De unaniem aangenomen Motie 25 295, nr. 1436 van het lid Pouw-Verweij c.s. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de unaniem aangenomen motie van het lid Pouw-Verweij c.s. (25 295, nr. 1436.)?
Ja.
Kunt u toelichten waarom er nog geen uitvoering is gegeven aan deze motie?
Het OMT is om advies gevraagd over de duur en inzet van serologisch testen voor nationaal gebruik. Het OMT is van mening dat voor individueel gebruik deze testen niet geschikt zijn om te gebruiken als basis voor een coronatoegangsbewijs (CTB).1 Zij geven aan dat met een serologische test het tijdstip van infectie niet is vast te stellen en er derhalve geen termijn aan het CTB kan worden gekoppeld. Daarnaast zijn er geen internationaal geaccepteerde afkapwaardes (correlate of protection) tussen het aantonen van de antistoffen en de mate van bescherming.
Ook in Europa is er nog geen overeenstemming over het gebruik van serologische testen als basis voor een herstelbewijs om mee te reizen. Een herstelbewijs wordt alleen erkend op basis van een positieve testuitslag vastgesteld met een PCR test en is 180 dagen geldig. Dat het moment van infectie niet vastgesteld kan worden, is ook in de EU een barrière om er een herstelbewijs aan te koppelen.
Ook de opkomst van de omikronvariant vraagt om nadere analyse. Het is belangrijk om te weten in welke mate de antistoffen die aangemaakt zijn na een infectie met de deltavariant ook bescherming bieden tegen een infectie met een omikronvariant. De vraag is hoe de omikronvariant interfereert in de discussie rondom antistoffen en serologie. Dat vraagt nader onderzoek.
Ik betrek ook internationale voorbeelden (Israël en Zwitserland) bij de analyse over de mogelijkheden van serologische test ten behoeve van een herstelbewijs.
Kortom de motie is in uitvoering.
Op welke termijn verwacht u dat serologische tests (wel) toegestaan zullen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Een slogan (‘wijk voor wijk, deur voor deur, arm voor arm’) die de minister gebruikte tijdens de (afgelopen) persconferentie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met deze korte video?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennisgenomen van deze video.
Is het correct dat de slogan «wijk voor wijk, deur voor deur, arm voor arm», door u uitgesproken in deze video, in erg vergelijkbare formuleringen ook in allerlei andere landen (VS, India, Canada, Australië onder andere) wordt toegepast in het kader van het corona-vaccinatiebeleid? Is dit toeval? Of is het misschien slechts een kwestie van «elkaar napraten»? Of worden dit soort slogans mogelijk in internationale fora bedacht en vervolgens nationaal geïmplementeerd?
Eventuele overeenkomsten met door anderen gebruikte woorden zijn louter toeval.
Kunt u de Kamer alle documenten (notities, e-mails, beleidsnota’s, et cetera) verschaffen waarin wordt gesproken over «wijk voor wijk, deur voor deur, arm voor arm» zodat we de ontstaansgeschiedenis van deze slogan zelf kunnen achterhalen en reconstrueren?
Anders dan concepten voor de uitgesproken tekst tijdens deze persconferentie zijn er geen documenten refererend aan de uitspraak waar u op doelt.
De berichtgeving in de media t.a.v. het tekort aan behandelaren waardoor er lange wachtlijsten zijn in de GGZ en instellingen zich genoodzaakt voelen tot een patiëntenstop |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u de Kamer informeren over het resultaat van het gesprek over de totstandkoming van de ramingen door het Capaciteitsorgaan? Zo nee, waarom niet?1
Ja. Het gesprek d.d. 22 november ging over de waarde van de ramingen van het GGZ domein die het Capaciteitsorgaan met de veldpartijen maakt. In het genoemde gesprek was brede overeenstemming over de onwenselijkheid van de situatie in de afgelopen 3 jaar, waarin na vaststelling van de raming op basis van consensus, veldpartijen met enige regelmaat via media en richting de Tweede Kamer hebben gepleit voor ophoging van het aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen boven deze raming.
We zijn er allemaal bij gebaat dat de ramingen goed onderbouwd zijn, zich blijven richten op de middellange termijn en dat ze onderbouwd zijn met juiste cijfers.
In de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan worden ramingen gemaakt van het aantal mensen dat opgeleid moet worden om aan de toekomstige zorgvraag te kunnen voldoen. Het tussentijds ophogen van de ramingen om op korte termijn tekorten op te vangen, ondermijnt de waarde en werking van de ramingen, die gericht zijn op een middellange termijn evenwicht tussen vraag en aanbod. Dat is de kern van opleiden, dat doe je voor de toekomst. Wanneer we herhaaldelijk boven de ramingen gaan opleiden voor de vacatures van nu, is de kans groot dat we over een paar jaar een overschot hebben.
In genoemd bestuurlijk overleg is afgesproken dat diverse wensen en argumenten om de raming bij te stellen door partijen besproken worden in de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan en dat daar samengewerkt wordt aan een stevige onderbouwing van deze wensen en consensus. Alleen dan kunnen wensen op een verantwoorde wijze meegenomen worden in de toekomstige raming. De eerstvolgende raming wordt eind 2022 vastgesteld.
Tot slot is afgesproken dat als het partijen niet lukt om er met elkaar uit te komen in de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan, de deur van het Ministerie van VWS altijd open staat voor overleg.
Kunt u de constructie uit 2020 uiteenzetten waarbij u de toen vrijgevallen middelen uit de niet ingevulde opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen hebt gebruikt om 119 extra GZ-psychologen op te leiden?2
In 2019 hebben we de niet ingevulde opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen (KP) «overgeheveld» naar opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen, om versneld regie behandelaren op te leiden in 2020. Het is niet logisch en wenselijk dit jaarlijks te herhalen, want dan wordt er meerjarig boven het advies van het Capaciteitsorgaan opgeleid met het risico dat er straks teveel GZ-psychologen op de arbeidsmarkt komen.
Hierbij dienen we scherp te hebben dat de extra opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog (zowel de 30 tot 50% die we structureel meer opleiden als de «ge-substitutie-eerde» opleidingsplaatsen) vanaf 2019 zijn ingestroomd en dus pas dit jaar en volgende jaren op de arbeidsmarkt komen: we gaan de effecten van de fors hogere ramingen en incidentele verhogingen van het aantal opleidingsplaatsen nu pas ervaren.
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het een wens van mij en van het veld dat de ramingen het richtsnoer blijven. Ik wil daarom zowel bij KP als bij GZ-psychologen zo weinig mogelijk van de ramingen afwijken.
Om misverstanden in de toekomst te voorkomen geef ik graag aan dat het technisch ook niet klopt dat er «vrijgevallen middelen overgeheveld» kunnen worden. Dat er in 2019 extra geld is vrijgemaakt voor opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen was een keuze die gevolgen had. Het geld komt ofwel van opleidingsplaatsen die al waren toegekend aan anderen (zoals medisch specialisten) ofwel het betekent een verhoging van de inkomensafhankelijke zorgpremies. Die politieke keuze is toen gemaakt. Er was geen sprake van vrijgevallen middelen en hoewel we met elkaar zijn gaan spreken over het «overhevelen» van «vrijgevallen middelen» of «opleidingsplaatsen KP» is dat niet hoe de techniek aan de achterkant werkt(e). Het totale budget voor opleidingen was al ten goede gekomen aan de zorgopleidingen, zoals dat ook nu het geval is. Een verhoging zal consequenties hebben voor de inkomensafhankelijke zorgpremie.
Wat ík zorgelijk vind is dat veldpartijen meermaals aangeven dat zij de KP opleidingsplaatsen moeilijk ingevuld krijgen, terwijl de vraag naar KP onveranderd blijft. Ook als het gaat om KP opleidingsplekken wil ik vasthouden aan de ramingen. De sector stelt voor om het aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen te verhogen, met de aanname dat een deel daarvan zal doorstromen naar de KP plaatsen. Wij hebben echter ook uit de sector vernomen dat er andere barrières zijn die eerst geslecht moeten worden om de instroom op de opleiding echt te verhogen. Ik zou de partijen willen uitnodigen om te laten onderzoeken en onderbouwen hoe de opleiding tot KP aantrekkelijker gemaakt kan worden en hoe de instroom in de KP opleidingsplaatsen het beste kan worden gestimuleerd.
Op welke wijze kunnen master-psychologen in afwachting van een eventuele toelating tot een vervolgopleiding tot gz-psycholoog op dit moment werkzaam zijn in de zorg? Kunnen deze masterstudenten een bijdrage leveren aan het oplossen van de wachtlijstproblematiek?
Masterpsychologen werken reeds in de zorg en functioneren prima. Masterpsychologen doen onder andere intakes, diagnostisch onderzoek en behandelingen en hebben daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en oplossen van wachtlijstproblematiek. Niet alle master-psychologen zijn in afwachting van een toelating tot een vervolgopleiding. Zij hebben een volwaardige opleiding afgerond. Het is voorts aan het veld om kwaliteitsafspraken te maken en te bepalen hoe zij de zorg organiseren. Ik ben het eens dat het veld hiermee invloed heeft op de wachtlijstproblematiek; door de kwaliteitsafspraken die ze maken en hoe ze de zorg organiseren. Het is niet aan de overheid om te bepalen welke patiënt door welke zorgverlener wordt gezien, maar ik vind wel dat, gezien de arbeidsproblematiek in de zorgsector en de vragen rondom de financiële houdbaarheid van de zorg, ik, waar dat de overheid wordt gevraagd, in moet zetten op subsidiariteit en brede inzetbaarheid en benutting van beschikbare professionals. Basis waar het kan, gespecialiseerd waar het moet.
Op welke wijze wordt de wachtlijstproblematiek meegenomen in de ramingen van het Capaciteitsorgaan?
Wachtlijsten en wachttijd is niet direct te koppelen aan een concrete vacaturegraad. Het is bij grove benadering wel mogelijk om aan diagnoses beroepsgroepen te koppelen maar dan nog is niet vast te stellen hoeveel extra professionals er precies nodig zijn om dit tekort op te lossen. Wel kunnen wachttijden als richtinggevende indicatie gebruikt worden. Een hoge vacaturegraad en tegelijkertijd geen enkele of lage wachtlijst, of andersom, roept bijvoorbeeld vragen op.
Wachtlijstproblematiek kan ontstaan door een tekort aan (het benodigde) personeel. Indien er sprake is van onvervulde vraag door een tekort aan personeel zou dat te zien moeten zijn in de uitgezette vacatures. In het rekenmodel voor de raming neemt het CO in dat kader de vacaturegraad mee. Dit is het percentage vacatures in fte’s ten opzichte van het totaal aantal fte’s aan werkzamen. De verwachting is dat zorgaanbieders bij te hoge wachttijd (hoger dan de treek-norm3) extra personeel nodig hebben en dan vacatures plaatsen.
Het CO achterhaalt voor de komende raming voor Beroepen in de Geestelijke Gezondheidszorg (BGG) het aantal vacatures via een nieuwe applicatie. Naast de vacaturegraad zijn er drie bronnen die aanvullend onderbouwing kunnen leveren:
Deze drie aanvullende bronnen geven waarschijnlijk alle een andere absolute uitkomst, maar zullen als het goed is elkaar ondersteunen. In de vorige raming is ongeveer dezelfde aanpak gebruikt met twee grote verschillen. Zo gebruikt het CO nu een nieuwe applicatie met aangepaste vraagstelling en wordt de wachttijdeninformatie een stuk gedetailleerder uitgevraagd sinds 2018. We gaan ervan uit dat het CO hiermee de onvervulde vraag nog scherper kan vaststellen.
Overigens kunnen wachtlijsten en -tijden, zoals u weet, ook door andere oorzaken ontstaan, bijvoorbeeld wanneer de betreffende organisatie een omzetplafond heeft bereikt en de zorgvrager niet naar een andere zorgaanbieder gaat.
De afschaling van reguliere zorg en de extra wachttijdproblematiek |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van 15 november jl.: «Kuipers: winst covidzorg kleiner dan schade voor reguliere patiënten» en de recente berichten van ziekenhuizen dat reguliere zorg verder moet worden afgeschaald?1
Ja.
Wat zijn de laatste signalen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Is er verbetering opgetreden na hun laatste brief van 5 november jl?2
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geeft aan dat, sinds de brief van de toezichthouders van 5 november jl., de COVID-druk op de IC steeds gelijkmatiger kan worden verdeeld tussen de regio’s, gewogen naar de afgesproken fair share.
Bent u bereid, naast de spreiding van coronapatiënten, ook regie te nemen op een evenredige en eerlijke afschaling van reguliere zorg in Nederland zodat voorkomen wordt dat in het ene ziekenhuis meer zorg wordt afgeschaald dan in het andere ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u daaraan uitvoering?
Voor het afschalen van de reguliere zorg zijn landelijke afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 en in het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)4. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg5. Het doel van deze afspraken is een evenwichtige spreiding van COVID-patiënten, zodat ook de druk op de reguliere zorg overal in Nederland vergelijkbaar is.
Op 26 november 2021 heb ik op verzoek van het LNAZ bekrachtigd dat fase 2d van het opschalingsplan van kracht is. Dat betekent dat de planbare zorg in alle ziekenhuizen in Nederland wordt gestopt. Dat is zorg met «enig/geen risico op gezondheidsschade» bij uitstel langer dan 6 weken, zoals heupoperaties of sterilisaties. Ook zal, indien nodig, de kritiek planbare zorg (verder) af worden geschaald waar dit verantwoord is. Dat is zorg met een «aanmerkelijk risico op permanente gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren» als het langer dan 6 weken wordt uitgesteld, zoals hartoperaties of grote oncologische operaties. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien er op toe dat de afspraken worden nagekomen.
Bemerkt u dat ziekenhuizen, net als tijdens de coronacrisis in het voorjaar van 2020, bereid zijn om reguliere zorg zo eerlijk als mogelijk af te schalen en te verdelen? Zo ja, waar blijkt dat uit, is dit te kwantificeren? Zo nee, welke individuele belangen spelen er bij ziekenhuizen?
Het is natuurlijk een vervelende situatie voor ziekenhuizen om de planbare zorg opnieuw af te schalen. Geen enkele arts wil een patiënt moeten afbellen omdat er geen plek is. De ziekenhuizen hebben dan ook geprobeerd om de reguliere planbare zorg zo lang mogelijk door te laten gaan, naast het bieden van de zorg voor COVID-patiënten. De les uit de eerste golf in het voorjaar van 2020 was ook, dat alle partijen er met elkaar voor moesten zorgen dat de reguliere zorg zo lang mogelijk doorgang zou vinden en dat er afspraken nodig waren over welke zorg er eerst moest worden afgeschaald. Dit alles om blijvende gezondheidsschade en verlies van levensjaren zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is in het najaar van 2020 ook het tijdelijk beleidskader opgesteld, dat op 19 november jl. nog is aangevuld. De NZa gaf op 25 november jl. aan dat alle ziekenhuizen in Nederland de planbare zorg gedeeltelijk of helemaal hebben moeten afschalen.6 De NZa blijft de afschaling van de zorg monitoren en publiceert daar wekelijks over in de «Informatiekaart Druk op de Zorg».
Klopt het beeld dat zelfstandige behandelklinieken (ZBC’s) niet maximaal benut worden om uitgestelde reguliere zorg van ziekenhuizen over te nemen? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit in te zetten? Zo nee, kunt u kwantificeren waaruit dat blijkt?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het kader passende inhaalzorg. De NZa ziet er op toe dat het kader wordt uitgevoerd.
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%7 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen8. Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken.
Ik ben bekend met de signalen van zbc’s dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. De NZa doet naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. Ik beschik nog niet over de resultaten. Ik merk wel alvast op dat zbc’s voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg leveren en dat de (inhaal)zorgvraag niet altijd aansluit bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die liever willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Hoe zet u zich actief in om wederom meer gebruik te gaan maken van digitale zorg nu reguliere zorg weer wordt afgeschaald en digitale zorg de wachtlijst ook kan verkleinen?
Het Ministerie van VWS moedigt zorgaanbieders aan om zo veel mogelijk gebruik te maken van alle mogelijkheden om digitale zorg te verlenen. Digitale zorg biedt veel waardevolle veilige en efficiënte mogelijkheden die nog beter benut kunnen worden. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis werd een digitale versnelling gecreëerd om goede zorg te blijven verlenen. VWS heeft in het najaar van 2020 partijen in de ziekenhuiszorg via verschillende kanalen opgeroepen tot een extra intensivering van hun inzet op dit terrein. Dit werd de versnellingsimpuls genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 25 oktober 20219 waarin ik uitgebreid inga op de ontwikkelingen en acties rondom digitale en hybride zorg.
