andere investeren in het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van transmissies van virussen naar de mens en tussen mensen. Daarom hecht het kabinet zoveel waarde aan meer onderzoek naar de bron van het SARS-CoV2. Dit onderzoek wordt niet vergemakkelijkt door speculaties over de schuldvraag.
Had Nederland al een plan voor een crisisrespons op een mogelijke uitbraak van een pandemie? Zo ja, waarom is dit plan terzijde geschoven ten gunste van lockdowns naar Chinees model? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaan bij het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziekten (LCI/RIVM) een groot aantal draaiboeken en richtlijnen voor uitbraken van infectieziekten, waaronder ook pandemische infectieziekten zoals influenza (waaronder aviaire influenza), Ebola en SARS, en inmiddels ook SARS-CoV-2.2 Bij een landelijke uitbraak van infectieziekten kan het Outbreak Management Team (OMT) bij elkaar geroepen worden. Het OMT adviseert dan over de bestrijding van uitbraken, en afhankelijk van de toepasbaarheid van aanwezige draaiboeken of ervaringen met de ziekteverwekker, kan gebruik worden gemaakt van de al aanwezige expertise voor het opstellen van aanvullende maatregelen. Bij een pandemie met een nieuwe infectieziekte, waarbij nog geen pasklaar draaiboek voorhanden is, kan het zijn dat nieuwe maatregelen getroffen moeten worden, zoals vorig jaar bij COVID-19 is gebeurd.
Is de Chinese overheid om advies gevraagd of heeft het op eigen initiatief advies gegeven over het implementeren van lockdowns om virusverspreiding tegen te gaan? Zo ja, in welke vorm is dit advies gevraagd en/of gegeven, is het advies gedocumenteerd en hoe luidde het advies?
De Chinese overheid is niet om advies gevraagd over het implementeren van lockdowns.
Wat vindt u van de uitspraak van de gezaghebbende Britse epidemioloog Neil Ferguson met betrekking tot lockdowns in China en Europa: «It’s a communist one party state, we said. We couldn’t get away with it in Europe, we thought… and then Italy did it. And we realised we could», waarin hij bevestigt hoezeer hij gelooft dat het imiteren van China's lockdownbeleid begin 2020 de parameters heeft veranderd van wat Westerse samenlevingen aanvaardbaar achten?2
Er bestaan veel historische voorbeelden van zwaarwegende maatregelen waarbij de bewegingsvrijheid van burgers beperkt werd om de impact van een infectieziekte te minimaliseren en de volksgezondheid zo optimaal mogelijk te beschermen.
Bent u op de hoogte van het bericht door Reuters op 5 augustus «Special Report: COVID opens new doors for China's gene giant»3 waarin gerapporteerd wordt dat het Chinese genomicabedrijf BGI Group gebruikmaakt van het momentum dat door de pandemie is gecreëerd om zijn invloed wereldwijd uit te breiden? Bent u ervan op de hoogte dat de BGI Group binnen zes maanden na de uitbraak van de «pandemie» naar eigen zeggen 35 miljoen COVID-19-sneltestkits heeft verkocht aan 180 landen en 58 laboratoria heeft gebouwd in 18 landen en zowel in wetenschappelijke tijdschriften als online internationale gezondheidsonderzoekers oproept om virusgegevens die met zijn apparatuur zijn gegenereerd, alsmede patiëntenmonsters die positief zijn bevonden voor COVID-19, op te sturen om openbaar te maken via China's door de overheid gefinancierde China National GeneBank?
Ja.
Heeft Nederland COVID-19-testkits van de BGI Group aangeschaft, zijn er labs door de BGI Group in Nederland opgezet, of wordt apparatuur van dit bedrijf in Nederland gebruikt voor COVID-19-onderzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel testkits zijn gekocht en hoeveel laboratoria zijn gebouwd of welke apparatuur bij welke instellingen of instituten gebruikt wordt?
Er zijn in Nederland geen laboratoria opgezet door BGI Group. Het RIVM heeft geen testkits of apparatuur van de BGI Group ingezet in Nederland ten behoeve van de diagnostiek. Wel zijn er in totaal 4 BGI testkits besteld om te gebruiken in een vergelijkingstest met een 10-tal verschillende leveranciers. Daarna is er geen vervolgonderzoek gedaan met deze kits en ze zijn ook niet gebruikt in de diagnostiek.
Kunt u uitsluiten dat patiëntenmonsters van Nederlandse burgers met de BGI Group of de China National GeneBank zijn gedeeld? Zo ja, hoe kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat medische gegevens van Nederlandse burgers mogelijk met de Chinese overheid gedeeld zijn?
Herleidbare gegevens over patiënten worden niet vrijgegeven, en patiëntenmonsters zijn niet gedeeld. Wel kan in bepaalde gevallen klinische informatie, vrij van herleidbare patiëntengegevens, gedeeld worden met publiek toegankelijke internationale databases. Hiervoor worden doorgaans databanken gebruikt in Europa of de VS.
Was op het moment dat Marion Koopmans werd aangesteld als lid van het Outbreak Management Team (OMT) bekend dat zij in het verleden heeft gewerkt voor het Guangdong Provincial Center for Disease Control and Prevention4, een Chinese tegenhanger van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zo ja, waarom was dit geen bezwaar om haar aan te stellen? Zo nee, hoe heeft deze cruciale informatie niet de mensen kunnen bereiken die gingen over haar aanstelling?
De professionele geschiedenis van professor Koopmans was bekend. Leden van het OMT worden aangesteld op hun vakinhoudelijke kennis, expertise en wetenschappelijke onafhankelijkheid, en het strekt tot aanbeveling als wetenschappers een breed internationaal netwerk hebben.
Zijn er nog meer mensen die sleutelposities innemen bij het RIVM, of op een andere manier invloed uitoefenen op het Nederlandse coronabeleid, die in het verleden voor de Chinese overheid en/of het Chinese bedrijfsleven hebben gewerkt of dat nog steeds doen? Zo ja, wie? Zo nee, hoe sluit u dit uit?
Ook voor andere medewerkers bij het RIVM geldt dat zij zijn aangesteld op basis van hun vakinhoudelijke kennis, ervaring en wetenschappelijke onafhankelijkheid. Voor zover bekend bij het RIVM zijn er geen medewerkers op sleutelposities die in het verleden voor de Chinese overheid hebben gewerkt of dat nu doen. Bovendien strekt voor medewerkers een breed internationaal netwerk tot de aanbeveling. Daarnaast worden de ambtenaren op het gebied van integriteit geleid door regels, gedragscodes, en de eed of gelofte die ambtenaren hierover afleggen. Voor vertrouwensfuncties bij de RIVM geldt bovendien, net als bij vertrouwensfuncties elders binnen de rijksoverheid, dat de betreffende ambtenaren altijd een veiligheidsonderzoek ondergaan.
Hoe onafhankelijk acht u mensen die op de loonlijst hebben gestaan van buitenlandse overheden?
Iedere ambtenaar legt een eed of belofte af in het kader van een integere functievervulling. Ambtenaren zweren of beloven onder meer trouw te zijn aan de Koning en de Grondwet en alle overige wetten van ons land te zullen eerbiedigen. Voor vertrouwensfuncties geldt bovendien dat de betreffende ambtenaren een veiligheidsonderzoek dienen te ondergaan.
Wat vindt u ervan dat de directeur-generaal van de WHO, Tedros Adhanom Ghebreyesus – wiens verkiezing tot directeur-generaal van de WHO werd gesteund door China – zich lovend heeft uitgelaten over China wegens «het stellen van een nieuwe norm voor het beheersen van uitbraken» en dat hij de top van het land prees voor hun «openheid om informatie te delen» met de WHO en andere landen?5 Bent u het eens met zijn uitspraken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Directeur-General Tedros Ghebreyesus heeft zich eerder zowel lovend uitgelaten over de snelle Chinese respons bij de eerste signalen van de SARS-CoV-2 uitbraak in 2020, alsook kritische standpunten ten aanzien van China ingenomen.
Maakt u zich zorgen over de groeiende invloed van China in de WHO? Zo ja, welke zorgen zijn dit? Zo nee, hoe beziet u dan de huidige positie van China binnen de WHO – ook in relatie tot het weigeren van Taiwan tot deze organisatie?
De toegenomen economische en politieke macht van China in de wereld heeft zich vertaald in een grotere voetafdruk en verantwoordelijkheid van China binnen de VN, waaronder groeiende verplichte bijdragen van China aan het VN-systeem. China’s rol in de WHO is vergelijkbaar met de rol die het land elders binnen de VN speelt. In principe is dat geen reden tot zorg, zolang samenwerking verloopt volgens regels gebaseerd op de internationale rechtsorde en politisering van technische organisaties (door welke lidstaat dan ook) wordt voorkomen. Nederland en de EU zetten zich actief in om de op regels gebaseerde internationale orde te bewaken en waar nodig te beschermen.
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u op de hoogte van de uitrol van een sociaal kredietsysteem in China, dat de Chinese overheid hanteert om zijn burgers te surveilleren en hun gedrag te sturen? Wat vindt u hiervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals een verbod om met het vliegtuig te reizen. Nederland maakt zich zorgen over de potentiële gevolgen voor privacy en andere rechten van Chinese burgers door de toepassing van sociaal kredietsystemen.
Bent u bekend met het 2020 onderzoeksrapport «Zukunft von Wertvorstellungen der Menschen in unserem land» van het Bundesministerium für Bildung und Forschung6 waarin onderzoek wordt gedaan naar het invoeren van een sociaal kredietsysteem naar Chinees model in Duitsland?7 Wat vindt u hiervan?
Ja. Het genoemde rapport doet onderzoek naar de vraag welke waarden in Duitsland in 2030 van belang zijn. Hiervoor zijn uiteenlopende scenario’s uitgewerkt. Het onderzoek kan daarom niet worden gezien als (voorbereiding op) de invoering van de verschillende scenario’s. De studie dient eerder als basis voor verdere discussie over de toekomstige waarden van de Duitse maatschappij.
Wat vindt u ervan dat de macht en invloed van China in de westerse wereld zich op ongelooflijk verontrustende manieren manifesteert, zoals blijkt uit de invoering van lockdowns naar Chinees model in het Westen en de huidige discussie over de mogelijke invoering van een sociaal kredietsysteem in Nederland – een systeem waarbij individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven – met betrekking tot een persoonlijk CO2-budget zoals onderzocht door onderzoeksbureau TNO?8
De maatregelen om de epidemie van covid-19 te bestrijden zijn enkel genomen voor zover noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen, hierover wordt advies ingewonnen bij het OMT. De ministeriële regelingen waarin de maatregelen zijn opgenomen worden overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. De Tweede Kamer kan besluiten niet in te stemmen met een dergelijke regeling.
De Nederlandse lockdown was niet gebaseerd op een Chinees model, zie ook de antwoorden op vragen 4 en 5. Zie voor de vraag over een sociaal kredietsysteem het antwoord op vraag 18.
Wordt ook in Nederland dergelijk onderzoek naar sociale kredietsystemen of naar het belonen van «positief» gedrag of het bestraffen van «negatief» gedrag van burgers gedaan, bijvoorbeeld in het kader van het verminderen van CO2-uitstoot en het tegengaan van klimaatverandering? Zo ja, door wie wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd en wie is de opdrachtgever?
Er wordt in opdracht van Nederlandse ministeries geen onderzoek gedaan naar sociale kredietsystemen waarbij besluitvorming plaatsvindt op basis van profilering.
Wat vindt u van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem geïmplementeerd door een overheid dat het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden door middel van beloning of straf?
Zie het antwoord op vraag 15. In Nederland is geen sprake van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem.
Kunt u garanderen dat het Digital Green Certificate, zoals nu in de EU is ingevoerd, geen inleidende stap is of een mogelijk onderdeel van een dergelijke sociaal kredietsysteem of belonings- of strafsysteem voor het beïnvloeden van gedrag in Nederland zal vormen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt niet aan een sociaalkredietsysteem naar Chinees model (waarin individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven). Zo’n systeem verhoudt zich moeilijk tot onze grondrechten. Het Digitaal COVID Certificaat (DCC) is dan ook niet een aanzet daartoe. Met het DCC wordt het makkelijker om te reizen binnen de Europese Unie tijdens de coronapandemie. Met het DCC kan de gebruiker namelijk laten zien dat hij gevaccineerd, getest of hersteld is van covid-19. De gegevens die worden verwerkt ten behoeve van het DCC worden enkel voor dit doel gebruikt. Bij de totstandkoming van de wettelijke basis voor het DCC en de Coronatoegangsbewijzen is uitgebreid stilgestaan bij de grond- en mensenrechten en de impact op de privacy.10 Van een sociaalkredietsysteem is dan ook geen sprake.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in de recent gepubliceerde Verordening betreffende Kunstmatige Intelligentie voorgesteld het toepassen van kunstmatige intelligentie (AI) voor social scoring te verbieden. De onderhandelingen over dit voorstel zijn gestart waarbij het kabinet uw Kamer via BNC-fiche11 een eerste appreciatie heeft gegeven. Het voorstel heeft als doel om ervoor te zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen de EU. Het kabinet is positief over het voorstel en vindt het belangrijk dat strikte verplichtingen gelden voor hoog-risico AI-systemen. Het kabinet hecht zeer aan het beschermen van mensenrechten, ook in Europees en internationaal verband. Inbreuken op mensenrechten door AI moeten worden voorkomen.12
Kunt u garanderen dat de Nederlandse overheid geen (digitaal) systeem van sociaalkrediet of een (digitaal) systeem van gedragsbeïnvloeding door beloning voor «positief» gedrag of straf voor «negatief» gedrag, dat vervolgens wordt gekoppeld aan maatschappelijke beloning, deelname aan (aspecten van) de samenleving, of het gebruik van faciliteiten, infrastructuur of consumentenproducten zal invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de zorg dat de combinatie van enerzijds gezichtsherkenningstechnologie en kunstmatige intelligentie en anderzijds de datastromen en locatievoorzieningen van 5G anonimiteit tot verleden tijd zullen maken, waardoor Nederland in feite een surveillancestaat wordt? Zo ja, welke stappen worden genomen om het mensenrecht op anonimiteit te waarborgen in een tijd van gezichtsherkenning? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat een structurele inzet van gezichtsherkenningstechnologie, waarbij mensen continu en overal in kaart worden gebracht, onwenselijk is. Het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningstechnologie moet zijn vastgelegd in duidelijke kaders en voldoen aan wettelijke waarborgen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Bijvoorbeeld bij de taakuitvoering van de politie is geen sprake van een systematische inzet van camera’s die geïntegreerde gezichtsherkenningstechnologie toepassen. Vanuit het buitenland komen soms zorgwekkende berichten over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door overheden voor doeleinden die in strijd lijken te zijn met onze normen van recht en vrijheid van burgers. In Nederland wordt gezichtsherkenning echter altijd ingezet in overeenstemming met de beginselen van onze rechtsstaat. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 wordt hier nader op ingegaan.13
Naast deze «verticale» relatie (overheid-burger), is er ook de horizontale relatie (burger-burger en bedrijf-burger). In juni 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de kabinetsvisie op de bescherming van horizontale privacy naar uw Kamer verzonden.14 In deze brief werd aangekondigd dat het kabinet onderzoek ging doen naar de risico’s van gezichtsherkenningstechnologie voor de privacy van burgers en naar de maatregelen die kunnen worden genomen om deze risico’s te beperken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University met als titel «Op het eerste gezicht: een verkenning van gezichtsherkenning en privacyrisico’s in horizontale relaties». De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer dit rapport op 20 april 2020 aangeboden15 en op 5 februari jl., als onderdeel van een bredere update over de uitvoering van de in de visie genoemde maatregelen, zijn reactie op dit rapport gegeven.16 Op basis van bovengenoemd rapport wordt in de reactie geconcludeerd dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in principe niet is toegestaan. Gezichtsherkenningstoepassingen maken gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de verwerking daarvan is in beginsel verboden. De AVG biedt zeer weinig ruimte om gezichtsherkenning in te zetten in de relatie tussen burgers en bedrijven. Dit geldt ongeacht de technologie waarmee gezichtsherkenningstoepassingen verbonden kunnen zijn, zoals kunstmatige intelligentie. De inzet van identificatie via biometrie (zoals gezichtsherkenning) zal noodzakelijk en proportioneel kunnen zijn op plekken waar gevaar voor de publieke veiligheid of gezondheid kan ontstaan wanneer onbevoegden zich daar toegang weten te verschaffen, maar daadwerkelijke inzet kan alleen onder voorwaarden en met inachtneming van technische en organisatorische maatregelen. In de reactie van 5 februari jl. wordt dit in detail toegelicht.
