De handhaving van het coronatoegangsbewijs en zwemles |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deelt u de opvatting dat zwemles een essentieel onderdeel is van de ontwikkeling van een kind? En dat in een waterrijk land als Nederland, het een essentiële zaak is dat 45.000 kinderen tussen 11–16 jaar en een onbekend aantal kinderen tot 11 jaar nog geen zwemdiploma heeft?
Ja, ieder kind moet in Nederland (goed) kunnen zwemmen.
Zo ja, kunt u uitleggen waarom er voor zwemles een coronatoegangsbewijs wordt gevraagd, en dus een ander regime geldt dan voor onderwijs op school?
Voor de publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport (waaronder ook de kleedkamers) geldt vanaf 18 jaar een CTB-plicht voor het publiek. En omdat zwemles in een dergelijke locatie gegeven wordt, geldt ook voor deze activiteit en haar bezoekers de CTB-plicht. Dit heb ik op 15 november ook aangegeven in antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Hijink (2021Z19607 ingezonden 5 november 2021).
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met berichtgeving vanuit de sector en in diverse media waarin wordt gevreesd dat kinderen van zwemles worden gehaald omdat ouders of begeleiders geen coronatoegangsbewijs hebben?
Ja daar ben ik mee bekend.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat wachtlijsten voor zwemlessen weer oplopen, net zoals tijdens de lockdown?
De kinderen die zelf kunnen omkleden, kinderen van gevaccineerde ouders en kinderen van ouders die op andere wijze een CTB kunnen tonen, kunnen gewoon de zwemles blijven volgen. Hoewel dit voor de overige kinderen natuurlijk zeer onwenselijk is, voorzie ik hier geen grote gevolgen voor de wachtlijsten voor zwemles als geheel omdat deze groep beperkt is.
Bent u bereid om zwemles als essentieel te bestempelen, zodat zwemles voor alle kinderen beschikbaar blijft, ongeacht of ouders/vrijwilligers/zwemleraren zijn gevaccineerd?
Het blijft voor ieder kind en iedere volwassene ontegenzeggelijk van groot belang om zwemvaardig te zijn. Wanneer kinderen hulp nodig hebben bij het omkleden voorafgaand aan de zwemles is voor de ouders een CTB vereist. Dat betekent dat ouders die niet gevaccineerd zijn een negatieve test of een herstelbewijs moeten hebben.
Bent u bereid om met de verschillende partijen uit de sector om tafel te gaan om te bezien hoe zwemles wel veilig kan worden gegeven zonder coronatoegangsbewijs?
Ik ben in regelmatig contact met de Nationale Raad Zwemveiligheid die het overgrote deel van de zwembaden, zwemlesaanbieders en werknemers in de zwembadbranche vertegenwoordigd over de veilige invulling van zwemlessen. Daarin is zwemles zonder CTB geen onderwerp, maar het protocol veilig zwemmen wordt continu geüpdate op basis van de geldende maatregelen.
Hoe wordt zicht gehouden op sportdeelname van volwassenen en kinderen? Deelt u de zorgen dat dit weleens kan dalen als gevolg van de maatregelen?
Sinds maart 2020 rapporteert het Mulier Instituut ieder half jaar de gevolgen van de coronacrisis voor de sportwereld. Daarbij kijken ze ook naar de gevolgen van de maatregelen voor de sportdeelname. Aanvullend voert het RIVM iedere zes weken een onderzoek uit naar gedragsveranderingen in tijden van corona waaronder ook sport- en beweeggedrag valt. En tenslotte peilt NOC*NSF iedere maand de sportdeelname onder de Nederlandse bevolking.
Bent u het eens dat juist voor mensen met een handicap sporten en sociale activiteiten van essentieel belang zijn en uitsluiting van het sociale leven voor hen vaak enorme negatieve gevolgen heeft? Welk beleid is er voor sporters en bezoekers met een handicap, die om welke reden dan ook geen coronatoegangsbewijs hebben? Zijn er specifieke afspraken gemaakt over G-teams? Wat gaat u doen om te zorgen dat juist mensen met een handicap als sporter en als bezoeker bij clubs kunnen komen?
Voor iedereen ligt het risico op uitsluiting van het sociale leven op de loer bij maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus, maar bij de groep die u benoemt in het bijzonder. In het geval dat sporters met een handicap begeleiding nodig hebben bij de beoefening van hun sportactiviteit dan zijn deze begeleiders toegestaan op het sportpark, ook als ze zelf geen sport beoefenen. Dit geldt ook voor G-teams, wanneer begeleiders nodig zijn, dan zijn deze (ook zonder CTB) toegestaan. Verder geldt op dit moment dat supporters, al dan niet met een beperking, bij sportwedstrijden niet zijn toegestaan.
Hoe verwacht u dat zwembaden en sportverenigingen het coronatoegangsbewijs goed kunnen handhaven? Zijn daar voldoende vrijwilligers voor? Krijgen ze hulp van gemeenten of de landelijke overheid? Hoe ziet dit eruit?
Het uitgangspunt van de CTB-plicht is dat bezoekers primair zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de gestelde maatregelen. Daarbij zijn ter ondersteuning voor de aanbieders door NOC*NSF en NRZ protocollen opgesteld. Hoewel dat op veel plaatsen goed lukt, ontvang ik ook signalen dat verenigingen het lastig vinden dit met vrijwilligers te organiseren. Als het niet lukt om met eigen vrijwilligers, in samenwerking met de exploitant van de accommodatie, andere verenigingen of met behulp van externe krachten dit te organiseren, dan kan in overleg met de gemeente nagedacht worden over een doelmatige inzet van derden. Dit kan worden gefinancierd uit het budget van 45 miljoen euro dat het kabinet in september beschikbaar stelde aan de gemeenten om handhavingskosten te dekken.
Verwacht u dat het coronatoegangsbewijs genoeg gehandhaafd gaat worden bij verenigingen om van toegevoegde waarde te zijn in de bestrijding van het coronavirus? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten? Zo nee, wat is dan de reden van invoering van het coronatoegangsbewijs bij verenigingen?
Ik verwacht dat dit gehandhaafd wordt. De toepassing van het CTB zorgt er namelijk voor dat sectoren, waaronder sport, op een veiligere wijze georganiseerd kunnen worden en open kunnen blijven. Zo probeert het kabinet op advies van het OMT te voorkomen dat extra maatregelen genomen moeten worden of bepaalde sectoren weer volledig gesloten moeten worden. Dat is ook voor de mensen die sport beoefenen uiterst onwenselijk en het kabinet wil dat met maatregelen, zoals het CTB, voorkomen. Handhaving is dus in het belang van de sportwereld en sporters in het bijzonder.
Wat zijn de gevolgen voor sportverenigingen wanneer zij de controle onvoldoende voor elkaar krijgen? Krijgen zij dan een boete? Bent u ermee bekend dat sportverenigingen vaak óók een boete moeten betalen als een team (noodgedwongen) uit de competitie moet stappen? Wie draait op voor deze kosten?
In een rondgang langs enkele sportbonden hebben de onderzoekers van de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) geconcludeerd dat in de eerste twee weekenden waarin sporters CTB-plichtig waren, het meeviel met het aantal uitgevallen wedstrijden. Ook het aantal noodgedwongen terugtrekkingen uit de competitie viel op basis van deze rondgang zeer mee.
In zijn algemeenheid is afgesproken dat bij het overtreden van de regels in eerste instantie een waarschuwing wordt gegeven. Bij herhaaldelijke overtredingen kan een dwangsom worden opgelegd. Deze situaties proberen we uiteraard te voorkomen en we roepen op gezamenlijk (zie antwoord op vraag 10) tot een oplossing te komen als het verenigingen niet lukt het CTB te controleren.
Het bericht dat de toename van coronabesmettingen in Goes veroorzaakt is door een uitbraak in de noodopvang |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat een toename van coronabesmettingen in Goes veroorzaakt is door een uitbraak in de noodopvang?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gezondheidssituatie voor asielzoekers in Ter Apel en de verschillende locaties voor noodopvang?
De actuele situatie in Ter Apel en in de noodopvang is niet ideaal en vergroot het risico op gezondheidsklachten in zijn algemeenheid, en verspreiding van het coronavirus specifiek, omdat er relatief veel mensen in ruimtes bij elkaar zijn. De toegang tot zorg is ook voor deze bewoners geregeld.
Op alle COA-locaties gelden verschillende voorzorgsmaatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo informeren COA-medewerkers de bewoners over het coronavirus, de maatregelen die het COA treft en wat bewoners zelf kunnen doen om besmetting te voorkomen. Via MyCOA, de website speciaal voor asielzoekers, worden bewoners in alle talen geïnformeerd over het coronavirus. Bij vermoedens van besmetting wordt bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Verder is vanaf zaterdag 6 november het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals bij de receptie, in wachtkamers en op gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers.
Wanneer nieuwe asielzoekers zich in Nederland melden zal Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) hen bevragen op eventuele coronaklachten en zullen zij worden gecheckt op zichtbare coronaklachten. Asielzoekers bij wie sprake is van klachten die kunnen wijzen op een corona-besmetting worden getest en in afwachting van de uitkomst van de test niet in de noodopvang geplaatst. Sinds 16 februari neemt de GGD bij alle nieuwe binnenkomers ook een sneltest af. Asielzoekers die bij binnenkomst in Nederland positief zijn (en hun huisgenoten), worden niet geplaatst in de noodopvang.
Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers in procedure sinds afgelopen voorjaar gevaccineerd zijn?
Sinds de start van het vaccineren tegen COVID-19 hebben 18.648 unieke asielzoekers 1 of 2 vaccinaties gekregen (peildatum 29 november). Dit getal zal in de praktijk nog iets hoger liggen omdat niet alle vaccinaties in het huisartsendossier zijn geregistreerd. Vaccinaties die bijvoorbeeld in het buitenland zijn gegeven staan hier niet in.
Onderschrijft u de stelling dat het zoveel mogelijk vaccineren van asielzoekers niet alleen voor hun eigen gezondheid het beste is, maar ook het risico beperkt dat zij bijdragen aan overbelasting op de gezondheidszorg?
Ik ben zeker van mening dat het wenselijk is om asielzoekers zoveel mogelijk te vaccineren. Dit is belangrijk voor hun eigen gezondheid, maar ook om clusters in bijvoorbeeld asielzoekerscentra te voorkomen. Dat vaccineren belangrijk is geldt overigens voor iedere inwoner van Nederland. Vaccineren en het respecteren van de basisregels dragen eraan bij dat de zorg niet nog meer wordt belast. Bij aankomst op de eerste opvanglocaties wordt asielzoekers daarom een COVID-19-vaccin aangeboden. Hiervoor is een samenwerking opgericht tussen COA, GGD-regio en de GZA, die gezamenlijk zorgdragen voor het informeren, vaccineren en registreren van de vaccinaties van asielzoekers. Daarnaast worden op alle asielzoekerscentra vaccinatiemogelijkheden aangeboden. Dit kan zijn op de locatie zelf, of op een GGD-vaccinatielocatie waar bewoners van het COA naartoe worden gebracht. Iedereen wordt op deze manier zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld zich te laten vaccineren.
Deelt u de mening dat het wenselijk is asielzoekers die in Nederland verblijven zoveel mogelijk gevaccineerd te hebben tegen het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle asielzoekers die zich melden in Ter Apel ter plaatse hun eerste (of tweede) prik kunnen ontvangen, en in ieder geval deze kans hebben gehad voordat zij naar een andere locatie over worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is al de standaardwerkwijze. De GGD is dagelijks aanwezig in Ter Apel om bewoners een vaccinatie aan te bieden.
Alle asielzoekers die in Ter Apel binnenkomen, wordt een COVID-19-vaccinatie aangeboden. De GGD-regio zorgt in Ter Apel voor het vaccineren van de asielzoekers. Dit gebeurt in goede samenwerking met het COA en de GZA. Het COA informeert de asielzoekers en zorgt voor uitnodigingen en gezondheidsverklaringen. Deze worden in diverse talen aangeboden. De GZA zorgt voor de registratie in het HIS-systeem.
Kunt u aangeven in welke mate het verspreidingsrisico vergroot wordt door de vele verplaatsingen van asielzoekers tussen (nood)opvanglocaties?
Bij verplaatsingen worden de geldende maatregelen zoals het dragen van een masker over mond en neus in acht genomen. Net als bij elke reis die wordt afgelegd en bij vervoer van personen bestaat het risico op verspreiding. Voor het vervoer per touringcar bestaat daarom een speciaal coronaprotocol. Mensen met klachten die wijzen op corona worden niet vervoerd.
Wat er wordt gedaan bij corona-uitbraken en het voorkomen daarvan? Zijn er voldoende quarantainevoorzieningen, en zo nee, hoe gaan die alsnog gerealiseerd worden?
Op COA-locaties wordt gewerkt met het protocol «Het voorkomen van en handelen bij Coronavirus besmetting bij bewoners op een COA-locatie». Dit Coronaprotocol is op basis van RIVM/LCI richtlijnen en adviezen van de rijksoverheid op maat gemaakt voor de COA-opvang. Het protocol is in samenwerking met GGD GHOR Nederland, GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tot stand gekomen. Wanneer nodig vindt een update plaats.
In het geval van coronabesmettingen zal, samen met de GGD, worden gekeken naar de beste manier waarop de betrokken bewoners in isolatie dan wel quarantaine kunnen gaan. Dit kan op de locatie zelf, of op een (externe) uitwijklocatie. Vooralsnog zijn er voldoende quarantainevoorzieningen.
Kan de voorlichting over het coronavirus en de coronamaatregelen nog steeds voldoende doorgaan in noodopvanglocaties?
Ja, ook op COA noodopvang locaties worden medewerkers en bewoners goed geïnformeerd over het coronavirus en coronamaatregelen. Dit gebeurt op verschillende manieren onder andere met informatiemateriaal in verschillende talen.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook in noodvoorzieningen (die soms haastig zijn opgezet) voldoende afstand gehouden kan worden?
Asielzoekers en medewerkers moeten zich ook in de noodvoorzieningen houden aan de geldende RIVM-richtlijnen. Er wordt goed gekeken naar het maximale aantal mensen dat kan worden opgevangen. Dat hangt af van het aantal vierkante meters maar ook van de faciliteiten en mogelijkheden ter plekke die per locatie moeten worden bekeken. Medewerkers informeren asielzoekers over de basisregels, waaronder het afstand houden en het gebruik van mond- en neusmaskers.
In hoeverre hebben de meest recente coronamaatregelen invloed op de organisatie in de (nood)opvanglocaties en op het aantal beschikbare plekken? Op welke manier wordt hierop geanticipeerd?
Bij het gebruik van (nood)opvanglocaties wordt er rekening gehouden met RIVM-richtlijnen. Er wordt goed gekeken naar het maximale aantal mensen dat kan worden opgevangen op een locatie. Dat hangt af van de vierkante meters maar ook van de faciliteiten en mogelijkheden ter plekke en wordt per locatie bekeken. De meest recente maatregelen hebben vooralsnog geen invloed op het aantal beschikbare plekken. Zoals u weet probeert het COA al enige tijd extra opvangplekken te verwerven en uitstroom van statushouders te bevorderen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dat is vanwege drukte helaas niet gelukt.