Hoe beoordeelt u het bericht van 16 november jl: «Hartpatiënten UMCG mogelijk snel geopereerd in Duisburg»?3
Het is mooi dat het UMCG Groningen proactief de samenwerking heeft opgezocht met ziekenhuizen in Duitsland om er zo voor te zorgen dat ook patiënten die niet in aanmerking komen voor een (spoed)operatie in Nederland sneller geholpen kunnen worden. Veel ziekenhuizen (met name in de grensstreek) hebben lang bestaande samenwerkingsrelaties met ziekenhuizen in Duitsland of België.
Is er bij het telkens uitstellen van (reguliere) kritiek planbare zorg of electieve zorg ook sprake van het overschrijden van de treeknorm als het aantal weken van uitstel de treeknorm overschrijdt?
De Treeknormen zijn afspraken die aangeven wat de maximaal aanvaardbare wachttijd is voor patiënten. Op dit moment wordt juist van ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra gevraagd om hun reguliere zorg (verder) af te schalen. De Treeknorm wordt op dat moment dan ook niet gehaald.
Klopt het dat indien verzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht, in dit geval het niet halen van de treeknorm bij kritieke of electieve planbare zorg, dat zij operaties elders in Europa dienen te vergoeden? Zo ja, welke belemmeringen zijn er volgens u voorts om reguliere zorg ook in het buitenland te laten doen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht wat inhoudt dat zij voor verzekerden met een naturapolis moeten zorgen dat zij tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Bij een restitutiepolis betreft de zorgplicht de vergoeding van de kosten van zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
Zorgverzekeraars wijzen zorgaanbieders erop dat als zij een verzekerde niet (tijdig) in zorg kunnen nemen, zij de verzekerde doorverwijzen naar de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ook informeren zij hun verzekerden over de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Als de verzekerde daarom vraagt dan bemiddelt de zorgverzekeraar hen naar een zorgaanbieder die de zorg tijdig levert, voldoende bereikbaar is en kwalitatief goede zorg levert.
In het geval dat de cliënt naar een zorgaanbieder wil in het buitenland en die aanbieder de zorg binnen de gewenste tijd kan bieden, is (gedeeltelijke) vergoeding van die zorg in beginsel mogelijk.
Het gaat dan om geplande zorg waarvoor in bepaalde gevallen, maar niet altijd, voorafgaande toestemming van de zorgverzekeraar nodig is. Het is raadzaam dat verzekerden altijd vooraf contact opnemen met hun zorgverzekeraars om te weten of en zo ja, welke vergoeding aan de orde is. Ook is van belang dat zorgverzekeraars hun verzekerden erop wijzen dat er problemen kunnen ontstaan als een verzekerde in Nederland vervolgzorg nodig heeft nadat die in het buitenland behandeld is geweest. Omdat in Nederland de reguliere zorg afgeschaald wordt is er namelijk een gerede kans dat eventuele vervolgzorg voorlopig niet geleverd kan worden.
De cliënt doet er goed aan om zich bij de zorgverzekeraar te laten informeren over de toepasselijke polisvoorwaarden en EU-regelgeving, zodat hij niet voor (financiële) verrassingen komt te staan. Ter voorbereiding op dit gesprek kan de cliënt alle relevante informatie vinden op de website van het Nationaal Contactpunt grensoverschrijdende zorg.11 De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars aan de zorgplicht voldoen.
Bent u bekend met het artikel van vrijdag 12 november jl: «De wachtlijsten voor ziekenhuizen in Groningen en Drenthe groeien hard. Hoe vind ik als patiënt de kortste wachttijd. Dit moet je weten»?4
Ja.
Worden patiënten beter en actiever benaderd voor wachtlijstbemiddeling en hun mogelijkheid om zorg in het buitenland, in een zelfstandig behandelkliniek of in een ander ziekenhuis te krijgen nu er meer reguliere zorg wordt afgeschaald?
Het Ministerie van VWS heeft met de NZa, de Patiëntenfederatie en andere partijen communicatiemateriaal opgesteld gericht op patiënten, waarin onder andere de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar wordt toegelicht. Dit communicatiemateriaal wordt geactualiseerd en eind november opnieuw breed met veldpartijen gedeeld. Zorgaanbieders kunnen met deze materialen patiënten informeren.
Wat is de status van het actueler maken van de wachtlijstinformatie, een belofte die werd gedaan door Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen naar aanleiding van het bericht van het programma «Kassa»?5
De NZa heeft mij laten weten dat de wachttijden nu vaker vernieuwd worden op de site van Zorgkaart Nederland. Eerst was dit eens in de twee weken, nu is dat twee keer per week. Daarnaast bekijkt de NZa de mogelijkheid om op korte termijn real time de wachttijden door te kunnen geven.
Welke stappen worden er gezet om de wachtlijstgegevens op de complete doorlooptijd te baseren in plaats van op wachttijd tot diagnose of eerste afspraak in de polikliniek?
Als een methode gebruikt wordt om de gehele doorlooptijd te gebruiken, gebeurt dit achteraf. Dat betekent dat de wachttijden minder actueel zijn dan de methode die nu gebruikt wordt en dat is onwenselijk.
Bent u het ermee eens dat patiënten een afweging moeten kunnen maken tussen fysieke reistijd en wachttijd, met andere woorden: eerder zorg verder weg, of later zorg dichtbij? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd een afweging van de patiënt zelf waar hij of zij uiteindelijk behandeld wil worden als het planbare zorg betreft. Dat is nu niet anders.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om landelijke weergave van de wachttijden ook op ziekenhuischeck.nl te bewerkstelligen zodat mensen, net als bij zorgkaartnederland.nl, beter een afweging kunnen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al mogelijk. Op de website van de NZa staat software (API) waar partijen op kunnen aansluiten om zelf de wachttijden te ontsluiten.14 Volgens de NZa is Ziekenhuischeck van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ook van plan dit te doen.
Bent u ook bereid om in deze weergave van beschikbaarheid ook de beschikbaarheid van ZBC's mee te nemen? Zo ja, bent u ook bereid hierover het gesprek met de zorgverzekeraars, als inkoper van zorg, aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa vindt het met mij belangrijk dat een volledig overzicht van de wachttijden beschikbaar komt. Daarom staan ook alle zorgaanbieders, zowel zelfstandige klinieken als ziekenhuizen, op Zorgkaart Nederland. De gegevens die de NZa beschikbaar stelt gaan over beide typen instelling, en is dus ook te gebruiken door ziekenhuischeck.nl.
Kunt u deze vragen, gezien de snelheid waarmee reguliere zorg nu wordt afgeschaald, zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de dure betalingsregeling van Infomedics de tandarts onbetaalbaar maakt |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de dure betalingsregeling van Infomedics de tandarts onbetaalbaar maakt?1
Het staat een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening. De voordelen ervan worden ook genoemd in de kabinetsbrief van 25 november 20192. Schuldeisers hebben er baat bij dat vorderingen door geregistreerde incassodienstverleners op een economische renderende wijze worden verhandeld en dat die op een innovatieve, doelmatige en klantvriendelijke wijze worden geïnd. Zo geeft de mogelijkheid om vorderingen (gedeeltelijk) te verkopen een zorgverlener de gelegenheid zich volledig te richten op zijn of haar werk in de zorg en kan dus efficiënt zijn.
Voor wat betreft de kosten voor de patiënt constateer ik dat direct bij het ontvangen van de factuur gekozen kan worden voor een betalingsregeling en dat hiervoor servicekosten kunnen worden gerekend. Ik wil hierover opmerken dat het doel van dit kabinet is om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Hoe reageert u op de twijfels van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) over de juridische houdbaarheid van de administratiekosten die Infomedics rekent? Hoe beoordeelt u die juridische houdbaarheid?
Laat ik vooropstellen dat het niet aan het kabinet is om een oordeel te geven over de juridische houdbaarheid in individuele casuïstiek.
Reguliere incassokosten zijn redelijke kosten die schuldeisers in rekening mogen brengen zonder een gerechtelijke procedure als mensen niet of te laat betalen.
Uit de casus maak ik op dat Infomedics ervoor kiest om niet af te wachten of mensen (op tijd) de factuur in een keer zullen betalen en de kosten die zij daarvoor maximaal in rekening mogen brengen – te weten 40 euro – aanwendt ter dekking van operationele kosten voor het aanbieden en uitvoeren van een betalingsregeling. Mensen krijgen de mogelijkheid om de factuur in maximaal 8 delen te betalen, waarbij per termijn € 5,– servicekosten wordt gerekend.
Infomedics laat weten dat bij een betalingsachterstand de procedure en kosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten, worden gevolgd, en in dat geval de servicekosten komen te vervallen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat mensen die vanwege hun kwetsbare financiële positie een betalingsregeling nodig hebben, hier vervolgens nog flinke extra kosten voor moeten maken?
Ja, ik ben het ermee eens dat excessieve (incasso)kosten voor mensen met een kleine portemonnee dienen te worden voorkomen. Tegelijk bestaat het dilemma waar de operationele kosten voor deze dienstverlening dan moeten vallen. Het is daarom zoeken naar een balans en mogelijkheden om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen. Ik ga er daarbij vanuit dat de kosten voor de betalingsregelingen niet boven op de reguliere buitengerechtelijke kosten komen.
Infomedics, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en NVVK hebben laten weten dat zij ieder vanuit hun eigen rol willen meedenken in concrete en uitvoerbare oplossingen in het belang van de financieel kwetsbare patiënt. De betrokken departementen gaan hierover met deze partijen in gesprek.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen betalingsregelingen voor het eigen risico zonder administratiekosten, en de betalingsregeling van Infomedics, waar per termijn 5 euro moet worden betaald? Ziet u hier een fundamenteel verschil tussen dat de administratiekosten van Infomedics legitimeert?
Zorgverzekeraars hebben de keuze gemaakt om geen kosten in rekening te brengen aan hun klanten voor het treffen van een betalingsregeling. Dit kost zorgverzekeraars extra geld aan beheerskosten, maar daar staan weer extra inkomsten tegenover, omdat klanten in de gelegenheid worden gesteld om makkelijker aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het incassopercentage is dus hoger. Private partijen maken daarin hun eigen afweging op basis van de kosten die zij maken (deze kosten kunnen verschillen), de mate waarin de kosten kunnen worden doorgerekend aan andere klanten, maar ook maken private partijen een keuze hoe zij willen omgaan met sociaal incasseren.
Kent u meer voorbeelden waarbij mensen extra administratiekosten moeten betalen als zij een betalingsregeling nodig hebben om hun zorgkosten te kunnen betalen? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid om dit verder te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bij het achterwege blijven van betaling in het algemeen wordt de Wet Incassokosten (WIK) toegepast. Het minimumbedrag aan wettelijke incassokosten is 40 euro en het maximumbedrag is 6.775 euro. Ik ken geen voorbeelden en heb ook geen aanwijzingen dat extra kosten in rekening worden gebracht voor een betalingsregeling.
Hoe beoordeelt u het dat Infomedics afgelopen jaar 25 miljoen euro brutowinst maakte, op een omzet van slechts 59 miljoen euro? Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat een bedrijf met zorggeld zulke winsten kan maken?
Dit valt niet te beoordelen. Ik heb namelijk geen inzage in de volledige boekhouding van Infomedics. Zoals ik heb geantwoord bij vraag 1 staat het een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening.
Welke maatregelen kunnen er worden getroffen om te voorkomen dat mensen die noodzakelijke zorgkosten maken en hiervoor een betalingsregeling nodig hebben daarvoor beboet worden?
De incassokosten zijn bij wet vastgelegd in de Wet Incassokosten (WIK). Het minimumbedrag aan wettelijke incassokosten is 40 euro en het maximumbedrag is 6.775 euro.
Het kabinet spant zich in om schuldenproblematiek te voorkomen dan wel vroegtijdig op te sporen, zodat mensen niet in de situatie komen dat betalingsachterstanden en incassokosten zich opstapelen. Specifiek voor de mondzorg geldt de mogelijkheid tot het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering en in noodsituaties kan een beroep worden gedaan op regelingen bij de gemeente. Rijk, zorgverzekeraars, VNG en de Mondzorgalliantie zijn met elkaar in gesprek welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de toegang tot de mondzorg te verbeteren.
Bent u bereid om het onmogelijk te maken om mensen die noodzakelijke zorgkosten maken en hiervoor een betalingsregeling nodig hebben daarvoor te beboeten?
Nee, ik ben niet bereid om het onmogelijk te maken om mensen die noodzakelijke zorgkosten maken en hiervoor een betalingsregeling nodig hebben daarvoor te laten betalen. Dit kabinet heeft wel als doel gesteld om zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Het bericht ‘Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar’ |
|
Hülya Kat (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het RTL-bericht «Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar» van 13 november 2021?1
Ja.
Wat vindt u van «factoring» waarbij zowel de tandarts als de patiënt een bedrag betalen aan het facturenbureau?
Bij factoring draagt een ondernemer (in dit geval de tandarts) de facturatie en het debiteurenrisico over aan een gespecialiseerd bedrijf, de factoringmaatschappij. In ruil voor een vergoeding aan dit bedrijf ontvangt de ondernemer direct zijn geld.
De patiënt betaalt incassokosten als de factuur te laat wordt betaald. In die situatie gelden de procedure en de incassokosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten. In de onderhavige casus kan een iemand ook direct kiezen voor een betalingsregeling. Hiervoor rekent Infomedics servicekosten.
Het staat een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening. De voordelen ervan worden ook genoemd in de kabinetsbrief van 25 november 2019.2 Schuldeisers hebben er baat bij dat vorderingen door geregistreerde incassodienstverleners op een economische renderende wijze worden verhandeld en dat deze op een innovatieve, doelmatige en klantvriendelijke wijze worden geïnd. Zo geeft de mogelijkheid om vorderingen (gedeeltelijk) te verkopen een zorgverlener de gelegenheid zich volledig te richten op zijn of haar werk in de zorg en kan dus efficiënt zijn.
Voor wat betreft de kosten voor de patiënt is het goed om te noemen dat het een doel is van dit kabinet om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u het ermee eens dat de in rekening gebrachte kosten een behoorlijke extra last kunnen zijn voor mensen met een kleine portemonnee?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er extra kosten in rekening worden gebracht bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, zoals de tandarts?
Ja, ik ben het ermee eens dat excessieve (incasso)kosten voor mensen met een kleine portemonnee dienen te worden voorkomen. Tegelijk bestaat het dilemma waar de operationele kosten voor deze dienstverlening dan moeten vallen. Het is daarom zoeken naar een balans en mogelijkheden om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen.
Infomedics, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en de NVVK hebben laten weten dat zij ieder vanuit hun eigen rol willen meedenken over concrete en uitvoerbare oplossingen in het belang van de financieel kwetsbare patiënt. De betrokken departementen gaan hierover met deze partijen in gesprek.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van reguliere incassokosten, omdat het niet gaat om mensen die te laat of niet betalen?
Ja, in beginsel betreft dit inderdaad geen reguliere incassokosten. Dat zijn redelijke kosten die schuldeisers in rekening mogen brengen zonder een gerechtelijke procedure als mensen niet of te laat betalen.
Uit de casus maak ik op dat Infomedics ervoor kiest om niet af te wachten of mensen (op tijd) de factuur in een keer zullen betalen en de kosten die zij daarvoor maximaal in rekening mogen brengen – te weten 40 euro – aanwendt ter dekking van operationele kosten voor het aanbieden en uitvoeren van een betalingsregeling. Mensen krijgen de mogelijkheid om de factuur in maximaal 8 delen te betalen, waarbij per termijn € 5,– servicekosten wordt gerekend.
Infomedics laat weten dat bij een betalingsachterstand de procedure en kosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten, worden gevolgd, en in dat geval de servicekosten komen te vervallen.
Bent u van mening dat deze zorgverleners ook gebruik zouden moeten maken van het solidariteitsbeginsel, zoals gebruikelijk is bij zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de keuze gemaakt om geen kosten in rekening te brengen aan hun klanten voor het treffen van een betalingsregeling. Dit kost zorgverzekeraars extra geld aan beheerskosten, maar daar staan weer extra inkomsten tegenover, omdat klanten in de gelegenheid worden gesteld om makkelijker aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het incassopercentage is dus hoger. Private partijen maken daarin hun eigen afweging op basis van de kosten die zij maken (deze kosten kunnen verschillen), de mate waarin de kosten kunnen worden doorgerekend aan andere klanten. Daarnaast maken private partijen een keuze hoe zij willen omgaan met sociaal incasseren.
In het kader van de Brede Schuldenaanpak heeft dit kabinet schuldeisers gestimuleerd om individueel en samen, net als bij toepassing van het solidariteitsbeginsel, te werken aan een incassobeleid dat meer rekening houdt met financieel kwetsbare mensen. Ook Infomedics heeft laten weten haar incassobeleid op dit punt te willen herbezien.
Zijn er bij u meer praktijken in de zorg bekend waarbij kosten van facturering, niet zijnde incassokosten, worden doorberekend aan klanten?