Deelt u de mening dat we moeten voorkomen dat Nederland afglijdt naar een land waarin de overheid instrumenten van het totalitarisme ten behoeve van sociale controle en gedragsbeïnvloeding inzet tegen zijn eigen burgers, vergelijkbaar met de wijze waarop dat in China gebeurt? Deelt u de mening dat we daarom een meer assertieve, alomvattende China-strategie moeten volgen die de invloed en dominantie van Chinese tech, investeringen, infrastructurele ontwikkelingen (zowel fysiek als virtueel) en politieke en culturele beïnvloeding tegengaat? Zo ja, welke stappen worden nu ondernomen om de Nederlandse staat tegen de culturele en politieke invloed en beïnvloeding van China te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse open samenleving en open economie zijn een groot goed dat we moeten beschermen. Zoals in het recente Dreigingsbeeld Statelijke Actoren alsmede de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD is te lezen, stellen statelijke actoren steeds meer hun eigen belang centraal. Staten, waaronder China, gedragen zich steeds assertiever en ondernemen acties die onze democratische rechtsorde en nationale veiligheid kunnen ondermijnen. Om deze statelijke dreigingen te adresseren hanteert Nederland een integrale, Rijksbrede en landenneutrale aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Uw kamer is over deze aanpak geïnformeerd in de kamerbrief over omgang met ongewenste inmenging van 16 maart 2018,17 en de twee kamerbrieven over de aanpak statelijke dreigingen van 18 april 201918 en 3 februari 2021.19
Vormen de bevindingen van de AIVD-jaarrapporten van 2018, 2019 en 2020 en het «Dreigingsbeleid statelijke actoren» van de AIVD, MIVD en NCTV, met name over de inmenging van China in de Nederlandse samenleving en de bedreiging die dit vormt, aanleiding voor verdere actie van het kabinet of voor een nieuwe, meer concrete en meer assertieve China-strategie gericht op het buiten de deur houden van invloed vanuit China op alle terreinen binnen Nederland? Zo ja, op welke termijn kunnen wij deze actie tegemoet zien? Hoe zou een nieuwe beleidsaanpak verschillen van het huidige beleid, gebaseerd op de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1, mei 2019)? Zo nee, waarom niet?
Het motto van de Chinanotitie van mei 2019 luidde: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de afgelopen jaren is de nadruk komen te liggen op het beter beschermen van de Nederlandse belangen, doordat het dreigingsniveau uit China is toegenomen en omdat Nederland beter inzicht heeft gekregen in de manifestatie van die dreiging. De accentverschuiving valt binnen de reikwijdte en kaders van de Chinanotitie, maar vereist een intensievere uitwerking van de veiligheidspijlers daarbinnen. Tenslotte blijft het belangrijk om de te beschermen belangen en de Nederlandse inzet altijd af te wegen tegen andere belangen in de complexe en veelzijdige relatie met China.
Bent u ervan op de hoogte dat, in het Verenigd Koninkrijk, Chinese spionnen die voor het Ministerie van Staatsveiligheid werkten en zich voordeden als journalisten, werden ontdekt en vervolgens het Verenigd Koninkrijk werden uitgezet?9 Bent u ervan op de hoogte dat België zich momenteel ook zorgen maakt over Chinese spionage in verband met de plannen van het Chinese staatsbedrijf Alibaba om een logistiek centrum van 100 miljoen euro te bouwen op een luchthaven in de stad Luik?10 Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is op de hoogte van deze ontwikkelingen. Er wordt geen commentaar geleverd over aangelegenheden die de staatsveiligheid van bondgenoten betreffen.
Zijn er signalen of zorgen uitgedrukt, al dan niet van de AIVD, dat er Chinese spionnen actief zijn in Nederland?
Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Is het weren van Huawei-producten uit het kernnetwerk voor 5G van Nederlandse telecombedrijven voldoende om Nederlandse veiligheid en data van burgers 100% te beschermen tegen spionage door China?
Ja, het kabinet is bekend met het artikel.
Het kabinet heeft op basis van een nationale risicoanalyse van de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) op 1 juli 201923 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen aangekondigd om de risico’s voor de veiligheid en integriteit van onze telecommunicatiewerken beheersbaar te maken. In de Kamerbrief van 15 juni 202124 staat het meest recente overzicht van deze maatregelen. Zo zijn de mobiele netwerk operators (MNO’s) onlangs bij beschikking verplicht om in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van andere partijen dan de daarin genoemde leveranciers. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over welke onderdelen dit betreft; uw Kamer heeft hier kennis van kunnen nemen via de vertrouwelijke inzagelegging voor uw Kamer van 26 april tot en met 14 mei 2021, en via de vertrouwelijke briefing van 18 mei 2021. Daarnaast worden aan MNO’s bij ministeriële regeling nadere eisen opgelegd ten aanzien van te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen om de weerbaarheid van hun netwerk te verhogen. Deze regeling wordt naar verwachting eind september 2021 gepubliceerd. In de voorliggende ministeriële regeling is opgenomen dat deze maatregelen op 1 oktober 2022 geïmplementeerd moeten zijn. Tenslotte heeft het kabinet naar aanleiding van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV besloten tot de inrichting van een structureel proces waarbinnen betrokken overheidsorganisaties en telecomaanbieders doorlopend nieuwe informatie over dreigingen en technologie delen en op risico’s beoordelen. Waar nodig kunnen er op basis hiervan aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad, «Beperkte 5G-ban op Huawei is zinloos, stellen specialisten»11 en dat specialisten hierin stellen dat, in tegenstelling tot het huidige beleid van Nederlandse telecombedrijven om Huawei slechts te weren uit het kernnetwerk, ook het randnetwerk gevoelig is voor spionage? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, welke maatregelen zijn dan wel genomen om spionage in het randnetwerk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u het ermee eens dat alles wat verbonden is met een onbeveiligd 5G-netwerk een potentieel wapen kan zijn dat kan worden gebruikt om geopolitieke invloed en controle te krijgen? Bent u het ermee eens dat als China een 5G-netwerk zou controleren, het in staat zou zijn om de technologie te bewapenen in hele steden – of landen – die door dat netwerk worden bediend? Zo ja, waarom heeft Nederland Chinese bedrijven niet in het geheel buiten de constructie van het 5G-netwerk gehouden? Zo nee, waarom is er dan wel bewust beleid gevoerd om het gebruik van onderdelen van Chinese bedrijven te minimaliseren?
In diverse publicaties, waaronder het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren25 en de brief van de AIVD, mede namens de MIVD, aan de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 februari 2019,26 zijn de AIVD, de MIVD en de NCTV ingegaan op de dreigingen van statelijke actoren, gericht op de telecomsector, waarbij specifiek is ingegaan op de mogelijke risico’s van de introductie van 5G in relatie tot de nationale veiligheid. Vanwege deze dreiging heeft de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) een nationale risicoanalyse verricht op basis waarvan het kabinet op 1 juli 2019 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen heeft aangekondigd om de weerbaarheid van de telecomnetwerken te verhogen (zie ook het antwoord op vragen 27 en 28).27 Het kabinet onderstreept daarbij het belang van internationale samenwerking. Zo blijft Nederland zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G-security toolbox, welke zich onder meer richten op het treffen van maatregelen tegen hoog-risico leveranciers op basis van een risicoanalyse.
Is er in het kader van de toenemende Chinese macht ook sprake van toenemende Chinese (militaire) dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten? Zo ja, welke stappen worden genomen om dit gevaar te weren? Zo nee, is er een langetermijnplan opgesteld mocht dit zich in de toekomst uiten?
In het kader van China’s toenemende macht is er vooralsnog geen sprake van een directe militaire dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten. De uitdagingen voor de Europese en trans-Atlantische bondgenoten liggen met name op het terrein van cyber, ongewenste beïnvloeding, desinformatie, economische veiligheid en andere uitdagingen die liggen onder de drempel van een gewapende aanval in de klassieke zin van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Voor het behalen van China’s geopolitieke en economische doelstellingen worden ook heimelijke middelen ingezet die een dreiging vormen voor de Nederlandse (economische) veiligheid en democratie, zoals beschreven in het publieke Dreigingsbeeld Statelijke Actoren28. Het kabinet biedt deze het hoofd zoals beschreven in de verschillende kamerbrieven Tegengaan Statelijke Dreigingen.29 Deze maatregelen zijn in de basis niet gericht tegen een specifiek land, omdat deze maatregelen de dreiging adresseren ongeacht waar deze vandaan komt. Andere (Europese) bondgenoten signaleren soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, en daarom kijkt Nederland in NAVO- en in EU-verband naar het uitwisselen van informatie en naar het gezamenlijk optrekken in het verstevigen van onze weerbaarheid en internationale responsopties.
China’s toenemende assertiviteit elders vormt een uitdaging voor de internationale veiligheid, zoals bijvoorbeeld de oplopende spanningen in de Zuid-Chinese Zee of China’s modernisering van de eigen strijdkrachten. Dit heeft op de lange termijn implicaties voor de EU en de NAVO. Nederland zet zich actief in met verschillende partners – via de EU, de NAVO, of bilateraal – om het recht op vrije doorvaart en maritieme veiligheid te borgen. Daarnaast zet Nederland zich als een van de koplopers in voor een Europese Indo-Pacific leidraad, met als doel het versterken van Europese samenwerking met partnerlanden in de Indo-Pacific regio.
In hoeverre is het Nederlandse leger afhankelijk van materieel of onderdelen die geheel of gedeeltelijk in China worden geproduceerd? In hoeverre is de krijgsmacht afhankelijk van Chinese telecommunicatieapparatuur die ons kwetsbaar maakt voor Chinese spionage en mogelijk tot catastrofale kwetsbaarheden kan leiden op het slagveld?
Ten aanzien van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis hecht het kabinet waarde aan strategische autonomie zoals vermeld in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» van 30 oktober 2020.30 Strategische autonomie wordt hier gedefinieerd als gegarandeerde toegang tot – en beschikbaarheid van – (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het gaat hier om behoud van operationele relevantie en garanderen van inzetbaarheid van de krijgsmacht zonder daarbij (in grote mate) afhankelijk te zijn van anderen, al dan niet bondgenoten. Nederland wil daarom blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Desalniettemin blijft Defensie afhankelijk van marktpartijen voor het voorzien in materieel en IT. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het beste product voor de beste prijs wordt verworven om de grondwettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Componenten en onderdelen van materieel dan wel IT-middelen die elders worden geproduceerd en door Defensie verworven kunnen uit China afkomstig zijn. Als er sprake is van gerubriceerde of vitale defensieopdrachten, dan vereist Defensie toepassing van en zijn bedrijven gehouden aan de regeling Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten. De MIVD autoriseert bedrijven voordat zij mogen werken aan gerubriceerde opdrachten voor Defensie.
Met het oog op potentiële spionage- of sabotagedreiging door vijandelijke actoren worden voor hard- en software IT-systemen van Defensie eisen gehanteerd om deze risico’s tot een minimum te beperken.
Ten slotte, met de brief «Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets op het gebied van defensie-industrie» van 9 juli 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het wetgevingstraject voor een sectorale investeringstoets op het gebied van de defensie-industrie. Dit wetsvoorstel voor de defensie-industrie zal aansluiten bij het stelsel van investeringstoetsing dat tot doel heeft het beheersen van risico’s voor de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames van bedrijven.
Bent u het ermee eens dat we onze productie zo ver hebben uitbesteed dat we onze belangen niet meer kunnen verdedigen zonder Chinese productie en logistieke steun? Zo ja, welke stappen kan Nederland nemen om deze afhankelijkheid te verminderen? Zo nee, klopt het dan dat het Nederlands leger zonder apparatuur, telecom of onderdelen geproduceerd in China of geïmporteerd uit China volledig kan functioneren?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u het ermee eens dat de ruimte nu een ander slagveld tussen de VS en China vormt in de bredere technologische strijd om hegemonie, een strijd die wetenschappelijke en militaire implicaties op aarde zou kunnen hebben? Zo ja, welke bedreiging vormt dit voor Nederland? Zo nee, wat vindt u dan van de huidige «space race» tussen de VS en China?
De ruimte is een nieuw operationeel domein. De mogelijkheden en kansen voor de ruimte en ruimtevaart zijn vrijwel eindeloos en worden in sterke mate gedreven door de voortgang op de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Civiele en militaire partijen gebruiken dagelijks op grote schaal direct en indirect satellieten en bijbehorende infrastructuur voor aardobservatie, communicatie en navigatie. Ruimtevaart biedt veel mogelijkheden op economisch, maatschappelijk en veiligheidsgebied, en veel landen waaronder VS en China maken gebruik van die mogelijkheden. Tegelijkertijd wordt de ruimte voller en raakt deze betwist, waardoor de kans op misverstanden en ongelukken toeneemt. Dit leidt tot een breed scala aan dreigingen, variërend van verstoring en degradatie tot aan fysieke vernietiging van ruimtemiddelen.
Het gebruik van de ruimte is van toenemend belang voor staten. Dit geldt niet alleen voor de VS en China: de NAVO introduceerde in juni 2019 voor het eerst een ruimtebeleid en verklaarde later dat jaar de ruimte tot vijfde operationeel domein als onderdeel van het eigen afschrikkings- en defensiebeleid, naast de domeinen land, zee, lucht en cyber. Nederland erkent ook het belang van de ruimte voor militair optreden binnen de bestaande internationale kaders die daarop van toepassing zijn, zoals verwoord in de Kamerbrief Ruimteveiligheid van 5 maart 2021.31 Het kabinet heeft recent een visie over ruimtedreigingen opgesteld als onderdeel van de Nederlandse inzet binnen VN-Resolutie 75/36, over normen en regels over verantwoordelijk gedrag in de ruimte. Hierover zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Wat zijn de militaire implicaties en bedreigingen voor Nederland van een China dat de ruimte domineert?
Een gewapend conflict (in de ruimte) waarbij ook satellieten of bijbehorende infrastructuur doelwitten vormen, kan negatieve gevolgen hebben voor militaire en civiele toepassingen zoals communicatie- en navigatienetwerken. Een verminderde werking of uitschakeling van militaire of civiele satellieten kan de effectiviteit van de Nederlandse strijdkrachten en die van bondgenoten aantasten.
Is er bewijs dat China (een) ruimtewapen(s) aan het ontwikkelen is of dat dit land de capaciteit heeft (een) dergelijk wapen(s) te ontwikkelen? Zo ja, wat zou dit voor de geopolitieke en strategische positie van China kunnen betekenen en wat zouden de bedreigingen voor Nederland kunnen zijn? Zo nee, zijn er signalen dat China dit wel in de toekomst beoogt te doen?
China testte in 2007 een antisatellietwapen. Zulke antisatellietwapens stellen landen in staat om capaciteiten in de ruimte (zoals satellieten) van andere landen te bedreigen. Deze satellieten vervullen een cruciale rol voor de economie, de wetenschap, de maatschappij en de krijgsmacht van andere landen, waaronder Nederland.
Zijn China's huidige ruimtetechnologieën «dual-use» (kunnen worden gebruikt voor civiele of militaire taken)? Zo ja, wordt dit beschouwd als een teken van groeiende Chinese agressie?
Veel ruimtevaarttechnologie heeft een inherent dual-use karakter. Dit geldt voor China maar ook voor alle andere landen die actief zijn in de ruimte. Het gebruik van deze dual-use technologieën is daarom niet noodzakelijkerwijs een teken van een groeiende Chinese agressie jegens Nederland of bondgenoten en partners. Zo worden civiele communicatiesatellieten vaak ook gebruikt voor militaire communicatie. Wel zet China duidelijk in op de militarisering van de ruimte en heeft het een actief verwervingsprogramma waarbij ruimtevaarttoepassingen menigmaal als civiel worden afgeschilderd, terwijl de werkelijke toepassingen vrijwel altijd dual-use zijn. Expansie in het ruimtedomein past binnen het bredere beeld van toegenomen Chinese assertiviteit op het wereldtoneel.
Het is daarom belangrijk dat gebruikers van de ruimte inzicht hebben in elkaars intentie. Vandaar dat Nederland in het kader van VN-Resolutie 75/36 heeft voorgesteld te komen tot internationale afspraken over effectieve communicatie tussen ruimtegebruikers.
Zijn er signalen dat Chinese (staats)bedrijven inlichtingen en informatie over Nederlandse burgers en ingezetenen, Nederlandse bedrijven en kennisinstituten en de Nederlandse staat verzamelen? Zo ja, hoe wordt dit gemonitord?
In de jaarverslagen van AIVD en MIVD staat dat economische samenwerking met China kansen en risico’s biedt, waaronder het risico dat intellectueel eigendom van Nederlandse bedrijven ongewild in Chinese handen terecht komt. Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Ziet u het gigantische handelstekort van Nederland met China, dat al decennia explosief groeit, nu maar liefst 19,6 miljard euro bedraagt en met afstand het grootste is van al onze handelstekorten12, als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het handelstekort met China significant en duurzaam te verkleinen?
Er bestaat sedert jaren een fors tekort op de bilaterale handelsbalans met China. Het tekort op de bilaterale handelsbalans is op zichzelf voor Nederland geen reden tot zorg, internationale handel is immers geen nulsomspel. China is al decennia een door export gedreven economie met een zeer grote maakindustrie. Mede hierdoor heeft China een overschot op de handelsbalans met veel landen. Overigens is ongeveer twee derde van de Nederlandse invoer uit China bestemd voor de wederuitvoer – producten die in vrijwel onbewerkte staat worden uitgevoerd naar andere landen. Het resterende deel, in 2019 14 miljard euro, wordt daadwerkelijk in Nederland verbruikt. Dit reduceert het economisch relevante tekort op de handelsbalans aanzienlijk.33
Internationale handel zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten en belangrijke bronnen van kennis die van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht en innovatie van het Nederlands bedrijfsleven. De handel met China leidt daarbij tot een toename van de welvaart van Nederlandse consumenten.
