Het bericht ‘Grote prijsverschillen aanvullende zorgverzekering en mes in vergoeding orthodontie’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Grote prijsverschillen aanvullende zorgverzekering en mes in vergoeding orthodontie»?1 2 3
Ik begrijp dat het voor mensen moeilijk kan zijn om goed zicht te krijgen op verschillen tussen aanvullende verzekeringen en prijsverschillen tussen aanvullende verzekeringen goed te beoordelen, en daarin een keuze te maken. Dat er grote prijsverschillen zijn voor de aanvullende verzekeringen, dat voorwaarden tussen aanvullende verzekeringen verschillen en dat de voorwaarden van een bepaalde aanvullende verzekering in het komende jaar anders zijn dan in het aflopende jaar, heeft te maken met het karakter van de aanvullende verzekering. Bij aanvullende verzekeringen gaat het om zorg die niet in het basispakket zit. Aanvullende verzekeringen zijn particuliere verzekeringen, waarvoor geen grondslag is in de Zorgverzekeringswet. De overheid is niet betrokken bij de invulling van aanvullende (ziektekosten)verzekeringen.
Er zijn redenen om die zorgvormen niet in de basisverzekering te hebben. Dat heeft te maken met begrippen als «bewezen (kosten)effectief», er kan dus zorg worden aangeboden in de aanvullende verzekering die niet bewezen (kosten-) effectief is. Maar ook om de vraag of het risico dusdanig groot is dat dit voor rekening van de Zvw moet worden genomen. Zo kan het zijn dat voor bepaalde behandelingen voldoende bewijs van effectiviteit is, maar dat de kosten van deze kortdurende behandelingen dusdanig beperkt zijn dat mensen die ofwel aanvullend kunnen verzekeren ofwel voor eigen rekening kunnen nemen. Het begrip medisch noodzakelijk speelt bij die beoordeling als zodanig geen rol.
Of dergelijke voorzieningen vervolgens via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd worden, rekent de regering in principe niet tot haar verantwoordelijkheid. Pakketsamenstelling, polisvoorwaarden, acceptatiebeleid en premiestelling van zo’n aanvullende verzekering behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar. Verzekeraars mogen kiezen of en wat zij aanbieden. En het is aan verzekerden om hier een eigen keuze in te maken. Mensen hebben bij aanvullende verzekeringen veel te kiezen, er zijn grote verschillen, zoals ook wordt aangegeven in de vraag. Dat maakt het enerzijds moeilijker om zaken te vergelijken. Anderzijds kunnen mensen dus goed kijken wat het beste bij hen past.
Waar het mij om gaat is de toegankelijkheid van zorg en hoe de basisverzekering daaraan kan bijdragen.
Hoe verklaart u de grote prijsverschillen tussen de verschillende aanvullende polissen?
De omvang van de dekking en de voorwaarden die gelden, kunnen verklaringen zijn. Maar verder heb ik hier geen oordeel over. Het is aan verzekeraars om een prijs vast te stellen voor dit product.
Wat vindt u van de wachttijd die wordt gehanteerd voordat verzekerden recht hebben op een eenmalige vergoeding van € 500 en de eis dat verzekerde ook twee jaar voor deze aanvullende premie betaald moeten hebben?
Verzekeraars maken hun eigen keuzes rondom premiestelling, voorwaarden en acceptatiebeleid. Zij moeten ervoor zorgen dat zij deze verzekering voor hen interessant blijft om aan te bieden. Daarom zullen zij bepaalde voorwaarden moeten stellen. Ik begrijp dat dit vervelend kan zijn voor degene die de verzekering wil afsluiten. Maar het is aan verzekeraars om die voorwaarden te stellen. Mensen kunnen kiezen deze voorwaarden te accepteren of om voor een andere verzekeraar en een andere aanvullende verzekering te kiezen, of voor geen aanvullende verzekering.
Heeft u wettelijke mogelijkheden om dit soort bezuinigingen in de vorm van langere wachttijden en hogere eisen van zorgverzekeraars te voorkomen?
Bij de aanvullende verzekering is er sprake ven een particulier verzekeringsproduct. Het gaat dus niet over «bezuinigen». Het gaat erom dat verzekeraars aan mensen een verzekering kunnen blijven aanbieden. Er is geen kader voor de zorg in de aanvullende verzekering en er zijn geen wettelijke regels over wachttijden. Er wordt wel toezicht gehouden op dit verzekeringsproduct. Op basis van de Wet financieel toezicht zijn zowel de DNB als ACM toezichthouders. Zij kunnen optreden als zij dit nodig vinden. Zulke bevoegdheden liggen niet bij mij als Minister van VWS.
Wat zijn de gevolgen voor de gezondheid van het gebit van kinderen van deze langere wachttijden en hogere eisen? Erkent u dat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen hierdoor verder gaan toenemen?
Het gaat bij kinderen alleen om een wachttijd bij orthodontie. Het gevolg zou inderdaad kunnen zijn dat daardoor later wordt begonnen met orthodontie. Laaggeletterdheid en bekendheid met de regels van de aanvullende zorgverzekering zullen hier ook een rol spelen. Zorgverleners kunnen hun patiënten informeren over het eventuele bestaan van een wachttijd. En ik vind het van belang hierbij op te merken dat meer dan 600.000 mensen een gemeentepolis hebben waar een aanvullende verzekering voor mondzorg bij zit. Bij een premiekorting op het deel aanvullende verzekering kan (maar hoeft niet) de gemeentepolis interessant zijn voor burgers in de doelgroep.
Bij welke onderdelen uit de zorgpolissen ziet u nog meer het hanteren van een wachttijd of strengere eisen voor verzekerden?
Ik interpreteer de vraag dat het hier gaat om «zorgpolissen» voor de aanvullende verzekering. Bij de basisverzekering is immers een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie.
Bij aanvullende verzekeringen zijn op diverse onderdelen wachttijden, medische selectie, maximumvergoedingen of andere acceptatie- en vergoedingsvoorwaarden. Dit is verschillende per type aanvullende verzekering en per onderdeel. Zo weet ik dat er al lang niet altijd voorwaarden aan de acceptatie worden gesteld. Maar ik heb hier geen totaaloverzicht van.
Erkent u dat dit systeem van concurrentie tussen zorgverzekeraars ten koste gaat van de kwaliteit van zorg voor verzekerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Natuurlijk is het van belang dat ook als mensen zelf direct betalen voor deze zorg de kwaliteit goed is. Zo gelden voor bijvoorbeeld fysiotherapie de kwaliteitsstandaarden van de beroepsgroep. En er zijn regels voor de zorg die ook gelden binnen de aanvullende verzekering. Zo reguleert de NZa voor bepaalde onderdelen van de zorg die in de aanvullende verzekering zijn opgenomen, de prestaties en prijzen.
Dat er voor de aanvullende verzekeringen concurrerende verzekeraars zijn, vind ik niet van belang. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, gaat het hier om zorg die niet in het basispakket valt. Wat voor mij dus wel van belang is, is het gesprek over bepaalde onderdelen die nu niet in het basispakket vallen, en nu vaak in de aanvullende verzekering zitten. Bijvoorbeeld op het terrein van de fysiotherapie.
Vindt u dat zorg als een commerciële dienst zou moeten worden aangeboden zoals nu het geval is, terwijl iedereen in Nederland betaalbare en kwalitatief goede zorg wil hebben?
Natuurlijk wil ik ook dat de zorg toegankelijk en betaalbaar blijft. In het regeerprogramma staan diverse acties die ik onderneem om dat te realiseren. Ik ben bezig met de uitwerking daarvan. Maar bij de aanvullende verzekering gaat het niet om zorg onder de zorgverzekeringswet. Ik heb geen mening over de rechtsvorm waarmee aanvullende verzekeringen aangeboden worden.
Bent u van plan om het huidige zorgstelsel met concurrerende zorgverzekeraars in stand te houden tijdens uw kabinetsperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet van plan aanpassingen te doen op het systeem van aanvullende verzekeringen. Zoals hiervoor aangegeven, wil ik wel het gesprek aan of bepaalde onderdelen, die nu onder de aanvullende verzekering kunnen vallen, wel of niet onder het basispakket zouden moeten vallen.
Ten aanzien van de bredere discussie over concurrerende zorgverzekeraars binnen het stelsel van de zorgverzekeringswet: zoals toegezegd in het debat over de regeringsverklaring d.d. 4 juli 2024 stuurt het kabinet een notitie over marktwerking in de zorg naar uw Kamer. Daarin zal ik ingaan op het zorgstelsel en de rol van concurrentie en marktwerking daarin.
Wat zegt het volgens u over ons zorgsysteem dat zorgverzekeraars tot 12 uur ’s nachts op de dag van de deadline van het bekend maken van de basiszorgverzekering hebben gewacht met het publiceren van de hoogte van de zorgpremie?
Daarmee hebben de meeste zorgverzekeraars tot het laatste moment gewacht om hun premie bekend te maken. Zorgverzekeraars willen een goede premie aanbieden, zodat zij verzekerden aan hen binden danwel kunnen aantrekken. Zij maken gebruik van de mogelijkheid om dit te doen op de manier waarbij hun propositie zo passend mogelijk is voor verzekerden. Mensen hebben tot het einde van het jaar tijd om het prolongatieaanbod van hun huidige zorgverzekeraar te accepteren of te kiezen voor een andere (aanvullende) polis van deze verzekeraar of een andere verzekeraar.
Bent u van plan om deze manier van bekendmaken van de hoogte van de zorgpremie en zorgpolissen, van verschillende zorgverzekeraars, aan te passen om de marktwerking tussen hen tegen te gaan?
Voor de aanvullende verzekeringen heb ik geen rol. Voor de basisverzekering verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Wat vindt u van het voorstel van Menzis om de zorgtoeslag voortaan niet meer over te maken aan mensen, maar rechtstreeks aan verzekeraars?
Het vrijwillig overmaken van de zorgtoeslag lijkt een sympathieke oplossing, waar wel de nodige haken en ogen aan zitten. Zo worden terugvorderingen en nabetalingen ingewikkelder, omdat er dan alsnog betalingsverkeer moet plaatsvinden tussen de toeslaggerechtigde en de dienst toeslagen en tussen de zorgverzekeraar en de dienst toeslagen.
Eerder zijn er drie vormen van het overmaken van de zorgtoeslag naar de verzekeraar onderzocht.4
Bij alle drie de opties kwam naar voren dat de baten niet opwogen tegen de lasten. Deze conclusie werd destijds ook gedeeld door de zorgverzekeraars.
Het kabinet heeft afgelopen maand de opdrachtbrief hervorming belasting- en toeslagenstelsel naar de Kamer gestuurd5. Tijdens dit traject zal wederom bekeken worden hoe de zorgtoeslag kan worden hervormd, zodat deze beter werkt. Het vrijwillig overmaken van de zorgtoeslag aan de verzekeraar, in combinatie met andere maatregelen, is een van de opties die hierin weer meegenomen wordt.
Wat is uw reactie op de oproep van DSW-directeur Aad de Groot om de premie inkomensafhankelijk te maken? Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep tijdens uw kabinetsperiode?
De heer De Groot roept op om een groter deel van de kosten van de zorg inkomensafhankelijk te financieren.
De financiering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is al voor een belangrijk deel inkomensafhankelijk. De helft van alle Zvw-uitgaven wordt betaald via de Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Huishoudens met een laag- of middeninkomen hebben recht op de inkomensafhankelijke zorgtoeslag. Deze systematiek functioneert in mijn ogen goed.
Een inkomensafhankelijke nominale premie leidt tot veel extra uitvoeringslast en mogelijk serieuze uitvoeringproblemen. Wat als iemands inkomen bijvoorbeeld onverwacht stijgt, wat op zich goed nieuws is, maar moet de zorgverzekeraars dan premie navorderen?
Hoe denkt u over de argumentatie die hij aandraagt dat een inkomensafhankelijke premie meer samenwerking in plaats van concurrentie op de zorgpremie stimuleert en daarmee meer investeringen in preventie stimuleert in plaats van tegenwerkt?
In mijn antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven hoe ik denk over de oproep van de heer De Groot om een groter deel van de kosten van de zorg inkomensafhankelijk te financieren. Ik volg niet dat een inkomensafhankelijkere financiering met als gevolg een lage nominale premie de concurrentie op de zorgpremie zou verlagen. Ook bij een lage nominale premie is een scherpere premie voor een verzekerde interessanter dan een minder scherpe premie.
Ik ben het wel met de heer De Groot een dat we het nodige te doen hebben in de zorg. Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma wil het kabinet het bestaande zorgakkoord verbreden, intensiveren en concretiseren, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg en welzijn en het afwenden van het arbeidsmarkttekort centraal staan. In mijn brief van 28 november 2024 heb ik samen met mijn collega-bewindspersonen uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken daarvan.6
Zorg voor zwangere vrouwen en baby’s in aanmeldcentrum en AZC’s. |
|
Kati Piri (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Fleur Agema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport «Aanbevelingen voor persoonsgerichte geboortezorg voor asielzoekers en statushouders in Nederland» gepubliceerd op 4 november 2024, waarover de NOS heeft bericht op 17 november 2024 en wat is uw reactie hierop?1 2
Ja, ik ben bekend met het rapport en het NOS-bericht en heb kennisgenomen van de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan. Voor een reactie op het rapport verwijs ik graag naar de antwoorden op onderstaande vragen van uw Kamer.
Wat is uw reflectie op de toegankelijkheid en effectiviteit van de geboortezorg voor zwangere en pas bevallen vrouwen in opvanglocaties?
Zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg. De toegang tot medische zorg voor asielzoekers is vastgelegd en gewaarborgd in de Opvangrichtlijn als ook in de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). De toegang tot zorg is in Nederland goed geregeld en asielzoekers kunnen rekenen op professionele en toegankelijke zorg.
Dit laat onverlet dat er mogelijkheden liggen om de toegankelijkheid en effectiviteit van de geboortezorg te optimaliseren, zeker in relatie tot de huidige druk op de opvang. Zo plaatst het COA sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal, waar een vleugel is vrijgemaakt om zwangere vrouwen uit Ter Apel in op te vangen. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Door een tekort aan opvangplekken stagneert de doorstroom van bevallen vrouwen naar andere locaties echter, waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Dit onderstreept dat de druk op de opvang effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor zwangere vrouwen in de opvang.
De aanbevelingen uit het EGALITE project bieden mijn departement handvatten om in samenwerking met het Ministerie van VWS en het COA verbeteringsmogelijkheden te bezien en nader uit te werken. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken (zorg)organisaties.
Vindt u het te rechtvaardigen dat er in Nederland een substantieel hoger risico is op doodgeboorte en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen om de zorg omtrent zwangere vrouwen in opvanglocaties te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen?
De constatering dat geboorte-uitkomsten bij vrouwen met een vluchtachtergrond significant slechter zijn dan bij andere bevolkingsgroepen bleek al uit een eerder onderzoek, waar het voorliggende EGALITE project op voortborduurt. Mijn ambtsvoorganger is schriftelijk ingegaan op dit eerdere onderzoek en ik sluit mij volledig bij hem aan dat wij deze cijfers betreuren.3 Het staat buiten kijf dat doodgeboortes en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties voorkomen moeten worden. Om deze reden zijn er ook maatregelen genomen, waaronder het inrichten van een vleugel van locatie Musselkanaal voor zwangere vrouwen. Het recent verschenen EGALITE rapport biedt geen update van de cijfers met betrekking tot doodgeboorte en geboorte-gerelateerde complicaties maar biedt wel andere nuttige inzichten en aanbevelingen, zowel op beleidsniveau als ook praktijkgerichte aanbevelingen voor zorgverleners en medewerkers van het COA. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, bezien mijn departement en andere betrokken organisaties op welke wijze de aanbevelingen uit het EGALITE project meegenomen kunnen worden.
Bent u, gezien het feit dat er veel aanwijzingen zijn dat de sterftecijfers en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties een onderschatting kunnen zijn van de werkelijke cijfers, bereid de regels rondom de geboorteaangifte voor ouders zonder burgerservicenummer (BSN) te versoepelen en hen zodoende mee te nemen in de nationale geboortestatistieken?
In Nederland wordt van elke geboorte een geboorteakte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit gebeurt ongeacht of de ouders een burgerservicenummer (BSN) hebben. Er moet wel aangifte van geboorte gedaan worden bij de geboortegemeente. Als geen geboorteaangifte wordt gedaan valt de pasgeborene buiten de registratie van de overheid. Als de ouders geen BSN hebben, moet er ook aangifte gedaan worden van een geboorte. Dan zal er geen automatische inschrijving zijn in de BRP want daarvoor is het vereist dat de moeder al als ingezetene in de BRP geregistreerd staat.
In gevallen waarin ouders geen BSN hebben, kunnen pasgeborenen alsnog worden ingeschreven in de BRP op basis van een aangifte van verblijf en adres bij de woongemeente. Het is aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) om te bepalen of deze kinderen worden meegenomen in de nationale geboorte-statistieken.
Het huidige wettelijk kader biedt al ruimte voor de inschrijving van deze kinderen, mits geboorteaangifte wordt gedaan. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt geen gebruik van BSN's voor het opstellen van akten. BSN’s worden niet opgenomen in akten van de burgerlijke stand. Als de ouders niet in de BRP staan ingeschreven kan er wel een geboorteakte worden opgemaakt. Als de identiteit van de moeder niet kan worden vastgesteld, moet de geboorteakte worden opgemaakt met een bevel van de officier van justitie. Versoepeling van de regels rondom geboorteaangifte is daarom niet noodzakelijk gezien de bestaande regelgeving voldoende mogelijkheden biedt.
Erkent u de onderzoeksresultaten dat de opvanglocaties vaak niet voldoen aan de randvoorwaarden voor een gezonde zwangerschap? Welke maatregelen neemt u om de opvangomstandigheden te verbeteren en ervoor te zorgen dat zwangere vrouwen alleen in geschikte locaties worden gehuisvest?
Momenteel moet een groot aantal noodopvanglocaties ingezet worden om de druk op de opvang te verlichten. Ik erken dat de inzet van noodopvang effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor kwetsbare doelgroepen, waaronder zwangere vrouwen. Het uitgangspunt is dat in de noodopvang zo min mogelijk kwetsbare personen worden opgevangen. Dit geldt ook voor zwangere vrouwen. Helaas is het gezien de grote druk op de opvang noodzakelijk om soms ook zwangere vrouwen op te vangen in de noodopvang. Daarom blijft het ook in de noodopvang van groot belang dat er aandacht is en blijft voor de kwetsbare situatie van zwangere vrouwen. Benadrukt moet worden dat medewerkers van onder andere het COA en GZA zich dagelijks inspannen om de opvang en zorg zo goed mogelijk te laten verlopen.
Zoals ik in mijn antwoord op Kamervragen over de situatie van kinderen in de asielnoodopvang al aangaf, heb ik de wens om meer duurzame en stabiele opvangvoorzieningen te realiseren. Deze doelstelling is ook opgenomen in het Regeerprogramma. Het realiseren van voldoende plekken en doorstroom is de randvoorwaarde voor het functioneren en wellicht uitbreiden van initiatieven zoals op locatie Musselkanaal, die qua begeleiding volledig is ingericht op zwangere asielzoekers.
Bent u bekend met het feit dat baby’s van asielzoekers vaker met een laag geboortegewicht worden geboren, wat een kansrijke start in grote mate kan beïnvloeden? Vindt u dat de huidige opvangomstandigheden voor zwangere vrouwen voldoende zijn om een kansrijke start in opvangcentra te waarborgen?
Ik ben bekend met het feit dat er bij baby’s van asielzoekers vaker sprake is van een lager geboortegewicht en dat dit van invloed is op een kansrijke start. Het is ook zo dat de huidige opvangsituatie verschillende uitdagingen met zich meebrengt, ook ten aanzien van de toegang tot zorg. Binnen deze uitdagingen zijn de inspanningen er vanzelfsprekend wel op gericht om een kansrijke start zo goed mogelijk te borgen.
Zoals ook in het rapport wordt aangegeven is ongeveer de helft van de zwangere vrouwen in de opvang reeds zwanger op het moment dat ze in Nederland aankomen. Dat betekent dat zij in de eerste periode van zwangerschap mogelijk niet dezelfde zorg hebben gehad als wij in Nederland gewend zijn. Daarbij komt dat deze vrouwen voordat ze in Nederland aankomen een zware reis achter de rug hebben. Dit kan ook effect hebben op de ontwikkeling van het nog ongeboren kind en daarmee het geboortegewicht.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, bezie ik in samenwerking met andere betrokken organisaties en het Ministerie van VWS op welke wijze de aanbevelingen uit het EGALITE project opgepakt kunnen worden.
Hoe gaat u onnodige overplaatsingen beperken, vooral in de perinatale fase, uit de COA-data in het rapport blijkt namelijk dat zeventig procent van de vrouwen minimaal één keer werd overgeplaatst tijdens de zwangerschap en 28 procent zelfs twee keer of meer, om zo de continuïteit van zorg voor zwangere vrouwen te waarborgen?
Ik ben het eens met de aanbeveling dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dit geldt niet alleen voor zwangere asielzoekers. Verhuisbewegingen tijdens het asielproces moeten tot het minimum beperkt zijn, zeker voor kwetsbaren, aangezien ze kunnen zorgen voor stress of problemen met onderwijs- of zorgcontinuïteit. Helaas komen verhuizingen momenteel om diverse redenen veelvuldig voor, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van (nood)opvanglocaties of het kortstondig moeten onderbrengen van asielzoekers voor wie geen plek is in Ter Apel, op aangeven van asielzoekers zelf of als gevolg van de asielprocedure. Ik streef er dan ook naar het aantal verhuisbewegingen terug te brengen. Momenteel wordt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielsysteem uitgewerkt en geïmplementeerd. Dit toekomstbeeld van het opvanglandschap is gestoeld op het uitgangspunt om het aantal verhuisbewegingen tot een minimum te beperken.
De kanttekening die hier wel bij geplaatst moet worden, is dat initiatieven zoals op locatie Musselkanaal ook weer extra verhuisbewegingen met zich meebrengen: zwangere vrouwen moeten er immers heen verplaatsen en kunnen daar niet gedurende de rest van de asielprocedure blijven, al was het maar omdat ze dan plekken voor andere zwangere vrouwen bezet houden. Hierin dient dus een goede afweging gemaakt te worden tussen de toegevoegde waarde die deze specifieke locatie en bijbehorende begeleiding heeft, ten opzichte van het mogelijk negatieve effect van de verhuizing náár, en van de locatie. Zwangere asielzoeksters worden normaal gesproken en in algemene zin 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat tolken in de toekomst structureel beschikbaar zijn tijdens de essentiële zorgmomenten van een zwangerschap en rondom een geboorte, zodat de taalbarrière niet langer een risico vormt voor zwangere vrouwen, zoals uit het rapport blijkt? Kunt u deze vraag beantwoorden in de eerstelijnssetting als ook in de tweede of derdelijns setting?
De RMA maakt het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Dit geldt ook voor de geboortezorg. Binnen de zorgverzekeringswet is sinds 2023 een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Vindt u het gerechtvaardigd dat zwangere vrouwen onder slechte hygiënische omstandigheden en met gebrek aan privacy, zoals in het rapport naar voren komt, worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u de slechte hygiënische omstandigheden en gebrek aan privacy verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de beperkte bekendheid van de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers onder verloskundigen en andere zorgverleners, zoals blijkt uit het EGALITE-rapport? Welke maatregelen neemt u om de bekendheid te vergroten en de samenwerking tussen ketenpartners te verbeteren?
Het is aan beroeps- en patiëntenorganisaties om gezamenlijk tot richtlijnen te komen en hier invulling aan te geven. Ik vind het daarbij van belang dat de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers voldoende bekend is onder verloskundigen en andere zorgverleners. Ik zal de beroepsorganisaties in de geboortezorg daarom verzoeken om de ketenrichtlijn opnieuw onder de aandacht te brengen bij hun achterban.
Bent u bereid de Ketenrichtlijn om te vormen tot een evidence-based standaard, opgenomen in het kwaliteitsregister van het Zorginstituut Nederland, om betere naleving te stimuleren?
De Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers is een richtlijn waarin afspraken zijn gemaakt over de gewenste werkwijze en samenwerking binnen de geboortezorg aan asielzoekers. Deze richtlijn is ontwikkeld door diverse ketenzorgpartners binnen de geboortezorg aan asielzoekers. Bij de richtlijn zijn er zorgaanbieders betrokken waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op houdt. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is er geen verschil in status tussen een (onderdeel van de) professionele standaard (zoals de ketenrichtlijn) of een kwaliteitsstandaard. Zorgaanbieders en zorgverleners zijn verplicht te handelen in overeenstemming met de op hun rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden. Voor geboortezorg zijn de landelijke richtlijnen ten aanzien van de kwaliteit van de zorg onder meer te vinden op de website kennisnetgeboortezorg.nl.