Ik heb geen zicht op het dienstenaanbod van dit soort bedrijven.
Bent u van mening dat de doorverkoop van facturen of schulden een «moral hazard» met zich mee kan brengen?
Er is een duidelijke algemene regeling inzake de overdracht van vorderingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. Het kabinet heeft in een brief van november 2019 aangegeven het doorverkopen van private vorderingen niet tegen te willen gaan. Dat zou betekenen dat bedrijven die niet de tijd en de expertise hebben om (soms moeilijk te innen) vorderingen te incasseren, geen vorderingen meer kunnen verkopen aan een incassobedrijf (dat de vorderingen vervolgens int voor zichzelf).3 De kern van het probleem ligt hier niet in het doorverkopen zelf, maar in de handelwijze van een deel van de incassobranche. Met het wetsvoorstel Wet Kwaliteit Incassodienstverlening4 dat momenteel ter behandeling in Uw Kamer ligt, wordt de incassobranche gereguleerd. Het wetsvoorstel stelt kwaliteitsnormen aan de incassodienstverlening inclusief de dienstverlening die gericht is op de inning van opgekochte vorderingen. Ook gaat een registratieplicht voor incassodienstverleners gelden en worden zij onderworpen aan toezicht.
Wat zijn de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven?
Het in beeld brengen van de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, vraagt om een zorgvuldige analyse. Ik acht een dergelijke analyse niet aan de orde, omdat dit kabinet geen verbod overweegt. Het kabinet heeft wel als doel gesteld om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 15 december 2021?
Ja.
Het bericht 'Belastingdienst gaf advies over omgaan met klagers in Jeugdzorg' |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jeugdzorg aan de Belastingdienst advies heeft gevraagd over de vraag hoe om te gaan met klachten van ouders?1
Ja.
Klopt dit bericht en zo ja, wanneer is dat advies gevraagd en wat was hiervoor de (directe) aanleiding?
Het klopt dat de Belastingdienst om advies is gevraagd. De directe aanleiding daarvoor was de door uw Kamer aangenomen motie Tielen/Peters waarnaar in vraag zes wordt verwezen. In deze motie wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen zijn met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten. Op 7 maart 2019 hebben de Ministeries van JenV en VWS ter uitvoering van deze motie een rondetafelbijeenkomst georganiseerd waarbij naar verschillende aspecten van klachten is gekeken. Een van die aspecten betrof de vraag hoe een organisatie zou kunnen omgaan met situaties waarin sprake is van een zwaar verstoorde verhouding tussen organisatie en cliënt. De Belastingdienst is om advies gevraagd, omdat deze hiervoor destijds een gespecialiseerde aanpak had ontwikkeld met als doel om ook bij zwaar verstoorde verhoudingen zo goed mogelijk op klachten te kunnen reageren en daarmee de rechtsbescherming van de cliënten te verbeteren. Op het moment van de bijeenkomst was het rapport «Ongekend Onrecht» van de in juli 2020 ingestelde parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag nog niet uitgebracht. Dit is in december 2020 gepresenteerd.
Waarom is uitgerekend aan de Belastingdienst, die in de toeslagenaffaire heeft laten zien niet of slecht met klachten van ouders om te gaan, om advies gevraagd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat het advies van de Belastingdienst ertoe heeft geleid dat de regels voor het indienen van klachten over professionals zijn aangescherpt?
De presentatie van de Belastingdienst over hun aanpak heeft er niet toe geleid dat de regels voor het indienen van (tucht)klachten zijn aangescherpt. De jeugdbescherming is met eigen oplossingsrichtingen aan de slag gegaan bij het verbeteren van de klachtafhandeling.
Zo ja, hoe zien deze regels er precies uit?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de ingediende en aangenomen motie Tielen/Peters van 21 juni 2018 bij de evaluatie van de Jeugdwet, waarin de regering wordt verzocht om te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar gevoegd en gestroomlijnd kunnen worden?2
Ja.
Hoe staat het met de uitvoering van deze motie, waarin tevens wordt aangegeven dat «het indienen van een klacht en het voeren van hoger beroep altijd mogelijk moet zijn en blijven»?
Met de in de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni 2021 onder «Klacht en tucht» beschreven acties is aan deze motie tegemoetgekomen.3 De inhoud van de motie blijft evenwel onze voortdurende aandacht hebben. Te weten de vraag hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen zijn met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten. En daarbij wel voor ogen te houden dat het indienen van een klacht en het voeren van hoger beroep altijd mogelijk moet zijn en blijven. Zoals ik in de meest recente Voortgangsbrief Jeugd van 22 november jl.4 heb aangegeven, wordt er hard gewerkt aan het verbeteren en stroomlijnen van klacht en tuchtrecht, dit met het oog op zowel het belang van de cliënt als van de professional. Zo werkt het Advies en Klachtenbureau (AKJ) in samenwerking met de partners uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek (RvdK, VT en GI) een aantal actielijnen uit die moeten leiden tot beter voorgelichte cliënten en beter voorbereide (toekomstige) jeugdprofessionals. Om het «stapelen» van klachten te voorkomen kan een klager bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) vanaf 1 oktober jl. (uitzonderingen daargelaten) niet-ontvankelijk worden verklaard in het geval de klacht is ingediend over het individueel handelen van de beklaagde en datzelfde handelen van de beklaagde al aanhangig is gemaakt of is beoordeeld door een andere klachtinstantie. Daarbij is wel aandacht voor het feit dat het ingewikkeld kan zijn om een klacht helder te formuleren en met feiten te onderbouwen.
Deelt u de mening dat ouders met klachten niet gezien en afgedaan moeten worden als «klagers», maar dat zij serieus moeten worden genomen in de door hen ervaren zorgen over het welzijn van hun kinderen?
Ja, die mening deel ik. In de jeugdbescherming is een belangrijk uitgangspunt dat ieder kind en iedere ouder het recht heeft een klacht in te dienen, waarbij zij recht hebben op ondersteuning van een vertrouwenspersoon via bijvoorbeeld het Advies en Klachtenbureau (AKJ). Het AKJ biedt ondersteuning bij het verwoorden, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp. Ook organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen zijn zich bewust van het feit dat klachten serieus moeten worden genomen. Zo loopt bij Jeugdbescherming west het project «Klacht als Waardewerk», dat als doel heeft om effectiever te reageren op onvrede en beter in staat te zijn om te leren van klachten. Dit kan en wordt als goed voorbeeld gedeeld met andere gecertificeerde instellingen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming is bezig met een traject gericht op verbetering van zijn klachtenprocedure, waarbij men het lerend effect van klachten wil vergroten.
Waar kunnen ouders met hun zorgen en/of klachten terecht? Moeten zij nog steeds de voor zowel ouders als zorgprofessionals te lange route bewandelen door eerst bij de jeugdbeschermer zelf hun zorgen en/of klachten neer te leggen, dan bij de interne klachtencommissie en dan bij de SKJ (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd)?
Als een ouder of kind niet tevreden is over het handelen van een instelling, kan hij of zij daarover direct een formele klacht indienen bij de klachtencommissie van die instantie. De ervaring leert dat het goed is een klacht eerst te bespreken met bijvoorbeeld de gezinsvoogd om samen naar een oplossing te zoeken, maar dat hoeft niet. Als de klager niet tevreden is over de wijze waarop de formele klacht is afgehandeld, dan kan deze zich wenden tot de Nationale ombudsman.
Als een ouder of kind een klacht heeft over het individueel beroepsmatig handelen van een professional kan hij of zij rechtstreeks een tuchtklacht indienen bij het College van Toezicht van SKJ. Daarbij moet het wel gaan om ernstige beroepsfouten of het overschrijden van ethische grenzen.
Het is niet het geval (geweest), zoals het bericht van het Algemeen Dagblad van 13 november 2021 vermeldt, dat een cliënt eerst elders een klachtenprocedure moet doorlopen, voordat deze met een klacht over het handelen van een professional bij het SKJ terecht kan.
Wat is uw reactie op de mening van ervaringsdeskundigen dat de SKJ er meer lijkt te zijn voor de bescherming van de professional dan voor de zorgen van de ouder?
Die mening deel ik niet. Het SKJ is er voor ouders die een klacht hebben over het handelen van een professional. Het SKJ heeft veel oog voor de bescherming van klagers. Omdat het ingewikkeld kan zijn om een klacht helder te formuleren en met feiten te onderbouwen, wordt een klager vaak benaderd door het SKJ met advies om de klacht beter te formuleren. Als dit klager zelf niet lukt, wordt die doorverwezen naar professionele, en doorgaans kosteloze, ondersteuning, bijvoorbeeld van het AKJ. Ook bijvoorbeeld het terugbrengen van het aantal klachtonderdelen waarover in het bericht van het Algemeen Dagblad van 13 november 2021 wordt gesproken is niet bedoeld om de positie van de klager te beperken. De verwachting is dat dit ontlastend is voor zowel klager als beklaagde. Ook de pilot die in januari 2022 start waarbij klachten over het handelen van SKJ-geregistreerde professionals niet meer per definitie worden behandeld door het tuchtcollege, maar vooral in de vorm van professionele consultatie waar het lerend vermogen – zowel individueel als van de hele beroepsgroep – voorop staat, is in het belang van zowel cliënten als professionals. Immers, deze pilot moet leiden tot het hogere doel: betere zorg. Ook als een klacht wordt afgehandeld door de zogenoemde commissie van consultatie wordt de klager gehoord. Het gesprek zal evenwel een andere insteek hebben dan bij behandeling door het tuchtcollege. De tuchtcolleges tot slot zijn onafhankelijk en toetsen aan de hand van de beroepscodes en de richtlijnen of een SKJ-geregistreerde professional volgens deze professionele standaarden juist gehandeld heeft.
Wat is uw reactie op het beeld dat het indienen van een klacht ertoe kan leiden dat een ouder bestempeld wordt als een strijdende ouder die niet meewerkt met jeugdzorg?
Uitgangspunt is, zoals hierboven al aangegeven, dat iedere cliënt het recht heeft een klacht in te dienen. Iedere klager dient serieus te worden genomen. Tegelijkertijd bestaat het risico dat door de ruime mogelijkheden voor het indienen hiervan een stapeling van klacht- en tuchtprocedures ontstaat die professionals onnodig zwaar belast. Ook dit belang dient goed voor ogen te worden gehouden. Uw Kamer heeft hier onder meer in bovengenoemde motie Tielen/Peters terecht aandacht voor gevraagd. Bij het verbeteren van klacht- en tuchtrecht zullen dan ook steeds beide belangen moeten worden gewogen. Wat overigens niet wil zeggen dat een maatregel niet beide belangen kan dienen. Dat een cliënt zo goed mogelijk wordt geholpen de juiste weg van een procedure te bewandelen, komt zowel de cliënt als de jeugdprofessional ten goede.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders snel en adequaat geholpen worden met het melden en behandelen van zorgen en/of klachten over jeugdzorg en «hun verhaal» kunnen doen, zonder dat zij bang hoeven te zijn dat dit tegen hen gebruikt wordt door jeugdzorg?
Organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen willen graag leren van klachten. Een klager heeft, als deze een klacht wil indienen, recht op ondersteuning van een vertrouwenspersoon. Kinderen en ouders kunnen als ze vragen hebben over het indienen van een klacht of als ze ontevreden zijn over de afhandeling ervan ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag verder naar het antwoord op vraag 8.
Valneva |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het verkrijgen van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad tegen COVID-19 nog steeds een belangrijke doelstelling?
Ja, het verkrijgen van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad tegen COVID-19 is nog steeds een belangrijke doelstelling.
Onderschrijft u dat er een groep ongevaccineerden bestaat die om uiteenlopende redenen zich niet wil laten vaccineren met een mRNA- of vectorvaccin, maar wel open staat voor een geïnactiveerd of subunit vaccin?
Ik ben mij ervan bewust dat er een groep mensen is met een voorkeur voor subunit-vaccins of vaccins die zijn gemaakt van geïnactiveerde virusdeeltjes.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke verhoging van de vaccinatiegraad door het aanbieden van alternatieven zoals een geïnactiveerd of subunit vaccin?
Het verhogen van de vaccinatiegraad is nog steeds een zeer urgente en belangrijke doelstelling. Ik ben het dan ook met u eens dat het belangrijk is om in kaart te brengen wat de beweegredenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. In de lopende onderzoeken van de RIVM-gedragsunit wordt hier aandacht aan besteed. Hierin geeft tot op heden een zeer beperkt deel van de niet-gevaccineerde deelnemers aan zich mogelijk te laten bewegen tot het nemen van een vaccin door het aanbieden van een geïnactiveerd of subunit-vaccin. Het onderzoek van de gedragsunit wordt momenteel voortgezet en uitgediept, zodat we een preciezere inschatting kunnen maken van het aantal mensen die zich hierdoor laten beïnvloeden. Dit zodat ik goed onderbouwde besluiten kan nemen zodra dit soort vaccins beschikbaar komt.
Klopt het dat u op 3 november jl. (via Twitter) meedeelde dat «er voor is gekozen om niet mee te doen met de contracten met Sanofi en Valneva en veel minder af te nemen van het vaccin van Novavax»?1
Ja, deze mededeling heb ik gedaan.
Hoe en wanneer is dit besluit tot stand gekomen?
Dit besluit is in de afgelopen maanden tot stand gekomen, in nauw overleg met mijn naaste adviseurs. Dit zijn onder andere onderzoekers van het RIVM en het wetenschappelijke adviespanel dat speciaal voor de advisering over de inkoop van vaccins in het leven is geroepen. Het besluit in rekening gehouden met de beschikbaarheid van voldoende vaccins in totaal alsmede voldoende diversiteit aan soorten vaccins binnen de portefeuille. Zie tevens mijn antwoord op vraag 6.
Hoe moet dit besluit worden gezien in het licht van de doelstelling een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken?
Ik heb er bewust voor gekozen een passend portfolio aan vaccins in te kopen voor 2022 en 2023. Dat betekent dat we voldoende mRNA-vaccins (BioNTech/Pfizer en Moderna) hebben ingekocht voor de noodzakelijke boostercampagne(s). Dit omdat dit type vaccin betrouwbaar en effectief is gebleken in de bescherming tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname, maar ook omdat deze vaccins in relatief korte tijd aangepast kunnen worden aan nieuwe varianten van het virus. Ook hebben we nog de beschikking over een ruime voorraad van het Janssen-vaccin. Hiernaast heb ik ervoor gekozen om ook een kleiner aantal vaccins gebaseerd op andere technologieën, in portefeuille te hebben. Dit is bedoeld voor personen die de mRNA-vaccins niet kunnen krijgen, of die om andere redenen geen mRNA-vaccin willen krijgen. Ik heb hiertoe in ieder geval 840.000 doses van het eiwit-vaccin van Novavax ingekocht. Hierbij moet ik aantekenen dat dit vaccin nog niet door het EMA is goedgekeurd. Pas wanneer het EMA dit vaccin goedkeurt, mag het in Nederland gebruikt worden.
Ik heb er niet voor gekozen om het eiwit-vaccin van Sanofi af te nemen, wat overigens eveneens nog goedkeuring van de EMA behoeft. De reden hiervoor is dat we ervoor kiezen om één type eiwit-vaccin in portefeuille te hebben.
Ook het Valneva-vaccin moet nog worden goedgekeurd, dit is een kandidaat-vaccin gebaseerd op de klassieke technologie van geïnactiveerde virusdeeltjes. Van dit vaccin neemt Nederland op dit moment 10.000 doses af. Deze minimale aankoop is vooral bedoeld om deel te nemen aan dit contract, wat ons de mogelijkheid biedt om in 2023, indien we dit wensen, meer van dit vaccin af te nemen onder de opties die hiertoe zijn bedongen. De nu voorziene afname in 2022 biedt ook de mogelijkheid om dit vaccin voor een specifieke groep in te zetten. Bij de nadere afweging over verdere verwerving en inzet van dit kandidaat-vaccin zal ik ook de uitkomsten van het bij vraag 3 genoemde onderzoek betrekken.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie een voorlopige order heeft geplaatst bij Valneva voor de levering van 60 miljoen dosis van het VLA2001 geinactoveerde COVID-19-vaccin voor de komende twee jaar, inclusief de levering van 27 miljoen dosis in 2022?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u ervan op de hoogte dat voorgenoemde order definitief zal worden gemaakt na voltooiing van de review door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), en op basis van de volumes die elk van de EU-lidstaten aangeeft?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Kunt u toelichten waarom op 3 november jl. het besluit wordt meegedeeld niet mee te doen met het contract van Valneva, terwijl op 10 november jl. de firma Vaneva meedeelt dat de Europese Commissie een voorlopige order heeft geplaatst die afhankelijk is van de behoefte van de lidstaten, waaronder Nederland?
Zie het antwoord op vraag 6.
