De daadwerkelijke inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en het bericht ‘Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken’ |
|
Anne Kuik (CDA), Michiel van Nispen , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Eva van Esch (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken»?1
Ja.
Bent u het met ons eens dat het van belang is kinderen, jongeren en andere kwetsbare groepen zoals mensen met een verstandelijke beperking, te beschermen tegen op hen gerichte reclame-uitingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de artikel 2 lid 3 en 4 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelaanbieders verplicht wervings- en reclameactiviteiten niet te richten op jongeren en andere kwetsbare groepen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat marktpartijen het verbod op reclame gericht op jongeren zo interpreteren, dat jonge mensen (tot 24 jaar) niet meer dan 30% van het publiek mogen uitmaken? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat jongeren überhaupt maar 28% van de bevolking uitmaken?
Voorop staat dat wet- en regelgeving leidend is. Daarin staat dat reclame voor kansspelen niet gericht mag zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen.2 Dit verbod is absoluut en vergt vergaande inspanningen van vergunninghouders. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van reclamebeperkende maatregelen die zijn neergelegd in wet- en regelgeving. De Ksa heeft hier onlangs nog expliciet aandacht aan besteed door vergunninghouders op deze verplichting te wijzen. Op haar website licht de autoriteit toe hoe vergunninghouders aan deze inspanningsplicht kunnen voldoen.3 Het is aan de Ksa als toezichthouder om te bepalen welke elementen in welke mate relevant zijn om te oordelen of reclame zich richt op kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat meer mag én moet worden gevraagd van kansspelaanbieders om te voorkomen dat hun reclameactiviteiten zich richten op jonge mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat handhaving op genoemde artikelen plaatsvinden, nu niet tot een reclamecode is gekomen?
Handhaving van de artikelen in het Besluit en de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie Kansspelen valt (evenals handhaving van alle kansspelwet- en regelgeving) onder de bevoegdheid van de Ksa. De Reclamecode Online Kansspelen betreft zelfregulering en is een initiatief van verschillende kansspelaanbieders in aanvulling op deze wet- en regelgeving. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van zelfregulering, niet de Kansspelautoriteit. Handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving gebeurt door de Ksa.
Is vanuit het ministerie overleg geweest met de Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over de reclamecode of wervings- en reclameactiviteiten in algemene zin? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden, op welke wijze en welke invloed heeft dit gehad op de uiteindelijke reclamecode die voorlag?
De branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) is begin september 2021 gelanceerd. Op 14 oktober jl. heeft een algemeen kennismakingsgesprek tussen ambtenaren van mijn ministerie en VNLOK plaatsgevonden. Daarnaast is in eerdere contacten met enkele van de bij VNLOK aangesloten aanbieders het onderwerp reclame(code) aan de orde gekomen. Daarbij is vanuit het ministerie gewezen op de wettelijke kaders en in overweging gegeven de toelichting op de beoogde code op punten aan te vullen. Welke invloed dit heeft gehad op de uiteindelijke reclamecode zoals die voorlag, is mij niet bekend.
Waarom heeft de regering de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 996, nr. 57) nooit uitgevoerd voor wat betreft het afdwingen van een tijdslot voor onlinereclame?
De regering onderschrijft het doel van de motie, namelijk het voorkomen dat jongeren door online reclame aangezet worden tot gokken. Om dit doel te bereiken is inmiddels ook een groot aantal maatregelen getroffen. Ik vind het belangrijk om nu eerst die maatregelen volledig te implementeren en vervolgens te bezien welke effecten deze hebben. Dit wordt gemonitord en waar nodig bijgestuurd zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld.4 Het instellen van een tijdslot is nu geen onderdeel van de maatregelen, omdat dit in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar is. Tevens is het handhaven van een tijdslot kostbaar en waarschijnlijk onvoldoende effectief. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Indien de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de toekomst verbeteren en er is een noodzaak gebleken voor aanvullende maatregelen, zou een tijdslot heroverwogen kunnen worden.
Reclame voor kansspelen mag sowieso niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen. Bovendien mogen hun reclameactiviteiten niet aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen. Deze regels gelden ongeacht het medium. Naast reclame op televisie of in geprinte media, geldt dit ook voor online reclame en reclame via social media.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is daarbovenop een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving, vooral ook ter bescherming van specifiek kwetsbare groepen. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid. Deze regels gelden ongeacht het medium.6
Wanneer gaat u hier toe over? Welke maatregelen worden er nog meer genomen om jongeren en andere kwetsbare groepen te beschermen tegen online reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke prioriteit heeft dit in handhaving door de Kansspelautoriteit en waaruit blijkt dit?
De bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hoge prioriteit in de handhaving door de Kansspelautoriteit. Dit blijkt onder meer uit de recente aanpak van een kansspelaanbieder die beroepssporters inzette in kansspelreclame7, de invordering van een last onder dwangsom bij een vergunninghouder die reclame richtte op minderjarigen8, het aanpakken van illegale praktijken op sociale media die populair zijn onder jongeren9, het onlangs opgestelde samenwerkingsprotocol met het Commissariaat voor de media (CvdM) dat mede tot doel heeft om gezamenlijk de veiligheid van het media-aanbod en bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen10 en de nadere uitleg van reclameregels die tot doel hebben kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen, te beschermen door de Kansspelautoriteit.11
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. In dat kader monitort de Kansspelautoriteit op basis van gegevens uit de controledatabank in hoeverre aanbieders de op hen rustende zorgplicht om kansspelverslaving te voorkomen in acht nemen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan het amendement Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 23)? Had dit amendement niet al vanaf 1 april tot een duidelijkere waarschuwing bij advertenties moeten leiden?
Het amendement-Vos geeft kaders mee waarbinnen een nieuwe waarschuwende tekst moet worden vastgesteld.12 Ik heb een subsidie toegekend aan het Trimbos-instituut, dat een proces heeft opgezet en gefaciliteerd ter vaststelling van een nieuwe tekst. Over het verloop en de uitkomst van dit proces heb ik uw Kamer geïnformeerd middels een separate brief.
De uitzending van Omroep Gelderland ‘In het vizier van de Jager’ en het artikel ‘Dit is moderne slavernij’: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Omroep Gelderland «In het vizier van de Jager» en het artikel «Dit is moderne slavernij»: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen?1
Ja.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat jonge vrouwen die slachtoffer zijn van loverboys zelf moeten betalen voor de verwijdering van hun verplichte aangebrachte tatoeages of andere aangebrachte brandmerken?
Het is vreselijk als een jonge vrouw wordt uitgebuit en onder druk een tatoeage of brandmerk aangebracht krijgt. Mensenhandel is een ernstig misdrijf waarbij iemand gedwongen wordt handelingen te verrichten. Dit kan grote gevolgen hebben voor het slachtoffer.
In die gevallen waar een tatoeage of brandmerk onderdeel is geweest van de uitbuiting, ben ik van mening dat camouflage of verwijdering uiteraard niet ten laste van het slachtoffer zou moeten komen.
Heeft u in beeld hoeveel slachtoffers van brandmerking er in Nederland zijn? Zo ja, wilt u deze cijfers delen? Zo nee, zou dat gezien de terugkerende verhalen niet wenselijk zijn? Kunt u in dit antwoord het advies van de lector Veiligheid in Afhankelijkheidsstudies, mw. J. Jansen, betrekken?
Er is niet bekend hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting dit soort verplichte tatoeages of brandmerken hebben. Uitvraag bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, de politie, Jeugdzorg Nederland en Valente, levert geen concrete aantallen op. Wel geven zij aan dat het niet heel frequent voor komt dat zorgorganisaties in de (vrouwen)opvang te maken hebben met deze problematiek.
In 2014 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS gesproken met de jeugdhulpinstellingen en besproken dat het verwijderen of herstellen van tatoeages als onderdeel van de behandeling van het slachtoffer gezien moet worden. De inschatting vanuit de hulpverlening was destijds dat het gaat om kleine aantallen slachtoffers waarbij onder dwang tatoeages zijn aangebracht. Destijds heeft de Staatssecretaris aangegeven dat als er signalen van instellingen zijn, hij deze graag hoort zodat bekeken kan worden wat het probleem precies is en hoe een oplossing gevonden kan worden.
Net als prof. dr. Janssen, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties, ben ik van oordeel dat dit een zeer ernstige praktijk is en dat de brandmerking of tatoeage een slachtoffer keer op keer herinnert aan het verleden. En dat er daar waar het spaak loopt iets gedaan moet worden voor de slachtoffers. Mijns inziens wordt de oplossing juist ook gevonden in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning aan deze slachtoffers.
Ten aanzien van een vergoeding staat voorop dat de dader de schade dient te vergoeden. Het slachtoffer kan zich in het strafproces voegen als benadeelde partij om de schade die het slachtoffer door het strafbare feit heeft geleden te vorderen bij de dader. Slachtoffers van loverboys hebben als slachtoffers van mensenhandel in de regel recht op gratis rechtsbijstand door een advocaat. De overheid kan een door de rechter toegewezen vergoeding van schade aan het slachtoffer innen bij de dader en slachtoffers kunnen 8 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot krijgen op het nog te innen bedrag. Slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven die hun schade niet of nog niet op de dader hebben kunnen verhalen, kunnen daarnaast een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Slachtoffers van loverboys kunnen als slachtoffer van mensenhandel in beginsel in aanmerking komen voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een slachtoffer kan een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Afhankelijk van het letsel komen slachtoffers in aanmerking voor verschillende letselcategorieën. Slachtoffers van mensenhandel maken een gerede kans om een uitkering te krijgen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Met de uitkering kunnen slachtoffers de kosten voor het verwijderen van tatoeages/littekens betalen. De hoogte van de tegemoetkoming varieert van € 1.000 tot € 35.000, afhankelijk van de ernst van het letsel. De tegemoetkoming die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert is een ongedifferentieerd bedrag waar ook bv. de kosten voor het weghalen van een gedwongen tatoeage uit gefinancierd kunnen worden.
Indien jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties hulp en opvang bieden aan een slachtoffer van seksuele uitbuiting waarbij een tatoeage of brandmerk is aangebracht, wordt per individu gekeken wat er aan zorg en ondersteuning nodig en mogelijk is om de tatoeage te camoufleren of te laten verwijderen. De hulp en ondersteuning is gericht op alle gevolgen (de zichtbare en de onzichtbare) van wat zij hebben meegemaakt en in bijna alle gevallen is er sprake van trauma, maar ook kunnen er schulden zijn. Als de vrouw/het meisje de tatoeage of het brandmerk wil laten camoufleren of verwijderen is dat onderdeel van de bredere aanpak naar herstel en regie over het eigen leven. In de praktijk wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen door tatoeëerders aangeboden de tatoeage gratis te laten camoufleren. Ook kan er gebruik gemaakt worden van mogelijkheden bij de jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties die hiervoor een noodpotjeof een steunfonds inzetten. Zeer incidenteel wordt een aanvraag bij Fonds Slachtofferhulp overwogen.
Op welke wijze heeft de Staatssecretaris van VWS na toezeggingen in 2014 om te spreken met zorginstellingen over het verwijderen van tatoeages van slachtoffers van loverboys, gevolg gegeven aan dit voornemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft u, nadat eerder is gesteld dat het vergoeden van verwijderen van tatoeages geen probleem zou zijn, vernomen dat het ontbreken van een medische noodzaak door het Zorginstituut Nederland wordt genoemd als reden om toch geen vergoeding toe te kennen? Hoe beoordeelt u deze argumentatie?
Dit ziet waarschijnlijk op de vraag of het verwijderen van tatoeages voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking kan komen. De redenering dat dit niet het geval kan zijn is het gevolg van de regelgeving die we op dit gebied hebben. Om het verwijderen van tatoeages voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking te laten komen, is het vaststellen van de medische noodzaak van belang.
In beginsel valt het verwijderen van een tatoeage daarom alleen onder het verzekerde basispakket op het moment dat er sprake is van een medische noodzaak. Dat houdt in dat er somatische klachten van een bepaalde omvang optreden die toe te wijzen zijn aan het hebben van de tatoeage.
Ik begrijp vanuit het nieuwsartikel dat het bij deze vrouwen niet gaat om somatische klachten ten gevolge van het brandmerk, maar om de psychische klachten die zij ervaren. Psychische klachten gelden niet als indicatiecriterium bij plastisch chirurgische ingrepen, zoals het verwijderen van een tatoeage. Wel kan uiteraard psychische begeleiding aan de orde zijn vanuit de geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp.
Heeft u contact gehad met Zorgverzekeraars Nederland over schrijnende situaties die hierdoor kunnen ontstaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met ZN over het verwijderen van tatoeages. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangeven, betreft het verwijderen van tatoeages en brandmerken alleen de verzekerde zorg als er sprake is van een medische indicatie. In deze gevallen zullen zorgverzekeraars de verwijdering vergoeden. Wanneer er geen medische indicatie is om de tatoeage of het brandmerk te verwijderen biedt de Zorgverzekeringswet geen mogelijkheid tot vergoeding. Als het wenselijk is om het verwijderen van tatoeages en brandmerken in dit soort situaties te vergoeden, zal een alternatieve bekostiging moeten worden gevonden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk hulp en een vergoeding voor deze vrouwen mogelijk te maken en hoe gaat u hier werk van maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen» op NU.nl van 30 september jl.?1
Ja.
Kunt u herbevestigen dat het op dit moment verboden is voor werkgevers van hun werknemers een vaccinatiebewijs te eisen om toegang te verkrijgen tot hun fysieke werkomgeving?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 september jl.2 kunnen werkgevers in dat kader van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten niet eisen dat zij beschikken over een coronatoegangsbewijs (art. 58ra lid 8 Wpg). Dat komt doordat werknemers op dit moment zijn uitgezonderd van de verplichting een coronatoegangsbewijs te tonen. Dit geldt ook voor de sectoren die per 25 september jl. door de overheid zijn verplicht om voor toegang van bezoekers en klanten een coronatoegangsbewijs te vragen (de sectoren horeca, evenementen, kunst/cultuurvoorstellingen en sportwedstrijden).
Tegelijkertijd begrijp ik de dilemma’s die zich kunnen voordoen in de werksituatie tussen werkgevers en werknemers in het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Ik probeer daarbij steeds het hele verhaal te laten zien: van wat er wel kan en ook wat er niet kan of nog in verkenning is.
Vaccineren is belangrijk, ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen. In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen. Wij als overheid doen dat ook. Een werkgever mag als daar een goede reden voor is, vragen of iemand is gevaccineerd. Die goede reden is er als er bijvoorbeeld geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige omgeving te creëren. Een werknemer is niet verplicht te antwoorden. Een werkgever mag wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of om beschermingsmiddelen te dragen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij ingeschakeld worden voor advies en borging van de veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Dit neemt niet weg dat er dilemma’s blijven en er situaties kunnen ontstaan die op gespannen voet staan met het goede gesprek voeren op de werkvloer. Daarom houden we bij werkgever- en werknemersorganisaties de vinger aan de pols, bijvoorbeeld bij knelpunten of excessen als die blijken, en betrekken deze signalen bij de lopende verkenning naar het gebruik van het coronatoegangsbewijs in de werkomgeving. Zoals in bovengenoemde brief aangegeven, en door de Minister van VWS toegezegd in het debat met uw Kamer op 18 augustus, verkent het kabinet of de uitzondering in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing op de werkvloer kan vervallen en onder welke voorwaarden. Die verkenning moet duidelijkheid geven over de noodzaak en wenselijkheid om coronatoegangsbewijzen in de werkomgeving toe te passen en hoe dat vervolgens geregeld kan worden. Als blijkt dat het noodzakelijk en wenselijk is, vergt het een wetswijziging om het onder voorwaarden mogelijk te maken een coronatoegangsbewijs te vragen aan werknemers. Bijvoorbeeld werknemers in die sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor gasten verplicht is zoals bijvoorbeeld horeca, musea of evenementen. Dit vraagt echter om een zorgvuldige afweging waarbij – net zoals dat de werkgever dat nu moet doen – noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden afgewogen.
Klopt het dat u, vanwege het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor, niet kunt optreden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs van hun werkgevers eisen?
Handhaven vereist een wettelijke basis, in de verkenning naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren, zal dit worden meegenomen. Het streven is de verkenning begin november af te ronden.
Bent u bereid om per spoedwet een dergelijke juridische basis te creëren zodat u wel kunt optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers
Zoals in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven, verkent het kabinet – zoals toegezegd aan uw Kamer – op dit moment juist het omgekeerde. Namelijk of een aanpassing van de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen noodzakelijk en wenselijk is om het onder voorwaarden mogelijk te maken coronatoegangsbewijzen te gebruiken voor werknemers. In deze verkenning bespreek ik met de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers tevens of en zo ja, welke knelpunten en dilemma’s er in de praktijk zijn en of een aanpassing van de wet daarvoor een oplossing kan bieden. Het kabinet zet die verkenning voort en zal de uitkomsten te zijner tijd met uw kamer bespreken.
Bent u tevens bereid werkgevers er in de tussentijd nadrukkelijk op te wijzen dat het eisen van een vaccinatiebewijs van werknemers verboden is?
Vanwege het belang van vaccinatie ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen, maak ik me er juist sterk voor om in de communicatie het hele verhaal te vertellen, zoals dat ook in essentie in het antwoord op vraag 2 is opgenomen. Dat gaat zowel over wat er wél kan, als over wat er niet kan.
Een werkgever mag namelijk wél een moreel appèl doen. Een werkgever mag ook – als daar een goede reden voor is – vragen of iemand is gevaccineerd. Een werknemer hoeft daar echter niet op te antwoorden. Een werkgever mag een werknemer niet dwingen tot vaccinatie. In Nederland kiezen we er voor dat dat vrijwillig is en blijft. Een werkgever en een werknemer moeten conform de Arbowet wel onderlinge afspraken maken over hoe ze de veiligheid en gezondheid op de werkvloer borgen. Zo mag een werkgever in sommige gevallen wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of beschermingsmiddelen te dragen.
Daarbij is ook duidelijk dat zolang in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen werknemers uitgezonderd zijn, het vragen van een coronatoegangsbewijs op de werkvloer niet tot de wettelijke mogelijkheden behoord. Bij de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers met wie ik regelmatig in overleg ben is dit volstrekt duidelijk. Via de communicatiekanalen die tot mijn beschikking staan wordt deze volledige lijn expliciet uitgedragen3.