Verwacht u dat de geboorte-uitkomsten zich nog negatiever gaan ontwikkelingen bij een nog verdere versobering van de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerprogramma en de regeringsbrief van 25 oktober jl. beschrijft het kabinet haar plannen om in te zetten op het (gedifferentieerd) versoberen van de asielopvang en sobere voorzieningen voor statushouders. Deze plannen worden momenteel uitgewerkt door het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hierbij wordt gehouden aan de in de (herziene) Opvangrichtlijn vastgestelde normen voor de toegang tot gezondheidszorg voor asielzoekers en kwetsbare groepen, inclusief zwangere vrouwen, als ook aan de in de Kwalificatieverordening gestelde normen voor de toegang tot zorg voor statushouders, inclusief zwangere vrouwen. Hierbij wil ik nogmaals onderstrepen dat zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg en op iedere locatie zijn er dan ook afspraken met verloskundepraktijken om deze zorg te waarborgen. Dit sluit ook aan bij de in het Regeerprogramma genoemde doelen om gelijkwaardige toegang tot zorg te waarborgen en in te zetten op een kansrijke start, een maatregel die niet alleen preventief werkt om latere zorgkosten te besparen maar ook goede geboortezorg omvat.
Hoe garandeert u dat de geboortezorg in de «sobere voorzieningen» voor statushouders, zoals gepresenteerd in de regeringsbrief van 25 oktober 2024, niet leidt tot nog grotere risico’s op doodgeboorte en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen, terwijl dit risico nu al zeven keer hoger is?3 4
Zie antwoord vraag 12.
Worden zwangere vrouwen uitgesloten van nog verdere versobering van de asielopvang? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Het beboeten van huisartsen die Hydroxychloroquine en Ivermectine voorschreven |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Ongehoord Nieuws d.d. 14 november 2024?1
Ja.
Erkent u dat de huisartsen die Hydroxychloroquine of Ivermectine hebben voorgeschreven, te goeder trouw en in lijn met de Eed van Hippocrates hebben gehandeld?
Ik vertrouw erop dat artsen hun beroep te goeder trouw en in lijn met de artseneed uitoefenen. Het is daarbij belangrijk dat ook de wettelijke regels worden gerespecteerd, zoals de Geneesmiddelenwet, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Hoe beoordeelt u dat uw voorganger heeft besloten de desbetreffende artsen te beboeten omdat zij artikel 68, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet zouden hebben overtreden?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op naleving van de verschillende wetten, waaronder de Geneesmiddelenwet. In specifieke gevallen bepaalt zij of er wel, of geen sprake is van overtreding van de Geneesmiddelenwet en of handhavend opgetreden moet worden. De IGJ heeft bij dat onderzoek een onafhankelijke rol en neemt deze besluiten zelfstandig in mandaat, zonder tussenkomst van de Minister.
Herinnert u zich de tweet die u op 31 augustus 2021 op X (destijds: Twitter) plaatste naar aanleiding van het in dagblad Trouw verschenen artikel «Inspectie tikt zestig artsen op de vingers om valse corona-informatie», welke u als«doodenge ontwikkeling» kwalificeerde, daaraan toevoegend: «De Limburgse huisarts Elens had gelijk met hydroxychloroquine, maar werd beboet door de inspectie!»? Wanneer en waarom heeft u deze tweet verwijderd?
Ik heb niks verwijderd. Mijn twitter-geschiedenis lijkt te lopen tot 30-09-2022, erg jammer.
Beschouwt u het beboeten van de desbetreffende artsen nog steeds als een doodenge ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Als Kamerlid had ik een dikwijls flink afwijkend standpunt op de corona-aanpak van het kabinetsbeleid. Ik ben er daarom blij mee dat de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport de afronding van corona op zich neemt. Hij zat destijds niet in de Tweede Kamer of het kabinet. We wachten de conclusies van de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de Parlementaire Enquêtecommissie af. De IGJ valt echter onder verantwoordelijkheid van de Minister. Het is niet passend voor mij om verder in te gaan op specifieke lopende zaken waarin de IGJ vanuit haar toezichthoudende taak meent dat handhavend optreden geïndiceerd is. De IGJ handelt onafhankelijk en neemt haar besluiten in mandaat zonder tussenkomst van de Minister en zonder de Minister hier vooraf van op de hoogte te stellen.
Waarom heeft u hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 augustus 2024, aangaande de vernietiging van het besluit om een boete op te leggen aan een arts wegens het off-label voorschrijven van Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine? Waarom zei u in het interview met Jonathan Krispijn dat u hier niet verantwoordelijk voor bent, terwijl u zelf hoger beroep heeft ingesteld?
Nadat ik het één en ander had uitgezocht heb ik daags na het interview de heer Krispijn uitgebreid te woord gestaan. De IGJ heeft geoordeeld dat hoger beroep in genoemde zaak zinvol is. De IGJ heeft het mandaat om op haar werkterrein namens de Minister hoger beroep aan te spannen, zonder dat dit aan de Minister ter besluitvorming voorgelegd hoeft te worden. Het klopt daarom dat ik ten tijde van het interview niet op de hoogte was van het besluit van de IGJ.
Bent u bereid om het door u ingestelde hoger beroep in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb mij in het verleden uitgesproken tegen actieve inmenging door een Minister in lopende zaken, en dat ga ik nu zelf ook niet doen. Het is nu aan de Raad van State om te oordelen over deze zaak en of de arts terecht beboet is voor het tijdens de coronapandemie voorschrijven van deze geneesmiddelen aan Covid-19 patiënten. Gezien verschillende rechters in het verleden verschillend hebben geoordeeld, zullen de uitspraken van de Raad van State ook duidelijkheid voor ons allen opleveren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Het bericht 'VN tikt Nederland op de vingers: de postcode van je woonplaats bepaalt hoe goed de zorg is' |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VN tikt Nederland op de vingers: de postcode van je woonplaats bepaalt hoe goed de zorg is»?1
Ik heb het bericht in het AD met belangstelling gelezen. Ik kan mij goed voorstellen dat cliënten met een beperking niet altijd goed begrijpen waarom er verschillen zijn in de voorzieningen tussen gemeenten en waar deze verschillen in voorzieningen tussen gemeenten op gebaseerd zijn. Ik begrijp ook dat dit soms lastig is te verklaren voor cliënten met een beperking die een beroep doen op een voorziening in de Wmo 2015. De Wmo is een wet waarbij de uitvoering is gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten hebben in de uitvoering een grote mate van beleidsvrijheid en kunnen ondersteuning zelf inkopen bij verschillende aanbieders. Belangrijk is vooral dat de voorziening die een inwoner met een beperking van de gemeente ontvangt, passend is bij de lokale en individuele situatie.
De Wmo 2015 is een voorzieningenwet waarbij het uitgangspunt is dat een gemeente (conform artikel 2.3.2 van de Wmo 2015) op basis van een onderzoek bij een inwoner bepaalt welke ondersteuning passend is bij de individuele en lokale omstandigheden. Dit vindt plaats tijdens het zogenaamde «keukentafelgesprek» met een inwoner. Kortom de gemeente moet conform de wet individueel en lokaal maatwerk leveren. Dat kan er toe leiden dat een inwoner in een gemeente een andere voorziening krijgt toegewezen dan een andere inwoner in die gemeente of een inwoner in een andere gemeente. Dit wil niet zeggen dan de ene vorm van ondersteuning beter is dan de andere, zolang deze maar passend is bij de situatie. Indien de inwoner het niet eens is met het besluit van een gemeente kan er bovendien een klacht worden ingediend of bezwaar worden gemaakt tegen het besluit van de gemeente.
Hoe reageert u op de forse kritiek van de VN op Nederland op dit punt?
Naar aanleiding van het onlangs verschenen rapport met «Concluding observations» van het VN-comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: het Comité) heb ik uw kamer op 23 oktober jl. een reactie gegeven op dit rapport2. In deze reactie heb ik aangegeven dat het VN-verdrag Handicap oproept tot het maken van (lokaal) inclusiebeleid in nauwe samenspraak met inwoners met een beperking en organisaties die hen vertegenwoordigen, zoals de lokale Wmo/cliëntenraad. Een belangrijk fundament van gedecentraliseerde wetgeving is juist het hebben van beleidsruimte voor gemeenten. Het gaat om ruimte om beleid te kunnen voeren passend bij de lokale situatie, hetgeen verankerd dient te worden in een lokale verordening of lokale beleidsregels. Bovendien kopen gemeenten op basis van de Wmo 2015 zorg en ondersteuning in bij verschillende aanbieders. Hierdoor kunnen dus verschillen ontstaan in de uitvoering van taken door gemeenten als het gaat om vergoedingen, maar ook als het gaat om de vormgeving van regelingen en de ondersteuning die inwoners op basis daarvan kunnen ontvangen. Ik heb in mijn reactie op dit VN-rapport wel aangegeven dat het, tien jaar na de decentralisatie van ondersteuningstaken naar gemeenten, een goed moment is om te kijken of die diversiteit op alle onderdelen van de uitvoeringspraktijk noodzakelijk en nuttig is. Derhalve wordt in een brede studie naar de houdbaarheid van de Wmo 2015 voor de nabije toekomst ook gekeken naar de diversiteit in de uitvoeringspraktijk van gemeenten. Daarbij kijk ik ook naar de reikwijdte van de beleidsruimte van individuele gemeenten in relatie tot mijn verantwoordelijkheid voor een goed werkend stelsel. Uw kamer is reeds over dit brede onderzoek geïnformeerd. Als uit dit onderzoek mocht blijken dat er verschillen in de uitvoering zijn die niet doelmatig zijn of te verklaren zijn door verschillen in individuele of lokale omstandigheden, dan zal ik bezien of er aanleiding is om nadere maatregelen te nemen.
In hoeverre heeft u inzicht in hoe groot de verschillen zijn tussen gemeenten als het gaat om de zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking en op welke punten deze verschillen te zien zijn? Zo ja, zou u een overzicht van deze verschillen met de Kamer willen delen? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Ik heb géén overzicht van alle verschillen tussen gemeenten over de wijze waarop zij de Wmo 2015 in de praktijk uitvoeren en maatwerk bieden aan inwoners met een beperking die een beroep doen op gemeentelijke ondersteuning. Dit betreft naast mensen met een psychische, fysieke of sociale beperking ook andere doelgroepen zoals ouderen, dak- en thuislozen, inwoners die te maken hebben met huiselijk geweld, etc. Dit vraagt een omvangrijk onderzoek onder alle gemeenten en hun cliënten op een groot aantal uitvoeringsaspecten. Ik ben dan ook niet van plan om zo’n groot onderzoek uit te voeren. Ik heb op basis van werkbezoeken en signalen van vertegenwoordigers van cliënten en aanbieders wel enig inzicht in verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van de Wmo 2015.
Bent u het ermee eens dat mensen in gelijke gevallen over het algemeen dezelfde hulp en ondersteuning nodig hebben, los van de vraag in welke gemeente zij wonen?
Het klinkt logisch om mensen in gelijke gevallen over het algemeen dezelfde hulp en ondersteuning te bieden. Maar verschillen in individuele en lokale omstandigheden kunnen ook leiden tot verschillende oplossingen voor een inwoner. Het is kortom altijd lastig om te beoordelen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van gelijke gevallen. Mensen verschillen van elkaar, leven onder verschillende omstandigheden en kunnen verschillende behoeften hebben waarvoor meerdere oplossingen denkbaar zijn. Daarom is lokaal en individueel maatwerk belangrijk. Ook de voorzieningen in gemeenten zijn niet overal hetzelfde en kunnen leiden tot andere oplossingen voor cliënten.
Bent u het ermee eens dat het bij verschillen tussen gemeenten in welke zorg en ondersteuning vooral zou moeten gaan om welke extra’s worden geboden, bovenop die gemeenschappelijke basis die overal nodig is?
Ik ben het met u eens dat er door het lokale bestuur goed gekeken moet worden welke sociale basisvoorzieningen nodig zijn in een gemeente of buurt of wijk voor de participatie van kwetsbare inwoners, waaronder inwoners met een beperking. Ik doel dan bijvoorbeeld op algemeen toegankelijke sociale basisvoorzieningen, zoals voldoende locaties en activiteiten om elkaar te kunnen ontmoeten, activiteiten te organiseren en hulp en ondersteuning te bieden. Verder oriënteer ik mij in het kader van een vervolg op het Integraal Zorg Akkoord (IZA) of het mogelijk is om deze sociale basisvoorzieningen in gemeenten verder te ondersteunen. Gemeenten moeten verder een lokale inclusieagenda opstellen met plannen zodat openbare voorzieningen ook goed toegankelijk zijn voor mensen met beperkingen.
Kunt u per categorie van verschillen tussen gemeenten in de invulling van de zorg en ondersteuning onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) willen aangeven of u deze acceptabel vindt en zo ja, waarom?
Nee. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid om een einde te maken aan de te grote verschillen tussen gemeenten, door een gemeentelijk basispakket in te voeren in de Wmo, waarin in ieder geval alle noodzakelijke huishoudelijke zorg, begeleiding, dagbesteding en respijtzorg worden opgenomen?
Ik deel uw opvatting dat het onwenselijk kan zijn dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten met betrekking tot individuele maatwerkvoorzieningen en dat dit als oneerlijk kan worden ervaren door inwoners met een beperking. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verplicht om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning als iemand niet meer zelfstandig kan participeren en het sociaal netwerk onvoldoende ondersteuning kan bieden. Naast individuele voorzieningen zijn algemene, collectieve voorzieningen een belangrijk onderdeel van deze maatschappelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld buurthuizen, laagdrempelige inloopvoorzieningen of een sociaal werker kunnen mensen met een ondersteuningsbehoefte helpen in het dagelijks leven. Dit geldt ook voor mensen met een levenslange en/of levens brede beperking.
Onder het vorige kabinet is gestart met het versterken van de sociale basis. Vanuit de gedachte dat iedereen zo lang mogelijk, zo gezond mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen met voldoende voorzieningen in de omgeving.
En met als beoogd resultaat dat het beroep op de formele maatschappelijke ondersteuning en zorg wordt verminderd. Ik ben, zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS, voornemens om deze sociale basis verdergaand te versterken en hierover afspraken te maken in een aanvullend zorg- en welzijnsakkoord. De vertaling van deze afspraken kunnen vervolgens landen in regionale en lokale beleidsplannen, zoals een lokale inclusieagenda.
Ik ben op dit moment niet bereid om over te gaan tot een gemeentelijk basispakket. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de Wmo 2015 een zogenaamde voorzieningenwet waarbij geen sprake is van aanspraken of rechten. Op basis van de persoonlijke situatie van een burger en diens omgeving wordt gekeken naar de noodzakelijke ondersteuningsbehoefte. Dit leidt tot diversiteit en verschillen tussen gemeenten. Ik deel uw opvatting dat dit soms als onwenselijk kan worden ervaren door mensen met een beperking, bijvoorbeeld waar het gaat om de beschikkingsduur, maar ook voor de organisatie en inkoop van complexe vormen van respijtzorg (zoals logeerzorg).
Op dit soort punten zet ik de lijn, zoals ingezet door mijn ambtsvoorgangers, voort en maak ik afspraken met gemeenten en andere relevante maatschappelijke partners om deze knelpunten weg te nemen. Zo zijn er eerder convenanten opgesteld rond het verstrekken van hulpmiddelen en het kunnen meeverhuizen van hulpmiddelen van cliënten naar een andere gemeente. In samenwerking met gemeenten is verder gewerkt aan een modelbeleid Wmo specifiek voor sporthulpmiddelen. Verder wordt de huidige sportvervoersvoorziening opgenomen in de landelijke Valys-regeling. Daarnaast ben ik zoals ik eerder heb aangegeven bezig met het opstellen van een meerjaren-agenda voor de Wmo 2015 en een houdbaarheidsonderzoek.
Bent u daarnaast bereid om ook te zorgen voor voldoende financiering voor gemeenten, zodat zij ook allemaal in staat zijn voldoende zorg en ondersteuning te financieren voor iedereen die dat nodig heeft, in plaats van fors te bezuinigen op gemeenten via het ravijnjaar?
Gemeenten worden voor de uitvoering van gedecentraliseerde taken grotendeels gefinancierd via het Gemeentefonds. Mijn collega bewindspersonen van het Ministerie van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zijn primair verantwoordelijk voor voldoende financiering van de taken van gemeenten via het Gemeentefonds. Zij hebben periodiek overleg met de VNG over de ontwikkelingen in de financiering van het gemeentefonds in relatie tot de taken die gemeenten hiervoor moeten uitvoeren. Ook mijn departement wordt daarbij betrokken omdat de Wmo 2015 een belangrijk onderdeel is van de taken die gemeenten uitvoeren op basis van de financiering uit het gemeentefonds. Daarbij wordt ook gekeken naar hoe bijvoorbeeld demografische of andere maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving zich verhouden tot de financiering van gemeentelijke taken via het gemeentefonds en óf er voor bepaalde specifieke taken wellicht andere financieringsvormen mogelijk zijn.
Bent u het ermee eens dat de verschillen tussen gemeenten in de procedures die moeten worden doorlopen om de juiste zorg en ondersteuning te krijgen teveel verschillen? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe deze procedures meer kunnen worden gelijkgetrokken?
In de Wmo 2015 zijn regels opgesteld over procedures die de gemeente moet volgen om tot passende ondersteuning te komen voor inwoners die een beroep doen op gemeentelijke ondersteuning. Elke gemeente moet onderzoek doen in samenspraak met de cliënt naar de ondersteuningsbehoefte van een cliënt, waarbij de cliënt gebruik kan maken van een onafhankelijke cliëntondersteuner als hij dat wenselijk vindt. De wijze waarop de gemeente dit onderzoek in de praktijk vormgeeft en vervolgens een besluit neemt over de uitkomsten van dit onderzoek is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Ik ben – mede gezien het lopende brede onderzoek naar de houdbaarheid van de Wmo 2015, waarin ook specifiek gekeken wordt naar diversiteit in de uitvoeringspraktijk, de reikwijdte van beleidsruimte en stelselverantwoordelijkheid – dan ook niet van plan om in dit stadium onderzoek te doen naar de wijze waarop procedures rondom het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van inwoners van gemeenten kunnen worden gelijkgetrokken.
Wel ben ik van mening dat in de uitvoering van de Wmo 2015 op verschillende aspecten verdere standaardisering mogelijk is, zoals het gebruik maken van standaardcontracten met aanbieders (onlangs zijn bijvoorbeeld de eerste contractstandaarden voor de Wmo 2015, door de ALV van de VNG vastgesteld), en het meer standaardiseren van de informatie-uitwisseling tussen gemeenten en aanbieders. Hierdoor kunnen ook onnodige administratieve lasten worden verminderd bij aanbieders, professionals en cliënten.
Het bericht 'Opleiding die huisartsentekort had kunnen oplossen alweer weg uit Zeeland' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV), Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opleiding die huisartsentekort had kunnen oplossen alweer weg uit Zeeland»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de in 2023 gestarte pilot zo snel al ten einde komt en Zeeuwse studenten alsnog naar Nijmegen moeten reizen voor hun opleiding tot Physician Assistant (PA)?
In de aanvraag voor extra opleiden van PA’s in de provincie Zeeland is een aanvraag gedaan voor 20 studenten, verdeeld over drie instroommomenten (2021, 2022 en 2023). De afspraken hierover zijn tijdelijk en mogelijk gemaakt vanuit het Rijksbrede compensatiepakket «Wind in de zeilen».
Deelt u de mening dat PA’s bijdragen aan de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg, zeker in regio’s waar de zorg onder druk staat? Zo ja, welke alternatieven verkent u om de opleiding tot PA in die regio’s beschikbaar te houden?
Ja. De sector en specifiek in dit verband beide Zeeuwse huisartsen-coöperaties hebben deze aanvraag gedaan in de overtuiging een bijdrage te leveren aan de huisartsenzorg. Met succes want er zijn 19 PA’s lokaal in opleiding en aan het werk in de huisartsenzorg. De PA kan daarmee een bijdrage leveren aan het in stand houden van de huisartsenzorg en het ontlasten van de huisartsen in Zeeland. Landelijk stel ik samen met het Ministerie van OCW opleidingsplaatsen beschikbaar.
Klopt het dat het besluit om de lessen niet meer in Vlissingen aan te bieden, te maken heeft met de suboptimale kwaliteit van onderwijs op afstand? Zo ja, op welke manier is die kwaliteit in kaart gebracht en welke mogelijkheden zijn er om de kwaliteit van onderwijs op afstand te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering en bewaking van de kwaliteit van deze opleiding ligt bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Herkent u dat – als het gaat om zorg – de combinatie van fysieke zorg en zorg op afstand juist als kwalitatief goed wordt beschouwd? Zo ja, wat is de reden dat een dergelijke combinatie voor het zorgonderwijs dan niet zou gelden?
In de uitvoering van het onderwijs gebeurt dat voor het grootste deel in de provincie Zeeland. Alleen het op standplaats volgen van colleges en werkgroepen is gestopt, het begeleiden en beoordelen van de afstudeeropdrachten alsmede de examens vinden nog steeds plaats in samenwerking met de hogeschool Zeeland.
In hoeverre hebben de betrokkenen (bestuurders, docenten, studenten, stage-instellingen, werkgevers) inspraak gehad in dit besluit? Wat is het verwachte effect van dit besluit op afstudeercijfers en nieuwe instroom uit Zeeland als gevolg van dit besluit?
De betrokken opleiding (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) heeft mij laten weten dat er gesproken is met de betrokken docenten en er met studenten overlegd is. Vervolgens is dit besluit toegelicht aan de coöperaties en de hogeschool Zeeland.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot wat in het Capaciteitsplan 2024–20272 staat, namelijk dat de instroom van de PA en AVS-AGZ in de opleidingen binnen de huisartsenzorg en de ouderenzorg sterk moet stijgen om in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen voldoen?
Ik verhoog in samenwerking met het Ministerie van OCW stapsgewijs het aantal opleidingsplaatsen voor de PA. Daarbij worden de instroomadviezen van het capaciteitsorgaan overgenomen. Komend jaar stijgt de instroom van 250 naar 279 en per 2026 naar 286 opleidingsplaatsen.
In aanvulling hierop werkt het Capaciteitsorgaan voor de jaren daarna aan een nieuwe raming in nauwe samenwerking met veldpartijen.
Bent u bereid om in overleg te gaan met andere hogescholen om te kijken of zij bereid zijn deze pilot voort te zetten? Zo nee, op welke manier gaat u er dan voor zorgen dat zorgopleidingen in de regio’s bijdragen aan voldoende capaciteit?
Het is aan de regionale partijen om hier, indien gewenst, afspraken over te maken. Ik stel in samenspraak met het Ministerie van OCW landelijk opleidingsplaatsen beschikbaar. Overigens worden de huidige aanvragen voor het opleiden van PA’s vanuit de provincie Zeeland voorzien bij de Hogeschool van Rotterdam.
Wachttijden voor stroomaansluitingen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wachttijden tot 70 weken voor stroomaansluitingen voor huishoudens? Wat is de omvang van dit probleem?
Er zijn inderdaad wachttijden voor sommige huishoudens en kleine bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting. Op dit moment moeten enkele duizenden klanten langer wachten op een nieuwe aansluiting of verzwaring. Dit is een relatief klein percentage van het totaal aantal aanvragen voor nieuwe aansluitingen of het verzwaren van de bestaande aansluitingen. Het overgrote deel van de aanvragen wordt zonder vertraging aangesloten.
De netbeheerders geven wel aan dat zowel het aantal wachtenden als de wachttijden beginnen toe nemen. De doorlooptijd voor de groep aanvragen met vertraging is momenteel 40 tot 70 weken met een enkele uitschieter. In het eerste kwartaal van 2025 komt er meer inzicht in deze doorlooptijden met de online stroomnetchecker die door de netbeheerders wordt ontwikkeld.
De vertraging komt doordat netbeheerders steeds vaker eerst nieuwe kabels moeten aanleggen of een elektriciteitshuisje of verdeelstation moeten plaatsen, voordat de verzwaring of nieuwe aansluiting kan worden gerealiseerd. Dit zijn zeer lokale situaties, op buurt en straatniveau, die door heel Nederland kunnen voorkomen.
Wat zijn de grootste belemmeringen voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet (bijvoorbeeld tekort aan personeel, vergunningen)?