Is het besluit van (voor) 3 november jl. niet te prematuur genomen, gezien de op 10 november jl. genoemde order en vraag aan lidstaten vanuit de Europese Commissie?
Zie het antwoord op vraag 6.
Is het, in het licht van het belang van de vaccinatiegraad, mogelijk een ander besluit dan dat van (voor) 3 november jl. te nemen, en alsnog in te gaan op de vraag vanuit de Europese Commissie deel te nemen aan het Valneva-contract? Zo niet, waarom niet?
Ik heb mijn besluit ten aanzien van het portfolio en de afweging rond Valneva nader toegelicht in antwoord op vraag 6. Als aangegeven zal ik ook in de toekomst de duiding van beschikbare onderzoeksresultaten betrekken bij mijn nadere afwegingen. Mocht blijken dat naar verwachting een grotere groep Nederlanders alleen gebruik wil maken van een eiwit- of geïnactiveerd virus- vaccin dan beschikbaar, zal ik bezien of meer vaccins van deze typen kunnen worden verworven. Op dit moment verwacht ik dat we voldoende vaccins hebben besteld om de groep die geen mRNA- en geen vector-vaccin wenst te ontvangen te voorzien.
Met dit antwoord voldoe ik ook aan het verzoek gedaan door het Kamerlid Agema in het ordedebat van 2 december jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1569/Kamerstuk 25 295, nr. 1588).
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorg dat de aangekondigde sluitingsmaatregel vanaf 18 uur voor onder meer de seksindustrie, forse gevolgen zal hebben voor het inkomen van mensen die werken in de prostitutiesector, aangezien zij een groot deel van hun inkomsten na 18 uur verdienen terwijl de kosten van bijvoorbeeld raamhuur gelijk blijven? Deelt u tevens de zorg dat het gevolg hiervan kan zijn dat, net als in eerdere fases, mensen zich genoodzaakt zien buiten deze tijden in onveilige situaties (bijvoorbeeld illegaal) door te werken?
Ik deel de zorg over de effecten van de recente coronamaatregelen voor de verschillende sectoren en beroepen, waaronder ook voor sekswerkers. Zeker als sekswerkers zich mogelijk uit financiële nood genoodzaakt voelen door te werken met risico’s voor zowel hun eigen veiligheid en gezondheid als de volksgezondheid. Uiteraard zal ik alert blijven op signalen van gemeenten en hulporganisaties die in direct contact staan met de sekswerkers. Het kabinet werkt ook aan een steunpakket voor de getroffen sectoren.
Deelt u de mening dat, net als in eerdere fases, door de hoge besmettingscijfers en de onmogelijkheid van voorzorgsmaatregelen als mondkapjes en het houden van afstand, het voorstelbaar is dat er mensen in de prostitutie zijn die vanwege dit risico niet besluiten te werken?
Ik begrijp dat sekswerkers het niet prettig vinden om te werken vanwege de hoge besmettingscijfers. Desalniettemin heb ik eerder van vele sekswerkers begrepen dat er vaak wel voorzorgsmaatregelen worden genomen zoals het dragen van mondkapjes om het risico op besmetting te verkleinen. Voorts zijn er standaard hygiëneregels die sekswerkers en exploitanten in de werkomgeving dienen na te leven. Het is uiteindelijk aan de sekswerker zelf om het risico af te wegen en te besluiten wel of niet te werken.
Herinnert u zich de motie-Bikker c.s. die de regering verzocht steunmaatregelen toegankelijk te houden wanneer mensen in de prostitutie vanwege de coronacrisis niet of minder werken?1
Ja, zoals in de brief van 27 mei 2021 over de steun- en herstelmaatregelen in het derde kwartaal naar aanleiding van deze motie is aangegeven, zijn deze maatregelen ook beschikbaar gesteld voor sekswerkers als zij aan de voorwaarden voldeden.
Bent u bereid en kunt u toezeggen de aangekondigde steunmaatregelen op korte termijn ruimhartig toegankelijk te maken voor mensen in de prostitutie, zodat zij zich niet gedwongen voelen in onveilige situaties te werken? Zo nee, waarom niet?
Het aanvullende pakket waartoe het kabinet heeft besloten ondersteunt ondernemers die als gevolg van de extra maatregelen met omzetverlies worden geconfronteerd. Het kabinet heeft daarom besloten de toegang tot de VLN-regeling te verbreden en ruimhartig op te zetten. Voor zelfstandigen die hun inkomen onder het sociaal minimum zien zakken is er inkomensondersteuning via het reguliere vangnet (Besluit bijstand zelfstandigen) beschikbaar. Ook sekswerkers kunnen – indien zij aan de voorwaarden voldoen – van deze regeling gebruik maken.
Verder houdt het kabinet samen met de VNG, Divosa en gemeenten vinger aan de pols of er aanvullende maatregelen of middelen nodig zijn om deze beperkte lockdown te overbruggen voor mensen die te maken krijgen met een plotseling terugval in inkomsten.
Kunt u daarbij tevens garanderen dat doelgroepen die bij eerdere steunpakketten tussen wal en schip vielen, waaronder sekswerkers die werkten via opting in, tevens gelijkwaardige steun ontvangen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag aanstaande?
Ja.
De oproep van de FNV om Black Friday dit jaar over te slaan |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Leer van fouten en skip Black Friday»?1
In het artikel van de FNV wordt de link gelegd tussen Black Friday en een aanzienlijke toename van de besmettingscijfers daarna. Volgens het RIVM kan er vorig jaar mogelijk een verband zijn geweest tussen de toename van de besmettingscijfers en de drukte in de winkelgebieden tijdens Black Friday. Het RIVM heeft ook aangegeven dat in die periode weer minder thuisgewerkt werd, het weer mogelijk werd meer mensen thuis te ontvangen én er was veel meer testcapaciteit. Deze factoren hebben mogelijk ook een rol gespeeld in de toename van de besmettingscijfers.
Duidelijk is wel, dat vorig jaar tijdens Black Friday zich enkele situaties hebben voorgedaan, waar de gemeente uiteindelijk heeft moeten ingrijpen. Ik ben het met de FNV eens dat dat soort situaties onwenselijk zijn en moet worden voorkomen. Het OMT heeft in haar spoedadvies geadviseerd hiervoor aandacht te hebben met het oog op de strengere maatregelen.
Ik heb begrepen dat retailers ook dit jaar weer op eigen initiatief hebben gekozen om Black Friday over een langere periode uit te spreiden. Daarnaast blijft de verantwoordelijkheid van de werkgever bestaan om een veilige werkomgeving te creëren en zich aan de maatregelen te houden. Ook wordt aan winkelbezoekers de oproep gedaan daar waar mogelijk niet te winkelen op drukke momenten. Van belang is dat winkelbezoekers óók verantwoordelijkheid nemen.
Welke lessen zijn er getrokken uit Black Friday vorig jaar, toen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een verband zag tussen de drukte tijdens de Black-Friday-periode en het toenemende aantal besmettingen in december?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de maatregelen die vorig jaar zijn genomen om medewerkers te beschermen tijdens extreme drukte rond Black Friday onvoldoende waren?
Sinds het begin van de pandemie zijn in de retail meerdere maatregelen genomen om het risico op besmetting te voorkomen zoals onder andere aangepaste looproutes, hygiënemaatregelen en beschermingsmiddelen. Deze maatregelen pasten bij de maatregelen en adviezen van het kabinet om het risico op besmetting met het coronavirus te verkleinen.
In die specifieke situaties waar op Black Friday vorig jaar helaas echt sprake was van extreme drukte en het naleven van de maatregelen niet langer mogelijk was, is ingegrepen door de burgemeesters om te voorkomen dat klanten en medewerkers extra risico liepen op besmetting met het coronavirus.
Wat vindt u ervan dat winkelketens er dit jaar opnieuw voor kiezen Black Friday door te laten gaan waardoor winkelpersoneel en medewerkers van distributiecentra opnieuw aan verhoogde risico’s worden blootgesteld?
Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 2, blijft de verantwoordelijkheid van de werkgevers in de retail bestaan om voor medewerkers een veilige werkomgeving te creëren. Dit is van belang in de bestrijding van het coronavirus. Ook de hierboven genoemde spreiding is daarbij van belang.
Dat neemt niet weg dat de risico’s op besmetting voor iedereen op de werkvloer zo klein mogelijk moeten zijn en er ondanks alle inzet drukke situaties kunnen ontstaan. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om dat op een goede manier te organiseren.
Naast de maatregelen die de werkgevers samen met de werknemers nemen, golden op Black Friday uiteraard ook de overheidsmaatregelen zoals de aangepaste sluitingstijden, het dragen van de mondkapjes, de plicht om 1,5 meter afstand te houden en thuis te blijven bij klachten.
Verder hebben burgemeesters via de lokale wettelijke mogelijkheden nog steeds de ruimte en bevoegdheid om in te grijpen als dat noodzakelijk is.
Vindt u het onacceptabel dat medewerkers die tussen de 10 en 12 euro bruto per uur verdienen bloot worden gesteld aan dit overbodige, extra besmettingsrisico?
Iedere medewerker heeft het recht om gezond en veilig te werken, ongeacht het loon dat verdiend wordt. De werkgever moet deze veilige werkomgeving creëren voor haar werknemers. Maar ook winkelbezoekers hebben de verantwoordelijkheid om zich aan de maatregelen van de overheid te houden. Als iedereen dit doet, is er geen extra besmettingsrisico voor werknemers.
Wat gaat u, met de lessen van vorig jaar in gedachte, doen om te voorkomen dat medewerkers aan dit overbodige extra besmettingsrisico worden blootgesteld?
Black Friday is ondertussen geweest. Het beeld is dat op Black Friday met toepassing van de maatregelen, initiatieven uit de sector en de geleerde lessen, de situatie voor zowel klanten als medewerkers veilig was en zich geen extreme situaties zoals vorig jaar hebben voorgedaan. Ingrijpen door de burgemeesters is daardoor niet nodig gebleken.
Het bericht dat een gezin € 300 per maand moet betalen voor de essentiële medicatie van hun dochter |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de brief van ouders over het feit dat zorgverzekeraar CZ uit coulance vooralsnog Midodrine vergoedt, maar zij € 300 per maand dreigen te moeten gaan betalen voor het middel waar hun dochter enorm van afhankelijk is?1
Ik vind het verdrietig om te horen dat deze ouders mogelijk hoge kosten moeten maken. Ik vind het voor hen dan ook fijn dat de zorgverzekeraar hierin vooralsnog coulant is. Het is in Nederland echter zo dat geneesmiddelen die niet bewezen effectief zijn niet vergoed worden (zie mijn antwoord op vraag 2).
Wat is de reden dat dit middel niet is opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), terwijl er niet voor alle patiënten een alternatief voor is dat wel vergoed wordt?
Ik begrijp van het Zorginstituut dat het in 2003 geadviseerd heeft om midodrine niet op te nemen in het GVS, omdat er destijds onvoldoende bewijs was voor de toegevoegde waarde van dit geneesmiddel. Niet lang daarna heeft de fabrikant een herbeoordeling aangevraagd. Dat verzoek heeft het Zorginstituut afgewezen, omdat er geen nieuwe gepubliceerde onderzoeksgegevens beschikbaar waren, op basis waarvan het Zorginstituut een ander advies zou kunnen geven.
Is het juist dat dit middel wel in Duitsland wordt vergoed? Zo ja, wat is de reden dat dit middel in Duitsland wel vergoed wordt?
Het al dan niet vergoeden van geneesmiddelen en onder welke voorwaarden, is een nationale aangelegenheid. Ik heb geen kennis van de Duitse afwegingen voor de vergoeding van individuele geneesmiddelen. Voor Nederland zijn de criteria relevant zoals die door het Zorginstituut worden gehanteerd.
Bent u het bereid om het Zorginstituut Nederland om een advies te vragen over mogelijke opname van Midodrine in het GVS?
Het is aan de fabrikant om een verzoek in te dienen voor een herbeoordeling door het Zorginstituut. Hiervoor zijn nieuwe gepubliceerde wetenschappelijke gegevens nodig die de effectiviteit van het geneesmiddel aantonen.
Hoeveel patiënten in Nederland gebruiken Midodrine?
Uit gegevens van Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) blijkt dat bijna 300 patiënten midodrine buiten het ziekenhuis gebruikten in 2020.
Voor hoeveel van deze patiënten is er geen alternatief middel beschikbaar?
Dat is mij niet bekend.
Welk perspectief kunt u op de korte termijn bieden aan de patiënten die afhankelijk zijn van Midodrine?
Op korte termijn kan ik helaas geen vergoeding garanderen. Hiervoor heb ik een advies van het Zorginstituut nodig. Het beschikbaar zijn van nieuwe wetenschappelijke inzichten over de effectiviteit van midodrine is hierbij noodzakelijk. Ik zal contact opnemen met de fabrikant om te vragen of het indienen van een vergoedingsdossier haalbaar is. Pas na een positief advies van het Zorginstituut kan ik overgaan tot opname van midodrine in het verzekerde pakket.
Het programma Undercover in Nederland |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u deze uitzending van Undercover in Nederland gezien waar zorgorganisatie Zuster Norma centraal stond gezien? Zo ja, wat vond u van deze uitzending?1
Ja, de uitzending bevatte ernstige beelden die niet overeenkomen met mijn beeld van goede en veilige zorg.
Klopt het dat Zuster Norma twee jaar geleden al onder toezicht van Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) stond in verband met risicovolle zorgverlening?
Ja.
Klopt het dat ruim een jaar later de cliëntenstop is opgeheven omdat voldoende maatregelen genomen zijn om de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg weg te nemen?
Ja.
Gold het toezicht voor de locatie aan de Dubbeldamseweg Zuid en de locatie aan de Johan de Wittstraat in Dordrecht?
Ja.
Is er nadat het toezicht is opgeheven nog contact geweest tussen Zuster Norma en de IGJ of is er later een vervolgbezoek afgelegd?
Ja. In september 2021 heeft vervolgtoezicht plaatsgevonden. Dit is een nog lopend traject, waarbij de beelden uit de uitzending worden meegenomen.
Klopt het dat de problemen zoals te weinig bevoegd personeel, risicovolle zorgverlening, cliëntendossiers die niet op orde zijn, bejegening van bewoners, dezelfde problemen zijn als twee jaar terug toen Zuster Norma onder toezicht van de IGJ stond?
De reden van de maatregelen die eerder bij Zuster Norma zijn opgelegd richten zich op de normen die betrekking hebben op de inzet en deskundigheid van zorgverleners, het methodisch werken, de verslaglegging en het sturen op kwaliteit en veiligheid. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de inspectie.
Welke acties heeft de IGJ ondernomen naar aanleiding van de uitzending van Undercover in Nederland van donderdag 4 november 2021?
De inspectie heeft hoor- en wederhoor toegepast en heeft op beide locaties een inspectiebezoek uitgevoerd. Wanneer het rapport van dit onderzoek is vastgesteld, publiceert IGJ dit op haar website.
Het bericht dat de Franse rechter het windturbinesyndroom erkent |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het hof in Toulouse heeft geoordeeld dat overlast van windturbines ziekmakend kan zijn en in dat kader een schadevergoeding van 128.000 euro heeft toegewezen aan een echtpaar uit het Zuid-Franse Fontrieu dat ziek was geworden van een nabijgelegen windpark?
Ja, hoewel de toegewezen schadevergoeding niet € 128.000,– bedraagt, maar circa € 110.000,–.
Wat is uw reactie op het feit dat met deze uitspraak het windturbinesyndroom – door de Amerikaanse arts Nina Pierpont omschreven als een set van klachten bestaande uit o.a. slaapstoornissen en slaaptekort, hoofdpijn, oorsuizing, druk op de oren, duizeligheid, misselijkheid, wazig zien, concentratie- en geheugenproblemen, versnelde hartslag en paniekaanvallen – officieel wordt erkend?
Hoewel het natuurlijk erg vervelend is voor omwonenden van windturbines als zij klachten ervaren, is het aan de medische wetenschap om een syndroom al dan niet te erkennen. Het windturbinesyndroom is momenteel geen medisch geaccepteerde diagnose. Ook is er volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor een samenhang tussen windturbinegeluid of het wonen in de buurt van een windturbine en de genoemde klachten. De factsheet van het RIVM is gebaseerd op de laatste wetenschappelijk inzichten die in de wetenschappelijke gemeenschap breed worden onderschreven. Er is een relatief klein aantal wetenschappers dat het niet eens is met de conclusie dat er tot nu toe onvoldoende bewijs is voor het bestaan van het zogeheten «windturbinesyndroom». Deze tegengeluiden zijn echter tot op heden voor de medische wetenschap onvoldoende om het bestaan van het syndroom te erkennen. De Franse rechter heeft in een concrete situatie geoordeeld aan de hand van het aan hem voorgelegde bewijsmateriaal, dat ik niet heb ingezien. Dat de Franse rechter een schadevergoeding heeft toegekend, betekent niet dat het windturbinesyndroom als zodanig officieel wordt erkend. Dit is aan de medische wetenschap.