Waarom worden de woorden «handelstekort» en «handelsbalans» niet één keer genoemd in de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Handel is belangrijk voor landen met een open economie, zoals Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie (EU). Veel Europese bedrijven, grote en kleine, doen zaken in het buitenland. Andere bedrijven zijn weer toeleveranciers van exporterende bedrijven. Ook de import is belangrijk. Veel Nederlandse bedrijven importeren producten om deze te bewerken of verwerken. Daarna worden deze producten vaak weer geëxporteerd. Als gevolg van handel hebben veel landen, waaronder Nederland, overschotten én tekorten op de handelsbalans met verschillende landen. Nederland ziet het tekort op de handelsbalans met China niet als een pijnpunt in de bilaterale relatie. Om die reden is dit niet als relevant punt opgenomen in de China notitie. Zie tevens het antwoord op vraag 38.
Waarom wordt het Nederlandse handelstekort met China door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) structureel bijgehouden en prominent uitgelicht in rapportages, als het getuige de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans», niet belangrijk genoeg is om te noemen, laat staan mee te nemen in de beleidsoverwegingen ten aanzien van China?
Het CBS heeft tot taak dergelijke economische gegevens bij te houden en te analyseren. Dat staat los van de interpretatie van die statistieken of de aandacht die een handelstekort krijgt in een beleidsstrategie zoals die ten aanzien van bijvoorbeeld China.
Waarom stelt u geen enkele dwingende maatregel van significantie tegenover de discriminatie die Nederlandse bedrijven ondervinden op de Chinese markt bij het verstrekken van licenties of het krijgen van overheidsopdrachten, zoals omschreven in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Het kabinet zet zich actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in voor een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, waaronder China, met als doel dat zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd en geldt zowel voor markttoegangsproblemen op het gebied van overheidsopdrachten, als overige markttoegangsproblemen, zoals in relatie tot licenties.
Zo zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI), dat als doel heeft wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen.
Op 2 juni 2021 heeft de Raad overeenstemming bereikt over dit instrument. Met de Raadspositie heeft het Sloveense voorzitterschap een mandaat voor triloog onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Naar verwachting zullen de onderhandelingen in het najaar starten, wanneer het Europees Parlement een positie heeft ingenomen.
Het is daarnaast voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (Kamerstuk 2021D14738).
Kunt u garanderen dat China als gevolg van de huidige Nederlandse Chinastrategie binnen vijf jaar zal stoppen met de discriminatie van Nederlandse bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Discriminatie tegen niet-Chinese bedrijven in China is het gevolg van een breed scala van Chinese wetten, regels, en procedures, en de implementatie daarvan, op zowel nationaal als lokaal niveau, die samen het speelveld voor buitenlandse bedrijven vormgeven.
Nederland zet zich, zowel bilateraal als ook in EU en internationaal kader, net als andere landen die zaken doen in China, in om, waar mogelijk, Chinees beleid te beïnvloeden en discriminatie van het Nederlands bedrijfsleven in China tegen te gaan.
Erkent u dat er op basis van tal van objectieve indicatoren, zoals het gigantische handelstekort, het ongelijke speelveld, de wettelijke discriminatie van Nederlandse bedrijven en de beperkte toegang voor Nederlandse producten tot de Chinese markt, sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie tussen Nederland en China? Zo nee, waarom niet?
Er is op een aantal terreinen sprake van een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Dat betekent niet dat over het geheel genomen sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie en ook niet dat Nederlandse bedrijven geen profijt hebben van de handel met China.
Volgens cijfers van het CBS verdiende Nederland in 2018 5,6 miljard euro aan de rechtstreekse export van goederen en diensten naar China. Dit was goed voor 0,7 procent van het Nederlandse bruto binnenlandse product. Bovendien verdiende Nederland volgens cijfers van de OESO in 2016 nog eens 5,5 miljard euro aan de indirecte export naar China. Naast toegevoegde waarde en welvaart zorgt de handelsrelatie met China ook voor werkgelegenheid. Volgens het CBS waren er in 2018 bijna 51 duizend voltijdbanen gemoeid met de rechtstreekse export naar China.34
Internationale handel kan bijdragen een het efficiënte gebruik van productiefactoren en zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten die belangrijk zijn voor de Nederlandse economie. Over het algemeen profiteren Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie dus van de handel met China. Dit betekent niet dat er geen zorgen zijn over het ongelijke speelveld. Het kabinet en de EU zetten zich dan ook actief in voor een gelijker speelveld ten opzichte van China en andere derde landen.
Een bilateraal handelstekort is op zich zelf geen indicatie van een oneerlijke handelsrelatie – internationale handel is immers geen nulsomspel. Wel kan het tekort vergroot worden door oneerlijke handelspraktijken. Er is geen bewijs dat een significant deel van het Nederlandse tekort op de handelsbalans met China hierdoor wordt veroorzaakt (zie ook het antwoord op vraag 38).
Bent u het ermee eens dat Chinese bedrijven een oneerlijke concurrentiepositie hebben ten opzichte van Nederlandse bedrijven? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 41 t/m 43 is er op verschillende vlakken sprake van een ongelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.
Bent u het ermee eens dat Nederlandse bedrijven moeten voldoen aan de veel strengere Nederlandse en EU wet en regelgeving terwijl Chinese bedrijven aan veel minder strenge regels moeten voldoen en dat dit een oneerlijke concurrentiepositie creëert? Zo ja, hoe kan Nederland een betere balans in deze concurrentiepositie bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Op de Nederlandse markt, en op de Europese interne markt in het algemeen, moeten Nederlandse en Chinese bedrijven voldoen aan dezelfde wetgeving. Alsnog kan het zijn dat bedrijven uit derde landen een oneerlijke concurrentiepositie hebben door regelgeving in hun thuisland. Het kabinet zet zich – voornamelijk in EU-verband – actief in om waar nodig een gelijker speelveld te creëren. Nederland zet zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917)35 in voor nieuwe instrumenten, met als doel om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt tegen te gaan. Ook presenteerde de Europese Commissie op 5 mei 2021 een «proposal for a regulation on foreign subsidies distorting the internal market.»
Bent u bekend met het artikel op Follow the Money, «Half of the Netherlands' biggest pension funds invest in Chinese repression» van 21 mei 202113, waaruit blijkt dat eind 2020 twee Nederlandse pensioenfondsen, ABP en Pensioenfonds Zorg & Welzijn, meer dan 31 miljard euro in China hebben geïnvesteerd? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren (in gesprek te gaan) met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Zo hebben bijvoorbeeld vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.37 Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan het schenden van mensenrechten onacceptabel zijn.
Bent u op de hoogte van de Anti-Foreign Sanctions Law die op 10 juni 2021 in China is aangenomen met als doel China een rechtsgrondslag te verschaffen voor het nemen van vergeldingsmaatregelen tegen zogenoemde «discriminerende beperkende maatregelen» die door het buitenland tegen Chinese organisaties en burgers worden genomen? Wat vindt u van deze wetgeving?
De Anti-Foreign Sanctions Law is nieuwe wetgeving die de Chinese overheid een juridisch kader verschaft om tegenmaatregelen te formuleren tegen buitenlandse sancties; het verbiedt tevens entiteiten om discriminerende maatregelen tegen China na te leven of om bij te dragen aan de implementatie van dergelijke maatregelen. Alhoewel deze wetgeving na invoering nog niet in de praktijk is toegepast, maakt het kabinet zich zorgen over de onzekerheid die deze wetgeving met zich meebrengt voor buitenlandse bedrijven die opereren in China. De wet is ruim geformuleerd en het is daardoor onduidelijk in welke gevallen en op welke wijze deze wetgeving toegepast kan worden door de Chinese autoriteiten. Deze maatregelen passen binnen een mondiale trend waarin economie en politiek steeds vaker met elkaar verknoopt worden en die afbreuk doet aan een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem. Nederland uit geregeld zijn zorgen hierover, ook richting China, tot op het allerhoogste politieke niveau.
Wat betekent deze wet voor Nederlandse bedrijven en individuen in Nederland en in China die door China, volgens deze wet, op een zwarte lijst worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 47.
Is er al sprake van Nederlandse bedrijven of burgers die op een zwarte lijst zijn geplaatst of dreigen te worden geplaatst onder deze wet? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor deze burgers en bedrijven en wat is de reactie van het kabinet hierop?
Zie antwoord vraag 47.
Bent u bereid een assertiever beleid tegen China te voeren in het geval dat Nederlandse burgers of bedrijven op deze lijst komen te staan? Zo ja, welke mogelijkheden en instrumenten zijn beschikbaar om effectieve druk op China uit te oefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u een overzicht geven van de producten en deelproducten waarvoor Nederland afhankelijk is voor import uit China?
Een importafhankelijkheid is geen statisch gegeven. In de huidige complexe mondiale waardeketens gaan goederen vaak meer dan eens de grens over als onderdeel van een groter product. Hierdoor is er binnen een productieketen vaak sprake van wederzijdse afhankelijkheden tussen landen. Onderzoek van het CBS38 laat bijvoorbeeld zien dat een groot deel van de Nederlandse import uit China bestemd is voor de wederuitvoer. De Europese Commissie heeft in het kader van de update van haar industrie strategie in kaart gebracht welke producten de EU in hoge mate importeert en waarvoor weinig beschikbare alternatieven zijn39.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Chinese Communist Party (CCP) een vertegenwoordiging (partijcomité) heeft in alle Chinese bedrijven, zowel staats- als privébedrijven?14
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel bij staatsbedrijven als bij private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» van 15 mei 2019.41
Hoe ziet u deze vertegenwoordiging van de Chinese staat in alle Chinese bedrijven? Wat vindt u van het feit dat de CCP daarmee ook is vertegenwoordigd in Nederlandse bedrijven die in China opereren en dat dit tot politieke druk van de Chinese staat in de directiekamers van Nederlandse bedrijven kan leiden?15
In de beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» wordt gewezen op het feit dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven. In bedrijven met meer dan drie partijleden van de Chinese Communistische Partij (CCP) is het instellen van een partijcomité verplicht. Dit geldt eveneens voor joint ventures met buitenlandse bedrijven.
Volgens de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel uit 202043 constateert 43% van de geraadpleegde bedrijven dat het zakelijke klimaat in China politieker is geworden ten opzichte van het jaar ervoor. Interne politieke druk is volgens de geraadpleegde bedrijven met name afkomstig van zakenpartners, werknemers en consumenten. Extern is de druk vooral afkomstig van de overheid, media en de CCP. 3% van de ondervraagde bedrijven geeft aan toegenomen druk te ervaren van een partijcomité binnen de eigen organisatie.
Politieke invloed binnen Chinese bedrijven is dus een factor om rekening mee te houden, en tevens een factor om mee te wegen bij het nemen van zakelijke beslissingen.
De beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» onderstreept het belang van aandacht voor nationale veiligheidsbelangen gerelateerd aan economische activiteiten. Sinds het uitkomen van deze notitie in mei 2019 is er geïnvesteerd in het stroomlijnen en versterken van de kennis- en informatievergaring ten aanzien van China en is de China-capaciteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) versterkt. Bedrijven die zaken willen doen in en met China kunnen zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China. Een goede voorbereiding en verdieping in het land, de economie en marktkansen, maar ook potentiële risico’s, zijn van belang voor ieder bedrijf dat zich op de Chinese markt wil begeven of zich in China wil vestigen.
Belemmeringen waartegen Nederlandse bedrijven in China aanlopen, bijvoorbeeld op het gebied van technologieoverdracht en bescherming van intellectueel eigendom, zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen Nederland en China. Zo heb ik op 16 december 2020, in gesprek met de Chinese viceminister van Handel, het belang van betere markttoegang, bescherming van intellectueel eigendom, het beëindigen van (informele) gedwongen technologieoverdracht en het creëren van een gelijk speelveld voor buitenlandse ondernemingen in China benadrukt.
Zijn er meldingen geweest van Chinese diplomaten, investeerders en zakenlieden die Nederlandse ondernemers of bedrijven hebben geprobeerd te manipuleren?
Dat er in het zakelijk verkeer sprake zou zijn geweest van manipulatie / onoorbare beïnvloeding is moeilijk vast te stellen.
Bent u het ermee eens dat, in het geval van China, vrije handel en de daaruit voortvloeiende rijkdom er niet toe hebben geleid dat het land democratischer is geworden? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
China is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot de tweede economie ter wereld. De economische opkomst en integratie van China in mondiale waardeketens en in de wereldhandelsstructuur is overwegend positief geweest voor de groei van de wereldeconomie en heeft tevens positieve effecten gehad op de groei van de Nederlandse economie. Ontwikkelingen op democratisch vlak zijn uitgebleven, op vele vlakken zoals vrijheid van pers, meningsuiting en religie is de mensenrechtensituatie in China juist verslechterd. De les die daaruit te trekken valt is dat welvaart niet automatisch leidt tot democratische vrijheden. Nederland stelt zorgen over de mensenrechtensituatie in China consequent in bilateraal en multilateraal verband aan de orde. Het is van groot belang om deze kwestie in EU-verband te bespreken en gezamenlijk met EU-Lidstaten op te trekken. Nederland steunde bijvoorbeeld op 22 juni jl. een gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad met 43 andere landen met daarin onder andere een oproep tot ongehinderde toegang tot Xinjiang.
Wat betekenen de economische kortetermijnwinsten van de handel met China op de lange termijn voor de veiligheid, de soevereiniteit en de democratische cultuur van Nederland?
Het uitgangspunt van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit 2019 is: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de notitie staan zowel de kansen, met name op het gebied van economie en handel, als de uitdagingen, zoals economische veiligheid en mensenrechten, in de relatie met China centraal.
China is een van onze belangrijkste economische partners, waar bijna 51.000 banen in Nederland direct mee verbonden zijn.44 Ondanks de coronapandemie is de totale waarde van de bilaterale handelsrelatie in 2020 met bijna 1,5 miljard euro toegenomen ten opzichte van 2019. De Nederlandse goederenexport naar China is als onderdeel daarvan in 2020 met ruim tien procent gegroeid.
Nederland is niet gebaat bij eenzijdige strategische afhankelijkheden, ongewilde kennisoverdracht, of indirect meewerken aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet streeft er dan ook naar dat economische belangen altijd afgewogen worden tegen andere publieke belangen op de langere termijn in de complexe en veelzijdige relatie met China. Dergelijke belangen zijn bijvoorbeeld onze nationale veiligheid, het voorkomen van mensenrechtenschendingen, en het in stand houden van de internationale rechtsorde.
Het bewustzijn over de implicaties van China’s groeiende macht is in de afgelopen jaren toegenomen en dit betekent dat er meer aandacht is voor de te beschermen belangen. Het kabinet beschouwt het behouden van de juiste balans tussen deze kansen en uitdagingen als noodzakelijk en zet zich hier samen met de EU en andere gelijkgezinde landen voor in.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijfssegmenten in Nederland die China het meest van belang vindt? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
In algemene zin sluit de Chinese interesse in Nederlands bedrijfssegmenten aan op, maar is niet beperkt tot, de aandachtsgebieden uit China’s 14e Vijfjarenplan. De technologische sectoren waar China blijkens dit document het meeste belang aan hecht, zijn: kunstmatige intelligentie, kwantum computing, robotica, halfgeleiders, biotechnologie, neurowetenschappen en neurocomputing, medische en farmaceutische wetenschappen en tenslotte aardobservatie en ruimtevaart.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven in Nederland waarin Chinese bedrijven of investeerders belangen hebben? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
Het CBS houdt een overzicht bij van handels-, kapitaal- en investeringsstromen. Volgens de «Internationaliseringsmonitor China 2020-II» van het CBS telde het Nederlandse bedrijfsleven in 2017 bijna 13.500 bedrijven die onder zeggenschap stonden van buitenlandse partijen. In 2017 stonden 470 bedrijven in Nederland onder Chinese zeggenschap. Dat komt neer op 3,5 procent van de bedrijven onder buitenlandse zeggenschap. Wel is het aantal bedrijven onder Chinese zeggenschap in de afgelopen vijf jaar sterker toegenomen (+49 procent) dan het totaal aantal buitenlandse partijen (+12 procent). Bijna de helft van de Chinese entiteiten (220 bedrijven) die in het Nederlandse bedrijfsleven actief zijn, zijn dat in de bedrijfstak groothandel. In die bedrijfstak was ook de toename van het aantal Chinese bedrijven de afgelopen vijf jaar het sterkst. Vooral in de groothandel in non-food artikelen (70 bedrijven), ICT-apparatuur (35) en de overige gespecialiseerde groothandel (35) waren Chinese entiteiten in 2017 goed vertegenwoordigd. Op een verre tweede plek staan de bedrijfstak opslag en dienstverlening, en de holdings en managementadviesbureaus, met beide 30 Chinese entiteiten.