De uitbreiding van het elektriciteitsnet is een ongekend grote opgave. Dit vraagt veel van alle betrokken partijen. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de doorlooptijd van een project en daarmee op de uitbreiding van het elektriciteitsnet. Het kan per gebied verschillen waar de knelpunten zitten. In stedelijk gebied gelden bijvoorbeeld andere uitdagingen voor het realiseren van energieprojecten dan in landelijk gebied. Er is dus geen eenduidig beeld te schetsen voor heel Nederland. Op hoofdlijnen zien we dat er een onderscheid kan worden gemaakt in knelpunten in de voorbereidings- en bouwfase, in de beleidsfase en in de samenwerking. In de bouwfase spelen met name tekort aan personeel, schaarste van materialen en logistieke uitdagingen. Zo hebben de netbeheerders bijvoorbeeld tot 2030 28.000 extra mensen nodig. In de voorbereidingsfase gaat het onder andere om het vinden van een geschikte locatie, het verwerven van of afspraken maken over het gebruik van grond, wijziging van het omgevingsplan en benodigde vergunningen. Daarnaast blijkt dat een goede samenwerking tussen netbeheerder en overheden van cruciaal belang is om snel stappen te kunnen zetten in de uitbreiding van het net. In het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) werkt het kabinet gezamenlijk met netbeheerders, overheden, de ACM en marktpartijen aan het mitigeren van deze knelpunten.
Hoe worden de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord over versnelde netuitbreidingen en aanpak van netcongestie uitgevoerd?
Het kabinet voert stevig regie op het oplossen netcongestieproblemen en het toekomstbestendig maken van het elektriciteitsnet, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. Deze aanpak richt zich op versnelling van besluitvorming en ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur, en op het bevorderen van flexibel elektriciteitsgebruik, onder meer met decentrale oplossingen zoals energiehubs. Het kabinet trekt hierbij op met netbeheerders, mede-overheden, de ACM en marktpartijen. De Kamer is verder per brief van 21 november jl.1 geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en resultaten.
Welke stappen worden gezet om de vergunningverlening te versnellen?
Er worden verschillende stappen gezet om de vergunningverlening te versnellen. Concreet wordt er gewerkt aan twee juridische maatregelen. Deze maatregelen zijn onderdeel van de versnellingsaanpak energietransitie waarover de Tweede Kamer in het voorjaar 2023 is geïnformeerd. Met de AMvB besluit Versnelde procedure vanwege zwaarwegend maatschappelijk belang zijn er versnellingen in de beroepsprocedure voor aangewezen elektriciteitsprojecten van 21kV of meer, onder ander met beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze aanwijzing kan leiden tot een versnelling van 1,5 jaar. De internetconsultatie hiervoor is afgerond. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting bevat de grondslag voor dit besluit en dit wetsvoorstel ligt ter behandeling bij de Tweede Kamer. Ten tweede is recent de internetconsultatie afgerond voor de invoering van de gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase. Met deze wijzigingen kunnen de onderzoeks- en meetwerkzaamheden sneller uitgevoerd worden. Dit kan leiden tot een versnelling van in ieder geval 2 maanden en tot wel 1,5 jaar, afhankelijk van of in de huidige situatie bezwaar en/of beroep wordt ingesteld.
Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid voor het afgeven van meerdere vergunningen tegelijkertijd. Bovendien wordt verkend of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar is, ook omdat deze projecten stikstofreductie in de toekomst mogelijk maken. In de voortgangsbrief Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK), die ongeveer gelijktijdig met deze antwoorden naar de Kamer wordt gezonden, zullen de uitkomsten van deze verkenning worden gedeeld. Het kabinet blijft zoeken naar aanvullende manieren om procedures te versnellen.
Wat doet u om de beschikbaarheid van technisch personeel voor netuitbreiding te vergroten?
De beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel is een essentiële randvoorwaarde voor de energietransitie in de volle breedte. Het kabinet werkt hier aan met het Actieplan Groene en Digitale Banen2. Dit richt zich onder meer op het verhogen van de instroom in technisch onderwijs en in de technische arbeidsmarkt. Ook de netbeheerders werken er als werkgever hard aan om vakmensen aan zich te binden en voor hun sector te behouden. Zij werken daarbij nauw samen met uiteenlopende betrokken partijen. Een goed voorbeeld is het samenwerkingsverband Mensen Maken de Transitie van acht landelijke partijen die, naast de netbeheerders, de bouwbedrijven, installateurs en onderwijs- en onderzoeksinstellingen vertegenwoordigen. Daarbinnen is de Taskforce Elektra actief, gericht op de randvoorwaarden voor de noodzakelijke netuitbreiding van de midden- en laagspanningsnetten, waaronder voldoende arbeidscapaciteit, effectievere samenwerking en technologische innovatie.
Hoe verhoudt de investeringsimpuls van 160 miljard euro zich tot de geplande energiebehoefte en het hoofdlijnenakkoord?
De netbeheerders investeren fors in het Nederlandse elektriciteitsnet, vanaf 2025 zo’n € 8 miljard per jaar. Zij stellen elke twee jaar investeringsplannen (IP’s) op om inzicht te geven in de benodigde en geplande investeringen in de komende tien jaar. De meest recente IP’s zijn in april dit jaar naar de Kamer gestuurd3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werkt het kabinet, om deze plannen te kunnen realiseren, aan versnelling van besluitvorming en ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuurprojecten van de netbeheerders.
Welke maatregelen waarborgen dat huishoudens en het mkb zo min mogelijk geraakt worden bij netcapaciteitstekorten?
Voor het antwoord op deze vraag is het van belang om een onderscheid te maken tussen netcongestie in het hoog- en middenspanningsnet en netcongestie in het laagspanningsnet. Op veel plekken in het land dreigt overbelasting van het hoog- of middenspanningsnet. Hier kunnen alle afnemers in een bepaalde regio in principe hinder van ondervinden, zowel groot- als kleinverbruikers. In de praktijk ondervinden tot nu toe vooral grootverbruikers hinder. Grootverbruikers die (extra) transportcapaciteit willen contracteren komen in een congestiegebied namelijk op een wachtrij. Voor de groei van de netbelasting van kleinverbruikers houden netbeheerders ruimte beschikbaar. Deze werkwijze zorgt er voor dat huishoudens en bedrijven en instellingen met een kleine aansluiting zo min mogelijk geraakt worden door het netcapaciteitstekort. Alleen in de regio Flevopolder-Gelderland-Utrecht («FGU») dreigt die ruimte zonder aanvullende maatregelen op te raken. Daarom zijn specifiek voor dat gebied aanvullende maatregelen afgesproken4.
Het zal echter steeds vaker voorkomen dat lokaal ook de laagspanningsnetten zelf vol raken. Op de laagspanningsnetten zijn vrijwel uitsluitend kleinverbruikers aangesloten. Dat betekent dat kleinverbruikers hier meer hinder van kunnen gaan ondervinden. Een nieuwe of grotere aansluiting is dan bijvoorbeeld pas mogelijk nadat er eerst nieuwe kabels zijn aangelegd of er een elektriciteitshuisje of verdeelstation is geplaatst. In januari van dit jaar heeft de toenmalige Minister voor Klimaat en Energie de Actieagenda voor congestie in laagspanningsnetten naar de Kamer gestuurd met maatregelen om netcongestie in het laagspanningsnet tegen te gaan5. Doel van die maatregelen is om de maatschappelijke impact van netcongestie zo veel mogelijk te beperken.
Hoe sluit de aanpak van netcongestie aan bij de klimaatdoelen uit het hoofdlijnenakkoord?
Uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 (KEV) komt naar voren dat netcongestie een knelpunt vormt voor het bereiken van de doelen voor reductie van de emissie van broeikasgassen. Ook de Raad van State wijst hier op in zijn advies bij de Klimaatnota6. De voortvarende aanpak van netcongestie door het kabinet draagt bij aan het behalen van deze doelen voor reductie van de emissie van broeikasgassen, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord.
Welke regio’s hebben de meest acute wachttijden, en welke samenwerking zoekt u met decentrale overheden?
De problemen rondom volle laagspanningsnetten zijn lokaal van karakter, op buurt- en straatniveau door het hele land. Oplopende wachttijden doen zich voor in zowel steden, dorpen als buitengebieden en kennen ieder een eigen oorzaak en oplossing. Na de publicatie van de online stroomnetchecker in het eerste kwartaal van 2025 kunnen consumenten zien of er op hun postcode problemen op het stroomnet bekend zijn, en of er een kans is dat zij langer moeten wachten. Hiermee proberen netbeheerders inzicht te geven in wat drukte op het stroomnet in de buurt op lokaal niveau betekent.
In het LAN werkt het kabinet met mede-overheden, netbeheerders en de ACM aan het beter benutten van het net én het versneld aanleggen van de elektriciteitsinfrastructuur. Gezamenlijk prioriteren we de benodigde acties en werken we die ook gezamenlijk uit. Daarnaast werken we regionaal goed samen in de provinciale Energy Boards waarin ook Rijk, provincie, gemeenten en netbeheerders zijn vertegenwoordigd. De investeringen worden met de verschillende overheden afgestemd in de nationale en provinciale MIEKs.
De uitbreiding van het laagspanningsnet gebeurt door middel van de wijkgerichte aanpak, ook wel de buurtaanpak genoemd. Dit betekent dat het net buurt voor buurt wordt verzwaard. Netbeheerders spannen zich in om de overlast voor bewoners zoveel mogelijk te beperken, maar dit is niet geheel te vermijden en noodzakelijk om te zorgen dat alle huishoudens probleemloos elektriciteit kunnen blijven gebruiken. Per buurt worden de bewoners op de hoogte gehouden van de werkzaamheden. Dit wordt in goed overleg met de verschillende overheden gedaan.
Wat is het tijdspad voor oplossingen en verbeteringen in de netcapaciteit, specifiek voor huishoudens?
Het tijdpad van oplossingen is sterk afhankelijk van het specifieke knelpunt dat geadresseerd moet worden; zie ook het antwoord op vraag 7. Een uitbreiding van het hoogspanningsnet kent een doorlooptijd van 7 tot 10 jaar. Een uitbreiding van een laagspanningsnet, door het aanleggen van nieuwe kabels of het plaatsen van een elektriciteitshuisje of verdeelstation duurt momenteel tussen de 40 en 70 weken, maar onder andere door personeelsgebrek is de verwachting dat deze doorlooptijd in de toekomst op gaat lopen.
Om te voorkomen dat voor huishoudens de doorlooptijd steeds verder oploopt is het van groot belang dat ook huishoudens en het mkb de bestaande netcapaciteit beter gaan benutten. In de brief van 21 november jl.7 is de Kamer geïnformeerd over de stappen die op dat vlak zijn en worden gezet.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgpremies 2025 tientje hoger dan dit jaar, restitutiepolis verdwijnt1» en «Alle verzekeraars stoppen met restitutiepolissen voor ggz»2?
Ja
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar per 2025 een restitutiepolis aanbiedt?
Ja
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar vanaf 2025 een volledige vergoeding van ongecontracteerde zorg voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) en wijkverpleging aanbiedt?
Het klopt dat per 2025 de restitutiepolissen die in 2024 nog werden aangeboden zijn omgezet naar combinatiepolissen, waarbij de wijkverpleging en ggz in natura verzekerd zijn. Voor 2025 hanteren deze zorgverzekeraars daarbij wel een overgangsperiode van een jaar. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis, betekent dit dat zij in 2025 hun een behandeling wijkverpleging en ggz nog op de dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025.
Op welke manier en op welk moment zijn ggz-patiënten door zorgverzekeraars geïnformeerd dat de restitutiepolis per 2025 wordt afgeschaft?
Zorgverzekeraars hebben hun verzekerden via hun websites op uiterlijk 12 november geïnformeerd over de polissen die zij aanbieden. Verzekerden hebben daarnaast afhankelijk van hun communicatievoorkeur een brief of e-mail ontvangen over deze specifieke verandering van hun polis. Verzekerden die hebben gekozen voor communicatie per post, hebben uiterlijk 19 november het prolongatie-aanbod van hun huidige zorgverzekeraar per post ontvangen, dus ook de informatie over de wijzigingen die de huidige zorgverzekeraar doorvoert in zijn polissen. De NZa houdt toezicht op deze twee datums.
Begrijpt u dat dit nieuws voor veel onrust zorgt bij ggz-cliënten, en dat met name mensen die al lang op een wachtlijst staan voor een specifieke behandeling nu bang zijn dat zij deze behandeling zullen verliezen omdat zij het niet kunnen betalen?
Ik begrijp dat. Tegelijkertijd geldt voor deze cliënten een overgangsperiode, zoals in het antwoord op vraag 3 uiteen is gezet. Dit betekent dat verzekerden die in 2024 al een restitutiepolis hadden bij de betreffende zorgverzekeraar en die op een wachtlijst staan, in 2025 voor wijkverpleging een ggz nog op dezelfde vergoeding kunnen rekenen als in 2024.
Begrijpt u ook dat dit het vertrouwen van professionals en mensen die ggz-hulp nodig hebben in de politiek en zorgverzekeraars, ernstig beschadigt? Wat gaat u doen om te zorgen dat dit vertrouwen weer wordt hersteld?
Ik kan mij voorstellen dat een bepaalde groep professionals en mensen die ggz-hulp nodig hebben en in 2024 voor een restitutiepolis kozen, teleurgesteld is over dit besluit van de zorgverzekeraars. Het is echter niet aan mij om iets aan dit besluit van zorgverzekeraars te veranderen; zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen zij aanbieden en welke niet.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten met een lopende behandeling in de ggz als hun zorgverzekeraar de restitutiepolis per 2025 afschaft? Klopt het dat er een overgangsjaar is waarin de zorg nog wel voor 100% wordt vergoed? Is dat bij alle zorgverzekeraars zo geregeld? Op welke manier worden patiënten hierover geïnformeerd?
In 2025 verandert er voor patiënten met een lopende behandeling in de ggz niets door het afschaffen van de restitutiepolis. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is hanteren de zorgverzekeraars die per 2025 geen restitutiepolis meer aanbieden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis, betekent dit dat zij in 2025 hun een behandeling wijkverpleging en ggz nog op de dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025. In 2026 vervalt deze overgangsperiode. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven hoe verzekerden hierover geïnformeerd zijn.
Wat gebeurt er na dit overgangsjaar? Deelt u de mening dat zeker bij ggz-patiënten met een complexe en vaak langdurige zorgvraag het vooruitzicht dat de vergoeding van de zorg na een jaar verdwijnt niet bijdraagt aan de behandeling? Ziet u ook dat stabiliteit in behandeling en behandelaar juist voor deze mensen cruciaal is?
Na dit overgangsjaar wordt de vergoeding voor wijkverpleging en ggz omgezet naar natura. Dat betekent dat de zorg bij gecontracteerde zorgaanbieders volledig vergoed wordt en bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet volledig maar tot een zeker percentage. Als de behandeling in het overgangsjaar nog niet kan worden afgerond, hebben verzekerden in die periode de tijd om zich te wenden tot naar een gecontracteerde zorgaanbieder, of heeft de zorgaanbieder de tijd om het
contact op te nemen met de zorgverzekeraar om een contract te sluiten, of heeft de verzekerde de tijd om contact op te nemen met de zorgverzekeraar en te vragen om zorgbemiddeling.
Wat zijn de gevolgen voor mensen die momenteel op de wachtlijst staan voor ggz-zorg bij een aanbieder die niet langer is gecontracteerd door de zorgverzekeraar?
Voor 2025 hanteren de zorgverzekeraars een overgangsperiode van een jaar. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij de betreffende zorgverzekeraar betekent dit dat zij in 2025 voor een behandeling wijkverpleging en ggz die in 2024 gestart is en in 2025 verdergaat, nog op dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025, dus via restitutie. Dit geldt bij twee verzekeraars ook voor behandelingen waarvoor in 2024 toestemming is gegeven maar pas in 2025 starten, en voor verzekerden die op een wachtlijst staan bij een zorgaanbieder zonder contract voor behandelingen waarvoor de verzekerde geen akkoordverklaring nodig heeft. Bij één verzekeraar geldt dit niet. In 2026 vervalt deze overgangsperiode. Verzekerden kunnen ook altijd contact opnemen met de zorgverzekeraar om te vragen om zorgbemiddeling.
Hoe kijkt u naar de verwachting van onder meer MIND3 dat hierdoor een groot gedeelte van het ongecontracteerde ggz-aanbod, zeker voor complexere problematiek, zal verdwijnen en de wachttijden alleen maar verder zullen toenemen? Deelt u de mening dat dit diametraal ingaat tegen de ambitie van de Staatssecretaris om de wachttijden aan te pakken?
Ik deel deze verwachting van MIND niet.
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit binnen de ggz. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg die een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en
juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Door meer sturing op passende zorg kunnen zorgverzekeraars ook sturen op een verschuiving van zorgcapaciteit van laagcomplexe naar hoogcomplexe ggz zorg.
Deelt u de mening dat langere wachttijden en het gebrek aan passende ggz-zorg ingaat tegen de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben? Deelt u de mening dat al jaren niet aan deze zorgplicht wordt voldaan? Zo ja, deelt u de mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier beter op zou moeten handhaven? Welke rol ziet u hier voor uzelf als systeemverantwoordelijke?
Ik ben het ermee eens dat de wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz te lang zijn. Dit is een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord hebben we daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Daarbij is de handhaving van de zorgplicht een deel van de oplossing, maar ben ik van mening dat we breder moeten kijken. De NZa vervult als toezichthouder op de zorgplicht een belangrijke rol, in dit kader wijs ik graag op de maatregel die zij eerder aan meerdere zorgverzekeraars hebben opgelegd. Hiermee pakt de NZa nadrukkelijk de handschoen op als het gaat over de handhaving van de zorgplicht. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren.
Hoe kijkt u naar de verwachting van MIND dat dit zal leiden tot het verdwijnen van behandelaren zonder contract met een verzekeraar en dat hierdoor de wachtlijsten ook zullen groeien?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Ziet u ook dat het niet altijd een keuze is van behandelaars om wel of niet gecontracteerd te zijn, omdat zorgverzekeraars ondanks lange wachtlijsten te weinig ggz-zorg contracteren en een aantal verzekeraars ook een budgetplafond hanteert?
Voor het sluiten van een contract zijn twee partijen nodig. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben uiteenlopende redenen om in specifieke situaties wel of geen contract te sluiten.
Uit de monitor contractering van de NZa (2022) komt naar voren dat voor zorgaanbieders de belangrijkste redenen om wel een contract af te sluiten zijn de duidelijkheid en betaalbaarheid voor de patiënt, gevolgd door zekerheid voor de praktijk/instelling. Daarnaast spelen tevredenheid over het tarief en goede ervaringen met de zorgverzekeraar een rol. De redenen om juist niet te contracteren zijn hetzelfde als in eerdere jaren, namelijk vooral het omzetplafond en ontevredenheid over het tarief. 6% van de instellingen en 26% van de vrijgevestigde zorgaanbieders geeft aan dat zij om principiële redenen geen contract afsluiten. 12% van de instellingen en 9% van de vrijgevestigde zorgaanbieders geeft aan dat zij geen contract hebben omdat zorgverzekeraars met hen als nieuwe zorgaanbieder geen contract willen sluiten.
Zorgverzekeraars geven aan dat het zowel bij nieuw toegetreden zorgaanbieders als bij bestaande zorgaanbieders voorkomt dat een contractverzoek wordt afgewezen. Zij noemen als redenen: twijfel over doelmatigheid, kwaliteit of integriteit; geen overeenstemming over de tarieven; of dat er al voldoende zorg ingekocht is.
Wat is er gebeurd met de oproep en het handhavingsverzoek van de Consumentenbond4 die de NZa oproept om in te grijpen?
De NZa heeft het handhavingsverzoek in ontvangst genomen, behandeld en uiteindelijk een afschrift van haar reactie op puc.overheid geplaatst.
De NZa deelt de zorgen van de Consumentenbond. De NZa is net als de Consumentenbond van mening dat voor mensen in Nederland goede geestelijke gezondheidszorg beter toegankelijk moet zijn dan nu het geval is. In haar reactie gaat de NZa in op wat zij op dit moment concreet doet om bestaande knelpunten in de toegankelijkheid van de ggz aan te pakken.
Klopt het dat in de ggz veel van deze niet-gecontracteerde behandelingen specialistische behandelingen zijn voor bijvoorbeeld meervoudige problematiek? Klopt het ook dat juist deze zorgaanbieders lang niet altijd een contract kunnen krijgen of zelf niet willen omdat ze onvoldoende vergoed krijgen voor deze intensieve behandelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende aanbod blijft van cruciale, specialistische en complexe ggz-zorg?
Uit onderzoek van Vektis naar de omvang van niet-gecontracteerde ggz komt naar voren dat het grootste deel van de niet-gecontracteerde ggz geleverd wordt door ambulante instellingen, gevolgd door psychologische zorgverleners, instellingen in de verslavingszorg en overige zorgaanbieders. Geïntegreerde instellingen en psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen zijn vrijwel altijd volledig gecontracteerd. Meervoudige problematiek wordt voor een groot deel behandeld door de geïntegreerde instellingen, waarmee deze zorg meestal dus door gecontracteerde zorgaanbieders geleverd wordt.
Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd5, hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat verzekeraars ondanks de lange wachtlijsten soms maar de helft van de beschikbare zorgaanbieders contracteren en dat er vaak ook nog sprake is van een omzetplafond? Kunt u uitleggen hoe het kan dat op verschillende manieren toegankelijkheid van ggz-zorg op deze manier wordt belemmerd, terwijl er lange wachtlijsten zijn en wat u hieraan gaat doen?
In mijn antwoord op vraag 13 heb ik uiteengezet welke redenen er zijn voor partijen om soms geen contract te sluiten. Daarnaast is het de inzet van zorgverzekeraars om via de contractering te sturen op de beschikbaarheid van de hoogcomplexe zorg waar de wachtlijsten het meest urgent zijn.
Klopt het dat er per 2025 nog wel volledige vergoedingen aan verzekerden worden aangeboden door verzekeraars voor andere vormen van ongecontracteerde zorg? Zo ja, waarom valt ggz hierbuiten? Deelt u de mening dat dit voor een ongelijke, en misschien zelfs discriminerende, situatie zorgt?
Dat klopt. De reden waarom zorgverzekeraars alleen voor de wijkverpleging en ggz stoppen met restitutie is dat bij de restitutiepolissen met name in de wijkverpleging en de ggz zeer hoge kosten gedeclareerd worden. Zorgverzekeraars geven aan dat zij dan de keuze hebben om ofwel de premie sterk te verhogen, ofwel de vergoeding voor deze zorg om te zetten naar natura. Zorgverzekeraars vinden een forse premiestijging niet eerlijk voor de verzekerden op deze polissen die deze hoge kosten niet declareren; daarom kiezen zij voor omzetten naar natura specifiek voor deze twee sectoren waar deze hoge kosten gedeclareerd worden.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis en een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet die toeziet op vrije artsenkeuze?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de restitutiepolis en het verdwijnen van een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg leidt tot een tweedeling tussen rijke en arme ggz-patiënten? Deelt u de mening dat hierdoor vrije artsenkeuze alleen geldt voor mensen die het kunnen betalen en dat het juist voor zorgmijding kan zorgen bij mensen met minder geld?
Het is altijd zo dat eigen betalingen voor mensen met minder geld zwaarder wegen dan voor mensen met meer geld. Als je meer geld hebt, kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders gemakkelijker dragen. Echter, doordat zorgverzekeraars via contractering beter kunnen sturen op de doelmatigheid van de zorg, zorgen zij ervoor dat de zorg betaalbaar blijft waardoor juist de toegankelijkheid van de zorg geborgd wordt. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders.
Hoe verhoudt de opmerking van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een recente Kamerbrief5 over haar motivatie voor het intrekken van de Wijzing van de Zorgverzekeringswet in verband met het bevorderen van zorgcontractering: «Ik zet mij in voor een gelijkwaardigere toegang voor zorg. Hierbij vind ik het van belang dat ook mensen met een minder ruime portemonnee gebruik kunnen maken van ongecontracteerde zorg», zich tot het verdwijnen van de restitutiepolis en het verdwijnen van een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg?
Via het genoemde wetsvoorstel zou de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg bij een naturapolis verlaagd worden. Dat ga ik niet doen. In plaats daarvan zet ik mij in voor een onafhankelijke indicatiestelling bij niet-gecontracteerde zorg in de wijkverpleging om de doelmatigheid van niet-gecontracteerde zorg te verbeteren.
Betekent deze uitspraak van de Minister van vorige maand dat zij zich vanuit haar stelselverantwoordelijkheid gaat inzetten voor het terugbrengen van de restitutiepolis of de mogelijkheid tot volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg? Zo ja, wat gaat de Minister precies doen?