Kunt u deze vragen, gegeven de urgentie, per ommegaande beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘'Alarmerende verschuivingen'; Succescoach Jac Orie luidt de noodklok over fysieke ontwikkeling nieuwe generatie sporters.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Succescoach Jac Orie luidt de noodklok over fysieke ontwikkeling nieuwe generatie sporters»?1
Ja.
Bent u bekend met de achteruitgang van de fysieke ontwikkeling van jonge sporters de afgelopen jaren en de negatieve gevolgen daarvan op de fysieke gezondheid van kinderen algemeen en de kansen op een topsportcarrière in het bijzonder?
Ja, er is een neerwaartse trend in de motorische vaardigheden van kinderen waarneembaar2. Er zijn echter geen wetenschappelijke studies bekend waarin direct de relatie tussen de kans op een topsportcarrière en de algemeen afnemende motorische vaardigheden bij kinderen is onderzocht.
Vind u ook dat jongeren zich fysiek goed moeten kunnen ontwikkelen waardoor zij fit en weerbaar worden en dat sport en bewegingsonderwijs daar vanaf jonge leeftijd een cruciale rol bij spelen? Erkent u het belang dat bewegingsonderwijs gegeven moet worden door een op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) opgeleide docent, zodat leerlingen de kans krijgen zich motorisch optimaal te kunnen ontwikkelen?
Ik deel de mening dat het van belang is dat kinderen en jongeren zich fysiek goed kunnen ontwikkelen. Goede lessen bewegingsonderwijs kunnen bijdragen aan een goede motorische ontwikkeling. Ik erken het belang dat bewegingsonderwijs door een bevoegde docent wordt gegeven. Dat kan een vakleerkracht zijn die via de ALO is opgeleid of een groepsleerkracht die zich heeft geprofessionaliseerd op het gebied van bewegingsonderwijs via een nascholingstraject.
Naast kwalitatief goed bewegingsonderwijs op school, blijkt uit recent onderzoek dat vrij (buiten) spelen, bewegen door de dag heen en fietsgedrag ook aan de fysieke ontwikkeling en fitheid van kinderen en jongeren bijdraagt.
Wat is de huidige stand van zaken van de nadere uitwerking van de monitoring over de besteding van de gelden met betrekking tot de motie-Heerema, om met innovatieve plannen te komen van scholen in samenwerking met ALO’s om de wettelijke verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te halen?2
De subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs is conform de motie afgelopen september in werking getreden. Er is veel animo voor de subsidie en de aanvragen worden momenteel beoordeeld. Daarnaast hebben ALO Nederland, PO-Raad, VSG en KVLO samen een ondersteuningsstructuur opgezet om scholen die deze subsidie hebben aangevraagd te helpen in de uitvoering en kennis en goede voorbeelden te verspreiden. Op deze manier worden scholen optimaal gefaciliteerd om de knelpunten bij bewegingsonderwijs zo effectief mogelijk te verhelpen.
Wat betekent de onderontwikkeling van jonge sporters voor het succes en de continuïteit van de Nederlandse topsportsector? Welke bedreiging betekent de onderontwikkeling van jonge topsporters voor de toekomst van de topsport in Nederland?
Of er sprake is van een bedreiging voor de toekomst van de topsport kan alleen geconcludeerd worden als er werkelijk sprake is van een onderontwikkeling van de jonge topsporters van nu in vergelijking met het verleden. Aangezien daar geen wetenschappelijke onderzoek over bekend is, kan hier geen eenduidig antwoord op gegeven worden.
Heeft u een beeld van de zorgkosten die deze fysieke onderontwikkeling van jongeren en de bijkomende welvaartsziekten met zich mee gaan brengen in de toekomst? Welk deel van deze zorgkosten kunnen teruggedrongen worden door te investeren in bijvoorbeeld een derde lesuur bewegingsonderwijs, gegeven door een ALO opgeleide vakdocent? Zijn hier gegevens over? Zo niet, wilt u hier onderzoek naar doen?
Het is complex om vast te stellen welke zorgkosten de fysieke onderontwikkeling van jongeren zouden veroorzaken en welke zorgkosten zouden kunnen worden voorkomen door dergelijke maatregelen, aangezien hier vele variabelen op van invloed zijn. Wel verwijs ik graag naar het onderzoek dat we op dit moment laten uitvoeren naar de relatie tussen sport- en beweegdeelname van de gehele bevolking aan de ene kant en totale zorgkosten aan de andere kant. Dit onderzoek wordt door het RIVM uitgevoerd en zal naar verwachting eind 2021 gereed zijn. Het RIVM4 concludeerde eind vorig jaar in een voorbereidende literatuurstudie op het genoemde onderzoek dat het verhogen van lichaamsbeweging de zorgkosten kan verlagen, maar dat dit effect wegvalt als de zorg(kosten) in de gewonnen levensjaren wordt meegenomen.
Welke inzet is er op de korte en de lange termijn nodig om de fysieke ontwikkeling van jonge sporters weer op niveau te krijgen?
Het verdient aanbeveling om op jonge leeftijd in te zetten op een brede motorische ontwikkeling en dus verschillende motorische activiteiten aan te bieden (veel spelen, meerdere sporten beoefenen). Een brede basis staat een latere topsportcarrière niet in de weg – recent gepubliceerde studies5 laten juist zien dat sporters van absolute wereldklasse zich aanvankelijk breed ontwikkelen en zich doorgaans pas rond hun 14e-15e levensjaar specialiseren.
Vanuit het Nationaal Sportakkoord is het project Breed Motorische Ontwikkeling (BMO) ontwikkeld. De KNHB, KNVB, Nevobo en KNGU werken hierin samen om kinderen tot 12 jaar breder motorisch te laten ontwikkelen.
Verder heb ik eind mei jl. samen met de collega’s van OCW, BZK, IenW en SZW de brief «Nederland vitaal en in beweging»6 naar de Kamer gestuurd. Een advies waarin kansrijke ideeën om meer te bewegen breder uiteen zijn gezet. Voor het verwezenlijken van de ideeën zijn aanvullende middelen noodzakelijk. In de formatie zal de ruimte en inzet voor deze ideeën moeten worden bepaald.
Voor de langere termijn is het vooral noodzaak dat het onderwerp blijvend geborgd wordt bij de strategische partners, waar VWS als partner van het Nationaal Sportakkoord onderdeel van is. Dat vraagt om het verspreiden en vertalen van kennis, het vormen en verduurzamen van bestaande netwerken, en het blijven delen van goede voorbeelden, bijvoorbeeld tijdens de Week van de Motoriek in november.
Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.
Het bericht 'Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost' |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom over de staat van het meldkamerstelsel? Deelt u hun zorgen over de kwetsbaarheid van regionale meldkamers voor 112-oproepen?
Ik deel de zorgen die er zijn over de kwetsbaarheid van een aantal regionale meldkamers. Hier heb ik uw Kamer ook over geïnformeerd in mijn brief van 23 september jl.2. De transitie die nu gemaakt wordt in het meldkamerdomein is zoals hierin aangegeven een grote en meerjarige opgave. Aan veel van de gedane aanbevelingen door de Inspectie en het Agentschap Telecom wordt reeds invulling gegeven. Ik voel, samen met alle partijen in het meldkamerdomein, de urgentie om deze kwetsbaarheden zoveel en zo snel als mogelijk op te lossen. Ik heb uw Kamer daaromtrent ook eerder geïnformeerd dat het nodig is te komen tot 10 regionale meldkamers, die elkaars taken kunnen overnemen bij uitval, piekbelasting en calamiteiten. En dat het daarnaast nodig was om het beheer van de meldkamers bij één organisatie onder te brengen per 1 januari 2020. De Wijzigingswet meldkamers, die per 1 juli 2020 van kracht is, biedt hier nu de wettelijke basis voor.
Kunt u duidelijk maken bij welke meldkamers, in welke regio’s, de personele bezetting op dit moment het meest alarmerend is? Heeft dit reeds tot incidenten geleid waarbij de veiligheid in het geding is geweest? Indien ja, hoeveel en waar?
De krappe bezetting op de meldkamers is al langere tijd een punt van aandacht. Ik heb uw Kamer op 9 september jl. geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp.3
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Ik zal dit punt conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Daarnaast is het van belang te benoemen dat de hulpdiensten in het meldkamerdomein (politie, ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee) zelf verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit onderwerp mijn nadrukkelijke aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke capaciteitsrisico’s via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Welke tijdelijke maatregelen zijn er te nemen om de bereikbaarheid van 112 overal in Nederland te waarborgen zolang eerdergenoemde problemen nog niet structureel zijn opgelost?
Om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren is het 112-platform in juni 2020 vernieuwd, het platform werkt continue. Samen met de partijen in het meldkamerveld stuur ik op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er ook maatregelen getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar een andere meldkamer, zodat mensen in nood te allen tijde zo snel mogelijk geholpen worden. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 9 over de mobiele dekking.
Deelt u het standpunt van de toezichthouders dat thans verantwoordelijkheden verbrokkeld zijn, wat de besluitvorming en informatievoorziening frustreert? Hoe zou dit op korte termijn kunnen worden verbeterd?
De voorheen bestaande structuur leidde ertoe dat er steeds grotere verschillen in de inrichting en professionaliteit van meldkamers ontstonden, en dat meldkamers niet gemakkelijk elkaars taken over konden nemen als dat noodzakelijk was. Er is daarom, gelet op de wens om de kwaliteit van de meldkamers te verbeteren, door de betrokken partijen gezamenlijk een bewuste knip gemaakt in de verantwoordelijkheden en rollen van betrokken partijen. Hier was en is bestuurlijk draagvlak voor. Ik deel het standpunt van de toezichthouders op dit punt dan ook niet.
In de Wijzigingswet meldkamers die per 1 juli 2020 in werking is getreden wordt onderscheid gemaakt tussen de meldkamerfunctie en het beheer van meldkamers. De inrichting en het functioneren van de meldkamerfunctie is de verantwoordelijkheid van de verschillende hulpdiensten die van de
meldkamers gebruikmaken. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderdeel van de politieorganisatie, ondergebracht. Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
Om de nieuwe samenwerking in goede banen te leiden en rekening te houden met de verschillende belangen is in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan na één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen daarbij worden opgepakt. Uw Kamer zal hier over worden geïnformeerd.
Is de door de toezichthouders verzochte doorlichting van het systeem en het onderzoek naar de ICT reeds gestart? Indien niet, wanneer wel? Indien wel, wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien?
Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb gemeld, is ervoor gekozen het reeds ingezette ICT-verbetertraject voort te zetten dat ervoor moet zorgen dat de meldkamervoorzieningen worden doorgelicht en geharmoniseerd.
Ten aanzien van de ICT-infrastructuur loopt er naar aanleiding van verstoringen in een aantal meldkamers sinds vorig jaar een verbetertraject, onder sturing van de multi-governance. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2020.4 Doel van dit verbetertraject is om de oorzaak van de verstoringen weg te nemen en maatregelen te treffen voor een stabiel IV-ICT voor de meldkamers. In dit verband is het goed om te melden dat meldkamers elkaar nu kunnen vervangen indien nodig. In de praktijk is bij meerdere situaties en incidenten aangetoond dat dit de continuïteit kan versterken. In de praktijk worden de uitwijkprocedures geoefend om de werking hiervan blijvend te kunnen borgen. Over het verbetertraject ICT zal ik uw Kamer informeren in de volgende voortgangsbrief meldkamers in het voorjaar van 2022.
Kunt u per aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom aangeven wat de stand van zaken voor wat betreft opvolging is?
Bij de Inspectie en het Agentschap is een overzicht aangeleverd waarin per aanbeveling staat aangegeven wat de stand van zaken en de voortgang is. Dit overzicht is ook als bijlage bij de brief van de Inspectie en het Agentschap gepubliceerd.5
Kunt u ons, als vertrekpunt voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportages die zijn toegezegd, een planning doen toekomen waarin staat wanneer welke aanbeveling moet zijn opgevolgd?
Het Bestuurlijk Meldkamer Beraad maakt gezamenlijk afspraken over de monitoring van de voortgang van de aanbevelingen. In de eerder aangekondigde halfjaarlijkse brief zal ik uw Kamer over de hoofdlijnen van de voortgang rapporteren.
Wanneer zal de motie-Inge van Dijk/Rajkowski zijn uitgevoerd, die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen? Kunt u zich ervoor inspannen dat de Kamer hierover vóór de behandeling van de begroting EZK 2022 geïnformeerd wordt?2
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk wordt gewerkt aan het creëren van een dekkingskaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is recent afgerond. De reacties worden op dit moment verwerkt waarna de regeling wordt afgerond. De verwachting is dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar is. Daarna zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
De sluiting van de verloskamers in het Gelre Ziekenhuis te Zutphen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Poliklinieken in ziekenhuis Zutphen blijven bestaan, afdelingen als ic en Eerste Hulp nog onzeker», «Zorgeconoom pleit voor volwaardig ziekenhuis in Zutphen: «Zonder Eerste Hulp geen ziekenhuis»» en «Verloskundigen bezorgd nu zwangere vrouwen niet meer naar ziekenhuis Zutphen kunnen: «Beslissing kwam uit het niets»»?1 2 3
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat verloskundigen uit Zutphen en omgeving zich zorgen maken nu vrouwen niet langer in het ziekenhuis in Zutphen kunnen bevallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij voorstellen dat verloskundigen zich zorgen maken. Zij kunnen nu niet met hun zwangeren terecht in het voor hen dichtstbijzijnde ziekenhuis. Met de huidige drukte in de geboortezorg kan ik mij voorstellen dat dit voor onrust zorgt bij zowel verloskundigen als zwangeren. Het is van wezenlijk belang dat zwangeren verzekerd zijn van zorg van voldoende kwaliteit en dat de veiligheid geborgd is. Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit op dit moment niet gegarandeerd kan worden op locatie Zutphen vanwege personeelstekorten. Daarom zijn er goede afspraken gemaakt in het Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV), met de omringende ziekenhuizen en in de regio via het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Dit om ervoor te zorgen dat zwangeren uit de regio Zutphen ondanks de langere reisafstand terecht kunnen in andere ziekenhuizen. Belangrijk is ook dat zwangeren tijdig goed voorgelicht worden door hun verloskundigen over de verschillende mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, zodat zwangeren en hun partner op basis van deze informatie een weloverwogen keuze kunnen maken hierover. Gelre ziekenhuizen biedt vrouwen uit de regio Zutphen die in het ziekenhuis moeten bevallen, de mogelijkheid aan om op de locatie in Apeldoorn te bevallen. Daarnaast hebben zij afspraken gemaakt met de omliggende ziekenhuizen in Deventer, Doetinchem, Winterswijk en Arnhem.
Deelt u hun zorgen ten aanzien van de aanrijtijden bij levensbedreigende situaties? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat veranderingen in het zorglandschap emoties oproepen omdat men zich afvraagt: kan ik er nog op rekenen dat ik zorg krijg, op het moment waarop ik die zorg nodig heb? De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Dat vind ik van groot belang en daar ben ik als Minister ook verantwoordelijk voor, en op aanspreekbaar. Daarom kennen wij in Nederland op dit moment een krachtens wet vastgelegde norm voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen. Conform die norm mogen ziekenhuizen een afdeling spoedeisende hulp (SEH) of acute verloskunde niet beëindigen als daardoor het aantal inwoners in Nederland dat in spoedgevallen niet binnen 45 minuten een SEH of een afdeling acute verloskunde kan bereiken per ambulance, toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. De Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s) zijn ook aangesloten bij het ROAZ en op de hoogte van de geldende afspraken. Dit om de benodigde zorg te coördineren en om de capaciteit die er is zo goed mogelijk in te zetten. Wanneer er sprake is van een bevalling waarbij de zwangere met spoed naar het ziekenhuis moet, kan de ambulance hiervoor worden ingezet.
Wat is de stand van zaken van de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin wordt geregeld dat «alle belanghebbenden», ten aanzien van de sluiting van een (deel van een) ziekenhuis «goed worden geïnformeerd en dat ze hun mening kunnen laten horen, voordat de definitieve besluitvorming over een eventuele sluiting van het aanbod aan acute zorg plaatsvindt»?4
De amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg en de bijbehorende ministeriële regeling zijn gepubliceerd in het Staatsblad en de Staatscourant en treden per 1 januari 2022 formeel in werking. Mijn ambtsvoorgangers hebben veldpartijen, waaronder de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en afzonderlijke ziekenhuizen, al vaak gevraagd om vooruitlopend op de formele inwerkingtreding van deze regels al in de geest van de amvb te handelen.
Deelt u de mening dat ook de sluiting van verloskamers zoals in het Gelre Ziekenhuis in Zutphen niet aan de orde kan zijn zonder dat alle belanghebbenden daarover zijn gehoord? Zo ja, is dit in dit geval ook gebeurd en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De huidige sluiting van de verloskamers van Gelre Zutphen is tijdelijk vanwege personeelstekort. Wanneer sprake is van een permanente sluiting moet daarover tijdig, voorafgaand aan de besluitvorming hierover, worden overlegd met belanghebbenden. Binnen het traject over de locatieprofielen heeft Gelre ziekenhuizen mij laten weten, en hierover tevens op haar website bericht, het gesprek gestart te hebben met alle belanghebbenden: huisartsen en andere zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars, eigen medewerkers en een vertegenwoordiging van bezorgde inwoners. Hiermee handelt Gelre ziekenhuizen in lijn met de amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg.