Bent u het ermee eens dat China geen ontwikkelingsland meer is en deze status bij de Universal Postal System dus ook niet zou mogen behouden? Bent u ervan op de hoogte dat de tarieven voor sommige postbedrijven door China’s status als ontwikkelingsland vaak ver onder de kosten liggen voor het postbedrijf van bestemming om het pakket te bezorgen vanaf het moment dat zij het pakket in handen krijgen – waardoor Chinese bedrijven goederen verkopen tegen marges die voor een normaal binnenlands bedrijf niet haalbaar zijn, simpelweg omdat zij toegang hebben tot goedkope postbezorging?
In de brief van 26 november 2019 aan uw Kamer over de uitkomst van het buitengewone congres van de Wereldpostunie, in de beantwoording op de motie van de leden Van Haga en Aartsen en in de beantwoording van diverse Kamervragen t.a.v. Alibaba heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die op verschillende terreinen zijn en worden genomen om een gelijk internationaal speelveld te bewerkstelligen bij het verzenden van pakketjes op de e-commerce markt.45
Ten aanzien van het Postverdrag is vastgesteld dat de gewijzigde afspraken over onderlinge verrekentarieven binnen de Wereldpostunie zorgen voor een gelijker speelveld voor Nederlandse webshops en verbeterde kostendekkendheid voor de nationale postvervoerder. De reeds eerder ingezette herziening van het tariefsysteem is versneld waardoor o.a. een land als China veel hogere tarieven moet betalen voor de afhandeling van pakketjes afkomstig uit eigen land. Tijdens het Wereldpostunie congres (9-27 augustus) worden volgende stappen gezet in het gelijktrekken van de verrekentarieven. Daarmee verdwijnt stapsgewijs het kostenvoordeel dat Chinese webshops enige tijd geleden nog hadden. Verder zijn de Europese btw-regels voor afstandsverkopen van goederen van buiten de EU aangepast. De btw-vrijstelling bij de invoer van kleine zendingen met een waarde van niet meer dan € 22, die worden geleverd door ondernemers van buiten de EU aan consumenten binnen de EU, is per 1 juli 2021 vervallen.46 Hierdoor worden gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemers binnen en buiten de Unie gecreëerd en wordt de concurrentieverstorende situatie voor ondernemers binnen de EU beëindigd.
Wat vindt u ervan dat de lage verzendkosten van producten uit China de Nederlandse markt dreigen te overspoelen met goedkope Chinese nepproducten van de Alibaba Group, waardoor Nederlandse bedrijven, met hogere binnenlandse verzendkosten, uit de markt worden gedrukt?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beïnvloedt het feit dat Nederland geen onderdeel is van de Nieuwe Zijderoute de Rotterdams strategische ligging als handelshaven en Nederland als handelsland nu 18 EU-landen wel onderdeel zijn van dit infrastructuurinitiatief?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën beoogt te stimuleren. Dit gebeurt niet alleen door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook door people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het kabinet heeft oog voor het gebruik van het BRI voor het vergroten van de politieke en economische invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en over effecten op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Nederland heeft zich niet formeel gelieerd aan het BRI. Wel worden waar mogelijk kansen benut om Nederland, inclusief Rotterdam, als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de versterking van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen. Dit biedt ook kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld doordat via spreiding van vervoersmodaliteiten risico’s kunnen worden gemitigeerd. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat.
Nederland is binnen de EU een van de drijvende krachten achter het vergroten van de mondiale rol van de EU op het gebied van connectiviteit en mede op Nederlands aandringen zijn op 12 juli jl. door de Raad Buitenlandse Zaken conclusies aangenomen getiteld «A globally connected Europe» die de EU-strategie op dit gebied verder moeten operationaliseren en die oproepen tot een gezamenlijke mededeling in voorjaar 2022. Deze strategie benadrukt het belang van duurzaamheid in al haar aspecten, zoals fiscale, financiële en sociale duurzaamheid en aandacht voor het milieu. Dit kan de Nederlandse positie als handelsland vergroten en een alternatief bieden voor het BRI.
Bent u ervan op de hoogte dat Chinese fabrikanten ongeveer 40% van alle wereldwijd gebruikte active pharmaceutical ingredients (API's) produceren?
Ja, al is het exacte percentage het kabinet niet bekend door de complexiteit van de productieketens.
Kunt u een overzicht geven van alle medicijnen, API’s en grondstoffen waarbij Nederland afhankelijk is van import uit China? Zo ja, kunt u een overzicht hiervan opstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. De farmaceutische productie- en leveringsketens zijn complex, steeds sterker geglobaliseerd en weinig transparant. Bij de verschillende productiefasen voor één ingrediënt kunnen meerdere fabrikanten uit verschillende delen van de wereld betrokken zijn. De pandemie heeft aangetoond dat overheidsinstanties vaak geen toegang hebben tot volledige informatie over de structuur van de productie- en leveringsketens. Daarom werken de EU-Lidstaten samen met de Europese Commissie, als onderdeel van de farmaceutische strategie voor Europa,47 aan het in kaart brengen van de productiecapaciteit en aan meer transparantie in de productie- en leveringsketen middels wetgevende en niet-wetgevende acties.
Bent u het ermee eens dat wanneer China verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de wereldproductie van API’s, dit een zeer slecht gebalanceerde handelsrelatie en onderhandelingspositie tot gevolg heeft?
De API-productie heeft de aandacht van het kabinet en staat ook op de Europese agenda als onderdeel van de implementatie van de farmaceutische strategie voor Europa. Overigens wordt een groot deel van de innovatieve medicijnen niet uit China betrokken. Door de buffers in de ketens te vergroten en behoud van productie in Nederland, zoals de producent Apotex (nu InnoGenerics), voorkomen we een afhankelijkheid op de korte termijn. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 16 april 2021.48 Voor plannen op de langere termijn werkt het kabinet zowel op nationaal als EU-niveau aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden met als doel de leveringszekerheid te bevorderen.
Bent u op de hoogte dat China mijnbouwtoegang heeft tot tweederde van de 30 elementaire grondstoffen, waaronder antimoon, bariet en zeldzame aardmetalen, en dat China tot de topdrie van leveranciers van deze elementaire grondstoffen behoort?16 Wat betekent dit voor de Nederlandse afhankelijkheid van deze grondstoffen en onze houding tegenover een steeds meer agressief China?
Zie het antwoord op vraag 76.
Is er een plan opgesteld dat de toegang tot belangrijke medicatie garandeert als de Chinese overheid besluit om medicijnleveringen te verminderen of zelfs te stoppen? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de Chinese overheid dergelijke voornemens heeft. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten volgt de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend. Leveranciers zijn wettelijk verplicht situaties die kunnen leiden tot een tekort bij het Meldpunt te melden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen (in samenwerking met het veld) zoeken naar oplossingen voor leveringsproblemen. Daarnaast werkt het kabinet ook aan een strategische beleidsagenda leveringszekerheid waarbij onder andere wordt ingezet op diversificatie van toeleveringsketens en behoud van productie in Nederland en de EU (met innovatievere, ecologisch duurzame productiemethoden). Daarbij betreft de strategie toegang in de volle breedte en is deze ook niet geografisch beperkt. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 7 mei 2021.50 Ook werkt het kabinet aan de kwantificering van de voorraadverplichting (ijzeren voorraad) om tijdelijke leveringsproblemen beter op te kunnen vangen. Daarnaast wordt in samenwerking met de andere EU lidstaten gewerkt aan een EU strategische autonomie agenda, ook op het gebied van medicijnen. Hierbij worden strategische afhankelijkheden in kaart gebracht en maatregelen voorgesteld om ongewenste afhankelijkheden te verminderen, onder meer door productie- en leveringsketens te diversifiëren, voor strategische voorraden te zorgen en productie en investeringen in Europa te bevorderen. Hierbij wordt ook bekeken welke stoffen strategisch van belang zijn, voor welke eindproducten ze nodig zijn en in welke fabrieken ze worden geproduceerd. Voor actieve stoffen verkent het kabinet bijvoorbeeld op EU niveau het bundelen van de krachten door het opzetten van een vrijwillige industriële samenwerkingsvorm of alliantie met EU overheden, fabrikanten en andere relevante stakeholders.
Wat vindt u van de conclusies van het Clingendaelrapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» uit 202017, waarin de Confuciusinstituten beschreven worden als vestigingen of verlengstukken van de Chinese staat en dat het advies aan Nederlandse onderwijsinstellingen zou moeten zijn om deze samenwerkingsverbanden te beëindigen – net zoals de VS, Frankrijk, Duitsland en Zweden hebben gedaan18 – in het belang van de nationale veiligheid?
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in Nederlandse instellingen voor het hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen ten aanzien van de academische vrijheid ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.»
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de samenwerking met China van 18 december 2020 gesprekken met de kennisinstellingen gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael. Naar aanleiding van het rapport adviseert het kabinet om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat is volgens het kabinet de beste manier om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Het is aan de betrokken instellingen (Hogeschool Zuyd, Hanzehogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen) om te bepalen op welke manier vervolg wordt gegeven aan dit advies.
Hoe beziet u de plan van het Groningse Confuciusinstituut om een eigen Wechat-account te lanceren in het licht van het feit dat in het Clingendaelrapport wordt vermeld dat in de Chinese diaspora de praktijk bestaat om elkaar te verklikken via deze Chinese chatapp, die door de Chinese staat in de gaten wordt gehouden en gecontroleerd?
Het onderhouden van banden door andere landen met hun diaspora in Nederland is toegestaan, zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van burgers niet belemmert. Dit betekent dat landen zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis – ongeacht via welk medium – met de keuzes die burgers in Nederland maken. Wanneer het kabinet constateert dat het diasporabeleid van landen de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel de participatie belemmert, is er sprake van ongewenste buitenlande inmenging. Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving.
Het kabinet heeft verschillende instrumenten tot zijn beschikking om dit aan te pakken, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging. Centraal staan het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa, het aanspreken van landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland, het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland en het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten. Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen of dit gebied aandienen.
Vindt u dat de verspreiding van COVID-19 en met name de reactie van overheden daarop geopolitieke consequenties heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de belangrijkste geopolitieke consequenties m.b.t. China?
Sinds het begin van de pandemie heeft een aantal trends zich versterkt doorgezet. China’s economische voetafdruk en de daarmee gepaard gaande invloed is wereldwijd in toenemende mate zichtbaar. De tweede economie ter wereld zal een cruciale rol spelen bij het herstel van de wereldeconomie post-COVID. China blijft dus een belangrijke partner voor Nederland en Europa en daarmee een belangrijke geopolitieke speler.
Doordat China de virussituatie binnen eigen landsgrenzen in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS en Europa relatief snel onder controle had, greep China de mogelijkheid aan de Chinese aanpak van het virus en zijn eigen staatsgeleide bestuursmodel in een positief licht te zetten en te contrasteren met westerse democratieën.
China stelt zich steeds assertiever op om de eigen reputatie te verdedigen en (geo)politieke en economische belangen zeker te stellen. In de beeldvorming heeft dat niet altijd het beoogde effect; de publieke opinie in Nederland en veel andere Europese landen is kritischer geworden t.o.v. China.
Ontwikkelingslanden zien China vanwege zijn actieve vaccindiplomatie als belangrijke partner in de strijd tegen COVID-19. Team Europe van de EU en de lidstaten waaronder Nederland hebben meer gratis vaccins beschikbaar gesteld, en daarnaast veel geld, via het multilaterale kanaal COVAX. China heeft vooral veel vaccins verkocht. Vaccins zijn wereldwijd beperkt beschikbaar, hierdoor zijn transacties in natura en toegang tot overschotten van groot belang op dit moment. Dat is juist waarop China van zich laat horen.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Afrika de Dalai Lama drie keer (in 2009, 2011 en 2014)19 een visa geweigerd heeft onder druk van China, dat een belangrijke economische partner van Zuid-Afrika is? Wat vindt u ervan dat een soevereine staat niet zelf mag of kan bepalen wie het binnen zijn eigen grenzen toelaat?
Het kabinet gaat niet over het visumbeleid van andere staten.
Heeft China ooit druk uitgeoefend op de Nederlandse regering als het gaat om de Nederlandse relaties met Tibet of de Dalai Lama? Zo ja, wanneer en in welke context is dit gebeurd?
Het is bekend dat China overheden oproept de dalai lama niet te ontmoeten. De dalai lama is desondanks meerdere keren in Nederland geweest en heeft in de hoedanigheid van religieus leider meermaals contact gehad met leden van het kabinet.
Wekt het feit dat China de grootste directe buitenlandse investeerder in Afrika is20 zorgen bij u over een «neokolonisatie» van Afrika door China en het verlies van soevereiniteit van staten in Afrika? Zo ja, wat voor effect heeft een dominantie van China op dit continent voor de Nederlandse afhankelijkheid van China voor grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 76.
Heeft u inzicht in de machtspositie van China binnen de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en de impact van de BRICS-landen op de Nederlandse economie? Zo ja, kunt u deze inzichten met de Kamer delen?
De banden tussen China enerzijds en Brazilië, Rusland, India en Zuid-Afrika anderzijds zijn complex en veelzijdig, en tussen de landen onderling is sprake van uiteenlopende belangen. Desalniettemin vindt er een toename in handel en investeringen plaats tussen met name China en de andere afzonderlijke BRICS, al moet daarbij worden opgemerkt dat de impact daarvan niet eenvoudig te beschrijven is gezien de diversiteit van deze economieën. De BRICS-landen zijn tevens belangrijke handelspartners voor Nederland.
Bent u het ermee eens dat, terwijl Nederland een klimaat- en milieuagenda uitvoert in Afrika door middel van ontwikkelingshulp, outward foreign direct investment (OFDI) van China in Afrika de impact van deze specifieke vorm van ontwikkelingshulp ongedaan maakt, aangezien China vervuilende industrieën naar Afrika verplaatst21 en het stropen van dieren zoals neushoorns en zeeoren voor de Chinese markt de veiligheid van zeldzame wilde dieren in Afrika ondermijnt? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan de Nederlandse Afrika-strategie te herzien? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de concrete resultaten van de inzet van Nederlands belastinggeld in het verbeteren van het klimaat in Afrika en het beschermen van zeldzame diersoorten?
De internationale gemeenschap, waaronder de Nederlandse regering, maakt zich zorgen over zowel de gevolgen van vervuilende industrieën als stroperij en illegale handel van bedreigde diersoorten. Ook regeringen in Afrika delen deze zorgen. Dit verklaart de gezamenlijke doelen en inspanningen die de internationale gemeenschap over deze thema’s zijn overeengekomen, te weten de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Samen met lokale en internationale partners wordt gewerkt aan duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu. Vanuit het voedselzekerheidsbeleid ondersteunt Nederland de integratie van klimaatdoelen in de bilaterale samenwerking, ook met Afrikaanse landen, onder meer via klimaat-slimme landbouw en aangepast uitgangsmateriaal. Ook steunt Nederland de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) die als doel heeft klimaat-adaptieve landbouwmethoden te ontwikkelen. Illegale handel in bedreigde diersoorten is onacceptabel en vormt een bedreiging voor de mondiale biodiversiteit. Nederland is daarom onder meer actief op het terrein van het CITES en CMS56 verdrag en doet dat in EU-verband. Zo steunt Nederland momenteel o.a. de CITES Big Cat Taskforce, die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen.
Het kabinet heeft geen aparte Afrika-strategie, maar heeft specifieke beleidsnotities op het terrein van internationale veiligheid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking waar de regionale inzet op het Afrikaans continent in staat beschreven. Ook bestaan er specifieke meerjarige landen-strategieën die de inzet van Nederland in en met een partnerland beschrijven. De aandacht voor de groeiende rol van China op het Afrikaanse continent die zich op verschillende thema’s ontvouwt, is onderdeel van de Nederlandse Chinanotitie. Daarin is ook aangegeven dat de Nederlandse overheid investeert in een beter wederzijds begrip en meer actuele kennis van Chinese activiteiten die raken aan ontwikkelingssamenwerking, inclusief hun impact op de SDG’s en op Afrikaanse landen.
Wat vindt u ervan dat China's «ontwikkelingshulp» aan Afrika een poging is om de soft power en invloed in het buitenland te vergroten door een alternatief ontwikkelingsmodel te bieden voor de Washington-consensus, en zich te verzekeren van de steun van Afrikaanse staten binnen internationale instellingen?
Het kabinet ziet inderdaad een groot aantal landen meegaan in het stemgedrag van China. Als het Chinese optreden in multilaterale organisaties conflicteert met Nederlandse en/of Europese belangen (zoals op gebied van veranderend taalgebruik, mensenrechten, handel en schulden) dan bekijkt Nederland in coördinatie met Europese en andere gelijkgezinde partners binnen de relevante internationale fora op welke wijze een weerwoord kan worden geboden.