Wat vindt u ervan dat het RIVM in de zeer recente (juli 2021) Factsheet Gezondheidseffecten van Windturbinegeluid nog aangaf dat het windturbinesyndroom gebaseerd zou zijn op «wetenschappelijk zwak» onderzoek1 en eerder aangaf dat er «geen wetenschappelijk bewijs bestaat voor het windturbinesyndroom»2?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u een verband tussen de recente berichten over de invloed van de windlobby op RIVM-rapporten en de, naar nu blijkt volgens de Franse rechter onterechte, ontkenning van het windturbinesyndroom door het RIVM? Zo nee, waarom niet?
De berichten in de media over de vermeende invloed van de windlobby zijn gebaseerd op een onderzoek3 waarin naar voren komt dat het RIVM bij zijn literatuurstudies gebruik heeft gemaakt van publicaties die een belangenconflict melden en publicaties die (deels) door overheden, partijen uit de windsector of partijen gelieerd aan de windsector zijn gefinancierd. Het meenemen van conclusies van onderzoeken die (deels) gefinancierd zijn door overheden of de sector of die een belangenconflict melden, betekent niet dat er sprake is van een «actieve lobby» die het werk van het RIVM beïnvloedt. Het RIVM heeft bij deze studies de standaard internationale protocollen gevolgd en zelf inhoudelijk gereageerd4 5. Met deze reacties geeft het RIVM aan dat het altijd zorgvuldig en integer te werk gaat. Wat mij betreft staat de autoriteit van het RIVM niet ter discussie. Zoals in het vorige antwoord gesteld, is het al dan niet erkennen van het windturbinesyndroom een aangelegenheid van de medische wetenschap. Ik zie dan ook geen verband tussen deze berichten in de media en de uitspraak van de Franse rechter. Los van bovenstaande, is het natuurlijk vervelend wanneer omwonenden klachten ondervinden van de omliggende windturbine(s). Per situatie moet dan worden gekeken wat passende maatregelen zijn.
Bent u ermee bekend dat het in de Franse casus ging om een windpark bestaande uit zes windturbines op een kilometer afstand van de woning van het echtpaar in kwestie?
Ja.
Wat is in dat kader uw reactie op het feit dat windturbines in Nederland vaak nog een stuk dichter bij woningen (komen te) staan, getuige bijvoorbeeld het afstandscriterium dat in Noord-Holland werd teruggebracht van 600 tot slechts 350 meter?
In de provincie Noord-Holland gold een afstandsnorm van 600 meter. Deze norm zal met de komst van de nieuwe provinciale Omgevingsverordening komen te vervallen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat er afstandsnormen komen voor wind op land. De uitwerking hiervan is onderdeel van het planMER voor windturbinenormen en de daarop volgende besluitvorming door de Staatssecretaris van IenW.
Als het windturbinesyndroom in Frankrijk bestaat en mensen op een kilometer afstand ziek kan maken, waarom zou dat in Nederland dan anders zijn?
Of er sprake is van het bestaan van een windturbinesyndroom moet in het medische domein worden bepaald. De Franse rechter heeft geoordeeld aan de hand van het bewijsmateriaal dat aan hem is voorgelegd, wat nog niet wil zeggen dat dit medisch-wetenschappelijk ook als ziekte moet worden gezien.
Door de overheid wordt erkend dat omwonenden ernstige hinder kunnen ondervinden van windturbines. Bij het inpassen van windturbines wordt ervoor gezorgd dat het aantal ernstig gehinderden beperkt is. Dat er alsnog mensen ernstige hinder ondervinden, is heel vervelend. Waar dit zich kan voordoen, moeten passende maatregelen worden genomen om de hinder(beleving) te beperken. Dit is maatwerk omdat elke casus anders is.
Bent u ermee bekend dat klinisch-fysicus-audioloog Jan de Laat van het LUMC, die al jaren waarschuwt voor de negatieve gezondheidseffecten van windturbines, aangeeft dat de klachten verder zullen toenemen naarmate windturbines groter worden en dus meer laagfrequent geluid produceren3?
Ik ben bekend met de zorgen van de heer De Laat. Windturbines produceren – net als heel veel andere geluidsbronnen – laagfrequent geluid (LFG). LFG is geluid met lage tonen tussen de 20 en 125 Hertz. LFG wordt gemeten in decibellen, als onderdeel van «gewoon» geluid. Er is volgens het RIVM geen wetenschappelijk bewijs dat LFG andere gezondheidseffecten veroorzaakt dan gewoon geluid. Bij het inpassen van windturbines wordt gekeken naar de geluidbelasting op omliggende woningen en andere gevoelige gebouwen. Grotere turbines betekent niet per se meer geluid. De moderne turbines zijn zelfs meestal geluidsarmer dan de oudere modellen – doordat ze in het algemeen minder hard draaien en er innovaties zijn toegepast – en zorgen dus voor minder geluidsoverlast.
Het beeld dat Nederland tussen nu en 2030 vol wordt gezet met duizenden windturbines herken ik niet (zie ook het antwoord op vraag 11), mede omdat het kabinet bewust prioriteit zet bij «wind op zee» en de Regionale Energiestrategieën (RES’en) fors inzetten op de opwek van zonne-energie. In de RES’en worden zoekgebieden voor nieuwe wind- en zonneparken aangewezen. Hierbij is maatschappelijk draagvlak heel belangrijk. Nieuwe windparken komen ook vaak in de plaats van bestaande windparken (repowering), waardoor er weinig tot geen extra ruimte nodig is voor het opwekken van meer groene stroom. Vanuit het perspectief van volksgezondheid doen we er in het algemeen goed aan om de energietransitie zo snel mogelijk verder te brengen, daar de overgang naar hernieuwbare bronnen beter is voor de gezondheid en veiligheid in Nederland, dan het gebruik blijven maken van fossiele bronnen, zo blijkt uit een recent rapport van het RIVM7. Hierbij blijft windenergie op land belangrijk om onze klimaatdoelen te halen.
Deelt u in dat kader de conclusie dat het niet alleen qua kosten en landschapsvervuiling, maar ook met het oog op de volksgezondheid onverantwoord is om het dichtbevolkte Nederland tussen nu en 2030 vol te zetten met duizenden windturbines tot wel 250 meter hoog? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel bestaande Nederlandse windturbines bevinden zich momenteel binnen een straal van een kilometer rond één of meerdere woningen? Waar staan deze?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft voor deze vraag twee analyses uitgevoerd. Er is inzichtelijk gemaakt hoeveel windturbines er binnen een straal van één kilometer van een woning staan én hoeveel woningen er binnen een straal van één kilometer van een windturbine staan. Hierbij is gebruik gemaakt van data uit 2020 afkomstig uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (Kadaster) over panden met een woonfunctie. In totaal zijn dit 4.725.489 panden. De data over de windturbines is afkomstig van WindStats en is de stand van zaken per 6 januari 2021. Het gaat om een totaal van 2150 turbines, waarbij geen kleine molens zoals EAZ-molens zijn meegenomen. De cijfers zijn wel inclusief de wat grotere molens die op het eigen erf van agrariërs staan (ashoogte vanaf ca. 25 meter).
Provincie
Aantal windturbines binnen een straal van 1 km van een woning
Aantal woningen binnen een straal van 1 km van windturbine
Drenthe
39
847
Flevoland
539
1.779
Friesland
288
17.845
Gelderland
60
1.181
Groningen
112
2.756
Limburg
8
64
Noord-Brabant
114
3.099
Noord-Holland
315
16.619
Overijssel
27
240
Utrecht
15
1.250
Zeeland
137
1.028
Zuid-Holland
113
8.384
Het totale aantal woningen binnen straal van één kilometer van een windturbine wijkt 7 af van de optelsom van woningen per provincie. Zeven woningen staan namelijk op een provinciegrens en zijn dan voor beide provincies meegeteld, maar worden voor het totaal niet dubbel geteld.
Hoeveel nieuwe windturbines en waar gaan er naar uw inschatting in het kader van de RES’en tot 2030 binnen een straal van een kilometer rond één of meerdere woningen verrijzen?
De RES’en 1.0 zijn op 1 juli jl. opgeleverd. In het algemeen zetten de RES’en fors in op zon-PV en beperkt op nieuwe windparken (zie ook de op 10 december verzonden brief over de voortgang van het RES-proces). Hierbij geldt dat in de RES’en vaak zoekgebieden zijn benoemd, zonder dat het gebied reeds is benoemd voor specifiek wind of zon. Daarbij is het ook nog niet zeker hoeveel windturbines er in dergelijke zoekgebieden gerealiseerd gaan worden en waar die dan precies komen te staan. Het Planbureau voor de Leefomgeving maakt daarom in haar analyse van de RES’en gebruik van een bandbreedte en hanteert een «middenwaarde» voor het aantal gerealiseerde TWh in 2030.
In deze analyse wordt er vanuit gegaan dat er per 2030 sprake zal zijn van 7000 MW opgesteld windvermogen. De Monitor Wind op Land 2020 (Kamerstuk 33 612, nr. 77) laat zien dat er per 1 januari 2021 sprake was van ca. 4200 MW opgesteld vermogen en er tot 2023 naar verwachting nog 2400 MW netto aan windvermogen bij komt (waarbij rekening is gehouden met tussentijdse sanering van oude molens tot aan deze periode).
Dit betekent dat er nog netto 400 MW wind op land extra is voorzien in de RES’en ten opzichte van 2023. Om hoeveel nieuwe turbines dit gaat, is nog niet te zeggen. Dit heeft namelijk ook te maken met de hoeveelheid turbines die gesaneerd gaan worden. Uitgaande van sanering bij ouderdom van 20 jaar, kan er worden uitgegaan van het verwijderen van 1300 MW tot 2030. Het vervangen hiervan, plus de aanvullende 400 MW, kom neer op 1700 MW wind op land geïnstalleerd in het kader van de RES. Moderne turbines leveren gemiddeld 4 MW, wat dus neerkomt op ca. 425 nieuwe turbines in totaal (waarbij ook sprake zal zijn van repowering; een deel van de 425 nieuwe turbines zal komen op de plaats van oude turbines). Hoeveel windturbines binnen een straal van één kilometer rond één of meerdere woningen komen te staan, is nu nog niet duidelijk. In de RES 2.0 worden de zoekgebieden in gesprek met onder meer omwonenden, agrariërs en belangenorganisaties verder geconcretiseerd. Gezien de beperkte ruimte waar we in Nederland mee te maken hebben, is de kans groot dat bij een substantieel aantal van de nieuw te bouwen turbines een woning binnen een straal van één kilometer van de turbine staat, waarbij het deels kan gaan om agrariërs die een turbine zelf of mede exploiteren op hun eigen woonerf.
Welke gevolgen voor Nederland verwacht u van de uitspraak van de Franse rechter?
Het erkennen van een ziektebeeld als het windturbinesyndroom is aan de medische wetenschap en niet aan de rechtspraak of aan mij. De Franse rechter heeft aan de hand van het aan hem voorgelegde bewijsmateriaal geoordeeld dat er sprake was van onrechtmatigheid en heeft daarom een schadevergoeding toegekend. Een uitspraak van de Franse rechter heeft geen directe gevolgen voor de rechtspraak of het beleid in Nederland, of voor het al dan niet erkennen van het windturbinesyndroom door de medische wetenschap. Dat het windturbinesyndroom geen medische diagnose is, betekent niet dat er geen sprake is van gezondheidseffecten als gevolg van windturbines. Zoals eerder aangegeven concludeert het RIVM, en daarmee de overheid, dat windturbines kunnen leiden tot ernstige hinder en mogelijk slaapverstoring en dat deze reacties een rol kunnen spelen bij het ontstaan van ernstige gezondheidseffecten van omgevingsgeluid op de lange termijn. Naar aanleiding van het oordeel van de Raad van State inzake windpark Delfzijl Zuid wordt er momenteel gewerkt aan een planMER voor nieuwe windturbinenormen waarbij alle beschikbare relevante informatie wordt meegenomen. Op basis van dit planMER zal het kabinet nieuwe landelijke normen voor windturbines vaststellen.
Naast het planMER is het voor de normen van belang om de kennisbasis over windenergie en gezondheid bij te houden. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Het RIVM voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden voor aanvullend gezondheidsonderzoek in Nederland. Deze verkenning levert concrete doelen en onderzoekstypen voor nieuw (empirisch) onderzoek. Het kabinet zal – na overleg met betrokken stakeholders – een besluit nemen over welk onderzoek uitgevoerd dient te worden. Hierover zal de Tweede Kamer in het voorjaar van 2022 geïnformeerd worden.
Bent u bereid het bestaan van het windturbinesyndroom ook te erkennen? Zo nee, waarom niet en waarom zit het hof van Toulouse er in uw ogen naast? Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid aanpassen als gevolg hiervan?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de conclusie dat de zorgwekkende signalen over negatieve gezondheidseffecten van windturbines zich de laatste tijd opstapelen, terwijl onderzoeken die de gezondheidseffecten bagatelliseren juist onder vuur zijn komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Er is de laatste tijd veel (media-)aandacht geweest voor het onderwerp windenergie en gezondheid en voor de onderzoeken van het RIVM. De nieuwswaarde hierin was niet dat er nieuw bewijs is voor of nieuwe zorgwekkende signalen zijn over negatieve gezondheidseffecten. De aanleiding voor een groot deel van de berichten was het onderzoek dat wordt toegelicht in het antwoord op vraag 4. Daarnaast is door één epidemioloog gesteld dat het RIVM te rooskleurige conclusies trekt. Het RIVM spreekt dit tegen en geeft aan dat het – conform definities van de WHO – in zijn literatuurstudies aangeeft dat hinder en mogelijk slaapverstoring bewezen effecten van windturbinegeluid zijn die op de langere termijn mogelijk voor ernstige gezondheidseffecten kunnen zorgen. Gezien deze oorsprong van de nieuwsberichten is de conclusie dat zorgwekkende signalen over negatieve gezondheidseffecten van windturbines zich de laatste tijd opstapelen niet juist en is ook de stelling dat de rapporten van het RIVM de gezondheidseffecten bagatelliseren onjuist. In hun onderzoek is het RIVM onafhankelijk en belangeloos en werkt het volgens standaard internationale protocollen voor publicatie. De rapporten van het RIVM worden kritisch beschouwd door mede-wetenschappers en dit is goed voor het wetenschappelijk debat. In het planMER voor nieuwe landelijke windturbineregels worden de milieueffecten van windturbines – waaronder ook de gezondheidseffecten vallen – inzichtelijk gemaakt.
Bent u, gelet op al het bovenstaande in combinatie met een totaal gebrek aan maatschappelijk draagvlak, bereid om alle ontwikkelingen rond nieuwe windturbines stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Windenergie is en blijft onmisbaar in onze (toekomstige) energiemix, waarbij fossiele brandstoffen vervangen gaan worden door hernieuwbare energiebronnen. Nieuwe windturbines hebben een relatief lage subsidiebehoefte vergeleken met andere vormen van het vermijden van CO2 en leveren het hele jaar door groene stroom. De energietransitie zal een forse ruimtelijke impact hebben op Nederland. Waar het opwekken van fossiele energie voor de meeste mensen buiten de eigen omgeving plaatsvindt, wordt energieopwekking door de komst van windturbines en zonnepanelen steeds zichtbaarder voor vrijwel alle Nederlanders. Dit is een onvermijdelijk gevolg bij het komen tot een duurzame maatschappij en het (meer) voorzien in onze eigen energiebehoefte. Door in eigen land windenergie op te wekken, worden we minder afhankelijk van fossiele bronnen. Dit brengt met zich mee dat we minder afhankelijk zijn van andere landen en fluctuerende energieprijzen. Bovendien is de transitie van fossiele naar hernieuwbare energie goed voor de gezondheid en veiligheid in Nederland, zo blijkt uit een recent rapport van het RIVM8. Bij de inpassing van nieuwe windturbines wordt altijd rekening gehouden met de impact op de omgeving. Daarnaast kan de doorontwikkeling van wind op zee op brede steun in uw Kamer rekenen. Ik zie kortom geen aanleiding om alle ontwikkelingen rond nieuwe turbines stop te zetten.
Eiwit-vaccins |
|
Mirjam Bikker (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een groep mensen bestaat die wel gevaccineerd wil worden, maar niet met het mRNA en/of vectorvaccin en derhalve om uiteenlopende redenen wachten op de levering van een «klassiek» eiwit-vaccin?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Heeft u zicht op de grootte van deze groep? Zo niet, bent u bereid om te na te gaan hoeveel mensen wachten op eiwit-vaccins?
