Nijpende tekorten aan forensische artsen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat veel GGD’en de roosters voor forensische artsen de komende maanden niet rondkrijgen, omdat er een flink tekort aan forensische artsen is? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan bij de diverse GGD’en? Zo ja, hoe lang bent u hier al van op de hoogte?1
Wij zijn op de hoogte van het actuele en dreigende tekort aan forensisch artsen. De IGJ laat in haar rapport «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn» van 15 november 20212 zien dat het tekort acuut is. Deze zorgen bestaan al langer. In 2018 hebben de Ministers van VWS, JenV en BZK maatregelen aangekondigd om de forensische geneeskunde te versterken3. Bij de beantwoording van vragen 4 en 8 ga ik verder in op die maatregelen. Het Capaciteitsorgaan heeft in 2019 berekend wat de omvang van het capaciteitstekort zou zijn als niet zou worden geïnvesteerd in de professionalisering, kwaliteit en continuïteit van de forensische geneeskunde. Voor forensische geneeskunde is instroom in de erkende profielopleiding tussen 2008 en 2019 bijna volledig uitgebleven, terwijl de beroepsgroep in snel tempo vergrijst. In meerdere regio’s wordt nu al met forensisch artsen gewerkt die de pensioenleeftijd snel zullen bereiken of inmiddels al hebben bereikt, hetgeen onwenselijk is.
Het Capaciteitsorgaan berekende in 2019 dat er ca 40 artsen per jaar moeten instromen om de vergrijzing en andere uitstroom op te kunnen vangen. Aangezien werd voorzien dat een instroom in de opleiding van 40 studenten per jaar niet gerealiseerd zou kunnen worden, is in overleg met de beroepsvereniging besloten om in eerste instantie 15 opleidingsplaatsen per jaar beschikbaar te stellen. Deze plaatsen worden tot dusverre niet volledig gevuld. Zo zijn er in 2020 11 studenten ingestroomd en in 2021 8 studenten. Wij zijn met o.a. GGD GHOR Nederland en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) in overleg over tijdelijke noodoplossingen voor het actuele tekort en structurele oplossingen in de vorm van functiedifferentiatie.
Klopt het dat veel GGD’en geen forensische artsen in vaste dienst hebben, maar in plaats daarvan artsen op tijdelijke contracten (meestal op basis van ZZP) inhuren? Zo ja, waarom is dit?
Er zijn enkele GGD’en die werken met forensisch artsen in ZZP- of maatschap verband en geen forensisch artsen in vaste dienst hebben. Ook worden ZZP-ers door GGD’en ingezet om acute tekorten in regio’s op te vangen of als flexibele schil om de 24/7 dienstverlening te kunnen bieden. De groep ZZP is beperkt en de inzet is kostbaar. GGD’en werken samen met de ministeries van VWS, JenV, en BZK, de beroepsgroep en politie en OM aan een robuuste en toekomstbestendige organisatie van het vak, als pijler van de publieke gezondheid en met dwarsverbanden naar andere publieke gezondheidstaken van GGD’en. Alhoewel ZZP-ers een belangrijke bijdrage leveren aan het vak, is het vanuit het streven naar een robuuste en toekomstbestendige organisatie juist wenselijk om meer professionals met een volwaardig dienstverband bij de GGD’en aan te stellen.
Klopt het dat de afgelopen jaren relatief veel forensische artsen zijn uitgestroomd, al dan niet vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en dat de instroom van nieuwe forensische artsen op dit moment het gat niet kan opvullen wat deze artsen hebben achtergelaten? Zo ja, was het niet jaren geleden al voorzienbaar, dat veel forensische artsen met pensioen zouden gaan?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om het beroep van forensische arts aantrekkelijk te maken? Heeft u genoeg gedaan? Zo ja, waarom denkt u dat?
Sinds 2018 wordt door verscheidene ministeries gewerkt aan uiteenlopende maatregelen om onder meer de aantrekkelijkheid van het beroep van forensisch arts te vergroten, zoals de totstandkoming van een structurele opleiding, het versterken van de wetenschappelijke basis, het concentreren van de dienstverlening door GGD’en op het niveau van de 10 politie-eenheden, het inzetten op volwaardige functies met een bijbehorend passend salaris, het ondersteunen van verdere professionalisering door intervisie en richtlijnontwikkeling en een goede informatievoorziening. Waar sommige maatregelen uitwerking behoefden is vooruitlopend hierop door de ministeries van VWS en JenV incidenteel geld vrijgemaakt voor een tijdelijke opleiding en voor een kennisagenda om de wetenschappelijke basis te versterken. Inmiddels hebben de Ministers van VWS, JenV en BZK wederom incidenteel geld vrijgemaakt om ook de structurele driejarige opleiding in 2022 te kunnen financieren. Vanuit JenV is daarenboven incidenteel geld vrijgemaakt voor de werving van forensische artsen (inclusief campagne en een arbeidsmarktonderzoek), voor een (op termijn structurele) leerstoel Forensische Geneeskunde en tenslotte om de reorganisatie van de dienstverlening op het niveau van de 10 politie-eenheden te ondersteunen. Zoals in de beleidsreactie op het IGJ-rapport is aangegeven, is voor de versterking van de Forensische Geneeskunde is jaarlijks structureel € 20 mln nodig4.
Bent u bereid om te onderzoeken of het wellicht goed zou zijn om de forensische artsen onder een overkoepelende structuur te plaatsen, zodat dus niet per GGD een ander beleid gevoerd wordt? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
De reorganisatie op het terrein van de forensische geneeskunde – waarbij de GGD‘en gaan samenwerken op het niveau van de 10 politie-eenheden – is gericht op een versterking van de continuïteit en kwaliteit van deze dienstverlening. Een van de uitgangspunten is om te komen tot meer uniformiteit in (personeels-) beleid, werkprocessen en kwaliteit. GGD GHOR Nederland is als overkoepelende brancheorganisatie een belangrijke partner en levert een belangrijke bijdrage aan dit reorganisatietraject. Wij zullen uw Kamer voor de zomer 2022 infomeren over de ontwikkelingen.
Klopt het dat je als specialist in de publieke gezondheidszorg minder verdient dan als medisch specialist in een ziekenhuis? Zou dit een reden kunnen zijn waarom er op dit moment een tekort is aan forensisch artsen?
Een specialisme in de publieke gezondheidszorg is niet één op één vergelijkbaar met een medisch specialisme in een ziekenhuis. Ook binnen het ziekenhuis is het ene medisch specialisme niet te vergelijken met het andere. Het is echter wel een feit dat er in tegenstelling tot de medisch specialisten in loondienst er binnen GGD’en momenteel geen separate salarisschalen voor forensisch artsen bestaan.
De aantrekkelijkheid van een beroep wordt door vele factoren beïnvloed waarbij, zoals bijvoorbeeld het uitstroomonderzoek van RegioPlus5 ook laat zien, loon niet als de belangrijkste factor geldt. Andere factoren zijn bijvoorbeeld de inhoud van het werk en ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden. Desalniettemin is het salaris ook een middel om medewerkers te motiveren en te binden en mogen forensisch artsen net als andere professionals binnen de publieke gezondheidszorg een volwaardige functie en passende arbeidsvoorwaarden verwachten. Dit uitgangspunt maakt onderdeel uit van de reorganisatie van de dienstverlening maar is mede afhankelijk van de financiering door de opdrachtgevers van de dienstverlening.
Er vindt op dit moment overleg plaats met GGD GHOR over een wervingscampagne voor forensisch artsen. Beoogd wordt om de campagne in het tweede kwartaal van 2022 te laten starten.
Bent u bereid zo snel als mogelijk met de GGD’en in overleg te treden om te kijken wat er gedaan kan worden aan het werven en ook binnenboord houden van forensische artsen? Bent u bereid daarbij ook te kijken naar de arbeidsvoorwaarden voor forensische artsen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Mocht blijken dat bij de GGD’en behoefte is aan meer geld om bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden te kunnen bieden of meer artsen in vaste dienst aan te kunnen nemen, bent u dan bereid te kijken of u hier snel extra geld voor kunt uittrekken?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt besluitvorming over de 20 miljoen euro die volgens de IGJ nodig is om te investeren in het werk van forensische artsen, overgelaten aan een nieuw kabinet? Zou het niet beter zijn, gelet op de haast die er is en het belang van structurele borging van dit belangrijke beroep, om hier nu toe te besluiten?
Het maatschappelijke belang, de kwetsbaarheid van de dienstverlening van de forensisch arts en daarmee de ernst van de situatie worden onderkend. Het is aan het kabinet om hierover een definitief besluit te nemen, waaronder ook het borgen van de benodigde dekking.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ik heb een poging gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De brief waarin de minister schrijft dat het klassieke Valneva-vaccin geen onderdeel uitmaakt van de vaccinportefeuille en de aangenomen motie Bikker c.s. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met uw Kamerbrief, waarin u schrijft dat het klassieke Valneva-vaccin geen onderdeel uitmaakt van de vaccinportefeuille en u er daarom slechts pro forma 10.000 doses van heeft besteld?1
Ja.
Bent u bekend met de door u opgevoerde reden dat u reeds voldoende andere veilige en effectieve vaccins heeft ingekocht?
Ja.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Bikker c.s. die u verzoekt de beschikbaarheid van eiwitvaccins te bevorderen en indien mogelijk te vervroegen? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?2
Ja. In Nederland worden alleen vaccins ingezet die door het EMA veilig en effectief zijn bevonden en als zodanig zijn toegelaten tot de Europese markt. Op dit moment heeft Nederland een reservering op de vaccins van Novavax en Valneva. Deze vaccins zijn nog niet goedgekeurd door het EMA. Het vaccin van Novavax wordt op dit moment beoordeeld voor markttoelating. Het vaccin van Valneva bevindt zich nog in de «rolling review» fase. Dit betekent dat het vaccin nog in ontwikkeling is, en dat het EMA tussentijds meekijkt. Hierdoor kan het EMA, wanneer de vaccins door de fabrikant worden aangemeld voor markttoelating, sneller tot een oordeel komen. Er mogen en worden geen stappen overgeslagen. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden om dit proces te versnellen. Mocht het EMA tot een positief oordeel komen, zal ik de Gezondheidsraad om advies vragen of en hoe deze vaccins ingezet kunnen worden binnen de vaccinatiecampagne.
Heeft u onderzocht welk deel van de ongevaccineerden zich niet willen laten vaccineren vanwege een aversie tegen mRNA-vaccins? Zo nee, waarom niet?