Dat kan ik niet doen. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Daar heb ik geen zeggenschap over. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Aidsfonds maakt zich zorgen over stijging hiv-infecties bij jonge mannen' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt en welke verklaring heeft het kabinet hiervoor?1
Ja, ik ben op de hoogte van het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Om de stijging van de hiv-diagnoses te begrijpen maakt het kabinet gebruik van de expertise van de kennisinstituten op het gebied van seksuele gezondheid. Soa Aids Nederland geeft aan dat de stijging mogelijk komt door verminderde bekendheid met PrEP (preventieve hiv-medicatie) en een dalend condoomgebruik onder jongeren.
Welke landelijke campagnes op het gebied van bewustwording rondom seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv/aids hebben sinds het jaar 2000 plaatsgevonden?
Tussen 2000 en 2011 is er jaarlijks een publiekscampagne uitgevoerd rond de bescherming tegen soa’s waaronder hiv. Deze staat bekend als de Vrij Veilig Campagne. De Vrij Veilig Campagne had als doelstelling het bevorderen van veilig vrij-gedrag onder jongeren van 16–25 jaar.
In 2021 is er een landelijke online campagne gevoerd ter bevordering van anticonceptiegebruik: de «Vrij Veilig Dating Show». In deze campagne wordt zijdelings ook aandacht besteedt aan het voorkomen van soa’s.
Op 16 december 2024 gaat de Vrij Veilige Datingshow opnieuw van start.
Kunt u aangeven wat uw inzet is in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen?
Ik zet verschillende stappen om de stijging van het aantal soa’s te verminderen:
Kunt u de positieve resultaten van de inzet van PrEP-zorg bevestigen en toelichten, zoals de extra beschikbaarheid van het middel in Amsterdam?2
Om hiv te voorkómen, is het van belang om alle personen die baat kunnen hebben bij PrEP te bereiken, te informeren en PrEP-medicatie aan te bieden. In Amsterdam heeft de gemeente extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Ook heeft Amsterdam projecten georganiseerd om diverse subpopulaties met een verhoogd risico op hiv beter te bereiken, zoals ongedocumenteerden, transpersonen, sekswerkers. Deze gemeentelijke inzet heeft bijgedragen aan de daling van hiv in Amsterdam
Bent u het ermee eens dat het beschikbaar stellen van PrEP-zorg een kosteneffectieve maatregel is om de verspreiding van hiv/aids tegen te gaan?
Ja, onderzoek wijst uit dat PrEP-zorg aantoonbaar effectief is.3 Op de langere termijn is PrEP-zorg ook een kosteneffectieve maatregel om de verspreiding van hiv tegen te gaan. PrEP-zorg levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben.4
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen op preventie voor de beschikbaarheid van PrEP-zorg en voorbehoedsmiddelen?
Seksuele gezondheid vind ik van groot belang, daarom bezuinig ik niet op de instellingssubsidies voor seksuele gezondheid. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat gekort wordt op specifieke uitkeringen. De ASG-regeling, waarmee PrEP-zorg wordt geboden, is ook een specifieke uitkering. Momenteel worden mogelijke gevolgen van deze korting in kaart gebracht. De besluitvorming over de bezuinigingen op de specifieke uitkeringen volgt begin volgend jaar.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 kijk ik ook naar mogelijkheden om de ASG-regeling te herzien.
Wat is de doelstelling van dit kabinet ten aanzien van het aantal hiv-besmettingen en welke acties zet zij in om dit doel te bereiken?
De ambitie van het kabinet is om Nederland naar 0 nieuwe hiv-infecties te brengen. PrEP-zorg levert een belangrijke bijdrage aan deze ambitie.
Vanwege het positieve effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg goed is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Ook hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien door een structurele intensivering van 1 miljoen euro per jaar. De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober laat zien dat GGD’en nu al veel meer mensen helpen, het aantal mensen in PrEP-zorg is toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Daarnaast informeren thema-instituten en GGD’en personen met een verhoogd risico op hiv over PrEP en zetten GGD’en in op het aanbieden van laagdrempelige hiv-testen.
Bent u het ermee eens dat een toename in preventieve maatregelen zoals condoomgebruik en PrEP-zorg gewenst is? Zo ja, welke plannen heeft het kabinet om hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het gebruiken van een condoom én het gebruik van PrEP zijn belangrijke manieren om soa’s, waaronder hiv, te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op mijn inzet in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals de preventieve maatregelen gericht op condoomgebruik en PrEP-zorg. Op basis van het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd door RIVM en Soa Aids Nederland zal ik bekijken hoe interventies om condoomgebruik te stimuleren ingezet kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om het succes zoals in Amsterdam (uit vraag 4) op landelijk niveau in te zetten?
In Amsterdam heeft de gemeente zelf extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het landelijke PrEP-beleid zeer recent, 1 augustus 2024, op een aantal punten gewijzigd. Met deze wijziging hebben de GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien. En om bijvoorbeeld meer in te zetten op het bereiken van subpopulaties, de zogenoemde outreach-activiteiten.
Kan worden aangegeven wat (tot dusver) het effect is op bijvoorbeeld therapietrouw in PrEP-zorg onder kwetsbare groepen, nu zij zelf de medicatie betalen?
Het RIVM monitort de effecten van het gewijzigde PrEP-beleid dat per
1 augustus 2024 is ingegaan. Het is nog te vroeg om eventuele effecten van de beleidswijziging te kunnen onderbouwen met cijfers. Nog lang niet alle PrEP-gebruikers hebben een consult gehad waarbij gegevens ten tijde van de nieuwe situatie zijn geregistreerd. Het RIVM heeft van minimaal 7 maanden data nodig om te zien wat de effecten zijn op therapietrouw, switchen van dagelijks PrEP-pillen slikken naar rondom seks, het stoppen met PrEP, het aantal personen in zorg bij GGD’en en het aantal hiv-diagnoses. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer nader informeren.
De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober geeft wel een eerste positief beeld van de beleidswijziging; het totaal aantal personen in zorg is al flink toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Is het kabinet bereid om deze effecten te monitoren en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Emancipatie op 18 november 2024?
Vanwege het korte tijdsbestek tussen de ontvangst van de Kamervragen op donderdag 14 november 2024 en het wetgevingsoverleg Emancipatie op maandag 18 november 2024 is dat helaas niet gelukt.
Bent u bekend met het bericht «Bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort»?1
Ja.
Wat is de huidige situatie? Is de brand inmiddels helemaal onder controle? Zo nee, wat wordt gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen?
Er zijn in de avond van 5 november op twee plaatsen tegelijkertijd branden ontstaan op de locatie Lagun. De bovengrondse branden zijn in de nacht van 5 op 6 november gecontroleerd uitgebrand, onder toezicht van de brandweer. De dagen erna hebben nog wat kleine brandjes van het laatste brandbaar materiaal plaatsgevonden of zijn weer opgelaaid. Deze zijn in die gevallen direct afgedekt door Selibon, de beheerder van de stortplaats. De brandweer heeft de locatie om 2.30 in de nacht verlaten en ingerukt naar de kazerne. Later die ochtend is na controle door de brandweer aangegeven dat er op dat moment geen sprake meer was van kans op verdere uitbreiding. De brandweer heeft echter aangegeven dat er sprake is van een ondergrondse brand die al lange tijd brandt (en rookt). De ondergrondse brand is niet uit en de rook is er dus nog steeds.
Ik concludeer hiermee dat de situatie nog niet onder controle is. Tevens concludeer ik dat de inzet van de brandweer en Selibon de gevolgen van de bovengrondse brand hebben kunnen beperken maar dat oorzaken hiervan niet zijn weggenomen en dat er feitelijk weinig is gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen. Hiervoor is een snelle en doortastende aanpak nodig van de ondergrondse brand en mij is niet gebleken dat hiervan sprake is.
Wat zijn de gevolgen van de brand voor de gezondheid van omwonenden, zowel voor de mensen die binnen de evacuatiezone wonen als ook daarbuiten?
Onderzoek van de Milieuongevallen Dienst MOD-RIVM rond grote series branden uit het verleden toont aan dat buiten een straal van 1 kilometer van een dergelijke brand doorgaans geen schadelijke stoffen kunnen worden gemeten door verdunning in de lucht. Omwonenden binnen een straal van één kilometer benedenwinds van de brandlocatie zijn ter bescherming van hun gezondheid op 5 november geëvacueerd.
Mensen in de omliggende gebieden, ook verderop op het eiland ondervinden afhankelijk van windsterkte, windrichting en neerslag hinder van de prikkelende rooklucht, stank en de verminderde luchtkwaliteit door meer fijnstof. Dit geldt specifiek voor mensen met luchtwegklachten of hart- en vaatziekten. Er is hen geadviseerd om bij ademhalings- of andere gezondheidsproblemen zich te melden bij hun huisarts, de huisartsenpost of de spoedeisende hulp.
Hoeveel mensen zijn behandeld vanwege ademhalingsklachten?
Bij afdeling Publieke Gezondheid van de Openbare Lichaam Bonaire (OLB) is op 5 november een monitoring ingericht voor de eerste (Huisartsen en Huisartsenpost) en tweede lijn (Spoedeisende hulp) om personen te melden die zich presenteren met klachten gerelateerd aan de brand van 5 november. Tot op heden zijn vanuit de huisartsen in totaal tien meldingen ontvangen; uit het ziekenhuis zijn geen meldingen ontvangen.
Is duidelijk welke schadelijke stoffen er zijn vrijgekomen? Zo ja, welke? Zo nee, wordt hier specifiek onderzoek naar gedaan?
Op verzoek van het Openbaar Lichaam Bonaire heeft het RIVM van 13–17 november op verschillende plekken rond de afvalstortplaats van Selibon, locatie Lagun, onderzoek gedaan om meer duidelijkheid te krijgen over schadelijke stoffen die mogelijk in de omgeving terecht zijn gekomen na de brand. Het RIVM heeft hiervoor stof opgeveegd en heeft monsters genomen van de bodem en vegetatie. De monsters worden de komende weken in Nederland geanalyseerd op de aanwezigheid van PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen), dioxine en zware metalen. Het RIVM richt zich in het onderzoek op stoffen die in het algemeen bij (afval)branden vrijkomen.
Op het moment van beantwoorden van deze vragen waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gezondheid van omwonenden en werknemers van de afvalverwerker Selibon? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen?
Naast de monitoring van burgers (zie vraag 4) is na de branden van 5 november via een bijstandsverlening hulp gevraagd aan MOD van RIVM. Zie verder vraag 5
Wat zijn de gevolgen voor de leefomgeving en de natuur?
Over effect van de branden op natuur is geen specifieke informatie bekend. Over de leefomgeving/ luchtkwaliteit verwijs ik naar vraag 3.
Klopt het dat de lokale autoriteiten pas uren nadat omwonenden alarm sloegen opriepen tot evacuatie? Zo ja, wat was hiervan de precieze reden?
Rond 19.55 kwam er een melding van brand binnen bij de meldkamer. Hierop volgend zijn de brandweer en politie gelijk ter plekke gegaan. Toen de omvang van de brand duidelijk werd, is de politie begonnen met het evacueren van de omwonenden.
Om 20.45 is door de brandweer een zogeheten Commando Plaats Incident (CoPI) bijeengeroepen voor een gecoördineerde, multidisciplinaire inzet.
Inmiddels hadden medewerkers van Bevolkingszorg, via een Facebook post kennisgenomen van de brand. Het gaat om een kleine gemeenschap waarbij een van de bewoners een beeld op facebook zette. Onverwijld werd door de zogeheten Emergency Support Function 7 (ESF 7), verantwoordelijk voor Evacuatie en Opvang, daarop gereageerd en proactief, in samenwerking met andere instanties, een tijdelijk verzamelpunt opgezet (buurtcentrum).
De bewoners werden verzocht om zich bij het verzamelpunt te melden en de aanpak van brandweer af te wachten. Kort daarna, tussen 1 à 2 uur, werd het voor iedereen duidelijk dat de brandweer de brand niet kon meteen kon blussen. Op dat moment werd aan eenieder doorgegeven dat zij de optie hadden om in tijdelijke opvang te gaan.
Zijn omwonenden op tijd geëvacueerd en geïnformeerd over de risico’s van de situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Meteen bij het openingsbericht bij het verzamelpunt werd doorgegeven dat deze brand anders is dan de overige keren, gezien hier sprake was van brandend plastic. Dit werd mondeling doorgegeven en men werd verzocht om dit te verspreiden.
Inmiddels was in het CoPI besloten dat voor de bewoners onderdak geregeld moest worden in een hotel. Dit is gelijk opgepakt door de bovengenoemde ESF groep Evacuatie en Opvang. Zij zijn ook continu het aanspreekpunt geweest voor de geëvacueerden en de buurtstichting.
Bent u bekend met het inspectierapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de afvalverwerker Selibon op Bonaire dat op 21 oktober aan het openbaar lichaam is overhandigd? Kan dit rapport met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal met de Kamer worden gedeeld tezamen met mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties om de Kamer te informeren over de situatie bij Selibon en het feit dat de waarnemend (Wnd.) Rijksvertegenwoordiger het voornemen heeft om tijdelijk de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving over te nemen van het openbaar lichaam Bonaire.
Bent u tevens bekend met het nieuwsbericht van de ILT over dit rapport?
Ja.
Kunt u nader specifiëren en kwantificeren wat de risico’s voor lucht, bodem, grondwater en brand zijn, die de ILT constateert?
ILT heeft in haar inspectierapport «Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Selibon Lagun» geconstateerd dat de tekortkomingen in het VTH-proces op het eiland leiden tot aanzienlijke milieurisico’s en tot mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Uit metingen van Wageningen UR is gebleken dat het zeewater en het sediment in de baai van Lagun ernstig is verontreinigd. De resultaten van een onderzoek uit 2023 aan de emissies van de verbrandingsinstallatie en van het onderzoek van het RIVM zullen zo spoedig mogelijk beschikbaar worden gesteld.
Kunt u specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun vlakbij Selibon is, met onder meer zware metalen?
De onlangs verschenen beleidssamenvatting van een onderzoek, uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over chemische vervuiling van de zee rond Bonaire beschrijft «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen. Het is van deze stoffen bekend dat ze schadelijk zijn voor de onderwaternatuur. Zo wordt er specifiek genoemd dat de gemeten concentraties cadmium, kobalt, zink en koper wetenschappelijke grenswaardes voor zeegras en zeeschildpadden overschrijden. De beleidssamenvatting bevat geen concrete waardes van vervuiling waardoor het momenteel niet vast te stellen is hoe groot de vervuiling in de baai Lagun precies is. De beleidssamenvatting is een voorloper op een uitgebreider onderzoeksrapport met meer gedetailleerde informatie, dat waarschijnlijk begin 2025 zal verschijnen. In dit uitgebreidere onderzoeksrapport zal WMR naar verwachting specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zware metalen in het grondwater en de zee terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daarom is het kabinet in 2020 gekomen met het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) 2020–2030 om de rijke natuur van Caribisch Nederland te behouden, beschermen en op duurzame wijze te benutten. Het NMBP stelt dat, onder andere, vervuiling door chemicaliën en het ongecontroleerd stromen van water van land naar zee een negatieve impact kan hebben op de natuur en het milieu. In het NMBP wordt daarom ingezet op het tegengaan van verontreiniging vanuit stortplaatsen. Ook wordt gekeken naar het tegengaan van erosie en het stromen van water van land naar zee.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het monitoren van de Caribische Zee om de waterkwaliteit en vervuiling beter in beeld te krijgen. Zo zijn op Bonaire dit jaar peilbuizen geplaatst om de kwaliteit van het grondwater te meten en zijn er sensoren aan steigers en op een boei geplaatst voor monitoring van de zeewaterkwaliteit. De bedoeling is met een inspanning over meerdere jaren een structureel beeld te ontwikkelen van de zeewaterkwaliteit om op basis daarvan de juiste beleidsmaatregelen te kunnen treffen.
Wat zijn de noodoplossingen en de structurele verbeteringen waaraan gewerkt wordt?
Op dit moment dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan het afvoeren van het biomedisch afval en het beveiligen van het terrein.
Op 15 november 2024 heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger besloten om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun waaronder in elke geval thans:
Het gaat specifiek om een aantal overtredingen van een vergunning en deze dienen voor 15 december te worden beëindigd.
Om structurele verbeteringen waaronder het stoppen van de ondergronds voortsmeulende branden te realiseren is een nauwe samenwerking tussen het Rijk, het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en het bedrijf Selibon noodzakelijk.
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Dit betekent dat op stortplaats Lagun voorzieningen dienen te worden getroffen om de stortplaats te isoleren, te beheersen en te controleren, dat wordt gewaarborgd dat de stortplaats weinig tot geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en dat een milieuvergunning is verleend waarin deze doelen zijn vastgelegd en uitgewerkt en de naleving hiervan wordt geborgd.
Om dit te bereiken zal het bestuurscollege van Bonaire binnen een afvalbeheerprogramma moeten bepalen hoe in de toekomst met afvalstromen moet worden omgegaan als niet meer gestort kan worden. Mijn ministerie heeft aangeboden de sedert 2016 gegeven ondersteuning van het afvalprogramma voort te zetten indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Wat is er sinds de vorige brand – een aantal maanden geleden – concreet gebeurd om de situatie te verbeteren?
De ILT heeft op 22 juli 2024 een eerste inspectierapport bekendgemaakt over de wijze waarop het bestuurscollege invulling gaf aan de uitvoering van het IAB BES. Deze inspectie is gevolgd door een tweede inspectie in augustus 2024, specifiek gericht op de VTH-situatie bij Selibon/Lagun op Bonaire.
In deze rapporten wordt geconcludeerd dat op de locatie Selibon/Lagun op het terrein van VTH ernstige tekortkomingen zijn, met consequenties voor natuur en milieu. Tevens is er sprake van toenemende risico´s voor het milieu (o.a. door luchtemissies, bodem-, grondwaterverontreiniging en brand). Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna in de directe omgeving van de stortplaats en het afvalcentrum.
De rapporten van de ILT verwijzen ook naar onderzoek (uitgevoerd in het kader van het NMBP) naar chemische vervuiling van de zee rond Bonaire waarin gesproken wordt van «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen, waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn voor koraal-ecosystemen. Uw Kamer is geïnformeerd over dit onderzoek en deze is behandeld in het WGO Water van 18 november 2024.
De ILT is van mening dat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege. Daarbij weegt zij mee dat er duidelijke signalen zijn met betrekking tot risico´s voor het milieu. Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna. Het bestuurscollege heeft nagelaten deze signalen serieus te nemen en invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid.
Dit heeft geleid tot een besluit van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger (op 15 november 2024) om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 15.
Bent u bereid opdracht te verstrekken aan een derde partij om een project voor te bereiden en uit te voeren en financiële middelen hiervoor beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over de volgende hoofdonderwerpen:
De resultaten van dit onderzoek heb ik aangeboden aan het bestuurscollege met het verzoek naar aanleiding hiervan te besluiten te nemen binnen het lopende afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat (AoM)» waarvoor financiering is toegezegd. Ik heb moeten vaststellen dat vanaf begin 2023 het afvalprogramma van Bonaire feitelijk stil is komen te vallen door een gebrek aan sturing vanuit het Openbaar Lichaam. Ik heb vernomen dat het huidige bestuurscollege de intentie heeft een afvalbeheervisie te ontwikkelen en een nieuw afvalprogramma op te zetten. Hierover heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gelijktijdig met de aanpak van de huidige tekortkomingen bij Selibon op de locatie Lagun met het stilgevallen programma AoM een doorstart te maken indien aan alle voorwaarden daaromheen wordt voldaan.
Is het correct dat Selibon niet over de vereiste hindervergunning/vergunning Wet vrom BES beschikt? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Selibon beschikt over een Hindervergunning van 19 december 2018 waarmee slechts een beperkt deel van de activiteiten is vergund. De stortplaats, de tanks voor de opslag van afgewerkte olie, het depot voor klein chemisch afval, de glas crusher, de slob-faciliteit en de destillatie-installatie zijn niet vergund.
Op 1 april 2024 is de hinderverordening vervallen door de inwerkingtreding van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). De stortplaats is in onderdeel 21.4 van het IAB BES aangewezen als een type 3 (vergunningplichtige) inrichting.
Wat zijn de juridische gevolgen van het feit dat Selibon niet over de vereiste vergunningen beschikt?
Hiermee is de inrichting deels illegaal inwerking. Het bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal sanctiemogelijkheden tot haar beschikking om de illegale situatie te beëindigen maar onderneemt echter geen gerichte acties om alle activiteiten op deze locatie vergund te krijgen. Deze situatie heeft mede bijgedragen aan de conclusie van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege en aan zijn besluit van 15 november 2024 om indeplaats te treden van het bestuurscollege bij de inzet van een aantal VTH bevoegdheden.
Klopt het dat er steeds meer containers, die in slechte staat verkeren, met asbest en biomedisch afval op het terrein staan en dat deze nu ook in brand dreigen te gaan?
Het klopt dat er steeds meer containers op het terrein staan en dat meerdere containers in slechte staat verkeren. Daarom dient het terrein zo snel mogelijk beveiligd te worden.
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van omwonenden en de leefomgeving, als dit afval ook in de brand vliegt of als dit afval weglekt naar de bodem of oppervlaktewater?
Ter verduidelijking, bij de brand op 5 november is géén biomedisch of asbestmateriaal in brand gegaan. Deze beantwoording gaat dus om een mogelijke situatie die er nog niet is.
Voor het geval asbesthoudend materiaal door een brand kapotgaat, kunnen asbestvezels vrijkomen. De asbestvezels worden met de rookpluim meegevoerd. Het gezondheidsrisico is verwaarloosbaar als omwonenden op een dag bij zo’n brand asbestvezels inademen. Eventuele brokresten op straat kunnen mogelijk ook asbest bevatten. Zolang deze resten niet verbrokkelen en direct worden verwijderd en afgevoerd volgens de geldende normen, kunnen ze geen kwaad. Voor iedere brand geldt dat blootstelling aan de rook en roetdeeltjes zo veel mogelijk voorkomen moet worden.
Verder is het biomedisch afval opgeslagen in meerdere containers. Het afval wordt bij Selibon aangeleverd in al afgesloten verpakkingen, plastic (naalden) containers etc.
Kunt u zorgen dat de containers met biomedisch afval en asbest zo spoedig mogelijk verwijderd worden en op een veilige wijze verwerkt? Zo nee, waarom niet?
Het verantwoord afvoeren en op milieutechnisch verantwoorde wijze laten verwerken van het biomedisch afval wordt de afgelopen maanden al voorbereid. Er wordt een plan van aanpak gemaakt voor het overzetten van het biomedisch afval naar koelcontainers ten behoeve van het maritieme transport. Er zijn gesprekken gaande met Aruba om het afval daar te laten verwerken. Deze voorbereiding en uitvoering is nu onderdeel van de scope van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger die daarin indeplaats is getreden van het bestuurscollege en de uitvoering heeft ondergebracht bij ILT. Daarbij zal samenwerking worden gezocht met Selibon, met het ambtelijk apparaat van het Openbaar Lichaam en de specialisten van het Ministerie van I&W en Afvalzorg, Rijkswaterstaat en ILT.
Voor wat betreft asbest wordt in elk geval de komende 3 maanden al het tijdelijk in containers opgeslagen asbest gecontroleerd en waar nodig opnieuw veilig en volgens de Europese voorschriften verpakt en opnieuw in afgesloten zeecontainers opgeslagen. Dit is een tijdelijke situatie omdat het asbest een permanente opslag moet krijgen als onderdeel van de nieuw in te richten stortcompartimenten die de komende jaren worden opgebouwd. Dit is een werkwijze die wij ook hier in Nederland toepassen. Dit is onderdeel van de scope van de indeplaatsstelling van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger en zal daarmee door het Rijk worden gecontroleerd en gecoördineerd.
Wat gaat u doen om de risicovolle situatie bij Lagun te beëindigen en nieuwe brand te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u uitzoeken of het mogelijk is het afval van Bonaire te verschepen naar een veilige verwerker, totdat Bonaire beschikt over een veilige afvalverwerker?
Dit is al het geval voor verschillende afvalstromen voor recycling, voor verwerking is het al sinds 2020 zo dat de afgewerkte olie van Bonaire naar Curaçao gaat ter verwerking en gebruik en zoals hierboven bij vraag 22 is beschreven wordt dit nu ook onderzocht voor biomedisch afval. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de afvoer van restafval een oplossing is die meegenomen zal worden zoals als onderdeel van de nieuwe afvalprogramma dat momenteel wordt opgesteld.