China investeert met name in goede bilaterale relaties met Afrikaanse regeringen. Slechts 4% van het Chinese OS-budget gaat op dit moment naar multilaterale organisaties. Wel steunt China, zowel door financiële bijdragen als in politieke activiteiten, de G77 – een groep van 134 ontwikkelingslanden, met name Afrikaanse landen, die zich organiseren binnen VN-verband. Met het BRI blijft China zich, naast de EU, positioneren als een partner voor Afrikaanse landen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de Chinese belangstelling voor de natuurlijke grondstoffen en voor de goedkope arbeidskrachten in Afrika, en vanwege de aanzienlijke investeringen van China in veel landen in Afrika, er sprake lijkt te zijn van een nieuwe «wedloop om Afrika», waarin westerse landen niet op gelijke voet concurreren en onafhankelijke toegang tot veel belangrijke grondstoffen dreigen te verliezen waardoor onze afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen toeneemt? Zo ja, hoe denkt u de toegang van Nederland tot belangrijke en/of zeldzame grondstoffen veilig te stellen? Zo nee, waarom niet en is dit niet naïef?
Het kabinet is zich ervan bewust dat China een zeer dominante positie heeft in de toelevering van een significant deel van de voor Europa kritieke grondstoffen, zoals o.a. benoemd in de notitie «Nederland-China, een nieuwe balans». Dit vertaalt zich door in een Nederlandse afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen en producten waarin deze grondstoffen verwerkt zijn.
Ook is het kabinet op de hoogte van de Chinese investeringen in Afrika, in onder meer infrastructuur en ook in mijnbouw van kritieke grondstoffen. Hoewel, zoals onlangs bevestigd werd in een publicatie van het CBS,57 de EU nu nog de belangrijkste partner op het Afrikaanse continent is, op het gebied van investeringen, hulp en handel, kan dit veranderen als de Chinese investeringen in Afrika blijven toenemen. Investeringen die leiden tot een grote Afrikaanse afhankelijkheid van China of die gepaard gaan met te lage standaarden op het gebied van arbeidsomstandigheden, klimaat en milieu zijn reden tot zorg.
Wanneer Chinese bedrijven een groter deel van de Afrikaanse productie en uitvoer van deze grondstoffen controleren kan dit ook voor Nederland leiden tot een relatief grotere afhankelijkheid van China als toeleverancier. Ook concurreren Nederlandse bedrijven in Afrika met Chinese partijen, waarbij sprake is van een ongelijk speelveld.
Nederland en de EU zetten in op open strategische autonomie, niet in de laatste plaats vis-à-vis China. Daarbij is toenemende aandacht voor toegang tot kritieke grondstoffen die van belang zijn voor de Europese economie en energietransitie. In dit kader presenteerde de Europese Commissie in september 2020 het Critical Raw Materials Action Plan58. Belangrijke pijlers hierin zijn inzet op circulariteit van grondstoffen binnen de EU, innovatie om substitutie van bepaalde grondstoffen mogelijk te maken, diversificatie van de toeleveranciers en opschaling van de Europese productie van grondstoffen. Tevens is er in dit actieplan aandacht voor verantwoorde winning, verwerking en handel in grondstoffen. Nederland steunt de strategische aanpak van dit Actieplan dat Europa een sterkere economische positie zal geven.
Nederland maakt zich daarnaast eigenstandig hard voor verantwoorde winning, verwerking en handel in mineralen en metalen in lijn met de OESO-richtlijnen op dit gebied,59 bijvoorbeeld via het door Nederland opgerichte European Partnership on Responsible Minerals. Ook steunt Nederland overheden in het effectief besturen van de mijnbouwsector op een manier die lokale duurzame ontwikkeling ten goede komt, onder meer via het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development en via programma’s uitgevoerd door de Wereldbank en het IMF die bijvoorbeeld gericht zijn op klimaat-slimme mijnbouw en op belastinginkomsten voor landen. Hiermee beoogt Nederland ook de autonomie van Afrikaanse staten op dit gebied te ondersteunen.
Ziet u het feit dat veel EU-lidstaten in Oost- en Zuid-Europa (in totaal 18 EU-landen) onderdeel zijn van de Nieuwe Zijderoute22 als een bedreiging voor de toekomstige stabiliteit van de EU? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie allereerst het antwoord op vraag 61.
Nederland zet zich binnen de EU in voor versterking van de cohesie onder EU-lidstaten omdat een krachtige en eensgezinde EU-lijn cruciaal is om de uitdagingen waar derde landen, waaronder China, ons voor plaatsen het hoofd te bieden. Het klopt dat 18 EU-lidstaten een Memorandum of Understanding met China zijn aangegaan over samenwerking binnen het Belt & Road Initiatief. Nederland heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Dit vormt vooralsnog echter geen obstakel voor samenwerking tussen EU-lidstaten om de stabiliteit van de EU te waarborgen.
Wat vindt u van de groeiende invloed van China in Kazachstan via projecten als de Nieuwe Zijderoute?23 Bent u van mening dat de invloed van China dit land dreigt te destabiliseren, zoals blijkt uit de anti-China-protesten op 27 maart 2021 en de groeiende anti-Chinasentimenten onder lokale bevolkingsgroepen?
Kazachstan heeft gas-, olie- en uraniumreserves, een centrale ligging in de regio aan de Nieuw Zijderoute, en een grens en etnische banden met de provincie Xinjiang in China. Hierdoor is het een belangrijk buurland voor China in Centraal-Azië. De relatie tussen de twee landen kent verschillende dimensies, waaronder een intensieve handelsrelatie (China is voor Kazachstan de tweede handelspartner), infrastructuurinvesteringen in het kader van het Belt and Road Initiative (BRI), en samenwerking en uitwisseling op het gebied van onderwijs. Er is sprake van onvrede ten aanzien van China onder de bevolking wat zich geregeld uit in demonstraties, maar men ziet ook het belang van samenwerking met China. Van destabilisatie lijkt geen sprake te zijn.
Bent u het ermee eens dat Kazachstan een belangrijke spil is in de handels- en transportverbindingen op het Euraziatische continent – voor China's Nieuwe Zijderoute en daarbuiten – vanwege zijn ligging, uitgestrekte landmassa en energiereserves en dat het zowel het subject als het object van Chinese, Russische en westerse geopolitieke belangen is?
Zie het antwoord op vraag 78. Momenteel is Nederland een grotere investeerder in Kazachstan dan China, en t.o.v. de Europese Unie en het Westen als geheel is dat verschil vanzelfsprekend nog groter. Deze economische verhoudingen helpen als steun in de rug voor het hervormingsprogramma waaraan serieus wordt gewerkt door de huidige regering van Kazachstan. Van een dominante positie van China is vooralsnog geen sprake.
Wat is de positie van Nederland met betrekking tot de invloed van China in Kazachstan en wat betekent de Chinese dominantie in deze regio voor de Nederlandse veiligheid, handel en energiezekerheid?
Zie antwoord vraag 79.
Bent u op de hoogte van de inval van 500 Chinese politieagenten bij de pro-democratische krant «Apple Daily» in Hongkong, met een arrestatiebevel voor journalistiek materiaal op grond van de «nationale veiligheidswet» in Hongkong? Bent u op de hoogte van het feit dat die ochtend vijf mensen zijn gearresteerd, onder wie hoofdredacteur Ryan Law, CEO Cheung Kim-hung, financieel directeur Chow Tat-kuen, adjunct-hoofdredacteur Chan Pui-man, en digitaal directeur Cheung Chi-wai24? Bent u het ermee eens dat dit een grove schending is van de vrijheid van de media en van de vrijheid van meningsuiting in Hongkong?
Ik ben bekend met deze feiten. Apple Daily heeft zich naar aanleiding van deze gebeurtenissen genoodzaakt gezien de deuren te sluiten. Het toont aan dat ook de persvrijheid in Hongkong wordt getroffen door de Nationale Veiligheidswet die op 30 juni 2020 werd ingevoerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – zowel voor de burgers van Hongkong als voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie onder meer de vrije toegang tot informatie van belang is. Het kabinet heeft zich hier met twintig andere landen in Media Freedom Coalition-verband over uitgesproken.63
Wat vindt u van de Hongkong Security Law, die door China aan Hongkong is opgelegd en elke oppositie tegen de Chinese overheersing in dit land onderdrukt en in feite het einde betekent van de autonomie van Hongkong?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie, inclusief alle rechten en vrijheden die Hongkong in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model toekomen, moet worden gerespecteerd. De inhoud van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres de wet heeft ingevoerd, evenals de wijze waarop die wet nu wordt toegepast, roept de vraag op in hoeverre die hoge mate van autonomie binnen dat model stand kan houden. Het kabinet heeft daarover meermaals ernstige zorgen overgebracht, onder meer in EU-verband, zowel publiekelijk als in bilaterale contacten met de regering van Hongkong en de centrale Chinese regering in Peking.
Bent u het ermee eens dat de toename van Chinese bewindvoering in Hongkong en de toenemende agressie tegen Taiwan zorgwekkend is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze toenemende Chinese agressie tegenover landen en gebieden die hun onafhankelijkheid van China trachten te bewaren?
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model moet worden gerespecteerd – zie ook het antwoord op vraag 82.
China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Er bestaan aan Taiwanese zijde grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de relatie tussen China en de WHO en hoe verhoudt dit zich tot het weigeren van Taiwan tot het toetreden als volwaardig lid van de WHO? Bent u bereid om de betrokkenheid van Taiwan bij internationale organisaties te maximaliseren en de «zinvolle deelname» van Taiwan aan diverse instellingen, zoals de WHO, te ondersteunen?
China is, net als Nederland, lid van de WHO. Nederland kan, op basis van zijn één-Chinabeleid, geen lidmaatschap van Taiwan bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Het kabinet is van mening dat Taiwan wel op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Vindt u dat Taiwan recht heeft op zelfbeschikking? Zo ja, bent u bereid dit uit dragen binnen internationale instellingen als de WHO en de VN? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn. Nederland zet zich hier, binnen de kaders van zijn één-Chinabeleid, met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u het ermee eens dat Nederland zijn relatie met Taiwan en de invulling daarvan zelf mag bepalen en dat China onze bilaterale relaties met andere landen niet zou mogen voorschrijven? Zo ja, welke acties heeft Nederland ondernomen waaruit blijkt dat wij inderdaad onze relatie met Taiwan niet laten bepalen door de (internationale) druk van China? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland voert – net als alle andere landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China – een (eigenstandig) één-Chinabeleid, waarbij het de regering van de Volksrepubliek China (in Peking) als enige wettige regering van China erkent. Dit betekent dat Nederland geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan onderhoudt. Wel heeft Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan die door het Netherlands Office Taipei worden behartigd. Nederland is waakzaam voor pogingen van China om de ruimte in te perken die er binnen het kader van het één-Chinabeleid is om goede relaties met Taiwan te onderhouden, omdat dit de Nederlandse (economische) belangen zou schaden. Dit doet Nederland door op consequente wijze uitvoering te geven aan zijn één-Chinabeleid.
Is het één-China-beleid zoals gehanteerd door Nederland te herzien? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de China-Nederland-relatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens dit beleid te herzien. Het Nederlandse één-Chinabeleid vloeit voort uit het Gezamenlijke Communiqué van 16 mei 1972 inzake de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek China. Dit Gezamenlijke Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China.
Wat betekent de China-Iran Strategic Cooperation Pact, getekend op 27 maart 2021, voor Nederland op het niveau van veiligheid en economie?
Op 27 maart jl. tekenden Minister Javad Zarif en Minister Wang Yi een «comprehensive strategic partnership» voor de komende 25 jaar. De overeenkomst is niet bindend en de mogelijkheid tot economische samenwerking blijft beperkt zolang er economische sancties op Iran van toepassing zijn. Om die reden, maar ook omdat de inhoud van de overeenkomst niet openbaar is gemaakt, is het moeilijk in te schatten wat de overeenkomst op termijn zou kunnen betekenen voor Nederlandse economische en veiligheidsbelangen.
Kunt u reageren op de rivaliteit tussen de supermachten China en de Verenigde Staten, die snel begint te lijken op de ontwikkeling van een nieuwe Koude Oorlog, waarbij Peking en Washington zich opstellen als blokken van gelijkgestemde staten waar China tracht een «alliantie van autocratieën» te smeden als tegenwicht voor de «alliantie van democratieën» van de Verenigde Staten?
De VS onderscheidt drie rollen in zijn betrekkingen met China, te weten: concurreren, samenwerken en tegenstreven. Deze drieslag komt sterk overeen met het Europese onderscheid tussen partner, concurrent en systeemrivaal. De EU inclusief Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over o.a. de Chinese mensenrechtensituatie, oneerlijke handelspraktijken en ongewenste kennisoverdracht. Dit komt o.a. tot uiting in de slotverklaringen van de NAVO-Top van 14 juni 2021 en de EU-VS Top van 15 juni 2021.
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief over recente ontwikkelingen in China en situatie in Xinjiang van 4 juni jl. (kenmerk 2021Z06173/2021D14200) schroomt China niet om kritiek te uiten op de door de VS aangevoerde liberale internationale orde, en promoot bovendien steeds openlijker een eigen, alternatieve visie op internationale betrekkingen waarin niet-democratische landen een legitieme plek hebben. Van een alliantie van autocratieën is geen sprake, maar China slaagt er wel steeds meer in om multilaterale coalities te vormen ter ondersteuning van Chinese belangen.
De toegenomen complexiteit van de geopolitieke verhoudingen en sterk toegenomen economische verwevenheid tussen landen zorgen ervoor dat de huidige situatie niet vergelijkbaar is met de Koude Oorlog uit de vorige eeuw. Veel wereldwijde uitdagingen, zoals klimaatverandering, vereisen de actieve betrokkenheid van zowel de VS als China.
Hoe beziet u de relatie tussen China en Indonesië die nu lijkt te verwarmen? Wat betekent dit voor de geopolitieke situatie in de Indo-Pacifische regio? En heeft Nederland zijn eigen Indo-Pacifisch beleid of richtlijnen?
Voor Indonesië is China de belangrijkste handelspartner en daar handelt het land naar. Maar ook de betrekkingen met de EU zijn goed en worden in het kader van de EU Raadsconclusies inzake meer samenwerking met de Indo-Pacific verder aangehaald. Indonesië heeft een belangrijke rol gespeeld in het opstellen van het ASEAN-beleid voor de Indo-Pacific, de «ASEAN outlook on the Indo-Pacific» waarin bewust geen partij wordt gekozen. Nederland heeft zijn eigen «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking van de Nederlandse en EU-samenwerking met partners in Azië» vorig jaar november met uw Kamer gedeeld.64
Bent u bekend met de met de uitspraak van President Xi Jinping tijdens het 100-jaar jubileum van de CCP op 1 juli 2021 waarin hij «hereniging» met Taiwan belooft25 ? Wat vindt u van de agressieve houding van China tegenover Taiwan?
Ja, ik bekend met deze uitspraak. China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Die Chinese inzet is niet nieuw, maar er bestaan aan Taiwanese zijde ook grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking. Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de huidige relatie tussen Rusland en China?
Het grootste en het op drie na grootste land ter wereld, die een grens van meer dan 4.000 kilometer delen, werken op allerlei vlakken samen, waaronder op economisch en defensiegebied. Onlangs hernieuwden zij hun Vriendschapsverdrag. Zij delen echter geen formeel bondgenootschap of economische samenwerkingsstructuur.
Zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief n.a.v. de motie Stoffer/Verhoeven (kst-35373-1) plaatst het kabinet de relatie tussen Rusland en China in een context van geopolitieke en economische machtsverschuivingen. Rusland en China zetten zich af tegen wat zij zien als een door de VS gedomineerde «unipolaire» wereld en vinden elkaar in hun streven naar een multipolaire wereld, al lopen de Chinese en Russische belangen op punten uiteen. Zo ziet China Rusland als een partner om het internationale systeem naar zijn hand te zetten. Russische acties lijken er meer op gericht het multilaterale systeem te verstoren. China heeft belang bij de huidige economische relatie met de EU. Voor Rusland wordt mede als gevolg van Westerse sancties de economische samenwerking met China en andere Aziatische landen juist relevanter.
Beide landen streven er naar hun verschillen zoveel mogelijk te overbruggen, elkaars kernbelangen te respecteren en zich onthouden van wederzijdse inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Deze pragmatische samenwerking zal naar verwachting voortduren zolang de VS en zijn bondgenoten als dominant en bedreigend worden gezien.
Welk land vindt u een grotere geopolitieke bedreiging, Rusland of China? Waarom?
Zoals u in het Dreigingsbeeld statelijke actoren kunt lezen kenschetsen de AIVD, MIVD en NCTV Rusland als een belangrijke potentiële dreiging voor de fysieke territoriale integriteit van Nederland en het NAVO-bondgenootschap. De Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage vormt met name een dreiging voor de Nederlandse economische veiligheid.
Beide landen streven naar invloed om de internationale rechtsorde, die onze kernwaarden en nationale belangen beschermt, naar eigen inzicht om te vormen naar een model dat hun belangen beter dient. Hun omvang, militaire en economische macht en positie als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad zijn daarbij relevant.
Het kabinet ziet China in lijn met de EU zowel als partner, concurrent en systeemrivaal. Nederland werkt samen waar het kan en beschermt waar het moet. Ook de relatie met Rusland is complex en veelomvattend, waarbij het noodzakelijk is om op veel terreinen met Rusland samen te blijven werken.