Deelt u de mening dat aangezien de directe sluiting van de genoemde verloskamers vergaande consequenties kan hebben voor bevallingen in de regio Zutphen en dat daarom verloskundigen in de regio, de ziekenhuizen in Deventer en Doetinchem, het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) en de Veiligheidsregio waartoe Zutphen behoort op zijn minst gehoord hadden moeten worden over die sluiting? Zo ja, waarom is dat dan toch niet gebeurd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
ROAZ-regio Zwolle (Netwerk Acute Zorg; NAZZ) heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de tijdelijke sluiting van de verloskamers op de locatie Zutphen van Gelre. De Raad van Bestuur van Gelre ziekenhuizen heeft medio september 2021 voorafgaand aan de tijdelijke sluiting de voorzitter van het ROAZ geïnformeerd. In gezamenlijkheid en in lijn met amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg is dit onderwerp besproken in het Strategisch ROAZ-regio Zwolle overleg op 24 september 2021. Gelre ziekenhuizen heeft een continuïteitsplan opgesteld in afstemming met de betrokken acute-ketenpartners met hierin de afspraken over hoe de toegang tot de acute verloskunde te borgen. Onderdeel van dit plan is ook de uitkomst van een RIVM-bereikbaarheidsanalyse. Het RIVM bepaalt dan op basis van deze analyse of een ziekenhuis als «gevoelig» wordt aangemerkt. Met «gevoelig» wordt bedoeld dat sluiting van een SEH of afdeling acute verloskunde een toename tot gevolg heeft van het aantal mensen dat volgens de modelberekeningen niet meer binnen 45 minuten naar een SEH vervoerd kan worden. In dat geval mogen deze afdelingen dan niet sluiten. Het ROAZ heeft op 24 september 2021 geoordeeld dat het proces conform de amvb zorgvuldig is doorlopen en dat met de gemaakte afspraken de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute verloskunde geborgd is. Geconstateerd is dat de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM aantoont dat de 45-minutennorm niet in het gedrang komt en dat het aantal «gevoelige» ziekenhuizen ten opzichte van de reguliere situatie niet is veranderd; Gelre ziekenhuis locatie Zutphen is geen gevoelig ziekenhuis. Het ROAZ heeft Gelre ziekenhuizen echter wel verzocht, gezien de huidige capaciteitsproblematiek in de acute verloskunde, zo spoedig mogelijk de acute verloskunde weer te openen. De tijdelijke sluiting is een vast agendapunt in het overleg van het ROAZ, tot de tijdelijke sluiting is opgeheven. Het ROAZ heeft deze uitkomst vastgelegd in een formeel schrijven aan Gelre ziekenhuizen op 28 september 2021. Daarnaast is in opdracht van het ROAZ en onder coördinatie van het bureau NAZZ-regio Zwolle een ketentraject gestart om afspraken te maken hoe de zorgcontinuïteit binnen de geboortezorg toekomstbestendig geborgd kan blijven. Onderdeel hiervan is versneld inzicht in de dagelijkse actuele verloskundige ziekenhuiscapaciteit. Daarbij zijn medisch professionals en management van alle onderdelen van de keten organisaties betrokken.
Heeft de sluiting per vrijdag 17 september 2021 van de verloskunde afdeling van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen geleid tot ongewenste situaties met betrekking tot noodzakelijke geboortezorg die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden? Zo ja, welke situaties betreft het?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat de kwaliteit en de veiligheid van de geboortezorg niet aan de normen voldoen. De komende tijd blijft de IGJ actief de ontwikkelingen in de regio volgen. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen mij ook laten weten dat de kwaliteit en veiligheid van zorg niet in gevaar zijn geweest. In een nieuwsbericht van 12 oktober 2021 meldt Gelre ziekenhuizen dat op de afdeling verloskunde al langere tijd personele schaarste heerste, waarbij een acute component ontstond als gevolg van het ontslag van drie medewerkers na een interne melding van onprofessioneel gedrag. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat als gevolg van de tijdelijke sluiting van de verloskamers er twee bevallingen met medische indicatie thuis plaats hebben gevonden in plaats van in het ziekenhuis. Tevens heeft een bevalling in Gelre Zutphen plaatsgevonden vanwege een spoedeisende situatie. Alle drie de bevallingen zijn zonder complicaties verlopen.
Is de sluiting van de verloskamers in Zutphen een voorbode voor de verdere sluiting van afdelingen van dat ziekenhuis? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u uitsluiten dat er verband is tussen het sluiten van de verloskamer en de berichten dat het ziekenhuis in Zutphen enkel nog poliklinieken zou gaan hebben?
Van Gelre ziekenhuizen heb ik vernomen dat de tijdelijke sluiting van de verloskamers het gevolg is van een tekort aan verpleegkundigen waardoor de kwaliteit van zorg onvoldoende gegarandeerd kon worden. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen het gesprek geopend met belanghebbenden over de toekomst van de zorg en hierover op 27 september 2021 een bericht geplaatst op haar website. Alle poliklinieken in Gelre Zutphen en Gelre Apeldoorn zullen openblijven, maar de organisatie van overige vormen van zorg, zoals de spoedeisende hulp en intensive care, zal mogelijk veranderen in de toekomst. Hierover zijn nog geen definitieve besluiten genomen. Er is geen verband tussen de berichten over het tijdelijke sluiten van de verloskunde afdeling in Gelre Zutphen en het anders inrichten en toekomstbestendig maken van de zorg.
Hoe verhoudt de sluiting van de verloskamers van het ziekenhuis in Zutphen zich tot uw beleidsplannen rondom de «Juiste Zorg op de Juiste Plek» die er niet toe mogen leiden dat er minder zorg wordt verleend maar dat dat dichterbij mensen thuis plaats moet vinden?
Het gaat om een tijdelijke sluiting van de verloskamers vanwege een tekort aan personeel. Het uitgangspunt blijft dat barende vrouwen moeten kunnen rekenen op tijdig de juiste zorg. Uit de RIVM-bereikbaarheidsanalyse blijkt dat de toegankelijkheidsnormen gewaarborgd blijven Er wordt dan ook niet minder zorg verleend. In een eerdere beantwoording op Kamervragen5 heb ik gemeld dat Gelre Zutphen op basis van het hoofdlijnenakkoord en van de Juiste Zorg op de Juiste plek een meerjarenstrategie heeft ontwikkeld, die in haar strategisch document Gelre 2025 beschreven staat. Hoe de zorg het beste ingericht kan worden en wat de functie van de (poli)klinische locaties daarbij kan zijn, is een van de onderdelen uit deze strategische koers.
Deelt u de mening dat de cijfers met betrekking tot het eigen vermogen, batig saldo en omzet die het Gelre ziekenhuis volgens de laatste jaarrekening had, betekenen dat er sprake is van een middelgroot en financieel sterk ziekenhuis? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die cijfers onvoldoende aanleiding kunnen zijn om tot een urgente sluiting van ziekenhuisafdelingen in Zutphen te komen? Zo nee, waarom deelt u deze meningen niet?
De huidige financiële stabiliteit en het personeelstekort zijn niet één op één aan elkaar gerelateerd. Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij momenteel financieel gezond is, maar dat het rendement de komende jaren omhoog moet om de toekomstige noodzakelijke investeringen te kunnen financieren. Zo is er een forse groei in de zorgvraag in het adherentiegebied van Gelre. Bovendien ziet Gelre ziekenhuizen een noodzaak te investeren in zorgtechnologie om kwalitatief hoogwaardige zorg, informatie-uitwisseling en zorg op afstand te kunnen bieden. Een afgewogen geplande sluiting van spoedeisende afdelingen in Gelre Zutphen kan in de toekomst mogelijk tot stand komen om te voldoen aan toenemende kwaliteitseisen, het personeel op de beste manier in te zetten, en de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. Voordat besluitvorming hierover plaatsvindt zal Gelre Zutphen, zoals benoemd in de beantwoording op vraag 5, spreken met alle belanghebbenden.
Deelt u de mening dat zorg dicht bij huis niet mag betekenen dat spoedeisende hulp op afstand komt te staan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat afdelingen als de Eerste Hulp en Intensive Care voor het ziekenhuis in Zutphen behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Het zorglandschap is continu in beweging, een ontwikkeling naar de juiste zorg op de juiste plek. Ik vind het belangrijk dat zorg ook in de toekomst voor iedereen beschikbaar is: dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat hij ook goede kwaliteit van zorg ontvangt. Bij alle ontwikkelingen in het zorglandschap moet steeds weer een balans worden gezocht tussen die drie publieke waarden: kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg. Ik wil niet alleen kijken naar de beschikbaarheid van zorg op dit moment maar ik wil ook borgen dat de zorg in de toekomst beschikbaar blijft. We moeten vooruitkijken. Wat verwachten we in de toekomst en hoe kunnen we ons daarop voorbereiden? Ontwikkelingen die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld de stijging van de zorgvraag door onder andere vergrijzing en een toename van het aantal chronische zieken, en tegelijkertijd een afname van het aantal mensen dat deze zorg kan verlenen omdat de arbeidsmarkt krapper wordt en minder mensen mantelzorg kunnen leveren. Het is aan een volgend kabinet om samen met alle partijen in het veld op deze en andere uitdagingen waar we in de zorg voor staan, te anticiperen en te reageren. Gelre ziekenhuizen is een traject over de locatieprofielen gestart dat hierbij aansluit, vanuit kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid kijken zij naar hoe de zorg in die regio het beste kan worden ingericht. Ook kijken ze daarbij naar hoe ze de zorg steeds meer thuis bij de patiënt kunnen aanbieden in samenwerking met regionale thuiszorgorganisaties.
Heeft de preferente zorgverzekeraar voor de regio Apeldoorn (Zilveren Kruis) voldoende belang bij een openhouden van de acute zorg in Zutphen, binnen de context dat Zilveren Kruis in de regio Zutphen minder verzekerden heeft en de sociaaleconomische status van de bevolking van Zutphen lager dan het landelijk gemiddelde is? Kunt u bij de desbetreffende zorgverzekeraar nagaan in hoeverre deze de zorgplicht invult zoals vastgelegd in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet?
Zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ maken onderdeel uit van de groep met stakeholders waarmee Gelre ziekenhuizen in gesprek is over het toekomstbestendig maken van de ziekenhuiszorg in de regio Apeldoorn-Zutphen. Ik begreep van de zorgverzekeraars dat zij het regiobeeld, waar regiokenmerken als de sociaaleconomische status in terug komen, gebruiken als input bij deze gesprekken om ervoor te zorgen dat de toekomstige inrichting aansluit bij wat er nodig is in de regio. Het uitgangspunt hierbij vanuit zorgverzekeraars is om de zorg voor patiënten in de regio ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk en betaalbaar houden; waardoor ook in de toekomst aan de zorgplicht kan worden voldaan.
Een bloedtest |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het voor huisartsen (wettelijk) toegestaan een bloedtest af te nemen (waarmee op antistoffen voor COVID wordt getest) om zodoende (indien deze antistoffen aanwezig zijn) een (op dit moment 180 dagen geldig) herstelbewijs te kunnen verkrijgen waarmee hun patiënt kan aantonen immuniteit te hebben opgebouwd? Indien dit niet is toegestaan, waarom is dat het geval? En, wanneer dit niet is toegestaan, wanneer verwacht u dat huisartsen dergelijke bloedtests wél zullen mogen gaan afnemen? Tot slot, wanneer en op basis van welke criteria wordt de geldigheidsduur van het herstelbewijs en het vaccinatiebewijs geëvalueerd en (eventueel) herzien?
Nee, het is momenteel niet (wettelijk) toegestaan voor artsen of anderen om een herstelbewijs aan te maken op basis van een serologische bloedtest. Het RIVM en Sanquin gebruiken serologische testen op dit moment voor populatie onderzoek en niet voor individueel gebruik om immuniteit te bepalen.
Voor individueel gebruik meent het OMT dat deze testen niet geschikt zijn om te gebruiken als basis voor het coronatoegangsbewijs (CTB) om – samengevat – drie redenen.1
Ook in EU verband is geen overeenstemming om serologische testen te gebruiken als basis voor een herstelbewijs om mee te reizen.
Het kabinet volgt het OMT-advies om serologische testen niet in te zetten voor het CTB.
Over het verlengen van de geldigheidstermijn van het herstelbewijs na een doorgemaakte infectie neemt het kabinet het OMT-advies mee bij de besluitvorming begin november.
Het onderzoek naar en het verdere verloop van de gang van zaken rond de zogenoemde mondkapjesdeals van Sywert van Lienden |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u in de tweede helft van oktober, wanneer u voornemens bent de Kamer te informeren over de voortgang van het onderzoek, een harde datum geven wanneer het aanvullend onderzoek van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) voor de zorg (hierna te noemen: het onderzoek) zal zijn afgerond? Zo nee, gelet op de disclaimer in de afsluitende zin van de brief van 15 september aan de Kamer, welke druk zet u om het onderzoek af te ronden?1 2
In mijn brief van 25 oktober jl.3 heb ik toegelicht dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (het onderzoeksbureau) mij heeft laten weten dat het nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Net als uw Kamer wil ik zo snel mogelijk helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment. Ik wil benadrukken dat het bureau alles op alles zet om deze resultaten dan gereed te hebben.
Kunt u aangeven welke «diverse en complexe elementen» in samenhang met «de aard van dit specifieke onderzoek» anders dan de gegeven procesinformatie (samenvattend: veel partijen, veel locaties) en een verwijzing naar wet- en regelgeving (op vooral het vlak van privacy) een rol spelen en die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen bij de collectie van data?
In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl. heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het LCH en de overdracht van de data van het ministerie naar het onderzoekbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. Ter illustratie gaf ik in mijn brief van 25 oktober jl. aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen en ook netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen. Tot slot heb ik in dezelfde brief gemeld dat het Ministerie van VWS als verwerkersverantwoordelijke de data van het LCH kan delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van LCH opgelost.
Zijn de gesignaleerde moeilijkheden rond het verzamelen van data, waardoor het onderzoek maanden vertraging oploopt, een indicatie voor een rommelig inkoopproces waarop het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen grip heeft gehad en geen helder administratief overzicht heeft?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Daarin geef ik aan dat de oorzaken liggen in de omvang en complexiteit van het datalandschap en de technische vereisten die worden gesteld bij forensisch onderzoek.
Over welke onderwerpen is afstemming nodig, en met welke instanties, om te komen tot beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij van 26 augustus 2021?3
De antwoorden op deze vragen zijn inmiddels op 14 oktober jl6. naar uw Kamer gestuurd. Voor de beantwoording van de vragen betreffende de landsadvocaat heeft er afstemming plaatsgevonden met de landsadvocaat. Voor de vragen die betrekking hadden op het onderzoek was er afstemming met het onderzoeksbureau.
Wanneer kan het op 8 juni 2021 aangevraagde en door de Kamer goedgekeurde debat over de zaak rondom Sywert van Lienden plaatsvinden, in aanmerking genomen de aanzienlijke vertraging van het onderzoek?
Het is aan Uw Kamer om debatten in te plannen. Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik aangeef dat het onderzoeksbureau nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment.
Welke bewindspersoon draagt de hoofdverantwoordelijkheid over het verdere afhandelen van het onderzoek en de hierop volgende debatten en wat is daarvoor de motivering?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MSZ) heeft uw Kamer op 18 juni jl.7 geïnformeerd dat het betreffende onderzoeksbureau is gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de inkoop van PBM. Gezien het terugtreden van de Minister voor MSZ op 3 september jl. ben ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf dat moment verantwoordelijk voor het verloop van het onderzoek. Ik verwijs u daarbij ook naar de brief van 3 september jl8. waarin de Minister van VWS en ik uw Kamer hebben geïnformeerd over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Hoe is de rol van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na het aftreden van de Minister voor Medische Zorg gewijzigd ten opzichte van het verloop van het onderzoek en de verdere gang van zaken rondom deze casus?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik toegelicht dat ik sinds het moment van aftreden van de Minister voor MZS verantwoordelijk ben voor het verloop van het onderzoek. Daarbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 3 september jl. over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Is een sterkere betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het onderzoek naar de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden, gezien eerdere vragen over het mogelijk inzetten van connecties binnen het CDA, volgens u wenselijk?
Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken. De eerste prioriteit van het onderzoek richt zich op het onderzoeken van de overeenkomst met HA en/of RGA. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op ieders rol en verantwoordelijkheid op de bredere kwestie van de inkoop van PBM. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Wanneer maakt u het integrale rapport van de accountantscontrole bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) dat leidde tot het onderzoek van Grant Thornton Forensic & Investigation Services (het onderzoek van Grant Thornton) openbaar?
Grant Thornton heeft twee rapporten opgesteld, omdat zij twee onderzoeken heeft uitgevoerd in opdracht van het CIBG. Zoals in de brief van 18 juni jl. van de toenmalig Minister voor MZS is toegelicht, zijn deze onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een constatering van twee mogelijke onregelmatigheden bij de reguliere interne accountantscontrole bij het LCH. Aangezien het hier signalen betroffen die los van elkaar stonden, is ervoor gekozen om de onderzoeken ook separaat uit te voeren en te rapporteren. Er is dus geen sprake van een integraal rapport van beide onderzoeken.
Het eerste rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» d.d. 17 juni jl. is op 18 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 25 oktober jl. heb ik u bericht dat het Ministerie van VWS uit de bevindingen van Grant Thornton in dit tweede onderzoek heeft opgemaakt dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Daarbij gaf ik aan dat ik alleen informatie met u kan delen voor zover dit een mogelijke oplossing van die onregelmatigheid niet in de weg staat of een eventueel procesbelang van de Staat niet schaadt wanneer een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Rekening houdende met het hiervoor genoemde zullen de bevindingen van het tweede onderzoek met uw Kamer gedeeld worden zodra dit mogelijk is.
Wanneer maakt u de overeenkomst die blijkens het onderzoek van Grant Thornton in concept is opgesteld tussen LCH en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport openbaar?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat de genoemde conceptovereenkomst tussen het LCH en het Ministerie van VWS deel uitmaakt van het onderzoek. Zodra de onderzoeksrapporten naar uw Kamer worden gestuurd, kan dit document met uw Kamer gedeeld worden.
Wanneer maakt u de memo van een functionaris («trader») van het LCH van 16 juli 2020 waarin hij achteraf alle stappen rondom de RGA-order beschrijft, en zijn zorgen hierover, openbaar?
Het eerste deel van het aanvullend onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM richt zich op de overeenkomst met HA en/of RGA. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze memo mee te nemen in zijn onderzoek. Vervolgens zal ik de LCH-functionaris om toestemming vragen of ik deze memo openbaar mag maken. Aangezien deze nota niet is opgesteld door een VWS-functionaris kan het ministerie niet autonoom tot openbaarmaking overgaan.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in maart 2021 wilde dat passages over de heer Van Lienden uit het concept rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton werden verwijderd, terwijl het passages betreft die in de context wel degelijk relevant zijn?
In de brief van 18 juni jl. bent u door de toenmalig Minister voor MZS geïnformeerd dat het definitieve rapport door Grant Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants tot stand is gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS, zodat VWS als opdrachtgever kon beoordelen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde. Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in de voorgenoemde brief. Daarbij is toegelicht dat het voor zich spreekt dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Is het waar, dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden waarmee een bedrag van ongeveer 100 miljoen euro was gemoeid, maar dat Mediq pas later alsnog schriftelijke bevestiging van de verleende toestemming heeft gevraagd als formaliteit voor een accountantscontrole en deze ook heeft gekregen, waarbij een medewerker van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een interne e-mail spreekt over het aanvullen van een «hiaat in het orderverleningsproces»?