De recente misstanden bij gehandicaptenzorginstelling De Trans |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de recente misstanden bij gehandicaptenzorginstelling De Trans, waarbij begeleiders regelmatig alleen op een woning of groep met acht cliënten met zware zorgindicaties (bijvoorbeeld LVB/MVG) staan, wat onder andere leidde tot «spanningen en meer escalaties met letsel, bij zowel medewerkers als cliënten»?1
Ik vind het zeer zorgelijk om te horen.
Wat is uw reactie op het harde rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die stelt weinig vertrouwen te hebben «in de wijze waarop de organisatie in staat is te sturen op de kwaliteit en veiligheid van zorg en de noodzakelijke verbeteringen door te voeren»?2
Ik vind het goed dat de IGJ dit soort toezichtbezoeken aflegt en kwaliteit in beeld brengt. Het is nu in eerste instantie aan de zorginstelling zelf om met de aanbevelingen uit dit rapport voortvarend aan de slag te gaan.
Wat is uw oordeel over het feit dat bij deze instelling het aantal beschikbare zorguren berekend wordt met een rekentool, waarbij eerst een bepaald percentage van het budget wordt toebedeeld aan overheadkosten en de rendementsdoelstelling, waardoor er vaak te weinig overblijft voor een fatsoenlijke bezetting van groepen?3
Het is aan de zorginstelling zelf hoe zij de tarieven die horen bij de zorgprofielen verdeelt. Er zijn geen voorschriften hoe de instelling de tarieven die horen bij de zorgprofielen toerekent aan de diverse bedrijfsonderdelen. Dat vormt onderdeel van de bedrijfsvoering van de instelling. De instelling moet hierbij uiteraard rekening houden met de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van zorg en voorzien in een inzet van zorg die past bij de zwaarte van de doelgroep.
Deelt u de analyse dat de recente misstanden bij De Trans (deels) veroorzaakt zijn door het gebruik van deze rekentool?
Deze analyse vormt geen onderdeel van de bevindingen van de IGJ. De IGJ heeft een zorgvuldig rapport opgesteld naar aanleiding van het inspectiebezoek. Dit rapport biedt voldoende aanknopingspunten voor de zorginstelling om te werken aan kwaliteitsverbetering.
Is het toegestaan om een vast percentage van zorggeld voor een cliënt aan overhead en rendement toe te delen met een eigen rekentool?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meer zorginstellingen die werken met een rekentool, waarbij een vast percentage van zorggeld voor een cliënt aan overhead en rendement toebedeeld wordt? Zo ja, om hoeveel zorginstellingen gaat het hier en in welke sectoren van de zorg zijn zij actief? Bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Mij is niet bekend of er meer instellingen zijn die werken met een rekentool. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 behoort dit tot de keuzes die instellingen zelf maken in hun bedrijfsvoering. De kwaliteit dient daarbij te voldoen aan de kaders die daarvoor gelden en de IGJ toetst daar op. Om die reden zal ik ook geen onderzoek hiernaar (laten) doen.
Leidt het gebruik van rekentools vaker tot te hoge werkdruk en onverantwoorde situaties bij zorginstellingen?
De inspectie richt zich met haar toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg, waarvan voldoende deskundig personeel onderdeel uitmaakt. De inspectie kijkt niet naar rekentools, maar naar of de zorginstelling in de praktijk zorgdraagt voor voldoende en goed opgeleide zorgverleners, passend bij de groep cliënten.
Vindt u het wenselijk dat in het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017–2022 geen personele bezettingsnormen zijn opgenomen?
Het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg is door de sector zelf opgesteld en gaat uit van «leren en verbeteren». Dit betekent dat in samenwerking tussen verschillende zorgverleners, en in dialoog met cliënten en verwanten, gezocht wordt naar een aanpak en methoden om daar waar zaken minder goed lopen, te werken aan kwaliteitsverbetering. Het aantal zorgverleners is niet standaard voor de hele sector of een deel van de sector vast te leggen. Dat is maatwerk. De groepssamenstelling van bewoners en de zwaarte van de zorgvraag bepalen hoeveel en welk type zorgverleners nodig zijn. Dat varieert per woongroep en per instelling en per cliënt. Daarom is het onmogelijk om voor de hele sector of voor een deel van de sector, zoals de zorg voor cliënten met een bepaald zorgzwaartepakket, een bezettingsnorm vast te stellen. Wel is het heel belangrijk om – passend bij wat de groep cliënten nodig heeft – voldoende en goed opgeleide zorgverleners te hebben. Het is belangrijk dat er een mix aan disciplines beschikbaar is; zorgverleners die goed opgeleid zijn, zich verantwoordelijk voelen, elkaar vertrouwen en goed met elkaar samenwerken. Dat biedt een stevige basis voor goede kwaliteit van zorg en ondersteuning.
Vindt u het wenselijk dat werkgevers door het ontbreken van personele bezettingsnormen in het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg kunnen bezuinigen op de inzet van personeel ten koste van de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van cliënten en medewerkers?
Het gebruik van personele bezettingsnormen en de inzet van meer personeel leidt niet automatisch tot betere kwaliteit van zorg en ondersteuning. Goede kwaliteit van zorg is een samenspel van goed werkgeverschap, een heldere visie op persoonsgerichte zorg die is doorvertaald en doorleefd in de hele organisatie, een cultuur waarin ruimte is voor leren en reflecteren, goed toegerust personeel met expertise, goede arbeidsomstandigheden en voldoende ondersteuning vanuit het management. Er is goede samenwerking nodig tussen disciplines zoals tussen AVG-artsen, gedragsdeskundigen, verpleegkundigen en begeleiders. Samenwerking waarbij sprake is van openheid, onderling vertrouwen en respect voor elkaars verantwoordelijkheid is de beste basis voor goede kwaliteit van zorg en ondersteuning en veiligheid voor bewoners en medewerkers.
Wat bent u van plan te doen om ervoor te zorgen dat situaties waarbij zorgverleners in de gehandicaptenzorg alleen op een groep met een hoge zorgzwaarte staan niet meer voorkomen?
Het is primair aan de zorginstelling zelf om te zorgen voor een personele invulling die passend is bij zorgvraag van bewoners op die groep.
Vanuit mijn rol wil ik op korte termijn wel met de sector in gesprek gaan over het formuleren van een visie op goede zorg voor mensen met een VG7-indicatie. Op de locatie waar het IGJ-rapport betrekking heeft wonen tien mensen met een VG7 indicatie. Over de vervolgstappen die ik wil nemen voor de knelpunten die in brede zin in de sector worden ervaren in het organiseren van de VG7-zorg heb ik u ook geïnformeerd in de verzamelbrief gehandicaptenzorg Wlz die 19 november 2021 naar uw Kamer is gestuurd4. Het rapport van de IGJ zie ik als onderschrijving van de urgentie om aan kwaliteitsverbetering te werken in de hogere zorgzwaarte groepen, waaronder VG7. Uit recente onderzoeken en aanvullende signalen blijkt dat er knelpunten liggen op verschillende terreinen, zoals het ontbreken van een duidelijke visie op goede zorg voor deze groep, financiering, arbeidsmarkt en goed werkgeverschap. Bij VG7 lijken al deze thema’s samen te komen, wat zorgt voor een complex geheel aan knelpunten. Het creëren van een passende context voor cliënten en daarmee de kwaliteit van zorg kan niet altijd gewaarborgd worden. Het is daarom nodig om aan kwaliteitsverbetering te werken vanuit verschillende perspectieven. Het is belangrijk om richting de toekomst te werken aan een sectorbrede visie op goede zorg, een verbeterslag te maken naar evidence-based werken, goed werkgeverschap en te leren van elkaar. Ik wil met de sector concrete afspraken maken over de wijze waarop en op welke termijn zij de visie op goede zorg tot stand brengt. In deze visie op goede zorg is aandacht voor een goede personeelssamenstelling ook een onderwerp waarbij ik de sector zal vragen wat hierin eventueel aanvullend op het kwaliteitskader nodig is.
Het basispakket van Pro Life |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de basispolis van Pro Life en het feit dat zij zeggen geen abortus, euthanasie, kunstmatige inseminatie met donorsperma (KID) en in vitro fertilisatie (IVF) voor homoparen te vergoeden?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe beoordeelt u een verzekeraar die zegt een aantal zaken niet te vergoeden die sowieso niet via de basisverzekering gaan (abortus, KID etc)?
Het artikel op basis waarvan een zorgverzekeraar controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering houdt (artikel 11 lid 5 Zorgverzekeringswet (Zvw)), heeft betrekking op verzekerde prestaties. Dit gaat dus om zaken die op basis van de Zvw onderdeel uitmaken van het basispakket. Wanneer een behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap plaatsvindt in een abortuskliniek, vindt de vergoeding plaats via de Subsidieregeling abortusklinieken. In 2019 ging dit om 90% van alle zwangerschapsafbrekingen, de overige 10% van de zwangerschapsafbrekingen vond plaats in een ziekenhuis.2 Vindt de behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap in een ziekenhuis plaats, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een medische indicatie, dan valt de behandeling onder medisch-specialistische zorg en is die onderdeel van het basispakket.
Een KID-behandeling (kunstmatige inseminatie met donorzaad) wordt vergoed vanuit de basisverzekering, indien er sprake is van een medische indicatie. Er is echter ook een Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorzaad, bedoeld voor vrouwen zonder mannelijke partner. Bij hen is er, door het ontbreken van een mannelijke partner, geen sprake van een medische indicatie.
Als Pro Life aangeeft in bepaalde gevallen geen abortus en geen KID-behandeling te vergoeden, is er dus sprake van correcte informatie, omdat beide behandelingen in bepaalde gevallen via de basisverzekering vergoed kunnen worden.
Erkent u dat het niet vergoeden van bepaalde behandelingen die in Nederland voor iedereen in het basispakket zouden moeten zitten, stigmatiserend kan werken op thema’s als abortus, euthanasie, IVF en transgenderzorg?
Iedere verzekerde heeft de mogelijkheid om een zorgverzekeraar en zorgverzekering te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. Artikel 11 lid 5 Zvw biedt Pro Life de mogelijkheid om op grond van een bepaalde ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de basisverzekering te laten. Daarmee kan een verzekeraar met een aangepaste basisverzekering keuzevrijheid bieden voor mensen die bepaalde behandelingen in strijd vinden met hun levensovertuiging.
Ziet u ook het risico dat informatie vanuit de polis dat verzekerden sommige zorg niet vergoed krijgen, misleidend kan werken omdat verzekerden (of kinderen die zijn meeverzekerd) denken dat ze deze zorg nu niet kunnen krijgen? Zo nee, hoe worden deze verzekerden dan wel juist geïnformeerd?
Zorgverzekeraars moeten bij hun informatieverstrekking de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-017) naleven. De NZa ziet hierop toe. Van onjuiste informatie lijkt hier geen sprake te zijn, omdat Pro Life op haar website en in de polisvoorwaarden toelicht welke keuzes zij op basis van een bepaalde levensovertuiging gemaakt heeft ten aanzien van de vergoeding van zorg. Per vergoeding wordt hierbij aangegeven wat dit betekent voor de verzekerde.
Pro Life heeft mij laten weten dat zij haar website zal aanpassen, zodat het voor verzekerden duidelijker wordt dat wanneer een behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap plaatsvindt in een abortuskliniek de vergoeding – ook voor verzekerden van Pro Life – via de Subsidieregeling abortusklinieken loopt.
Waar ligt de grens van wat door een verzekeraar via een modelovereenkomst wel en niet mag worden uitgesloten van de basisverzekering?
Het staat zorgverzekeraars vrij om bepaalde prestaties buiten de dekking van de polis te houden. Deze mogelijkheid is – naar aanleiding van een amendement van de leden Van der Vlies en Rouvoet (zie Kamerstuk 29 763 nr. 57) – opgenomen in artikel 11 lid 5 Zvw. Zorgverzekeraars mogen modelovereenkomsten aanbieden waarin, in geringe afwijking van het bepaalde bij of krachtens het eerste en derde lid, bepaalde om ethische of levensbeschouwelijke redenen controversiële prestaties buiten de dekking van de zorgverzekering blijven. In de toelichting bij het amendement zijn hierbij onder ander genoemd: abortus provocatus, uitgezonderd vitale indicatie, opzettelijk levensbeëindigend handelen en kunstmatige voortplantingstechnieken, waarbij embryo's in vitro tot stand worden gebracht en/of waarbij geslachtscellen van anderen dan de partner worden gebruikt. Het was dus de bedoeling van de indieners van het amendement om deze en nog enkele handelingen buiten de dekking van de polis te kunnen houden. Of er in een concreet geval sprake is van «geringe aanpassingen» en hiermee wordt gehandeld binnen de grenzen van de Zvw, is ter beoordeling aan de NZa. De NZa bepaalt dus in concrete gevallen of met bepaalde polissen die uitsluitingen bevatten wordt voldaan aan de Zvw.
Valt uitsluiten van abortus, euthanasie, IVF waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, IVF met restembryo’s, KID, hormoonbehandeling, genetisch onderzoek bij foetussen en anticonceptie nog wel onder «geringe aanpassingen» zoals is beschreven en bedoeld in artikel 11, lid 5 van de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er andere basispolissen waarbij een van bovenstaande behandelingen ook niet worden vergoed (voor zover deze onder het basispakket vallen)? Zo ja, welke?
Sinds de introductie van de Zvw zijn er jaarlijks enkele (2 à 3) polissen op de markt die gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 11 lid 5 Zvw biedt. Zo biedt bijvoorbeeld EUCARE ook een basispolis aan die geen medische handelingen vergoedt die het leven beëindigen of ingrijpend veranderen.
Zijn er sinds de Zorgverzekeringswet is ingevoerd eerder basispolissen geweest waarbinnen geen vergoeding was voor euthanasie, IVF, abortus, transgenderzorg? Zo ja, in welke jaren en bij welke polissen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat IVF waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, in feite betekent dat homoparen geen IVF-behandeling vergoed krijgen? Deelt u de mening dat dit discriminatie is, omdat homostellen en heterostellen nu niet in dezelfde gevallen hetzelfde worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
IVF-behandelingen worden alleen vergoed vanuit de Zvw, als er sprake is van een medische indicatie. Bij homoparen is er geen sprake van een medische indicatie, aangezien zij afhankelijk zijn van een draagmoeder en eventueel een eiceldonor voor een IVF-behandeling. Bij lesbische stellen kan wel sprake zijn van een medische indicatie, maar zij zijn afhankelijk van een zaaddonor.
De bepaling dat Pro Life geen IVF-behandelingen vergoedt waarbij geslachtscellen worden gebruikt die niet van de wettelijke partner zijn, is ingegeven door het feit dat voor sommige mensen het gebruik van zaad- (of eicel)donoren in strijd is met hun levensovertuiging. Dit heeft dus niets te maken met discriminatie van homostellen. Ook heterostellen die (vanwege een medische indicatie) gebruik willen maken van geslachtscellen van derden krijgen hun behandeling niet vergoed bij Pro Life.