Het verhogen van de vaccinatiegraad is nog steeds een zeer urgente en belangrijke doelstelling. Ik ben het dan ook met u eens dat het belangrijk is in kaart te brengen wat de beweegredenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. In de lopende onderzoeken van de RIVM gedragsunit wordt hier aandacht aan besteed. Hierin geeft een zeer beperkt deel van de niet-gevaccineerde deelnemers aan zich mogelijk te laten bewegen tot het nemen van een vaccin door het aanbieden van een geïnactiveerd of subunit-vaccin. Het onderzoek van de gedragsunit wordt momenteel voortgezet en verdiept, zodat we een preciezere inschatting kunnen maken van het aantal mensen die zich hierdoor laten beïnvloeden.
Dit alles zodat we goed onderbouwde besluiten kunnen nemen zodra dit soort vaccins beschikbaar komen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar welk deel van de ongevaccineerden geen mRNA-vaccin wil, maar wel een klassiek eiwitvaccin tegen het coronavirus zou nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u onderzocht welk deel van de mensen die toch maar een mRNA-vaccin genomen heeft, eigenlijk liever een traditioneel eiwitvaccin had gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik in vraag 4 heb beschreven zijn eiwitvaccins nog niet op de markt beschikbaar. De vraag was daarmee tot nu toe niet opportuun.
Bent u bereid te onderzoeken naar wat de afzet van traditionele eiwitvaccins in ons land zou zijn indien ze in ons land wel ruimschoots beschikbaar zouden zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie antwoord op vraag 4.
Het is uw doel toch om een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te krijgen? Waarom zit u de mensen die liever geen mRNA-vaccin willen, maar wel een traditioneel eiwitvaccin, dan zo dwars?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb benoemd, zijn deze vaccins nog niet goedgekeurd door het EMA en daarom nog niet beschikbaar op de markt. Het is niet mijn intentie om mensen die geen mRNA-vaccin, maar wel een klassiek/eiwit-vaccin willen, dwars te zitten. Om deze mensen te voorzien, heb ik een reservering op de vaccins van Novavax en Valneva. Zodra deze vaccins op de markt toegelaten worden, zal ik waar nodig de Gezondheidsraad om advies vragen en u nader informeren over de manier waarop deze vaccins ingezet zullen worden.
Bent u bereid per omgaande (veel) meer doses traditionele eiwitvaccins zoals Valneva, Novavax en Sanofi te bestellen, zodat er zo snel mogelijk in januari vrije keuze ontstaat bij de door u aangeboden derde prik? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd zijn de vaccins van Valneva, Novavax en Sanofi nog niet beschikbaar en ik verwacht deze ook niet eerder dan in de loop van 2022. In januari zal hier naar mijn verwachting zeker nog geen sprake van zijn.
Het artikel 'Regering en OMT onderbouwen QR-code met onbetrouwbare modellen' |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat een harde voorwaarde voor zowel de effectieve werking als het draagvlak van het coronatoegangsbewijs (ctb) een solide modelmatige en gevalideerde onderbouwing is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderkent u dat het door twee onderzoekers van de Technische Universiteit Delft ten tijde van de Fieldlabs-experimenten gebouwde model, dat is gebaseerd op één fictief evenement met honderdduizend bezoekers, volgens door Follow The Money geraadpleegde terzake deskundigen onvoldoende gedegen is om er belangrijk beleid op te kunnen baseren? Zo nee, waarom niet?1
Het onderzoek van de TU Delft is een rekenvoorbeeld, waarmee wordt aangetoond wat het potentiële effect is van verschillende CTB-modaliteiten. De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen is op 1 juni 2021 in werking getreden. Het CTB-beleid is destijds overigens niet alleen gebaseerd op dit onderzoek.
Kunt u zich vinden in de waarschuwing van genoemde onderzoekers van TU Delft zelf dat hun model «geen onderbouwing voor wel of geen coronapas» geeft? Zo nee, waarom niet?
Het model maakt inzichtelijk wat het effect kan zijn van de verschillende CTB-modaliteiten op ziekenhuisopnames en besmettingen. De inzet van CTB’s in bepaalde sectoren vraagt echter om een bredere maatschappelijke afweging; een modelberekening alleen is niet voldoende als onderbouwing.
Deelt u de conclusie van deskundigen terzake die het wetenschappelijke gehalte van het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change (Blair Institute), het tweede rekenmodel waarop het kabinet het ctb baseert, resoluut als «lachwekkend» bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Naar het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change is door het OMT verwezen, maar dit model is niet gebruikt. Ik heb mij inhoudelijk niet verdiept in dit rekenmodel en kan de kwaliteit daarvan niet beoordelen.
Vindt u het Blair Institute een gezaghebbend wetenschappelijk instituut?
Ik vind het niet aan mij om dit soort instituten te beoordelen op gezaghebbendheid; dit geldt temeer omdat het model waar naar wordt verwezen niet in de modellering wordt gebruikt.
Welke gevolgen verbindt u aan de vaststelling van verschillende wetenschappers dat een deugdelijke onderbouwing voor de werking van het ctb, andere zwaarwegende bedenkingen daargelaten, in beide door het kabinet gehanteerde rekenmodellen ontbreekt?
Ik deel deze conclusie niet. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen.
Wilt u reflecteren op de constatering dat een kabinet en het Outbreak Management Team (OMT) dat zich van dergelijke «onbetrouwbare modellen» bedienen én daaraan stellige conclusies durven te verbinden, zich volgens een hoogleraar integriteit van de Vrije Universiteit Amsterdam schuldig maken aan een vorm van «volksverlakkerij»?
Alle modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid en met goed onderbouwde kritiek kunnen de modellen worden verfijnd. Ik deel de conclusie dat er sprake is van onbetrouwbare modellen echter niet. Zowel de TU Delft als het OMT is transparant over de gebruikte aannames en geven ook aan in welk perspectief de uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Desalniettemin is er altijd een restrisico en dat verschilt per setting. Feitelijke toepassing wordt steeds opnieuw gewogen en is afhankelijk van allerlei factoren zoals infectiedruk.
Waarom heeft u bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het OMT een onderzoeksvraag uitgezet naar de effectiviteit van het ctb, maar wordt nagelaten de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen doet en derhalve de aangewezen organisatie is voor evaluatie van de maatregelen, te vragen naar de reikwijdte, inhoud en vordering van zijn onderzoek?
Het OMT adviseert het kabinet op regelmatige basis over de bestrijding van het Coronavirus. Gezien de informatiebehoefte op de korte termijn en de relevante expertise binnen het OMT en het RIVM, is ervoor gekozen deze onderzoeksvraag bij deze partijen voor te leggen. De OVV heeft een andere rol en is mede op verzoek van het kabinet een onderzoek gestart naar de totale aanpak van de coronacrisis. Het doel van het onderzoek is om lessen te trekken voor eventuele toekomstige epidemieën. De eerste deelrapportage wordt medio februari 2022 verwacht.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer het OMT bevindingen van wetenschappers naar eigen inzicht wijzigt om het gewenste advies kracht bij te zetten, zoals de opmerking van het OMT in het 115e advies van 21 mei dat vaccinatie «in belangrijke mate» beschermt tegen transmissie, terwijl de Gezondheidsraad op 20 mei sprak over een bescherming in «meer of mindere mate»?
Die mening deel ik niet. Het OMT bestaat uit wetenschappers en is zeer goed in staat om een eigen inschatting te maken van de mate waarin vaccins beschermen tegen transmissie.
Is er inmiddels een afgewogen en gevalideerde wetenschappelijke modellering voorhanden die de effectiviteit van 3G of 2G onderbouwt? Zo ja, kunt u de Kamer de relevante wetenschappelijke stukken doen toekomen? Zo nee, ziet u dit zelf als een probleem?
In mijn brief aan uw Kamer over stand van zaken COVID-19 van 14 december2, heb ik gemeld dat de TU Delft nieuw onderzoek verricht naar de effectiviteit van het CTB. Ik streef ernaar dat onderzoek op januari 2022 met uw Kamer te delen, voor de behandeling van de wetsvoorstellen over de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs en 2G. Dit onderzoek bevat aanvullende informatie, bovenop de eerdere modellen van het OMT en de TU Delft.
Bent u het met de analyse van een medisch statisticus eens dat het voor de werking van het ctb belangrijk is om het consequent over de absolute risico’s te hebben in plaats van enkel de relatieve?
Een pandemie is een optelsom van kleine individuele risico’s, die op nationale schaal toch voor grote problemen zorgen. Als alleen gebruik wordt gemaakt van absolute risico’s, lijken die vaak verwaarloosbaar klein, terwijl de som van kleine risico’s op nationale schaal grote problemen kan veroorzaken. Daarom vind ik het nuttig om zowel absolute als relatieve risico’s te noemen, afhankelijk van de context.
Deelt u de mening dat een solide wetenschappelijke onderbouwing van de werking van het ctb voor de Kamer een bijzonder relevant onderdeel is van de behandeling van de wetsvoorstellen over het invoeren van 2G alsmede het verbreden van het ctb naar de terreinen van arbeid, bezoek en het onderwijs?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke onderbouwing voor het ctb momenteel ontbreekt omdat de modellen waarop dit instrument is gebaseerd, niet wetenschappelijk zijn gevalideerd?
Nee. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Bij het Fieldlab onderzoek is het effect in de praktijk ook onderzocht. In een brief aan de Leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft de griffie uiteengezet welke CTB-modaliteit in de verschillende EU-lidstaten wordt ingezet3.
Uit dat overzicht blijkt dat Hongarije de enige EU-lidstaat is waar geen CTB-modaliteit wordt ingezet.
Er is voldoende wetenschappelijke grond om aan te nemen dat het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames afneemt met de inzet van CTB-modaliteiten.
Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan, nu het in wetsvoorstellen 35971, 35972 en 35973 op dit cruciale onderdeel aan onderbouwing ontbreekt?
Zie het antwoord op vraag 13.
Deelt u het inzicht dat een onderbouwd nulscenario (geen ctb), dat meer behelst dan voor een rampscenario waarschuwen dat zonder ctb zou plaatsvinden, een vereiste is in serieuze modellering?
In modellering kan gebruik worden gemaakt van verschillende (nul)scenario’s, afhankelijk van het beoogde doel.
Hoe reflecteert u op de observatie van een Deense hoogleraar politiek die stelt dat het vermijden van uitleggen van nieuwe inzichten kan leiden tot bedreigde acceptatie van vaccins en verlaagd vertrouwen in de autoriteit?
Het delen van de juiste informatie en nieuwe inzichten is van groot belang. Dat onderschrijf ik en onderstreep ik.