Onderzoeksbureau Grant Thornton heeft in zijn rapport over de overeenkomst met RGA – die uw Kamer op 18 juni jl. heeft ontvangen – op pagina 17 en 18 hierover het volgende weergegeven:
Daarnaast verwijs ik u naar de nog te verwachten uitkomsten van het lopende onderzoek naar de inkopen van PBM.
Waarom is de betrokkenheid en de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dusdanig verkleind in het rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton dat het lijkt alsof het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport non-existent was bij het totstandkomen van de overeenkomsten?
Zoals in de brief van 18 juni jl. aan uw Kamer is gecommuniceerd had het onderzoek van Grant Thornton naar RGA als doel om over een aantal orders in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek richtte zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld. Daarnaast verkeerde het onderzoek al in de afrondende fase tijdens de berichtgeving en ontwikkelingen over RGA van mei en juni jl. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen, zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek zal antwoord moeten geven op alle vragen rondom de rol die het Ministerie van VWS heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met RGA.
Wat betekent het verzoek aan de rechtbank Den Haag van advocaat Loonstein namens vier ondernemers om de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voormalig Minister voor Medische Zorg en de heer Van Lienden onder ede te mogen horen teneinde vast te stellen op grond van welke criteria zij niet in aanmerking kwamen voor levering van medische beschermingsmiddelen, terwijl ze volgens deze ondernemers beter gekwalificeerd waren en een beter aanbod hadden dan de BV-RGA van Van Lienden, indien dit verzoek wordt toegewezen maar ook indien dit verzoek niet wordt toegewezen, voor het onderzoek?4
De Minister van VWS en ik hebben kennisgenomen van het verzoek aan de rechtbank van de heer Loonstein. Het is aan de rechtbank om dit verzoekschrift te beoordelen.
Wanneer kan de Kamer antwoorden verwachten op deze vragen? Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden? Wanneer kan de Kamer de antwoorden verwachten op de eerder gestelde vragen van 26 augustus 2021?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen van 26 augustus jl. is op 14 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd.
Doelgroepen die aanzienlijke moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs |
|
Aukje de Vries (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten welke doelgroepen momenteel een beroep doen en mogen doen op de GGD Utrecht om een coronatoegangsbewijs (ctb) handmatig te maken met behulp van een identiteitsbewijs en elders verkregen vaccinatiebewijs?
Op dit moment kunnen mensen die gevaccineerd zijn buiten de EU een DCC en een coronatoegangsbewijs verkrijgen via de uitzonderingsroute bij GGD regio Utrecht. Voorwaarde is wel dat zij woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben. Ook studenten en expats van buiten de EU die elders gevaccineerd zijn maar in Nederland woonachtig, vallen in principe binnen deze doelgroep. Er wordt momenteel verkend of mensen uit deze groep die aannemelijk kunnen maken dat zij woonachtig zijn in Nederland en nog geen BSN hebben, ook geholpen kunnen worden. Ik verwacht deze oplossing op korte termijn te realiseren.
Dat voor deze doelgroep de vaccinatiebewijzen kunnen worden omgezet naar een DCC/Ctb vloeit voort uit de Europese verordening over certificaten met betrekking tot COVID-19. In het Tijdelijk besluit DCC en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 is vastgelegd dat op dit moment alleen de GGD regio Utrecht deze bijzondere service verricht.
Van welke andere doelgroepen krijgt u signalen dat het nog altijd lastig is om een ctb aan te maken?
Het is mij bekend dat er doelgroepen zijn die moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs. Op het gebied van vaccinatiebewijzen gaat het hierbij om mensen die de eerste prik in een ander EU-land dan Nederland hebben ontvangen of mensen die in het buitenland geen vaccinatiebewijs hebben ontvangen. Ook zijn er doelgroepen die problemen ervaren door bijvoorbeeld dataproblemen of door het niet beschikken over een BSN. Voor deze doelgroepen zoek ik op dit moment naar oplossingen. Verder zijn er mensen die zich om medische redenen niet kunnen laten vaccineren of testen.
De groep die niet gevaccineerd kan worden én niet getest kan worden, is zeer waarschijnlijk erg klein. Sinds 6 oktober is een pilot georganiseerd bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Gelet hierop worden voor deze pilot gericht personen benaderd die zich hierover eerder al bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking – hebben gemeld, en wordt hen gevraagd deel te nemen.
Klopt het dat er momenteel voor mantelzorgers nog altijd lastig is om voor hun naasten een ctb aan te maken of is dit inmiddels opgelost?1 Zo ja, waar kunnen zij terecht? Zo nee, wanneer heeft u dit voor deze groep opgelost?
Het artikel waarnaar u verwijst beschrijft het inloggen met DigiD en gebruik van DigiD-machtigen. Bij het aanmaken van een ctb is bewust gekozen om ook andere aanvraagroutes beschikbaar te stellen. Hiermee is het voor meer mensen mogelijk om een ctb aan te vragen, ook zonder DigiD. Mantelzorgers die voor hun naasten een ctb aan willen maken, kunnen dit namelijk ook telefonisch via bijvoorbeeld het publieksinformatienummer coronavirus (0800–1351) aanvragen waarbij een papieren bewijs wordt thuisgestuurd.
Wat is momenteel de wachttijd voor mensen die (deels) in het buitenland gevaccineerd zijn om bij de GGD Utrecht een coronatoegangsbewijs (ctb) te krijgen?
Op dit moment is er bij de locaties van GGD regio Utrecht een wachttijd van maximaal zes werkdagen.
Is er inmiddels wel opgeschaald op deze locatie omdat u aangaf dat dit tot afgelopen weekend nog niet was gebeurd en gegeven het feit dat reeds 14.000 mensen alhier geholpen zijn?
Ja. De GGD regio Utrecht is (tijdelijk) opgeschaald om meer aanvragen te kunnen verwerken. Er zijn nu drie locaties, twee in de stad Utrecht en één in Nieuwegein.
Kunnen ook toeristen, internationale studenten en bezoekers – waaronder die van buiten de EU – gebruik maken van de locatie in Utrecht? Zo nee, is het dan wenselijk dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een negatieve test moeten afnemen terwijl zij volledig gevaccineerd zijn?
Alleen personen die gevaccineerd zijn buiten de EU en die woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben, kunnen gebruikmaken van de locaties in Utrecht. Mensen die niet aan deze voorwaarden voldoen en dus geen coronatoegangsbewijs (op basis van vaccinatie) kunnen aanvragen, moeten op een andere wijze aan kunnen tonen dat zij een verlaagd risico lopen besmet te zijn, bijvoorbeeld met een testbewijs. Alleen op die manier kan voor ondernemers en bezoekers een zo veilig mogelijke omgeving worden gecreëerd. Bij de oplossingen voor deze groep moet het totale risico in ogenschouw genomen worden, om te voorkomen dat ook niet-gevaccineerde groepen of groepen met een niet bij de EMA of WHO goedgekeurd vaccin een vaccinatiebewijs krijgen. In die afweging kan het wenselijk zijn dat deze groepen een testbewijs nodig hebben voor bepaalde activiteiten.
Indien het lastig te achterhalen is of een buitenlands vaccinatiebewijs betrouwbaar is om te gebruiken als ctb, waarom zijn dergelijke bewijzen dan wel afdoende om na het binnenreizen in Nederland vrijgesteld te worden van een quarantaineplicht?
Vrijstelling van quarantaineplicht na het binnenreizen van Nederland is niet vergelijkbaar met het deelnemen aan activiteiten waarvoor het coronatoegangsbewijs in Nederland geldt. Dit zijn activiteiten waar een groter risico op Covid-besmetting bestaat en om die reden is controle van de betrouwbaarheid van het eraan ten grondslag liggende bewijs van groter belang.
Waarom zijn na de brede inzet van het ctb op 25 september jongstleden, naast Utrecht, niet andere locaties geopend waar mensen terecht kunnen om een coronatoegangsbewijs aan te maken als ze in het buitenland gevaccineerd zijn?
De eerste GGD-locatie in Utrecht is eind juli geopend als service voor mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd en een Nederlandse nationaliteit hebben of in Nederland woonachtig zijn. Vanwege de specifieke kennis die nodig is om alle mogelijke buitenlandse vaccinatiebewijzen te checken, is ervoor gekozen om centraal deze service aan te bieden. Op de locatie Utrecht zijn inmiddels ongeveer 24.000 mensen geholpen.
Het openen van eventueel meer locaties vereist voorbereidingen op onder meer het gebied van organisatie, ICT en het beperken van fraudegevoeligheid. De GGD regio Groningen treft voorbereidingen om in de tweede helft van oktober naast de GGD regio Utrecht ook deze specifieke service aan te bieden. Een daartoe strekkende ministeriële spoedregeling voor het DCC en een wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 voor het CTB, zijn momenteel in voorbereiding en liggen bij de Kamer voor, respectievelijk ter informatie en in nahang.
Gelet op de specifieke benodigde kennis voor het beoordelen van buitenlandse vaccinatiebewijzen en het omzetten daarvan in een DCC/Ctb, ligt het in de rede deze beoordeling te concentreren tot een beperkt aantal locaties en niet te kiezen voor een grootschalige uitrol. Er wordt verkend of naast de GGD regio’s Utrecht en Groningen nog een enkele locatie kan worden toegevoegd.
Bent u het eens met de stelling dat er komende periode een toename te verwachten is van toeristen, familieleden, internationale studenten en andere reizigers die van buiten Europa Nederland binnenkomen met een vaccinatiebewijs, met name omdat het EU-inreisverbod niet geldt voor gevaccineerden en er bilaterale afspraken komen? Zo ja, kunt u per direct zorgdragen, en de GGD GHOR hiertoe opdracht geven, om op Schiphol en andere grote steden een locatie te openen zodat volledig gevaccineerde bezoekers alhier, eventueel tegen betaling van de kostprijs, een coronatoegangsbewijs kunnen krijgen in plaats van dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een test moeten doen?
Er wordt inderdaad verwacht dat, aangezien gevaccineerden zijn uitgezonderd op het Europees inreisverbod en de quarantaineplicht die geldt voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden, de reisbewegingen met landen buiten de Europese Unie zullen toenemen. Het betreft een in potentie omvangrijke doelgroep waardoor in de uitvoering een dergelijke voorziening niet zonder meer te realiseren is. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijke voorziening wordt ingericht, is een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen en mogelijk een wijziging van de Wpg vereist. De borging van veilige gegevensoverdracht en het beperken van fraudegevoeligheid in de controle van vaccinatiebewijzen en in de systemen zijn daarbij aspecten die nadrukkelijk aandacht vragen. Daarnaast is er ook sprake van een kostenafweging, net zoals dat bijvoorbeeld de inzet van GGD-locaties in de regio Utrecht ook kosten met zich meebrengen (voor ieder consult wordt daar ongeveer 15 minuten uitgetrokken). Niettemin bezie ik mede op basis van ervaringen uit andere EU-landen hoe met deze doelgroep om te gaan en of er een voorziening anders dan testen te realiseren is.
Kunt u tot slot reageren op de vier onderhands doorgezonden casussen: a. extreem lange wachttijden aan de telefoon om een papieren QR-code te bemachtigen, b. een eerste prik in Frankrijk heeft ontvangen, de tweede in Nederland maar geen mogelijkheid heeft om de eerste prik te registreren, c. Nederlanders die tweemaal buiten Nederland maar in de EU gevaccineerd zijn, en in het EU-land van de laatste vaccinatie hun COVID bewijs moeten aanvragen en dat niet vanuit Nederland kunnen doen, d. als men in het land van vaccinatie een QR-code heeft kunnen bemachtigen, maar deze niet kan worden gebruikt in de Nederlandse CoronaCheck-app.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden aangezien er ondanks het feit dat het ctb reeds breed is ingezet in Nederland, er nog altijd mensen zijn die niet in aanmerking komen voor het ctb?
Ja.
De noodzaak van consistent beleid ter bescherming van de volksgezondheid en het stellen van de juiste prioriteiten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat er op maandagavond 27 september een groot aantal politiemensen is afgestuurd op een restaurant in Utrecht, dat besloten had zijn gasten niet te vragen naar de coronapas?
Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat op 27 september jl. de burgemeester van Utrecht een horecagelegenheid heeft gesloten. Dit omdat de horecaondernemer diverse malen had aangegeven en uitgedragen gasten niet te gaan controleren (en dit ook door handhavers is geconstateerd) op het hebben van een corona toegangsbewijs, een middel dat vanaf 25 september jl. is ingevoerd door het kabinet. Nadat het bevel tot sluiting was overhandigd, bleef de uitbater gasten ontvangen zonder het coronatoegangsbewijs te vragen. Gedurende de avond ontstond ook een demonstratieve uiting van ongeveer 75 sympathisanten voor de deur van de horecagelegenheid. Tussen de aanwezigen bevonden zich personen die eerder wanordelijkheden hadden gepleegd. Politie en handhaving van de gemeente hebben diverse malen aangegeven dat de opgelegde sluiting moest worden geëffectueerd. Rond 23:00 uur zijn, na overleg met politie, alle aanwezige gasten van de horecagelegenheid en de demonstranten voor de deur zelf vertrokken.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die het coronavirus serieus nemen, die de ernst van de epidemie onderkennen en die de noodzaak erkennen van maatregelen om verspreiding van het virus te beperken, heel redelijke en reële bezwaren kunnen hebben tegen een maatregel als de coronapas? Kunt u zich voorstellen dat deze mensen zich niet gehoord voelen, omdat het debat over de coronamaatregelen zo gepolariseerd is?
Ik begrijp het als mensen bezwaren hebben tegen coronamaatregelen. Ook vind ik het jammer dat het debat gepolariseerd is. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen zich gehoord voelt, omdat dit het draagvlak voor maatregelen ten goede komt. Het OMT heeft in haar 126e-advies geadviseerd dat het coronatoegangsbewijs ingevoerd kan worden als mitigerende maatregel, wanneer de 1,5m-regel losgelaten wordt. Het loslaten van de 1,5m-regel is een belangrijke stap in teruggaan naar het leven, zoals we dat kennen, maar brengt risico’s met zich mee. Een van die risico’s hangt samen met de vaccinatiegraad en de homogeniteit daarvan. Daarom heeft het kabinet besloten dat het loslaten van de 1,5m-regel alleen mogelijk is als een coronatoegangsbewijs wordt ingevoerd. We hebben daarover ook met uw Kamer van gedachten gewisseld. Het coronatoegangsbewijs is op 3 manieren te verkrijgen: middels een herstelbewijs, middels een vaccinatiebewijs, of middels een testbewijs. Hiermee kan iedereen, ongeacht vaccinatiestatus, een coronatoegangsbewijs verkrijgen en deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Kunt u bevestigen dat het beschermende effect van de coronapas nog altijd twijfelachtig is, omdat mensen die gevaccineerd zijn (en dus een groen vinkje krijgen) alsnog besmet kunnen zijn en het virus kunnen overdragen op anderen en er bovendien geen enkel wetenschappelijk bewijs is dat het coronatoegangssysteem werkt?1
Voor gevaccineerden geldt dat uit recente onderzoeksresultaten blijkt dat de vaccins ca. 58–88% bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus (ECDC, 2021). Hoewel vaccinatie niet tot steriele immuniteit leidt, blijken besmette gevaccineerden, in vergelijking met niet-gevaccineerden, minder kans te hebben om het virus door te geven. Door de vermindering van klachten bij mensen, zoals hoesten en niezen, wordt de transmissie beperkt. Bovendien lijkt vaccinatie het aantal dagen dat iemand besmettelijk is sterk in te korten. Er zijn momenteel echter nog te weinig gegevens om harde conclusies te kunnen trekken over het exacte verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden SARS-CoV-2 kunnen doorgeven aan anderen. De mate van transmissie hangt ook samen met het type vaccin, leeftijd, virusvariant en de vaccinatiegraad. Omdat de kans op transmissie tussen personen die niet immuun zijn, zijnde de mensen die getest moeten worden voor toegang tot deze sectoren, het grootst is en een besmetting in deze groep de grootste consequenties heeft voor de zorgvraag, stelt het kabinet – op advies van het OMT – dat de inzet van CTB in deze sectoren bijdraagt aan een remming van de transmissie ten opzichte van de situatie dat in deze sectoren onder gelijke omstandigheden geen CTB gevraagd zou worden. De inzet van een coronatoegangsbewijs verkleint de kans dat besmettelijke mensen toegang tot een activiteit krijgen en vermindert daarmee het besmettingsrisico voor de andere bezoekers. Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit. Het OMT heeft daar in haar 126e advies het volgende over gezegd: «Uit berekeningen blijkt dat de kans dat een besmettelijk persoon het virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt«. Kortom, de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, is kleiner bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde personen. En hoe hoger de vaccinatiegraad, hoe kleiner de kans op besmetting en druk op de ziekenhuizen als gevolg van besmetting.
Kunt u voorts bevestigen dat de proportionaliteit van een maatregel als de coronapas op z’n minst twijfelachtig is, gezien de vaccinatiedrang die er volgens de Gezondheidsraad van uitgaat, de uitsluiting van mensen die het veroorzaakt en de privacyschending die het met zich meebrengt?
Het coronatoegangsbewijs is een mitigerende maatregel om de transmissie van het coronavirus te beperken. Het OMT geeft in het 126e advies aan dat dit een belangrijke voorwaarde is voor het loslaten van de 1,5m-regel, omdat anders de zorg overbelast kan raken. Ook mensen die niet gevaccineerd of hersteld zijn van het coronavirus, kunnen een coronatoegangsbewijs krijgen door zich te laten testen. Testen is gratis. Mensen worden dus niet uitgesloten en er is ook geen sprake van vaccinatiedrang.
Erkent u dat voor het op een goede manier kunnen bestrijden van een gezondheidscrisis zoals de coronaepidemie vertrouwen van burgers in de overheid onontbeerlijk is?
Het coronavirus is onvoorspelbaar, kent een grillig verloop en heeft impact op iedereen. Om ervoor te zorgen dat iedereen zich zo goed mogelijk aan de coronamaatregelen houdt, is vertrouwen cruciaal. Daarom probeert het kabinet altijd zo goed mogelijk uit te leggen wat de noodzaak van specifiek beleid is. Want alleen samen krijgen we corona onder controle.