Op dit moment is er geen zicht op de grootte van deze groep. Het RIVM monitort regelmatig wat de verschillende beweegredenen van mensen zijn in waarom zij zich wel of niet willen laten vaccineren. Het wachten op een «klassiek»- of eiwitvaccin is daarbij niet aan de orde gekomen. Ik zie daarom geen noodzaak om dit in verder detail uit te zoeken, maar zal het RIVM vragen ook hier in de monitoring aandacht voor te blijven houden.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die reeds beschikbaar zijn of beschikbaar komen bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid?
Het kabinet kijkt op basis van (internationale) adviezen of én welke vaccins voor een bepaalde doelgroep geschikt zijn. Op dit moment worden op vaccinatielocaties standaard de vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer gebruikt. Mensen die liever het Janssen-vaccin willen, kunnen contact opnemen met de lokale GGD om te informeren of zij het Janssen vaccin op voorraad hebben en op welke wijze hierin kan worden voorzien.
Ik wil de beoordeling van het EMA en eventuele adviezen van de Gezondheidsraad afwachten wat betreft de eventueel aanvullende inzet van de vaccins die mogelijk in de komende maanden beschikbaar komen. Daarbij zullen we ook kijken of en, zo ja, hoe deze vaccins kunnen bijdragen aan het vergroten van de vaccinatiebereidheid.
Bent u daarom bereid om Nederlanders vrijheid te geven om te kiezen voor een specifiek type coronavaccin?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de eiwit-vaccins van Sanofi volgens de producent reeds voor het einde van 2021 beschikbaar komen?
De producent van Sanofi geeft aan de verwachting te hebben dat de resultaten van hun booster-vaccin onderzoek voor het einde van 2021 binnen zijn. Dit wil echter niet zeggen dat de vaccins ook beschikbaar komen. Hiervoor moeten de vaccins, op basis van de studieresultaten, nog beoordeeld worden voor markttoelating. In Europa is het EMA hier verantwoordelijk voor.
Klopt het dat u de reservering voor eiwit-vaccins van Sanofi heeft geannuleerd? Om hoeveel vaccins ging het precies?
Het klopt dat Nederland ervoor heeft gekozen om geen Sanofi-vaccins te reserveren. Het zou gaan om meer dan 10 miljoen potentiele vaccins. Deze beslissing is in de context van de gehele vaccin-portfolio voor 2022 genomen.
Kunt u nader toelichten waarom u heeft besloten om het eiwit-vaccin van Sanofi niet af te nemen en in plaats daarvan alleen het eiwit-vaccin van Novavax te bestellen, terwijl het vaccin van Novavax pas in 2022 geleverd kan worden?
Zoals uw Kamer bekend is, heeft Nederland reeds ruime voorraden vaccins ingekocht, ook voor de periode 2022 en 2023. Er is daarbij vooral ingezet op mRNA-vaccins, maar ook is er nadrukkelijk voor gekozen om een beperkte hoeveelheid eiwit-vaccins te kopen (840.000 doses). De keuze is gevallen op het eiwit-vaccin van Novavax. Belangrijke overwegingen daarbij waren dat op het moment van besluitvorming, er een beter beeld was van de effectiviteit en mogelijke markttoelating van Novavax, dan van Sanofi. Het is daarmee ook de verwachting dat het Novavax-vaccin eerder beschikbaar komt.
Is het te overwegen waard om een deel van de reservering bij Sanofi (bijvoorbeeld enkele honderdduizenden vaccins) te laten staan?
Ik ben van mening dat we met de bestelling van de Novavax-vaccins, al voldoende inkopen om specifieke groepen die niet met andere vaccins kunnen, of willen worden gevaccineerd, kunnen bedienen.
Klopt het dat u eveneens heeft besloten om minder vaccins van Novavax af te nemen dan eerder was beoogd? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Kunt u aangeven hoeveel vaccins er in eerste instantie waren besteld, hoeveel u er nu nog in bestelling heeft en wanneer deze precies beschikbaar komen en worden geleverd?
Er zijn inderdaad minder Novavax-vaccins gereserveerd dan mogelijk was. De belangrijkste reden hiervoor, is dat er reeds meer dan voldoende, zeer goed werkende vaccins zijn ingekocht. De eiwit-vaccins zijn bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Wat is de meest recente informatie over de werkzaamheid van de vaccins van respectievelijk Sanofi en Novavax?
Sanofi:
Er zijn nog geen data over de vaccineffectiviteit beschikbaar voor dit vaccin. De fase 3 studie naar bescherming tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie is eind mei 2021 gestart. Beoogd is om een groep van 35.000 mensen van 18 jaar en ouder in de Verenigde Staten, Azië, Afrika en Latijns Amerika aan de studie mee te laten doen. In de eerste fase wordt de bescherming van een vaccin met de oorspronkelijke Wuhan stam getest. In een tweede fase testen ze de bescherming van een vaccin met de Bèta (Zuid Afrikaanse, B-1.351) variant tegen de op dit moment circulerende varianten. De resultaten van de fase 2 studie laten een goede neutraliserende antistofrespons in alle volwassen leeftijdsgroepen zien met een 95–100% seroconversie waarde.
Novavax:
Resultaten van de fase 3 studie (PREVENT-19), uitgevoerd in de Verenigde Staten en Mexico met bijna 30.000 volwassen deelnemers, laten vanaf 7 dagen na de tweede vaccinatie een vaccineffectiviteit van 94% zien tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie en 100% bescherming tegen matige en ernstige ziekte. In deelnemers van 65 jaar en ouder en deelnemers jonger dan 65 maar met een onderliggend lijden was de vaccineffectiviteit tegen symptomatische COVID 91%.
Resultaten uit de fase 3 studie uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk in 14.000 deelnemers van 18–84 jaar lieten een verglijkbare vaccin effectiviteit van 89,7% zien tegen bevestigde SARS-CoV-2 infectie en 100% tegen ziekenhuis opname en overlijden. Van de deelnemers was 27,9% 65 jaar of ouder en 44,6% had een onderliggende ziekte. De vaccineffectiviteit tegen de alfavariant was 86,3% en 96,4% tegen andere (niet alfa) varianten1. Er zijn geen effectiviteitsdata tegen de delta variant bekend.
Beide fabrikanten zijn ook studies gestart waarin gekeken wordt naar de inzet van deze vaccins als boostervaccin na een primaire serie met een mRNA vaccin.
Kunt u nader toelichten hoe het besluit om de bestelling van het Sanofi-vaccin te annuleren en het besluit om minder vaccins van Novavax in te kopen zich verhoudt tot de strategie om een diverse «vaccin-portefeuille» te creëren, mede tegen de achtergrond van het gegeven dat de werkzaamheid van de reeds geleverde vaccins na verloop van tijd af lijkt te nemen?
Er zijn op dit moment vier goedgekeurde coronavaccins voor Nederland (Europa): de coronavaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen. Deze zijn onder te verdelen in twee typen vaccins: mRNA-vaccins (Pfizer en Moderna) en Vector-vaccins (AstraZeneca en Janssen). Ik heb ervoor gekozen voldoende vaccins in te kopen om, indien gewenst, alle Nederlanders van 12 jaar of ouder die dit willen te kunnen voorzien van een (booster-)vaccinatie. Echter adviseerde de Gezondheidsraad op 9 april jl. (Inzet AstraZeneca-vaccin | Advies | Gezondheidsraad) te stoppen met het toedienen van AstraZeneca vaccins, welke vallen onder het type Vector-vaccin. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, is er wel de keuzevrijheid om gevaccineerd te worden met het Janssen vaccin.
Op 2 november jl. adviseerde de gezondheidsraad iedereen een mRNA-vaccin als booster te geven, ongeacht het vaccin dat in de primaire serie is toegediend. Dit advies heb ik overgenomen. Er zijn op dit moment nog geen eiwitvaccins op de markt toegelaten. Wanneer dat gebeurt zal ik de Gezondheidsraad om advies vragen of en hoe we deze vaccins toe gaan voegen aan het vaccinatieprogramma. Zoals in het antwoord op vraag 9 toegelicht, zijn er meer dan voldoende en goed werkende vaccins ingekocht. De eiwit-vaccins zijn alleen bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende coronadebat beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
Corona |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u een (grove) schatting geven van het aantal Nederlanders dat op dit moment gebruik maakt van het coronatoegangsbewijs?
Hier is helaas geen precieze inschatting van te maken, omdat dit onder andere niet wordt bijgehouden in het kader van de bescherming van de privacy van gebruikers. Bij de ontwikkeling van het Nederlandse CTB (zowel digitaal in de app als op papier) zijn namelijk hoge eisen gesteld aan gegevensbescherming. Wel is bekend dat tot en met zondag 21 november de CoronaCheck-app al bijna 14 miljoen keer gedownload is. Daarnaast is rond de 80,5 miljoen keer succesvol een QR-code aangemaakt in de app en zijn al ruim 651.000 papieren bewijzen verstuurd (d.d. 26 november 2021).
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de afgelopen tien jaar van het totaal aantal Intensive Care (IC)-opnames per jaar?
Stichting Nice heeft vanaf 2013 bijgehouden hoeveel IC-opnames er per jaar hebben plaatsgevonden in Nederland. Deze informatie is terug te vinden op hun website; https://www.stichting-nice.nl/datainbeeld/public. Data van eerdere jaren heb ik niet tot mijn beschikking.
2020
68.936
2019
73.979
2018
77.189
2017
80.687
2016
85.754
2015
85.824
2014
86.964
2013
82.161
Tot slot, kunt u aangeven hoeveel leden van het kabinet zelf zijn gevaccineerd?
Medische gegevens van kabinetsleden kan ik niet delen.
Het bericht dat de Poolse Izabela is overleden omdat zij geen abortus mocht ondergaan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht: «Thanks to the abortion law, there’s nothing they can do,» wrote woman before death in Polish hospital?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende regressieve druk op deze vrouwenrechten, ook binnen de EU. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 waarmee toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder werd ingeperkt. Vrouwen in Polen komen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. In deze specifieke zaak is het onduidelijk of het tragische overlijden het rechtstreekse gevolg is van de abortuswetgeving of het gevolg was van een medische fout.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders draagt Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uit.
Deelt u de mening dat het tragisch is dat er binnen onze Unie, in deze tijd, nog vrouwen het recht op een veilige abortus ontzegd wordt, met de dood als gevolg? Deelt u de mening dat het overlijden van deze vrouw een rechtstreeks gevolg is van de onmenselijke Poolse abortuswetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zich hierover uitgesproken tegen uw Poolse evenknie? Zo nee, waarom nog niet? Bent u van plan om dit alsnog te doen? Zo ja, hoe reageerde de Poolse overheid hierop? Bent u bereid om tegenover uw Poolse evenknie en de Poolse Minister van Volksgezondheid de Poolse abortuswet te veroordelen?
In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR. Daarbij bepleit Nederland het belang van toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Bij de introductie van de aangescherpte abortuswetgeving in Polen in oktober 2020 heeft Nederland zijn zorgen gedeeld. In politieke contacten met Poolse ambtsgenoten spreekt het kabinet waar opportuun over vrouwenrechten en SRGR, en dit zal het kabinet blijven doen. Ook worden hoogambtelijke ontmoetingen, zoals het recente bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Polen, en reguliere diplomatieke contacten aangegrepen om zorgen te delen.
Klopt het dat Polen financiering naar het maatschappelijk middenveld heeft gekort? Klopt het dat maatschappelijke organisaties in Polen die zich inzetten voor het beschermen van vrouwenrechten geen geld meer krijgen van de Poolse regering?
De Poolse regering bepaalt welke maatschappelijke organisaties worden gefinancierd op basis van zogenoemde calls for proposals. Het zwaartepunt van de financiering is in de afgelopen jaren verschoven naar organisaties die een conservatief gedachtengoed koesteren. Dit betekent niet dat organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten geen geld meer krijgen.
Wat doet Nederland om de positie van vrouwen in Polen te verbeteren? Steunt Nederland maatschappelijke organisaties in Polen die zich inzet voor vrouwenrechten? Steunt Nederland organisaties die vrouwen helpt bij het veilig beëindigen van een zwangerschap?
Vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn belangrijke prioriteiten van Nederland. In Europa en wereldwijd zet het kabinet zich actief in voor de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus, in lijn met internationale afspraken en Nederlandse wetgeving en beleid. Nederland speelt hierin een voortrekkers rol en trekt daarbij nauw op met gelijkgezinde landen.
Het Mensenrechtenfonds wordt ingezet om organisaties die zich inzetten voor de rechten van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid te ondersteunen. Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), die zich wereldwijd inzet voor SRGR. In Polen organiseert IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aanscherping van de abortuswetgeving aan te kaarten bij bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Beschikt de ambassade over middelen om zwangere vrouwen in Polen te ondersteunen bij een abortus? Wat doet de ambassade nu om vrouwen die een zwangerschap wensen te beëindigen in te ondersteunen?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de thematische prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid in het buitenland. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties in derde landen, waaronder Polen, gefinancierd. Aan de motie van het lid Sjoerdsma, over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, zal uitvoering gegeven worden door blijvende inzet van het Mensenrechtenfonds in Europese landen, waaronder EU lidstaten inclusief Polen, waar zorgen zijn over de positie van vrouwen, LHBTI en andere kwetsbare groepen. In verscheidene EU lidstaten worden reeds projecten gesteund die zien op vrouwenrechten, SRGR, en gelijke rechten voor LHBTI. De komende jaren zal deze inzet waar mogelijk geïntensiveerd worden, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en advocacy voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met u gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van individuen of abortusdiensten kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u bereid om hiervoor geld vrij te maken uit het mensenrechtenfonds?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Poolse vrouwen die zich op Nederlands grondgebied bevinden wél recht zouden hebben op een abortus? Ongeacht of ze hier ingezetene zijn? Zou de Nederlandse ambassade in Polen dus vrouwen kunnen ondersteunen, indien zij hulp nodig hebben bij het beëindigen van een zwangerschap? Ziet u hier mogelijkheid toe?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2019 betrof het 266 vrouwen uit Polen. Het is mogelijk dat dit aantal hoger is geworden als gevolg van de nieuwe Poolse wetgeving die eerder dit jaar van kracht werd. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft maximumtarieven vastgesteld voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik. Hier is geen rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade in Polen, behalve het verstrekken van informatie indien gewenst.
Boostervaccinaties voor Nederlanders die met AstraZeneca of Janssen gevaccineerd zijn |
|
Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat onder zestigers, het leeftijdscohort grotendeels gevaccineerd met AstraZeneca, momenteel relatief veel doorbraakinfecties plaatsvinden in verhouding tot andere leeftijdscohorten?1
Op 11 januari jl. heeft het RIVM berekend dat van de 398.852 SARS-CoV2-meldingen tussen 1 december tot en met 31 december de vaccinatiestatus van 75% bekend was2. De vaccinatiestatus van positief geteste personen, per 100.000 inwoners, per leeftijdsgroep wordt wekelijks geactualiseerd3. In de periode van 29 november t/m 9 januari 2022 (de afgelopen 6 kalenderweken) waren er per 100.000 zestigers 1.535 volledig gevaccineerden die positief testten. In andere leeftijdscohorten was het aandeel volledig gevaccineerden onder de positief geteste personen per 100.000 inwoners vergelijkbaar; 30–39 (2.049), 40–49 (2.215), 50–59 (1.724), 70–79 (1.089). De vaccinatiestatus van een deel van de positief geteste personen in deze periode was op het moment van publicatie (nog) niet bekend. Bovendien kan testgedrag tussen deze leeftijdscohorten enigszins verschillen.
Het RIVM heeft op 16 december jl. een rapport over de vaccineffectiviteit (VE) tegen infectie met de deltavariant gepubliceerd4. Hieruit blijkt dat het verloop van de VE naar tijd sinds vaccinatie verschilt per vaccin en leeftijdsgroep. De vectorvaccins, waaronder AstraZeneca, laten – afhankelijk van leeftijd – een stijging van de VE zien in de eerste maanden na vaccinatie, waarna de VE stabiliseert of geleidelijk afneemt. De VE tegen infectie van de deltavariant voor 50–69 jarigen die gevaccineerd zijn met AstraZeneca wordt geschat op 79% gebaseerd op testen in het kader van klachten tegenover 83% Pfizer, 89% Moderna en 73% Janssen. De schattingen in het kader van BCO in zijn algemeenheid lager. Het is op dit moment nog niet te zeggen wat de VE tegen infectie met de omikron variant is. Hier zal in de loop der tijd meer over duidelijk worden.
Het RIVM heeft op 28 december jl. een rapport over de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames over de periode 11 juli t/m 21 december gepubliceerd. In dit rapport wordt vaccineffectiviteit opgesplitst voor de verschillende types vaccin waarmee in Nederland tegen SARS-CoV-2 wordt gevaccineerd, waaronder het AstraZeneca-vaccin. Hieruit is op te maken dat in de hiervoor genoemde periode de vaccineffectiviteit van AstraZeneca tegen ziekenhuis- en IC-opname 87% en 93% respectievelijk bedroeg.