Wordt er in Bonaire toegewerkt naar het beëindigen van afvalstort, gezien de noodzaak om toe te werken naar een circulaire economie en afvalstort de laagste vorm van afvalverwerking is?
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Vooruitlopend hierop heb ik reeds in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over het bepalen van de restcapaciteit, sluiting & herontwikkeling van de stortplaats. Afvalzorg heeft hierover het volgende geadviseerd:
Omdat een stortplaats een essentieel onderdeel vormt van een duurzaam afvalmanagement systeem dient op Bonaire ook in de toekomst stortcapaciteit beschikbaar te zijn voor afvalstromen die niet op andere wijze verwerkt kunnen worden en als achtervang bij falen van andere afvalverwerkingsopties.
Voor stortplaats Lagun heeft Afvalzorg daarom onderzocht of en hoeveel restcapaciteit er nog beschikbaar is en waar er mogelijkheden liggen tot het creëren van extra stortcapaciteit. Uitgaande van de huidige afvalhoeveelheden, kan op dit terreindeel nog tot 2026 afval worden gestort. Dit biedt de mogelijkheid om in de tussentijd de stortcapaciteit op de locatie verder uit te breiden. Aan de zuidzijde van de bestaande stortheuvel is een terreindeel van circa 2 hectare dat nog binnen de terreingrens van de stortlocatie valt. Hier kan mogelijk een uitbreiding van de stortheuvel worden gerealiseerd. Deze uitbreiding aan de zuidzijde kan een stortcapaciteit opleveren voor 13 tot 18 jaar afvalverwerking.
De haalbaarheid en wenselijkheid van een dergelijke uitbreiding zal bepaald moeten worden in het kader van een afvalbeheerprogramma. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat als onderdeel van een afvalvisie zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de hoeveelheid afval dat het eiland op komt te verminderen, naar het verkleinen van de restafvalstroom door in te zetten op preventie, hergebruik en het verwerken tot grondstoffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland?
Vanwege afstemming met betrokken partijen is beantwoording voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland op 11 december 2024 niet mogelijk gebleken.
Het bericht 'Amber (27) is hersteld maar ‘woont’ al maanden noodgedwongen in het ziekenhuis: ‘Erger dan dit kan het niet worden’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Amber (27) is hersteld maar «woont» al maanden noodgedwongen in het ziekenhuis: «Erger dan dit kan het niet worden»»?1
Uit direct contact met mevrouw Meijn blijkt dat zij inmiddels ontslagen is uit het ziekenhuis en een eigen woning toegewezen heeft gekregen. Wel vind ik het spijtig om te moeten vernemen dat het niet was gelukt om op korte termijn een passende woonplek met de juiste zorg en ondersteuning voor mevrouw Meijn te vinden en dat zij daardoor genoodzaakt was langer in het ziekenhuis te verblijven dan haar medische situatie vereiste.
Hoe vaak komt het voor dat mensen langer in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen passende woonplek met de juiste zorg kan worden gevonden?
Hier zijn geen exacte cijfers over bekend. Wel is bekend dat mensen soms langer in het ziekenhuis moeten verblijven, niet omdat hun medische situatie dat vereist, maar omdat er geen geschikte woonplek of zorgvoorziening voor hen beschikbaar is. Het is echter moeilijk om precies aan te geven hoe vaak dit gebeurt, omdat de cijfers kunnen variëren afhankelijk van regio's, het type zorg en de betrokken zorginstellingen.
Hoe kan het dat de zorg in het ziekenhuis op dit moment niet meer vergoed wordt door de zorgverzekeraar, terwijl er nog geen alternatief is gevonden?
Zorgverzekeraars kunnen om diverse redenen stoppen met het vergoeden van zorg in een ziekenhuis. Dit kan zelfs als er nog geen direct alternatief is gevonden voor de zorg die daar wordt geboden. Zo stopt een zorgverzekeraar meestal met het vergoeden van zorg in een ziekenhuis wanneer de patiënt medisch hersteld is verklaard, omdat de zorg dan niet meer als noodzakelijke of acute medische behandeling wordt beschouwd. Zorgverzekeraars hebben verschillende polisvoorwaarden waarin is vastgelegd welke zorg wel of niet wordt vergoed, inclusief de duur van ziekenhuisopname. Zodra iemand medisch hersteld is en er dus vervolgzorg of nazorg nodig is, kan deze zorg dus buiten de dekking van de zorgverzekering vallen.
Wie is er verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat iemand in deze situatie een passende woonplek met de juiste zorg krijgt? Hoe komt het dat dit nu niet duidelijk lijkt te zijn?
De verantwoordelijkheid voor het zorgen voor een passende woonplek met de juiste zorg is verdeeld over verschillende instanties, afhankelijk van de situatie en zorgvraag van de persoon in kwestie. In deze casus wenste mevrouw Meijn een aangepaste woning met de juiste ondersteuning en zorg. Aangezien zij geen indicatie heeft voor de Wet langdurige zorg (Wlz), was de gemeente verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een passende woonplek en toegang tot de juiste zorg, ondersteuning en voorzieningen die haar in staat stelt om zelfstandig te wonen. Gemeenten moeten maatwerk leveren door te kijken naar de specifieke situatie van het individu en passende zorg en ondersteuning op maat aan te bieden. Hierbij werken gemeenten met diverse partijen samen. Omdat de verantwoordelijkheden in dit proces vaak met elkaar overlappen, is een goede afstemming tussen gemeente, zorginstellingen, zorgverzekeraars, woningcorporatie of andere verhuurder en andere betrokkenen nodig om te voorkomen dat iemand onnodig lang moet wachten op een passende woonplek met de juiste zorg.
Is er een verband tussen de bezuinigingen op de langdurige zorg en de gemeenten, en het feit dat het zo lastig is om in deze situatie een passende woonplek met de juiste zorg te kunnen vinden?
Gemeenten kijken vanwege schaarste aan personeel en middelen kritisch naar welke vormen van ondersteuning en welke aanpassingen van de woning noodzakelijk zijn. Het gebrek aan betaalbare woonruimte vormt een knelpunt bij het vinden van een passende woonplek met de juiste zorg voor mensen met een (gecombineerde) zorgvraag zoals in het geval van mevrouw Meijn.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen in dit soort situaties wel toegang krijgen tot een passende woonplek met de juiste zorg?
Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting zet het kabinet in op voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Dit wetsvoorstel geeft het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke instrumenten te sturen op hoeveel, waar en voor wie er wordt gebouwd, dat er sneller kan worden gebouwd en dat de meest kwetsbare groepen mensen met urgentie een woning krijgen. Het wetsvoorstel regelt verder dat gemeenten in het Wmo-beleidsplan aandacht moeten besteden aan de zorg- en ondersteuningsbehoefte bij de huisvesting van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen aandachtsgroepen. Onder die aangewezen aandachtsgroepen vallen ook de medisch urgenten en mensen met een ernstige chronische beperking.
Door deze maatregelen wordt ervoor gezorgd dat mensen in dit soort situaties sneller geholpen worden aan een passende woonplek met de juiste zorg. Het wetsvoorstel is begin maart van dit jaar naar uw Kamer gezonden.
De onmiddellijke vacaturestop vanwege miljoenenbezuinigingen en concurrentie van zelfstandige behandelklinieken bij het OLVG |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onmiddellijke vacaturestop bij OLVG vanwege miljoenenbezuinigingen»?1
Ja.
Herkent u de situatie die in het artikel wordt geschetst? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik herken het beeld in het artikel dat het OLVG, maar ook andere zorgorganisaties, kampen met personeelstekorten. Dit is het grootste probleem in zorg en welzijn. Ook de vraag naar verpleegkundigen is groot. Met de inzet uit het regeerprogramma doe ik er alles aan wat in mijn macht ligt om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden. Mijn grootste prioriteit is de aanpak om de administratieve lasten voor medewerkers te halveren naar maximaal 20% van de werktijd. Ook wil ik stimuleren dat medewerkers op de juiste manier wordt ingezet, waarbij de minste inzet van medewerkers het uitgangspunt moet worden. Innovaties die de inzet van medewerkers verminderen, en tegelijk de belasting voor de patiënt of cliënt doen afnemen, dragen hieraan bij. Tot slot zet ik in op het vergroten van vakmanschap en werkplezier, zodat medewerkers zich kunnen ontwikkelen en graag in de zorg willen en blijven. Ik werk hiervoor samen met het veld een leidraad uit die werkgevers handvatten biedt om de in-en doorstroom van professionals te bevorderen, en de uitstroom te beperken. Het is daarnaast aan ziekenhuizen zelf om te bepalen hoe zij hun bedrijfsvoering inrichten en welke vacatures zij open stellen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak in het artikel «dat er veel concurrentie van zelfstandige behandelklinieken is»?
Zelfstandige behandel centra (zbc’s) leveren een bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen. Zbc’s zijn daarmee een aanvulling op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen universitair medische centra, topklinische ziekenhuizen, stads- en streekziekenhuizen en zbc’s in een gelijk speelveld. Hier zet ik de komende periode op in met afspraken in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord.
Het jaarlijks onderzoek van BDO Accountants & Adviseurs concludeert dat een toenemend aantal ziekenhuizen financiële problemen heeft, kunt u aangeven wat hiervan de invloed van zelfstandige behandelklinieken is? Zo nee, waarom niet?2
Ik beschik niet over cijfers die inzicht geven in de invloed van zbc’s op de financiële resultaten van ziekenhuizen. De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door verschillende factoren bepaald. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten. Daarnaast zijn, zoals in alle zorgsectoren, ook bij de ziekenhuizen, verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Het is daarom aan aanbieders om op basis van een regionale visie op de inrichting van het zorglandschap de bedrijfsvoering van de zorgorganisatie toekomstbestendig in te richten, en aan verzekeraars en aanbieders om in het verlengde daarvan passende contractafspraken te maken. Ik sta voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, waarin dus expliciet plek is voor meerdere soorten aanbieders van medisch specialistische zorg, naast en met elkaar. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Deelt u de mening dat een toenemend aantal zelfstandig behandelklinieken, een negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste- en tweedelijnszorg? Zo nee, waarom niet?
Het geluid dat zbc’s in dezelfde vijver van personeel vissen als de ziekenhuizen, is mij bekend en komt vaker naar voren. Ik beschik echter niet over specifieke data in dit kader. Van ZKN, de branchevereniging van klinieken in Nederland, heb ik begrepen dat pensioendata van PFZW waarover zij beschikking hebben, aantoont dat er een kleine uitstroom is van medewerkers van ziekenhuizen naar klinieken. En dat om die reden het toenemend aantal zbc’s op dit moment nog geen negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste – en tweedelijnszorg. Ik ben voornemens om in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord afspraken te maken over een evenwichtig, toegankelijk en stuurbaar speelveld.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor het commissiedebat arbeidsmarktbeleid in de zorg, gepland op 19 december 2024, aan de Kamer sturen?
Ja.
De beslisnota bij de Kamerbrief over de Jaarrapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de Wet afbreking Zwangerschap 2023 |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke totaalbedragen er waren geraamd voor de subsidieregeling voor abortusklinieken in 2021, 2022 en 2023 en welke bedragen er in die jaren daadwerkelijk zijn gerealiseerd?1
In de tabel hieronder staan links de bedragen uit de ontwerpbegroting, met de totaal beschikbare bedragen voor gesubsidieerde abortuszorg, en rechts de realisatie.
Ontwerpbegroting 2021
Realisatie 2021
€ 17.881.000,00
€ 17.046.161,00
Ontwerpbegroting 2022
Realisatie 2022
€ 18.133.000,00
€ 16.687.161,00
Ontwerpbegroting 2023
Realisatie 2023
€ 18.570.000,00
€ 22.557.072,80
Kunt u aangeven hoe groot de financiële claim is die door de directie Publieke Gezondheid is ingediend voor de jaren 2024 en 2025 om de stijgende kosten door toename van het aantal abortussen te financieren?
In de VWS-begroting is het budget voor de abortusklinieken verhoogd met € 4,8 miljoen in 2024 en met € 3,8 miljoen in 2025. Mochten er meer of minder abortusbehandelingen worden uitgevoerd, dan wordt het budget hierop aangepast.
Kunt u de berekeningen van het abortuscijfer waar deze ramingen voor 2024 en 2025 op zijn gebaseerd met de Kamer delen?
Het Ministerie van VWS maakt geen ramingen of berekeningen van abortuscijfers. Abortusklinieken maken zelf, per locatie, een inschatting van het aantal «zorgprestaties» of behandelingen die zij denken te gaan uitvoeren in het komende jaar. Het gaat daarbij overigens niet alleen om zwangerschapsafbrekingen maar ook om consulten of het plaatsen van langdurige anticonceptie. Deze inschatting van het aantal zorgprestaties (de «q») wordt vermenigvuldigd met de tarieven per zorgprestatie (de «p»), en dat levert een voorlopig subsidiebedrag op per kliniek. Als een kliniek in een lopend subsidiejaar meer of minder activiteiten uitvoert, wordt het uiteindelijk vastgestelde subsidiebedrag respectievelijk naar boven of beneden bijgesteld.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u voor 2024 en 2025 opnieuw significant hogere abortuscijfers verwacht dan de afgelopen decennia het geval was, verwacht u voor 2024 en 2025 opnieuw een stijging van de abortuscijfers ten opzichte van 2023?
We kunnen op basis van de aangeleverde inschattingen van abortusklinieken geen conclusies trekken over het aantal abortussen in 2024 of 2025. Desalniettemin houdt het Ministerie van VWS, vanuit het oogpunt van financiële degelijkheid, er rekening mee dat de verhoogde abortuscijfers ook over 2024 en 2025 zullen aanhouden.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u verwacht dat de cijfers na 2025 weer zullen dalen? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
Nee. Abortusklinieken hebben nog geen inschattingen gemaakt voor het aantal abortussen na 2025. En zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven kunnen we op basis van deze inschattingen ook geen conclusies trekken.
Het is bovendien verstandig om terughoudend te zijn met het maken van voorspellingen over het aantal abortussen. Er zijn immers veel factoren die een rol spelen bij het ontstaan van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen, en de redenen om een (onbedoelde) zwangerschap af te breken zijn zeer persoonlijk.
Kunt u, gelet op de uitzonderlijke stijging van het aantal abortussen in 2022 en 2023, de IGJ verzoeken om nu reeds de abortuscijfers van het eerste halfjaar van 2024 openbaar te maken?
Abortusklinieken en ziekenhuizen hebben voldoende tijd nodig om de gegevens over 2024 aan te leveren bij de IGJ, en de IGJ heeft eveneens tijd nodig om die gegevens te verwerken in een jaarrapportage. Zorgvuldigheid staat daarbij voorop, en daar wil ik aan vasthouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek van 13 november 2024?
Ja.
Bent u bekend met de berichten over zware criminelen die de zorgsector binnendringen, zoals beschreven in de artikelen van RTL Nieuws en NRC?1 2
Ja.
Welke concrete stappen onderneemt u momenteel om te voorkomen dat zware criminelen toegang krijgen tot de zorgsector?
Er zijn verschillende stappen gezet om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren. Ten eerste is per 1 januari 2025 de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking getreden. Hiermee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengaan dat zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen.
Ten tweede is de doelgroep voor de vergunningplicht Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2025 uitgebreid. Dit betekent dat alle zorginstellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurig zorg (Wlz) moeten beschikken over een toelatingsvergunning. Ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners.
Ten derde zal begin 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Met dit wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt.
Mede in dat kader wordt ook bezien welke van de interventies tot verbetering van screening van zorgaanbieders aan de voorkant, zoals die naar voren zijn gekomen tijdens de in september 2023 afgeronde pilot met zorgverzekeraar DSW, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het CIBG, eraan kunnen bijdragen het net verder te sluiten.
De voormalig Minister van OCW, heeft met de brief van 6 november 2024 mbo-instellingen verzocht om tot nader order voor een aantal opleidingscodes terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders. Instellingen moeten er zeker van te zijn dat het EVC-ervaringscertificaat deugdelijk is onderbouwd. De examencommissies zijn gewezen op hun wettelijke taak om zorgvuldig om te gaan met het verlenen van vrijstellingen.3
Hoe werkt u samen met de verschillende zorginstellingen om de screening en beveiliging van personeel te verbeteren?
De screening van het personeel is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen. Deze instellingen hebben een vergewisplicht. Dat houdt in dat zorginstellingen zich ervan moeten vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd, niet in de weg staat bij het verlenen van zorg nu. Indien het om een BIG-geregistreerde zorgverlener gaat, kan gekeken worden of de zorgverlener is ingeschreven in het BIG-register. Daarbij kan ook een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) worden verlangd van de (potentiële) werknemer. Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving.
Hoe zorgt u ervoor dat informatie over criminele activiteiten binnen de zorgsector snel en effectief wordt gedeeld tussen zorginstellingen en opsporingsdiensten?
Zorginstellingen die een rechtspersoon (Besloten Vennootschap (B.V.), Naamloze Vennootschap (N.V.), stichtingen, verenigingen en coöperaties) zijn, vallen onder de Wet controle op rechtspersonen (Wcr). Bij belangrijke veranderingen binnen een rechtspersoon, bijvoorbeeld een oprichting of bestuurswisseling, screent Justis de rechtspersoon en het netwerk van ondernemingen en functionarissen rondom de rechtspersoon. Dit doorlopende toezicht gebeurt automatisch met risicoprofielen, gevolgd door nader onderzoek door een analist. Justis stelt een risicomelding op en stuurt deze vervolgens naar een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie die verantwoordelijk is voor het aanpakken van dit risico, bijvoorbeeld de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), de Belastingdienst, FIOD, Politie of Openbaar Ministerie. De ontvanger kan bepalen of nader onderzoek of verscherpt toezicht nodig is of bepaalt welke interventie passend is. Voor de toevoeging van de NZa en de IGJ aan de kring van ontvangers van risicomeldingen wordt het Besluit controle op rechtspersonen (Bcr) aangepast. Dit besluit is voorgelegd voor consultatie.
Welke stappen worden er ondernomen om ervoor te zorgen dat criminele elementen die al in de zorgsector werkzaam zijn, snel worden geïdentificeerd en verwijderd?
Het bestrijden van zorgfraude en ondermijning in de zorg vraagt om een integrale aanpak. Een belangrijke voorwaarde voor een effectieve bestrijding van zorgfraude is fraudebestendige wet- en regelgeving. Er zijn verbeterde wettelijke kaders nodig om informatie-uitwisseling tussen ketenpartners mogelijk te maken. Verder is regelgeving essentieel die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over wie binnen een complexe organisatiestructuur daadwerkelijk zorg verleent. Complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onder-aanneming -bemoeilijken controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders. In de Jaarbrief TIZ, die de Minister van VWS op 18 oktober 2024 aan uw Kamer heeft gestuurd, hebben de samenwerkingspartners in de Taskforce Integriteit Zorgfraude (TIZ)4 hierover een signaal afgegeven aan de Minister van VWS.5 Een inhoudelijke reactie van VWS op de jaarbrief TIZ volgt begin 2025.
De aanpak van ondermijning in de zorg (zorgcriminaliteit) vraagt ook om maatregelen voor een integere en weerbare economie en maatschappij. Conform de in eerder genoemde Kamerbrief aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties. Daar wordt aan gewerkt op basis van een brede integrale benadering en in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, opleiders en zorgverzekeraars. Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om nog in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen.
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen om de screening en beveiliging in de zorgsector te versterken? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hier concrete voorstellen voor verwachten?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven is per 1 januari 2025 de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza uitgebreid. Ook trad op 1 januari 2025 de Wbsrz in werking. In het eerste kwartaal 2025 zal ik de Wibz aan de TK aanbieden.
Bent u bereid het onderzoek van politie midden-Nederland met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een intern signaaldocument opgesteld door één politie-eenheid. Dit schetst dus geen representatief landelijk beeld zoals een fenomeenanalyse. Het document is daarnaast opgesteld voor interne opvolging en de informatie ziet daar dus ook specifiek op. Het signaaldocument is daarom niet geschikt om te delen met de Kamer.
Hoe werkt u samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren?
DUO beschikt over meer dan 10 miljoen diplomagegevens van diploma's die zijn behaald aan een door OCW erkende opleiding. Via Mijn diploma's kan de diplomahouder zelf gratis een digitaal uittreksel downloaden en dit overleggen aan een werkgever als deze om bewijs van een diploma of certificaat vraagt.6
DUO levert de volgende bijdrage om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren:
Wat doet u om malafide uitzendbureaus, die personeel leveren aan zorginstellingen, op te sporen en te sluiten?
De aanpak van malafide uitzendbureaus valt onder de beleidsportefeuille van de Minister van Sociale Zaken. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de voortgang en planning van de aanpak die gericht is op het weren van malafide uitzendbureaus.7 Voor de screening van personeel, ook als zij via een uitzendbureau werkzaam worden voor zorginstellingen, is het mogelijk om de VOG aan te vragen. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
De berichten dat criminelen op grote schaal actief zijn in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
van Weel , Fleur Agema (PVV), Eppo Bruins (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onderwijsminister waarschuwt opleidingen voor fraude met zorgcertificaten»?1
Misstanden in de zorg waarbij sprake is van slechte kwaliteit van zorg, zorgfraude of zorgcriminaliteit zijn ernstig en moeten koste wat kost worden tegengegaan. Vanwege de financiële gevolgen en vooral ook vanwege de maatschappelijke gevolgen, bijvoorbeeld dat patiënten dan vaak niet de zorg krijgen die zij nodig hebben of in een extra kwetsbare positie terechtkomen. De verwevenheid met zware criminaliteit maakt dit zorgelijker.
Zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven, zijn verschillende partijen, zoals de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het Openbaar Ministerie (OM) en de betrokken ministeries, daarom gezamenlijk aan de slag om paal en perk te stellen aan misstanden in de zorg.2
De Minister van OCW heeft met zijn brief van 6 november 2024 mbo-instellingen verzocht om tot nader order voor een aantal opleidingscodes terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders. Instellingen moeten er zeker van zijn dat het EVC-ervaringscertificaat deugdelijk is onderbouwd. De examencommissies zijn gewezen op hun wettelijke taak om zorgvuldig om te gaan met het verlenen van vrijstellingen. Op deze manier kunnen kwaadwillenden minder gemakkelijk via EVC aan een zorgdiploma komen.3 De Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) heeft op 8 november 2024 besloten om tijdelijk alle registratieaanvragen met een EVC-certificaat op te schorten om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Tegelijkertijd worden de registratieaanvragen nader onderzocht, worden de dossiers van eerdere registraties bekeken en wordt het proces rondom de registratie tegen het licht gehouden.
De relevantie hiervan wordt met de bevindingen, zoals aan de orde komen in de artikelen die u noemt, onderstreept. Het probleem vraagt ook om maatregelen ten behoeve van een integere en weerbare economie en maatschappij, zoals de zorgsector. Conform de in eerdergenoemde Kamerbrieven aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties. Daar wordt op dit moment aan gewerkt op basis van een brede integrale benadering en in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en opleiders. Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om nog in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen. Er wordt op drie speerpunten ingezet om dit doel te bereiken. Het gaat om (1) het opwerpen van barrières, (2) het vergroten van de weerbaarheid en (3) het verstevigen van toezicht, handhaving en opsporing.
Wat is uw reactie op het bericht ««Drugshandelaren en plofkrakers op grote schaal» actief in de zorg, kwetsbare patiënten in gevaar»?2
Conform de in eerdergenoemde Kamerbrieven aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties van onder andere de betrokken ministeries om gezamenlijk paal en perk te stellen aan de geschetste misstanden in de zorg.
Hoe kan het dat er van de 100 meldingen van diplomafraude die in 2023 door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) werden gedaan, geen enkele is opgepakt door de politie?
In de afweging of een aangifte wordt opgepakt door de politie worden onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie verschillende aspecten afgewogen, waaronder de vraag of voldoende bewijs voorhanden is of de vraag hoe schaarse capaciteit binnen de opsporing het beste kan worden ingezet. In 2023 werden de meldingen van DUO die lokaal werden gedaan, nog niet gezien in het licht van de latere analyse van ondermijning in de zorg en de schakel die diplomafraude daarin blijkt te vormen.
Hoe kan het dat er van de 900 risicomeldingen die in twee jaar tijd door de Kamer van Koophandel (KvK) werden gedaan, geen enkele heeft geleid tot vervolging?