Erkent u dat het vertrouwen van burgers in de overheid wordt geschaad wanneer zorgvuldige belangenafwegingen achterwege blijven en de overheid zonder goede onderbouwing terugkomt op eerdere uitspraken?2
Het coronavirus heeft impact op iedereen en op alle sectoren. Het is aan het kabinet om een goede afweging te maken. Over de epidemiologische ontwikkelingen ten aanzien van het coronavirus is het OMT het belangrijkste adviesorgaan. Daarnaast wordt het kabinet bij elk besluitvormingsmoment ook geadviseerd over andere belangrijke factoren, bijvoorbeeld met de sociaalmaatschappelijk en economische toets, gedragstoets door het RIVM gedragsunit en handhavingstoets door handhavingsorganisaties. Bij elk besluitvormingsmoment wordt een afweging gemaakt op effectiviteit en proportionaliteit en op basis daarvan besloten over de noodzaak van maatregelen. Maatregelen worden enkel genomen indien dit gelet op de ernst van het risico voor de volksgezondheid noodzakelijk is. De maatregelen zijn gebaseerd op drie pijlers: (i) een acceptabele belasting van de zorg – ziekenhuizen moeten kwalitatief goede zorg kunnen leveren aan zowel COVID-19-patiënten als aan patiënten binnen de reguliere zorg; (ii) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving; en (iii) het zicht houden op en het inzicht hebben in de verspreiding van het virus.
Erkent u dat het vertrouwen van burgers in de overheid wordt geschaad, als de overheid ter verdediging van de coronamaatregelen aanvoert dat «de volksgezondheid op één staat», terwijl diezelfde overheid op grote schaal gezondheidsschade toestaat, faciliteert, uitlokt en subsidieert zonder daar tegen op te treden of het beleid aan te passen?3
Ik laat deze kwalificatie van het door de overheid gevoerde beleid graag bij u.
Kunt u bevestigen dat u zelfs na het uitbreken van de coronaepidemie geen maatregelen heeft getroffen om de basisgezondheid van Nederlandse burgers te beschermen tegen gezondheidsschade door fijnstof, waar in Nederland 12.000 mensen vroegtijdig door overlijden4, landbouwgif, dat in verband wordt gebracht met ziektes als Parkinson, het expansiebeleid van fastfoodketens en de marketing van de levensmiddelenindustrie, die een van de belangrijkste veroorzakers is van de obesitasepidemie?
Het kabinet werkt aan de uitvoering van het Schone Lucht akkoord. Het doel van het Schone Lucht Akkoord, ondertekend door het Rijk, alle provincies en een groot aantal gemeenten, is gezondheidswinst door schonere lucht. Inzet is het realiseren van 50% gezondheidswinst voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016.
Voor wat betreft gewasbeschermingsmiddelen gaat Verordening (EG) 1107/2009 uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat deze middelen pas op de markt mogen worden gebracht, als uit Europees geharmoniseerde risicobeoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Deze risicobeoordeling voorziet ook in het beoordelen van het aspect neurotoxicologie, op basis van de huidig beschikbare kennis.
De Gezondheidsraad geeft aan in zijn «Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden» dat er in Nederland geen aanwijzingen zijn voor het frequent voorkomen van ernstige en (onbedoelde) acute vergiftigingen door chemische gewasbescherming in ons land. Evenmin zijn er duidelijke indicaties dat langdurige blootstelling aan lagere concentraties in ons land tot substantiële gezondheidseffecten leidt, zoals de ziekte van Parkinson of schade aan de neurologische ontwikkeling van jonge kinderen (Kamerstuk 27 858, nr. 512).
Voor de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die momenteel in Europa zijn goedgekeurd, zijn er op dit moment geen concrete aanwijzingen dat er een relatie is met het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Desalniettemin pleit de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit er in de Europese Unie al enige tijd voor om bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen de beoordelingscriteria voor neurologische aandoeningen te herzien en aan te scherpen en ondersteunt dit pleidooi door het uitzetten van onderzoeksopdrachten.
In zijn brief van 4 juni 2021 (Kamerstuk 32793–551) heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over zijn inzet voor een gezonde voedselomgeving en specifiek over de verkenning naar juridische mogelijkheden om gemeenten instrumenten te geven om vestiging van bijvoorbeeld aanbieders van ongezond voedsel te weren.
Kunt u zich voorstellen dat burgers de overheid volstrekt onbetrouwbaar vinden, als zij enerzijds te horen krijgen dat zij zich aan (corona)maatregelen moeten houden, omdat «de volksgezondheid op één staat», maar tegelijkertijd moeten aanzien dat diezelfde overheid niks onderneemt om belangrijke veroorzakers van gezondheidsschade aan te pakken?
Ook hier laat ik de kwalificatie van het beleid van de overheid graag bij u.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers (al jaren) waarschuwen voor het ontstaan van een pandemie waarbij de coronacrisis nog weleens zou kunnen verbleken, bijvoorbeeld op het moment dat het vogelgriepvirus door mutaties van mens op mens overdraagbaar wordt5, 6, en dat Nederland, als meest veedichte land ter wereld, met zijn veehouderij een potentiële hotspot vormt voor het uitbreken van nieuwe zoönosen?7, 8, 9
Op 6 juli jl. is het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 295 nr. 1357). In dit rapport stelt de expertgroep dat de kans veel groter is dat de volgende grote zoönotische pandemie buiten Nederland ontstaat dan binnen Nederland. Inzet op internationaal vlak is daarom van belang om ook Nederland te beschermen tegen een volgende pandemie. Naast internationale inzet voelt het kabinet ook de verplichting om nationaal te doen wat kan om de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zoveel als mogelijk te verkleinen. Daartoe wordt, met de aanbevelingen van de expertgroep in de hand, gekeken hoe het bestaande zoönosenbeleid, met als centraal instrument de zoönosenstructuur, verder kan worden versterkt. Hierover hebben we uw Kamer op 6 juli geïnformeerd. U wordt per brief nader geïnformeerd over de verdere opvolging van de aanbevelingen van de expertgroep.
Kunt u bevestigen dat het Nederlandse beleid om dergelijke uitbraken te voorkomen tot nu toe bestaat uit het ophokken van de dieren, hygiënemaatregelen, monitoring en massale doding van dieren bij een uitbraak? Kunt u bevestigen dat wetenschappers er al langer op wijzen dat dit volstrekt onvoldoende is om de risico’s op een nieuwe zoönose-uitbraak adequaat te beperken, onlangs nog bevestigd door de expertgroep zoönosen, maar dat u nog altijd niets heeft gedaan om hun aanbevelingen op te volgen?10
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich dat de regering adviesbureau Deloitte heeft gevraagd onderzoek te doen naar de handhavingscapaciteit bij de toezichthouder in de veehouderij, de NVWA? Kunt u bevestigen dat Deloitte concludeerde dat de NVWA zelfs voor het bovengenoemde inadequate beleid om zoönosen te voorkomen te weinig capaciteit in huis heeft? Kunt u bevestigen dat Deloitte expliciet benoemde dat er daardoor een grotere kans is dat er een dierziekte uitbreekt en dat een dierziekte zich verder kan verspreiden, met alle gevolgen van dien voor de volksgezondheid?11
Het Deloitte-rapport is mij bekend. Het is van belang dat de NVWA goed toegerust is op de taken die de NVWA heeft in het kader van preventie en bestrijding van dierziekten en ik verwijs u naar de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 2020–2021, 33 835 nr. 171) waarin we u hebben geïnformeerd over onze aanpak naar aanleiding van het Deloitte rapport. Naar aanleiding van het rapport Bekedam voeren wij overleg met de NVWA. De inbreng naar aanleiding van de Deloitte-bevindingen betrekken we tevens in deze gesprekken.
Kunt u bevestigen dat mensen die in een straal van 2 kilometer wonen van een geitenhouderij, in totaal 1,7 miljoen Nederlanders, 40% tot 60% meer kans hebben om longontstekingen op te lopen, maar dat u toe nu toe niets heeft gedaan om de gezondheid van deze mensen te beschermen tegen deze gezondheidsschade (maar in plaats daarvan zelfs het aantal geiten in Nederland heeft laten groeien), terwijl het RIVM vermoedt dat het gaat om een nieuwe zoönose?12
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het kabinet op Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO) heeft inderdaad laten zien dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Dit heeft waarschijnlijk meerdere oorzaken, waarvan de nabijheid van veehouderijen er mogelijk één is. Het effect werd met name gezien rondom geitenhouderijen. De gevonden associatie was deels gerelateerd aan de Q-koortsuitbraak. De Kamer is steeds geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek.13 14 15 16
In de onderzoeksgebieden met intensieve veehouderij in Noord-Brabant en Limburg (VGO I en II) en in Utrecht, Gelderland en Overijssel (VGO III) kwam longontsteking ongeveer 40–60% vaker voor dan in controlegebieden met weinig of geen veehouderij (na correctie voor leeftijdsopbouw, geslacht en andere factoren die van invloed kunnen zijn). Binnen deze gebieden was het risico op longontsteking duidelijk hoger bij omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenstal.17 Naar schatting wonen 1,7 miljoen inwoners binnen een straal van 2 km van een geitenbedrijf.18
De oorzaak voor de verhoogde kans op longontsteking is niet bekend. In theorie kan dat door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönosen), of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak.5 Als de oorzaak bekend is wordt gekeken welke risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden. De oorzaak wordt op dit moment onderzocht in vervolgonderzoek. Op 9 maart 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het vervolgonderzoek.19
De bevoegdheid voor lokale maatregelen ligt bij de provincies. De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. Het kabinet ondersteunt deze maatregelen.20
Volgens cijfers van het CBS is het landelijk aantal geiten de afgelopen jaren wel gegroeid,21 maar sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename veel minder. De stijging was 7,5% landelijk van 2018 tot 2020.
De beperkende maatregelen werden ingevoerd in 2017 in Noord-Brabant, Gelderland en in 2018 in Overijssel en Limburg, Z- en N-Holland. Sinds deze moratoria zijn ingesteld is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die nog voor de verboden waren afgegeven.
Een uitgebreidere versie van deze antwoorden kunt u ook terugvinden in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch op 17 mei 2021 (2021Z04530).22
Kunt u bevestigen dat wetenschappers er al langer op wijzen dat, om nieuwe pandemieën te voorkomen, het eten van groenten veel beter is dan het kweken van kippen13, onlangs ook weer bevestigd door de eerder genoemde (en door u aangestelde) expertgroep zoönosen, die opmerkte dat de kans op opkomende zoönosen kan worden verminderd door de consumptie van dierlijke eiwitten in verhoogde mate te vervangen door de consumptie van plantaardige eiwitten? Kunt u bevestigen dat u tot nu toe niets heeft gedaan om deze verandering in consumptie te bewerkstelligen?
De oorzaken voor het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zijn zeer divers. Het is een complex en internationaal onderwerp, waarbij ook landgebruik voor de productie van voedsel een rol speelt. Daarom wil het kabinet integraal, dus vanuit de One Health gedachte, het beleid ten aanzien van zoönosen versterken. De aanbevelingen van de expertgroep zoönosen worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Daarnaast bestaat al veel beleidsinzet in de transitie naar een duurzaam en gezond voedselsysteem. Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie in het programma Jong Leren Eten, aandacht voor het vervangen van vlees door noten en peulvruchten in de campagne Iedereen doet Wat, wordt ingezet op verandering van de voedselomgeving, voedselcultuur en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor duurzame en gezonde voeding (waaronder een betere balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten) makkelijker wordt voor de consument. Tevens is op 16 oktober de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend. De departementen BZK, LNV en VWS zijn betrokken bij deze City Deal. Deze City Deal heeft als overkoepelend doel de versnelling van de transitie naar een gezond en duurzaam voedselsysteem, waarbij in 2030 de bevolking een plantaardiger voedingspatroon heeft, in lijn met de Schijf van Vijf.
Tenslotte wordt er beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht in de wijze waarop consumenten zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere voedingskeuzes.
Vindt u zelf dat u uw prioriteiten op orde heeft als het gaat om de bescherming van burgers tegen gezondheidsschade?
Op het gebied van bescherming van burgers tegen gezondheidsschade gebeurt al heel veel. Maar het kan altijd beter. Onder andere de expertgroep zoönosen heeft daar aanbevelingen voor gedaan. Daarnaast wordt de aanpak van COVID-19 bij nertsen momenteel geëvalueerd. Daar leren we van en zowel de aanbevelingen van de expertgroep als de evaluatie van COVID-19 bij nertsen zullen worden betrokken bij het versterken van het zoönosenbeleid.
Bent u bereid een poging te doen het vertrouwen van burgers terug te winnen door serieus werk te maken van het voorkomen van een nieuwe pandemie, bijvoorbeeld door het versneld opvolging geven aan de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen om de hoge aantallen dieren in de veehouderij, de Nederlandse bijdrage aan het biodiversiteitsverlies in het buitenland en de handel in wilde dieren aan te pakken?
Het kabinet zet stevig in op de versterking van het al bestaande zoönosen-beleid, met het doel om het risico op zoönotische uitbraken, en zeker die met pandemisch potentieel, zoveel als mogelijk te verkleinen. Belangrijk onderdeel van dit traject vormen de aanbevelingen in het rapport van de expertgroep zoönosen, welke op 6 juli aan uw kamer is verzonden (Kamerstuk 25 295, nr. 1357). De aanbevelingen uit dit rapport worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Bent u bereid een poging te doen het vertrouwen van burgers terug te winnen door serieus werk te maken van het versterken van de basisgezondheid van mensen, bijvoorbeeld door luchtvervuiling aan te pakken, gemeenten de mogelijkheid te geven om vergunningen voor fastfoodketens te weigeren en de btw op groente en fruit te verlagen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 werkt het kabinet aan de uitvoering van het Schone Lucht akkoord. Met de ondertekening van de City Deal gezonde en duurzame voedselomgeving op 16 oktober jl. onderstreept het kabinet de waarde, die het hecht aan het samen met gemeenten werken aan een gezondere voedselomgeving. In zijn brief van 9 juli 2021 (Kamerstuk 31 532-265) is de Staatssecretaris van VWS ingegaan op de (on)mogelijkheden van btw verlaging op groente en fruit.
Het bericht dat kinderfysiotherapeuten door zorgverzekeraar Zilveren Kruis verplicht worden een scholing op het gebied van datarapportage te doen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderfysiotherapeuten door zorgverzekeraar Zilveren Kruis verplicht worden een scholing op het gebied van datarapportage te doen?1
In een rapport over transparantie in de tarieven in de paramedische zorg dat onlangs is verschenen, pleit de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor meer overleg tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten over kwaliteit van de zorg in de toekomst2. In een reactie aan de Tweede Kamer op dit rapport3 heb ik aangegeven dit pleidooi te onderschrijven; van belang is een dialoog tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot een gezamenlijke toekomstvisie te komen waarin passende paramedische zorg centraal moet staan.
Uit navraag bij Zilveren Kruis is mij gebleken dat de scholing op het gebied van datarapportage «Hoe gebruik ik data in de praktijk» (e-learning) op initiatief van en in samenspraak met de Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF), een onafhankelijk kwaliteitsregister voor fysiotherapeuten en voor fysiotherapiepraktijken, is ontwikkeld door het Nederlands Psychoanalytisch Instituut (NPi). Dit is een gecertificeerde scholingsaanbieder in de paramedische wereld die als missie heeft: het (verder) professionaliseren van fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ergotherapeuten en andere (paramedische) professionals in de gezondheidszorg.
Zilveren Kruis heeft met SKF gesproken over de toegevoegde waarde van de
e-learning op het toepassen van datarapportage in de dagelijkse praktijk. Ik vind het een goede ontwikkeling dat zorgverzekeraars in samenspraak met deskundige partijen in het veld in gesprek gaan over het verder verbeteren van de kwaliteit van zorg.
Het is beleid van Zilveren Kruis om de e-learning als een verplicht onderdeel op te nemen van de contractsmodule «Voortdurend verbeteren». Het is geen verplichting, maar een vrijwillige keuze voor een praktijk om deze module aan het contract toe te voegen. Dus alleen voor de praktijken die deze module afsluiten, geldt de verplichte scholing.
Wat is volgens u de toegevoegde waarde van dit soort verplichte scholingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg?
Zilveren Kruis wil met nascholing op het gebied van dataverzameling met
fysiotherapiepraktijken die de extra module hebben afgesloten de kwaliteit van zorg verbeteren. Dataverzameling is een belangrijke pijler onder de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022 en partijen zijn het erover eens dat – mits goed ingezet – het verzamelen en gebruiken van relevante data in de
paramedische zorg kan leiden tot een hogere kwaliteit van zorg. Ik vind het dus positief dat zorgverzekeraars hier in overleg met de beroepsgroep stappen in zetten. Of het verplichten van specifiek deze leergang in de contractering bijdraagt aan kwaliteitsverbetering, kan ik niet beoordelen. Hierover moeten zorgverzekeraars en zorgverleners gezamenlijk afspraken maken. Wel heeft Zilveren Kruis aangegeven dat, mocht er een fysiotherapeut zijn met dermate veel kennis en ervaring dat de e-learning overduidelijk geen toegevoegde waarde heeft dit dan kenbaar gemaakt kan worden.
Vindt u het wenselijk dat zorgverleners verplicht zes uur moeten besteden aan een verplichte scholing over een onderwerp dat niet direct bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg?
Het is geen verplichting, maar een vrijwillige keuze voor een praktijk om de module «Voortdurend Verbeteren» aan het contract toe te voegen. Er staat een opslag op het tarief tegenover als tegemoetkoming voor de extra inspanning die de praktijk levert.
Hoeveel zorguren gaan per jaar op aan scholingen die niet per se bijdragen aan betere zorgverlening?
De beroepsgroep bepaalt zelf, door inrichting van een kwaliteitsregister, hoeveel tijd fysiotherapeuten minimaal moeten besteden om naast hun bevoegdheid, hun kennis up to date te houden en competenties te onderhouden. Voor de e-learning «Hoe gebruik ik data in de praktijk» krijgen fysiotherapeuten 6 accreditatiepunten. Dat is 10% van het minimale aantal punten per jaar.
Hoe verhouden dit soort eisen vanuit zorgverzekeraars zich tot de pogingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de bureaucratie in de zorg terug te dringen, zoals het actieplan (Ont)Regel de Zorg?
De deelname aan deze e-learning vloeit voort uit de keuze voor een module die een opslag op het tarief geeft. De keuze voor de module is vrijwillig en er staat een financiële vergoeding tegenover. De fysiotherapeut heeft in de contract- periode 2022 – 2023 twee jaar de tijd om de e-learning te volgen. De scholing telt mee voor de herregistratie en komt er dus niet bij, maar komt in plaats van een andere scholing. Netto kost het dus geen extra tijd. Bovendien was de scholing, bij aanmelding voor 1-10-2021, gratis. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan dat mocht er een fysiotherapeut zijn met dermate veel kennis en ervaring dat de e-learning overduidelijk geen toegevoegde waarde heeft, dan kan dit kenbaar worden gemaakt.