Hoe rijmt u de observatie van deze Deense hoogleraar politiek met de huidige vorm van informatievoorziening, via onder andere de persconferenties, en het sterk afgenomen vertrouwen in de regering onder de Nederlandse bevolking?
Ik zie de relatie tussen de vertrouwenscijfers en de informatievoorziening niet en die relatie wordt door deze hoogleraar ook niet gelegd. Michael Bang Petersen4 geeft aan dat de overheid de bevolking moet toevertrouwen met de (soms) harde waarheid. Dat ben ik met hem eens.
Kunt u nog voor het vervolg van de parlementaire behandeling van de wetgeving rond 2G en de verbrede inzet van het ctb op iedere vraag afzonderlijk antwoord te geven?
Ja.
Het bericht dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en zorgverzekeraar Menzis het niet eens kunnen worden over het contract van 2022 |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en zorgverzekeraar Menzis het niet eens kunnen worden over het contract van 20221?
Klopt het dat het effect van de coronapandemie op de zorgkosten de onderhandelingen bemoeilijkt?
Klopt het dat de hoofdlijnenakkoorden, waarin bepaald is dat de ziekenhuiszorg in 2022 niet mag groeien, de onderhandelingen bemoeilijken?
Hoeveel ziekenhuizen hebben momenteel nog geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars?
Veel ziekenhuizen zijn nog volop in onderhandeling met zorgverzekeraars over de contracten voor 2022. Het aantal afspraken dat inmiddels is gemaakt verschilt per ziekenhuis per zorgverzekeraar. Er is echter vertrouwen dat de onderhandelingen tot een goed einde komen. Dat blijkt uit het feit dat de meeste zorgverzekeraars, waaronder drie grote, hun verzekerden inmiddels laten weten dat als er geen contract is, zij de zorg bij de ziekenhuizen zullen vergoeden alsof deze gecontracteerd is. Voor polissen waarbij sprake is van selectieve contractering geldt dat niet voor alle ziekenhuizen. Enkele zorgverzekeraars – waaronder een grote – geven (nog) niet de garantie dat zij de zorg bij de ziekenhuizen gaan vergoeden als er nog geen contract is.
Hoeveel ziekenhuizen hadden in voorgaande jaren begin december 2021 nog geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars?
Begin december 2020 waren de onderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de contracten voor 2021 ook nog in volle gang.
Wat zou het betekenen voor verzekerden in de Achterhoek, als twee van de drie ziekenhuizen in de regio niet gecontracteerd zouden worden door de grootste zorgverzekeraar in de regio? Moeten zij dan kiezen tussen een groter deel van de zorgkosten zelf betalen of een ziekenhuis buiten de regio?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Er kan dus geen sprake van zijn dat zij moeten kiezen tussen een groter deel van de zorgkosten zelf betalen of een ziekenhuis buiten de regio. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Zijn er meer regio’s waarin een groot deel van de ziekenhuizen nog geen afspraken heeft gemaakt met de belangrijkste zorgverzekeraar(s) in de regio?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is het gevolg van de onzekerheid over de contractering? Kunt u hierbij ingaan op de gevolgen voor ziekenhuizen, zorgverleners en verzekerden?
Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars moeten transparant zijn richting de consumenten. Alle communicatie in media in aanloop naar een definitief besluit over de contractering is dan ook schadelijk vanuit consumentenperspectief. De NZa treedt met alle partijen in contact om vast te stellen of er sprake is van het niet voldoen aan deze transparantieregels.
Bent u het ermee eens dat het uiterst onwenselijk is dat ziekenhuizen worstelen met verzekeraars over financiering, terwijl er tegelijkertijd sprake is van een gigantische crisis in de zorg?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn alle inspanningen erop gericht om de onzekerheden ten aanzien van de financiering zo veel mogelijk te beperken.
Waarom laat u dit gebeuren? Wat doet u om ervoor te zorgen dat alle ziekenhuizen op tijd afspraken hebben gemaakt met de zorgverzekeraars voor 2022?
Zie antwoord vraag 9.
De aankoop van 11,6 miljoen mondkapjes bij DSM als compensatie voor het niet afgeven van een garantie aan DSM |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u toelichten wat de juridische onderbouwing is om een extra order van 11,6 miljoen mondkapjes voor een joint venture van DSM en VDL (Dutch PPE Solutions) in april 2021 toe te kennen?
In het voorjaar van 2021 heeft VWS extra in Nederland geproduceerde FFP2-maskers voor de zorg ingekocht bij verschillende producenten waaronder Dutch PPE Solutions. Het betrof een eerste order van mondmaskers bij Dutch PPE Solutions. Deze extra FFP2-maskers zijn besteld omdat, vanwege de nieuwe, meer besmettelijke mutaties van het virus, eind januari 2021 vanuit de zorg de vraag kwam of alle zorgmedewerkers die dat wilden over konden stappen op FFP2-maskers (in plaats van chirurgische mondmaskers). Ook had de Tweede Kamer een motie aangenomen die de regering opriep FFP2-mond-neusmaskers beschikbaar te stellen aan alle zorginstellingen waar zorgmedewerkers met FFP2-mond-neusmaskers wensten te werken (motie van Kooten-Arissen c.s. van 21/1/21). Daarop zijn door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) in samenwerking met Accenture verschillende scenario’s doorgerekend ten aanzien van vraag en aanbod aan FFP2-maskers. Daaruit bleek dat in het slechtst denkbare scenario er meer FFP2-maskers ingekocht moesten worden.
De urgentie van de situatie – een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers op korte termijn – liet te weinig tijd voor een Europees aanbestedingstraject. Zelfs een verkorte Europese aanbestedingsprocedure kent een minimale doorlooptijd van uitvraag tot aan definitieve gunning van ongeveer 45 kalenderdagen. Daarnaast diende rekening te worden gehouden met een termijn van minimaal 8–12 weken tussen gunning en levering, in het geval dat de FFP2-maskers nog geproduceerd en/of grondstoffen ingekocht moesten worden en mogelijk zelfs langer indien de productiecapaciteit opgeschaald moest worden. Het risico dat de FFP2-maskers daardoor te laat zouden worden geleverd, was niet wenselijk. Daarom is gekozen voor een beroep op dwingende spoed voor het enkelvoudig onderhands gunnen van de opdrachten.
Kunt u toelichten waarom bij het toekennen van deze order de regels voor aanbesteding aan de kant zijn geschoven, in de wetenschap dat het argument van «dwingende spoed» waarop de overheid zich kennelijk beroept niet opgaat?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u «comfort bieden», wanneer er een verschil van inzicht is met een bedrijf over een zakelijk vraagstuk, voldoende om van aanbestedingsregels van dwingend recht af te wijken?
Nee dat vind ik niet. De reden om af te wijken van de aanbestedingsregels en een beroep te doen op dwingende spoed was urgentie van de situatie: een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers voor de zorg op korte termijn. Overigens is de constatering van «een verschil van inzicht over een zakelijk vraagstuk» voor rekening van de Volkskrant.
Wat is de onderbouwing van de behoefte in april 2021 aan meer FFP2-maskers, ook gelet op het feit dat op dat moment al ruim 40 miljoen van deze beperkt houdbare maskers op voorraad lagen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, zonder dat hiervoor een beroep op openbaarmaking voor nodig is, bekendmaken hoeveel geld is gemoeid met de order van de mondkapjes?
Er is een prijs betaald aan Dutch PPE Solutions die destijds marktconform was. De hoogte daarvan is bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Waarom heeft het Ministerie van VWS een order geplaatst bij de joint venture, terwijl de mondkapes bij de aankoop al overbodig waren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op interne documenten van uw ministerie en het eveneens betrokken Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die stellen dat de beoogde compensatie niet nodig was omdat de voorgenomen garantstelling van de overheid voor de DSM-aankoop van een machine voor de productie van de filterstof voor medische mondkapjes geen doorgang vond?
Door de pandemie was er vorig jaar wereldwijd grote schaarste aan meltblown propyleen, een essentiële grondstof voor de productie van zowel FFP2- als chirurgische (type IIR) mondmaskers voor de zorg. Met het oog daarop is destijds een garantie afgesloten met DSM voor de investeringsrisico’s voor het in productie brengen van een meltblown polypropyleen machine in Nederland. In de aanloop daarnaartoe hebben verschillende scenario’s de revue gepasseerd en dat is wat is terug te lezen in de betreffende interne documenten.
Wilt u inzichtelijk maken wat de bestuurlijke bemoeienis, afspraken en formele betrokkenheid zijn van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland?
Er is op dit moment geen sprake van bestuurlijke bemoeienis, afspraken of formele betrokkenheid van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland.
Productie van medische producten dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van de leveringszekerheid, een belangrijke en blijvende prioriteit voor VWS, zoals ik u in mijn brief van 4 november heb geschreven2. Ik heb onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, wil ik vervolgens bepalen wat de beste aanpak is.
Is het juist dat de joint venture tot april 2022 extra mondkapjes blijft leveren aan de magazijnen van de overheid, die inmiddels uitpuilen met een voorraad van 47 miljoen FFP2-maskers, terwijl er amper nog vraag is vanuit de zorg, omdat deze weer door de reguliere leveranciers wordt bevoorraad?
Er is met Dutch PPE een jaarcontract gesloten dat loopt tot 1 april 2022. Een langere looptijd van het contract zorgt door een latere productiedatum voor een langere houdbaarheid van de maskers en laat tevens ruimte voor de benodigde productietijd.
Financiering van onderdak voor dak- en thuislozen uit coronagelden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten minder ontvangen voor de opvang van dak- en thuislozen nu financiële steun n.a.v. de coronapandemie wordt afgebouwd?
Er is op dit moment geen sprake van een afbouw van financiële steun voor gemeenten ten aanzien van de opvang van dak- en thuisloze mensen. De VNG en het Rijk hebben aan het begin van de pandemie afspraken gemaakt over de meerkosten als gevolg van de coronapandemie. Afgesproken is dat meerkosten die gemaakt worden om ondersteuning en zorg te organiseren conform de RIVM-voorschriften, door het Rijk worden gecompenseerd. Als gevolg van deze afspraak is er een meerkostenregeling van toepassing voor aanbieders binnen de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) die extra kosten moeten maken. Voor de opvang van dak- en thuisloze mensen geldt dat gemeenten o.a. gecompenseerd zijn voor het handhaven van de 1,5-meter maatregel en voor het organiseren van extra opvang. Het Rijk roept gemeenten op extra opvang te organiseren wanneer sprake is van een landelijke lockdown in combinatie met het advies «blijf zoveel mogelijk thuis». Op dat moment hebben ook mensen die normaal gesproken geen toegang hebben tot de opvang de mogelijkheid binnen te blijven. Dit was in 2021 het geval in de periode van 1 januari tot 1 april, met een afbouwperiode tot en met 2 juni. Ook op dit moment is deze oproep van kracht, sinds de aankondiging van de lockdown op 18 december jl. en ten minste tot 15 januari. De compensatie van de meerkosten is hier op gebaseerd.