Kan hormoonbehandeling bij transseksualiteit wel worden uitgesloten, aangezien dit niet wordt benoemd in het amendement Van der Vlies-Rouvoet?2
In de toelichting bij het amendement van de leden Van der Vlies en Rouvoet (zie Kamerstuk 29 763, nr. 57) worden enkele voorbeelden genoemd van zaken die, volgens de opstellers van het amendement, zouden moeten vallen onder de uitzondering die is opgenomen onder artikel 11 lid 5 Zvw. In deze toelichting zijn geslachtsveranderende ingrepen als één van de prestaties die buiten de dekking van de zorgverzekering mogen blijven, genoemd. Of een polis in een concreet geval voldoet aan artikel 11 lid 5 Zvw, is ter beoordeling aan de NZa.
Hoeveel volwassenen en kinderen zijn er verzekerd bij Pro Life? Hoeveel pubers hebben daardoor nu geen toegang tot transzorg?
In totaal zijn er circa 115.000 mensen verzekerd bij Pro Life, van wie circa 11.000 verzekerden in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar. Indien transgenderzorg aan de orde is die niet vanuit de verzekering van Pro Life wordt vergoed, biedt Zilveren Kruis de mogelijkheid om tussentijds over te stappen naar één van haar verzekeringen die deze zorg wel vergoed. Daarnaast hebben verzekerden aan het einde van het jaar de mogelijkheid om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Wat zijn de effecten van het niet vergoeden van euthanasie voor mensen die ondraaglijk en uitzichtloos lijden? Wat gebeurt er als het lijden dusdanig is dat palliatieve sedatie niet voldoende is?
In de palliatieve fase is de zorg gericht op het voorkomen en verlichten van lijden, door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van problemen van fysieke, psychische, sociale en spirituele aard, zoveel mogelijk aangesloten bij de wensen van de patiënt. Het is aannemelijk dat patiënten die kiezen voor een polis bij Pro Life überhaupt geen euthanasie zouden willen. Desalniettemin blijft euthanasie voor hen een mogelijkheid, mits voldaan is aan de eisen van de euthanasiewetgeving. Als euthanasie is uitgesloten uit een zorgpolis, wordt deze alleen niet vergoed. In dat geval zullen de zorgkosten in rekening worden gebracht bij de (nalatenschap van de) patiënt.
Ander handelen door een arts met als doel het leven te beëindigen is niet toegestaan. Voor patiënten die ondraaglijk en uitzichtloos lijden is diepe, continue palliatieve sedatie soms een mogelijkheid om het lijden te verlichten tot het moment van overlijden. Dit mag echter alleen als wordt verwacht dat de patiënt binnen twee weken overlijdt. Als hier geen sprake van is, kan een patiënt zelf besluiten om te stoppen met eten en drinken. Dit kan worden vergeleken met het weigeren van een behandeling waardoor het overlijden volgt. De arts heeft de professionele plicht om het gesprek hierover aan te gaan, wanneer de patiënt het stoppen met eten en drinken ter sprake brengt. Als de patiënt eenmaal hiervoor heeft gekozen, heeft de arts ook de professionele plicht om zorg te verlenen om het lijden te verlichten.
Bij gewetensbezwaren dient de arts de patiënt over te dragen aan een andere arts en zorg te verlenen tot het moment van overdracht.
Welke stappen gaat u zetten Pro Life te dwingen om juist te informeren over de vergoedingen van abortus, KID en andere zaken die helemaal niet via de basisverzekering worden betaald en Pro Life te bewegen tot een volledig basispakket?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is er geen sprake van onjuiste informatie. Daarnaast heeft Pro Life aangegeven haar informatieverstrekking op de website rondom de vergoeding van behandelingen gericht op het afbreken van een zwangerschap te verduidelijken (zie ook het antwoord op vraag 4). Verdere stappen acht ik daarom niet nodig.
Ik ben niet van plan een wetswijziging voor te bereiden. Iedere verzekerde heeft in Nederland de mogelijkheid om de basispolis te kiezen die het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. De Pro Life polis biedt mensen de keuze voor een polis die aansluit op een bepaalde levensovertuiging. In het geval dat een verzekerde van Pro Life toch kiest voor een specifieke behandeling die is uitgesloten van vergoeding, biedt de verzekeraar op basis van coulance de mogelijkheid om tussentijds over te stappen naar een verzekering van Zilveren Kruis die die specifieke behandeling wel vergoedt. Zo een overstap is in de afgelopen 3 jaar 1 keer gebeurd. Daarnaast hebben verzekerden de mogelijkheid om aan het einde van het jaar over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om een wetswijziging voor te bereiden zodat iedereen in Nederland hetzelfde basispakket krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het tijdspad van boostervaccinaties |
|
Maarten Hijink , Liane den Haan (Fractie Den Haan), Lisa Westerveld (GL), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de recente relatieve stijging van het aantal gevaccineerde patiënten in de ziekenhuis (ten opzichte van de ongevaccineerden), die erop duiden dat de kans van ziekenhuisopnames bij ongevaccineerden nog steeds vele malen hoger ligt, maar dat de effectiviteit van vaccins enigszins afneemt over tijd?
Ja. Op 3 november jl. heb ik een nieuwe RIVM rapportage ontvangen over het actuele beeld van de vaccinatiestatus van opgenomen COVID-19-patiënten. Het beeld is dat de vaccin-effectiviteit (VE) in Nederland nog steeds hoog is, namelijk 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname over de hele periode juli-oktober. Over de afgelopen acht weken was de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96%. De vaccineffectiviteit is iets minder hoog bij de leeftijdsgroep vanaf 70 jaar dan bij jongere leeftijdsgroepen (89% tegen ziekenhuisopname, 95% tegen IC-opname). De kans voor volledig gevaccineerden om met COVID-19 in het ziekenhuis opgenomen te worden is nog steeds 17 keer kleiner is dan voor niet-gevaccineerden. De kans om op de IC opgenomen te worden is 33 keer kleiner.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Denemarken, dat relatief weinig restricties heeft in het openbare leven, al op 15 oktober jl. besloten heeft om ouderen boven de 65 uit te nodigen voor de booster prik?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat ook Zweden al in oktober begonnen is met het aanbieden van booster vaccinaties aan de bevolking van 65+?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het Verenigd Koninkrijk – dat relatief vroeg met vaccineren begon en het AstraZeneca vaccin gebruikte voor de eerste twee prikken, dat niet het meest effectieve lijkt te zijn – 48 uur na het advies van de gezondheidsraad begon met vaccineren en in oktober al miljoenen 50+ers gevaccineerd had?3
Ja.
Kunt u aangeven welke EU-landen nog niet begonnen zijn met het aanbieden van een vrijwillige booster prik aan alle verpleeghuisbewoners?
Onder andere Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Denemarken, Duitsland, België, Luxemburg, Spanje en Oostenrijk hebben aangekondigd te starten met een boostercampagne of zijn reeds gestart met een dergelijk campagne. In de meeste landen wordt in de campagnes gestart met het boosteren van de personen boven de leeftijd van 65, waaronder verpleeghuisbewoners.
Heeft u kennis genomen van het positieve effect op de epidemie van booster vaccinaties via reductie van zowel stijging in besmettingen als ziekenhuis- en IC-opnames in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk?
Het is nog te vroeg om causale verbanden te leggen tussen boostercampagnes en reducties in besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames. De Gezondheidsraad en RIVM houden de actuele inzichten en resultaten uit studies nationaal en internationaal nauwkeurig in de gaten en adviseren het kabinet daarover als er aanleiding voor is.
Heeft u kennis genomen van studies uit onder andere Israel waaruit blijkt dat grote extra bescherming tegen besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames al binnen twee weken optreedt, en dus ook bij de huidige stijging in besmettingen en opnames van belang kan zijn?4
Ja. De Gezondheidsraad benoemt in zijn advies van 2 november jl. dat de eerste praktijkstudies onder gevaccineerden in Israël laten zien dat boostervaccinatie een toename van bescherming biedt tegen ernstige ziekte en sterfte.
Acht u dit door de top van de WHO al vaak onderstreepte positieve effect van booster vaccinaties voor ouderen van waarde in Nederland gezien de toenemende druk op de zorg zoals beschreven in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
In oktober adviseerde de Strategic Advisory Group of Experts (SAGE) van de WHO een extra vaccinatie voor mensen met een ernstig gecompromitteerd immuunsysteem. Dat is een belangrijke aanbeveling die het kabinet ook onderschrijft. Niet voor niets heb ik op 14 september jl., op basis van de adviezen van het RIVM en de Gezondheidsraad, al aangekondigd dat deze groep vanaf oktober in aanmerking zou komen voor een extra prik. Ten aanzien van een boostercampagne voor andere doelgroepen heeft de WHO verschillende afwegingen benoemd. Aan de ene kant benoemt de WHO dat het belangrijk is om te kijken naar waning immunity en de vaccineffectiviteit. Op basis van de meest recente gegevens heeft de Gezondheidsraad daarom een boostervaccinatie voor de oudste leeftijdsgroepen en de bewoners van instellingen geadviseerd. Daarnaast benoemen zowel de WHO als de Gezondheidsraad dat bij de overwegingen met betrekking tot een boostercampagne ook rekening gehouden moet worden met vaccinschaarste elders in de wereld.
Hoe kijkt u naar het effect van wachten met boostervaccinaties, ook in acht nemend het KPMG rapport over het Corona beleid waarin specifiek staat beschreven dat snelheid eerder vaak onterecht ten koste van zorgvuldigheid ging, terwijl «snelheid als zodanig in werkelijkheid juist een onderdeel is van zorgvuldigheid»?
We doen er alles aan om zo snel mogelijk van start te kunnen gaan met de boostercampagne. In september zagen de Gezondheidsraad en het RIVM op basis van de gegevens over de vaccineffectiviteit nog geen aanleiding voor een boostervaccinatie. In oktober heb ik op basis van signalen vanuit internationale studies de Gezondheidsraad gevraagd met spoed een aanvullend advies uit te brengen over de boostervaccinatie. Dit advies heb ik op 2 november jl. ontvangen. Bij de uitvoering dienen we rekening te houden met een aantal zaken, zoals het uitnodigingenproces, de prikcapaciteit bij de GGD’en, de registratie, de samenloop met de griepvaccinatie. Ik heb uw Kamer vandaag geïnformeerd dat met ingang van 19 november het vaccineren van de booster start.
Klopt het dat er eind oktober meer dan 4,5 miljoen Pfizer-vaccins op voorraad waren, zodat het aantal vaccins onder geen beding de beperkende factor is voor een eventuele onmiddellijke uitrol van een vrijwillige booster campagne voor bijvoorbeeld 65+ers, mensen in een WLZ-instelling en zorgmedewerkers?5
We hebben er voor gezorgd dat we over voldoende vaccins beschikken om te kunnen starten met de boostercampagne voor de genoemde categorieën.
De beschikbaarheid van vaccins is geen factor bij die afweging.
Kunt u, net al het Verenigd Koninkrijk, binnen 48 uur beginnen met een vrijwillige boostercampangne? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is tijd nodig om dit proces voor te bereiden en in te regelen. Er wordt heel hard gewerkt door alle betrokken partijen om zo snel mogelijk en veilig met de boostervaccinatie te kunnen starten. Het is van belang dat dit goed georganiseerd wordt, voor zowel de uitvoeringsorganisaties als de mensen die een boostervaccinatie ontvangen. Het proces moet duidelijk en uitvoerbaar zijn. Het werven en opleiden van personeel vraagt enige tijd. De GGD’en besteden nog steeds veel menskracht aan het vaccineren van mensen voor een eerste en/of tweede vaccinatie op de vaccinatielocaties. Daarnaast richten zij zich ook op het fijnmazig vaccineren, waar de GGD’en in samenwerking met gemeenten en lokale organisaties specifieke doelgroepen benadert om zo de vaccinatiegraad te verhogen. Dit kost veel capaciteit, maar het is van groot belang dat dit door blijft gaan. Met ingang van 19 november start het vaccineren met de booster.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Weigermigranten buiten corona uit: ’Dit blijft een grote frustratie’' en 'GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer' |
|
Aukje de Vries (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Weigermigranten buiten corona uit: «Dit blijft een grote frustratie»»1 en «GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer»2?
Ja.
Worden alle asielzoekers bij binnenkomst in Ter Apel getest? Zo nee, wat gebeurt er met diegenen die niet getest worden en hoe vaak komt dit voor?
Ja, iedere asielzoeker die zich aanmeldt wordt bij binnenkomst in Ter Apel getest. Personen die positief testen, worden in isolatie geplaatst. Het komt zelden voor dat een asielzoeker aangeeft niet te willen worden getest. Het niet ondergaan van een sneltest heeft geen gevolgen, omdat men daartoe niet gedwongen kan worden.
Overigens wil ik er in dit verband graag op wijzen dat het COA en andere ketenpartners meerdere voorzorgsmaatregelen (blijven) nemen om de risico’s op verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Naast bovengenoemde test worden alle asielzoekers die zich in Nederland melden door Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) bevraagd op eventuele klachten en wordt door het COA op de locaties voorlichting gegeven. Bij vermoedens van besmetting worden bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Vanaf 6 november jl. is het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals de receptie, wachtkamers en gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers. COA volgt hierin de landelijke richtlijnen.
Hoeveel procent van de in asielzoekerscentra (AZC’s) verblijvende asielzoekers zijn momenteel gevaccineerd?
Op dit moment heeft circa de helft van de bewoners op asielzoekerscentra een of meer vaccinaties gehad. Dit is echter een momentopname, aangezien door de voortdurende asielinstroom en uitstroom de vaccinatiegraad wisselt.
Daarbij wordt opgemerkt dat de vaccinatiegraad gebaseerd is op hetgeen in het medisch dossier is geregistreerd. Bewoners waarvan de vaccinaties niet bekend zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor aankomst in Nederland gevaccineerd zijn, staan niet in het medisch dossier. Deze bewoners tellen daardoor niet mee in de vaccinatiegraad.
Op welke wijze wordt er nu geregistreerd of ongedocumenteerden gevaccineerd zijn?
Het is de eigen keuze van mensen om zich te laten registreren. Er is geen aparte registratie voor de doelgroep ongedocumenteerden. Zij staan niet apart geregistreerd bij het RIVM of de GGD.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen 1,5 jaar brandhaarden van coronabesmetting geweest in AZC’s? Om hoeveel besmettingen ging het?
De besmettingen op de COA-locaties volgen de nationale trend en geven geen aanleiding om aan te nemen dat er op de COA-locaties meer besmettingen plaatsvinden. Op locaties komt het voor dat er meerdere bewoners besmet zijn met corona. De besmette bewoners zijn (door onderzoek van de GGD) terug te herleiden naar één ander besmet persoon. Zo’n groep besmette personen met dezelfde «oorsprong» wordt een cluster genoemd. Sinds de pandemie zijn er op meerdere locaties besmettingen en grotere clusters van besmettingen geweest. De GGD heeft tussen 1 januari 2021 en 1 december 2021 in totaal 2.476 besmettingen geregistreerd.