Onderneemt u ook acties om de onnodige bureaucratie tegen te gaan die vanuit zorgverzekeraars aan zorgverleners wordt opgelegd? Zo ja, welke?
Met het programma [Ont]Regel de Zorg pakt VWS sinds mei 2018 samen met de zorgsector de regeldruk voor zorgprofessionals en cliënten/patiënten aan. In het kader van dit programma ben ik voortdurend in gesprek met alle betrokken partijen, waaronder nadrukkelijk ook bijvoorbeeld Zorgverzekeraars Nederland (ZN), over de afspraken die reeds gemaakt zijn om de regeldruk te verminderen en over aanvullende mogelijkheden om de regeldruk te verminderen en de rol die partijen daarin hebben. In de periode dat het programma nu loopt, zijn dankzij de gezamenlijke inzet van alle betrokken zorgverleners en partijen diverse mooie resultaten bereikt. Van ruim een kwart van de 171 actiepunten waaraan binnen het programma is of wordt gewerkt, zijn ZN dan wel de zorgverzekeraars als (een van de) trekker(s) aangemerkt. Een voorbeeld van een actiepunt dat is gerealiseerd is het beperken van de materiële controletermijn in de paramedische zorg, GGZ en farmacie. Deze actiepunten en de meest recente stand van zaken van deze actiepunten is te vinden op www.ordz.nl. Op 14 december 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het programma4.
In hoeverre mag een zorgverzekeraar dit soort dingen verplicht stellen? Op basis van welke regelgeving is dit toegestaan?
Er is geen sprake van een verplichting. De praktijk kan zelf de keuze maken om de module «Voortdurend verbeteren» aan het contract toe te voegen.
Welke eisen mag een zorgverzekeraar aan zorgverleners stellen? Kunt u hier een limitatieve opsomming van geven?
Zorgverzekeraars stellen eisen aan en maken contractuele afspraken met zorg-aanbieders om de kwaliteit van de zorg voor patiënten te borgen. Wat die kwaliteit is, bepaalt de beroepsgroep zelf. In casu houdt de beroepsgroep van fysio-therapeuten twee kwaliteitsregisters in eigen beheer bij: een register voor de individuele fysiotherapeut en een register voor de praktijk waarvan de fysio-therapeut deel uitmaakt. Daarmee heeft de beroepsgroep zelf de eisen bepaald voor registratie. Het staat zorgverzekeraar individueel vrij dit door te vertalen naar contractuele afspraken. Zo stelt Zilveren Kruis twee contractvoorwaarden aan fysiotherapeuten waarin de bevoegdheid en bekwaamheid wordt geborgd:
Daarnaast kunnen zorgverzekeraars aanvullende eisen stellen om de kwaliteit van zorg verder te verhogen. Zilveren Kruis heeft deze mogelijkheid gebruikt door bij de module «Voortdurend Verbeteren» de scholingseis te verplichten maar deze wel te koppelen aan een hoger tarief.
Het bericht dat er woede is over de handelwijze van de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede over handelwijze gemeente in zaak zwaargehandicapte Abdullah: «Ronduit asociaal»»?1
Wat vindt u van de gang van zaken, waarin de ouders van een persoon met een beperking jarenlang problemen ervaren met de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats?
Kunt u verhaal halen bij de gemeente Den Haag over de gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de ouders van deze persoon letterlijk klachten aan hun rug hebben omdat zij hun kind met een beperking naar de auto moeten dragen?
Deelt u de mening dat de gemeente Den Haag in deze zaak asociaal heeft gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de betreffende ouders zo snel mogelijk van de gemeente Den Haag een invalidenparkeerplaatsvergunning dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de gemeente Den Haag op het matje te roepen en uw positie te gebruiken om de gemeente Den Haag ertoe te bewegen de betreffende mensen op een gepaste wijze te helpen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze zaak geen incident is, maar dat het veel vaker voorkomt dat gemeenten en woningcorporaties mensen op een asociale wijze behandelen?2
Wat doet u om een menselijke en sociale manier van besturen te bevorderen bij gemeenten, woningcorporaties en andere partijen?
Het coronatoegangsbewijs |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een inloophuis in Deventer verplicht is om voor bepaalde activiteiten gebruik te maken van het coronatoegangsbewijs?1
Ja.
Wat vindt u hiervan, mede gelet op het feit dat veel bezoekers niet digitaal vaardig zijn, niet kunnen lezen en/of nauwelijks een sociaal netwerk hebben, waardoor het voor hen een hoge drempel is om aan deze pasplicht te kunnen voldoen?
Het aanvragen van een coronatoegangsbewijs wordt zo laagdrempelig mogelijk gemaakt door verschillende routes voor zowel digivaardigen als minder-digivaardigen in te richten. De verschillende mogelijkheden bestaan uit:
Bij het telefonisch aanvragen is het bezit van een smartphone en/of computer niet noodzakelijk. Wanneer telefonisch aanvragen niet lukt, kan een coronabewijs aangevraagd worden via een aanvraagformulier. Dit aanvraagformulier is op te halen bij de bibliotheek. Bij vragen of problemen is de CoronaCheck helpdesk 24 uur per dag bereikbaar.
Wanneer voor de eerste twee opties wordt gekozen, is het coronabewijs direct beschikbaar. Wanneer voor de laatste twee opties wordt gekozen, is de wachttijd een paar dagen.
Hoe verhoudt de verplichte coronapas voor het inloophuis zich tot het aangenomen amendement-Van der Staaij waarin staat dat het verboden is om voor openbare en publieke plaatsen een coronatoegangsbewijs te vragen, tenzij dat wettelijk is vereist? Bent u ermee bekend dat in de toelichting op dit amendement «buurthuizen» expliciet worden genoemd? Bent u bereid om zo spoedig mogelijk duidelijkheid hierover te verschaffen zodat alle buurthuizen, inloophuizen en dergelijke voorzieningen toegankelijk blijven zonder een verplicht coronatoegangsbewijs?2
Voor buurt- en wijkcentra geldt een uitzondering op de CTB plicht voor evenementen die tot de reguliere exploitatie behoren. Tevens geldt er een uitzondering op de CTB plicht voor de horecafunctie wanneer dit betrekking heeft op besloten en georganiseerde dagbesteding voor kwetsbare groepen. Alleen wanneer er binnen buurt- en wijkcentra gebruik wordt gemaakt van de horecafunctie zonder dat er sprake is van besloten en georganiseerde dagbesteding voor kwetsbare groepen of er sprake is van een evenement dat niet tot de reguliere exploitatie behoort, dan dient er dus gebruik gemaakt te worden van CTB’s en gelden eventueel de aanvullende bezoekersnormen voor evenementen. Dit betekent dat buurt- en wijkcentra al de reguliere activiteiten en voorzieningen kunnen bieden zonder dat een CTB is vereist.
Wat vindt u ervan dat een coronatoegangsbewijs geëist wordt om deel te kunnen nemen aan de beroepsopleiding voor advocaten?3
Op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 zijn alleen coronatoegangsbewijzen verplicht voor eet- en drinkgelegenheden (met uitzondering van terrassen en afhaal), evenementen, professionele sportwedstrijden en vertoningen van kunst en cultuur. Het is dus niet zo dat de regeling voor deze opleidingen een coronatoegangsbewijs noodzakelijk maakt. Uit het bericht blijkt ook dat de CTB plicht volgt uit de keuze deze beroepsopleidingen te laten plaatsvinden in eet- en drinkgelegenheden en deze binnen de eet- en drinkgelegenheden kennelijk ook niet zodanig te organiseren dat er geen CTB plicht geldt.
Voor opleidingen en trainingen geldt op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 geen CTB plicht. In die zin is een vrijstelling dus niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze eis zich tot het recht op onderwijs en het volgen van een beroepsopleiding of training?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wenselijk vindt u het dat opleidingsinstituten zoals de Beroepsopleiding Advocaten dergelijke eisen kunnen stellen, terwijl de regering er op dit moment welbewust voor heeft gekozen om, onder de huidige epidemiologische omstandigheden, geen coronatoegangsbewijs in te voeren in het middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs? Bent u bereid om dergelijke opleidingen en trainingen vrij te stellen van het gebruik van het coronatoegangsbewijs?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat journalisten zijn vrijgesteld van het vertonen van een coronatoegangsbewijs in horecagelegenheden indien zij kunnen aantonen dat zij daar zijn in het kader van de «uitoefening van beroep en bedrijf»? Kunt u aangeven of deze uitzondering ook in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is openomen? Zo nee, is deze uitzondering dan rechtsgeldig?4
In artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid is een uitzondering op de CTB-plicht ten aanzien van personen die beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten op een locatie waar de CTB-plicht geldt. Deze uitzondering kan ook op journalisten van toepassing zijn, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is om een horecalocatie te betreden voor verslaglegging of andere journalistieke werkzaamheden die ter plaatse moet worden uitgeoefend.
Hoe wenselijk vindt u het dat openbaar bestuurders en volksvertegenwoordigers telkens een coronatoegangsbewijs moeten vertonen wanneer zij zich uit hoofde van hun functie in een horecagelegenheid of evenementenlocatie moeten begeven?
De uitzondering die voor journalisten en andere beroepsgroepen op grond van artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid geldt ook voor bestuurders en volksvertegenwoordigers. Indien een persoon zich in het kader van de uitoefening van het beroep op een locatie dient te begeven waar een coronatoegangsbewijs verplicht is en indien deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden, hoeft niet om een coronatoegangsbewijs gevraagd te worden. Voor bestuurders en volksvertegenwoordigers gaat deze uitzondering meestal niet op. Het zal doorgaans namelijk niet noodzakelijk zijn om een vergadering van een volksvertegenwoordiging te houden op een plaats waar een coronatoegangsbewijs verplicht is gesteld. Dergelijke bijeenkomsten kunnen, en zullen, immers in de meeste gevallen op een andere locatie worden gehouden zoals het gemeentehuis.
Bent u bereid om voor bestuurders en volksvertegenwoordigers een soortgelijke uitzondering te maken als er blijkbaar voor journalisten geldt, zodat bijeenkomsten, vergaderingen en andere activiteiten in het kader van het openbaar bestuur altijd toegankelijk blijven zonder coronatoegangsbewijs?
De uitzondering uit artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid geldt voor alle personen die beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten. Voor zover bestuurders en volksvertegenwoordigers zich op een locatie moeten begeven voor het uitoefenen van hun werkzaamheden en deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden, is deze uitzondering dus ook op hen van toepassing.
Bent u in ieder geval bereid om het aangenomen amendement-Van der Staaij onder de aandacht te brengen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), waaruit blijkt dat voor bezoek aan het gemeentehuis (en dus voor deelname of bezoek aan bijeenkomsten van de gemeenteraad) geen coronapas mag worden verplicht?5
In reactie op vragen hierover is reeds aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten kenbaar gemaakt dat voor een bezoek aan het gemeentehuis geen CTB plicht geldt.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen, gegeven het belang ervan op de korte termijn, per ommegaande te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Ziekenhuis OZG door deal met PowerField in de armen van commercie geduwd en het unieke Oldambtster landschap wordt vermarkt: 'Onoorbaar en amoreel'' |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de angst dat na de zorg ook het landschap vermarkt wordt?1 Waarom wel/niet?
Het kabinet deelt deze zorg niet. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk binnen het kader van wetten en ruimtelijk beleid. In alle gevallen dient rekening gehouden te worden met het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen en regelgeving. Voor wat betreft het realiseren van duurzame energie is in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken dat dit wordt overgelaten aan decentrale overheden (provincies, gemeenten en waterschappen). Dat betekent dat zij ruimtelijke kaders formuleren voor het realiseren van duurzame energie. Voor wat betreft zonne-energie is aan de regio’s de voorkeursvolgorde zonne-energie meegegeven voor het maken van ruimtelijke afwegingen. Dat betekent dat bij het maken van de afweging in eerste instantie gekeken wordt naar mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik zoals zon op dak, om daarmee landbouwgronden of natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien.
Waarom heeft de directie van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) besloten tot een deal met Powerfield?
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen is contact opgenomen met OZG en PowerField om meer informatie over het betreffende plan te verkrijgen. Het ziekenhuis laat weten door projectontwikkelaar PowerField benaderd te zijn om de ontvangende partij te zijn van een schenking ter waarde van € 20 miljoen indien het zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het ziekenhuis investeert zelf niet in het zonneproject. PowerField geeft aan dit aanbod te hebben gedaan om invulling te geven aan de verplichting om opbrengsten van zonneparken deels terug te laten stromen naar de omgeving. De schenking wordt alleen gedaan als het zonnepark daadwerkelijk tot stand komt. Er zou geen sprake zijn van een al uitgewerkte juridische «deal».
Het ziekenhuis heeft tevens laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat. Wel zou de financiële bijdrage volgens het ziekenhuis van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Overigens wijs ik erop dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting om opbrengsten terug te laten stromen naar de omgeving. Wel is er in het Klimaatakkoord een algemeen streven voor 2030 vastgelegd van 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de zorg afhankelijk is van dergelijke deals? Kunt u uw antwoord toelichten?
De suggestie dat de zorg afhankelijk zou zijn van «deals» wijs ik van de hand. Het kabinetsbeleid met betrekking tot zorgaanbieders in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober 20192. Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij in gesprek gaan met de zorgverzekeraars en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing zoeken.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark er niet komt. Wel vinden er gesprekken plaats tussen het OZG en de zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd3. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars, geeft desgevraagd aan dat deze gesprekken constructief verlopen.
Is er zorggeld gemoeid met deze deal? Zo ja, hoeveel en is dit toegestaan?
Het OZG heeft desgevraagd laten weten dat dit niet het geval is.
Op welke manier profiteert het OZG van deze deal?
Indien PowerField toestemming krijgt om het betreffende zonnepark te bouwen, ontvangt het OZG een financiële bijdrage van € 20 miljoen. Volgens het ziekenhuis zou deze bijdrage van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Op welke manier profiteert Powerfield van deze deal?
PowerField heeft desgevraagd laten weten dat het realiseren van dit park hen in staat zal stellen een grootschalig zonnepark te exploiteren en het rendement daarvan te genieten. Overigens betekent dit schenkingsvoorstel nog niet dat het park daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Daarvoor is onder meer ruimtelijke
medewerking nodig is van lokaal bevoegd gezag, dat daarbij primair een ruimtelijke afweging zal maken, zoals vereist vanuit de Wet ruimte ordening (Wro).
Op welke manier profiteert de omgeving van deze deal?
Het kabinet hecht eraan dat omwonenden tijdig en volledig worden betrokken bij ruimtelijke besluitvorming in hun omgeving. Afspraken waarbij ook iets teruggedaan wordt voor de omgeving kunnen het resultaat zijn van een dergelijk proces. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat voor grootschalige opwekking van hernieuwbare elektriciteit op land gestreefd wordt naar 50% eigendom van de lokale omgeving. Het lijkt erop dat in dit geval voor een andere aanpak is gekozen, waarbij omwonenden in mindere mate zijn betrokken.
Desgevraagd laat PowerField weten dat zij oriënterende gesprekken hebben gevoerd met verschillende stakeholders maar dat er wat hun betreft eerst ruimte zou moeten komen in het ruimtelijk beleid m.b.t. zon- en windparken van de gemeente Oldambt om een dergelijk initiatief verder uit te werken. Dat zou PowerField vervolgens als initiatiefnemer in staat stellen een maatwerkmethode toe te passen waarbij de omgeving betrokken wordt voor het vinden van draagvlak en participatie. Volgens PowerField kan de uitwerking pas plaatsvinden na vaststelling van het beleid. In dat geval was het qua proces echter logisch geweest dat ook het idee voor een dergelijke schenking pas in beeld zou komen na vaststellen van het beleid. Waarbij de eventuele aanpassing van dit beleid net als de eventuele schenking een resultaat zouden zijn van proces met omwonenden.
Op welke manier is de omgeving betrokken bij de totstandkoming van deze deal?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat «(...) het plaatsen van een kassa bij het landschap en daarmee de ruimte te gebruiken als «melkkoe» (...) onoorbaar en amoreel [is]»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er wettelijke en beleidskaders waaraan ruimtelijke ontwikkelingen gebonden zijn. Als gevolg hiervan dient er in alle gevallen een publieke belangenafweging te worden gemaakt door lokaal bevoegd gezag. Dit biedt voldoende waarborgen om te voorkomen dat de ruimte als «melkkoe» wordt ingezet. Specifiek voor zon-PV (fotovoltaïsche zonnepanelen) wijst het kabinet hierbij ook op de voorkeursvolgorde voor zon-PV in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarmee gemeenten extra handvatten hebben voor het maken van belangenafwegingen met het oog op behoud van ruimtelijke kwaliteit.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3
Wat gaat u doen om het publieke belang van zowel de zorg als het landschap te dienen?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'Elke maand 1050 euro voor thuisloze jongeren: het werkt' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Elke maand 1.050 euro voor thuisloze jongeren: het werkt»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar dit experiment en de resultaten hiervan?
Het project Bouwdepot van de Stichting Zwerfjongeren Nederland – waar aanvankelijk vijf jongeren aan meededen – had tot hoofddoel te onderzoeken of een Bouwdepot-jaar voor de jongeren tussen de 18 en 21 jaar, die op de een of andere manier «kwetsbaar» zijn, rust en ruimte biedt om een opleiding af te kunnen maken en een duurzame stap op weg naar de juiste schoolkeuze of werk. Het idee is dat deze jongeren hiermee alsnog een kans krijgen op een goede start van een leven van werk en eigen inkomen.
Het project Bouwdepot heeft in de gemeente Eindhoven inmiddels een vervolg gekregen waaraan 30 jongeren gedurende een jaar meedoen. Het door de gemeente Eindhoven gesubsidieerde project beslaat meer terreinen dan alleen een vast maandelijks bedrag aan leefgeld, bijvoorbeeld ook zelfredzaamheid, huisvesting, schuldhulpverlening, zelfontplooiing, etc. Het gaat volgens de gemeente Eindhoven om het «leren leven», waar financiële rust een randvoorwaarde voor is. Ik vind dit een sympathiek project en ik onderschrijf de doelstelling van het project voor zover het gaat om het bieden van ondersteuning aan jongeren.