Zorgaanbieders zullen ook in 2022 nog extra kosten blijven maken als gevolg van COVID-19. Hiervoor wordt de meerkostenregeling tot en met 31 december 2022 verlengd.1
Net als in 2020 en 2021 zijn de coronamaatregelen van het kabinet en de RIVM-richtlijnen ook in 2022 de basis voor de compensatie van meerkosten.
Hebben de verstrekte gelden een effect gehad op het aantal dak- en thuislozen dat afgelopen jaar op straat heeft moeten slapen? Kunt u dit kwantificeren?
Hier zijn geen exacte gegevens over bekend. Uit gesprekken met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties heeft mijn voorganger de indruk gekregen dat centrumgemeenten ten tijde van de landelijke lockdowns in staat waren om alle dak- en thuisloze mensen – die dat zelf wilden en die zich dus bij de opvang meldden – op te vangen.
Wat is er nodig om ook deze winter de lokale winternoodopvang in gemeenten volledig te openen zodat iedereen een dak boven zijn of haar hoofd kan hebben in koude tijden waarin het coronavirus opleeft?
Centrumgemeenten organiseren over het algemeen winterkoudeopvang wanneer de temperaturen op of onder het vriespunt liggen. Dat staat los van de oproep vanuit het Rijk om alle dak- en thuisloze mensen op te vangen wanneer sprake is van een landelijke lockdown. Vorig jaar viel de landelijke lockdown toevalligerwijs deels samen met de winterkoudeopvang en ook de afgelopen paar weken was dat het geval. Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat centrumgemeenten dit seizoen niet in staat zijn om de winterkoudeopvang te organiseren.
Waarom is er voor gekozen om deze financiële steun niet voort te zetten? Is het zorgen voor voldoende adequate opvang in gemeenten niet alleen vanuit menselijk oogpunt, maar ook vanuit het oogpunt van de volksgezondheid essentieel?
Zie antwoord vraag 1 met betrekking tot de financiële steun; de meerkostenregeling is verlengd tot en met 31 december 2022. Deze is gekoppeld aan de RIVM-richtlijnen en maatregelen van het Rijk. Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid heeft het RIVM eerder aangegeven dat het niet aannemelijk is dat er op straat een groter risico is op verspreiding van COVID-19 onder dak- en thuisloze mensen dan in de opvang. De oproep om alle dakloze mensen ten tijde van een volledige lockdown op te vangen vindt dan ook plaats op basis van humanitaire redenen.
Wat is uw reactie op het feit dat gemeenten de opvang niet (volledig) kunnen voortzetten door geldgebrek?
Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat gemeenten geen of verminderde winterkoudeopvang kunnen organiseren. Indien u doelt op de opvang die gemeenten hebben geopend in het kader van de coronamaatregelen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 t/m 4.
Bent u bereid om meer middelen ter beschikking te stellen aan gemeenten voor de opvang van dak- en thuislozen deze winter? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen extra middelen om veilige opvang te organiseren conform de 1,5meter maatregel via de meerkostenregeling zoals beschreven bij het antwoord op vraag 1. Daarnaast ontvangen gemeenten jaarlijks 385 miljoen voor de opvang van dak- en thuisloze mensen en stelt het nieuwe Kabinet structureel 65 miljoen per jaar extra ter beschikking voor de aanpak van dakloosheid. Ik zie geen aanleiding om deze winter meer middelen ter beschikking te stellen.
Het bericht dat ‘bij defensie duizenden boosterprikkers klaarstaan’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Henk Kamp (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Te weinig boosterprikkers? Bij defensie staan er duizend klaar»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uiteenzetten of u van mening bent dat de trage boostercampagne in Nederland als een succes ervaren mag worden?
Zoals door mijn voorganger in het Kamerdebat van 1 december en van 15 december jl. aan uw Kamer is toegelicht, is de boostercampagne op 18 november jl. begonnen. Inmiddels is er een dusdanige versnelling gemaakt dat iedereen van 18 jaar en ouder in de gelegenheid is geweest een afspraak te maken voor een boostvaccinatie. De versnelling is door mijn voorganger toegelicht in zijn brief van 3 december jl.
Hoe bent u voornemens uw «boosteroffensief» binnen december nog tot een succes te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat 1.500 militairen beschikbaar staan als «prikkers»?
In totaal hebben 2.000 militairen klaar gestaan om te ondersteunen. De eerste 750 militairen zijn over een langere periode ingezet om de boostercampagne te ondersteunen of werkzaamheden in de teststraten uit te voeren. De Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) loopt tot 1 maart 2022. De tweede 750 en later toegevoegde 500 militairen zijn met een aanvullende MSOB voor een kortere periode gevraagd om te ondersteunen tot 23 januari 2022. Defensie kan vaccineerders leveren, maar is ook bereid om in andere functies ingezet te worden. Denk aan administratieve medewerkers, optrekkers (van vaccin uit flacons in injectiespuit) of bemonsteraars (bij testen).
Bent u van mening dat de vierhonderd militairen die de GGD zullen gaan helpen met testen voldoende zullen zijn om de Nederlandse boostercampagne in lijn te brengen met andere westerse landen zoals het Verenigd Koninkrijk of Hongarije, die beide ondertussen bijna dertig procent van hun bevolking hebben geprikt met een boosterprik?
Op dit moment vormen de militairen een deel van de groep mensen die bijdragen aan de doelstelling van de boostercampagne: iedereen van 18 jaar en ouder uiterlijk in de tweede helft van januari 2022 de mogelijkheid te hebben gegeven voor een boostvaccinatie, mits zij de laatste vaccinatie uit de basisserie of een doorgemaakte besmetting, ten minste drie maanden geleden hebben gehad. Ik verwijs u naar de Kamerbrief van 3 december en van 14 december jl. waarin door mijn voorganger is toegelicht hoe de boostercampagne wordt uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent 1.500 of meer militairen aan te leveren en in te zetten als prikkers?
Op dit moment ziet het steunverleningsverzoek aan Defensie op 2.000 militairen voor steunverlening bij het testen en vaccineren door de GGD’en. Deze militairen zijn tot en met 23 januari 2022 ingezet, 750 militairen zullen oproepbaar blijven voor de vaccinatiestraten of de teststraten tot 1 maart 2022.
Bent u voornemens huisartsen, die ook in de vaccinatiecampagne meegeprikt hebben, te vragen om boosterprikken te helpen zetten?
Huisartsen hebben meerdere malen aangegeven geen collectieve bijdrage te kunnen leveren aan de vaccinatiecampagne. Dit is ook voor de boostercampagne het geval. In het licht van de opkomst van de omikronvariant is een verdere versnelling van de boostercampagne nog noodzakelijker en heb ik de LHV verzocht waar mogelijk de GGD’en te helpen. De LHV heeft aangegeven haar achterban te vragen mee te werken, daar waar het kan. Huisartsen hebben ook geholpen met de boostercampagne onder andere bij het vaccineren van niet-mobiele thuiswonenden, bij het vaccineren van bewoners in instellingen en hulp bij vaccinatie op de mobiele en vaste vaccinatielocaties van de GGD’en.
Bent u op de hoogte dat bijna 16.000 geneeskundestudenten middels de vereniging «De Geneeskundestudent» zouden kunnen en willen helpen boosteren?
Zoals mijn voorganger in zijn brief van 14 december jl. heeft aangegeven, heeft GGD GHOR Nederland contact gehad met een vertegenwoordiger van de geneeskundestudenten. Studenten Geneeskunde worden gestimuleerd zich bij de uitzendbureaus in GGD-regio’s te melden zodat ze via de uitzendbureaus ingezet kunnen worden bij de boostercampagne.
Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent deze grote groep studenten te benaderen om te helpen boosterprikken te zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke andere groepen bent u voornemens te benaderen om de boostercampagne te versnellen?
In de brieven aan uw Kamer van 3 december jl. en 14 december jl. is aangegeven dat de GGD met een zeer divers aantal partijen in gesprek is voor hulp bij de boostercampagne. Via www.ggdreservisten.nl kan men zich melden. De GGD brengt het hulpaanbod in kaart en streeft er naar zo veel mogelijk aanbiedingen te kunnen koppelen aan regio’s waar capaciteit nodig is.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden en op korte termijn te beantwoorden?
Dat is helaas door drukte niet gelukt.
Het bericht ‘Nederlandse zelfredzaamheid productie mondkapjes’ |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verslag van het commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 5 juli 2021?1
Ja daar ben ik mee bekend.
Welke acties onderneemt het kabinet om Nederland zelfredzaam te maken in de productie van medische mondkapjes?
In zijn brief van 4 november 2021 welke heeft de toenmalige Staatssecretaris van VWS de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van het versterken van de leveringszekerheid van medische producten waar de zorg van afhankelijk is, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zoals mondneusmaskers. Dit gebeurt in het kader van het versterken van de leveringszekerheid van medische producten. Dit is een blijvende en belangrijke prioriteit voor het Ministerie van VWS.
Aan welke instanties is subsidie verleend? Zijn vanuit het Ministerie van VWS of het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) afneemgaranties aangereikt voor mondkapjes, zodat een productie kon worden gestart?
Er zijn geen subsidies verstrekt in dit kader. Tijdens de coronacrisis zijn met verschillende mondmaskerfabrikanten contracten afgesloten voor de afname van in Nederland geproduceerde FFP2 mondmaskers en chirurgische mondmaskers (type IIR).
In hoeverre is het tegen te gaan dat bedrijven die mondkapjes vervaardigen (zoals de samenwerking met de sociale werkplaats in Sittard nu failliet dreigen te gaan, omdat ziekenhuizen voorraden hebben van mondkapjes?2
Er zijn de afgelopen periode verschillende bedrijven opgestart die een markt zagen in het produceren van mondmaskers. Toen het weer mogelijk was hebben ziekenhuizen weer bij hun reguliere aanbieders persoonlijke beschermingsmiddelen ingekocht en waarschijnlijk ook hun voorraden opgehoogd. Het is niet aan de overheid om deze bedrijven te ondersteunen in het geval ze failliet dreigen te gaan. Ik zie wel dat door de toegenomen vraag naar medische mondmaskers buiten de zorg de productie bij deze bedrijven is toegenomen.