Klopt het dat GGD’s binnenkort aan ongedocumenteerden een coronatoegangbewijs mogen verstrekken wanneer zij volledig gevaccineerd zijn of hersteld zijn van een besmetting? Zo ja, waarom en wat zijn de mogelijke implicaties?
Ja, dat klopt. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd, zou via de vaccinatiezetter een Coronatoegangsbewijs (CTB) en Digitaal Covid Certificaat (DCC) moeten kunnen ontvangen. Indien een ongedocumenteerde bij een GGD is gevaccineerd, is de GGD verantwoordelijk voor het aanleveren van de vaccinatiedata om een bewijs uit te kunnen geven. Doorgaans hebben ongedocumenteerden geen BSN, waardoor de vaccinatiezetter een papieren bewijs uit zal moeten draaien, welke in te laden is in de CoronaCheck app. Hierdoor kunnen ook ongedocumenteerden, mits ze aan de andere voorwaarden voor toegang voldoen, ook toegang krijgen tot evenementen en voorzieningen waar de CoronaCheck wordt gevraagd.
Zijn er voorzieningen in het asielzoekerscentrum waarbij een coronatoegangsbewijs wordt gebruikt en gecontroleerd? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit wel in te zetten om besmetting tegen te gaan?
Nee, er zijn geen voorzieningen op de AZC’s die alleen met een coronatoegangsbewijs toegankelijk zijn. Deze voorzieningen zijn bedoeld als algemene leefruimten voor de bewoners binnen de opvang en vrij toegankelijk.
Alleen voor de binnensportvoorziening op locatie zou een coronatoegangsbewijs gevraagd moeten worden. Op dit moment is deze voorziening voor volwassenen op alle locaties van COA echter gesloten.
Hoeveel asielzoekers konden niet worden uitgezet omdat zij een coronatest weigerden?
Uit gegevens van de DT&V blijkt dat dit jaar (tot 1 december) 1.200 vluchten geannuleerd moesten worden in verband met het weigeren van een COVID-test. Ook zijn als gevolg van testweigering circa 440 Uiterste Overdracht Data (UOD’s) in Dublinzaken verlopen, waardoor overdracht aan een andere Europese lidstaat niet meer mogelijk is. Daarnaast moesten vanaf medio maart circa 310 bewaringen worden opgeheven omdat (mede) niet werd meegewerkt aan de afname van een COVID-test.
Naar welke landen zouden deze groep uitgeprocedeerde asielzoekers hoofdzakelijk worden uitgezet? Onder welke voorwaarden met betrekking tot Corona accepteren deze landen al dan niet terugkeer van hun onderdanen?
Vrijwel alle bestemmingslanden werken met inreisvereisten om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Het meest voorkomende vereiste is een recente negatieve coronatest, maar sommige landen accepteren eveneens een vaccinatie- of herstelbewijs. Van de bij de DT&V geregistreerde 1.200 vluchten die als gevolg van testweigering geannuleerd moesten worden, is bekend naar welke bestemming vertrek voorzien was. Hoofdzakelijk zag dit op Dublinoverdrachten binnen de Europese Unie.
Is het mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers voor terugkeer in quarantaine te plaatsen om een gezondheidsverklaring te kunnen afgeven en hen zo toch te laten terugkeren? Zo ja, hoe vaak is dit toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u anders om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers een coronatest niet kunnen misbruiken?
Op dit moment is quarantaine geen effectief alternatief om de terugkeer te realiseren. Het gaat er immers om of de bestemmingslanden de inreis na een periode van quarantaine accepteren als niet (ook) een coronatest wordt overlegd. Voor verreweg de meeste landen geldt dat dit momenteel niet als structureel alternatief wordt geaccepteerd. Voor deze kwestie is tijdens de begrotingsbehandeling door uw Kamer nadrukkelijk aandacht gevraagd. Uw Kamer heeft hiertoe de motie van het lid Valstar aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht snel te verkennen of en zo ja op welke wijze uitgeprocedeerde vreemdelingen alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook wettelijke mogelijkheden/ grondslag onvrijwillige coronatest af te nemen te onderzoeken. Ik verwacht dat uw Kamer in januari/februari 2022 over de uitkomsten van de verkenning zal worden geïnformeerd.
Gebruik makend van de ruimte die de «Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19» biedt is het wel (al) gelukt om met België bilaterale maatwerkafspraken te maken over de wederzijdse overdrachten van Dublinzaken, die op 20 december 2021 zijn ingegaan. Deze afspraken komen erop neer dat indien de vreemdeling weigert zich te laten testen of weigert zijn herstel- of vaccinatiebewijs te tonen, Nederland de door België over te brengen vreemdeling overneemt indien deze direct daaraan voorafgaand in België gedurende minimaal 10 dagen in quarantaine heeft gezeten, tenzij België is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Wederkerig neemt België de door Nederland over te brengen vreemdeling over indien deze direct daaraan voorafgaand in Nederland gedurende 8 dagen in de zogenoemde inkomstenprocedure in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, tenzij Nederland is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Verkend wordt of ook andere landen bereid zijn dergelijke afspraken als alternatief te accepteren. In het geval dat het bestemmingsland genoegen zou nemen met deze vorm en de terugkeer vanuit vreemdelingenbewaring gerealiseerd kan worden, zou terugkeer eventueel geëffectueerd kunnen worden. Zoals gezegd is dit voor de meeste landen tot op heden echter geen alternatief gebleken. Daar komt bij dat Nederland zelf geen formele quarantaineperiode voorafgaande aan de overdracht kan aanbieden. In Nederland kan aan de vreemdeling een quarantaine niet verplicht worden opgelegd direct voorafgaand aan de Dublinoverdracht.
In hoeverre is het mogelijk om een uitgeprocedeerde asielzoeker te verplichten om een coronatest af te nemen en de uitzetting niet meer te kunnen frustreren door een weigering, want we vragen van Nederlanders in een aantal gevallen ook gewoon een vaccinatie of test in relatie tot het coronatoegangsbewijs?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om verplicht een coronatest af te nemen. Zoals ook geantwoord op vraag 10 wordt ter uitvoering van motie-Valstar ook de mogelijkheid van een wettelijke grondslag om een onvrijwillige PCR-test af te nemen onderzocht.
Aan het niet meewerken aan een voor uitreis noodzakelijke coronatest kunnen overigens wel consequenties worden verbonden. Een vreemdeling kan namelijk in vreemdelingenbewaring worden gesteld, of langer in detentie worden gehouden, als hij niet de medewerking aan zijn terugkeer verleent die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht waaronder ook een coronatest. De wettelijke maximumtermijn van de bewaring is 18 maanden, al zal uiteraard wel steeds een belangenafweging worden aangelegd over de voortduring van de maatregel. Dit is echter geen definitieve oplossing, omdat de vreemdeling kan blijven weigeren. Voor bewaringen met het oog op een Dublinoverdracht is deze mogelijkheid hoe dan ook niet effectief omdat de bewaringtermijn voor zover hier relevant, is beperkt tot maximaal zes weken. Weigeren van een coronatest leidt dan dus veel sneller tot opheffing van de maatregel van bewaring, en dwingt na langere tijd ook tot het in behandeling nemen door Nederland van de asielaanvraag.
Het tweetbericht dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met uw tweet van 26 oktober jl. waarin u stelt dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen, twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Regeringscommissariaat Corona in België uitgaat van een elf keer kleinere kans op ziekenhuisopname door corona voor volledig gevaccineerde 18–64 jarigen en drie keer kleinere kans voor volledig gevaccineerde 65-plussers?2
Ja, ik ben bekend met de bijlage die is meegestuurd.
Kunt u dit grote verschil verklaren?
De cijfers die in de bijlage genoemd worden betreffen de periode van één week, te weten 12 tot en met 18 oktober. Het is belangrijk om aan te geven dat dit twee weken was na versoepelingen in België. Voor de bepaling van de vaccineffectiviteit is het beter te kijken naar een langere periode, zoals het RIVM ook doet. Bovendien zijn de gegevens uit België niet direct met de Nederlandse vaccin-effectiviteit te vergelijken, de methoden om het te bepalen zijn verschillend. Zo wordt in Nederland gecorrigeerd voor het verstorende effect van leeftijd bij het bepalen van de vaccin-effectiviteit.
Op 18 november jl. heeft het RIVM een update gepubliceerd betreft vaccinatiestatus in ziekenhuizen3. Daarin wordt aangegeven dat over de periode van 11 juli tot 14 november 9582 mensen met COVID-19 opgenomen zijn in het ziekenhuis. Hiervan waren er 3142 (33%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 6028 (64%) ongevaccineerd. Specifiek voor de periode tussen 1 november en 14 november 2021 werden 2134 mensen met COVID-19 opgenomen in het ziekenhuis. Hiervan waren er 1001 (47%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 1087 (51%) ongevaccineerd.
Wanneer men alleen naar deze laatste 8 weken kijkt dan is de kans op ziekenhuisopname 12,5 keer kleiner en de kans op IC-opname 25 keer kleiner.
De vaccineffectiviteit is nog steeds hoog. In de periode van 11 juli t/m 14 november was de bescherming 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname. De vaccineffectiviteit gemeten over de afgelopen acht weken was respectievelijk 92% en 96%. Voor mensen van 70 jaar en ouder was de kans op ziekenhuisopname in deze van 8 weken 7 keer kleiner voor gevaccineerden. Dit correspondeert met een vaccineffectiviteit van 86%.
Het RIVM heeft regelmatig contact met de collega’s die in België de epidemiologische situatie modelleren. Zij werken ook samen in EPIPOSE. Zij geven hierbij aan dat er geen grote verschillen tussen Nederland en België bekend zijn in de modellering. Daarbij geven de Belgische collega’s aan momenteel geen verschil te maken tussen leeftijden wat betreft kans op besmetting na vaccinatie in de modellering.
Waart er in België een ander virus?
Nee, ook in België is de deltavariant van het coronavirus (SARS-CoV-2) vanaf juli 2021 dominant, net als in Nederland.
Het bericht dat de Britse toezichthouder een coronapil heeft goedgekeurd. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Britse geneesmiddelen toezichthouder Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA) als eerste het coronamedicijn Molnupiravir heeft goedgekeurd?
Ja, de MHRA heeft een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven voor het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer komt het oordeel over toelating door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) over Molnupiravir?
Dit is nog onbekend. Het EMA is op 25 oktober gestart met een doorlopende beoordeling (rolling review). Bij een rolling review dient een farmaceutisch bedrijf al tijdens de klinische onderzoeksfase resultaten in bij het EMA en start het EMA nog lopende dit onderzoek de beoordeling. Hierdoor kan de formele procedure voor markttoelating, die volgt zodra het klinisch onderzoek is voltooid, versneld worden afgerond. De vereisten voor de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van een geneesmiddel blijven hierbij gelijk ten opzichte van een «gewone» procedure voor markttoelating.
Klopt het dat de Britten inmiddels bijna 0,5 miljoen pakketten Molnupiravir hebben besteld en de Amerikanen 1,7 miljoen paketten?
Ik heb deze aantallen ook in de media gezien, maar ik heb geen inzicht in de overeenkomsten met andere landen en kan deze aantallen dan ook niet bevestigen.
Klopt het dat de EU afgelopen woensdag een onbekend aantal pakketten Molnupiravir hebben besteld?
Zoals ik heb aangegeven in de Stand van zakenbrief COVID-19 van
2 november jl1, heeft Nederland zich ingeschreven voor de twee gezamenlijke inkooptrajecten voor antivirale middelen waarover de Europese Commissie nu in onderhandeling is. Via deze trajecten heb ik een reservering geplaats om het middel molnupiravir van fabrikant MSD en het antivirale middel genaamd paxlovid dat Pfizer momenteel ontwikkelt, voor Nederland veilig te stellen.
Wat betekent dit voor Nederland? Hoeveel pakketten Molnupiravir krijgen wij? Per wanneer?
De afspraken die hierover gemaakt zijn, zijn vertrouwelijk.
Waarom koopt Nederland niet zelf rechtstreeks bij de farmaceut pakketten Molnupiravir?
Het Ministerie van VWS neemt waar mogelijk deel aan de gezamenlijke inkoopprocedures van de Europese Commissie omdat deze gezamenlijke inkoopprocedures een sterkere onderhandelingspositie borgen en een eerlijke verdeling tussen de lidstaten van de (vaak schaarse) middelen garanderen.
Het besluit om coronatoegangsbewijzen verplicht te stellen voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Waarom heeft u ervoor gekozen om het coronatoegangsbewijs (CTB) ook van toepassing te laten zijn voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen?
Vanwege de epidemiologische situatie en de toenemende druk op de zorg heeft het kabinet 2 november jl. op basis van het 128e OMT-advies besloten een aantal maatregelen te verscherpen. Het OMT heeft onder andere een bredere toepassing van het coronatoegangsbewijs (CTB) geadviseerd, aangezien dit een gerichte maatregel is die effect kan hebben op de transmissie. De bredere inzet van het CTB zorgt ervoor dat activiteiten door kunnen gaan op een veiligere manier, in plaats van weer beperkt of gestopt te moeten worden. Daarom heeft het kabinet in lijn met het OMT-advies ervoor gekozen ook het CTB in de binnenruimte te verplichten voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen.
Hoeveel ouders zullen zich naar verwachting moeten laten testen om hun kind naar zwemles te mogen brengen?
Jaarlijks halen ongeveer 300.000 kinderen hun zwemdiploma. Uitgaande van een begeleidende ouder per kind dat les volgt zal een vergelijkbaar aantal ouders hun kind van en naar de zwemles willen begeleiden. Bij een vaccinatiegraad van 84,1 (cijfer op 31-10-2021) gaat het om circa 47.700 ouders die moeten testen voor zij hun kind naar zwemles brengen. Maar deze ouders hebben ook andere, praktischer alternatieven.
Bent u het ermee eens dat zwemlessen een essentiële activiteit zijn?
Goed leren en kunnen zwemmen is van groot belang voor Nederlanders. Zowel vanwege de redzaamheid in de grote variëteit van water dat ons land rijk is, maar ook omdat zwemmen tot op late leeftijd een zeer belangrijke beweegactiviteit is.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als kinderen zwemlessen missen en hierdoor minder goed leren zwemmen, doordat ouders de toegang wordt geweigerd tot zwembaden?
Als kinderen zwemlessen missen omdat hun ouders geweigerd worden is dit uiteraard onwenselijk. Ik wil echter wel benadrukken dat ouders niet geweigerd worden maar dat ze gevraagd worden een geldige QR-code te tonen. Deze code kan middels volledige vaccinatie, genezing of testen verkregen worden.
Herinnert u zich dat u op 8 maart jl. juist een kleine aanpassing van de coronamaatregelen hebt doorgevoerd om ervoor te zorgen dat de zwemlessen doorgang konden vinden? Hoe verklaart u het dat u er deze keer juist voor kiest om de coronamaatregelen rondom zwemlessen te verzwaren, terwijl u destijds deze expliciet uitzonderde?