Hoewel het project volgens de gemeente Eindhoven past binnen de subsidieregels en de reikwijdte van artikel 20 eerste lid van de Grondwet, heb ik tegen de gemeente Eindhoven mijn zorgen geuit over de optredende doorkruising van het rijksinkomensbeleid. Ik hecht veel waarde aan het uitgangspunt dat het bieden van bestaanszekerheid behoort tot de hoofdtaken van de rijksoverheid. Dit uitgangspunt vindt op basis van artikel 20, derde lid van de Grondwet zijn vertaalslag in de Participatiewet die als sluitstuk van onze sociale zekerheid van overheidswege ondersteuning biedt aan mensen die tijdelijk niet (volledig) in de kosten van het levensonderhoud kunnen voorzien. Het voeren van een lokaal inkomensbeleid, zelfs al is dat indirect via subsidiering, is slechts toegestaan, voor zover – in casu – de Participatiewet de gemeente daar ruimte voor biedt. Hieruit leid ik af dat ook indirecte financiële ondersteuning via een derde partij tot een doorkruising van het rijksinkomensbeleid kan leiden. Ik zal daarom de Landsadvocaat inschakelen voor onafhankelijk juridisch advies. Ook met het oog op mogelijke toekomstige casussen, kan dat een belangrijke stap zijn. De gemeente Eindhoven is hiervan op de hoogte. Het is beleidsmatig een interessant project dat nuttige kennis kan opleveren. Alleen in geval van doorkruising van het rijksinkomensbeleid brengt het een risico van precedentwerking met zich mee, namelijk het contra legem uitvoeren van pilots.
Het is mogelijk om de pilot binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren, behoudens het perspectief van bijverdienen boven de bijstandsnorm. Voor jongeren tussen 18 en 21 jaar die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien is de bijstandsnorm in beginsel laag en hoeft niet volledig de noodzakelijke kosten van het bestaan te dekken. De reden voor de jongerennorm is de onderhoudsplicht die ouders jegens hun kinderen van 18 tot 21 jaar hebben. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien, bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn. Gemeenten zijn conform de Participatiewet gehouden om in die situatie aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken zodat bestaanszekerheid gegarandeerd is. De toepassing hiervan vergt maatwerk.
Het belang van goede en professionele begeleiding van kwetsbare jongeren – die meestal een zware bagage meedragen – staat voor mij niet ter discussie. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet thans veel beleidsvrijheid om op lokaal niveau het beleid ten aanzien van re-integratie naar eigen inzicht en naar de behoefte van de doelgroep gestalte te geven. Zo kan het college het bieden van ondersteuning en begeleiding (al dan niet via een aanbesteding) integraal onderdeel maken van de bijstandverlening aan kwetsbare jongeren.
Heeft u een overzicht van alle recent afgeronde en lopende experimenten waarbij jongeren ofwel door een vorm van uitkering zonder voorwaarden of een soort basisbaan ondersteund worden?
Ik beschik niet over een actueel overzicht van experimenten waarbij jongeren door een onvoorwaardelijke uitkering of een soort basisbaan ondersteund worden. Ook kan ik het opstellen van een dergelijk overzicht niet toezeggen. Gelet op het vangnetkarakter en het behoud van het maatschappelijke draagvlak zijn aan een uitkering op grond van de Participatiewet voorwaarden voorbonden zoals de vermogenstoets of arbeids- en re-integratieverplichtingen. De Participatiewet kent daarmee geen onvoorwaardelijke uitkering of een basisbaan. Om deze redenen verwacht ik niet dat gemeenten onvoorwaardelijke bijstand of een basisbaan aan jongeren verschaffen.
Wel heb ik uw Kamer op 28 mei 2020 geïnformeerd over de experimenten in het kader van de Participatiewet2. Het ging om experimenten in de gemeenten Groningen, Tilburg, Utrecht, Wageningen, Deventer en Nijmegen. Dat zijn gemeenten die gebruik hebben gemaakt van het experimenteerartikel (artikel 83, eerste lid, van de Participatiewet). Met dit artikel is het voor gemeenten mogelijk gemaakt om door middel van experimenten – een ruimere vrijlating van inkomsten (50% van het inkomen tot maximaal € 199,– per maand gedurende 24 maanden), ontheffing of intensivering van arbeids- en re-integratieverplichtingen – te onderzoeken hoe de Participatiewet doeltreffender uitgevoerd kan worden met betrekking tot arbeidsinschakeling.
In aanvulling hierop kan ik aangeven dat er momenteel een breder traject ter verbetering van de Participatiewet loopt. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover op 4 juni 2021 geïnformeerd.3 In dit traject wordt er gesproken met gemeenten, bijstandsgerechtigden, belangenorganisaties, kennisinstituten en andere stakeholders. De opbrengst van die gesprekken wordt de komende periode verder uitgewerkt tot concrete beleidsinitiatieven.
Zo niet, bent u bereid om een dergelijk overzicht op te stellen en met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze worden de resultaten van dergelijke experimenten betrokken bij de evaluatie van de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van deze alternatieven voor de klassieke bijstand inclusief verplichtingen?
Ik ben voorstander van een bijstand waarbij het voor de hoogte van de bijstandsverlening en de daaraan verbonden verplichtingen niet uitmaakt in welke gemeente een persoon woont. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven behoort het waarborgen van bestaanszekerheid tot een hoofdtaak van het Rijk.
Bij de gedecentraliseerde uitvoering van de Participatiewet kennen gemeenten een grote mate van vrijheid om beleid en uitvoering af te stemmen op de lokale en persoonlijke omstandigheden. Ook genieten gemeenten grote beleidsvrijheid bij het inzetten van re-integratiebudgetten. In die context beschikken gemeenten over een scala aan mogelijkheden om, binnen de kaders van de wet, te onderzoeken hoe zij de Participatiewet effectiever kunnen uitvoeren. Hiervoor is toestemming van SZW niet aan de orde.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, bestaat er voor gemeenten de mogelijkheid om gebruik te maken van het experimenteerartikel in de Participatiewet. Gemeenten die op basis van dit artikel zijn aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op onderdelen van de Participatiewet afwijken. Dat geldt niet voor gemeenten die niet zijn aangewezen. Zij dienen zich te houden aan de wettelijke kaders. Overigens kunnen jongeren tot 27 jaar op grond van de Participatiewet geen gebruik maken van (re-integratie) instrumenten inkomstenvrijlating en de premie arbeidsinschakeling. Dat brengt met zich mee dat die instrumenten ook niet in het kader van het experimenteerartikel toegepast kunnen worden.
Bent u bereid om gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen van dergelijke experimenten en pilots en daarbij ook te onderzoeken hoe het Rijk hierbij eventueel financieel kan bijdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat dergelijke experimenten waar succesvol zouden moeten kunnen worden opgeschaald, zoals bijvoorbeeld bij schuldenproblematiek, gebeurt via het SchuldenLab?
Het is van belang dat nieuwe gemeentelijke aanpakken die binnen wettelijke kaders worden ontwikkeld, goed worden onderzocht om te kijken wat de werkzame elementen zijn. Wanneer aanpakken succesvol blijken, is het vervolgens belangrijk om de goede voorbeelden van gemeenten te verspreiden. Om gemeenten hierbij te helpen, voert ZonMw in opdracht van het Ministerie van SZW en in nauwe samenwerking met Divosa, VNG, UWV en VWS het kennisprogramma Vakkundig aan het Werk uit. Het programma kent ook als doel dat succesvolle aanpakken worden opgeschaald. Daarnaast worden succesvolle instrumenten meegenomen in het bredere traject naar een participatiewet op basis van vertrouwen en menselijke maat.4
Hoe wilt u invulling geven aan de urgentie om iets te doen aan de kwetsbare positie van jongeren zoals beschreven in de begroting van uw ministerie voor het jaar 2022?
Het kabinet spant zich er samen met gemeenten, scholen en andere partners voor in dat elke jongere die dat nodig heeft, passende ondersteuning ontvangt naar vervolgonderwijs of werk. Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid wordt ondersteuning geboden aan werkloze jongeren, jongeren die met werkloosheid worden bedreigd en kwetsbare schoolverlaters. Op 6 juli hebben de betrokken partijen hun ambities gebundeld in de landelijke Werkagenda Aanpak Jeugdwerkloosheid en concrete afspraken gemaakt om deze ambities te realiseren. In de Werkagenda erkennen de betrokken partijen ook dat de ondersteuning aan jongeren in een kwetsbare positie een structurele uitdaging is. De aanpak loopt tot en met 2022. Besluitvorming over de structurele implementatie in wet- en regelgeving en beleid met bijbehorende financiering van deze integrale aanpak en van andere maatregelen uit het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt» is echter aan een volgend kabinet.
Naast aandacht voor opleiding en werk zijn er uiteraard ook jongeren die ondersteuning nodig hebben op andere leefgebieden, bijvoorbeeld op het gebied van schulden, zorg of welzijn. Voor jongeren in een kwetsbare positie (16–27 jaar), waaronder jongeren die uitstromen uit jeugdzorg of jongeren met een beperking, lopen diverse trajecten waaronder het Programma Zorg voor de Jeugd en het Actieprogramma dak- en thuisloze jongeren. Daarnaast heeft het kabinet maatregelen genomen om de negatieve effecten van de coronacrisis voor jongeren te verzachten. Zo heeft het kabinet middels het Jeugdpakket en het Steunpakket voor sociaal en mentaal welzijn en gezonde leefstijl geïnvesteerd in het sociaal en mentaal welzijn van jongeren tot 27 jaar in coronatijd en wordt met het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) geïnvesteerd in het onderwijs om school- en studievertraging als gevolg van COVID-19 te voorkomen, vertraging te helpen inhalen, het mentaal welzijn van leerlingen en studenten te herstellen en de onderwijskwaliteit duurzaam te verbeteren. In de Kamerbrief Herstel en Perspectief voor de Jeugd van 5 juli jl. is de inzet en de aanpak van het kabinet op (kwetsbare) jongeren beschreven.5
Het bericht ‘Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: ‘Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen’’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe reageert u op het bericht «Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: «Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen»»?1
Ik ben bekend met het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK). Ook ik sta positief tegenover de introductie van het rotavaccin, naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 september jl. heb meegedeeld. Het is echter, gelet op de demissionaire status van het kabinet, aan het volgend kabinet om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Waarom laat u het besluit om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma aan een volgend kabinet, terwijl er al een concreet advies ligt van de Gezondheidsraad?
In mijn brief van 20 september jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd, dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een besluit te nemen. Hoewel sprake is van een voortraject bij de rotavaccinatie, wordt een beleidsbeslissing over de inzet van het vaccin gezien als nieuw beleid. Voordat een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de opname van het vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma komen structurele extra kosten kijken. Daarom kan pas bij de voorjaarsbesluitvorming een definitief besluit worden genomen.
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd binnen het Rijksvaccinatieprogramma, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Verwacht u dat de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet een ander advies zou geven? Zo nee, wat is dan het nut van het uitstellen van deze beslissing?
Er is geen sprake van een nieuw advies van de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet. De reden dat ik mijn beslissing moet uitstellen volgt uit de demissionaire status van het kabinet en het gegeven dat er ook meerjarige structurele dekking moet worden gevonden op de begroting (zie ook het antwoord op vraag 2). De eerstvolgende mogelijkheid daarvoor is volgend voorjaar.
Wat vindt u ervan dat een hoogleraar kindergeneeskunde in het artikel stelt dat vertraging ertoe kan leiden dat duizenden kinderen onnodig in het ziekenhuis belanden? Moet dit niet voorkomen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is mij er veel aan gelegen om een vaccinatie na een positief advies van de Gezondheidsraad snel beschikbaar te stellen. Om die reden laat ik het RIVM nu ook al starten met het opstellen van een implementatieplan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Snapt u dat de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) verbaasd is door uw besluit om geen besluit te nemen?
Ik hecht eraan de betrokken uitvoerende partijen te betrekken bij de beleidsvorming. Ik heb dan ook in vroeg stadium met hen contact gezocht om hen te informeren en mee te nemen in de te volgen (procedurele) stappen naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad en hun eerste reactie over de wenselijkheid en haalbaarheid daarvan. Ik kan me voorstellen dat de NVK teleurgesteld is. Daarbij merk ik wel op dat ik het RIVM de opdracht geef om een implementatieplan te maken. Dit implementatieplan is een belangrijke voorbereiding op de definitieve besluitvorming en een stap, die sowieso gezet moet worden om tot implementatie van het rotavaccin in het Rijksvaccinatieprogramma te komen. Indien het volgende kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming instemt met het opnemen van rotavirus vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma, zou implementatie (op z’n vroegst) in 2023 mogelijk kunnen zijn. Nadat het implementatieplan van het RIVM gereed is, kan een precieze planning worden gegeven.
Welk bedrag zou er structureel nodig zijn om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma?
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo is de prijs van de vaccinatie nog niet vast te stellen, terwijl deze dusdanig laag dient te zijn dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Volgens de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind. Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief aan de uitvoerders (vergoeding per gezet vaccin) en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht zullen worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar (voor de vaccinatiekosten inclusief implementatiekosten).
Bent u bereid om alsnog het Rotavaccin zo snel mogelijk op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, om zo duizenden ziekenhuisopnames onder jonge kinderen te voorkomen?
Ik sta positief tegenover het advies van de Gezondheidsraad om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het RVP. Zoals ik in de voorgaande vragen heb geantwoord, dient er eerst meerjarige dekking op de begroting gevonden te worden voordat er een definitief besluit kan worden genomen.
Het bericht ‘Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Klopt het dat er niets met de aanbevelingen van het rapport «Continuïteit van meldkamers» wordt gedaan, waardoor problemen met de 112-meldkamers blijven voortbestaan? Hoe gaat u de geschetste problemen alsnog oplossen?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3 voor de toelichting.
Neemt u de aanbevelingen, die in de brief van de Inspectie en het Agentschap Telecom staan, over? Wanneer gaat u aan de slag met deze aanbevelingen?
De aanbevelingen die de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) en het Agentschap Telecom (hierna: Agentschap) hebben gedaan in respectievelijk 2015 en 2019 heb ik onderschreven en aangegeven op te pakken samen met de partijen in het meldkamerdomein. Aan veel van deze aanbevelingen wordt reeds invulling gegeven. Denk hierbij aan de vervanging van de ICT in de meldkamers (C2000 en GMS), de vernieuwing van het 112-platform in 2020 en de procedures voor uitval en fysieke uitwijk van meldkamers om de continuïteit van de noodhulp te allen tijde te borgen. Voor de actuele stand van zaken van de invulling van alle aanbevelingen verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 23 september jl. en het overzicht «Stand van zaken aanbevelingen Inspectie en Agentschap».2 Desalniettemin was en is er nog veel werk te doen in het meldkamerdomein, zoals ik heb beschreven in dezelfde Kamerbrief.
De Inspectie en het Agentschap hebben recent laten weten dat er nog belangrijke stappen moeten worden gezet. Zij spreken hierbij hun zorg uit over de snelheid waarmee aanbevelingen worden opgevolgd en doen observaties ten aanzien van de kwetsbaarheden in het stelsel. Zij vragen nogmaals aandacht voor de verdere verbetering van de stabiliteit van de ICT-voorzieningen, de werking van de governance en het ontbreken van een proces van integraal risicomanagement voor de meldkamers.
De gesignaleerde kwetsbaarheden door de Inspectie en het Agentschap zijn in beeld bij mij en de partijen in het meldkamerdomein en worden opgepakt. Deze zorgpunten betreffen echter veelal grote, meerjarige ontwikkelingen in het meldkamerveld die tijd nodig hebben om tot uitvoering te komen en voor verbetering te zorgen. Het netwerk van meldkamers vormt in de wereld van spoed en crisisbeheersing een uniek multidisciplinair samenwerkingsverband met meer dan 50 partijen. Ik werk samen met deze partijen toe naar een stelsel van 10 meldkamers die beheersmatig en operationeel met elkaar verbonden zijn, aangesloten zijn op één landelijke IV-ICT-infrastructuur en elkaars werkzaamheden kunnen overnemen. Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb aangegeven zal dit in 2025 gerealiseerd moeten zijn.
Deelt u de mening dat het feit dat regionale meldkamers de knelpunten die in het rapport gesignaleerd worden nauwelijks hebben opgepakt en volgens de Inspectie en het Agentschap Telecom de urgentie niet voelen om dit op te pakken, wél zeer urgente problemen zijn die moeten worden opgelost? Wat gaat u doen om regionale meldkamers te bewegen tot het oplossen van de bestaande knelpunten?
Het beeld dat de knelpunten nauwelijks worden opgepakt deel ik niet. Er zijn belangrijke verbeteringen en mijlpalen gerealiseerd in de afgelopen jaren, waaronder de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers, waarbij de verantwoordelijkheid voor het beheer van de meldkamers bij één partij is belegd. Zie ook de beantwoording van vraag 3 voor belangrijke verbeteringen op het gebied van de ICT en het borgen van de continuïteit van meldkamers bij uitval en eventuele uitwijk.
Ik heb vertrouwen in de geschetste richting en in de verdere doorontwikkeling van het meldkamerstelsel. Desalniettemin is er nog werk aan de winkel, zijn er nog achterstanden in te halen en verbeteringen door te voeren. Daar ben ik mij zeer van bewust. En net als de Inspectie en het Agentschap voelen alle partijen in het meldkamerdomein die urgentie.
Hoe ziet de sturing (governance) op dit proces eruit? Deelt u de mening dat dit moet worden verbeterd?
Het netwerk van meldkamers vormt een uniek samenwerkingsverband in de wereld van spoed en crisisbeheersing. Om deze samenwerking goed te laten verlopen en rekening te houden met de verschillende belangen is er in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen en hun disciplines (politie, ambulancezorg, brandweer en de Koninklijke Marechaussee) invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. Omdat de meldkamer voor alle hulpdiensten van groot belang is voor hun operationele processen is de invloed van alle gebruikers op het beheer, dat wordt uitgevoerd door de politie, geborgd in de governance-structuur. De zogeheten multidisciplinaire sturingslijn ofwel governance-structuur doet hiermee recht aan de belangen van de betrokken partijen.
Hiernaast hebben de partijen een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de meldkamerfunctie van hun eigen hulpdiensten. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is op basis van de Wijzigingswet meldkamers per 1 juli 2020 ondergebracht bij de politie, in casu de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen worden opgepakt en uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Wat wordt er gedaan om de krappe bezetting, die opnieuw gesignaleerd wordt, op te lossen? Deelt u de mening dat deze krapte zeer risicovol – en daarmee zeer onwenselijk – is, gezien de functie van de meldkamers?