De leveringszekerheid van medische producten staat voor mij voorop, zodat de zorg altijd kan beschikken over voldoende middelen van de juiste kwaliteit. Productie dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van deze leveringszekerheid. Hierbij is een gezonde business case van belang. Wat een business case gezond maakt verschilt per sector en per product. Hierbij is het aan bedrijven zelf om hun waardeketen in te richten, omdat zij deze het beste kennen.
De toenmalig Staatssecretaris van VWS heeft onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik deze gebruiken om, samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, te bepalen wat de beste aanpak is.
Wat doet het Ministerie van VWS om via Nederlandse initiatieven, zoals de sociale werkplaats in Sittard, de zelfredzaamheid op peil te houden?
Productie dichtbij huis kan bijdragen aan de leveringszekerheid van medische producten. Ik denk dat deze productie zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid en daarmee het verschil kan maken ten opzichte van andere landen. Het vraagstuk van duurzame productie is onderdeel van het onderzoek dat is uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Ook heeft het Ministerie van VWS samen met het Ministerie van EZK twee innovatiecompetities uitgeschreven: één om duurzame mondmaskers te ontwikkelen en één om duurzame isolatiejassen te ontwikkelen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn een pilotproject op te zetten, met bijvoorbeeld de sociale werkplaats in Sittard, om te bezien of en op welke voorwaarden een Nederlands initiatief tot het maken van mondkapjes op stand-by niveau gehouden kan worden, zodat de productie in Nederland direct opgeschaald kan worden indien nodig?
Op 4 november 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van het versterken van de leveringszekerheid. Productie dichtbij huis kan daaraan bijdragen. Opschaalbare productiecapaciteit wordt expliciet meegenomen in het onderzoek dat het Ministerie van VWS heeft uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik deze gebruiken om, samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, te bepalen wat de beste aanpak is. Het is nu niet het juiste moment voor een dergelijke pilot.
In hoeverre kan het LCH op kleine schaal mondkapjes blijven inkopen met het oog op een nieuwe coronagolf in de toekomst, zodat de noodzakelijke bedrijven wel kunnen blijven bestaan?
Aan het begin van de huidige coronacrisis bleken er in de zorg acute tekorten te zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen. Door samen te werken met verschillende partijen is het gelukt om in korte tijd een tijdelijk consortium op te zetten dat de inkoop en distributie beschermingsmiddelen centraal ging regelen: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Dit is wat mij betreft een voorbeeld van hoe een samenwerking tussen overheid en marktpartijen binnen korte tijd zijn vruchten kan afwerpen. Tegelijkertijd is zo’n constructie op de lange termijn niet zonder meer houdbaar. Liever kies ik voor een ijzeren voorraad om toekomstige tekorten te voorkomen. De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer daarover geïnformeerd in haar brief van 14 april 2021. Over de verdere uitwerking daarvan informeer ik u later dit jaar.
Bent u bereid om in brede zin te bezien of meer gedaan kan worden om initiatieven tot het vervaardigen van mondkapjes te helpen overleven tot de volgende coronagolf, omdat we de productie dan weer hard nodig hebben?
Het thema van opschaalbare productiecapaciteit in tijden van crisis, heeft mijn aandacht. Want productie «koud» opstarten is lastig en inefficiënt gebleken. Dit komt ook terug in de diverse gesprekken die zijn gevoerd met de sector en ook in internationaal verband.
Daarbij vind ik het belangrijk om de kennis en kunde over productie van PBM, die we in de coronacrisis hebben opgedaan, te behouden en te benutten. In het onderzoek dat ik heb uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren wordt opschaalbare productiecapaciteit expliciet meegenomen. Het beschikbaar hebben van opschaalbare productiecapaciteit van kritische medische producten in Nederland, kan één van de instrumenten zijn waarop we nog meer gaan inzetten. Dergelijke productiecapaciteit vormt ook onderdeel van het plan voor een ijzeren voorraad voor PBM en overige kritische hulpmiddelen waarover de Kamer eerder is geïnformeerd.
De plannen om de ambulancezorg in Limburg te fuseren en daarbij de ambulancezorg in Zuid-Limburg te privatiseren |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de plannen om de ambulancezorg in Limburg te fuseren en daarbij de ambulancezorg in Zuid-Limburg te privatiseren en op het bericht «Heerlen tegen fusie ambulancezorg: «Straks geen zeggenschap meer over personeel en uitrukplaatsen»?1 en 2
Volgens de Wet ambulancezorgvoorzieningen (Wazv), die op 1 januari 2021 is ingegaan, is het mogelijk dat aanbieders van ambulancezorg uit verschillende veiligheidsregio’s fuseren na toestemming van de Minister. Daartoe moeten zij wel aan voorwaarden voldoen. Het proces dat bij een dergelijke fusie doorlopen moet worden bestaat in ieder geval uit de volgende stappen:
Op dit moment heb ik nog geen formele aanvraag ontvangen. Ik kan dus nog geen uitspraken over de besluitvorming doen. Wel benadruk ik alvast dat een eventuele fusie niets verandert aan de publieke randvoorwaarden die volgens de wet voor iedere afzonderlijke veiligheidsregio gelden. De kwaliteitsnormen, de zorgplicht voor zorgverzekeraars en het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa blijven dus onverminderd voor beide veiligheidsregio’s afzonderlijk gelden.
Zoals eerder gecommuniceerd bestaat het aanbod van ambulancezorg uit zowel private als publieke aanbieders3. Alle regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) moeten ongeacht de rechtsvorm aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen. Er zijn geen signalen die suggereren dat er significante verschillen bestaan in de kwaliteit van zorg voor de respectievelijke rechtsvormen4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er publieke controle is over essentiële zorgtaken, zoals de ambulancezorg? Kunt u dit toelichten?
Eén van de redenen voor de invoering van de Wazv was om de publieke controle op de uitvoering van de ambulancezorg te versterken. De RAV’s worden door de Minister aangewezen, één RAV per veiligheidsregio, en een aanwijzing kan ook ingetrokken worden. Er is dan ook geen sprake van concurrentie tussen aanbieders. De benodigde ministeriële toestemming voor fusies tussen RAV’s van verschillende regio’s hangt samen met de afwezigheid van concurrentie.
Verder draag ik als Minister zorg voor de duurzame veiligstelling van de ambulancevoorzieningen (artikel 3 van de Wazv). Er worden daarbij eisen aan de RAV’s gesteld. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van de ambulancezorg. De zorgverzekeraars moeten voldoende ambulancezorg inkopen, waarbij de benodigde capaciteit per regio wordt berekend in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (referentiekader S&B) van het RIVM. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht door de zorgverzekeraars. De RAV’s moeten verder een interne toezichthouder hebben. Ook is het kwaliteitskader ambulancezorg opgesteld om de kwaliteit in de sector transparant en toetsbaar te maken. Dit kwaliteitskader geldt voor alle RAV’s, ongeacht de rechtsvorm.
Hoe ziet u de toezichtrol van lokale overheden en van uzelf, als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de regionale ambulancezorg?
Er bestaat geen wettelijke toezichtrol van lokale overheden op de ambulancezorg, zoals dat ook niet voor andere aanbieders van Zvw-zorg geldt. De wettelijke eisen aan kwaliteit van ambulancezorg en spreiding van de standplaatsen worden landelijk vastgesteld. Voor het toezicht door de IGJ en de NZa alsmede de rol van de Minister verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe kan het dat in Arcen, in Noord-Limburg, slechts 57% van de ambulanceritten in 2020 op tijd was? Hoe bekijkt u de rol van uw ministerie als toezichthouder hierop?3
Zoals opgenomen in het Kwaliteitskader Ambulancezorg 1.06 en zoals gesteld in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen, streeft de RAV ernaar dat in de veiligheidsregio binnen 15 minuten responstijd 95% van de inzetten met A1-urgentie ter plaatse is.7 Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten. Deze norm is relevant voor de IGJ die toeziet op de kwaliteit van de ambulancezorg en voor de zorgplicht van de zorgverzekeraar, waarop de NZa toezicht houdt. Door middel van het referentiekader S&B van het RIVM wordt erin voorzien dat alle regio’s over voldoende capaciteit kunnen beschikken. De regio Noord- en Midden Limburg presteert de laatste jaren overall beter dan het landelijk gemiddelde.8 Dat neemt niet weg dat, met name op drukke momenten, keuzes gemaakt moeten worden over de inzet en spreiding van ambulances en dat er daardoor verschillen binnen een regio kunnen ontstaan. Het is aan de NZa om te beoordelen hoe de gemaakte keuzes zich verhouden tot de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGJ houdt daarnaast toezicht op het voldoen aan het Kwaliteitskader Ambulancezorg 1.0. In dit kwaliteitskader is de streefwaarde voor de responstijd voor de A1-inzetten overigens slechts één van de kwaliteitsindicatoren voor de ambulancezorg.
Klopt het dat gemeenten in Zuid-Limburg door de geplande fusie en privatisering de controle verliezen over de hoeveelheid uitrukplaatsen en de locaties daarvan, waardoor zij niet langer zouden kunnen ingrijpen wanneer plaatsen slecht bereikbaar worden voor ambulances, zoals nu al het geval is in Noord-Limburg?
Zoals in de antwoorden op bovenstaande vragen beschreven, zijn de kaders waarbinnen RAV’s opereren voor alle regio’s hetzelfde als het gaat om de kwaliteitseisen, de contractering met zorgverzekeraars en het toezicht. Ook wordt aan de hand van een landelijk model – het referentiekader S&B – bepaald hoeveel capaciteit in iedere regio nodig is om aan de minimumeisen op het gebied van spreiding en beschikbaarheid te voldoen. Naast dit capaciteitsmodel werkt het referentiekader met een standplaatsenmodel. Daarvoor geldt dat 97% van de inwoners van een regio binnen 12 minuten rijtijd per ambulance met zwaailicht en sirenes bereikt kan worden. Per regio moet er bovendien een «dubbele dekkingsgraad»9 van 70% zijn. Dit verandert niet bij een fusie. Binnen deze gegeven strakke kaders en in afstemming met de zorgverzekeraars hebben besturen van zowel publieke als private RAV’s dezelfde mate van invloed op de uitvoering van ambulancezorg. Zoals eerder geschetst, past het mij niet in deze fase van het proces al uitspraken te doen over de gevolgen van een eventuele fusie.