Is er een mogelijkheid dat normalisering van de huidige relatie met Rusland ertoe leidt dat Nederland een sterke bondgenoot heeft om de invloed van China in Europa te beperken?
De relatie met Rusland is gecompliceerd en in de afgelopen jaren over de algehele linie verslechterd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat Rusland voor ons land en voor het Westen als geheel een belangrijk nabuurland en wereldspeler blijft met invloed op allerlei terreinen, zoals veiligheid en stabiliteit, klimaat en energie. Waar nodig en mogelijk blijft het kabinet daarom inzetten op dialoog en pragmatische samenwerking met Rusland, op essentiële terreinen van Nederlands belang, zoals de aanpak van klimaatverandering en wapenbeheersing.
Moskou en Peking vinden elkaar in hun kritische houding tegenover het westen, maar vormen geen alliantie. Wel zijn de afgelopen jaren de banden aangehaald, ook op militair gebied.
Gezien de gedeelde belangen van Rusland en China en de complexe relatie tussen Moskou en het Westen acht het kabinet samenwerking tegen de invloed van China vooralsnog niet realistisch.
Bent u het ermee eens dat het Nederlandse kabinet haar morele kompas moet bijstellen, als we ingrijpende en vergaande acties nemen tegen landen als Rusland en Hongarije, maar open relaties onderhouden met landen als China, die een oprecht gevaar zijn voor het Westen op het niveau van economie, defensie, mondiale diplomatie, technologie, onderwijs, infrastructuur en de cultuur van democratie en vrijheid? Zo ja, waarom is er geen assertief China-beleid? Zo nee, vindt u dan dat landen als Hongarije en Rusland op de lange termijn meer invloed op Nederland kunnen uitoefenen dan China?
Het kabinet onderneemt en steunt acties tegen gedrag dat tegen onze waarden en wetten ingaat, zowel van landen binnen als buiten de EU, met oog voor onze belangen en de bredere context. Het kabinet is zich zeer bewust van de uitdagingen waar China ons voor stelt en de risico’s die daarmee gepaard gaan en handelt daar ook naar, zoals beschreven in de China Notitie.
Bent u het ermee eens dat China niet voldoet aan verantwoorde normen met betrekking tot ruimteafval, gezien meerdere incidenten waarin ruimteafval van Chinese raketten ongecontroleerd terugkeren naar aarde en daardoor een gevaar zijn voor bevolkte regio’s in de hele wereld (Tiangong-2 in juli 2019, Long March 5B raket in mei 2020 en de Long March 5B raket in mei 2021)? Zo ja, hoe bent u bereid om – zo nodig binnen internationale organisaties – China aan te zetten tot het hanteren van veilige normen om mogelijke tragedies te voorkomen? Zo nee, bent u bereid het risico te accepteren dat ruimteafval van China in een dichtbevolkte regio zoals Nederland zou kunnen terechtkomen, met mogelijke doden als resultaat?
Nederland zet zich binnen de verschillende relevante gremia in voor het voorkomen van ruimteschroot, en roept alle Staten die actief zijn in de ruimte hun verantwoordelijkheden te nemen om ruimtevaart veiliger en duurzamer te maken. Nederland ondersteunt bijvoorbeeld technologieprogramma’s van de EU en de ESA die ruimtevaart duurzamer en veiliger maken. Binnen de relevante VN gremia, in het bijzonder het VN Comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte (COPUOS), speelt Nederland ook een actieve rol in het formuleren van beleid met betrekking tot het voorkomen van ruimteschroot. Nederland steunt het opstellen van regels hierover. Naar aanleiding van het incident met de Long March 5B raket in mei 2021 heeft Nederland in het VN comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte nog expliciet aangegeven dat Nederland het opzettelijk, en onnodig, alsmede het per ongeluk, maar te voorkomen, creëren van ruimteschoot zeer zorgelijk acht.
Op nationaal niveau heeft Nederland het voorkomen van ruimteschroot in zijn wetgeving vastgelegd. Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor ruimtevaartactiviteiten is dat de vergunninghouder handelt in overeenstemming met het Space Debris Compendium. Tegelijkertijd zijn er op dit moment nog geen harde internationaalrechtelijk bindende voorschriften die het ontstaan van ruimteschroot kunnen voorkomen. Dit weerhoudt Nederland er niet van staten aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, maar het afdwingen hiervan is vooralsnog niet mogelijk.
Bent u op de hoogte van het feit dat terwijl wij in Nederland onze kolencentrales sluiten, China in 2020 meer dan drie keer zoveel nieuwe kolengestookte capaciteit gebouwd heeft als de rest van de wereld samen26, kolencentrales die alle «CO2-winst» die in Nederland ontstaat door sluitingen, teniet doen?
Afgesproken is dat landen verschillende transitiepaden kunnen bewandelen. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060. In de EU-Chinadialoog staat het uitfaseren van kolencentrales hoog op de agenda. Recent heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) berekend dat in een pad naar «Net zero by 2050» geen ruimte is voor het goedkeuren van nieuwe kolencentrales en dat bestaande kolencentrales dienen te worden uitgefaseerd, zowel in ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden.
In welke mate wordt China nog steeds vrijgesteld van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Kyoto-protocol en in het Klimaatakkoord van Parijs? Zijn deze vrijstellingen volgens u gerechtvaardigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onder de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen zich gecommitteerd aan het reduceren van hun CO2-emissies. Er is dus geen vrijstelling meer voor China.
Deelt u de mening dat deze vrijstellingen China een productievoordeel opleveren in alle commerciële sectoren? Zo ja, bent u bereid om het standpunt te verkondigen dat China geen ontwikkelingsland is en geen recht heeft op deze vrijstellingen binnen de relevante internationale instellingen? Zo nee, vindt u dat China recht heeft op deze vrijstellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 98, heeft China geen vrijstelling onder de Overeenkomst van Parijs. In het klimaatverdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Van ontwikkelde landen wordt verwacht dat ze sneller hun emissies reduceren dan van ontwikkelingslanden. China wordt aangemerkt als ontwikkelingsland. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060.
Bent u bekend met de voorspelling van het International Renewable Energy Agency dat ongeveer 20 miljoen ton afval van zonnepanelen in China zou kunnen worden verzameld tegen 2050 – de grootste hoeveelheid afval van zonne-energie wereldwijd?27 Wat vindt u ervan dat deze zonnepanelen worden vervaardigd met behulp van gevaarlijke materialen – waaronder zwavelzuur en fosfinegas – waardoor ze moeilijk te recyclen zijn en dat ze ook giftige metalen bevatten zoals lood, chroom en cadmium, die schadelijk kunnen zijn voor de mens en die waarschijnlijk uit stortplaatsen voor elektronisch afval in de drinkwatervoorraden zullen lekken?
Het rapport van het International Renewable Energy Agency (IRENA) uit 2016 «End-of-life Management: Solar Photovoltaic Panels»68 is mij bekend. Het rapport stelt dat voor zonnepanelen, die een levensduur hebben van gemiddeld 30 jaar en waarvoor dankzij R&D steeds minder grondstoffen nodig zijn, in veel landen beleid dient te worden ontwikkeld om de verschillende onderdelen, inclusief zorgwekkende stoffen, waar mogelijk te recyclen of anders op een juiste wijze op te ruimen. Om het afval in de toekomst veilig te kunnen recyclen, is het belangrijk dat al tijdens de ontwerp- en productiefase rekening wordt gehouden met het einde van de levensduur. De Chinese regering presenteerde afgelopen voorjaar het 14e Vijfjarenplan, waarbij het concept van de Circulaire Economie wordt omarmd. Dit is een reflectie van een bewustwordingsproces omtrent afvalpreventie en duurzame afvalverwerking. Dit geeft mogelijkheden voor Nederland en de EU voor een dialoog met China en om kennis en ervaring te delen over het elimineren van zorgwekkende stoffen en herbruikbaar en recyclebaar ontwerpen en produceren.
Wat vindt u ervan dat China geen duidelijk recycling-beleid heeft voor deze zonnepanelen en dat miljoenen verouderde panelen aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben?28
Het Chinese circulaire economiebeleid is in ontwikkeling. Er worden door de Chinese autoriteiten in den brede stappen gezet naar verduurzaming, efficiënte afvalverwerking en recycling. Zo heeft China in 2019 o.a. een pilotprogramma «Zero-Waste Cities» opgezet t.b.v. verduurzaming en efficiëntere afvalverwerking in stedelijke gebieden. Nederland hecht aan gedegen beleid op het gebied van afvalverwerking, waaronder preventie, als onderdeel van de transitie naar een circulaire economie wereldwijd. Het is de inzet van het kabinet met China een dialoog op te zetten over de circulaire economie, zoals ook eerder is gemeld in de Chinanotitie. Dit ook met het oog op de centrale rol van China in de mondiale wereldhandel en in productieketens. Internationale samenwerking op het terrein van circulaire economie is prioriteit; transitie naar een circulaire economie is geen geïsoleerd proces.
Bent u bekend met het bericht in de New York Times, «China Is Collecting DNA From Tens of Millions of Men and Boys, Using U.S. Equipment», waarin vermeld wordt dat de Chinese politie DNA-monsters van het mannelijke deel van de bevolking van het land verzamelt – ruwweg 700 miljoen mensen – om de bevolking die volgens de overheid het meest tot misdrijven geneigd is, in het oog te houden en dat China's pogingen om genetica te gebruiken om zijn bevolking te controleren ook gericht zijn op het opsporen van etnische minderheden en andere, meer specifieke bevolkingsgroepen?29
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht.
Wat vindt u het gebruik van DNA en andere medische gegevens om mensen te classificeren, te profileren en te controleren?
Het verzamelen van DNA en medische gegevens met als doel classificatie en profilering van bevolkingsgroepen is uitermate zorgelijk. Het verzamelen van deze gegevens op deze basis is in strijd met het internationaal mensenrechtelijk kader, zoals bijvoorbeeld het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Bent u het ermee eens dat dit een krachtig nieuw instrument is voor Chinese autoriteiten in het uitbreiden van een autoritaire high-tech surveillance staat? Zo ja, kunt u garanderen dat de medische gegevens van Nederlanders, vastgelegd in een Digital Green Certificate zoals ingevoerd door de EU, nooit gebruikt zullen worden om mensen te classificeren, te profileren en te controleren? Zo nee, ziet u dan wel de overeenkomst tussen het verzamelen van medische gegevens van burgers in China met controle als doel en het vastleggen van medische gegevens in een EU Digital Green Certificate?
Het kabinet zal de ontwikkelingen rondom de Chinese DNA-databank nauwgezet volgen.
Verder is het kabinet van mening dat de vergelijking met de Digital Green Certificate (DGC) niet opgaat, omdat het hier niet gaat om een centraal aangelegde database maar om tijdelijke decentraal bewaarde certificaten die na verloop van tijd volgens AVG-richtlijnen weer worden verwijderd. De vaststelling van de DGC en de gebruikte datavelden zijn volledig conform het AVG-principe van dataminimalisatie. Daarbij worden de certificaten niet gebruikt om mensen te classificeren, te profileren of te controleren, maar geeft het enkel een bewijs of iemand covid-vrij en/of volledig ingeënt is. Verder is de DGC op zo’n manier opgezet dat het conform is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en dan in het bijzonder het recht op privacy.
Wat is uw standpunt met betrekking tot eugenetica zoals geformuleerd door de Chinese Communistische Partij in het beleid voor 2021–2025 waarin «het optimaliseren van geboortebeleid» en «het verbeteren van de kwaliteit van de bevolking» specifieke doelen zijn?30
Het kabinet is tegen eugenetische projecten. Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep is zeer zorgelijk. Nederland heeft in de 47e sessie van de Mensenrechtenraad in een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen specifiek zorgen geuit over gedwongen sterilisatie en geboortebeperkingen in Xinjiang.
Bent u bekend met het rapport van het China Tribunaal in Londen en de definitieve uitspraak van dit tribunaal dat gedwongen orgaanoogst al jaren op aanzienlijke schaal plaatsvindt in heel China en dat veel van de getroffenen Falun Gong-beoefenaars zijn?31
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Kunt u reageren op deze orgaanroof die plaatsvindt in China?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
In de op 2 september aan uw Kamer gestuurde antwoorden op de vragen van Kamerleden Sjoerdsma en Van der Werf over orgaanhandel in China gaat het kabinet verder in op dit onderwerp (2021D31777).
Erkent u dat de vervolging van Falun Gong in China plaatsvindt?
Het kabinet is bekend met de zorgwekkende berichten over repressie van Falun Gong in China. Leden van de Falun Gong lopen het risico te maken te krijgen met detentie, vervolging, marteling en andere repressieve maatregelen van de Chinese overheid.
Erkent u dat Christenen onder steeds meer druk komen te staan in China en dat dit enorm zorgwekkende proporties begint aan te nemen, met name na rapportages door Radio Free Asia dat de autoriteiten in China Christenen vasthouden in geheime, mobiele «transformatiefaciliteiten» om hen hun geloof te laten afzweren?32
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. De christenen in China zijn inderdaad een kwetsbare groep. Het kabinet spreekt China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in multilateraal verband. Zo sprak Minister Blok op 26 augustus 2020 in gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi zijn zorgen uit over godsdienstvrijheid in China in het algemeen. Minister-President Rutte heeft deze boodschap in december vorig jaar herhaald tegenover de Chinese premier Li Keqiang. Op 1 maart jl. heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur met de Chinese ambassadeur gesproken en onder andere vrijheid van religie in China opgebracht. Nederland heeft in de 46e VN-Mensenrechtenraad van maart jl. samen met 25 andere EU-Lidstaten zorgen geuit over onder andere de beperkingen op religieuze vrijheden in China.
Bent u bekend met het rapport «In Broad Daylight: Uyghur Forced Labour and Global Solar Supply Chains» uit 2021 van Sheffield Hallam University?33 Wat vindt u ervan dat de zonne-energiesector bijzonder kwetsbaar is voor dwangarbeid in de Oeigoerse regio en dat dwangarbeid in de Oeigoerse regio op deze manier tot diep in de internationale markten en de gehele toeleveringsketen kan doordringen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De kwetsbaarheid van dwangarbeid in de productieketen van zonnepanelen zoals beschreven in het rapport is zeer zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Voor een uitgebreidere behandeling van dit onderwerp verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van den Nieuwenhuizen (2021D18112), Van der Lee (2021D18113), Mulder (2021D18114), en Van Dijk (2021D18115).
Bent u het ermee eens dat we ons zorgen moeten maken over berichten dat kinderen tussen de leeftijd van 8–17 jaar worden gedwongen bakstenen te produceren in China, waarbij sommige kinderen worden ontvoerd of verhandeld en verkocht om in steenovens te werken? Bent u het ermee eens dat het verwerpelijk is dat kinderen in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang en in de provincie Gansu via scholen worden gemobiliseerd en op grond van provinciale verordeningen verplicht zijn tijdens de herfstoogst te werken? En wat vindt u van verdere berichten dat kinderen in China ook gedwongen worden te werken in het produceren van elektronica, speelgoed en vuurwerk?34
Berichten over kinderarbeid zijn altijd zorgwekkend. Het kabinet zet er op in kinderarbeid, volgens de definitie van de ILO, te bestrijden. Daarbij betrekt het ook het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen, door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Het kabinet ondersteunt Nederlandse ondernemingen om kinderarbeid te bestrijden met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Dit fonds steunt projecten van Nederlandse ondernemingen die onderzoek willen doen naar de dieperliggende oorzaken van kinderarbeid in hun productieketen en hiertegen op lokaal niveau maatregelen willen nemen. Dit fonds ondersteunt deze projecten met subsidie én via een kennistraject met informatie, advies en kennisuitwisseling.
Heeft u een overzicht, zoals gehanteerd door het Bureau of International Labor Affairs35 (VS), van Chinese producten die met kinderarbeid of dwangarbeid worden geproduceerd? Zo ja, kunt u dit overzicht meesturen met de beantwoording van deze vragen? Zo nee, bent u bereid deze op stellen en vervolgens deze producten niet toe laten op de Nederlandse markt?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt, en is niet voornemens om zo’n overzicht op te stellen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven door middel van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid de ernstigste risico’s binnen hun ketens aanpakken. Kinder- en dwangarbeid horen hierbij. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Hierbij communiceert het kabinet aan bedrijven dat, gezien de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapporten, en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend kan zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Besluiten die mede oorzaak zijn van het hoge aantal besmettingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u voor de maanden mei, juni en juli per week aangeven hoeveel FTE werkzaam waren in het bron- en contactonderzoek per regio, en op welke momenten besluiten zijn genomen om het bron- en contactonderzoek op te schalen, dan wel af te schalen?
Er is geen opdracht gegeven aan de GGD-en om BCO capaciteit af te schalen. Op 1 juni 2021 was de bezetting voor bron- en contactonderzoek als volgt: 3.744 bij de GGD'en en 4.100 landelijk. In de periode dat er een laag aantal positieve testen was zijn minder BCO-medewerkers ingeroosterd en zijn medewerkers aangemoedigd om verlof op te nemen of om vakantie te plannen, zodat zij uitgerust zouden zijn voor een mogelijke volgende golf in september. Daarnaast is verloop van medewerkers niet direct vervangen vanwege de zeer lage besmettingsdruk. Nu het aantal besmettingen sinds twee weken sterk oploopt zijn de GGD-en hard aan het opschalen.