Is bekend of ook onder andere groepen die in het vroege voorjaar met AstraZeneca zijn gevaccineerd, zoals de risicogroepen via huisartsen en ontvangers van een «prullenbakvaccin», relatief veel doorbaakinfecties c.q. onderlinge besmettingen plaatsvinden?
Het RIVM beschikt niet over data van personen die behoren tot een risicogroep en ontvangers van een «prullenbakvaccin» en de vaccinatiestatus op het moment van een positieve test.
Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraak van een arts-microbioloog bij Sanquin dat het erop lijkt dat het AstraZeneca-vaccin de minste antistoffen geeft en minder dan de mRNA-vaccins?2
Een afname in het aantal antistoffen betekent niet direct dat je dan niet meer goed beschermd bent tegen het virus. Er zijn ook andere delen van het afweersysteem, de zogenoemde T-cellen, die delen van het virus kunnen herkennen en opruimen en die langdurig bijdragen aan bescherming tegen ernstige ziekte door COVID-19. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft het RIVM op 28 december jl. een rapport over de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames over de periode 11 juli t/m 21 december gepubliceerd. Hieruit is op te maken is dat in deze periode de vaccineffectiviteit van AstraZeneca tegen ziekenhuis- en IC-opname 87% en 93% respectievelijk bedroeg.
Herinnert u zich dat u op 1 november, in antwoord op vragen van de leden Paternotte, Aukje de Vries en Kuiken antwoordde: «Ik heb de Gezondheidsraad op 15 oktober jl. is gevraagd een aanvullend advies te geven over het inzetten van mRNA-vaccins als booster, ook na een primaire serie met de coronavaccins van AstraZeneca of Janssen.»3
Het klopt dat mijn voorganger dit op 1 november heeft geantwoord.
Klopt het dat de Gezondheidsraad in haar advies d.d. 2 november 2021 benoemt dat iedereen, ongeacht het type vaccin in de primaire serie, een booster dient te krijgen? Zo nee, wat is dan het advies voor mensen die eerder AstraZeneca of Janssen hebben ontvangen?
De Gezondheidsraad concludeerde in zijn advies van 2 november jl. dat de huidige COVID-19-vaccins in de algemene bevolking nog goed beschermden tegen ernstige ziekte. De raad adviseerde toentertijd te starten met een boosteraanbod aan ouderen vanaf 60 jaar en bewoners van zorginstellingen vanaf 18 jaar, ongeacht welk vaccin zij in de primaire serie ontvangen hebben, om op deze manier toename van ernstige ziekte te voor te zijn. In aanvulling hierop heeft mijn voorganger uw Kamer op 2 november jl. laten weten dat ook zorgpersoneel met patiëntencontact in aanmerking komt voor een boostervaccinatie. Tevens is er toen besloten dat de overige mensen jonger dan 60 jaar ook een boostervaccinatie kunnen krijgen wanneer bovengenoemde groepen de gelegenheid hebben gehad.
Vanwege signalen over de mogelijke afname in bescherming van het Janssen- en het AstraZeneca-vaccin en diverse internationale ontwikkelingen rondom de inzet van boostervaccins, heeft mijn voorganger de Gezondheidsraad op 10 november jl. gevraagd met spoed te adviseren over het al dan niet beschikbaar stellen van boostervaccins aan alle mensen die zijn gevaccineerd met deze vaccins. Daarbij is specifiek gevraagd of prioritering ten opzichte van andere groepen nodig is. Op 25 november jl. heeft de Gezondheidsraad hierover geadviseerd. In dit advies benadrukt de Gezondheidsraad dat er op dat moment onvoldoende medisch-wetenschappelijke gronden waren om tot een andere prioritering te komen dan op leeftijd. De Gezondheidsraad heeft tevens gezegd dat de prioritering van specifieke groepen altijd afgewogen moet worden tegen de nadelen van een complexere vaccinatiecampagne, en daarmee risico’s op vertragingen in de uitvoering. De raad gaf aan dat de beperkte verschillen in bescherming tussen vaccins die zijn ontvangen in de primaire serie onvoldoende opwegen tegen de nadelen van een complexere vaccinatiecampagne en de mogelijke gevolgen daarvan. Dit heeft mijn voorganger ook in mijn brief aan uw Kamer van 26 november jl. benoemd.
Er is nog veel onduidelijkheid over wat de opkomst van de omikronvariant betekent voor de bescherming van de huidige vaccins. Hier is mijn voorganger in de Kamerbrief van 18 december jl. op in gegaan. In het Verenigd Koninkrijk en Zuid Afrika is duidelijk geworden dat de relatieve snelheid in de toename van het aantal besmettingen door de omikronvariant heel hoog is in vergelijking met de deltavariant. Dat kan ertoe leiden dat er meer mensen in het ziekenhuis en op de IC terecht komen dan de zorg aan kan. Dit is een scenario dat we moeten voorkomen en het is gebleken dat daar uit voorzorg actie voor nodig was. Het OMT adviseerde daarom zo snel mogelijk te handelen. In lijn met het OMT advies heeft mijn voorganger het RIVM gevraagd om in samenwerking met de GGD GHOR de boostercampagne verder te versnellen. Uit de eerste en voorlopig nog beperkte resultaten van een recente Britse studie blijkt dat boostervaccins de bescherming tegen symptomatische infecties met de omikronvariant verhoogt tot zo’n 75%. Met andere woorden: als je onlangs een boostervaccinatie hebt gehad, dan verkleint dit de kans dat je besmet raakt met de omikronvariant en het virus overdraagt. Tot en met 12 januari jl. zijn in totaal ruim 7,2 miljoen boostervaccinaties en derde prikken gezet. Het streven is om iedereen vanaf 18 jaar in de tweede helft van januari 2022 de mogelijkheid te hebben gegeven een boostervaccinatie te ontvangen.
Waarom dient er gewacht te worden op een uitspraak van het Europees Medicijn Agentschap (EMA) over het geven van boosters met het Janssen-vaccin terwijl mRNA-vaccins ook geschikt zijn als booster (ongeacht het vaccin in de primaire serie)?
Op het moment van het indienen van uw vragen waren alleen de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna door het EMA goedgekeurd voor gebruik als boostervaccin. Deze vaccins worden op advies van de Gezondheidsraad ingezet in de huidige boostercampagne, ongeacht het vaccin in de primaire serie. Mensen die een booster krijgen met BioNTech/Pfizer worden gevaccineerd met dezelfde dosis als voor de primaire serie gebruikt wordt. Mensen die een booster krijgen met Moderna, krijgen de helft van de dosis die bij de primaire serie wordt gebruikt. Er zijn op dit moment voldoende vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna beschikbaar om iedereen van 18 jaar en ouder een booster aan te bieden.
Inmiddels is ook het Janssen-vaccin goedgekeurd als booster door het EMA. De Gezondheidsraad blijft echter bij de voorkeur voor een mRNA-vaccin als booster. Het is wel mogelijk het Janssen-vaccin in te zetten als booster bij een contra-indicatie voor een mRNA-vaccin, of wanneer mensen liever niet met een mRNA vaccin gevaccineerd willen worden.
Dienen de mensen met een Janssen of AstraZeneca-vaccin prioriteit te krijgen in het ontvangen van een boostervaccinatie met een mRNA-vaccin? Waarom wel, waarom niet? Hoe doen andere landen binnen Europa dit?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
In de meeste EU-landen krijgt iedereen boven de 18 jaar een booster aangeboden, ongeacht het vaccin in de primaire serie. Wel zien we dat het interval tussen de primaire serie en de boostervaccinatie in veel andere lidstaten bij Janssen korter is dan bij andere vaccins.
Bent u bereid de Gezondheidsraad met spoed te vragen over het belang van boosters met een mRNA-vaccin bij een eerdere AstraZeneca-vaccinatie, ook voor mensen jonger dan zestig, mede gezien de uitspraak van het RIVM over de noodzaak van boostervaccinaties tijdens de huidige coronagolf? Zo nee, waarom niet?4
Hier ben ik in mijn brief van 26 november jl. aan uw Kamer nader op ingegaan.
Bent u bereid bij dit advies en, n.a.v. de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), ook de vraag te betrekken over het belang van boosters bij een eerdere Janssen vaccinatie, ook voor mensen jonger dan zestig? Zo nee, waarom niet?
Hier ben ik in mijn brief van 26 november jl. aan uw Kamer nader op ingegaan.
Bent u bereid om – indien het advies van de gezondheidsraad positief is – vanaf december boosters ook open te stellen voor ontvangers van het Janssenvaccin en AstraZeneca-vaccin?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Oostenrijkse regering om vanaf 3 januari 2022 één dosis van het Janssen-vaccin niet meer te accepteren? Hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja, ik ben bekend met dit besluit. Europees zijn we in overleg om afspraken te maken omtrent de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Uitgangspunt daarbij is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten vaccins. Het is echter aan lidstaten zelf om nationale maatregelen te treffen om de volksgezondheid te beschermen. Vanaf 3 januari is het Janssen-vaccin, na 28 dagen niet meer geldig voor het maatschappelijk verkeer wanneer er geen boostervaccinatie is verstrekt. Ik ben van mening dat vaccins, goedgekeurd door de EMA, als volwaardig beschouwd moeten worden.
Kunt u aangeven welke afspraken Europees zijn gemaakt over de toepassing van het Digitaal Corona Certificaat in relatie tot boosters of wanneer deze afspraken worden gemaakt?
Het Sloveense voorzitterschap beoogt spoedig een politiek akkoord te bereiken voor de herziening van de Raadsaanbeveling 2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19 pandemie. Initieel stelde de Commissie voor om deze vervolgens op 10 januari in werking te doen treden. In de onderhandelingen is dit aangepast naar 1 februari. In deze Raadsaanbeveling wordt onder andere de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten van een primaire COVID-19 vaccinatie afgesproken met het oog op reizen. Er worden geen afspraken gemaakt over de geldigheid van boostervaccinaties, omdat hier nog onvoldoende over bekend is. Omdat dit een Raadsaanbeveling betreft kunnen lidstaten hier vervolgens gemotiveerd van afwijken. Om deze reden heeft de Europese Commissie de geldigheidstermijn van 9 maanden vastgelegd in een gedelegeerde handeling op grond van de DCC verordening, deze gedelegeerde handeling gaat eveneens in op 1 februari
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende coronadebat beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
Het bericht 'Jeugdzorg faalt: jong kind soms niet meer terug naar ouders door onthechting' |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jonge kinderen die tijdelijk uit huis geplaatst zijn, soms niet meer terugkeren naar de biologische ouders, omdat sprake zou zijn van hechting in het pleeggezin?1
Ja.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel kinderen na (tijdelijke) uithuisplaatsing niet meer terugkeren naar hun biologische ouders vanwege hechtingsproblemen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar over hoe vaak het voorkomt dat kinderen (niet) kunnen worden teruggeplaatst bij hun ouders vanwege hechtingsproblemen. De cijfers over het aantal uithuisplaatsingen worden sinds 2015 gereconstrueerd door te kijken naar de samenloop van een ondertoezichtstelling met jeugdhulp met verblijf (een jeugdige die op een enig moment in een jaar naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, bijvoorbeeld pleegzorg). Om nog beter zicht te krijgen op het aantal uithuisplaatsingen, alsmede de duur van een uithuisplaatsing, worden vanaf 2022 door het CBS bij Gecertificeerde Instellingen gegevens uitgevraagd met betrekking tot de machtigingen uithuisplaatsingen (aantal afgegeven machtigingen, duur afgegeven machtigingen en aantal machtigingen dat is beëindigd). Het aantal machtigingen dat is beëindigd vormt vervolgens een indicatie voor het aantal kinderen dat weer is teruggeplaatst en het aantal kinderen voor wie dat niet mogelijk was. Maar ook met deze cijfers krijgen we geen zicht op het aantal kinderen dat niet terug kan keren naar hun ouders wegens hechtingsproblemen.
Kunt u bij benadering aangeven wanneer sprake is van een zodanige hechting in het pleeggezin, dat een kind niet meer terug zou kunnen naar de biologische ouders? Staan hier termijnen en/of richtlijnen voor? Waarop zijn deze termijnen/richtlijnen gebaseerd?
Het besluit om een kind uit huis te plaatsen of terug te plaatsen wordt steeds per kind en per situatie gemaakt. De mogelijkheden voor terugplaatsen worden zorgvuldig afgewogen en op basis daarvan wordt bepaald wat het beste is voor een kind.
De richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming»2 geeft professionals een kader voor het nemen van dergelijke ingrijpende besluiten. Ook de richtlijnen «Pleegzorg voor jeugdhulp en jeugdbescherming»3 moeten door professionals, betrokken bij uitvoering van pleegzorg, gehanteerd worden. Deze richtlijnen hebben altijd de insteek dat het kind indien mogelijk weer bij zijn of haar ouders gaat wonen.
Belangrijk uitgangspunt is steeds het ontwikkelingsperspectief van het kind. Met de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (2015) heeft dit ontwikkelingsperspectief van het kind een centrale positie gekregen in de rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling en gezagsbeëindigende maatregel met het «aanvaardbare termijn-criterium». De aanvaardbare termijn verwijst naar de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen met betrekking tot de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien (het perspectief van het kind) zonder schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
Hechting van een kind aan een pleeggezin of gezinshuisouders is niet de enige factor die meespeelt bij een besluit een kind al dan niet te laten terugkeren naar de ouders. De leeftijd van het kind speelt bijvoorbeeld een rol. Maar ook de persoonskenmerken van het kind en de ouders, de ontwikkelingsbehoefte van het kind, de opvoedingscapaciteiten van de ouders en een veilige opvoedsituatie zijn factoren die steeds gewogen worden door professionals.
Herkent u het beeld dat het ontbreken van goed contact en daadwerkelijke hulp aan het gezin, de terugkeer van uit huis geplaatste kinderen vertraagt en ernstig bemoeilijkt? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, dit beeld herkennen wij. De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moet gericht zijn op dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Actuele knelpunten, zoals wachtlijsten voor onderzoek en jeugdhulp en voor jeugd en volwassen GGZ, staan effectieve hulp en bescherming soms in de weg. Dat kinderen en ouders hiervan de dupe kunnen zijn is niet goed. Dat kan en moet beter. In de WGO-brief van 22 november 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van deze knelpunten. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 7.
Herkent u het beeld dat tevens het gebrek aan waarheidsvinding en aan een onafhankelijke toetsing van wat medewerkers van jeugdzorg in gezinnen constateren, leidt tot onnodige uithuisplaatsingen van (jonge) kinderen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind, de ouders en andere betrokkenen. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Daarbij hoort goed feitenonderzoek. Er zijn regelmatig berichten waarin zorgen worden geuit over de kwaliteit van het feitenonderzoek. Deze signalen nemen wij zeer serieus.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt ook door de betrokken organisaties onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten onterechte uithuisplaatsingen voorkomen worden. Steeds moet worden afgewogen of een uithuisplaatsing nodig is en of dit de beste optie is voor een kind. Dat geldt ook voor de beslissing een uithuisplaatsing te beëindigen en het kind weer terug te laten keren naar zijn of haar ouders.
In aanvulling op het staande beleid binnen de betrokken organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en Gecertificeerde Instellingen (GI) zijn gezamenlijk opdrachtgever van het Actieplan. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: Inspectie) gaat daarnaast starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt bij het (tijdelijk) uithuisplaatsen van jonge kinderen in beginsel altijd moet zijn, dat zij terugkeren naar de biologische ouders?
Ja, die mening deel ik. Het is ook nadrukkelijk het doel van de jeugdhulp om hulp zo kleinschalig en zo thuis mogelijk in te richten.
Het doel van een ondertoezichtstelling, maar ook van een uithuisplaatsing is om ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over het kind te geven. De aanpak is gericht op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Want het is het beste voor een kind om in een veilige thuissituatie op te groeien.
Wat is uw reactie op de stelling van Jeugdzorg Nederland dat «het niet goed gaat in de jeugdzorg en gezinnen en kinderen vaak niet de hulp en begeleiding krijgen die ze nodig hebben. Ook wij vinden dat het te vaak niet goed gaat»?
Alle kinderen, jongeren en gezinnen verdienen het om tijdig passende hulp te krijgen wanneer zij die nodig hebben. Daarom zijn diverse acties in gang gezet binnen het programma Zorg voor de Jeugd (waar Jeugdzorg Nederland in deelneemt) om kinderen en gezinnen die zorg nodig hebben beter te kunnen helpen. Daarnaast investeren we in de aanpak van complexe casuïstiek met behulp van de inzet van regionale expertteams en de bovenregionale expertisecentra. Wanneer de benodigde zorg lokaal niet van de grond komt of zorg vastloopt, kunnen regionale expertteams jeugd helpen om passende hulp te organiseren. De betreffende gemeente kan het regionale expertteams jeugd inschakelen, maar ouders en jongeren mogen zich ook zelf tot het expertteam wenden. Expertteams kunnen zich laten bijstaan door de bovenregionale expertisecentra.