Bent u het ermee eens dat de geplande privatisering van de Zuid-Limburgse ambulancedienst onwenselijk is?
Ik wil nog niet vooruitlopen op de besluitvorming. Dat vergt immers een zorgvuldig proces, waarbij het belang van goede en toegankelijke ambulancezorg in beide veiligheidsregio’s voorop staat. Zodra ik de formele aanvraag van de RAV’s ontvang, zal ik mij onder meer laten adviseren door de IGJ, NZa, zorgverzekeraars, veiligheidsregio’s en ROAZ.
Bent u bereid om deze fusie en daarmee de privatisering van de ambulancedienst in Zuid-Limburg niet goed te keuren?
Zie antwoord vraag 6.
De werking van mondkapjes naar aanleiding van het coronadebat van 1 december jl. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met onze gedachtewisseling over de werking van mondkapjes in het coronadebat van 1 december jl.?
Ja.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer, trein, tram, bus en veerboot op in de modellering van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De mondneusmaskerplicht en de adviezen over het gebruik van medische mondneusmaskers van minimaal type II maakten onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen. Deze maatregelen moeten in samenhang bezien worden. Er is niet per maatregel en per setting berekend hoe groot het effect op het reproductiegetal is. Het maatregelenpakket tezamen helpt om de verspreiding van het virus te voorkomen en daarmee het reproductiegetal te reduceren. In het 138ste OMT-advies wordt het belang van het combineren van het gebruik van mondneusmaskers en bijvoorbeeld de basismaatregelen nader toegelicht.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht op plekken rond het openbaar vervoer, zoals haltes, perrons en stations op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in het professioneel personenvervoer zoals touringcars en taxi’s op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in publieke binnenruimtes, zoals supermarkten, winkels en bibliotheken op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in de horeca op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht voor volwassenen in basisscholen op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert het dringende advies van het dragen van een mondkapje in basisscholen voor groep 6–8 bij verplaatsingen in de school op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in het voortgezet onderwijs: voor iedereen tijdens verplaatsing door de school op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-scholen, hogescholen en universiteiten, voor iedereen tijdens verplaatsing door de school op in het op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht bij bezoek aan mensen met een contactberoep, zoals kapper, masseur of pedicure, voor zowel dienstverlener als klant op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht bij verplaatsing door plekken waar een coronatoegangsbewijs nodig is op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal leveren de plekken waar geen wettelijke verplichting tot het dragen van mondkapjes zoals ziekenhuizen, huisarts, tandarts, buurthuizen, kerken, moskeeën, testlocaties en priklocaties op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal leveren alle overige plekken waar een mondkapje verplicht of een dringend advies is op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal leveren alle nu geldende mondkapjesplichten en dringende adviezen opgeteld op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het niet beter zijn voor de communicatie als u deze lappendeken aan mondkapjesregels vervangt voor één regel: mondkapjes in binnenruimtes, voor de duur dat de infectiedruk zo hoog is?
Van een lappendeken aan mondneusmaskerregels was geen sprake. In artikel 2.a1 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 was namelijk als hoofdregel opgenomen dat eenieder van dertien jaar en ouder een mondneusmasker moest dragen in alle publieke binnenruimten. Op de hiervoor genoemde hoofdregel gold een aantal aanvullingen. Op rijksoverheid.nl werd in begrijpelijke (beeld)taal aangegeven wat de regels omtrent mondkapjes waren.
Op 15 februari jl. heeft het kabinet besloten de mondneusmaskerplicht vanaf 25 februari te versoepelen (met uitzondering van in en rond het ov, in ander bedrijfsmatig personenvervoer, op de luchthavens en in vliegtuigen). Het advies blijft om medische mondneusmaskers van type II te dragen. Daarnaast blijft de oproep om rekening met elkaar te houden. Daar waar het druk is, kun je jezelf en anderen beschermen door het dragen van een mondneusmasker.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert het dragen van mondkapjes in alle binnenruimtes voor zolang de infectiedruk en de druk op de zorg zo hoog is als nu op in de modellering van het RIVM?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 2 t/m 15.
Bent u tevens bereid mondkapjes in de buitenlucht nadrukkelijk te verbieden omdat ze door reltuig worden gebruikt om de opsporing te ondermijnen en de kans op besmetting met corona in de buitenlucht nagenoeg nihil is?
Het mondneusmasker is niet bedoeld om je achter te verschuilen. In artikel 2a.6 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is bepaald dat het mondneusmasker desgevraagd afgezet moet worden om iemand te kunnen identificeren.
Coronazelftesten en coronamedicatie. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u er bekend mee dat er grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen de verschillende coronazelftesten die op de markt zijn?
Ik ben ermee bekend dat er verschillen kunnen zitten in de prestaties van zelftesten die op de markt zijn. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met de gevoeligheid van de antigeentestcassette die van fabrikant tot fabrikant verschilt of met verschillen in afnamemateriaal en afnamemethode. Ik hecht er waarde aan te benadrukken dat alle zelftesten die nu beschikbaar komen op de Europese markt moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en een CE-certificaat moeten hebben ontvangen van een notified body voor wat betreft de begrijpelijkheid en bruikbaarheid van de test. Op de website van de rijksoverheid wordt uitgelegd hoe geschikte zelftesten herkend kunnen worden1.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat de gebruikte zelftesten van goede kwaliteit zijn nu ze een grotere rol krijgen in het gevoerde coronabeleid?
Ja.
Hebt u kennis genomen van de verschillende validatierapporten die in omloop zijn van zelftesten, waaronder «competitive analysis of rapid antigen tests for self-use» van het commerciële en farmaceutische adviesbureau Medstone?1
Ja.
Aan welke minimale eisen qua sensitiviteit en specificiteit moet een zelftest volgens u voldoen?
Aan de minimale eisen is niet één getal te plakken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de specificiteit van zelftesten in verschillende onderzoeken3 zeer hoog is. Zelftesten hebben hun meerwaarde in het feit dat ze laagdrempelig en snel door mensen gebruikt kunnen worden. De gewenste sensitiviteit is sterk afhankelijk van het doel waar zelftesten voor ingezet worden. Het OMT adviseert het kabinet hierover. Op advies van het OMT worden zelftesten nu breed ingezet bij mensen met en zonder klachten.
In de recente openbare Europese aanbesteding van antigeenzelftesten voor nasale afname die door Dienst Testen van mijn ministerie is uitgevoerd, onder andere bedoeld voor inzet in het onderwijs en voor sociale minima, geldt het vereiste dat de analytische gevoeligheid minimaal gelijkwaardig dient te zijn aan de analytische gevoeligheid van de in Nederland gebruikte SARS-CoV-2 antigeensneltesten voor professioneel gebruik.
Deelt u de opvatting dat zelftesten door meerdere onafhankelijke studies moeten worden gevalideerd, zodat het kaf van het koren wordt gescheiden voordat testen op de markt verschijnen?
Voor zelftesten geldt dat de markttoelating strenger gereguleerd is dan voor antigeentesten voor professioneel gebruik. Zelftesten kunnen alleen op de markt worden verkocht nadat ze door daarvoor bevoegde certificeringsinstanties, notified bodies, zijn beoordeeld op begrijpelijkheid en bruikbaarheid voor lekengebruikers. De fabrikant is ervoor verantwoordelijk dat de test voldoet aan de wettelijke eisen en aan de stand van de wetenschap («state-of-the-art») voor wat betreft onder andere sensitiviteit, specificiteit en accuraatheid. Om meer duiding te geven aan de «state-of-the-art» is een Europese Guidance (MDCG 2021–21) geschreven, waarin richtlijnen worden gegeven voor prestatiekenmerken. Hierin staan de minimumeisen waaraan SARS-CoV-2 (zelf)testen moeten voldoen. Europese toezichthouders stimuleren fabrikanten om hieraan te voldoen.
Desondanks deel ik de opvatting dat inzicht in de prestaties van ruim verkrijgbare zelftesten belangrijk is. Het afgelopen jaar heb ik daarom meermaals onafhankelijke onderzoeken gefinancierd naar de prestaties van zelftesten.
In aanvulling hierop zijn er wat betreft antigeentesten voor professioneel gebruik ook veel onafhankelijke studies gedaan. Op Europees niveau, in de «Technical working group on COVID-19 diagnostic tests» van de Health Security Committee, waaraan Nederland bijdraagt7, is in 2021 de «Common list of COVID-19 rapid antigen tests» 9 keer bijgewerkt, met inbegrip van de aanscherping van de criteria en de nadruk op onafhankelijke studies. Deze week werden fabrikanten van antigeentesten voor professioneel gebruik verzocht verdere prestatie-data tegen omikron (en in de toekomst tegen nieuwe varianten) in te dienen. Ook heeft het RIVM de kwaliteit van antigeendiagnostiek in Nederland onderzocht8.
Hoe komt het dat enkele aanbieders van zelftesten vrij op de markt beschikbaar zijn, terwijl er weinig tot geen onafhankelijke validatiestudies aan ten grondslag liggen?
Een zelftest met een CE-markering mag vrij op de Europese markt, en daarmee de Nederlandse markt, worden gebracht. In antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven dat inzicht in de prestaties van verkrijgbare zelftesten van belang is en wat ik doe om dit inzicht te verkrijgen.
De Europese wetgeving wordt per 26 mei 2022 strenger, wanneer de In-vitro Diagnostic Medical Devices Regulation (IVDR) van toepassing zal worden voor alle diagnostische testen die voor het eerst op de markt komen, waaronder de zelftesten. De vereisten met betrekking tot prestatiestudies en de betrouwbaarheid van diagnostische testen, zullen dan strenger worden. Onder de IVDR vallen SARS-CoV-2 (zelf)testen onder een hogere risicoklasse dan nu het geval is. Een notified body zal moeten beoordelen of een dergelijke test aan de wettelijke eisen voldoet. Zodra de IVDR van toepassing is, zal de eerdergenoemde guidance door de Europese Commissie worden omgezet naar Gemeenschappelijke Specificaties. Dit betekent onder andere dat een notified body de sensitiviteit en specificiteit van zelftesten moet toetsen aan deze Gemeenschappelijke Specificaties. Voor de testen die op dit moment al op de markt zijn, en die als gevolg van de nieuwe wetgeving voor het eerst door een notified body moeten worden beoordeeld, zullen overgangstermijnen gaan gelden. Afhankelijk van de risicoklasse waarin een IVD valt, die wordt bepaald door het beoogde doel dat de fabrikant aan een IVD geeft, is het eerste moment waarop zelftesten aan de IVDR moeten voldoen 2025.