De situatie van 8 maart is anders dan de huidige. Toen waren zwembaden gesloten voor alle activiteiten en is voor zwemles een uitzondering gemaakt. In de huidige situatie kunnen kinderen gewoon zwemles volgen en kunnen hun ouders ook mee naar binnen mits ze een geldige QR-code kunnen tonen net zoals dat voor andere sporten geldt.
Bent u bereid om een uitzondering te maken op de verplichting van het CTB voor ouders die hun kinderen komen halen of brengen naar zwemles en bijvoorbeeld in plaats daarvan het dragen van mondkapjes te verlangen of 1,5 meter afstand te bewaren?
Nee. Ik kies ervoor om hier geen uitzondering voor te maken. Mijn inziens is op dit moment het risico op transmissie te groot. Het OMT adviseert om het risico op transmissie te reduceren het door het CTB breder in te zetten en daar houd ik aan vast.
Bent u bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen»?1
Ja.
Hoe vaak moeten jeugdrechters nog alarm slaan?
De kritiek van de rechtspraak, zoals ook geuit in het rondetafelgesprek op
27 oktober jl. met uw Kamer, is dat feitenonderzoek een heikel punt is, omdat het niet altijd duidelijk is hoe de informatie is verkregen, hoe de rapportages tot stand zijn gekomen en in hoeverre informatie in de rapporten is geverifieerd. Ook worden feiten, meningen en conclusies niet altijd goed van elkaar gescheiden. Deze zorgen over de kwaliteit van het feitenonderzoek zijn bij ons bekend en worden zeer serieus genomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 8.
Deelt u de mening van jeugdrechters dat de jeugdbescherming in een crisis verkeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat jongeren niet langer dan noodzakelijk in een gesloten instelling verblijven? Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat kinderen tijdig de bescherming krijgen die ze volgens de rechter nodig hebben?
Ik deel de mening dat de jeugdbescherming onder druk staat. Er is een tekort aan gekwalificeerde jeugdbeschermers door krapte op de arbeidsmarkt. De werkdruk onder professionals is hoog. Zij hebben te maken met zware en complexe zaken. Mede hierdoor is het verloop onder de professionals groot. Deze factoren hebben effect op de kwaliteit van de jeugdbescherming.
Voor plaatsing in een (gesloten) instelling moet alleen worden gekozen als er geen alternatief is. Jongeren moeten niet langer dan nodig in een (gesloten) instelling verblijven. Het is daarom goed te constateren dat het aantal jongeren dat geplaatst wordt in een instelling voor gesloten jeugdhulp de laatste jaren gedaald is.2 Het lukt steeds beter om een alternatief te vinden voor een gesloten plaatsing. Dat is mede de vrucht van het beleid dat aanbieders en gemeenten hebben ingezet met de actieprogramma’s Zorg voor de Jeugd en «De best passende zorg voor kwetsbare jeugdigen». Met onder andere de middelen van de Regeling vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 willen we deze ontwikkeling een verdere impuls geven. Daarnaast blijft het doel de verblijfsduur in de gesloten jeugdhulp in te korten. Dat wordt ook één van de punten uit de Hervormingsagenda Jeugd die in samenspraak met betrokken partijen in voorbereiding is.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) op voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspecties) in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.3 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak tot einde van dit jaar op verzoek ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan worden en het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s. Afgesproken is dat regionale expertteams casuïstiek die bij hen gemeld wordt gaan monitoren. Deze werkwijze is in ontwikkeling. Het wordt hierdoor op den duur mogelijk voor regio’s rode draden uit casuïstiek te analyseren, regionaal van te leren én vervolgens te verbeteren. De regionale expertteams worden hierbij ondersteund door de bovenregionale expertisenetwerken. Daarnaast ontvangen de accounthoudende regio’s incidentele financiële ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met name voor de ondersteuning van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Van de € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg wordt € 255 mln. ingezet voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Daarbij wordt gewerkt aan het krijgen van regionaal overzicht en inzicht in wachttijden. In twee pilotregio’s wordt met behulp van het OZJ gewerkt aan het zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen. Wanneer onderliggende factoren raken aan een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt dit meegenomen. Daarnaast worden elf andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
Hoeveel kinderen wachten op door de rechter opgelegde jeugdbescherming?
Er zijn op landelijk niveau geen cijfers beschikbaar hoeveel kinderen op dit moment wachten op de door de kinderrechter opgelegde jeugdbescherming. De inspecties hebben voor de zomer getoetst hoe vaak kinderen in de jeugdbescherming tijdig geholpen werden.4 Ten aanzien van de norm tijdige jeugdbescherming constateerden de inspecties dat 87% van de kinderen tijdig een jeugdbeschermer hadden. Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateerden de Inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met maatregel is gelukt om tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Er zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. Voor de regio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland, Rijnmond en Zuid West is dit voor de Inspecties aanleiding geweest verscherpt toezicht in te stellen. Gezien de zorgwekkende situatie in deze regio’s zijn in het kader van interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt om voor 1 januari 2022 te zorgen dat kinderen snel een jeugdbeschermer en passende hulp krijgen. De Inspecties toetsen dit in de praktijk. In de WGO-brief van 22 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Hoeveel kinderen worden onnodig lang vastgehouden in een gesloten instelling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen onnodig lang verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp.
Welke mogelijkheden ziet u voor de verbetering van de rechtspositie van ouders en kinderen in de jeugdbescherming?
De rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen omvat verschillende facetten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van ouders en kinderen een klacht in te dienen, het recht een geschil voor te leggen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter of het recht op rechtsbijstand. Binnen het programma van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gaat ook aandacht naar hoe de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en/of verzorgers en kinderen versterkt kan worden, in alle fases van het hulpverleningstraject. Voor dit vraagstuk wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie ingesteld.
Hoe is het mogelijk dat jeugdrechters vergaande beslissingen moeten nemen op basis van ondermaatse, gebrekkige dossiers met evidente onjuistheden waar feiten, meningen en conclusies niet van elkaar te onderscheiden zijn?
Professionals in de jeugdbescherming werken hard aan goed feitenonderzoek en de verbetering ervan (zie ook het antwoord op vraag 8). Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een verzoek/ dossier dat vragen oproept, dan kan de kinderrechter ter zitting in gesprek met betrokkenen proberen eventuele onduidelijkheden op te helderen. Als dit niet lukt, dan kan een zaak worden aangehouden, zodat de RvdK of de GI de gelegenheid krijgt het dossier aan te vullen. Voorts kan de kinderrechter indien nodig deskundigenonderzoek laten verrichten, maar hiervoor bestaan lange wachttijden (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er aan de voorkant goed feitenonderzoek en waarheidsvinding plaats gaat vinden? Hoe wordt dat in de ons omringende landen gedaan?
Het doen van onderzoek naar de opvoedingssituatie dan wel de veiligheidssituatie van een kind is een kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende personeel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre aan deze normen is voldaan.
Bij ons is geen informatie bekend over de wijze waarop in ons omringende landen feitenonderzoek wordt gedaan.
Klopt het dat het voor de jeugdrechter praktisch onmogelijk is om zelf deskundigenonderzoek te laten doen vanwege de lange wachttijden? Kunt u aangeven hoe lang de wachttijden zijn voor het doen van onderzoek? Hoe gaat u dit verbeteren?
De kinderrechter heeft de mogelijkheid een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld naar de opvoedingsvaardigheden van een ouder. Voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader is op dit moment onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar. De wachttijd bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat bemiddelt en verzoeken voor gedragskundige onderzoeken coördineert, duurt gemiddeld drie tot zes maanden. Er staan momenteel 20 onderzoeken open waarin door het NIFP naar een rapporteur wordt gezocht.
Er wordt door het NIFP veel inzet gepleegd voor het werven van meer rapporteurs, maar dat is een uitdaging vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat is het exacte traject om te komen tot een uithuisplaatsing? Hoe lang duurt de gemiddelde zitting om over een verzoek om uithuisplaatsing te beslissen? Hoeveel spreektijd hebben de ouders en het betreffende kind?
De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling moet gericht zijn op dat ouders zelf weer volledig de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind zelf, voor de ouders en de betrokken professionals. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Een uithuisplaatsing vindt alleen plaats op grond van een machtiging van de kinderrechter. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of GI alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk wordt geacht.
De RvdK of GI dient een verzoek tot uithuisplaatsing zorgvuldig te onderbouwen. In het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd.
Het verzoek van de RvdK is gebaseerd op een door een raadsmedewerker ingesteld onderzoek. De onderzoeken van de RvdK moeten voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt en oog heeft voor de andere minderjarigen in het gezin. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals, zoals hulpverleners, school en huisarts.
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing is ten hoogste een jaar en kan daarna door de kinderrechter voor telkens maximaal een jaar worden verlengd. De inzet van hulp tijdens de uithuisplaatsing moet gericht zijn op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Gedurende een uithuisplaatsing wordt door de GI in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek geëvalueerd in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn behaald. Door de GI wordt vervolgens afgewogen of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog bestaan. Indien de GI van mening is dat nog niet alle doelen zijn behaald of dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan, dan kan de GI de kinderrechter verzoeken de periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. Bij de beslissing over de eventuele verlenging beoordeelt de kinderrechter opnieuw of er ook op dat moment nog voldoende gronden zijn om de machtiging te verlengen.
In de professionele standaarden en best practices familie- en jeugdrecht is opgenomen dat voor verzoeken ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing gemiddeld 30–60 minuten per zaak wordt uitgetrokken, afhankelijk van de complexiteit. Voor een kindgesprek staat in de professionele standaarden van de rechtbanken 15 minuten. De hoven gaan uit van een kindgesprek van 20 minuten. Deze kindgesprekken worden los van de zitting gepland. Deze minuten kunnen dus opgeteld worden bij de 30–60 minuten van de zitting. Deze tijden zijn richttijden, ouders en kind krijgen de spreektijd die zij nodig hebben, waardoor een zitting kan uitlopen.
Hoeveel jeugdrechters zijn er op dit moment werkzaam en hoeveel jeugdrechters zijn er nodig? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende jeugdrechters werkzaam zijn?
Het is thans niet mogelijk een landelijk beeld te geven van het aantal jeugdrechters en het tekort aan jeugdrechters. De rechtspraak ontwikkelt momenteel een model voor capaciteitsplanning, dat ertoe moet leiden dat de capaciteit per vakgebied beter vastgelegd gaat worden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft met de Raad voor de rechtspraak prijsafspraken gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen voor de rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. De gerechten verdelen de toegekende middelen over de verschillende zaaksoorten en kunnen daarbij ook rekening houden met de personeelscapaciteit in het jeugdrecht.
Wat als een kind uit huis geplaatst wordt maar in de nieuwe situatie slecht terecht komt (misbruikt wordt bijvoorbeeld of mishandeld)? Wie neemt daarvoor verantwoordelijkheid?
De jeugdhulpaanbieder en de GI zijn verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp. Deze hulp dient van goed niveau te zijn, wat in ieder geval ook betekent dat deze veilig, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige. Het is aan de jeugdbeschermer om zich voorafgaand aan een plaatsing te vergewissen dat de plek passend en veilig is. Wanneer een kind toch te maken krijgt met geweld of misbruik, dan is het de taak van de betrokken jeugdhulpaanbieder en de GI om in samenwerking de veiligheid van het kind te herstellen en borgen. Beide hebben hier hun eigen verantwoordelijkheid in. Aanvullend hebben zij de verplichting om geweldsincidenten en calamiteiten te melden bij de betrokken Inspectie.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van jeugdhulp en jeugdbescherming, waaronder de mate waarin jeugdhulpaanbieders en GI’s zicht houden op de veiligheid van kinderen en hun verantwoordelijkheid nemen in situaties van onveiligheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2022 d.d. 29 november 2021?
Ja.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2022?1
Ja.
Bent u bekend met vraag 564 (3): «Kunt u de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn zodat we onze grondwettelijke controlerende taak kunnen uitvoeren naar de Kamer sturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren»?
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 564 (3): «Zoals in het antwoord op uw eerste vraag aangegeven gaat het bij de prognose om een ingewikkeld samenspel van factoren met grote onzekerheden die zich niet gemakkelijk in een som laten vatten. In het advies naar aanleiding van het 123 en 124 OMT heeft het outbreak management team (OMT) aangegeven dat op grond van de schatting van het aantal doorgemaakte infecties en de immuniteit opgebouwd door vaccinatie grofweg bepaald kan worden hoe groot het aantal personen is dat nog geen afweer tegen SARS-CoV-2 heeft. Deze personen zouden bij oplopende verspreiding na versoepelen van maatregelen ziek kunnen worden, omdat ze vroeger of later met SARS-CoV-2 in aanraking komen. Gecorrigeerd voor leeftijdsfactoren komen zij op een prognose voor het aantal ziekenhuisopnames 16.000–22.000 en het aantal IC-opnames 2.200–3.400. Dat is de laatst bekende prognose»?
Ja.
Kunt u ons – gaarne per ommegaande – toch de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn, toesturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Van code zwart is sprake wanneer er (absolute) schaarste van IC-plekken is, (bijna) alle mogelijke IC-capaciteit is benut en andere capaciteit niet kan worden toegevoegd en/of gebruikt vanwege mobiliteitsbeperkingen. Deze is dus niet alleen afhankelijk van het aantal mensen dat op de IC opgenomen moet worden. De laatste prognose, zoals opgenomen in het advies naar aanleiding van het 129e OMT heb ik uw Kamer doen toekomen bij mijn brief van 12 november jl.
Het RIVM voert, ter voorbereiding op de OMT adviezen, indien nodig berekeningen uit met als doel een prognose te maken van de orde van grootte van ziekenhuisopnames en IC-opnames. De rekenmethode is, inclusief tussenstappen, toegelicht door de heer van Dissel tijdens de technische briefing van 18 augustus 2021, en is terug te vinden op pagina 22 en 23 van de presentatie van de heer van Dissel. De gebruikte getallen zijn, voor zover het cijfers over de bevolkingsopbouw zijn, de cijfers van het CBS en daarnaast verkregen uit het onderzoek dat tijdens dezelfde technische briefing is gepresenteerd. De toelichting op dit onderzoek is terug te vinden op pagina 16 t/m 21 van de presentatie van de heer van Dissel2.
Kunt u ons gaarne per ommegaande tevens de onderbouwende som geven voor de aantallen die u noemt, namelijk van 16.000–22.000 ziekenhuisopnames en van 2.200–3.400 ic-opnames? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat wij u niet ten overvloede hoeven te wijzen op artikel 68 van de Grondwet dat het belangrijkste controlerecht van de Tweede en Eerste Kamer beschrijft, namelijk het recht van elk individueel Kamerlid om van Ministers en Staatssecretarissen via vragen inlichtingen te krijgen? Deelt u de mening dat Ministers en Staatssecretarissen verplicht zijn de verlangde inlichtingen te geven?
Ja.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingbegrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 20221
Ja.
Bent u bekend met vraag 629: «Hoeveel extra ic-verpleegkundigen zijn nodig voor opschaling naar 1700 ic-bedden?»