Helaas ontvangen nog niet alle kinderen goede zorg. Samen met Jeugdzorg Nederland en vele andere partners werken we daarom aan de Hervormingsagenda Jeugd om betere en tijdige zorg en ondersteuning te bieden aan kinderen en gezinnen die dit nodig hebben en het jeugdhulpstelsel houdbaar en betaalbaar te houden.
Deelt u de mening dat jeugdzorg vanaf het eerste moment waarop een kind uit huis wordt geplaatst, moet werken aan een zo spoedig mogelijke terugkeer naar de biologische ouders?
Ja, die mening deel ik. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat voortaan de hoogste prioriteit gegeven gaat worden aan een spoedige terugkeer van uit huis geplaatste kinderen naar hun biologische ouders?
Het streven is altijd een kind weer thuis te laten wonen en het onderzoek is erop gericht om na te gaan of en hoe dit het beste kan. De vraag of een uithuisgeplaatst kind weer terug kan naar de ouders, wordt steeds per kind en per situatie zorgvuldig gewogen.
De ambitie is daarnaast steeds gericht op het verminderen van het aantal uithuisplaatsingen. De mate waarin een kind met een ondertoezichtstelling uit huis wordt geplaatst, is gedaald van 40% in 2016 naar 32% in 2020. Er wordt in Nederland dus minder uithuisgeplaatst dan voorheen. Dat is een positieve ontwikkeling.
Zoals toegezegd5, heeft op 8 november 2021 een ronde tafel in het kader van het voorkomen van uithuisplaatsingen plaatsgevonden. De uitkomsten hiervan treft u aan in bovengenoemde WGO-brief van 22 november 2021. Ze zullen worden meegenomen in de opstelling van de Hervormingsagenda.
Daarnaast richt de Hervormingsagenda zich ook op het voorkomen van uithuisplaatsingen en het verkorten van jeugdhulptrajecten. Het doel hiervan is dat kinderen en ouders sneller passende hulp ontvangen en uithuisplaatsingen zo kort mogelijk duren.
De blijvende problemen van het ophalen van de QR-code voor het coronatoegangsbewijs |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Radar waarin bijna 2000 mensen problemen melden met de app CoronaCheck?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben dagelijks contact met de helpdesk voor CoronaCheck en hoeveel met de GGD over problemen met het digitaal aanmaken van een QR-code of het opsturen op papier? In hoeveel procent van de gevallen was het probleem direct opgelost en bij hoeveel procent zijn er blijvende problemen?
In de week van 1 november ontving de CoronaCheck helpdesk in totaal rond de 70.000 telefoontjes. Ongeveer 7% van deze mensen had een vraag met betrekking tot problemen bij het aanmaken van een QR-code. Het is in gevallen waar het problemen met de registratie van vaccinaties betreft meestal aan de organisatie die de vaccins heeft gezet om ervoor te zorgen dat deze goed geregistreerd staan, zodat een bewijs in de app kan worden aangemaakt. Het kan daarnaast echter ook zo zijn dat er geen toestemming is gegeven om gegevens te delen met het RIVM, waardoor het aanmaken van een bewijs in de app niet mogelijk is. Of gegevens staan wel goed geregistreerd, maar worden door technische fouten niet goed aangeleverd aan CoronaCheck. Waar nodig wordt daarom doorverwezen naar de verantwoordelijke partij die daarbij verder kan helpen. Waar burgers problemen ervaren met de CoronaCheck-app of het aanmaken van een papieren QR-code (via coronacheck.nl/print), worden deze ook zorgvuldig door de helpdesk geholpen en indien noodzakelijk worden de app als ook de processen daartoe verbeterd. Deze meldingen worden nagenoeg allemaal opgelost.
Gemiddeld handelt de Backoffice van de GGD zo'n 3.000 gesprekken per dag af die gaan over registratie van vaccinaties. Voor een deel van de mensen met een vraag kan direct een Coronabewijs aangemaakt worden. Een ander deel van de vragen gaat niet over de registratie zelf, maar bijvoorbeeld om vragen als «hoe print ik een bewijs uit».
Kunt u een opsomming maken van de problemen waar mensen over bellen naar de helpdesk van CoronaCheck en kunt u per probleem een percentage geven hoe vaak dit voorkomt ten opzichte van het totaal aantal contacten bij de helpdesk?
Mensen bellen met diverse redenen naar de CoronaCheck helpdesk. Over het algemeen betreft het vragen rondom het beleid van de inzet van de CoronaCheck-app en de werking ervan, vragen rondom privacy bij gebruik, en tijdens een meting in de week van 1 november jl. betrof het in 7% van de gevallen problemen die worden ervaren bij het aanmaken van een QR-code. In deze laatste categorie gaat het voornamelijk om registratieproblemen waarbij data niet of niet correct in de app kunnen worden opgehaald, waardoor geen bewijs kan worden aangemaakt. Precieze aantallen en percentages van de soorten voorkomende problemen worden niet bijgehouden.
Kunt u een inschatting maken hoeveel mensen in Nederland momenteel volledig gevaccineerd of hersteld zijn van het coronavirus maar het niet lukt om een QR-code te verkrijgen?
Hier kan ik geen precieze inschatting van maken. De meeste problemen die voorkwamen met het aanvragen van een QR-code zijn inmiddels opgelost, maar in een klein aantal gevallen kan het nog voorkomen dat mensen problemen ondervinden. Uiteraard wordt ernaar gestreefd om de bekende problemen zo snel als mogelijk te verhelpen. Op rijksoverheid.nl worden burgers over oplossingen en handelingsperspectieven geïnformeerd.2
Is er genoeg capaciteit bij de helpdesk van CoronaCheck? Zo ja, waar baseert u dat op?
Op dit moment is er voldoende capaciteit bij de helpdesk van CoronaCheck. Eerder was sprake van een toegenomen vraag, onder andere rondom de aankondiging van nieuwe maatregelen vanaf 25 september dit jaar. In die periode is de helpdesk opgeschaald en is ook het keuzemenu dat mensen bij bellen krijgen geoptimaliseerd, waardoor nu automatisch doorverbonden wordt naar andere verantwoordelijke partijen zonder tussenkomst van een helpdeskmedewerker. Drukte wordt continu gemonitord en als er signalen zijn dat dit nodig is kan de capaciteit opgeschaald worden.
Kunt u antwoord geven op hoe deze casus wordt opgelost: iemand is volledig gevaccineerd (ofwel met twee prikken, dan wel met 1 prik én hersteld), degene die de prik heeft gezet (huisarts of GGD) en het RIVM geven aan dat het goed in het systeem staat, maar desondanks lukt het door een technische storing toch niet om een QR-code op te halen?
Soms komt het voor dat door een technische reden de gegevens niet kunnen worden opgehaald in de CoronaCheck-app, ondanks dat deze correct geregistreerd zijn in het betreffende bronsysteem van bijvoorbeeld de huisarts of de GGD. In deze gevallen kan de vaccinatiezetter wel een papieren vaccinatiebewijs maken via het daarvoor ontwikkelde webportaal. De GGD werkt ook aan een duurzame oplossing voor dit specifieke technische probleem welke op korte termijn gereed zal zijn. Tot die tijd is er een noodprocedure in werking bij de Data Mutatie Helpdesk (0800-5090) waarmee via het genoemde webportaal alsnog een coronatoegangsbewijs kan worden aangemaakt.
Is het ook mogelijk voor mensen om zich te melden bij een fysieke helpdesk of loket als het niet lukt om een QR-code op te vragen?
De meeste mensen kunnen zelf via CoronaCheck een QR-code aanmaken of eventueel printen via de website www.coronacheck.nl/print. Dit zo nodig met behulp van personen uit hun omgeving.Naast deze digitale weg zijn ook alternatieven beschikbaar waarbij zonder smartphone en/of internet een bewijs kan worden aangemaakt; bijvoorbeeld telefonisch via het publieksinformatienummer coronavirus (0800-1351) of de CoronaCheck Helpdesk (0800-1421), en sinds 28 september jl. is het ook mogelijk om via een papieren antwoordformulier een bewijs aan te vragen. Gebruikers die hulp nodig hebben bij de aanvraag van een CTB kunnen voor ondersteuning terecht in bibliotheken bij het Informatiepunt Digitale Overheid.
Voor mensen die buiten de EU gevaccineerd zijn en een Nederlandse nationaliteit hebben of in Nederland woonachtig zijn, is bij de GGD in Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond een fysiek loket geopend waar zij terecht kunnen om hun buitenlandse vaccinatiebewijs om te zetten in een Nederlands DCC en CTB. Sinds 30 november jl. kunnen ook personen die woonachtig zijn in Nederland maar elders in de Europese Unie zijn gevaccineerd en daar geen DCC kunnen krijgen, een CTB aanvragen bij deze drie GGD’en.
Bent u bereid de helpdesk voor het ophalen van een QR-code uit te breiden, ook gegeven de mogelijkheid dat het coronatoegangsbewijs breder wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hier momenteel geen reden voor. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is er op dit moment voldoende capaciteit bij de CoronaCheck helpdesk, welke indien noodzakelijk kan worden opgeschaald.
Wat is de oorzaak dat het pas vanaf half november mogelijk is voor mensen die hun 1e prik elders maar hun 2e prik in Nederland hebben gekregen om een coronatoegangsbewijs te krijgen? En wat is de reden dat in de loop van de tweede helft van november er een oplossing is voor mensen die woonachtig zijn in Nederland maar elders in Europa zijn gevaccineerd?
Voor de mensen die hun eerste prik elders, en hun tweede prik in Nederland bij de GGD hebben gekregen, wordt hard gewerkt om een technische oplossing in te voeren waarmee het voor hen ook mogelijk wordt om via CoronaCheck een volledig vaccinatiebewijs te ontvangen. Hiervoor was een oplossing gereed die helaas nog niet naar behoren werkte. Verder mogen, zoals toegelicht in mijn Kamerbrief3 van 2 november jl., mensen die woonachtig zijn in Nederland, maar elders in Europa zijn gevaccineerd, binnen de juridische kaders die de EU-verordening over het DCC biedt enkel een CTB krijgen op basis van de vaccinaties die zijn gezet elders in de EU. Zoals ook in de beantwoording van vraag 7 aangegeven is het sinds 30 november jl. voor deze mensen mogelijk om bij het fysieke loket bij de GGD in Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond een CTB aan te vragen.
Wat zijn momenteel de wachttijden bij de locaties in Utrecht en Groningen voor mensen die in het buitenland gevaccineerd zijn en woonachtig zijn in Nederland (of Nederlander zijn)? Bent u bereid meer locaties te openen verspreid over het land?
Als personen die buiten de EU zijn gevaccineerd maar in Nederland woonachtig zijn of de Nederlandse nationaliteit hebben, nu bellen voor een afspraak, kunnen zij vaak binnen een dag nog terecht bij alle GGD locaties waar deze service momenteel wordt aangeboden. Dat zijn op dit moment de GGD regio’s Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond. Ik blijf met GGD GHOR Nederland en de regio’s in gesprek om, waar nodig, deze service uit te breiden.
Is het mogelijk om ook andere GGD-vaccinatielocaties toegang te geven tot het systeem om handmatig buitenlandse vaccinatiebewijzen te registreren, en dat slechts een enkele medewerker ter plaatse hier toegang tot heeft? Zo nee, waarom niet? Waarom is hier specifieke ict-kennis voor nodig?
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 aangegeven wordt deze service momenteel al aangeboden in de GGD regio’s Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond. Het openen van eventueel meer locaties zal voorbereidingen op onder meer het gebied van organisatie en ook ICT vereisen. Ik blijf met GGD GHOR Nederland en de GGD’en in gesprek om, waar nodig, deze service uit te breiden.
Vanaf wanneer kunnen ook mensen die buiten de EU volledig gevaccineerd zijn, maar geen Nederlander zijn of niet in Nederland wonen, ook een QR-code opvragen voor het coronatoegangsbewijs, zoals bezoekers aan conferenties? Waarom is het wenselijk als zij zich iedere keer moeten testen?
Voor volledig gevaccineerde reizigers uit een derde land is aansluiting van hun land op het EU DCC de meeste effectieve en efficiënte oplossing om zich in EU-landen en in andere bij het DCC-systeem aangesloten landen vrij te kunnen bewegen. Aansluiting op het EU-DCC is echter niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld wanneer een land geen digitale certificaten verstrekt.
Reizigers uit derde landen die wel volledig gevaccineerd zijn, maar die geen gebruik kunnen maken van het coronatoegangsbewijs, een DCC of een DCC-equivalent certificaat, kunnen via een test een 24-uurs CTB ontvangen waarmee zij toegang krijgen tot voorzieningen waar een CTB voor vereist is. Het gaat hier bijvoorbeeld inderdaad om toeristen en zakelijke reizigers. De mate waarin deze reizigers hinder ondervinden doordat zij frequent een test moeten ondergaan zal mede afhangen van hun verblijfsduur en de aard van het bezoek. Ik werk aan een oplossing waarmee deze reizigers zich mogelijkerwijs niet meer dagelijks hoeven te laten testen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, en ieder afzonderlijk beantwoorden, gegeven de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs?
Dat heb ik geprobeerd.
De uitzending van Undercover in Nederland over de misstanden bij zorginstelling Zuster Norma |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de schokkende misstanden die worden getoond in de uitzending van Undercover in Nederland over de zorginstelling Zuster Norma?1
De beelden die in de uitzending te zien waren, zijn voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aanleiding geweest om op hele korte termijn aanvullend onderzoek te doen bij deze instelling. Ik kan mij daarin vinden.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat deze zorginstelling dementerende ouderen soms een groot deel van de dag in hun bed laat liggen, zonder eten of verschoning?
Alle ouderen in zorginstellingen moeten kunnen rekenen op goede en veilige zorg. Het aankleden, gezonde voeding en persoonlijke hygiëne maken hier een belangrijk onderdeel van uit. Wanneer dit niet gebeurt, leidt dit tot risico’s voor bewoners. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat dit zo snel mogelijk wordt opgelost.
Wat is uw reactie op het feit dat niet-bevoegd personeel werd gedwongen om medische handelingen uit te voeren?
Ik ken de situatie ter plaatse niet anders dan via de beelden die ik in de uitzending heb gezien. Om die reden vind ik het niet passend om specifiek op deze casus in te gaan. De IGJ heeft aangegeven vervolgonderzoek te doen in deze casus en hoor en wederhoor toe te passen.
Wel moet wat mij betreft duidelijk zijn dat voorbehouden handelingen alleen door gekwalificeerd personeel uitgevoerd mogen worden, zoals de wet ook voorschrijft.
Hoe kan het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vorig jaar stelde dat er «voldoende maatregelen genomen om de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg weg te nemen»2, terwijl de misstanden momenteel weer enorm zijn?
Het bieden van goede en veilige zorg is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Ons stelsel is gericht op vertrouwen en toezicht om dit vertrouwen kracht bij te zetten. Het blijft echter altijd mogelijk dat op het moment van beoordeling door IGJ de zorg voldeed aan de kwaliteitseisen en dat dit op een later moment niet meer (voldoende) het geval is. Dat kan allerlei oorzaken hebben. Om die reden doet de inspectie altijd vervolgonderzoek bij instellingen waar zij een maatregel heeft opgelegd.
Hoe kan het dat de IGJ na de vaststelling dat de situatie was verbeterd de misstanden onvoldoende in het vizier had?
Zie mijn antwoord bij vragen drie en vier.
Wat gaat u doen om deze misstanden zo snel mogelijk aan te pakken? Is de IGJ op dit moment bezig om de situatie voor deze ouderen te verbeteren?
De inspectie heeft inmiddels vervolgonderzoek op locatie gedaan en hoor en wederhoor toegepast. De beelden uit de uitzending zijn bij dit onderzoek betrokken. Over de uitkomsten van een lopend onderzoek doet IGJ geen uitspraken. IGJ zal het onderzoeksrapport op haar website publiceren, zodra dit is vastgesteld. Ik heb er vertrouwen in dat IGJ op basis van haar bevindingen passend zal reageren.
Wat kunt u zeggen over de financiële positie van Zuster Norma? Als geld niet besteed is aan genoeg en gekwalificeerd personeel en goede voeding, waar is het geld dan wel aan besteed?
Ik heb op dit moment geen toegang tot de actuele financiële situatie van Zuster Norma. In haar jaarverslag zal zij zich hierover moeten verantwoorden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners zo snel mogelijk een veilige en prettige plek krijgen om te wonen?
De inspectie kan geen uitspraken doen over lopend onderzoek. Ondertussen vertrouw ik erop dat haar aanwezigheid op locatie en gesprek met de bestuurder bijdraagt aan goede en veilige zorg, indien nodig na het opleggen van maatregelen.