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgcriminaliteit en zorgfraude vraagt om een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Het is van veel factoren afhankelijk of een risicomelding van de Kamer van Koophandel (KvK) leidt tot een onderzoek van een toezichthouder in de zorg of een opsporingsdienst en vervolgens tot vervolging. Zo weegt bijvoorbeeld mee of er al andere (onderzoeks)informatie of meldingen bekend zijn. In het algemeen geldt dat gelet op het moment van inschrijving bij de KvK en het dan gesignaleerde risico, er nog onvoldoende bekend is voor een toezichtsonderzoek dan wel het starten van een strafrechtelijk onderzoek of vervolging. In het traject verbeteren van screening aan de voorkant van zorgaanbieders, wordt het hele proces van inschrijving van een zorgonderneming tot aan het daadwerkelijke leveren van zorg onder de loep gehouden. Dat betekent dat ook wordt gekeken naar de werkwijze van KvK en de partijen die deze risicomeldingen ontvangen en de verbeteringen die daarin mogelijk zijn.
Bent u van plan om ervoor te zorgen dat de meldingen die worden gedaan van (mogelijke) zorgfraude daadwerkelijk worden opgepakt door de verantwoordelijke instanties en hier voldoende capaciteit voor vrij te maken?
Op de wijze waarop toezichthouders in het zorgdomein invulling geven aan hun taak en capaciteitsinzet, voeren zij eigenstandig beleid. Het Ministerie van VWS en de toezichthouders voeren structureel overleg om hen in staat te stellen hun taak zo optimaal mogelijk uit te oefenen. Opsporingsdiensten maken afspraken met het OM in de vorm van handhavingsarrangementen over de prioritering en capaciteit. Ook voor zorgfraude is er een handhavingsarrangement.
Beseft u dat het afbraakbeleid dat de afgelopen jaren op de zorg is gevoerd, via bezuinigingen, marktwerking en achtergebleven lonen en zeggenschap voor zorgverleners, de zorg tot een ideale prooi voor criminelen maakt, doordat zij misbruik kunnen maken van personeelstekorten en een enorm gebrek aan effectief toezicht op een zeer complex zorgsysteem? Zo ja, bent u bereid om te stoppen met dit afbraakbeleid?
Criminaliteit en fraude zijn strafbaar, maar ook van alle tijden. De aanpak van zorgfraude is opgenomen in het hoofdlijnenakkoord en is dus een prioriteit van dit kabinet. Er gaat dit jaar 109 miljard euro om in de zorg en dat trekt ook mensen met verkeerde bedoelingen aan. De problematiek van ondermijning en zware criminaliteit gaat verder dan het zorgdomein. Daarom pakt dit kabinet dit breed en in samenhang aan.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen die afhankelijk zijn van zorg niet langer ten prooi vallen aan zorgcowboys?
In het zorgdomein zijn toetredingsdrempels opgeworpen met bijvoorbeeld de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en lokale regelgeving van gemeenten. Er kan zowel wat betreft kwaliteit, rechtmatigheid als integriteit naar (het verleden van) bestuurders en zorgverleners worden gekeken, onder andere door het CIBG, de IGJ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en gemeenten.
De doelgroep voor de vergunningplicht Wtza is per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot bijvoorbeeld de groep zorginstellingen van wie in het kader van de vergunningplicht een VOG verlangd kan worden en ten aanzien van wie een integriteitsbeoordeling op grond van de Wet Bibob kan worden uitgevoerd.
Het is aan inkopers van zorg om met inkoopbeleid, contractvoorwaarden en beheersmaatregelen in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Daarbij kan per 1 januari 2025 gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) biedt. Er is onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengegaan dat zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen.
In aanvulling op het beleid dat gericht is op de zorginstellingen, geldt dat per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) is opgeheven. Dit betekent dat weer volledig gehandhaafd gaat worden op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffing. De verwachting is dat hierdoor bij diverse instellingen minder zzp’ers en daarmee meer vaste gezichten op groepen met kwetsbare patiënten ingezet zullen worden. Gelet op de signalen dat sprake is van een toename van het aantal criminele zzp’ers in de zorg, kan voornoemde maatregel ook bijdragen aan veilige en goede zorg.
De Minister van VWS wil in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan uw Kamer aanbieden. Met dat wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, heeft de Minister van OCW onderwijsinstellingen opgeroepen om terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van EVC-certificaten voor een aantal opleidingen. Op deze manier wordt voorkomen dat te gemakkelijk vrijstellingen voor de gehele of een deel van een mbo-opleiding wordt gegeven op basis van een ondeugdelijk EVC-certificaat. Ook de SKJ heeft besloten om tijdelijk alle registratieaanvragen met een EVC-certificaat op te schorten om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Daarnaast voert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gericht kwaliteitsbezoeken uit bij leerbedrijven in de zorg om sneller in te kunnen grijpen bij malafide stagebedrijven in de zorg.
De Minister van JenV wijst erop dat werkgevers in de zorgsector bovendien kunnen vragen om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Werknemers en ondernemers kunnen met een VOG worden onderzocht op hun justitiële verleden.
Een nieuwe Gesloten Jeugdzorginstelling in Friesland |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht op Omroep Fryslân «Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten»?1
Ja.
Klopt het dat Jeugdhulp Friesland (JHF) inderdaad een nieuwe gesloten jeugdzorg locatie wil openen?
Ja.
Hoe verhoudt de opening van deze nieuwe gesloten instelling in Drachten met het antwoord op de Kamervragen van het Lid Bruyning2 omtrent de ernstige tekortkomingen in de instellingen voor gesloten jeugdzorg waar de Staatssecretaris van Ooijen stelt dat de gesloten jeugdzorg structureel beter wordt, dat instellingen in 2025 kleinschaliger worden en dat in 2030 zo dichtbij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn?
Het doel van de Friese gemeenten is en blijft om in 2030 bij nul gesloten plaatsingen te komen. De keuze voor de nieuwe kleinschalige instelling voor gesloten jeugdhulp is een tussenstap in deze richting. Die is nog nodig omdat na de sluiting van Woodbrookers bleek dat in Friesland nog behoefte is aan jeugdhulp met de mogelijkheid van vrijheidsbeperkende maatregelen. Want sinds die sluiting gaan Friese kinderen met een machtiging gesloten jeugdhulp naar de gesloten jeugdhulplocatie van Elker in Groningen.
Daarom hebben de Friese gemeenten een contract met Jeugdhulp Friesland gesloten voor een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt minimale inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat contract loopt tot en met 31 december 2025. Het contract biedt ruimte om deze kleinschalige voorziening verder te transformeren naar een vorm van een kleinschalige intensieve residentiële hulpvoorziening voor jeugdigen met zeer complexe problematiek. Daarmee past deze keuze in het beleid dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt en dat we in 2030 zo dicht bij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn. Die laatste formulering betekent echter niet dat er in de toekomst sprake zal zijn van nul vrijheidsbeperkende maatregelen. Die kunnen nodig zijn in het belang van de veiligheid en bescherming van de jeugdige en diens omgeving. Bijvoorbeeld wanneer sprake is automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek. Ik verwijs daarbij ook naar mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over vrijheidsbeperking in de open jeugdhulp.3
Bent u bekend met de volgende uitspraak3: «De kinderrechter heeft gelezen en gehoord dat [de minderjarige] verblijft op een zogenoemde «hybride groep» van [instelling]. [de minderjarige] heeft zelf aan de kinderrechter laten weten dat de deur op slot is en dat zij altijd aan een begeleider moet vragen of de deur voor haar open mag. Volgens de jeugdbeschermer zou [de minderjarige] een pasje hebben waarmee ze de deur kan openen. De kinderrechter gaat ervan uit dat [de minderjarige] de waarheid heeft verteld waardoor [de minderjarige] dus feitelijk haar vrijheid wordt ontnomen. Met de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing in een (open) accommodatie van een jeugdhulpaanbieder kunnen naar het oordeel van de kinderrechter niet dergelijke vrijheidsbeperkende maatregelen worden genomen. Daarvoor zou een gesloten machtiging noodzakelijk zijn, zoals ook eerder (in voorwaardelijke vorm) het geval was bij [de minderjarige].»?
Nee deze uitspraak is bij ons niet bekend.
In Antwoord 9 van de gestelde Kamervragen4 wordt gesteld dat ongerechtvaardigde of niet toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen volstrekt wordt afgekeurd en dat met het oog op een betere bescherming van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp, de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp per 1 januari 2024 is ingevoerd waar het uitgangspunt bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen het nee, tenzij- beginsel is; kunt u aangeven welke maatregelen genomen zijn om het nee, tenzij- beginsel strikt te hanteren? Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er onder uw toeziend oog in een hybride groep niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd? Kunt u aangeven hoe u toezicht houdt op alle instellingen, zowel gesloten als open, zodat er geen sprake meer is van niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen?
Naast het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp is het doel van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp ook het verminderen van het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Die zijn alleen toegestaan als de rechter voor een jeugdige een machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven heeft. Bovendien moet de accommodatie geregistreerd staan als een gesloten accommodatie. Het is mij niet bekend waarom in een hybride groep niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen zijn opgelegd.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de (gesloten) jeugdhulp. Dat omvat ook het toezicht op de toepassing van vrijheids-beperkende maatregelen. Ik verwijs u daarvoor ook naar hun rapport Zorgen om hulpaanbod voor jongeren met complexe problematiek.6 Op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet moeten de instellingen voor gesloten jeugdhulp vrijheidsbeperkende maatregelen registeren en tweemaal per jaar gegevens aanleveren aan de IGJ.
Kan het zo zijn dat door sluiting van de voormalige justitiële inrichtingen5, die nu met voorrang gesloten worden, kinderen die overgeplaatst worden in bijvoorbeeld hybride groepen niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen ondergaan?
Het klopt dat de IGJ geconstateerd heeft dat aanbieders van jeugdhulp vrijheidsbeperkende maatregelen inzetten zonder dat hier een wettelijke grondslag voor is en zonder dat de rechtsbescherming van de jongeren hierbij is geborgd. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn alleen toegestaan op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp. Mij zijn geen situaties bekend dat jeugdigen uit voormalige justitiële jeugdinrichtingen zijn overgeplaatst naar hybride groepen en daar niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen ondergaan.
Deelt u de mening dat het wenselijker zou zijn dat een minderjarige die een hulpvraag heeft en te maken heeft met problematiek die gekoppeld zijn met aanwijzingen van onderliggende psychische problematiek, in de week volgend op plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt gezien en beoordeeld door een jeugdpsychiater, op dezelfde wijze als voor een beoordeling voor de noodzaak om al dan niet zorgmachtiging te verzoeken op grond van de Wet verplichte ggz (Wvggz)? In antwoord 126 wordt gesteld dat de jeugd-ggz een grotere rol zou moeten spelen, dat er onvoldoende deskundig personeel is, dat er nog steeds te veel vrijheidsbeperkende maatregelen worden ingezet en het gebrek aan alternatieven, kunt u hierop reflecteren?
Ik ben het ermee eens dat de jeugd-ggz een belangrijke rol heeft om te komen tot een meer passend aanbod. Die verantwoordelijkheid voelt de jeugd-ggz ook. Dat heeft deze sector ook neergelegd in de bestuurlijke afspraken Transformatie gesloten jeugdhulp: «De Nederlandse GGZ voelt zich hiervoor verantwoordelijk en spreekt zich uit om gezamenlijk met gemeenten en aanbieders bij te dragen aan de opbouw van expertise om de best passende zorg aan jongeren en hun gezinnen te kunnen bieden.»9
De constatering uit het antwoord waarnaar in de vraag verwezen wordt komt uit vragen die gesteld zijn over het rapport «Eenzaam gesloten» van Jason Bhugwandass over ZIKOS. Deze constatering was mede aanleiding voor de hiervoor genoemde bestuurlijke afspraken over de transformatie van de gesloten jeugdhulp. De in de constatering genoemde onderwerpen zijn voorwaardelijk voor deze transformatie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Prof. Dr. Peer van der Helm, lector residentiele jeugdzorg van de Hogeschool Leiden en tevens verbonden aan de VU Amsterdam, op Pont Zorg en Sociaal met de titel «In een nieuwe instelling voor gesloten jeugdhulp in Friesland wel verstandig?»7
Ja.
In dit artikel van Van der Helm komen meerdere argumenten naar boven waarom een nieuwe gesloten instelling niet wenselijk is (Addink en van der Veldt constateerden in een review in 2022 al dat niet aangetoond kon worden dat de behandeling effectief was8. Ook internationaal is er al lang consensus dat behandeling onder dwang niet of nauwelijks werkt9. Dat terwijl gesloten opvang ook schade kan doen: «baat het niet dan schaadt het wel», want gesloten behandeling gaat gepaard met grote risico’s op verdere schade die soms niet meer te herstellen is10. Veel jongeren kregen de afgelopen jaren hiervoor zelfs schadevergoeding van het Rijk en de ervaringen uit het rapport Eenzaam Gesloten van Jason Bughwandass en de misstanden die naar voren zijn gekomen bij de voormalige gesloten Jeugdzorg instelling in Friesland, Behandelcentrum Woodbrookers, zouden juist aanleiding moeten zijn voor terughoudendheid); erkent u dat bovenstaande punten aanleiding moeten zijn tot terughoudendheid in het openen van nieuwe gesloten jeugdzorginstellingen?
Ik onderschrijf dat er voldoende redenen zijn terughoudend te zijn met het openen van een nieuwe gesloten jeugdhulplocatie. Echter, de accommodatie waar het hier om gaat is een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal vijf jeugdigen, met als uitgangspunt minimale inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het is een tussenstap van de Friese gemeenten om in 2030 bij nul gesloten plaatsingen te komen. Daarmee past deze stap in het beleid dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt en dat we in 2030 zo dicht bij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn.
Kan u aangeven wat de noodzakelijke start investeringen zijn voor het openen van deze nieuwe gesloten jeugdzorginstelling en welke kostenbegrotingen er voor de komende 3 jaar zijn?
De specifieke startinvesteringen en de meerjarenbegroting van deze nieuwe locatie zijn mij niet bekend.
Van der Helm, stelt dat het: «in de praktijk minimaal een jaar duurt voordat je, ook een kleine, gesloten instelling op orde hebt. In de tussentijd gebeurt er van alles wat het daglicht niet kan verdragen. Jongeren worden het slachtoffer»; met in het achterhoofd de wetenschap dat de centrale overheid de gesloten jeugdzorg zo snel als mogelijk volledig wil sluiten, is deze investering, in tijden van bezuinigingen dan wel wenselijk?
Ik deel deze mening niet omdat het gaat om een kleinschalige voorziening. Deze keuze van de Friese gemeenten past in de doelstelling dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt. Het opstarten van een nieuwe voorziening en locatie vraagt tijd. Gedurende deze periode monitoren de Friese gemeenten dat er gehandeld wordt volgens de vastgestelde kwaliteitseisen en kaders. Zij hebben voorafgaand kwaliteitseisen gesteld aan Jeugdhulp Friesland en de hulpverlening die door hen geboden gaat worden in de kleinschalige voorziening. Daarnaast is er sprake van continue monitoring en evaluatie. Ook de Inspectie Jeugd en Gezondheidszorg speelt een belangrijke rol in het houden van toezicht.
Deelt u de mening dat het openen van een nieuwe gesloten jeugdzorginstelling niet past in een tijdperk waarin er gewerkt wordt aan het volledig afbouwen van gesloten jeugdzorg en dat deze investering ook niet past binnen de bezuinigingsdoelstellingen die er voor de jeugdzorg zijn vastgelegd?
Deze mening deel ik niet. Het gaat hier om het openen van een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt minimale inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Hiermee wordt een stap gezet in de benodigde transformatie van de gesloten jeugdhulp. Het doel van de Friese gemeenten is en blijft om in 2030 bij nul gesloten plaatsingen te komen. Daarmee past deze keuze in het beleid dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt en dat we in 2030 zo dicht bij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn.
Het bericht dat zorgverzekeraars medicijnen uit het buitenland niet altijd vergoeden |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt mag medicijnen in buitenland bestellen, al is dat volgens verzekeraar niet de bedoeling»?1
Ik heb het artikel gelezen en ben ermee bekend.
Klopt het dat volgens Europese regels het Nederlandse tarief voor het betreffende medicijn moet worden vergoed indien patiënten bij geneesmiddeltekorten in Nederland dit middel uit een ander EU-land halen of daar bestellen?
Nee, dat hangt af van de Europese regels die een patiënt kiest voor de vergoeding van een medicijn. Voorts hangt de vergoeding af van de door de patiënt gekozen polis (bijvoorbeeld een combinatie- of naturapolis).
Op basis van de Europese Patiëntenrichtlijn, die is omgezet in de Nederlandse Zorgverzekeringswet, kan een medicijn met een internationaal recept uit een ander Europees land vergoed worden. Op basis van de Zorgverzekeringswet (met daarin de overgenomen regels uit de Patiëntenrichtlijn) kan zowel een patiënt met een combinatiepolis als een naturapolis zich wenden tot een niet-gecontracteerde aanbieder, daaronder dus ook een buitenlandse apotheek. Wat de hoogte is van de vergoeding die de zorgverzekeraar verstrekt voor deze zorg bepaalt de zorgverzekeraar op basis van de gekozen polis(voorwaarden). Mijn advies is daarom dat de patiënt vooraf duidelijkheid vraagt aan zijn zorgverzekeraar, op basis van zijn zelf gekozen polis. Ik wil met mijn advies voorkomen dat patiënten achteraf voor een verrassing van een hoge rekening komen te staan als de zorgverzekeraar op basis van de polis niet de volledige kosten vergoedt.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten bij geneesmiddeltekorten in Nederland het betreffende medicijn zelf in een ander EU-land halen of bestellen en zij deze dan niet vergoed krijgen?
Daarvan zijn mij geen gegevens bekend.
Waarom trok de Europese Commissie in maart van dit jaar haar kritiek op het Nederlandse beleid in en wat is er sinds maart veranderd?
Dat is mij niet meegedeeld door de Europese Commissie; ik ga er daarmee vanuit de Commissie op basis van mijn eerdere antwoordbrief heeft geconcludeerd dat Nederland aan de Patiëntenrichtlijn voldoet. Er is sinds maart niets veranderd in de nationale regels naar aanleiding van de Patiëntenrichtlijn.
Waarom raadt u patiënten aan om met zorgverzekeraars te overleggen in plaats van zorgverzekeraars op te roepen zich aan de regels voor grensoverschrijdende zorg te houden?
Zie het antwoord op vraag 2.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over het risico op vrouwelijke genitale verminking en het aanzetten daartoe in een religieuze context |
|
Bente Becker (VVD) |
|
van Weel , Nobel |
|
![]() |
Is bekend of het Openbaar Ministerie (OM) in cassatie is gegaan of zal gaan bij de Hoge Raad in deze zaak? Zo ja, kunt u een stand van zaken over de zaak geven?1
Het Openbaar Ministerie (OM) is niet in cassatie gegaan.
Is het OM sinds de Kamervragen van 20 april 2023 vaker tot vervolging overgegaan in zaken waar sprake is van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, is er door rechters overgegaan tot veroordeling?
Het OM is sinds 20 april 2023 niet vaker tot vervolging gegaan in zaken waarin vermoedens bestonden van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking.
Acht u het kansrijk om, bij het uitwerken van een juridisch houdbare definitie van problematisch gedrag, ook het oproepen of aanzetten tot ernstige aantastingen van zelfbeschikking (zoals vrouwelijke genitale verminking) te definiëren als een overtreding waar bestuursrechtelijk tegen opgetreden kan worden?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangekondigd werk te maken van een verkenning naar mogelijkheden om tegenwicht te bieden aan de ondermijnende invloeden van een kleine groep die zich niet houdt aan de regels van de democratische rechtsstaat met intolerante of onverdraagzame gedragingen of anderen daartoe aanzet. De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke Samenhang op 25 november jl. toegezegd met de Kamer op zoek te gaan naar mogelijkheden om voor specifieke gedragingen te komen tot specifieke juridische definities. Dit punt kan daarin meelopen.
Zijn de indicatoren die worden genoemd in antwoord op vraag 12 vorig jaar gedeeld met de Koninkijke Marechaussee (KMar)? Zo ja, heeft dit geleid tot meer aanhoudingen op Schiphol? Zijn deze indicatoren al geëvalueerd? Zo niet, waarom zijn deze niet gedeeld met de KMar? Worden deze indicatoren ook dit jaar weer gebruikt?
Ja, deze signalen zijn in de zomer van 2023 gedeeld met de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Het onderkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking wordt middels een e-learning meegenomen in de basisopleiding van de grenswachters. In de uitvoeringspraktijk is een handelingskader vrouwelijke genitale verminking beschikbaar die de grenswachters van de KMAR kunnen gebruiken indien zij hierop stuiten. Tot op heden zijn er nog geen incidenten geregistreerd die terug zijn te leiden naar het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking. Bij incidenten die zijn gerelateerd aan vrouwelijke genitale verminking wordt contact gelegd met Veilig Thuis. Mogelijk dat zij wel benaderd zijn voor advies, maar dit is niet af te leiden uit registraties in de operationele systemen van de KMAR. Tot op heden heeft er nog geen evaluatie plaatsgevonden.
Monitort uw ministerie online activiteiten rondom vrouwelijke genitale verminking? Denk aan het oproepen tot, of het faciliteren van verminking? Zo ja, kunt u iets delen over de aard en omvang van deze activiteiten? Zo nee, bent u bereid dit te gaan monitoren en hier op te handhaven indien u oproepen tot verminking constateert?
Het aanzetten tot of het faciliteren van vrouwelijke genitale verminking, zowel online als offline, is strafbaar. Bij vermoedens hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid monitort online activiteiten met betrekking tot genitale verminking echter niet actief. De verantwoordelijkheden voor het monitoren en handhaven liggen respectievelijk bij de hosting servicediensten (zoals facebook en google) en de politie. Personen die dergelijke activiteiten online tegenkomen, kunnen dit melden bij de hosting servicediensten. Op basis van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA) zijn aanbieders van hostingdiensten verplicht mechanismen in te richten waarmee personen en entiteiten melding kunnen maken van inhoud die zij als illegaal beschouwen. De politie neemt uiteraard actie wanneer zij meldingen of signalen ontvangt over oproepen tot vrouwelijke genitale verminking.
Bestaan er toegankelijke en veilige meldpunten waar mensen die oproepen tot vrouwelijke genitale verminking constateren deze kunnen melden?
Wij adviseren oproepen tot strafbare feiten, waaronder vrouwelijke genitale verminking, te melden bij de politie. Dit stelt de politie in staat om onderzoek te doen en zo nodig in te grijpen. Wanneer dergelijke oproepen online op een platform verschijnen, kan de melding ook direct bij het betreffende platform worden gedaan.
Tevens kan er bij vermoedens van een (potentieel) slachtoffer van genitale verminking advies worden gevraagd of melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis is het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en kindermishandeling. Zij geven advies en ondersteuning of doen onderzoek bij meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder genitale verminking.
Veilig Thuis is 24/7 telefonisch bereikbaar via een gratis nummer (0800-2000) en is via de website tussen 9 en 17 ook bereikbaar via de chat. Advies vragen kan anoniem, Veilig Thuis denkt dan mee wat er mogelijk aan de hand is en wat nodige vervolgstappen zijn.
Momenteel werken we samen met de gemeenten en Veilig Thuis aan het vergroten van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis2. Hierover wordt uw Kamer in februari 2025 en in de voortgangsrapportage van het plan van aanpak «Stop Femicide» voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
In 2021 en 2022 hebben er gerichte communicatie-acties plaatsgevonden via onder andere posters op Schiphol, klopt het dat in 2023 en 2024 deze posters niet meer op Schiphol hingen. Zo ja, waarom niet meer? Hangen de posters op dit moment op Schiphol? Is de effectiviteit van de posters geëvalueerd?
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en (VWS) gedurende een maand posters op Schiphol geplaatst ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Het effect van deze campagne is niet geëvalueerd. Vanuit het ministerie is ook opdracht gegeven aan Pharos om een campagne te ontwikkelen op social media over vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Deze campagne, #rechtopnee, is gericht op jongeren van 15 tot 25 jaar en de professionals die met hen werken. De campagne is in januari 2023 gelanceerd. Deze campagne is wel geëvalueerd en bleek zeer succesvol. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.2 miljoen mensen bereikt. Ruim 16.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuil gaat is verstevigd en verdiept. Ook is er een 5e thema aan toegevoegd, namelijk huwelijkse gevangenschap.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis zou, volgens de antwoorden op vraag 13, worden voorzien van een update in 2023. Is dit gebeurd? Zo ja, kan de nieuwe versie met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, waarom niet?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is inderdaad voorzien van een update. Voor de nieuwe versie is zowel de vormgeving als de teksten aangepast zodat de boodschap van de verklaring beter overkomt. De verklaring is beschikbaar in acht talen. De verklaringen zijn te downloaden via meerdere websites, waaronder de website van Pharos.3
Zijn er cijfers bekend hoeveel gemeenten het gratis materiaal, waarin ook informatie over vrouwelijke genitale verminking is opgenomen, hebben opgevraagd? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Zo niet, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee, die cijfers zijn niet bekend. De verklaringen zijn door iedereen digitaal te downloaden en door organisaties in gedrukte vorm te bestellen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies met name verspreid onder uitvoeringsorganisaties binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Recent zijn ruim 32.000 exemplaren verspreid. Het is niet mogelijk om het aantal exemplaren bij te houden dat via downloads wordt verspreid.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bestemd voor ouders afkomstig uit risicolanden die van plan zijn om op vakantie te gaan naar hun land van herkomst. Jeugdgezondheidszorg professionals kunnen de verklaring meegeven aan deze ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van meisjesbesnijdenis.