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 629: «Uitgaande van een ratio van 1:3 zijn er geen extra fte ic-verpleegkundigen nodig.»
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tijdens de eerste coronagolf het hoogste aantal ic-opnames op een dag, 1.421 coronapatienten is geweest en er toen nog geen vaccin was?
Ja.
Bent u bekend met uw tweet van 3 november jl. waarin u schrijft dat 84,1% van de achttienplussers volledig gevaccineerd is?
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat 40% van de ongevaccineerden aangeeft covid te hebben gehad?2
Ja.
Kunt u cijfermatig en controleerbaar (artitel 68 Grondwet) onderbouwen waarom het nog steeds mogelijk is dat op korte termijn operaties moeten worden uitgesteld?
Grafiek 1: COVID-19 bezetting in de ziekenhuizen
Sinds begin oktober 2021 zien we in de ziekenhuizen opnieuw een voortdurende stijging van de bezetting door COVID-patiënten. Deze stijging is vergelijkbaar met de stijging van de ziekenhuisbezetting tijdens de tweede golf in oktober 2020 (grafiek 1).
De prognoses van het RIVM en het LCPS laten zien dat de stijging voorlopig aanhoudt. Op advies van het LNAZ heb ik op 26 november jl. fase 2d uit het opschalingsplan COVID-19 afgekondigd. Hiermee wordt in eerste instantie landelijk opgeschaald naar een capaciteit van 1.150 IC-bedden en vervolgens naar 1350 IC-bedden. Om opschaling van de beddencapaciteit op de IC en de bijbehorende opschaling in de kliniek mogelijk te maken moet reguliere zorg, waaronder geplande operaties, worden afgeschaald. Dat komt met name doordat zorgpersoneel op een andere plek ingezet moeten worden en er een tekort is aan zorgpersoneel door een hoog ziekteverzuim en uitstroom. In het Opschalingsplan COVID-19 van het LNAZ staat dit uitgebreider toegelicht. Opschaling naar 1.350 IC-bedden is om dezelfde reden slechts voor een korte piekperiode haalbaar.
In het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»5 uit oktober 2020 en de «aanvulling op het tijdelijk beleidskader voor de IC-afhankelijke kritiek planbare zorg»6 zijn afspraken gemaakt over het afschalen van planbare zorg als dat nodig is door de stijging van het aantal COVID-patiënten. Dit tijdelijk beleidskader, inclusief de aanvulling, is nog steeds van kracht.
Kunt u cijfermatig en controleerbaar (artiktel 68 Grondwet) de uitspraak van de voorzitter van de ic’s onderbouwen dat 680 corona patiënten op de ic het maximum zou zijn?
Volgens het geactualiseerde opschalingsplan van het LNAZ kunnen er dit najaar en deze winter voor een korte piekperiode maximaal 1.350 IC-bedden beschikbaar worden gemaakt.
Hierbij gaan we er vanuit dat er altijd 350 IC-bedden beschikbaar moeten zijn voor zorg die acuut nodig is en dat er ook 200 BOSS bedden aanwezig moeten zijn. De overige bedden zijn beschikbaar voor de reguliere planbare zorg, grieppatiënten en COVID-patiënten. Hoe hoger het aantal COVID-patiënten op de IC, hoe minder ruimte er zal zijn voor (het in halen van) reguliere planbare zorg. Sinds 23 november jl. wordt ook Duitsland weer ingezet voor de opvang van COVID-IC-patiënten. Daarnaast zullen militaire zorgverleners van Defensie tijdelijk ondersteunen bij de realisatie en uitvoering van extra bovenregionale beddencapaciteit voor COVID-19-patiënten in het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Het artikel 'Een rol bij de lijkschouw' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een rol bij de lijkschouw in het NAPA Magazine?1
Ja.
Bent u ook bekend met de beantwoording van de toenmalige Minister voor Medische Zorg (Van Ark), op eerdere Kamervragen die gesteld waren over het laten uitvoeren van de lijkschouw door physician assistants (PA's) en verpleegkundig specialisten (VS'en)?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er inmiddels gesprekken geweest met de relevante beroepsgroepen, zoals Minister van Ark aangegeven had in genoemde eerdere beantwoording op Kamervragen, om taakherschikking ten aanzien van de lijkschouw eventueel mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze gesprekken?
Wat is het resultaat van de algehele verkenning die het ministerie, zoals aangegeven in de genoemde eerdere beantwoording op Kamervragen, heeft uitgevoerd om de mogelijkheid tot taakherschikking te onderzoeken?
Uit de verkenning blijkt dat een onderzoek naar de mogelijkheid tot taakherschikking noodzakelijk is om een antwoord te krijgen op de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden de inzet van VS’en en PA’s bij de lijkschouw ten behoeve van de handelingen van een behandelend arts van toegevoegde waarde kan zijn. Mijn departement heeft afstemming gezocht met relevante beroepsgroepen Verenso, FMG, V&VN en NAPA rondom de opzet van het onderzoek. Voorjaar 2022 wordt gestart met het onderzoek en rond de zomer zullen de resultaten hiervan met uw Kamer worden gedeeld.
In het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde 2020–2025 dat najaar 2020 van start is gegaan, wordt in het tweede kwartaal van 2022 onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor taakherschikking binnen de forensische geneeskunde.
Bent u van mening dat, uiteraard met behoud van de benodigde kwaliteit, taakherschikking op het terrein van de lijkschouw een bijdrage kan leveren in het opvangen van het tekort aan specialisten ouderengeneeskunde, huisartsen en gemeentelijke lijkschouwers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Op dit moment ontbreekt het aan een goed inzicht of, en zo ja, in welke mate de inzet van VS’en en PA’s bij de lijkschouw een bijdrage kan leveren aan het opvangen van capaciteitsproblemen bij behandelend artsen in de langdurige zorg. Met het te starten onderzoek wordt nadrukkelijk beoogd hierin te voorzien. Binnen het onderdeel taakherschikking in het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde 2020–2025 is ook ruimte voor taakherschikking bij de taken van de forensisch arts. VWS gaat in gesprek met ZonMw en stakeholders binnen de forensische geneeskunde om te kijken hoe taakherschikking de forensisch artsen kan ondersteunen.
Dit is nodig omdat er in sommige regio’s ernstige capaciteitsproblemen zijn waardoor de uitvoering van de gemeentelijke lijkschouw in de knel komt. Er vindt overleg plaats met Forensisch Medisch Genootschap, GGD GHOR en IGJ over tijdelijke noodoplossingen voor het kunnen blijven uitvoeren van de gemeentelijke lijkschouw. Hierbij wordt ook gekeken in hoeverre basisartsen onder supervisie van forensisch artsen kunnen worden ingezet.
Hoe reageert u op de bevindingen van epidemioloog Bijl dat de conclusies van het RIVM dat windturbines «slechts lichte klachten als hinder en slaapverstoring zouden veroorzaken niet deugen» en te positief zijn, en dat de «geruststellende» RIVM-rapporten bedoeld zijn «om de uitrol van de energietransitie niet te verstoren»?1
De heer Bijl heeft in opdracht van het artsencollectief WindWiki twee literatuurstudies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de gezondheidseffecten van windturbines beoordeeld. In zijn rapport uit de heer Bijl kritiek op de onderliggende studies die het RIVM heeft gebruikt en op de wijze waarop het RIVM de literatuurstudies heeft uitgevoerd en gerapporteerd. Ik vind het niet aan mij of het kabinet om te reageren op deze discussie, die in het wetenschappelijk domein thuishoort. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik daarom naar de reactie van het RIVM2. Met deze reactie geeft het RIVM aan dat het altijd zorgvuldig en integer te werk gaat. Wat mij betreft staat de autoriteit van het RIVM niet ter discussie. Los van de discussie over de wijze van rapporteren, is het natuurlijk vervelend wanneer omwonenden klachten ondervinden van de omliggende windturbine(s). Per situatie moet dan worden gekeken wat passende maatregelen zijn.
Ziet u een link met de bevindingen van onderzoeker Van Hoof (Universiteit Twente) dat het RIVM in zijn té rooskleurige rapporten over windturbines gebruik heeft gemaakt van studies «die door de windindustrie zijn betaald of door de windindustrie zijn geschreven én die de gezondheidsrisico’s minimaliseren», en dat het RIVM deze invloed van de windlobby heeft verzwegen?2
Zowel het onderzoek van de heer Van Hoof als het rapport van de heer Bijl refereren aan het feit dat het RIVM geen mogelijke belangenconflicten bij een aantal van de onderliggende studies heeft gemeld. Om precies te zijn gaat het – op een totaal van 115 onderliggende studies – om vier publicaties van één groep onderzoekers die zelf expliciet belangenverstrengeling vermeldt en om acht publicaties die zijn gefinancierd door een overheid of een combinatie van overheid en sector. Voor de lezer was het wellicht inzichtelijker geweest om hierover melding te doen de literatuurstudies. Het RIVM heeft bij deze onderzoeken echter de standaard wetenschappelijke protocollen gevolgd. Zie voor een verdere reactie op de conclusies van de heer Van Hoof de website van het RIVM4.
Erkent u dat windturbines kunnen leiden tot hartklachten, slapeloosheid, langdurige stress, concentratieproblemen etc. bij omwonenden? Zo ja, waarom worden er dan nog steeds windturbines bijgebouwd? Waarom is de gezondheid van omwonenden ondergeschikt aan het behalen van onhaalbare klimaatdoelen?
Het kabinet erkent en heeft altijd erkend dat er verschillende gezondheidseffecten kunnen optreden als gevolg van windturbinegeluid. Het voornaamste effect is ernstige hinder. Hinder kan worden omschreven als een algemeen gevoel van onbehagen en leidt bij sommige mensen indirect tot klachten zoals hoofpijn. Daarnaast is er (niet eenduidig) bewijs dat slaapverstoring kan optreden in relatie tot bloostelling aan windturbinegeluid. In navolging van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beschouwt het RIVM ernstige hinder en slaapverstoring als gezondheidseffecten, die ook een belangrijke rol kunnen spelen bij meer ernstige gezondheidseffecten van omgevingsgeluid op de lange termijn.
Hoewel niet iedereen in dezelfde mate hinder ondervindt en ook niet iedereen die hinder ondervindt daar vervolgklachten door krijgt, is dit natuurlijk wel iets waar aandacht naar uitgaat. Hierbij zullen we helaas nooit helemaal kunnen voorkomen dat er hinder, bijvoorbeeld door geluid, wordt ondervonden. Dit is evenmin mogelijk voor andere bronnen van geluidsoverlast, bijvoorbeeld het wegverkeer en de luchtvaart. Om die reden moet er een maatschappelijke afweging worden gemaakt. Normen ter bescherming tegen bijvoorbeeld geluidhinder zijn het resultaat van zo’n afweging. Voor windparken geldt dat de landelijke normen momenteel niet kunnen worden toegepast, omdat de Raad van State heeft geoordeeld dat hier eerst een planMER voor moet worden gemaakt (Kamerstuk 33 612, nr. 76). Dit planMER zal het kabinet benutten om te komen tot een zorgvuldige maatschappelijke afweging tussen de energietransitie en de hinder die daarmee gepaard gaat.
Wat vindt u ervan dat omwonenden van windturbines letterlijk op de vlucht slaan? Deelt u de conclusie dat deze klimaatvluchtelingen het directe gevolg zijn van uw klimaatgekte? Deelt u de mening dat niet de omwonenden, maar de overlastgevende, ziekmakende windturbines moeten wijken?
Ik deel dat het heel vervelend is wanneer mensen zich gedwongen zien te verhuizen vanwege de overlast die zij ervaren door windturbines in hun buurt. Dit is uiteraard nooit de bedoeling van het plaatsen van nieuwe windturbines. Er dient eerst te worden gekeken naar passende oplossingen om de ervaren hinder te beperken. Exploitanten kunnen bijvoorbeeld een app aanbieden waarmee omwonenden kunnen aangeven wanneer zij veel last hebben van een windturbine, zodat deze tijdelijk in noise mode (lagere rotatiesnelheid, dat leidt tot een reductie in geluidsproductie) of stilgezet kan worden. Naast meer inzicht in verwachte geluidsproductie voor omwonenden en de mogelijkheid hinder makkelijker te kunnen melden, verzamelt de app kennis onder welke omstandigheden de meeste hinder optreedt. Die kennis kan vervolgens ingezet worden bij de ontwikkeling van nieuwe windparken en kan hinder van bestaande windparken verminderen.
Wat bedoelt u, gezien de overduidelijke schadelijke gezondheidseffecten van windturbines, met uw antwoord op eerdere Kamervragen: «windenergie is niet alleen cruciaal om onze klimaatdoelen te halen, maar ook om gezondheidswinst te behalen»? (Aanhangsel handelingen, 3132) Welke gezondheidswinst bedoelt u hier, en hoe legt u dit uit aan omwonenden die letterlijk ziek worden van uw windturbinegekte?
Daarmee wordt bedoeld dat klimaatverandering een existentieel risico is dat we zo veel mogelijk moeten zien te beperken. Het opwekken van groene stroom door middel van windturbines draagt hieraan bij. Tevens draagt het bij aan een schonere lucht. Volgens recent onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele bronnen5.
Geeft u gehoor aan de oproep van artsencollectief Windwiki om géén windturbines te plaatsen nabij huizen?
Het afwegen waar nieuwe windturbines kunnen komen gebeurt veelal door de decentrale overheden. Dit gebeurt in een zorgvuldig proces. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan (of de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, of een inpassingsplan) wordt bepaald of het plaatsen en exploiteren van windturbines ruimtelijk aanvaardbaar is. De algemene regels voor windturbines kunnen als gevolg van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 niet meer worden toegepast voor windturbineparken. Het is nu aan bevoegde gezagen om zelf te bepalen en te onderbouwen welke normen zij bij hun besluitvorming hanteren. Zij maken in dat verband een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de betreffende locatie een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is. Deze normen vertalen zich onder meer naar een minimale afstand tot de omliggende bebouwing. Zo worden er geen windturbines te dicht bij huizen geplaatst. Eigen normen dienen goed onderbouwd te worden; hiervoor kan de wetenschappelijke kennisbasis over windenergie en gezondheid gebruikt worden. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Het RIVM voert momenteel ook een verkenning uit naar de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek in Nederland. Hierin worden ook opties meegenomen ten aanzien van onderzoek naar verschillende afstanden tussen windturbines en woningen. Deze verkenning levert concrete doelen en onderzoekstypen voor nieuw (empirisch) onderzoek. Het kabinet zal – na overleg met betrokken stakeholders – een besluit nemen over welk onderzoek uitgevoerd dient te worden. Hierover zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2022 geïnformeerd worden.
Geeft u gehoor aan de oproep om helemaal te stoppen met het bouwen van windturbines, aangezien deze ondingen niet alleen ziekmakend zijn, maar ook subsidieslurpend, onrendabel, onbetrouwbaar, horizonvervuilend, landschapvernietigend, dodelijk voor dieren en slecht voor de natuur?
Nee.