Ik ben het met u eens dat krapte op de bezetting in de meldkamers onwenselijk is, zowel voor het personeel zelf als voor de uitvoering van de meldkamerfunctie. De krappe bezetting op de meldkamers is dan ook al langere tijd een punt van aandacht. De hulpdiensten in het meldkamerdomein zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit mijn aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke verstoringen via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Ik heb uw Kamer op 9 september jl. in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen.3 Door de politie zijn namelijk talrijke maatregelen voorbereid en genomen om de bezetting te bevorderen. Het ziekteverzuim is inmiddels aanzienlijk gedaald en er is terughoudend beleid voor het toestaan van vervroegd pensioen.
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Wat betreft de situatie bij de andere hulpdiensten, zal ik dit punt ook conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Hoe kan, in geval van een calamiteit, de overname van taken door meldkamers bevorderd worden? Waarom kan dat tot dusver slechts beperkt plaatsvinden?
Alle meldkamers kunnen op dit moment werkzaamheden van elkaar overnemen via de routering van 112-oproepen tijdens piekbelasting of calamiteiten. Daarnaast is het afgelopen jaar een procedure opgesteld voor een mogelijke uitval van meldkamers en uitwijk van personeel naar een andere meldkamer. Dit proces is in een stroomversnelling geraakt door COVID-19. De plannen en procedures voor fallback en uitwijk zijn door de meldkamers geverifieerd en hiermee is in 2020 geoefend. Ook zijn mogelijkheden gerealiseerd om elders de meeste meldkamerfuncties uit te kunnen oefenen, waaronder zogenaamde thuiswerkplekken. Dit is met name toepasbaar bij noodzakelijk snelle opschaling of het minder toegankelijk zijn van meldkamerlocaties (bijv. wegens COVID-19 maatregelen).
Waarom wordt er gewacht met het vernieuwen van vitale ICT-systemen? Wat gaat u doen om het beheer van de ICT minder divers te organiseren?
Investeringen in de vitale ICT-systemen vinden sinds de inwerkingtreding van de Wijzigingswet meldkamers voortdurend plaats. Er is geen sprake van afwachten maar eerder van het inlopen van achterstanden. Alle partijen onderschrijven het belang van vervanging en vernieuwing van deze vitale voorzieningen voor de meldkamers. Zo is op dit moment de aanbesteding van het nieuwe Nationale Meldkamer Systeem gaande. Dit moet het huidige meldkamersysteem gaan vervangen. Daarnaast is het 112-platform in 2020 vernieuwd en heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de vernieuwing van het communicatiesysteem C2000 en ben ik bezig met de opvolger daarvan.
Met de Wijzigingswet meldkamers is het beheer van de op termijn 10 beheersmatig en operationeel verbonden meldkamers ondergebracht bij de LMS van de politie. Met deze ingezette koers wordt ook gewerkt aan de doelstelling om te komen tot een uniforme werkwijze en een eenduidig beheer van de ICT op de meldkamer. Op dit moment zijn 4 meldkamers aangesloten op de landelijke IV-ICT-infrastructuur, beheerd door de LMS. Dit wordt de komende jaren uitgebreid naar alle meldkamers.
Het journalistieke televisieprogramma Propaganda over de besluitvorming rond ‘Dansen voor Janssen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wanneer heeft u het advies aangepast over welke leeftijdsgroepen in aanmerking kwamen voor vaccinatie met het Janssen-vaccin?1 2
Op 2 juni 2021 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd dat het Janssen-vaccin onderdeel kon blijven van het vaccinatieprogramma: Janssen is een veilig en effectief vaccin met een duidelijk voordeel: één prik is voldoende. Janssen is toegelaten voor jongeren vanaf 18 jaar. Daarin is geen verandering aangebracht.
Voor de landelijke vaccinatiestrategie adviseerde de Gezondheidsraad echter om – in de context van de beschikbare vaccins – de leeftijdsgroepen die nog geen prik gehad hadden vanaf dat moment BioNTech/Pfizer of Moderna-vaccins aan te bieden. In bepaalde gevallen bleef het echter volgens de Gezondheidsraad wel verstandig om het Janssen-vaccin aan te bieden, omdat mensen met één prik van Janssen direct volledig gevaccineerd zijn. Deze adviezen heb ik overgenomen3. De GGD heeft vanaf 2 juni jl. bij nieuw te maken afspraken mensen die vanwege hun leeftijd in aanmerking kwamen voor vaccinatie een mRNA-vaccin aangeboden.
In de context van welke Outbreak Management Team (OMT)-adviezen, en welke specifieke onderdelen van die adviezen, heeft u besloten tot het veranderen van het advies over vaccinatie met het Janssen-vaccin? Kunt u precies aangeven hoe het besluitvormingsproces daarover verlopen is?
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet bij de vaccinatie tegen COVID-19 over de specifieke inzet en toepassing van vaccins bij doelgroepen. Zo ook bij het Janssen-vaccin. De Gezondheidsraad adviseert hierover na toelating van deze vaccins door het EMA, maar ook wanneer aanvullende wetenschappelijke inzichten tot een nader advies over de inzet zouden moeten leiden. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni 2021 heb ik dan ook besloten de inzet aan te passen, zoals toegelicht in antwoord op vraag 1.
Het Outbreak Management Team (OMT) is op een later moment, in haar 119e advies van 6 juli 2021, ingegaan op de toegang tot evenementen. Het OMT raadde aan -gezien het opkomen van de meer besmettelijke deltavariant- niet voor 14 dagen na de laatste vaccinatie toegang te geven op basis van immuniteit door vaccinatie. Vanwege dat advies is vanaf zaterdag 10 juli aangepast dat wie twee vaccinaties met AstraZeneca, BioNTech/Pfizer of Moderna heeft gehad, of 1 Janssen-vaccinatie, 2 weken moeten wachten voordat hij of zij een vaccinatiebewijs krijgt waarmee toegang tot een evenement of horecagelegenheid wordt verschaft.
Welke adviesorganen hebben een positief advies doen uitgaan, en wanneer, over vaccinatie van jongeren met het Janssen-vaccin?
De EMA heeft op 11 maart 2021 het Janssen-vaccin goedgekeurd voor mensen van 18 jaar en ouder. In het daaropvolgende advies van de Gezondheidsraad van 17 maart 2021 wordt aangegeven wordt aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is voor mensen van 18 jaar en ouder. Ook in het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni jl. heeft de raad aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is. Er is daarbij geen nadere leeftijdsgrens gesteld door de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni het volgende: «»Het Janssen-vaccin is nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Echter, in Nederland zijn er momenteel mRNA-vaccins beschikbaar die een gunstigere nut-risicoverhouding hebben voor jongere leeftijdsgroepen. Het is volgens de commissie van de Gezondheidsraad op dit moment niet goed mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een leeftijdsgrens, dat wil zeggen, een leeftijd waaronder de nut-risicoverhouding van vaccinatie met het Janssen-vaccin ongunstiger wordt. Daarvoor zijn de gegevens vooralsnog te beperkt. De commissie van de Gezondheidsraad wijst erop dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Zo kan voor groepen die via de reguliere kanalen moeilijk te bereiken zijn voor een tweede vaccinatie de individuele nut-risicoverhouding van het Janssen-vaccin wel gunstig zijn. Vaccinatie met Janssen bestaat uit één dosis waarmee bescherming wordt bereikt. Voor bescherming zijn met andere (mRNA-)vaccins twee doses nodig. Als het niet goed mogelijk is om mensen te bereiken voor een tweede vaccinatie, dan biedt een mRNA-vaccin geen volwaardig alternatief omdat één dosis onvoldoende bescherming biedt. In die gevallen heeft het Janssen-vaccin de voorkeur vanwege de bescherming die één vaccinatie biedt.»
Hoe rijmen de adviezen uit vraag 2, verondersteld dat deze er zijn, met het negatieve advies van de Gezondheidsraad op 2 juni dat is overgenomen in de brief van 11 juni 2021 waarmee u de Kamer informeert, en waarin de Gezondheidsraad expliciet adviseert om «in de huidige fase van het COVID-19-vaccinatieprogramma over te gaan op de programmatische inzet van uitsluitend mRNA-vaccins in nieuw te vaccineren, jongere leeftijdsgroepen»?3 4
Het Janssen-vaccin is door het EMA toegelaten voor mensen van 18 jaar en ouder. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni dat het Janssen-vaccin nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Zij stelde dat in Nederland op dat moment mRNA-vaccins beschikbaar waren die een gunstigere nut-risicoverhouding hadden voor jongere leeftijdsgroepen. De commissie wijst erop daarnaast op dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Het Janssen-vaccin kon dus onderdeel blijven van de vaccinatiestrategie. Ik heb me steeds gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad. Op 2 juni jl. is er direct voor nieuw in te plannen afspraken een mRNA-vaccin aangeboden. Voor iedereen die al een afspraak had gepland met het Janssen-vaccin is de mogelijkheid geboden deze afspraak om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin.
De keuzelijn is gestart nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin. De keuzemogelijkheid die ik mede op verzoek van uw Kamer heb ingericht stelde mensen in staat om op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze te maken. Zij konden met één prik op korte termijn volledig gevaccineerd zijn. Dat is de reden geweest voor de start van de keuzelijn op 23 juni.
Heeft u, zoals in de uitzending van het journalistieke televisieprogramma Propaganda (KRO-NCRV) van 23 september 2021 wordt uiteengezet, de leeftijdsgrens voor inenten met het Janssen-vaccin verlaagd na het bezoek dat interim- directeur Publieke Gezondheid bij de GGD Regio Utrecht aan Den Haag bracht?
Zoals beschreven in het antwoord van vraag 1 is dit onjuist. De leeftijdsgrens is niet aangepast. De interim- directeur Publieke Gezondheid van GGD Utrecht heeft geen bezoek gebracht aan Den Haag.
Waarom zei u op 23 juni jl. over het Janssen-vaccin: «Het is een ideaal vaccin als je met één prik klaar wil zijn, klaar voor de zomer, voor de festivals, voor «dansen met Janssen»», terwijl u op de hoogte was van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni om het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen?5
De Gezondheidsraad gaf in haar advies aan dat het Janssen vaccin effectief en voldoende veilig is en dat het Janssen-vaccin geschikt is voor mensen die er evident bij gebaat zijn om met één prik beschermd te zijn.
Mede vanwege het verzoek uit de Tweede Kamer om mensen zelf de keuze te laten om alsnog gevaccineerd te worden met beschikbare Janssen-vaccins die niet meer binnen de verdere vaccinatiestrategie werden ingezet heb ik dat mogelijk gemaakt.
Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, heb ik hen er op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Wanneer wist u dat er veertien dagen moeten verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming van het Janssen-vaccin effectief is?
De benodigde tijd om de bescherming met het Janssen-vaccin op te bouwen om effectief te zijn is vanaf het begin bekend geweest. Hier is ook altijd transparant over gecommuniceerd op coronavaccinatie.nl, zoals bijvoorbeeld ook in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» dat specifiek bij deze keuzemogelijkheid werd aangeboden.
Wist u toen u op 23 juni jl. het bericht op Twitter plaatste: «Rond 10:00 uur kan wie nog geen prik heeft gehad de keuze maken voor Janssen via: [witregel] [pictogram telefoon] 0800–1295 [witregel] Er is beperkte voorraad beschikbaar. Voordeel: 1 prik is genoeg. Een veilig en effectief vaccin. Laat je informeren», dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen en dat er veertien dagen moet verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming effectief is?6
De stelling dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen, is onjuist. De Gezondheidsraad stelt, dat gezien de epidemiologische situatie, de mRNA-vaccins net in het voordeel zijn, vanwege afwezigheid van deze zeer zeldzame bijwerking. Er is geen leeftijdsgrens gesteld, zie ook het antwoord op vraag 1.
Voor het antwoord omtrent de wachttijd zie mijn antwoorden op vraag 7 en vraag 15.
Zo u bevestigend antwoordt op voorgaande vraag, kunt u aangeven waarom u deze wezenlijke informatie niet vermeldt in de hoofdtekst van genoemde tweet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van een epidemioloog dat «Dansen met Janssen», direct na de vaccinatie, in geen geval op medische feiten was gebaseerd, maar misinformatie die werd ingezet als middel om de vaccinatiegraad snel omhoog te krijgen?7
Met betrekking tot de wachttijd kan ik aangeven dat in de loop van juni de epidemiologische situatie snel gunstiger werd. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Op welke wijze zijn de jongeren die een prik gehaald hebben naar aanleiding van deze publiciteit, geïnformeerd dat er een negatief advies lag over het gebruik van dit vaccin voor hun leeftijdsgroep?
Ik verwijs hierbij mede naar mijn antwoord op vraag 8.
Bij de webpagina over de keuzelijn op coronavaccinaties.nl is informatie aangeboden om geïnteresseerden hun eigen afwegingen te kunnen laten maken. Op de pagina zelf en in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» staat bijvoorbeeld informatie als «Voor jongere leeftijden heeft de Gezondheidsraad een voorkeur voor mRNA-vaccins (BioNTech/Pfizer en Moderna) omdat de zeer zeldzame bijwerking van een combinatie van stolselvorming (trombose) met een tekort aan bloedplaatjes (trombocytopenie) vaker voorkomt op jongere leeftijd.». In de factsheet staat ook benoemd dat de bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik.
De mensen die voor Janssen kozen via de keuzelijn zijn bij het maken van de afspraak verwezen naar de informatie op www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Burgers werden erop gewezen dat op locatie gevraagd zal worden of de burger deze informatie heeft gelezen en begrepen. De afspraakbevestiging die de persoon kreeg bevatte ook de link naar www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Op vaccinatielocatie werd nogmaals de vraag gesteld of de persoon akkoord gaat en zich bewust is van de (eventuele) risico’s omdat hij/zij de informatie hierover heeft doorgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de voormalig hoofdinspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat «de opmerking van De Jonge dat je ’s ochtends gevaccineerd kon worden en ’s avonds veilig kon dansen absolute onzin is, een vaccin pas werkt na tien tot veertien dagen, ook bij een single dosis»?8
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas half augustus, na de piek aan besmettingen, een folder met informatie over het Janssen-vaccin aangepast met de toevoeging: «Na veertien dagen bent u redelijk beschermd»?
Als sinds de start van de keuzelijn (23 juni jl.) staat in de aangeboden factsheet op de pagina www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen de ook bij vraag 11 geciteerde zin «De bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik». Later is de informatie aangevuld ten aanzien van periode voor het verkrijgen van het vaccinatiebewijs.
Wel is nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. de wachttijd van 14 dagen ingevoerd voor alle vaccins op 10 juli 2021 voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Hoe kan de keuze voor «Dansen met Janssen» door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport achteraf worden gemotiveerd met: «De keuze werd bovenal gemaakt omdat de vakantie eraan kwam en het kabinet zorgen had dat jongeren dan de ziekte zouden oplopen», terwijl jongeren door de misleidende informatie uitgerekend een grotere kans liepen te worden besmet omdat ze meenden na één prik afdoende te zijn beschermd terwijl ze een termijn van veertien dagen in acht moesten nemen voordat ze «redelijk beschermd» waren?9
De jongere doelgroepen moesten in het licht van de vaccinatiestrategie nog het langst wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn. Ik heb hen er dan ook op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Erkent u dat u bewust het risico van besmettingen voor lief heeft genomen door festivalgangers die zich ten onrechte beschermd achtten door de prik omdat de eigenlijke inzet van «Dansen met Janssen» het verhogen van de vaccinatiegraad was?
We hebben mensen de mogelijkheid gegeven goed geïnformeerd voor het Janssen-vaccin te kiezen omdat zij daardoor sneller beschermd konden zijn.
Als aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 werd de epidemiologische situatie in de loop van juni snel gunstiger. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. is de wachttijd van 14 dagen voor alle vaccins op 10 juli 2021 ingevoerd voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Waarom bent u voorbijgaan aan de wetenschappelijke adviezen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en tevens de beantwoording van onder meer de vragen 1, 2, 3, 4 over de advisering door de Gezondheidsraad.
Waarom heeft u ervoor gekozen om misleidende informatie aan de doelgroep te verstrekken?
Ik heb geen misleidende informatie verstrekt. Zie mijn antwoord op vraag 11 waar is toegelicht hoe de mensen die gevaccineerd wilden worden met Janssen herhaaldelijk zijn gewezen op de objectieve informatie over het Janssen-vaccin, inclusief informatie over de bijwerkingen en vanaf wanneer de bescherming begint. Voorafgaand aan de vaccinatie heeft men verder op de vaccinatielocatie aangeven de informatie te kennen.
Heeft «Dansen met Janssen» volgens u bijgedragen aan de opmars van de Delta-variant van Covid-19?
De Deltavariant is een mutatie welke is ontstaan in India. Kenmerk van de Deltavariant is een hogere besmettelijkheid dan de op dat moment dominerende Alfavariant. Dit verklaart waarom de deltavariant het heeft overgenomen van de Alfavariant.
Het Janssen-vaccin alsook de keuzelijn staan daar los van.
Hoeveel extra besmettingen hebben er bij benadering plaatsgevonden door de «Dansen met Jansen» piek, tot hoeveel extra ziekenhuisopnames heeft dit geleid en hoeveel mensen zijn er extra overleden door deze golf, die alleen Nederland getroffen heeft?
Het Janssen-vaccin op zichzelf, de keuzelijn, de avond in Nieuwegein – het staat los van elkaar; geen van deze elementen kunnen als de hoofdoorzaak van de toename in besmettingen worden aangewezen.
Bent u het eens met de constatering dat de schimmige besluitvorming die eerst heeft geleid tot «Dansen met Janssen» en later tot een kennelijke poging om het dansen te laten verbieden, daar waar de overheid geen juridische basis heeft om daartoe over te gaan, het toch al geringe vertrouwen in de overheid verder ondergraaft?
Ik deel uw opvatting niet dat de advisering aan het kabinet door de Gezondheidsraad over de inzet van het Janssen-vaccin, de daaropvolgende besluitvorming in het kabinet, alsook het door het kabinet opvolgen van een aangenomen motie het vertrouwen in de overheid ondergraaft. Zie tevens mijn eerdere beantwoording.
Kunt u voorzien in beantwoording van iedere vraag afzonderlijk en wel binnen twee weken?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.