Het is belangrijk dat familieleden in het land van herkomst goed geïnformeerd zijn over de consequenties van een besnijdenis van het meisje en ook over de strafbaarheid daarvan. In gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over vrouwelijke genitale verminking, komt regelmatig de sterke invloed van de familie aan de orde. Ouders geven aan hun dochters niet te willen laten besnijden, maar de familie in het land van herkomst kan daar anders over denken. Op het moment dat een meisje, bijvoorbeeld in de zomervakantie, de familie daar bezoekt, ontstaat er een risico.
Hoe staat met het vervolg op de actieagenda schadelijke praktijken zoals wordt toegezegd in de beantwoording op vraag 19?
De Kamer heeft 14 september 2023 een Kamerbrief ontvangen waarin de resultaten van en het vervolg op de Actieagenda Schadelijke Praktijken is opgenomen. In deze brief zijn vervolgacties opgenomen, aansluitend op de actieagenda. Dit betreft onder andere inzet op bewustwording, bijvoorbeeld door het actualiseren van de verklaring vrouwelijke genitale verminking («Verklaring tegen meisjesbesnijdenis») en het vervolg van de voorlichtingscampagne «Recht op nee».
Naast bewustwording, komt de inzet op deskundigheidsbevordering bij professionals aan bod. Vanuit de brede aanpak van gendergerelateerd geweld wordt een strategie ontwikkeld voor de deskundigheidsbevordering van professionals in het veld. Kennis(behoud) over eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating wordt daarin meegenomen. Het is van belang dat professionals signalen van een onveilige situatie, zoals in het geval van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of achterlating, kunnen herkennen en weten waar zij terecht kunnen voor advies of melden. De verantwoordelijkheid om als zorg- en onderwijsprofessional stappen te zetten bij vermoedens van één van deze geweldsvormen is vastgelegd in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In verschillende handreikingen staat het stappenplan van de meldcode voor professionals nader uitgelegd. Advies inwinnen kan professionals helpen bij het bepalen van de te zetten stappen in geval van vermoedens van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of meisjesbesnijdenis.
In 2024 is in opdracht van de ministeries van VWS en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoerbaarheid, risico’s en meerwaarde van een adviesplicht voor zorg- en onderwijsprofessionals, gericht op eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De Kamer wordt in 2025 geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en de opvolging daarvan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 1 december 2024?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het rapport ‘Het Windmolendrama’ van Clintel |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Het Windmolendrama» van Clintel?
Ja.
Waarom heeft u nog geen uitgebreid veldonderzoek laten uitvoeren naar de gezondheidsklachten door laagfrequent geluid van windturbines, ondanks recente wetenschappelijke bevindingen?
De zorgen over mogelijke gezondheidseffecten van windturbines voor omwonenden neem ik zeer serieus. In 2021 heeft het Ministerie van KGG het RIVM, in samenwerking met de GGD, opdracht gegeven om het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten. Dit expertisepunt houdt de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel door middel van uitgebreide overzichtsstudies. Hinder door windturbinegeluid is het meest beschreven en bewezen effect, en kan indirect andere gezondheidsklachten veroorzaken. Het is begrijpelijk dat dit voor omwonenden een zorg kan zijn. Onderzoeken naar slaapverstoring door windturbines laten verschillende resultaten zien, waardoor er geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en mentale gezondheid, is momenteel onvoldoende bewijs dat deze samenhangen met het geluid of wonen in de buurt van windturbines. Het is belangrijk dat we de bestaande kennis continu actualiseren en waar nodig uitbreiden. In opdracht van het Ministerie van VWS heeft Nivel onlangs een verkenning uitgevoerd op basis van gezondheidsregistraties van omwonenden van windturbines over een periode van tien jaar (2012–2021). Deze analyse liet geen significant verband zien tussen het wonen nabij windturbines of de ervaren geluidsniveaus en gezondheidsklachten die bij de huisarts zijn gemeld1.
Dit onderzoek van Nivel is de basis voor de verdere verkenning van mogelijke gezondheidseffecten, in aanvulling op de bestaande kennis. Daarnaast voert het RIVM, in opdracht van IenW en KGG, een uitgebreid veldonderzoek uit. Dit onderzoek richt zich op de blootstelling-responsrelatie in Nederland door het geluid van windturbines te koppelen aan ernstige geluidshinder en slaapverstoring. De beleving van laagfrequent geluid van windturbines zal daarbij ook verder worden onderzocht door het RIVM. Op basis van wetenschappelijke literatuur geeft het RIVM overigens aan dat laagfrequent geluid geen andere effecten voor omwonenden heeft dan «normaal» geluid. De resultaten hiervan worden eind 2026 verwacht. Er zijn geen aanwijzingen dat eerder gevonden verbanden tussen windturbinegeluid en effecten niet meer toepasbaar zouden zijn.
Hoe beoordeelt u de huidige jaargemiddelde geluidsnorm (Lden) voor windturbines, gezien het rapport «Het Windmolendrama» waarin wordt gesteld dat deze norm geen adequate bescherming biedt tegen geluidsoverlast?
De geluidsnormen zijn, in lijn met de WHO-advieswaarden en de normen voor andere geluidbronnen, uitgedrukt in een jaargemiddelde geluidmaat, omdat deze aansluit bij de uit wetenschappelijk onderzoek beschikbare hinderrelaties. Het plan-milieueffectrapport dat is opgesteld voor nieuwe windturbinebepalingen laat zien dat een jaargemiddelde norm in de praktijk ook het maximaal optredende geluidsniveau begrenst en bovendien ook de tijdsduur begrenst dat het geluid maximaal mag zijn. De mate van bescherming hangt vooral af van de gekozen normwaarde, waarvoor aansluiting wordt gezocht bij de WHO-advieswaarde.
Waarom werd de Tweede Kamer in 2011 door het kabinet niet volledig geïnformeerd over de waarschuwingen van TNO, RIVM en de Inspectie VROM inzake de gebrekkige geluidsnormen voor windturbines?
De rapporten van TNO en RIVM zijn gepubliceerd en zijn gebruikt voor de normstelling voor windturbinegeluid in 2011. Van de genoemde rapporten is alleen het rapport van de Inspectie destijds niet geheel vrijgegeven omdat het persoonlijke beleidsopvattingen bevatte. Uit de rapporten blijkt onder andere dat windturbinegeluid bij eenzelfde geluidsniveau hinderlijker is dan bijvoorbeeld wegverkeer. Om die reden is voor een strengere norm gekozen ten opzichte van de norm voor andere geluidsbronnen. Ook is mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie een aparte norm voor de nacht opgenomen ter bescherming tegen slaapverstoring en is extra aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de normen in het reken- en meetvoorschrift. Dit is destijds ook aangegeven in de Nota van Toelichting.
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat toekomstige milieueffectrapportages (MER) voor windturbinenormen onafhankelijk en volledig zijn, gegeven de zorgen over betrokken adviesbureaus met banden in de windindustrie?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de procedure en voor de goede kwaliteit van een (plan-)milieueffectrapportage. Milieueffectrapporten voor plannen worden beoordeeld door de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. Ook is het milieueffectrapport onderdeel van de geboden participatie en inspraak. Het milieueffectrapport wordt gebaseerd op de actuele stand van de kennis en geeft eventuele hiaten hierin aan, maar richt zich niet op het uitvoeren van nieuw onderzoek. De Commissie voor de m.e.r heeft in haar advies over het opgestelde plan-MER voor de windturbinebepalingen geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, over het algemeen nauwkeurig in beeld brengt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor aangetaste onafhankelijkheid of belangenverstrengeling bij betrokken adviesbureaus.
Welke maatregelen neemt u om ecologische schade door windturbines, zoals de impact op vogel- en insectenpopulaties, te onderzoeken en te beperken?
In de huidige praktijk is onder andere toestemming op grond van de Omgevingswet nodig voor een windproject. Bij de beoordeling van een aanvraag wordt gevraagd om een ecologische toets naar het effect op (populaties van) vogels en vleermuizen. Bij het afgeven van vergunningen worden in voorkomende gevallen ook mitigerende maatregelen zoals een stilstandvoorziening bij bepaalde windturbines voorgeschreven.
Tijdens de EZK-begrotingsbehandeling van 2023 is € 25 miljoen vrijgemaakt om ecologie en biodiversiteit te versterken bij hernieuwbare energieprojecten op land. Het budget wordt over de RES-regio’s verdeeld die hiermee energieprojecten kunnen realiseren en tegelijkertijd de lokale natuur kunnen verbeteren. De Natuur- en Milieufederaties (NMF) en het Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NP RES) hebben een toolbox ontwikkeld met adviezen om de impact op flora en fauna, waaronder vogel- en insectenpopulaties, te beperken. De RES-regio’s worden bij dit traject betrokken.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de kosten van windturbines niet te laten leiden tot hogere energierekeningen voor burgers en waardevermindering van huizen in de nabijheid van windparken?
Zoals aangegeven in het Regeerprogramma is een van de doelen van het kabinet om betaalbare energie te borgen voor mensen met een kleine beurs. Daarom volgen we de ontwikkeling van de energierekening en netwerktarieven voor burgers en bedrijven doorlopend.
Het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfrastructuur heeft als doel om inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging, verdeling en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid. Een onderzoeksvraag uit de taakopdracht van het IBO is waar de kosten van de uitbreiding en verzwaring van de netten volgens de huidige systematiek neerslaan en welk effect deze investeringen hebben op de nettarieven van burgers en bedrijven. Het kabinet reageert spoedig na publicatie op de beleidsaanbevelingen uit dit IBO (voorzien bij Voorjaarsnota 2025).
Windenergie op land is, naast windenergie op zee, één van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie. Hoewel windturbines een effect kunnen hebben op de waarde van nabijgelegen woningen, zijn er onder voorwaarden regelingen zoals nadeelcompensatie beschikbaar, waarmee woningeigenaren een tegemoetkoming kunnen krijgen voor schade, zoals waardedaling van hun woning.
Daarnaast zijn er mogelijkheden voor omwonenden om financieel mee te profiteren van windprojecten, bijvoorbeeld via een omwonendenregeling die kortingen op stroom of subsidies voor duurzame aanpassingen biedt, via een omgevingsfonds waarbij ontwikkelaars investeren in lokale voorzieningen zoals natuurontwikkeling en sportfaciliteiten, of door mede-eigenaarschap, waarbij omwonenden of lokale bedrijven aandelen of obligaties kunnen kopen in een windproject.
Bent u bereid een moratorium in te stellen op de verdere uitrol van windturbines op land, totdat er diepgaander onderzoek is verricht naar de gezondheids- en milieueffecten?
Nee, ik zal geen moratorium instellen. Windenergie op land en zee dragen bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland, zoals toegelicht in de Energienota 20242. Daarnaast is windenergie op land onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen, vastgelegd in de Klimaatwet, en Europese klimaat- en energiedoelen in 2030. Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee. Maar de ruimte daar is beperkt en windenergie op zee vraagt veel transportcapaciteit (hoogspanningsmasten) over land.
De plaatsing van windenergie op land gebeurt zorgvuldig, met oog voor andere belangen. Adequate bescherming van milieu en gezondheid, externe veiligheid en luchtvaartveiligheid zijn daarbij randvoorwaarden. Er leven veel zorgen over de mogelijke gezondheidseffecten van het wonen nabij windturbines. Het kabinet heeft begrip voor deze zorgen en vindt het belangrijk dat de plaatsing van windturbines op een zorgvuldige manier gebeurt. De afgelopen jaren zijn er tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten. We weten dat omwonenden met name geluidshinder kunnen ervaren van windturbines en dat er mogelijk ook een verband is met slaapverstoring. Het RIVM houdt, zoals ook hierboven aangegeven, in opdracht van het Ministerie van KGG de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Elke drie maanden publiceert het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid een overzicht van nieuwgevonden wetenschappelijke artikelen en andere relevante informatie over windturbines en gezondheid. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu werkt momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat de besluitvorming in regionale energieregio’s onder volledige democratische controle plaatsvindt, met meer zeggenschap voor burgers?
Het is essentieel om bewoners actief te betrekken bij beslissingen die hun leefomgeving beïnvloeden. Binnen de Regionale Energiestrategieën (RES) zijn zoekgebieden voor wind- en zonne-energie zorgvuldig vastgesteld via een democratisch proces. Het Klimaatakkoord legt eveneens nadruk op proces- en financiële participatie bij hernieuwbare energieprojecten op land. Hierbij is het van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken, zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten. De Kamer is hierover geïnformeerd in de kabinetsvisie op burgerbetrokkenheid bij de energietransitie3.
Binnen het participatieproces staan beleidsparticipatie, procesparticipatie en financiële participatie centraal. Omwonenden worden actief betrokken bij de ontwikkeling van energiebeleid, de ruimtelijke inpassing van energieprojecten en het maken van afspraken over hun financiële deelname bij de projecten. Gemeenten hebben hierbij een stimulerende en coördinerende rol om de participatie voor duurzame energie-initiatieven te waarborgen. Het kabinet ziet geen aanleiding om extra maatregelen te treffen.
Wat doet u om te voorkomen dat nieuwe windturbineprojecten in strijd met Europese wetgeving worden gerealiseerd, zoals het Europees Hof en de Raad van State recentelijk hebben vastgesteld?
Op basis van uitspraken van het Europees Hof over vergunningen voor windturbines in België heeft de Raad van State in juni 2021 geoordeeld dat de Nederlandse algemene milieunormen voor windturbines in strijd zijn met het Europees recht. Voor deze normen had namelijk een plan-milieueffectrapport opgesteld moeten worden en dat was niet gebeurd. Naar aanleiding van deze uitspraak werkt de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu aan nieuwe milieunormen voor windturbines op basis van een plan-milieueffectrapport (planMER). De publieke consultatie over de concept-AMvB heeft inmiddels plaatsgevonden. Naar verwachting zal de voorhang bij het parlement dit najaar plaatsvinden. Beoogde inwerkingtreding van de nieuwe milieunormen is gepland op 1 juli 2025. In de tussenliggende periode kunnen bevoegde gezagen (voornamelijk gemeenten) per windpark eigen milieunormen vaststellen om een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau te waarborgen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij.
Hoe gaat u waarborgen dat de besluitvorming rondom windturbineparken transparanter verloopt en burgers beter geïnformeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat vergunningen worden verleend op basis van onrechtmatige normen, zoals aangetoond in diverse rechtszaken tegen bestaande windparken?
Zolang nieuwe windturbinebepalingen nog niet in werking zijn getreden, zullen gemeenten als gevolg van het Nevele-arrest voor zover het nieuwe windparken betreft in de omgevingsvergunning en het bestemmingplan zelf moeten voorzien in een adequaat, op de lokale situatie toegesneden beschermingsniveau. Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over Windenergie en Gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van dit proces.
Wat gaat u ondernemen om de financiële risico’s voor burgers, zoals de waardedaling van woningen in de omgeving van windturbines en stijgende energiekosten door windprojecten, te beperken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om de betrokkenheid van onafhankelijke wetenschappers te vergroten bij onderzoek naar de gezondheids- en milieueffecten van windturbines, gezien de monopoliepositie van het RIVM?
Het RIVM is een zelfstandig onderdeel van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hoewel het Ministerie van VWS eigenaar is van het RIVM en – samen met andere ministeries – optreedt als opdrachtgever, werkt het RIVM onafhankelijk bij de uitvoering van zijn onderzoeken. De Wet op het RIVM waarborgt deze onafhankelijkheid.
In het kader van continue kennisontwikkeling wordt daarnaast een onderzoek naar de gezondheids- en milieueffecten van windturbines niet uitsluitend door het RIVM uitgevoerd. Om de objectiviteit en transparantie te vergroten, wordt voor het blootstelling-respons relatie onderzoek een wetenschappelijke en maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep omvat inhoudelijke specialisten, vertegenwoordigers van bewoners, brancheorganisaties, overheden en GGD’s (Gemeentelijke Gezondheidsdiensten). Hiermee wordt brede betrokkenheid gewaarborgd en wordt expertise vanuit verschillende perspectieven benut.
Gezien deze waarborgen en de betrokkenheid van diverse onafhankelijke deskundigen, ziet het kabinet geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het RIVM in het uitvoeren van haar werkzaamheden.
Welke aanvullende maatregelen neemt u om te waarborgen dat windturbinenormen omwonenden effectief beschermen, met inachtneming van de WHO- en EU-richtlijnen voor industrielawaai?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vraag 8 en 10 werkt de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines op basis van een plan-milieueffectrapport. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt en wordt voor de bescherming tegen ernstige geluidshinder aansluiting gezocht bij de WHO-advieswaarde voor windturbinegeluid. Daarnaast wordt apart aandacht besteed aan de bescherming tegen incidenteel voorkomende bromtonen. De EU-richtlijnen bevatten geen normen voor de bescherming tegen geluid van industrie, windturbines of andere bronnen, de normering is aan de lidstaten zelf.
Wat is uw standpunt ten aanzien van de kosten-batenverhouding van windenergie vergeleken met andere energiebronnen, met oog op de systeemkosten, afhankelijkheid van fossiele energie en inefficiëntie van windenergie?
Windenergie op land is, naast windenergie op zee, één van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie (zie ook het antwoord op vraag 7 en 13). Producenten van windenergie ontvangen via de SDE++ gedurende de looptijd van een project alleen subsidie voor de onrendabele top, dat wil zeggen wanneer de marktopbrengsten te laag zijn om de kostprijs te dekken. De onrendabele top van windenergie op land is in de meeste gevallen beperkt. Ook wordt er in sommige gevallen verwacht dat over de gehele looptijd geen subsidie uitgekeerd zal worden. Voor windenergie op zee is er voor de meeste projecten helemaal geen sprake van subsidie. De geboden ondersteuning door de SDE++ is noodzakelijk voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten om de financieringskosten en daardoor de totale kosten laag te houden. Nederland moet in de komende jaren nog veel productie van hernieuwbare energie realiseren om tot een hernieuwbaar energiesysteem te komen, en daarvoor zijn ook nog windparken nodig.
Hoe waarborgt u de veiligheid van megawindturbines met hoogtes tot 280 meter voor omwonenden, gezien de potentiële risico’s voor gezondheid en veiligheid?
De voorgenomen normen voor geluid en externe veiligheid zullen ook gelden voor hogere windturbines en bieden daarmee dezelfde basisbescherming voor omwonenden (gelet op de kans op hinder en het plaatsgebonden risico). Het kan wel zijn dat de hiervoor benodigde afstand tot de bebouwing groter is bij grotere windturbines, in vergelijking met relatief minder hoge windturbines. Daarnaast moeten, net als elke windturbine, ook grotere windturbines voldoen aan de ontwerpnorm NEN-EC-IEC 61400-1. Verder moeten ook grotere windturbines minimaal één keer per jaar worden beoordeeld op beveiligingen, onderhoud en reparatie. Hiermee wordt de veiligheid van windturbines voldoende geborgd.
Welke stappen gaat u zetten om vervuiling van bodem en grondwater door windturbines door onder andere bladererosie en veiligheidsincidenten te onderzoeken en wettelijk te reguleren, gezien de risico’s voor landbouwgrond en voedselvoorziening?
Bij de productie van en in de windmolens zelf worden chemische stoffen gebruikt. De in het Clintel rapport genoemde stof Bisfenol A wordt breed in de industrie toegepast (totaal gebruiksvolume in de EU is meer dan een miljoen ton per jaar). Gelijktijdig heeft de stof inderdaad ook schadelijke eigenschappen. Het is belangrijk om te zorgen dat het gebruik van deze stoffen niet leidt tot risico’s voor gezondheid of milieu. Dit geldt ook voor het gebruik van andere mogelijk schadelijke stoffen. Het is het meest effectief en het minst marktverstorend om maatregelen die risico’s voor gezondheid en milieu van chemische stoffen te voorkomen, EU-breed te treffen. In dit verband is het relevant dat Duitsland op dit moment een restrictie voorbereidt op het gebruik van bisfenol A en vergelijkbare chemische stoffen. Nederland heeft, samen met andere landen waaronder Duitsland, een voorstel opgesteld voor een brede restrictie op het gebruik van PFAS. De Nederlandse inzet is erop gericht om zo snel mogelijk te beslissen over dergelijke restrictievoorstellen.
Het bericht ‘Meer ziekenhuizen in financiële problemen, bedreigt uitvoering Zorgakkoord’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van bovenstaand bericht en BDO-onderzoek?1
Ja.
Wat moet er specifiek veranderen om de zeer beperkte marges aan te pakken, zodat stijgende personeelskosten, verouderde gebouwen en investeringen in medische innovaties, digitalisering, verduurzaming en nieuwbouw kunnen worden gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering ligt bij het ziekenhuis zelf. Als een ziekenhuis beperkte financiële marges heeft, dan ligt daar in eerste instantie een belangrijke opgave voor het management van een ziekenhuis zelf om dit te veranderen.
Verschillende componenten zijn bepalend voor het financiële resultaat van een instelling. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en de algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten.
Zoals in alle zorgsectoren zijn ook bij de ziekenhuizen verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Ziekenhuizen zijn meer of minder arbeidsintensief of hebben meer of minder last van gestegen energieprijzen door hun gebouwenbestand of hun energiecontract. In de ziekenhuissector zijn de meeste tarieven vrij onderhandelbaar tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis. Daarnaast kunnen ook incidentele factoren van invloed zijn geweest op de resultaten, zoals verkoop met boekwinst van onroerend goed of het versneld nemen van verliezen.
Wat zijn volgens u de directe gevolgen voor de patiëntenzorg als deze financiële problemen bij ziekenhuizen blijven bestaan of verergeren?
Zorgaanbieders en zorgverleners zijn zelf op grond van de wet- en regelgeving verantwoordelijk voor het bieden van zorg van goede kwaliteit. Mochten financiële knelpunten dit in gevaar brengen, dan moet de zorgaanbieder samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij daar risico’s zien die zijn niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
Wat kunt u zeggen over de effectiviteit van de tot nu toe bestede transformatiemiddelen in het kader van de IZA-doelstellingen?
Om impactvolle transformaties naar passende zorg te bevorderen is in het kader van het IZA een bedrag van € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar voor de periode 2023–2027. De IZA-partijen zijn aan de slag met het maken van goede plannen en zijn hierover ook in constructief overleg met de verzekeraars. Een aantal plannen is goedgekeurd en wordt geïmplementeerd. Met behulp van het beoordelingskader wordt op voorhand gekeken of een plan voldoende impactvol is, zowel op het moment van de snelle toets als ook bij de definitieve indiening. Ook is er een vereiste in het beoordelingskader opgenomen dat onder elk plan een positieve (maatschappelijke) business case moet liggen.
De plannen die zijn goedgekeurd dragen bij aan verschillende thema’s uit het IZA, veelal betreft het plannen op het gebied van passende zorg, digitalisering en regionale samenwerking. Ik kan op dit moment nog geen uitspraken doen over de effectiviteit van deze plannen omdat de plannen die van start zijn gegaan net zijn opgestart en er nog geen plannen zijn die volledig zijn geïmplementeerd. Met het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord wil ik met de IZA- partijen afspraken maken over een gerichtere inzet van de transformatiemiddelen, zodat deze nog beter gaan bijdragen aan de noodzakelijke transformatie.
Hoe gaat u voorkomen dat de regionale verschillen in zorgtoegankelijkheid toenemen als ziekenhuizen in financiële problemen moeten bezuinigen of zelfs sluiten?
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant houden en waar nodig maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neemt dit kabinet de volgende stappen om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen:
Daarnaast wil ik dat vraag en aanbod van zorg in de regio beter op elkaar zijn afgestemd. De ROAZ- en regioplannen zijn hiervoor de basis en dienen verder te worden doorontwikkeld.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om de noodzakelijke duurzame investeringsruimte te creëren voor het succesvol uitvoeren van de grote hervormingen uit het Integraal Zorgakkoord (IZA)?
Er is in totaal € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar gesteld om de gewenste transformatie in het kader van het IZA uit te kunnen voeren.