Het moedwillig fout informeren van jongeren over abortus |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de foutieve informatie die wordt verstrekt aan jongeren op sommige scholen ten aanzien van abortus, bijvoorbeeld over het zogenaamd wegkruipen van een foetus van 12 weken van een abortustang?1
Ik heb kennisgenomen van het NOS-artikel d.d. 3 november 2021: «Roep om strengere regels over abortus-gastlessen op middelbare scholen».
Deelt u de mening dat deze opzettelijk kwetsende, doelbewust onjuiste informatie onwenselijk is, zeker gezien de kwetsbare positie van jongeren?
Het is van belang dat elk meisje en elke vrouw zich vrij en veilig voelt om zelf keuzes te maken over haar zwangerschap. Het raakt aan een fundamenteel recht dat is verankerd in onze Grondwet. Ik besef dat jongeren bij zwangerschap voor lastige en emotioneel beladen beslissingen kunnen komen te staan die bepalend zijn voor de rest van hun leven. Daarom is het belangrijk dat jongeren goed geïnformeerd worden over onderwerpen als seksualiteit, het menselijk lichaam, zwangerschap, abortus en de rechten, verantwoordelijkheden en vrijheden die hierbij horen. Gedegen en correcte informatie stelt hen in staat weloverwogen en geïnformeerde keuzes te maken aangaande seksualiteit en alle ingewikkelde vraagstukken die daar bij kunnen komen kijken. De verantwoordelijkheid om jongeren te informeren ligt primair bij ouders en verzorgers, maar ook het onderwijs kan hierin een belangrijke rol vervullen. Seksualiteit en seksuele diversiteit zijn dan ook onderdeel van het curriculum en de kerndoelen op dit gebied worden momenteel aangescherpt.
Deelt u tevens de mening dat jongeren adequaat geïnformeerd dienen te worden over hoe veilig te vrijen en welke opties er zijn in geval van bijvoorbeeld een seksueel overdraagbare aandoening of een ongewenste zwangerschap?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoe wijdverbreid deze abjecte «voorlichtingen» zijn?
Ik heb navraag gedaan bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) over de betreffende gastlessen. De inspectie houdt toezicht op naleving van wet- en regelgeving en registreert niet hoe scholen invulling geven aan specifieke onderwerpen binnen een leerdomein. Er is dan ook geen overzicht beschikbaar van welke voorlichting, in welke frequentie, door welke school gegeven wordt.
Vindt u dat, ondanks de vrijheid van onderwijs, scholen de verantwoordelijkheid hebben hun leerlingen niet te schaden, fysiek dan wel psychologisch?
Het is evident dat scholen hier een grote verantwoordelijkheid hebben en moeten zorgdragen voor de fysieke en psychologische veiligheid van hun leerlingen. Deze verantwoordelijkheid is wettelijk verankerd in een aantal bepalingen in de sectorwetten over (sociale) veiligheid en burgerschap. Dit staat los van de vrijheid van onderwijs.
Erkent u dat het verstrekkende gevolgen kan hebben voor een individueel leven wanneer jongens en meisjes verkeerd worden geïnformeerd over veilig vrijen en abortus?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarbij merk ik op dat scholen veel vrijheid hebben bij het inrichten van hun onderwijs en hun grondslag en overtuigingen kunnen daarvoor een belangrijke basis vormen. Deze vrijheid wordt ingekaderd door wet- en regelgeving. Dit betekent in de praktijk dat het een school vrijstaat de waarde van het leven te benadrukken en hun visie op bijvoorbeeld seksualiteit te delen. Dit dient te gebeuren in een veilige omgeving waarin de autonomie van de leerling wordt gerespecteerd en op een wijze die in lijn is met de kerndoelen. Zo moet worden overgebracht dat in Nederland het recht op abortus bestaat en lichamelijke onaantastbaarheid een grondrecht is.
Verdienen jongeren het volgens u om correct en volledig geïnformeerd te worden over hun eigen lichamen en de keuzes die hen daarin vrij staan volgens de Nederlandse wet?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 6 en 8.
Welke opties ziet u om deze schadelijke praktijken te beëindigen dan wel te ontmoedigen binnen de vrijheid van onderwijs maar met oog voor de grote verantwoordelijkheid die scholen dragen over het welzijn van hun leerlingen?
Scholen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat en het welzijn van hun leerlingen. Het beoordelen van de vorm en inhoud van specifieke gastlessen kan onderdeel zijn van (signaalgericht) toezicht. Signalen zoals beschreven in het desbetreffende NOS-artikel neemt de inspectie mee in haar toezicht en kunnen worden besproken met betreffende schoolbesturen in de reguliere gesprekken of aanleiding vormen voor gericht vervolgonderzoek. Als scholen hun verantwoordelijkheid niet nemen ten aanzien van het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat en het welzijn van hun leerlingen, zal worden opgetreden conform het handhavingsinstrumentarium.
Welke concrete stappen gaat u zetten en wanneer kan de Kamer verwachten hierover geïnformeerd te worden?
Zie het antwoord op vraag 8. Indien de inspectie overgaat tot het geven van herstelopdrachten of onderzoeken heeft afgerond betreft dit openbare informatie die te vinden is op haar website.
Bent u bekend met de inhoud van het artikel «RIVM verzweeg invloed windlobby op positieve rapporten»?1 Hoe beoordeelt u de werkwijze van het RIVM?
Ik ben bekend met de inhoud van dit artikel. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt zelf dat het de internationale protocollen voor wetenschappelijk onderzoek volgt.
Hoe komt het dat het RIVM verwijzingen naar studies van de windlobby heeft weggelaten terwijl de oorspronkelijke studies de conflicterende belangen openlijk melden?
Het in vraag 1 aangehaalde artikel gaat over een publicatie van de heer Joris van Hoof, assistent professor aan de Universiteit Twente. In deze publicatie uit de heer Van Hoof kritiek op de wijze waarop het RIVM omgaat met en rapporteert over mogelijke belangenconflicten bij de studies die het RIVM gebruikt als basis voor de verzamelstudies over de gezondheidseffecten van windenergie. Ik vind het niet aan mij of het kabinet om te reageren op deze discussie, die in het wetenschappelijk domein thuishoort. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik daarom naar de reactie van het RIVM2. Met deze reactie geeft het RIVM aan dat het altijd zorgvuldig en integer te werk gaat. Wat mij betreft staat de autoriteit van het RIVM niet ter discussie. Los van de discussie over de wijze van rapporteren, is het natuurlijk vervelend wanneer omwonenden klachten ondervinden van de omliggende windturbine(s). Per situatie moet dan worden gekeken wat passende maatregelen zijn.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat studies, gefinancierd door organisaties met financiële belangen, als bron gebruikt worden bij een onafhankelijk onderzoek, waarop beslissingen gebaseerd worden die veel inwoners van Nederland treffen?
Ik ben, net als het RIVM, niet van mening dat onderzoek bij voorbaat moet worden uitgesloten op grond van financiering. Bij het bijhouden van de kennisbasis en het maken van beleid is het belangrijkst dat de studies die worden gebruikt van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Dit betekent onder andere dat een studie herhaald kan worden en dat de resultaten zo geverifieerd kunnen worden, dat er transparantie is over methode en data en dat de financieringsbron en een mogelijk belangenconflict worden gemeld. Door overheden of door sectoren (deels) gefinancierde onderzoeken kunnen betrouwbare en waardevolle informatie opleveren, net zoals onderzoeken die worden gefinancierd door onderzoeksinstituten of door tegenstanders van bijvoorbeeld windenergie.
Zijn er voldoende onafhankelijke bronnen en modellen voor gezondheidsonderzoek naar wind op land? Zo nee, wat kunt u doen om daartoe te komen?
De huidige kennisbasis beschouw ik als voldoende om het beleid op te baseren. Dit neemt niet weg dat het – zoals bij zo veel beleidsonderwerpen – belangrijk is om open te blijven staan voor ontwikkelingen en daarom om onderzoek te blijven doen. Op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verkent het RIVM momenteel de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek bij wind op land in Nederland. Hierover zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2022 worden geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Erkens-Leijten over een onafhankelijk onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land (Kamerstuk 32 813, nr. 731)?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat er heldere afstandsnormen komen voor wind op land. Naar aanleiding van de motie Erkens/Leijten loopt er een onderzoek naar de effecten van verschillende afstandsnormen op basis van bestaande wetenschappelijke kennis en wordt «afstand» ook als te onderzoeken factor meegenomen in de verkenning die het RIVM momenteel uitvoert naar de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek in Nederland. Over de resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer dit voorjaar nader informeren. Daarnaast is afgelopen december de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor het planmilieueffectrapport voor nieuwe windturbinebepalingen gepubliceerd. Hierin wordt ook, indachtig de motie Erkens/Leijten, aandacht besteed aan een mogelijke afstandsnorm.
Het bericht dat de IGJ neptherapeuten te vaak ongemoeid laat |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie laat neptherapeuten ongemoeid»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoeveel meldingen van misbruik van een beschermde titel zijn de afgelopen vijf jaar bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) binnengekomen? In hoeveel gevallen heeft de IGJ actie ondernomen en in hoeveel gevallen is er een (bestuurlijke) boete opgelegd of is verscherpt toezicht ingesteld?
Er zijn door de IGJ de afgelopen vijf jaar circa 700 meldingen ontvangen in relatie tot vermeend titelmisbruik. Wanneer de inspectie meldingen krijgt wordt de informatie beoordeeld. Indien aanvullende informatie nodig is om na te gaan of nader onderzoek noodzakelijk is, wordt deze informatie verzameld. Dit kan zijn bij de melder, bij de persoon over wie wordt gemeld of bij een zorginstelling waar de persoon mogelijk werkzaam is. Ook wordt nagegaan of de persoon waarover wordt gemeld bekend is bij de IGJ vanwege eerdere meldingen en of hij in het BIG-register staat ingeschreven. Wanneer het een zorgverlener betreft die wel over de juiste BIG-registratie beschikt of wanneer blijkt dat er geen sprake is geweest van titelmisbruik, wordt de melding niet nader in onderzoek genomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat op grond van onderzoek blijkt dat de persoon waarover wordt gemeld geen zorgverlener is, door een zorgverlener wel de juiste titels worden gebruikt of de beroepstitel van de betreffende zorgverlener geen beschermde titel is. Soms is de informatie onduidelijk of onvolledig en is het niet goed mogelijk om informatie uit de melding te verifiëren. Bijvoorbeeld doordat de melding anoniem wordt gedaan en zonder benodigde aanknopingspunten voor onderzoek. In die gevallen wordt per individueel geval bekeken welke interventie passend is. Wanneer uit onderzoek blijkt dat er sprake is van titelmisbruik, wordt de beleidsregel Bestuurlijke Boete gevolgd. Er is door de inspectie in de afgelopen vijf jaar 90 keer een schriftelijke waarschuwing of boete opgelegd op grond van de beleidsregel bestuurlijke boete.
Bent u van mening dat het belangrijk is om de zorgvuldigheid van het Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-register te waarborgen en dat passende handhaving daarbij onontbeerlijk is?
Ja, de beroepstitels die uitsluitend mogen worden gebruikt door zorgverleners die zijn ingeschreven in het BIG-register tonen aan dat die zorgverleners (A) de wettelijk voorgeschreven opleiding hebben gevolgd en (B) bevoegd zijn om het beroep uit te oefenen. Patiënten, zorgaanbieders en andere zorgverleners moeten daarop kunnen vertrouwen. Daarom is het van belang dat zorgverleners niet ten onrechte een beschermde beroepstitel voeren.
Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat meldingen die bij de IGJ binnenkomen in de toekomst sneller en adequaat worden opgepakt?
IGJ onderzoekt meldingen met als doel risico’s voor cliënten of de zorg te signaleren en te verminderen. Dit geldt ook voor meldingen over titelmisbruik. Van belang is dat het onderzoek zorgvuldig gebeurt, ook met het oog op de ingrijpende aard van formele interventies die het gevolg kunnen zijn van onderzoeksuitkomsten. Wanneer er duidelijk en op korte termijn risico’s zijn voor veiligheid en kwaliteit van zorg, grijpt de IGJ ook langs andere wegen in. Dit kan bijvoorbeeld zijn wanneer het vermeende titelmisbruik deel uitmaakt van een uitgebreider feitencomplex dat leidt tot een aantasting van de kwaliteit en veiligheid van zorg.
Abortus voor ongedocumenteerden |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de column in de Volkskrant van 29 oktober 2021 over abortus voor ongedocumenteerde vrouwen?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Deelt u mijn opvatting dat abortus voor alle vrouwen in Nederland toegankelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het inderdaad van groot belang dat abortuszorg voor alle vrouwen in Nederland toegankelijk is. Voor de bekostiging daarvan is het van belang of een vrouw verzekerd is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Als zij Wlz verzekerd is wordt de abortuszorg bekostigd aan klinieken op grond van de Subsidieregeling abortusklinieken. Wanneer een vrouw niet Wlz-verzekerd is, zal zij in principe zelf zorg dienen te dragen voor de bekostiging. Overigens verlenen ook ziekenhuizen abortushulpverlening indien daartoe een medische noodzakelijkheid bestaat. Deze vorm van abortuszorg wordt bekostigd op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Hoe denkt u dat mensen zonder verblijfsvergunning, seizoenarbeiders en dak- en thuislozen zelf genoeg geld, zo rond de 700 euro, bij elkaar kunnen leggen voor een abortus?
Ik kan me goed voorstellen dat de situatie waar deze groep vrouwen zich in bevindt bijzonder lastig is, en dat de potentiële gevolgen daarvan groot zijn. Ik acht het daarom van groot belang dat hulpverlening en abortuszorg in Nederland voldoende financieel toegankelijk zijn.
Voor een deel van de mensen uit de groepen die u noemt geldt dat zij Wlz-verzekerd kunnen zijn. Wlz-verzekerd is iemand die ingezetene is, of, wanneer zij geen ingezetene is, vanwege in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Als iemand woont of werkt in Nederland is die persoon dus meestal verzekerd voor de Wlz, en dan is de toegang tot abortuszorg voor die vrouw kosteloos. Het hebben van een zorgverzekering is geen criterium.
Zoals ik eerder heb geantwoord in Kamervragen over de toegang tot seksuele en reproductieve zorg voor ongedocumenteerde vrouwen2, heeft de NZa maximumtarieven vastgesteld voor abortuszorg voor vrouwen die niet Wlz-verzekerd zijn. Met de invoering van een maximumtarief voor abortuszorg aan niet Wlz-verzekerden kregen abortusklinieken de mogelijkheid om op flexibele wijze een lager tarief te kunnen vragen aan een vrouw. Ook heb ik toen aangegeven dat klinieken de uit gesubsidieerde abortuszorg opgebouwde financiële buffers kunnen toewenden voor investeringen in de abortuszorg, bijvoorbeeld door de behandelingen voor vrouwen te bekostigen die dit zelf niet kunnen opbrengen.
Naar mijn mening biedt de flexibiliteit voor abortusklinieken om voor specifieke niet Wlz-verzekerde vrouwen abortuszorg (deels) te bekostigen, genoeg ruimte om abortuszorg voor deze vrouwen financieel toegankelijk te houden.