Met welke omvang voor het Bron en contactonderzoek (BCO) wordt rekening gehouden voor de zomermaanden en het najaar? Hoeveel onderzoek kunnen zij uitvoeren? Hoeveel onvervulde vacatures zijn er op het moment?
Gegeven de stijging van het aantal besmettingen blijven de GGD'en werken met het doel dat 4.400 volledig BCO uitgevoerd kan worden. Wanneer het aantal besmettingen hoger wordt dan dit aantal, kiezen de GGD'en voor risicogestuurd BCO. Maandelijks wordt in een overleg tussen GGD GHOR Nederland en het Ministerie van VWS bepaald of deze capaciteit gehandhaafd moet blijven of dat deze op een lager niveau kan worden vastgesteld. De GGD'en streven naar een model waarin de capaciteit kan «meebewegen» met het aantal besmettingen.
Welke onderbouwing had u om af te wijken van het OMT-advies om een wachttijd te hanteren na vaccinatie alvorens toegang tot evenementen wordt verleend? Kunt u de onderliggende stukken aan de Kamer sturen, waarin bewust het verhogen van de vaccinatiegraad onder jongeren als argument wordt gehanteerd om direct na vaccinatie met het Janssen-vaccin toegang tot evenementen te verschaffen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl. heb aangegeven heeft het kabinet zich tot dan toe op het standpunt gesteld dat een vaccinatiebewijs direct na voltooiing van de vaccinatie geaccepteerd kon worden. Aangegeven werd dat onder de op dat moment voorziene zeer gunstige epidemiologische omstandigheden, met een daling van het aantal besmettingen, een praktische afweging is gemaakt. Daarbij is ook in overweging genomen dat hierdoor wellicht mensen, vooral jongeren, gemotiveerd zouden kunnen worden een vaccinatie te nemen. Dit komt de bescherming op langere termijn ten goede. De uitgifte van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie is geregeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met de inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van een vaccinatie of een herstel, die op 11 juni jl. aan de TK is gestuurd (op 14 juni jl. een gerectificeerde versie) voor nahang en op 24 juni jl. is ingegaan. Inmiddels heb ik uw Kamer laten weten dat ik, gezien de veranderende epidemiologische situatie op dit moment, met een sterke toename van besmettingen juist onder jongeren, het standpunt om geen wachttijd te hanteren heb heroverwogen. Ik heb er voor gekozen om na afronding van vaccinaties vanaf 10 juli jl, voor alle type vaccins, de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te laten zijn.
Kunt u kwantificeren in welke mate deze «strategie» succesvol is geweest? In hoeverre is de vaccinatiebereidheid verhoogd, of zijn mensen hierdoor gemotiveerd om zich eerder te laten vaccineren? Hoe veel extra personen zijn dankzij deze strategie gevaccineerd die daar anders niet voor hadden gekozen?
In de afgelopen periode heb ik op alle mogelijke manieren getracht de vaccinatiebereidheid onder de bevolking op een positieve manier te stimuleren. Dat blijft ook komende maanden mijn inzet. Zo is een communicatiecampagne gevoerd, zijn mensen zo goed mogelijk geïnformeerd en is het vaccineren zelf zo laagdrempelig mogelijk georganiseerd. In hoeverre mensen zich door deze specifieke maatregel gemotiveerd voelden om zich eerder te laten vaccineren of tot hoeveel extra vaccinatieafspraken dit heeft geleid, valt niet te zeggen. Dit is niet onderzocht en ik verwacht dat dit ook vrijwel niet te achterhalen zal zijn.
Kunt u toelichten wanneer is besloten tot een geldigheidsduur van 40 uur voor toegangstesten, welke adviezen daarover zijn ingewonnen, hoe die adviezen zijn geapprecieerd en welke argumenten de doorslag hebben gegeven om een termijn van 40 uur te hanteren, in plaats van bijvoorbeeld 24 uur? Kunt u hierbij specifiek ingaan op welke (wetenschappelijke) inzichten u had om af te wijken van het advies van het OMT hierover?
Het OMT heeft in eerdere adviezen aangegeven dat de uitslag van antigeentesten een geldigheid van maximaal 48 uur heeft en dat toegang die verleend wordt door middel een test nooit zonder risico is. Later adviseert het OMT vast te houden aan een kortere geldigheidsduur van 24 uur. In mijn brief aan uw Kamer van 11 mei 2021 heb ik aangegeven het kabinet vasthoudt aan een geldigheid van 40 uur (48 uur minus de gemiddelde duur van een evenement) mede ingegeven door de uitvoerbaarheid. Overigens is een geldigheidsduur van 40 uur in overeenstemming met EU raadconclusies omtrent het digital covid certificate. Een kortere geldigheidsduur leverde een te grote druk op de testoperatie hetgeen afgezet is tegen de extra risicomitigatie van een kortere geldigheidsduur. Tevens is de geldigheidsduur van 40 uur voor een testbewijs opgenomen bij ministeriële regeling onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Deze regeling is op 28 mei nagehangen bij het parlement en op 5 juni in werking getreden. Nu echter de druk op de testcapaciteit door de vrijdag jl. aangekondigde maatregelen kleiner is geworden, is die ruimte gebruikt om de geldigheidsduur terug te brengen tot 24 uur. Deze maatregel geldt tot 13 augustus. Dit zal ook onderdeel uitmaken van de algehele evaluatie van de toepassing van het corona toegangsbewijs.
Deelt u de analyse dat een kortere termijn van 24 uur en een langere wachttijd na vaccinatie een dempend effect op het reproductiegetal zouden hebben? Zo nee, waarom niet, en kunt u dat onderbouwen? Kunt u, al dan niet in samenspraak met het OMT, een inschatting geven van de gevolgen voor het aantal besmettingen en het reproductiegetal van deze twee besluiten?
Het is voor te stellen dat een termijn van 24 uur en een langere wachttijd van 14 dagen na vaccinatie een dempend effect heeft op het reproductiegetal. Dit is echter van veel meer factoren afhankelijk.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Minister-President dat «nadere informatie» heeft geleid tot het inzicht dat nieuwe maatregelen nodig zijn, op welke nadere informatie doelt u precies, wanneer is die tot u gekomen, op welke wijze is die door u besproken en wanneer heeft u besloten daarop te acteren?
Eind juni stonden alle indicatoren op groen om versoepelingen door te voeren. De signaalwaarden voor het risiconiveau 1 «waakzaam» werden eind juni bereikt. Helaas is het aantal besmettingen in de afgelopen tijd exponentieel toegenomen. Terugkijkend hebben we helaas moeten constateren dat we te snel hebben versoepeld. Een aantal mogelijke risico’s die we hebben gewogen zijn (veel) zwaarder opgetreden dan verwacht. Ten eerste is de naleving van de 1,5 meter sterker teruggelopen dan we hadden verwacht, waardoor er meer besmettingen zijn opgetreden. Ten tweede is gebleken dat bij activiteiten in de horeca met toegangsbewijzen grote clusters van besmettingen zijn ontstaan. We gaan dat goed analyseren. Ten derde is de deltavariant relatief besmettelijker dan de alfavariant. We hebben deze signalen in de loop van vorige week ontvangen, daarom hebben we het OMT ook om een spoedadvies gevraagd. Uiteindelijk hebben we op vrijdag 9 juli besloten om deze maatregelen per zaterdag 10 juli in te voeren.
Kunt u aangeven wanneer u de eerste signalen ontving dat de delta-variant voor een stijging van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk zorgde? Hoe reageerden u en uw ambtenaren en eventuele andere betrokken adviseurs daarop? Kunt u de ambtelijke duiding bij deze ontwikkelingen aan de Kamer toesturen? Kunt u eveneens aan de Kamer sturen hoe het Britse besluit om versoepelingen uit te stellen werd geapprecieerd?
Onder andere op 10 juni en 17 juni 2021 riep het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeen om te adviseren over de situatie rondom de COVID-19-pandemie. Het OMT wordt standaard geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de kiemsurveillance van de verschillende varianten door het RIVM in samenwerking met laboratoria in Nederland. Hierbij was het duidelijk dat de delta-variant in toenemende mate werd aangetroffen in kiemsurveillance. Uw kamer is hiervan op de hoogte gesteld in de stand van zakenbrief van 18 juni. Dit beeld geeft aan dat de nieuwe «Indiase» delta-variant relatief besmettelijker dan de «Britse» alfa-variant.
Datzelfde patroon werd in het VK gezien, maar in veel sterkere mate, in geen van de andere Europese lidstaten verspreidde de deltavariant zich zo snel als in het Verenigd Koninkrijk.
De reactie van het kabinet was, zoals toegelicht in de stand van zakenbrief, dat het belangrijk is om de ontwikkelingen middels kiemsurveillance te blijven monitoren. De verwachting was dat er op de korte termijn (vakantieperiode) een toename van de circulatie en mogelijk introductie van variantvirussen te verwachten was, vanwege import uit vakantiebestemmingen. Het OMT heeft een advies gemaakt om besmetting door zg. feestvakantiegangers te beperken, door het adviseren van testen bij thuiskomst. Het kabinet heeft dit advies overgenomen.
Na overleg in de interdepartementale gremia werden deze punten en het belang hiervan nader afgestemd.
We houden de ontwikkelingen in andere landen goed in de gaten, en veel landen worstelden de afgelopen periode met hetzelfde dilemma. Dalende besmettingen, een stijgende vaccinatiegraad en de behoefte aan meer vrijheid moeten afgewogen worden tegen de risico’s.
Kunt u, voor zover u op onderdelen bent afgeweken van adviezen van het OMT – zoals bijvoorbeeld de wachttijd na vaccinatie of de sluitingstijden van de horeca – de onderliggende stukken aan de Kamer doen toekomen waarin de besluitvorming wordt voorbereid?
In de stand van zakenbrief van 8 december jl1. heeft het kabinet aangegeven de presentaties die voorliggen in de informele overleggen over de coronacrisis in het Catshuis openbaar te maken. De stukken worden op de website van rijksoverheid2 gedeeld voor zover daar geen zwaarwegende belangen3 in de weg staan. Ten aanzien van besluitvorming die op 6 en 9 juli jl. heeft geen voorbereidend Catshuisoverleg plaatsgevonden. In het kader van de transparantie en continuïteit heeft het kabinet reeds op die data besloten om de documenten die ter ondersteuning van besluitvorming van 9 juli 2021 zijn opgesteld openbaar te maken. Die stukken zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl4.
Welke bijdrage aan het tegengaan van de virusverspreiding levert het bron- en contactonderzoek momenteel? Hoe veel besmettingsketens weet het BCO te doorbreken? Hoe groot is de bijdrage van het BCO in vergelijking tot andere maatregelen?
Het BCO draagt bij aan de bestrijding van de epidemie, bescherming kwetsbaren en verzamelen surveillancedata om zicht te houden op het virus en de mutaties van het virus. Eerder is berekend welke bijdrage BCO kan leveren aan het verkleinen van de reproductieratio, maar die bijdrage is erg afhankelijk van de omstandigheden en de mogelijkheden en kan pas achteraf berekend worden. Elke test en elk contactonderzoek draagt bij aan het onderbreken van de besmettingsketen. Het BCO heeft hierdoor een grote bijdrage aan het tegengaan van virusverspreiding en is hierdoor net zo belangrijk in vergelijking met andere maatregelen. Het OMT heeft in het 116/117e advies aangegeven dat bronisolatie (thuisblijven bij klachten, BCO, isolatie van zieken en in quarantaine gaan van contacten) een effect van 10–15% heeft op de verlaging van de R.
Deelt u de analyse dat met lage besmettingscijfers het BCO een cruciale rol kan spelen om lokale brandhaarden uit te trappen, zonder dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de verspreiding van het virus te remmen? Zo nee waarom niet?
Het BCO kan inderdaad een belangrijk rol spelen bij het vinden van brandhaarden.
Bij welke aantallen besmettingen wordt het onmogelijk voor GGD’en om het BCO goed uit te voeren? Wanneer werd of wordt dat moment bereikt?
Volledig BCO kan worden uitgevoerd tot en met 4.400 besmettingen per dag.
5.600 volledig BCO zonder monitoringsgesprekken (fase 1b)
Bent u van mening dat het zinvol zou zijn om middels BCO te voorkomen dat varianten verspreiden, als die besmettelijker zijn, een hogere ziektelast kennen, tot meer sterfte leiden en/of mogelijk ongevoelig zijn voor vaccins?
Zie antwoord bij vraag 14
Welke mogelijkheden ziet u voor het BCO om in de toekomst gericht besmettingen met gevaarlijkere varianten op te sporen, om daarmee te voorkomen dat nieuwe varianten hun intrede doen in Nederland?
Na het afnemen van een testmonster bij de GGD worden deze geanalyseerd en wordt de geteste persoon geïnformeerd over de uitslag. Op een deel van de PCR-testmonsters vindt kiemsurveillance plaats, waarin bepaald wordt met welke variant van het virus de geteste persoon besmet is geweest. Het BCO wacht niet op de uitslag van de kiemsurveillance, omdat snelheid geboden is met het oog op het doorbreken van de keten van besmettingen. Daarmee is het BCO geen geschikt instrument om gericht besmettingen met gevaarlijke varianten op te sporen. Uiteraard is BCO zoals gezegd een geschikt middel om verspreiding van het besmettingen überhaupt en dus ook van nieuwe varianten te verminderen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Kuiken (Kamerstuknummer 25 295, nr. 1283) en een Intra Action Review uit te voeren om lessen te trekken uit het gevoerde coronabeleid in den brede, om goed voorbereid het najaar tegemoet te gaan? Zo nee, waarom weigert u uitvoering te geven aan dit verzoek van een meerderheid van de Kamer?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 18 mei heb gemeld, zijn er in mei 2021 in Nederland twee Intra Action Reviews uitgevoerd op de respons-pijler «Points of Entry», namelijk havens en luchthavens, waarbij alle schakels van de responsketen betrokken waren. Op dit moment lopen meerdere evaluaties over de aanpak van de Coronacrisis, onder meer door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Zoals ik 12 juli aan de Eerste Kamer meldde, zal ik in mijn voortgangsbrief in september ingaan op de afgeronde, lopende en te verwachten evaluaties binnen VWS. In overleg met het RIVM is het voorstel om de eerste uitkomsten van de lopende evaluaties (bijvoorbeeld het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid) af te wachten, en aan de hand van diens bevindingen eventueel een volgende Intra Action Review uit te voeren.
Kunt u aangeven hoe hoog de dagelijkse capaciteit om mensen met klachten te testen door de GGD was in de maanden mei, juni en juli? Is hier er enig moment afgeschaald danwel opgeschakeld en op welk moment (of momenten) was dit?
De GGD'en hadden in de afgelopen maanden capaciteit beschikbaar om 100.000 testen per dag uit te voeren. De actuele vraag naar testen bij de GGD'en bedraagt tussen de 50.000 en 70.000 per dag (inclusief het testen van uitgaande reizigers), de capaciteit bedraagt 95.000 testen per dag, snelle opschaling is mogelijk tot 105.000/110.000 per dag.
Kunt u aangeven hoeveel testcapaciteit er de komende maanden bij de GGD dagelijks beschikbaar is voor het testen van mensen met klachten?
Zie het antwoord op vraag 16.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Minister van Justitie en Veiligheid die voor de camera’s van het televisieprogramma Humberto zong over mondkapjes die bij het vuil konden? Bent u van mening dat zijn optreden behulpzaam is bij het behouden van draagvlak en urgentie om de pandemie het hoofd te bieden?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft inmiddels publiekelijk aangegeven dit specifieke optreden als onhandig te kwalificeren. Daar heb ik niets aan toe te voegen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
De vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de onderzoeker dat er meer aandacht moet worden besteed aan sekseverschillen in klinische studies naar COVID-19?
De studie heeft gebruik gemaakt van de informatie die openbaar beschikbaar is op clinicaltrials.gov. Deze informatie is vaak incompleet en wordt pas verlaat bijgewerkt. Zo is van slechts een zeer klein aantal studies een statistisch analyseplan te vinden. Daarom vind ik het lastig conclusies te verbinden aan de analyse die is gedaan in deze studie.
Bent u het er mee eens dat het openbaar maken van de data al kan helpen om de sekseverschillen te bestuderen?
Ja ik ben het ermee eens dat openbaarheid van data kan helpen. Daarom worden voor geneesmiddelen, waarvoor in Europa een handelsvergunning is verleend, de studiedata gepubliceerd op de klinische data website van de het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA).2 EMA is momenteel bezig met een uitbreiding van deze data website. In de volgende fase zullen ook individuele patiënten data (geanonimiseerd) gepubliceerd worden.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat meer data openbaar wordt gemaakt en bent u bereid ook die stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat geneesmiddelenautoriteiten EMA en de FDA, zoals ook in het artikel worden beschreven, verder zullen moeten gaan dan alleen aanbevelingen opstellen om met sekseverschillen om te gaan?