Bent u van mening dat een simpele CE-markering afdoende is voor zelftesten om op de markt te verschijnen? Zouden er geen extra minimumeisen gesteld moeten worden aan zelftesten, zowel qua sensitiviteit en specificiteit, als qua onafhankelijke validatiemethodes? Zo ja, welke rol ziet u voor uw ministerie weggelegd om extra eisen te stellen aan fabrikanten en distribiteurs?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u er bekend mee dat er in Nederland schaarste dreigt te ontstaan aan (kwalitatieve) zelftesten op de markt? Wat voor rol ziet u voor de overheid weggelegd om het kwalitatieve en kwantitatieve aanbod te verbeteren?
Ik ben ermee bekend dat er eind vorig jaar als gevolg van volatiele marktcondities voor zowel zelftesten als goederenvervoer tijdelijk en lokaal schaarste ontstond. Door een plotselinge snelle stijging van de vraag naar zelftesten lukte het niet altijd om winkels tijdig met nieuwe zelftesten te bevoorraden. Volgens onze indicaties is er momenteel geen sprake van schaarste.
Als genoemd in het antwoord op vraag 4 stelt het kabinet zelftesten beschikbaar aan het onderwijs, aan sociale minima via verschillende maatschappelijke organisaties en gemeenten en aan kwetsbaren in thuisisolatie via de apotheek. Dit is de afgelopen maanden sterk geïntensiveerd, mede als gevolg van het kabinetsbesluit om de preventieve inzet van zelftesten te verbreden naar leerlingen in het primair onderwijs. Met een aanbesteding van 53,5 miljoen stuks zijn de genoemde groepen in de eerste maanden van 2022 voorzien van zelftesten; op korte termijn wordt een aanbesteding voltooid voor nogmaals maximaal 150 miljoen stuks. Hiermee wordt tijdig voorzien in de geprognotiseerde testbehoefte. OCW en VWS houden gezamenlijk vinger aan de pols om te voorzien in voldoende beschikbare zelftesten. De genoemde zelftesten voldoen allemaal aan de vereisten als genoemd in het antwoord op vraag 4, evenals de vereisten van het EUDCC.
Bent u er bekend mee dat de productiekosten van een zelftest vrijwel uitsluitend en ver onder de één euro liggen? Ziet u voor de overheid een actieve rol weggelegd om het prijspeil naar beneden te brengen?
Ja daar ben ik mee bekend. Vanwege de sterk fluctuerende vraag naar zelftesten op de Europese- en wereldmarkt, waarop het aanbod niet altijd direct kan reageren, kan het voorkomen dat ook de prijs volatiel kan zijn. De prijs van zelftesten wordt door de markt bepaald en is afhankelijk van meerdere factoren zoals de transportkosten naar een land, maar ook in hoeverre men een grote partij is en in grote hoeveelheden inkoopt. In het afgelopen jaar is deze markt sterk volwassen geworden doordat steeds meer aanbieders een CE-certificaat hebben verkregen. Daardoor is er ondanks de grote vraag ook een groot aanbod beschikbaar en kunnen partijen elkaar op onder andere prijs beconcurreren. Ik zie hierin geen rol voor de overheid. Wel ondersteun ik mensen die het financieel niet breed hebben. Zij kunnen via verschillende maatschappelijke organisaties zoals de voedselbanken, het Armoedefonds en het Leger des Heils gratis zelftesten krijgen. Daarnaast worden er ook zelftesten en mond-neusmaskers verspreid aan sociale minima via de gemeenten.
Bent u er bekend mee dat in verschillende landen (kwalitatieve) zelftesten gratis af te halen zijn bij de apotheek, drogisterij of gratis thuisgestuurd worden door de overheid? Waarom zet het demissionair-kabinet wel in op meer zelftesten, maar niet om via deze zéér logische infrastructuur zelftesten gratis beschikbaar te stellen?
Daar ben ik mee bekend. Het kabinet stelt voor veel verschillende doelgroepen zelftesten gratis beschikbaar:
Het gratis voor een ieder beschikbaar stellen van zelftesten acht ik thans niet doelmatig.
Bent u bekend met de berichtgeving dat het demissionair-kabinet afziet van de mogelijkheid om extra medicatie tegen COVID-19 in te kopen?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving dat het kabinet afziet van een extra bestelling van de antilichaambehandeling Ronapreve van Fabrikant Roche.
Waarom ziet het kabinet ervan af om, naast de Europese inkooproute, zelf Ronapreve in te slaan? Is zij van mening dat de Europese inkooproute al voldoende voorraad oplevert?
Op het moment van publicatie waren er twee firma’s die een handelsvergunning hebben ontvangen voor een monoklonale antilichaamtherapie die kan worden ingezet bij COVID-19 patiënten in het ziekenhuis. Het gaat hier om firma Celltrion (Regkirona) en firma Roche (Ronapreve). De inschatting was op dat moment dat er voor een periode van meerdere maanden voldoende voorraad zou zijn. Om te voorkomen dat er een onnodig grote hoeveelheid voorraad zou komen te liggen (ook vanwege de beperkte houdbaarheid van sommige van deze behandelingen), om het behandelaanbod te vergroten, en om de leveringszekerheid te vergroten, is toen gekozen om niet voor een nieuwe bestelling Ronapreve te opteren, maar eerst naar andere firma’s en andere behandelingen te kijken.
Een positieve ontwikkeling in deze is dat we daarmee ruimte hebben overgehouden om een andere antilichaambehandeling, Xevudy van de firma GSK, te bestellen, toen bleek dat de eerdergenoemde twee behandelingen (Regkirona en Ronapreve) verminderd effectief bleken te zijn tegen de omikronvariant. Xevudy is inmiddels goedgekeurd, door Nederland besteld en zal in januari beschikbaar komen via het RIVM.
De geldigheidsduur van een vaccinatiecertificaat voor reizen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u van mening dat de geldigheidsduur van een vaccinatiecertificaat voor reizen, nog afgezien van de al dan niet wenselijkheid daarvan, minimaal twaalf maanden behoort te zijn, gelet op het feit dat vaccins volgens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog altijd goed tegen ernstige ziekte en sterfte beschermen?
Nederland vindt het belangrijk dat de regels met betrekking tot de inzet van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) om het reizen binnen Europa te faciliteren door lidstaten zo veel mogelijk gelijk worden gehanteerd. Dat is in het belang van het vrij verkeer van personen in de EU. Er waren nog geen Europese afspraken over de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Diverse landen hebben zelf het initiatief genomen tot het vaststellen van een geldigheidsduur voor vaccinatiecertificaten. Om eenheid te bewaren en op basis van advies van het ECDC heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Europese vaststelling van een geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs van 9 maanden. Hoewel we zien dat de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte hoog blijft, zien we dat met name voor ouderen deze bescherming wel enigszins daalt na verloop van tijd. Onder andere het ECDC en de Gezondheidsraad raden aan om een booster toe te dienen met een minimale interval van 6 maanden. Het kabinet denkt dat de voorgestelde 9 maanden (zes maanden t.b.v. de interval plus drie maanden voor lidstaten om de uitvoering te organiseren) voldoende onderbouwd is en een veilige en doeltreffende manier is om EU-coördinatie van regels te bevorderen en reizen in Europa mogelijk te maken en houden, en steunt daarom dit voorstel.
Deelt u de overtuiging dat een houdbaarheidsdatum van negen maanden, zoals de EU vanaf 10 januari 2022 wil laten gelden, te kort is en dat het aantal oplopende besmettingen geen correcte onderbouwing is om de geldigheidsduur dan maar in te korten?1
Zie antwoord vraag 1.
Neemt u afstand van de mening van de premiers van Griekenland en Ierland, die pleiten voor een geldigheidsduur van slechts zes maanden?
Nederland zet zich er voor in om ten aanzien van reizen te komen tot een Europese gecoördineerde aanpak door de herziening van raadsaanbeveling 2020/1475. Nederland kan zich daarbij vinden in het voorstel van de Europese Commissie om dit op 9 maanden vast te stellen. Ik ben van er van overtuigd dat ieder land zich inzet om de nationale volksgezondheid te beschermen. Tussen landen, ook binnen de EU, zijn er verschillen en vanuit dat oogpunt kunnen er verschillende redenen zijn om te pleiten voor een langere of kortere geldigheidsduur van de vaccinatiecertificaten. In het belang van onze burgers hecht Nederland er bovenal aan dat we tot een gezamenlijke lijn komen, die vervolgens in alle EU lidstaten ook wordt toegepast.
Waarom bent u bereid nog voor de onderhandelingen werkelijk zijn begonnen zo snel een draai te maken in Brussel, terwijl u weet dat reizigers van alle EU-lidstaten gebaat zijn bij reisregels zonder onnodige beperkingen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Wat is uw motivering om nu gevaccineerde vakantiegangers de rug toe te keren en het vertrouwen in het coronabeleid verder te ondermijnen?
Het kabinet is voorstander van een waar mogelijk zo gecoördineerd mogelijke Europese inzet ten aanzien van reismaatregelen om het vrij verkeer van personen te bevorderen. We zien in Europa nu een lappendeken ontstaan van maatregelen waarbij er verschillende geldigheidsduren worden gekoppeld aan verschillende soorten vaccin voor verschillende leeftijdscategorieën. Dat is onwenselijk. Met de herziening van de raadsaanbeveling is de inzet dat er meer afstemming komt binnen de EU.
Bent u bereid u in te zetten (en daarmee wordt bedoeld u in te zetten met alles wat u in u hebt, geen formalistische inzet) om de serologische test als basis voor een herstelbewijs in EU-verband te bepleiten, zeker nu het vrije verkeer van personen zwaar wordt beperkt op grond van onderscheid naar aanleiding van medische status?