Wat denkt u dat de gevolgen zijn voor vrouwen die hier geen abortus kunnen krijgen, als ze die niet kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om bij abortusklinieken en artsen die zich inzetten voor deze groepen, zoals Dokters van de Wereld, uit te vragen hoe vaak zij verzoeken tot een abortus krijgen van mensen uit bovengenoemde groepen, zodat een schatting kan worden gemaakt van het totale probleem? Indien dit niet bekend is, bent u dan dit te onderzoeken?
Ik heb een dergelijke uitvraag in 2019 gedaan onder de bestuurders van abortusklinieken. Ik heb daar in de beantwoording van eerdere Kamervragen over gerapporteerd3, evenals in een commissiebrief in reactie op een petitie «Seksuele en reproductieve zorg voor kwetsbare groepen»4. Uit de uitvraag bleek dat abortusklinieken beperkte ervaring met ongedocumenteerde vrouwen hebben, van af en toe en heel soms tot sporadisch of niet. Eén kliniek gaf aan waarschijnlijk vaker met ongedocumenteerde vrouwen te maken te hebben dan terug te vinden is in de registratie. Vrouwen die uiteindelijk geen behandeling ondergaan omdat niet voorzien kan worden in de financiering worden namelijk niet geregistreerd door de kliniek. Het is om deze reden lastig om een preciezere schatting te maken van de grootte van de groep.
Van organisaties zoals Dokters van de Wereld heb ik sinds 2019 enkele malen signalen ontvangen dat zij hulp boden aan ongedocumenteerde vrouwen die moeite hadden om (tijdig) toegang tot abortuszorg te krijgen.
Ik ben bereid abortusklinieken te verzoeken om bij te houden of, en zo ja, hoe vaak, zij te maken krijgen met ongedocumenteerde vrouwen die financieel niet in staat zijn abortuszorg te bekostigen.
Bent u bereid om de bestaande CAK-subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden uit te breiden, zodat ook abortus daaronder valt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn twee relevante CAK-regelingen in dit verband. Voor ongedocumenteerden is er de «regeling inzake financiering van medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen». Dit is een wettelijke regeling, die is opgenomen in artikel 122a van de Zvw. Voor rechtmatig verblijvende onverzekerde personen, zoals dak- en thuisloze mensen is er de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden». Deze subsidieregeling is niet bedoeld voor ongedocumenteerden.
Als een zorgverlener zorgkosten heeft gemaakt voor zorg aan ongedocumenteerde vrouwen, kan een bijdrage worden gevraagd aan het CAK op grond van de eerstgenoemde regeling. Ingevolge deze regeling is een onverzekerbare vreemdeling een persoon die illegaal in Nederland verblijft, een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend, of bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een afwijzende beslissing op een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning.
De CAK regeling onverzekerbare vreemdelingen geldt niet voor asielzoekers die onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA) vallen. De RMA is voor medisch noodzakelijke zorg bij asielzoekers, die al dan niet in een asielzoekerscentrum verblijven. De RMA volgt in grote lijnen het aansprakenpakket van de Zvw maar eveneens aanvullende zorg, Wlz, Wmo, en ook abortuszorg wordt vergoed onder de RMA.
Binnen de CAK regeling onverzekerbare vreemdelingen wordt alleen zorg vergoed die is opgenomen in het wettelijk aansprakenpakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Abortuszorg valt daar niet onder omdat abortuszorg niet in het aansprakenpakket van Zvw of Wlz zit. Ofwel het aansprakenpakket ófwel artikel 122a zou moeten worden aangepast om vergoeding van abortuszorg mogelijk te maken. Beide opties zijn verstrekkend omdat het om politiek gevoelige wetsaanpassingen gaat. Openstelling van de genoemde regeling brengt bovendien een risico op misbruik met zich. Het valt voor abortusklinieken immers niet of nauwelijks te controleren of vrouwen tot de doelgroep van de regeling behoren. Dit heeft dus niet mijn voorkeur.
Bent u bereid, op basis van een schatting van het aantal gevallen, de subsidieregeling voor abortusklinieken uit te breiden, zodat er ook budget is voor abortus bij ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
De Subsidieregeling abortusklinieken voorziet momenteel in de vergoeding van abortusbehandelingen aan klinieken voor Wlz-verzekerden. De mogelijkheid bestaat om een artikel toe te voegen aan de subsidieregeling waarmee klinieken de mogelijkheid krijgen om de kosten van behandelingen van ongedocumenteerde vrouwen vergoed te krijgen. Het is echter moeilijk te beargumenteren waarom abortuszorg wel vergoed zou moeten worden voor ongedocumenteerde vrouwen maar niet voor andere niet Wlz-verzekerden, zoals buitenlandse vrouwen die voor een abortus naar Nederland komen of buitenlandse studenten die niet Wlz-verzekerd zijn. Vanuit juridisch oogpunt ontbreekt hier een objectief criterium voor de afbakening van de doelgroep. Dit levert dus ook een risico op misbruik van deze vergoedingsmogelijkheid op.
Bent u bereid abortus bij ongedocumenteerde vrouwen te financieren als zij naar abortusklinieken verwezen worden door organisaties die zich inzetten voor zorg voor ongedocumenteerden? Zo ja, onder welke voorwaarden en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Indien u op de vorige drie vragen afwijzend heeft geantwoord, welke oplossingen ziet u om deze vrouwen te kunnen helpen?
Ik ben bereid nogmaals een oproep aan abortusklinieken te doen om in voorkomende gevallen gebruik te maken van de mogelijkheid om een flexibel tarief voor abortuszorg te hanteren, zodat de financiële toegang voor deze kleine maar kwetsbare groep vrouwen voldoende is. Ik ben van mening dat de tarieven voor abortuszorg de afgelopen jaren hoog genoeg zijn gebleken, en dat overschotten op deze financiële middelen (mede) ingezet kunnen worden voor de incidentele zorg voor ongedocumenteerde vrouwen.
Oversterfte sinds mei 2021 |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de oversterfte die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) rapporteert sinds mei 2021?
Ik ben op de hoogte van de oversterfte zoals sinds mei 2021 gerapporteerd door het CBS.
Wat is volgens u de verklaring voor deze oversterfte?
Het CBS spreekt van oversterfte als het waargenomen aantal overledenen hoger is dan het verwachte aantal overledenen in dezelfde periode. Op 4 november jl. heeft het CBS de sterftecijfers gepubliceerd tot en met het tweede kwartaal 2021. Hieruit is te concluderen dat sinds het begin van de coronapandemie in maart 2020 tot en met juni 2021 er in totaal 31.384 mensen aan COVID-19 zijn overleden. Het CBS stelt dat de oversterfte, ofwel het verschil tussen het waargenomen aantal en het verwachte aantal overledenen, bijna in z’n geheel wordt veroorzaakt door sterfte aan COVID-19.
Laten andere landen vergelijkbare oversterfte zien?
Een internationale vergelijking is niet goed te maken. Dit komt doordat er internationaal geen uniforme methode bestaat voor het meten van oversterfte. Hoewel er internationale afspraken zijn gemaakt over het meten van het aantal COVID-19 overledenen op basis van de doodsoorzaak, zijn deze cijfers in veel landen minder actueel dan in Nederland.
Wilt u deze vragen tijdig beantwoorden?
Ja.
De ontoegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Mindervalide reizigers hebben last van kapotte liften: «Dan maar weer naar huis»»1 en «Met de rolstoel de trein in? In Cuijk en Boxmeer heb je dan een probleem»2?
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete stappen er nu genomen worden om het openbaar vervoer toegankelijker te maken?
Ik deel de mening dat het OV in beginsel toegankelijk moet zijn voor alle mensen met een beperking. Daarom werkt ProRail in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Dit is een omvangrijke opdracht die uiterlijk in 2030 gereed is. Op dit moment is het dus zo dat nog niet alle stations toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Over de voortgang van dit programma heb ik uw Kamer 28 juni 2021 geïnformeerd met de toezending van het Actualisatierapport Toegankelijkheid Spoor 2021.3
Specifiek voor de stations langs de Maaslijn (Nijmegen-Roermond) geldt dat nog niet alle perrons geschikt zijn om zelfstandig in- en uit de trein te stappen. De perrons op de stations Nijmegen Heijendaal, Cuijk, Venray en Vierlingsbeek moeten namelijk nog worden aangepast. De verwachting is dat de aanpassingen uiterlijk 2024 gerealiseerd zullen zijn.
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer te allen tijde toegankelijk moet zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, waarom is dit bij kleine stations zoals Boxmeer en Cuijk niet het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u rapporteren over de voortgang van de motie van het lid Van der Graaf c.s. over toegankelijkheid van het vervoer als basisvoorziening (Kamerstuk 24 170, nr. 213)? Tegen welke knelpunten loopt u aan bij het uitvoeren van deze motie?
Inmiddels wordt er gewerkt aan een Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV4, waarin een brede groep betrokkenen op landelijk en regionaal niveau concrete afspraken maken over het (verder) verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, zoals het lid Van der Graaf in haar motie vraagt. Uw Kamer zal over de uitkomst van dit bestuursakkoord worden ingelicht.
Kunt u de ov-bedrijven oproepen om machinisten of ander personeel te verzoeken reizigers in een rolstoel te allen tijde te assisteren bij het betreden of verlaten van het voertuig, ongeacht of dit invloed heeft op vertraging in de dienstregeling? Zo ja, hoe gaat u controleren of er gehoor wordt gegeven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?
De werkwijze van machinisten en ander personeel is afhankelijk van de afspraken die er zijn tussen concessieverlener en vervoerder. Zelf ben ik concessieverlener op het hoofdrailnet. De uitvoering van reisassistentie moet met aandacht worden verricht om de veiligheid te kunnen garanderen. Bij NS worden mensen opgeleid om deze handelingen soepel en in een goed tempo te verrichten. Ik heb naar aanleiding van uw suggestie nagevraagd bij NS wat het zou betekenen wanneer ik machinisten of ander personeel bij NS zou vragen om reizigers in een rolstoel te allen tijde te assisteren bij de in- en uitstap ongeacht of dit invloed heeft op vertraging in de dienstregeling. NS geeft aan dat dit een groot effect zal hebben op de betrouwbaarheid van de dienstregeling. Deze werkwijze kan leiden tot aanzienlijke vertragingen en uitval van andere treinen en is daarom niet realistisch. Op tijd rijden en voldoende inzet van treinen zijn ook belangrijk en daarom is de door u voorgestelde werkwijze helaas niet haalbaar.
Wat vindt u ervan dat mensen met een beperking die gebruikmaken van een rolstoel of scootmobiel altijd in het tussenstuk van de trein moeten zitten?
Het heeft mijn voorkeur dat reizigers met een rolstoel en scootmobiel kunnen reizen naast de andere reizigers. Voor sprinters geldt dat – enkele per eind 2021 uit te faseren treinen uitgezonderd – reizigers die gebruikmaken van een rolstoel of scootmobiel plaats kunnen nemen tussen de andere reizigers. Bij de intercity’s nemen reizigers met een rolstoel of scootmobiel plaats op het balkongedeelte van de trein. Met de introductie van de nieuwe intercity’s zullen zij ook de mogelijkheid krijgen om plaats te nemen in het reizigerscompartiment.
Voor de regionale treinen geldt dat een rolstoel of scootmobiel meestal niet door het gangpad van de coupé kan, waardoor mensen op het tussenstuk moeten blijven.
Kunt u in kaart brengen op welke stations in Nederland mensen die gebruikmaken van een rolstoel niet zelfstandig de trein kunnen betreden of verlaten door de breedte van de spleet tussen het perron en de trein? Zo ja, kunt u van deze stations een plan opstellen hoe deze zo snel mogelijk rolstoeltoegankelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werkt ProRail in opdracht van het ministerie aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Deze omvangrijke opdracht is uiterlijk in 2030 gereed. In bijlage 5 van het Actualisatierapport is een overzicht opgenomen waaruit blijkt welke stations eind 2020 toegankelijk zijn gemaakt.5 Voor de stations die nog niet toegankelijk zijn is aangegeven wanneer deze toegankelijk worden gemaakt.
Kunt u een andere oplossing aandragen aan deze gedupeerde reizigers als de liften of andere voorzieningen niet werken waar zij afhankelijk van zijn? Zo ja, zou dit dan kunnen in de vorm van aanvullend openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de concessieverlening voor de decentrale treinlijnen ligt bij de desbetreffende provincies. Op stations waar alleen Arriva als vervoerder halteert, zijn, een enkele uitzondering daargelaten, geen liften aanwezig. Perrons zijn dan rechtstreeks bereikbaar vanaf de weg of de stoep. In de uitzonderlijke situatie dat dat iemand wel tegen (lift)problemen aanloopt, wordt naar maatwerk gezocht. Arriva geeft aan dat in zulke gevallen het personeel actief meezoekt naar een acceptabele oplossing.
Hoe worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het signaleren en oplossen van problemen rondom toegankelijkheid in het openbaar vervoer? Welke stappen kunt u zetten om de vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen te verbeteren?
Het ministerie heeft een uitgebreid netwerk van ervaringsdeskundigen die actief – en zo vroeg mogelijk in het proces – betrokken worden bij de vorming van beleid rondom toegankelijkheid. Op decentraal niveau worden de Regionale Overleggen Consumentenorganisaties Openbaar Vervoer (Rocov’s) betrokken bij beslissingen over toegankelijkheid. Rocov’s vertegenwoordigen alle reizigers, onder wie ook mensen met een beperking. Steeds vaker zijn ook mensen met een beperking lid van een Rocov. Over versterking van ervaringsdeskundigheid in de Rocov’s wordt gesproken in het kader van het voorgenomen bestuursakkoord over toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Kunt u in kaart brengen hoeveel liften er op stations in Nederland vaker kampen met storingen? Kunt u in gesprek gaan met onderhoudsbedrijven om te zien wat zij nodig hebben om toekomstige storingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal liften dat vaker kampt met storingen fluctueert. Volgens ProRail zijn er op dit moment ongeveer een tiental liften die regelmatig te maken hebben met wateroverlast. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers is ProRail structurele oplossingen aan het uitwerken. Inmiddels zijn alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Dit wordt in 2022 in gebruik genomen. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de werking van de liften.
Kunt u de gemeentelijke vervoersbedrijven oproepen om informatie over defecte liften en andere voorzieningen voor mensen met een beperking nauwkeuriger te actualiseren om toekomstige teleurstellingen te voorkomen? Zo ja, op welke termijn kan men verwachten dat deze informatie op een actuele en nauwkeurige wijze gedeeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Informatievoorziening is voor mensen met een beperking essentieel om te beoordelen of zij een reis kunnen maken. In de gesprekken met partijen over het voorgenomen bestuursakkoord wordt dit inzicht door alle partijen gedeeld. De stadsvervoerders zijn ook vertegenwoordigd in deze gesprekken en ik zal hen en de betrokken decentrale ov-autoriteiten aansporen om dit op een zo kort mogelijke termijn goed te regelen.