Het zijn niet alleen aanbevelingen. In de richtlijn voor geneesmiddelonderzoek en -beoordeling is beschreven hoe effecten van geneesmiddelen in relevante subgroepen moeten worden geëvalueerd. Naast sekse zijn er namelijk ook andere belangrijke variabelen waarvoor effectverschillen worden bekeken. Denk bijvoorbeeld aan leeftijd, ras of onderliggende aandoeningen. Indien klinische relevante verschillen worden gevonden in deze analyses, leidt dit tot aangepaste (doseer)adviezen in, of waarschuwingen bij, het bedoelde gebruik van een geneesmiddel zoals beschreven in de productinformatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Long COVID, in tegenstelling tot de acute klachten die bij covid horen, vaker tot klachten leidt bij vrouwen?2
Ik herken het signaal dat de klachten horend bij Long COVID mogelijk vaker bij vrouwen voorkomen. De populatie die bij acute klachten als gevolg van COVID-19 in het ziekenhuis werd opgenomen, bestond voor een belangrijk deel uit (oudere) mannen met onderliggend lijden. Echter blijkt dat ook patiënten die thuis een COVID-19 besmetting hebben doorgemaakt te maken kunnen krijgen met Long COVID, waaronder mogelijk meer vrouwen en jongeren. Ik vind het belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan naar deze bevindingen zodat hiermee in beleid, praktijk en onderwijs rekening kan worden gehouden. Zo doet het RIVM onderzoek naar hoeveel mensen met Corona op langere termijn nog klachten hebben, wat deze klachten precies zijn en hoe ernstig ze zijn4. Ook wordt vanuit het RIVM onderzocht of voorspeld kan worden welke mensen langdurig klachten houden en welke mensen juist niet.
Deelt u de opvatting dat het in dat licht nog zorgelijker is dat artsen niet altijd de klachten van vrouwen even serieus nemen als klachten van mannen, zoals professor Oertelt-Prigione stelt, maar ook eerder uit onderzoeken is gebleken?3
Ik vind het belangrijk dat artsen te allen tijde klachten van patiënten serieus nemen, dat geldt uiteraard ook voor klachten als gevolg van Long COVID. Ik heb echter geen signalen dat artsen in Nederland de klachten als gevolg van Long COVID niet serieus nemen.
Long COVID heeft de aandacht van onder andere de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zowel de FMS6 als de NHG7 hebben kennisagenda’s voor Long COVID ontwikkeld. Op 1 juli 2020 is door beroepsgroepen de handreiking «Behandeling en begeleiding van post-COVID-19 patiënten» opgesteld. In deze handreiking staan aanbevelingen voor zorgverleners over hoe zij zorg kunnen verlenen aan de patiëntengroep die klachten en beperkingen heeft overgehouden aan een COVID-19 infectie. Vorig jaar is door verschillende beroepsgroepen aangegeven dat er rekening moet worden gehouden met nieuwe feiten en inzichten. Daarom stel ik, via ZonMw, gelden beschikbaar voor de doorontwikkeling van een multidisciplinaire integrale richtlijn COVID-19 nazorg, in samenwerking met (para)medische beroepsgroepen en patiëntenvertegenwoordiging.
Hoe kan verder worden bevorderd dat vrouwen met Long COVID klachten wel hulp zoeken, ook als zij daar niet toe geneigd zijn door de verwachte reactie van een arts?
Ik vind het belangrijk dat patiënten met klachten bij de huisarts terecht kunnen. Zo kunnen huisartsen tijdig advies geven of patiënten verwijzen voor verdere hulp. Samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) wil ik patiënten met aanhoudende klachten oproepen om zich bij hun huisarts te melden. De huisarts kijkt samen met de patiënt welke klachten er zijn. Op Thuisarts.nl kunnen patiënten terecht voor informatie rondom COVID-19 en aanhoudende klachten.
Daarnaast heb ik opdracht gegeven tot de oprichting van C-support om Covid-19-patiënten die langer dan 3 maanden klachten houden te informeren, te adviseren en te ondersteunen. C-support ondersteunt patiënten met COVID-19 en (medische) professionals met aandacht op de nazorg. Zij hanteert een integrale aanpak op het medische domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho)sociale domein. Samen met de patiënten zoekt C-support naar een passende oplossing, bijvoorbeeld door te helpen de weg te vinden in het reguliere zorgaanbod.
Wordt er op dit moment bij de behandeling van Long COVID klachten voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de aard, omvang en duur van aanhoudende klachten na COVID-19, de onderliggende pathofysiologie en risicofactoren voor het ontwikkelen van deze symptomen als ook inzicht in de behandeling, namelijk de herstel- en nazorg, die patiënten met deze aanhoudende klachten hebben ontvangen. Dit onderzoek richt zich op zowel lichamelijk, cognitief, mentaal als op het algemeen welbevinden/kwaliteit van leven.
De onderzoeken naar aanhoudende klachten en ontvangen herstel- en nazorg maakt zo veel mogelijk gebruik van lopend onderzoek en cohorten. In de onderzoeken is aandacht voor de verschillende risicopopulaties, waaronder vrouwen. Ook wordt er vanuit onderzoek gekeken naar de doorlopen zorgpaden van patiënten met aanhoudende klachten. Vanuit de doorontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn COVID-19 nazorg wordt gekeken naar integrale herstel- en nazorg, zoals energiemanagement, mogelijkheid van medicamenteuze behandelopties en cognitieve revalidatie. Het is van belang om per patiënt(groep) te beoordelen wat het beste behandeltraject is, waarbij rekening dient te worden gehouden met de eigenschappen en voorkeuren van de individuele patiënt. Ik blijf met ZonMw continu in gesprek over noodzakelijk onderzoek voor effectieve herstelzorg naar Long COVID. Over de verdere acties en inzet omtrent Long COVID heb ik u recent geïnformeerd in een kamerbrief8.
Het initiatief van een aantal ziekenhuizen in de strijd tegen geneesmiddelkaping |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe initiatief van samenwerkende ziekenhuizen met de bereidingsapotheek A15 om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de noodzaak van dit initiatief voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen?
Ik waardeer initiatieven die daar aan kunnen bijdragen. De beschikbaarheid van medische producten, waaronder geneesmiddelen, tegen aanvaardbare kosten, is van belang zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is.
Wat vindt u ervan dat bij een aantal bereidingen commerciële partijen de prijs omhoog drijven door de middelen te laten registreren?
In Nederland komen geneesmiddelen als hoofdregel met een handelsvergunning (registratie) op de markt.2 Onderzoek naar de mogelijke toepassing van een bestaand geneesmiddel bij een nieuwe indicatie wordt drug rediscovery of drug repurposing genoemd. Drug repurposing duurt vaak minder lang dan de ontwikkeling van een heel nieuw geneesmiddel, omdat er al veel bekend is over het geneesmiddel. De toepassing kan daardoor relatief snel de patiënt bereiken en relatief goedkoop zijn. Drug repurposing waarbij een apotheekbereiding wordt geregistreerd vind ik een goede ontwikkeling. Maar tegelijkertijd zie ik ook specifieke casussen waarbij drug repurposing leidt tot ongewenst gedrag van fabrikanten. Denk bijvoorbeeld aan de casus mexiletine (Namuscla), waarbij de fabrikant het geneesmiddel registreert voor een al bekende toepassing in de praktijk en na registratie een verveelvoudiging van de prijs vraagt. Dit is ongewenst. Daarom heb ik Namuscla niet opgenomen in het basispakket.3 Op Europees niveau zet ik me daarom mede hierom in voor aanpassing van de weesgeneesmiddelenverordening.
Klopt het dat aan het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum (NFKOO) een subsidie is verstrekt met hetzelfde doel?
Het klopt dat het NFKOO een subsidie heeft gekregen met deels eenzelfde doelstelling als het nieuwe initiatief van de samenwerkende universitair medische centra met de bereidingsapotheek A15, namelijk het verwerven van kennis over het hele proces van onderzoek tot en met de registratie en productie van geneesmiddelen. Deze subsidie past binnen mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma, het behouden en uitbouwen van kennis in kennisinstellingen over therapieontwikkeling, registratie van medicijnen en lokale productie.4 Deze subsidie sluit daarmee aan bij de ambities zoals ik deze lees van de samenwerkende universitair medische centra en de bereidingsapotheek A15 om deze kennis in te zeten voor kostenbeheersing in de zorg.
Het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, ontwikkel- en opleidingscentrum (NFKOO) werkt momenteel onder andere aan expertiseopbouw voor dossiers door registratie van drie geneesmiddelen, ontwikkeling van 3D-print technologie ten bate van geneesmiddelenproductie en kwaliteitscontrole en productie van generieke producten. VWS heeft in gesprekken in het kader van de voortgang van de subsidieverlening bij het NFKOO het genoemde initiatief onder de aandacht gebracht. Hieruit bleek dat het NFKOO intensief bij het initiatief betrokken is en een samenwerking tussen beiden was gestart. Bij bereidingsapotheek A15 en de betrokken partners ontbrak de expertise om een registratiedossier op te bouwen. Binnen de kaders van de subsidie die door VWS is verstrekt, gaat NFKOO samenwerken met bereidingsapotheek A15 en partners door de hiervoor benodigde expertise aan te leveren. De samenwerking heeft inmiddels ook verder vorm gekregen doordat een product is geselecteerd dat vanuit bereidingsapotheek A15 wordt gemaakt en het risico loopt «gekaapt» te worden.
Welke partijen zitten er precies in het NFKOO en waarom is er voor gekozen alleen aan deze partijen met dat doel subsidie te verstrekken?
De Stichting Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum is in de zomer van 2020 opgericht door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LUMC en het LBSP werkten al geruime tijd aan de opbouw van een dergelijk kenniscentrum met nationale ambitie. Zoals bij vraag 4 beantwoord, past deze subsidie bij mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma.
Is het NFKOO wat u betreft een nationaal dekkend centrum?
Ja, aan de Stichting is bij de subsidieverlening als een van de voorwaarden gesteld dat het een nationaal karakter dient te krijgen en dient daartoe samenwerking en afstemming te zoeken met kennisinstellingen zoals in de subsidievoorwaarden is gesteld. NFKOO werkt hiertoe, op nationaal niveau, aan strategische kennisallianties met universitair medische centra en relevante initiatieven.
Bent u bereid om met het A15 initiatief in gesprek te gaan en te kijken waarbij zij hulp kunnen gebruiken om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?
In het voorjaar is al gesproken met een van de initiatiefnemers van de bereidingsapotheek A15. Daarbij is ook gewezen op het NFKOO en de kennis die daar wordt samengebracht. Overigens wil ik opmerken dat bereidingsapotheek A15 vergelijkbare activiteiten ontplooit als reeds bestaande bedrijven die zowel apotheekbereidingen en geregistreerde geneesmiddelen produceren, zoals bijvoorbeeld ACE Pharmaceuticals en Tiofarma. Daarnaast bestaat er ook het initiatief Medicijn voor Maatschappij5, een platform voor duurzame en betaalbare beschikbaarheid van medicijnen voor zeldzame ziekten. Binnen Medicijn voor Maatschappij worden ook projecten uitgevoerd om specifieke medicijnen voor patiënten langdurig beschikbaar te maken.
Welke drempels zou het A15 initiatief tegenaan kunnen lopen bij het registreren van commercieel niet-verkrijgbare geneesmiddelen?
Voor het ontwikkelen en registreren van geneesmiddelen is het nodig dat informatie beschikbaar is over de te nemen stappen en over expertise, researchinfrastructuur en financieringsmogelijkheden en partijen waarmee samengewerkt kan worden. Het ontbreken van de juiste kennis kan een drempel zijn voor de registratie van commercieel nog niet-verkrijgbare geneesmiddelen. Recent heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport samen met de Staatssecretaris van EZK een kamerbrief met de reactie op het FAST rapport geschreven. Daarin hebben we gemeld dat bij de opstart van FAST hiertoe een loket zal worden ingericht. Via dit loket zal ook informatie beschikbaar zijn van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, o.a. over het Advies op Maat wat is bedoeld voor start-ups, kleine ondernemingen en academische groepen.6
Wat vindt u ervan dat de de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd direct aan heeft gegeven de voorkeur te geven aan commerciële partijen? Vindt u dat niet in strijd met de doelstelling van het beheersbaar houden van de zorgkosten?2
In het toezicht op de bereiding van geneesmiddelen door apotheken (magistrale bereidingen) hanteert de IGJ de uitgangpunten van de Geneesmiddelenwet en heeft de IGJ geen voorkeur voor commerciële of niet commerciële initiatieven. Bij magistrale bereiding wordt toezicht gehouden op de kwaliteit en hanteert de IGJ uitsluitend kwaliteitsrichtlijnen zoals gemeld op de IGJ-website.8
In de Kamerbrief van 8 april 20199 heeft mijn voorganger meer duidelijkheid gegeven over de wijze waarop deze magistrale bereidingen binnen de bestaande wettelijke kaders kunnen plaatsvinden in Nederland. Van deze magistrale bereidingen moeten de zogenoemde «doorgeleverde bereidingen» onderscheiden worden; dat zijn magistrale bereidingen die worden doorgeleverd aan andere apotheken. Deze doorgeleverde bereidingen zijn in beginsel niet toegestaan indien er geregistreerde producten in de handel zijn. Hiervoor geldt een aparte circulaire van de IGJ waarin de voorwaarden zijn vastgelegd.10
Op welke manier wordt het initiatief van A15 betrokken bij het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST) programma om regulatoire knelpunten van therapieontwikkeling vanuit alle partijen (publiek en privaat) in beeld te brengen?
Het bericht ‘Onvoldoende steun voor gedragscode conversietherapie’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onvoldoende steun voor gedragscode conversietherapie»?1
Ja.
Hoe kan het dat het initiatief om tot een gezamenlijke gedragscode te komen die duidelijk maakt wat goede geestelijke zorg is voor LHBTI-personen, is mislukt?
Het is mijn inziens te vroeg om van een mislukking te spreken. In afstemming met de Minister van VWS heb ik vorig jaar het Humanistisch Verbond aangezocht om samen met de geloofskoepels tot een gedragscode te komen. Het CIO en het CMO hebben aangegeven hier niet aan mee te willen werken. Het Humanistisch Verbond heeft mij verzocht om de regie weer naar mij toe te trekken, wat ik ook zal doen.
Wat is uw reactie op het feit dat het initiatief om tot een gezamenlijke gedragscode is mislukt? En wat is uw reactie op het feit dat er dus onvoldoende steun is onder religieuze koepels om af te spreken dat er voor conversietherapie geen plaats is bij deze geestelijke koepels?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Ik acht het te vroeg om te kunnen concluderen dat religieuze koepels niet willen afspreken dat er bij die koepels geen plaats is voor homoconversie praktijken.
Waarop baseerde u de veronderstelling dat partijen hebben aangegeven, het belang van een dergelijke code te onderschrijven en zich in te willen zetten voor het expliciteren van een breed gedragen norm, aangegeven in de beleidsreactie op het rapport «Voor de Verandering»?2 Wat is er in de tussentijd veranderd?
Die veronderstelling baseerde ik op het gegeven dat in het onderzoek «Voor de verandering» bevestigd wordt dat de meeste gelovigen positief tegenover lhbti-ers staan en afwijzend tegenover pogingen om iemand seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen. Dit is onveranderd.
Op welke manier heeft u zich de afgelopen tijd ingezet om het onderwerp onder de aandacht te brengen van de verschillende koepelorganisaties van geloofsgemeenschappen? Waarom heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd?
Om een beter begrip te krijgen van de gedragscode en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, heb ik mij eerder deze maand door het Humanistisch Verbond, dat als opdrachtnemer fungeerde om samen met de geloofskoepels tot een dergelijk document te komen, laten informeren. Mede naar aanleiding van dat gesprek overleg ik deze maand nog met het CIO. Op ambtelijk niveau is in de afgelopen maanden op verschillende momenten met het Humanistisch Verbond en het CIO over dit onderwerp contact onderhouden.
Op welke manier gaat u alsnog religieuze gemeenschappen aansporen om zich uit te spreken tegen conversietherapieën van LHBTI-personen?
Mijn intentie is om geloofskoepels ervan te overtuigen dat een door de geloofsgemeenschappen onderschreven gedragscode kan bijdragen aan het verder uitbannen van homoconversie praktijken.
Deelt u de constatering van het Humanistisch Verbond dat door het uitblijven van een gedragscode, enkel een wettelijk verbod op conversietherapie een fundamenteel signaal kan afgeven dat daarvoor in Nederland geen plek is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang dat inspanningen om iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen effectief worden voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, waarin de rechten van LHBTI-personen en grondrechten centraal staan en waarin onderzocht wordt wat nodig is voor een effectieve bestrijding, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek «Voor de verandering»3. Om die reden zal het kabinet een brede, maar gerichte verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving. In deze verkenning wordt eveneens de optie voor enige vorm van een wettelijk verbod meegenomen. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop homoconversiepraktijken het meest succesvol kunnen worden voorkomen en tegengegaan.