Hoe kijkt u naar de analyse in het rapport dat naarmate een ziekenhuis beter wordt in het leveren van passende zorg, de financiële resultaten steeds verder uitgehold worden?
In het Regeerprogramma wordt de beweging naar meer passende zorg onderschreven. Het zou niet zo mogen zijn dat de bekostiging en/of financiering deze beweging daarbij in de weg staat. Ik ga niet mee in de oorzaak-gevolg relatie die in het rapport wordt gesteld waarbij het leveren van passende zorg niet zou lonen. Of sterker nog: dat dit een negatieve financiële impact zou hebben. Dat is een te eenzijdige benadering. De oorzaken van financiële problemen kunnen ook liggen op terreinen die niet direct met bekostiging en/of financiering van ziekenhuizen te maken hebben. Denk bijvoorbeeld aan het tekort aan personeel of gestegen kosten. Kortom, de financiële situatie van ziekenhuizen wordt door een combinatie van verschillende factoren beïnvloed.
Ik zie wel dat het sturen op passende zorg nog beter kan. Om dit te ondersteunen zal de bekostiging onder andere eenvoudiger moeten worden. Zie bijvoorbeeld de plannen voor de invoering van budgetbekostiging op basis van beschikbaarheid in de acute zorg en verschillende trajecten om domein- en sectoroverstijgende samenwerking gemakkelijker te bekostigen. Langs deze weg zou passende zorg uiteindelijk in de breedst mogelijke zin moeten lonen, voor zowel patiënt als zorgaanbieder. Om deze redenen wil ik ook het sturen op passende zorg onderdeel laten zijn van het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord.
Hoe kijkt u naar de oproep in het rapport dat de Nederlandse Zorgautoriteit en de zorgverzekeraars de bekostiging van de zorg in ziekenhuizen zo moeten veranderen, dat passende zorg juist financieel gaat lonen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke rol ziet u voor zorgverzekeraars in deze ontwikkelingen, en wat zou er bij hen moeten veranderen om ziekenhuizen meer financieel perspectief te bieden? Overweegt u aanvullende afspraken met zorgverzekeraars om een gelijkmatiger financiering van ziekenhuizen te garanderen? Overweegt u een nieuwe variant pxq voor zorgverzekeraars? Zo niet, waarom niet?
Zorgverzekeraars kopen zorg in om aan hun zorgplicht voor hun verzekerden te kunnen voldoen. Zij willen daarbij goede zorg inkopen voor een goede prijs zodat de premies voor hun verzekerden betaalbaar blijven. Zorgverzekeraars onderhandelen met de zorgaanbieders hierover. Het is aan de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders om daarbij tot goede afspraken te komen, waarbij zorgverzekeraars aan hun zorgplicht kunnen voldoen en zorgaanbieders hun kosten kunnen dekken.
Ik wil in een aanvullend akkoord met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken maken. Deze afspraken moeten worden gericht op het realiseren van de noodzakelijke veranderingen om de zorg gelijkwaardiger toegankelijk krijgen en zorgaanbieders meer zekerheid te bieden over een meerjarig perspectief. Daardoor zijn zij ook beter in staat om personeel aan zich te kunnen binden. Daarnaast ben ik met het Zorginstituut en de NZa aan de slag om goede voorbeelden te delen over goede voorbeelden rond contracteren en partijen handvatten te geven, zodat zij dit zelf kunnen toepassen.2
Welke stappen kunnen u en de zorgverzekeraars ondernemen om de financiering van ziekenhuizen te verbeteren, zodat passende zorg financieel aantrekkelijker wordt?
In het regeerprogramma is afgesproken dat de acute spoedeisende hulp, acute verloskunde en de IC-afdelingen via een vast budget gefinancierd gaan worden. Hierover ben ik in gesprek met de NZa. Daarnaast is in het regeerakkoord is afgesproken om te komen tot meer meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen om de toegankelijkheid voor patiënten te borgen en om personeel te behouden voor streekziekenhuizen. In het aanvullend zorg en welzijn akkoord ga ik hier met partijen afspraken over maken.
Verder zet ik mij in om passende zorg te bevorderen. In het IZA zijn hierover met partijen afspraken gemaakt en zijn partijen actief aan de slag om passende zorg te implementeren. De NZa en het Zorginstituut ondersteunen daarbij door bijvoorbeeld goede voorbeelden van passende zorg en meer «relationeel contracteren» te delen en hierbij ook hulpmiddelen aan te reiken.3
Welke maatregelen neemt u om de financiële prikkel voor het uitvoeren van veel medische handelingen te verminderen, zodat financiële gezondheid niet langer afhankelijk is van productievolume?
Ik ben het met uw Kamer eens dat er op onderdelen binnen de huidige ziekenhuisbekostiging een ongewenste productieprikkel aanwezig is. Via het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord zet ik in op meer stimuleren van passende zorg. Als onderdeel hiervan probeer ik de bekostiging zo éénvoudig mogelijk te houden. Ik zal ook kritisch kijken waar de bekostiging veranderd moet worden om de toegankelijkheid van zorg te garanderen en waar mogelijk te verbeteren. Zie bijvoorbeeld de voornemens voor bekostiging op basis van beschikbaarheid in de acute zorg.
Tot slot: het is in de eerste plaats aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in de contractering tot financiële afspraken te komen waarbij de inkomsten minder productieafhankelijk zijn.
De wereldwijde gevaren van gokken voor de volksgezondheid |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente rapport van The Lancet Commission waarin wordt gewaarschuwd voor de enorme bedreiging die gokken wereldwijd vormt voor de volksgezondheid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de indringende conclusies van dit rapport dat gokken een steeds groter probleem vormt voor de volksgezondheid en dat bestaande regelgeving vaak tekortschiet om dit effectief aan te pakken? Kunt u op elk van de 7 keypoints, die de commissie presenteerde, een reactie geven?
Het rapport van The Lancet Public Health Commission on Gambling geeft een duidelijk beeld over de potentieel verstrekkende gevolgen van gokken voor de volksgezondheid.2 Dat gaat verder dan het risico op het ontwikkelen van een verslaving of schulden, wat op zichzelf al ernstige gevolgen kunnen zijn van gokken. Het beschermen van mensen tegen negatieve effecten van gokken staat voor mij voorop. Ik vind het belangrijk daarbij oog te hebben voor de verschillende soorten schade die gokken kan aanrichten en in te zetten op het voorkomen daarvan. In het bovengenoemde rapport wordt ingegaan op mogelijk effectieve beleidsinterventies die deze problemen moeten tegengaan en voorkomen. De zeven aanbevelingen in het rapport zien deels op maatregelen die al zijn opgenomen in de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) of die onderdeel vormen van de aanscherping van wet- en regelgeving waarover ik uw Kamer voor 27 maart 2025 informeer.3 Ik ga hieronder in op de verschillende aanbevelingen in het rapport en de opvolging daarvan.
Aanbeveling 1: Zie gokken als een probleem voor de volksgezondheid
Aanbeveling 2: Effectieve regulering van online gokken is nodig
Vanaf de opening van de online kansspelmarkt is ingezet op een betere bescherming van (kwetsbare) mensen, waarmee het borgen van publieke belangen en in het bijzonder de volksgezondheid meer en meer een zwaartepunt zijn geworden in het kansspelbeleid. Zo is de regelgeving op reclame aangescherpt en vinden bewustwordingsactiviteiten plaats om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Per 1 oktober jongstleden is de Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag (Regeling sbs) in werking getreden.4 Daarmee heeft mijn ambtsvoorganger een maatregelenpakket ingevoerd dat een verplicht contactmoment introduceert wanneer een speler een maandelijkse stortingslimiet van 350 euro of hoger instelt. Voor jongvolwassenen geldt een lagere limiet van 150 euro per maand. Het instellen van limieten moet plaatsvinden in een neutrale omgeving, waar de speler zo min mogelijk wordt beïnvloed door gedragsbeïnvloedingstechnieken en op verantwoorde wijze limieten kan bepalen. Het is verplicht limieten in euro’s weer te geven. Verder wordt de speler tijdens het spelen geattendeerd op de zelf ingestelde limieten. Zo ontvangt de speler elke dertig minuten informatie via de spelersinterface over de gespeelde tijd en daarnaast informatie zodra de helft van het ingestelde grensbedrag bereikt is. Naast de maatregelen in de Regeling sbs is op 3 juni 2024 de aangescherpte Beleidsregel verantwoord spelen 2024 van de Kansspelautoriteit (Ksa) gepubliceerd.5 Hiermee scherpt de Ksa de zorgplicht van vergunninghouders aan op het gebied van verslavingspreventie en reclame. Een belangrijke aanpassing is dat vergunningshouders binnen uiterlijk één uur een signaal of redelijk vermoeden van onmatige deelname of gokverslaving moeten detecteren, analyseren en daarop moeten ingrijpen. Tevens heeft de Ksa een financiële stortingsgrens ingesteld. Per 1 oktober 2024 zijn aanbieders verplicht na te gaan of een speler die meer dan 700 euro in een maand stort op zijn spelersrekening, zich dit kan veroorloven. Voor jongvolwassenen is deze stortingsgrens lager, namelijk 300 euro.
In mijn brief van 10 oktober 2024 heb ik uiteengezet welke stappen recent ondernomen zijn en zullen worden genomen om gokverslaving te voorkomen en tegen te gaan.6 Naast de moties waarop is ingegaan in die brief, ligt er ook een initiatiefnota van de leden Boswijk (CDA) en Van Dijk (SGP) en een aangekondigd initiatiefwetsvoorstel.7 Tevens is op 5 november jongstleden de evaluatie van de Wet koa opgeleverd.8 Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zal ik op basis van mijn beleidsvisie op kansspelen met concrete voorstellen komen op welke punten ik de wet- en regelgeving wil aanscherpen. Dit doe ik in de brief die ik naar uw Kamer stuur vóór het commissiedebat van 27 maart 2025.
Aanbeveling 3: Toezichthouders moeten voldoende middelen hebben om consumenten goed te kunnen beschermen
Ik kijk doorlopend met de Ksa hoe zij stevig toezicht kan houden en kan handhaven en welke instrumenten zij daarvoor nodig heeft. De effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium is daarnaast onderdeel geweest van de evaluatie van de Wet koa. Op basis van de evaluatie scherp ik de wettelijke bevoegdheden waar nodig aan in mijn voorstel voor wijziging van de Wet op de kansspelen.
Aanbeveling 4: Beleid, regelgeving, behandeling en onderzoek op het gebied van gokken moeten worden beschermd tegen de verstorende effecten van commerciële invloeden
Het beleid en de regelgeving op het gebied van gokken worden op onafhankelijke wijze vormgegeven. De vergunde aanbieders van kansspelen spelen als aanbieder van gokproducten een belangrijke rol in de uitvoering van het beleid. Daar hoort bij dat de strenge maatregelen waaraan zij moeten voldoen ook duidelijk en uitvoerbaar zijn. Hiervoor is in voorkomend geval nodig dat nieuw beleid wordt getoetst op uitvoerbaarheid bij de kansspelsector. Over de wijze waarop ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ik contact hebben met de sector, heb ik bij mijn brief van 10 oktober jongstleden ook de «werkwijze omgang met kansspelsector» gedeeld met uw Kamer.9 Deze werkwijze houdt in dat bewindspersonen en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die verantwoordelijk zijn voor het kansspelbeleid contacten beperken tot de contacten die noodzakelijk zijn voor de kwaliteit van beleid, wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan. Tevens zal ik jaarlijks alle beleidsinhoudelijke correspondentie en verslagen van overleggen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de kansspelsector actief openbaar maken.
Ten aanzien van activiteiten op het gebied van preventie en onderzoek merk ik op dat deze primair worden gefinancierd uit het Verslavingspreventiefonds, dat de Ksa beheert. De gelden in dit fonds komen uit heffingen van de Ksa, die betaald worden door kansspelaanbieders. De onafhankelijke stichting ZonMw coördineert het onderzoeksprogramma «preventie van kansspelverslaving» waarbinnen een deel van dit geld besteed wordt. Tevens wordt via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) onderzoek gedaan naar gokverslaving en gokschade, zoals onderzoek naar het aantal mensen dat risicovol of problematisch speelgedrag vertoont.10
Daarnaast worden behandelingen van gokverslavingen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) onafhankelijk van de gokindustrie uitgevoerd.
Aanbeveling 5: Op internationaal niveau zouden VN-organisaties en intergouvernementele organisaties in hun strategieën en werkplannen ter verbetering van de gezondheid en het welzijn in het algemeen de nadruk moeten leggen op de gevaren van gokken
Aanbeveling 6: Er is behoefte aan de ontwikkeling van een internationaal samenwerkingsverband gericht op de risico’s van gokken
Aanbeveling 7: Er moet een resolutie van de World Health Assembly komen die zorgt voor de erkenning van gokken als probleem voor de volksgezondheid
Aanbevelingen 5, 6 en 7 liggen allen op het gebied van intensievere internationale samenwerking op het gebied van gokken. Gokstoornissen zijn door de Wereldgezondheidsorganisatie reeds erkend als aandoening in de International Code of diseases (ICD-11).11 Dit betekent onder andere dat op internationaal niveau kan worden gewerkt met eenduidige diagnoses en data worden verzameld over de prevalentie van deze stoornissen. Daarom zie ik samen met de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport vooralsnog onvoldoende toegevoegde waarde van een aanvullende resolutie bij de Wereldgezondheidsorganisatie.
Verder vervult Nederland een actieve rol in het intensiveren van internationale samenwerking op het gebied van gokken. Daarbij ligt de nadruk op het operationele niveau. De Ksa neemt deel aan het Gaming Regulators European Forum (Gref), een samenwerkingsverband van toezichthouders in een groot aantal landen in Europa op het gebied van kansspelen dat tot doel heeft kennis, ervaring en ideeën op het terrein van kansspelbeleid uit te wisselen en samenwerking op internationaal niveau te bevorderen.12 Onderdeel daarvan is een handhavingswerkgroep. Deze groep bevordert de uitwisseling van kennis en expertise m.b.t. de aanpak van illegale kansspelen. Het gaat hierbij onder andere om het delen van ervaringen op het gebied van onderzoekmethoden, onderzoeksprocessen en de effectiviteit van interventies. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2025, zal ik verkennen welke mogelijkheden voor effectievere handhaving op illegaal aanbod er op Europees niveau liggen, zowel via Gref als via de Europese Unie.13
In hoeverre deelt u de zorgen van experts dat gokken niet enkel economische schade veroorzaakt maar ook aanzienlijke gevolgen heeft voor de geestelijke en fysieke gezondheid van kwetsbare groepen?
Ik beschouw het als een gegeven dat deelname aan met name risicovolle kansspelen geestelijke en fysieke gezondheidsschade tot gevolg kan hebben. In de Wet koa zijn om die reden ook al waarborgen ter bescherming van spelers ingebouwd. Aangezien sinds de opening van de online kansspelmarkt is gebleken dat deze bescherming niet voldoende is, is mijn inzet er ook op gericht om het beschermingsniveau te verbeteren en met name kwetsbare personen beter te beschermen.
Wat vindt u van de aanbeveling van The Lancet Commission om bij gokken volksgezondheid en welzijn veel belangrijker te maken in de overheidsinzet in plaats van de economische kant? Zo ja, hoe verklaart u dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid het voortouw heeft in het gokbeleid en vindt u dat in het huidige licht nog steeds passend? Zo nee, welke wijzigingen en maatregelen overweegt u om deze visie in Nederland te implementeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, staat (betere) bescherming van (kwetsbare) mensen centraal in mijn beleidsinzet. Ook het tegengaan van kansspelgerelateerde criminaliteit en fraude is een doel van het kansspelbeleid. Daarbij is de keuze gemaakt om de verantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid, inclusief verslavingspreventie, bij mij neer te leggen. Deze integrale verantwoordelijkheid is van belang, omdat het opknippen van verschillende onderdelen van het kansspelbeleid niet wenselijk is.14 Ik betrek bij mijn beleid andere partijen, waaronder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanwege de daar aanwezige expertise op het gebied preventie en verslaving, en de stelselverantwoordelijkheid voor de ggz (waaronder verslavingszorg valt).
Daarnaast worden ook experts op het gebied van verslavingspreventie bij kansspelen en het voorkomen van gokschade betrokken bij het kansspelbeleid. Het recent gestarte Expertisecentrum Gokken van het Trimbos-instituut zal tevens bijdragen met kennis en expertise voor beleid om mensen beter te kunnen beschermen.15 Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, informeer ik uw Kamer voor 27 maart 2025 over mijn beleidsvisie op kansspelen en aanscherpingen van wet- en regelgeving. Daarbij betrek ik inzichten uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren, maar uiteraard ook de resultaten en aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet koa.
Bent u bereid om de huidige regelgeving rondom de bescherming van consumenten tegen de gokindustrie te herzien, gezien de bevindingen dat veel landen, waaronder Nederland, achterblijven? Heeft u contact met de Consumentenbond om scherp te hebben op welke zaken de bescherming spoedig verbeterd kan worden?
Als ik kijk naar de Nederlandse situatie dan zie wel ik dat het beter moet. Het ligt in de rede dat de wet- en regelgeving voor kansspelen op afstand sterk wordt verbeterd, onder andere naar aanleiding van de evaluatie van de Wet koa. Dit doe ik op basis van mijn beleidsvisie op kansspelen, die ik voor 27 maart 2025 met uw Kamer deel. Bij de vraag wat hiervoor belangrijke uitgangspunten zijn worden, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 schetste, onderzoeksrapporten en analyses betrokken. Daarnaast wordt tevens een breed palet aan stakeholders bevraagd, waaronder de Consumentenbond.
De commissie adviseert om het beleid niet te laten bepalen of beïnvloeden door de gokindustrie, ziet u ook dat Nederland hier nog in tekort schiet? Bent u met deze partijen van mening dat de gokindustrie niet meer aan tafel zou moeten zitten in het ministerie? Kunt u delen welke informatie over kansspelen is gewisseld met de gokbranche bij de totstandkoming van het regeerprogramma?
Ik ben het niet eens met de stelling dat Nederland tekortschiet in het maken van beleid onafhankelijk van de gokindustrie. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoe beleid op het gebied van gokken op onafhankelijke wijze wordt vormgegeven.
Wat betreft uw vraag over informatie die is gewisseld met de gokindustrie bij totstandkoming van het regeerprogramma merk ik op dat alleen in het kader van de verhoging van de kansspelbelasting van 30,5% naar 37,8% er contact is geweest met de gokindustrie. Hierop is ook ingegaan in de antwoorden op de vragen rondom de begroting van Justitie en Veiligheid voor 2025.16 Ontvangen brieven, gericht aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid, over de verhoging van de kansspelbelasting zijn aan het Ministerie van Financiën doorgeleid, voor zover de brieven niet ook gericht ware aan het Ministerie van Financiën. Het gaat om brieven van Goede doelen loterijen, het Goede Doelen Platform, een gezamenlijke brief van NLO, Holland Casino, VAN kansspelen, VNLOK en Noga en een gezamenlijke brief van Janshen-Hahnraths group en JVH gaming and entertainment group.
Welke stappen neemt u momenteel om gokverslavingen te voorkomen, en op welke manier werkt u samen met maatschappelijke organisaties om gokverslaving tegen te gaan? Hoeveel onafhankelijk onderzoeksgeld is er beschikbaar voor het feitelijk in beeld brengen wat de gevolgen van gokken zijn? Hoe verhoudt zich dat tot de funding van de gokindustrie?
In mijn antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op maatregelen om mensen te beschermen tegen de negatieve effecten van gokken, in het bijzonder gokverslaving. In aanvulling op deze maatregelen, vindt onder meer samenwerking met maatschappelijke organisaties plaats bij activiteiten gericht op bewustwording van de risico’s van kansspelen, die worden ondernomen door Jellinek, Trimbos-instituut en via Geldfit met financiering uit het Verslavingspreventiefonds. Vanuit dit fonds is, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, tevens onderzoeksgeld beschikbaar voor het voorkomen en tegengaan van gokverslaving via het onderzoeksprogramma van ZonMw. Voor lopende en toekomstige onderzoeksprojecten is 6,6 miljoen euro beschikbaar. Er zijn geen signalen dat dit bedrag niet toereikend is voor het wetenschappelijk onderzoek dat wordt gedaan en gedaan zal worden vanuit het fonds.
Ook via het WODC wordt onderzoek gedaan naar de gevolgen van gokken. Een voorbeeld hiervan is de indicatieve kosten-batenanalyse kansspelen waarbij onderzoek is gedaan naar de kosten en baten van kansspelen.17 Het recent gestarte expertisecentrum Gokken zal ook een belangrijke bijdrage leveren aan het doorontwikkelen en bij elkaar brengen van onafhankelijke kennis, zodat ook het onderzoeksveld voor kansspelen groter wordt.18
Het is niet bekend hoeveel precies vanuit de gokindustrie aan onderzoek wordt besteed.
Is er voldoende budget en expertise beschikbaar binnen de Nederlandse zorg om de toenemende druk van gokgerelateerde gezondheidsproblemen het hoofd te bieden? Zo ja, hoe onderbouwd u dat? Zo nee, bent u bereid om hierin meer te investeren? Welke invloed hebben de voorgenomen bezuinigingen op de betrokken organisaties? Kunt u inzicht geven wat er in elk geval door zal gaan en op welke punten preventie, onderzoek en handhaving geraakt worden?
Mensen met psychische problemen, waaronder gokgerelateerde gezondheidsproblemen, moeten passende geestelijke gezondheidszorg (ggz) krijgen op de juiste plaats. De huisarts is verantwoordelijk voor de behandeling van lichte psychische klachten en doet dit in samenwerking met de praktijondersteuner huisarts (poh-ggz). De huisarts kan mensen met matige tot zware psychische problemen doorverwijzen naar de basis-ggz of gespecialiseerde ggz. Patiënten, zorgverzekeraars en professionals hebben in kwaliteitsstandaarden beschreven wat goede ggz is. Aanvullend wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds het veld ondersteund om te komen tot een richtlijn voor de behandeling van gedragsverslaving, waaronder de behandeling van gokverslaving. Deze richtlijn draagt bij aan het bevorderen en borgen van voldoende expertise in het veld met betrekking tot gokgerelateerde gezondheidsschade.
Sommige mensen schamen zich voor hun psychische klachten of verslaving. Dit kan ervoor zorgen dat zij geen (professionele) hulp durven of willen zoeken. Op tijd hulp inschakelen kan voorkomen dat klachten verergeren of tot een zwaardere zorgvraag leiden. Om mensen toch een vorm van hulp te bieden of naar de reguliere zorg toe te geleiden zijn er verschillende laagdrempelige (zelf)testen en behandelingen via internet die hierin kunnen voorzien. Anonieme hulp wordt betaald via de «Subsidieregeling anonieme e-mental health» van het Ministerie van VWS. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds momenteel een pilot gefinancierd om een gratis en anonieme zelfhulpmodule specifiek voor gokken te ontwikkelen.
De behandeling van verslaving binnen de curatieve ggz valt onder de basisverzekering. Elk jaar wordt budget beschikbaar gesteld voor de curatieve ggz, door middel van het macrokader ggz. De bekostiging van de gokgerelateerde gezondheidsproblemen wordt binnen dit macrokader ggz opgevangen. Dit macrokader wordt elk jaar opnieuw vastgesteld op basis van onder andere het prijspeil van het betreffende jaar en eventuele verwachte ontwikkelingen binnen de ggz. Zo is het macrokader ggz voor 2025 verhoogd met ruim 200 miljoen ten opzichte van 2024 in verband met de verwachte overschrijding van het huidige macrokader in 2024. Het is vervolgens aan zorgverzekeraars om voldoende ggz-zorg in te kopen om aan hun zorgplicht jegens hun verzekerden te voldoen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en vraag 7 heb aangegeven, wordt preventie en onderzoek gefinancierd uit het Verslavingspreventiefonds. De Ksa beheert dit fonds. Toezicht en handhaving worden eveneens betaald uit heffingen opgelegd aan kansspelaanbieders. Deze financiering staat dus los van de zorg en mogelijke bezuinigingen. Indien blijkt dat de twee heffingen onvoldoende zijn om de kosten te dekken, kan de heffing worden verhoogd. Op dit moment is daar geen aanleiding voor.
Bent u bereid om de resultaten en aanbevelingen van het Lancet-rapport te bespreken in Europees of internationaal verband, zodat gezamenlijke stappen kunnen worden gezet om gokgerelateerde gezondheidsproblemen aan te pakken? Deelt u de oproep om een World Health Assembly resolutie tot stand te brengen over de gevolgen van gokken voor de publieke gezondheid? Op welke manier gaat u zich daartoe verder inzetten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.