Mijns inziens is er potentiele meerwaarde in het gebruik van serologie. Hierover laat ik mij daarom regelmatig adviseren. In hun meest recente advies hebben de wetenschappers in het OMT geconstateerd dat het nog te vroeg is om met een solide onderbouwing te komen voor de afkapwaarden van antistoffen in het bloed in relatie tot de mate van natuurlijke immuniteit van het individu. Dit is echter wel een belangrijke voorwaarde voor de inzet van serologie, zowel bij nationaal als internationaal gebruik. Mijn inzet in de EU is dan ook om daar de discussie te voeren hoe we gezamenlijk wel tot wetenschappelijk bewezen afkapwaardes komen. Ik heb er vertrouwen in dat er de komende maanden hierover nieuwe inzichten zullen volgen.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nederland gedraaid over geldigheid coronapas EU’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland gedraaid over geldigheid coronapas EU»? Klopt dit bericht? Zo nee, wat is dan de situatie?1
Ik ben bekend met het bericht. Hoewel we zien dat de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte met de vaccins hoog blijft, zien we dat met name voor ouderen deze bescherming wel enigszins daalt na verloop van tijd. Mede door het opkomen van de Omikronvariant ontstond er een nieuwe situatie, waarin diverse lidstaten eenzijdig kozen voor het instellen van geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Het kabinet vindt dit onwenselijk en blijft zich inzetten voor het voorkomen van een lappendeken aan maatregelen, en pleit daarmee voor zoveel als mogelijk Europese coördinatie van maatregelen zoals de geldigheidsduur van vaccins.
Welk voorstel ligt op tafel bij de EU Gezondheidsraad d.d. 6 december 2021? Welk standpunt gaat het kabinet daar innemen?
Het Sloveens Voorzitterschap beoogt spoedig een politiek akkoord te bereiken voor de herziening van de Raadsaanbeveling 2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie. Het voorstel kwam op 25 november 2021 uit. Een appreciatie van dit voorstel kwam uw Kamer reeds separaat toe.2 Ik heb mij tijdens de EU Gezondheidsraad van 7 december uitgesproken voor het voorkomen van een lappendeken en daarmee zo veel als mogelijk Europese gecoördineerde aanpak van maatregelen, waaronder de geldigheidsduur van een vaccinatiebewijs. Ik heb daarbij uitgesproken dat het kabinet zich kan vinden in de voorgestelde geldigheidsduur van 9 maanden.
Mag aangenomen worden dat het kabinet nog geen definitief (afwijkend) standpunt inneemt tijdens de eerstvolgende EU Gezondheidsraad, zonder gedegen overleg met de Tweede Kamer?
Op 3 december jl. heeft het kabinet haar Kabinetsappreciatie Herziening Raadsaanbeveling 2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie van het voorstel met de Kamer gedeeld. Omwille van een tijdige informatievoorziening en gelet op de snelheid van het Brusselse besluitvormingsproces is deze uw Kamer toegegaan middels genoemde appreciatie ter vervanging van een BNC-fiche. Dit is conform de EU-informatievoorzieningsafspraken voorafgaande aan EU-besluitvorming. Tijdens de EU-Gezondheidsraad van 7 december jl. heb ik dit standpunt uitgedragen. Er lag geen besluitvorming voor aan de EU gezondheidsraad.
De Tweede Kamer kan desgewenst in gesprek gaan met het kabinet over haar appreciatie van het voorstel. Er heeft in Brussel nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Het Sloveense voorzitterschap zet in op besluitvorming in Brussel in de eerste helft van december.
Kunt u aangeven hoe dit bericht strookt met de aangekondigde kabinetsappreciatie op de voorstellen van de Europese Commissie omtrent de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten, die de Kamer nog moet ontvangen?
De kabinetsappreciatie die uw Kamer intussen is toegekomen weerspiegelt het standpunt van het kabinet.
Kunt u aangeven hoe dit bericht strookt met de uitspraak van uw ministerie in de Telegraaf dat de voorgestelde geldigheidsduur van negen maanden voor vaccinatiecertificaten te kort is?
Nederland vindt het belangrijk dat de regels met betrekking tot de inzet van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) om het reizen binnen Europa te faciliteren door lidstaten zo veel mogelijk gelijk worden gehanteerd. Dat is in het belang van het vrij verkeer van personen in de EU. Er waren nog geen Europese afspraken over de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Diverse landen hebben zelf het initiatief genomen tot het vaststellen van een geldigheidsduur voor vaccinatiecertificaten. Om eenheid te bewaren en op basis van advies van het ECDC heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Europese vaststelling van een geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs van 9 maanden. Hoewel we zien dat de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte hoog blijft, zien we dat met name voor ouderen deze bescherming wel enigszins daalt na verloop van tijd. Onder ander het ECDC en de Gezondheidsraad raden aan om een booster toe te dienen met een minimale interval van 6 maanden. Het kabinet denkt dat de voorgestelde 9 maanden (zes maanden t.b.v. de interval plus drie maanden voor lidstaten om de uitvoering te organiseren) voldoende onderbouwd is en een veilige en doeltreffende manier is om EU-coördinatie van regels te bevorderen en reizen in Europa mogelijk te maken en houden, en steunt daarom dit voorstel.
Hoe kan het dat de beantwoording van het schriftelijk overleg EU Gezondheidsraad d.d. 6 december nog naar de Tweede Kamer moet worden gestuurd en dat er blijkbaar van standpunt wordt veranderd zonder dat de Tweede Kamer daar iets over heeft kunnen zeggen?
Het standpunt van het kabinet is verwoord in de kabinetsappreciatie van 3 december jl.
Welke groepen mensen kunnen wanneer in de knel komen wanneer de geldigheid van de coronapas in de EU naar negen maanden gaat?
Het kabinet streeft ernaar een ieder die dat wil in de zevende maand na het voltooien van de primaire vaccinatiecyclus, te voorzien van een boosterprik. Parallel zet Nederland zich in Europees verband in voor het gezamenlijk afspreken van de geldigheidsduur van een vaccinatiecertificaat, zoals hierboven aangegeven. Nederland pleit ervoor hierbij – zoals ook de Commissie voorstelt – geen onderscheid te maken in type vaccins. Deze inzet is erop gericht dat geen enkele groep mensen in de knel komt, ook niet als zij de komende weken/maanden van plan zijn binnen Europa te reizen. Ik ben mij er van bewust dat een goede communicatie hieromtrent erg belangrijk is.
Begrijpt u dat door dit soort berichtgeving mensen in onzekerheid zijn en dat goede communicatie van belang is?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt voorkomen dat mensen die binnenkort willen gaan reizen in de knel komen met dit eventuele nieuwe besluit?
Zie antwoord vraag 7.
In welke mate moet de boostercampagne worden versneld om te voorkomen dat mensen met deze nieuwe eventuele geldigheidsduur in de knel komen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de positie van de Tweede Kamer in dit geheel?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Welke procedurele stappen moeten genomen worden wil de regelgeving in de EU met betrekking tot de geldigheidsduur van de coronapas aangepast kunnen worden en welk tijdspad hoort daarbij?
Het Sloveense voorzitterschap beoogt spoedig een politiek akkoord te bereiken voor de herziening van de Raadsaanbeveling 2020/1475 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie. Initieel stelde de Commissie voor om deze vervolgens op 10 januari in werking te doen treden. In de onderhandelingen blijkt dat dit mogelijk iets later zou kunnen worden. Omdat dit een Raadsaanbeveling betreft kunnen lidstaten hier vervolgens gemotiveerd van afwijken. Om deze reden heeft de Europese Commissie aangegeven de geldigheidstermijn van 9 maanden mogelijk ook vast te willen leggen in een gedelegeerde handeling op grond van de DCC verordening. Het tijdspad daaromtrent is op dit moment niet bekend; de Europese Commissie heeft hiertoe het recht van initiatief.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja.
Financiële tekorten en gevolgen in de ouderenzorg |
|
Maarten Hijink , Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Hilverzorg schrapt «met pijn in het hart» tientallen banen: brasserieën dicht, servicebalies weg»» uit de Gooi en Eembode d.d. 26 november 2021?1
Ja daar ben ik van op de hoogte.
Wat is uw reactie op dit bericht?
In de beantwoording van hiernavolgende vragen geef ik tevens een reactie op dit artikel.
Speelt dergelijke problematiek (dat wil zeggen structurele financiële tekorten in de ouderenzorg) bij meer zorgorganisaties? Zo ja, kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers?
Over het algemeen geldt dat instellingen in de intramurale ouderenzorg in de afgelopen jaren gemiddeld genomen positieve resultaten hadden. In 2020 bedroeg het gemiddelde resultaat uit gewone bedrijfsvoering 3,8% (bron: CBS, voorlopige financiële kengetallen zorginstellingen 2020). De NZa stelt voor de Wlz-zorg maximumtarieven vast in haar beleidsregels. De zorgkantoren maken voorafgaand aan het jaar hun inkoopbeleid en tariefstelling bekend. Deze tariefstelling geldt voor iedere instelling. Uit het feit dat instellingen gemiddeld genomen met deze tarieven positieve resultaten behalen, leid ik af dat tekorten geen verband houden met de hoogte van de afgesproken tarieven. Voor de Wlz geldt dat het CIZ onafhankelijk de toegang bepaalt en het best passende zorgprofiel indiceert. Daarmee is er geen sprake van onderindicering.
Klopt het dat bij een groot deel van de zorgorganisaties in de ouderenzorg met structurele financiële tekorten, deze tekorten verband houden met lage vergoedingen door zorgverzekeraars? Welke rol speelt onderindicering hierin? Kunt u uw antwoord onderbouwen met onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er komend jaar een daling in de vergoedingen door zorgverzekeraars aan Hilverzorg plaatsvindt? Is daarvan ook dit jaar al sprake?
Er is geen sprake van een daling van de vergoedingen, maar van een verlaging van het percentage dat van de maximum NZa-tarieven wordt vergoed. De maximum NZa-tarieven zijn gestegen. Afgelopen jaren zijn er extra middelen beschikbaar gesteld voor de kwaliteit binnen verpleeghuizen. Deze middelen zijn nu opgenomen in het NZa-tarief. Per saldo zijn de vergoedingen daarmee gestegen. Daarnaast wordt het NZa-tarief jaarlijks geïndexeerd voor loon- en prijsbijstellingen.
Voorafgaand aan het jaar maken de zorgkantoren hun tariefstelling bekend, waarbij ze rekening houden met de beschikbare regionale contracteerruimte, de groei in de komende periode en de uitgaven in voorgaande periodes. Het percentage van de maximum NZa-tarieven dat zorgkantoor Zilveren Kruis aan Hilverzorg en de andere zorginstellingen uit de regio vergoedt, bedraagt in 2021 97%, in 2022 96,2% en in 2023 95,8%. Dat ligt in lijn met percentages die gemiddeld genomen in het land door andere zorgkantoren worden vergoed. Daarnaast zijn er regionale middelen beschikbaar voor het oplossen van regionale knelpunten en projecten. Indien Hilverzorg hieraan deelneemt, zullen zij hier ook een deel van ontvangen.
Wat zijn de oorzaken van de daling in de vergoedingen door zorgverzekeraars aan Hilverzorg?
Zie antwoord vraag 5.
Speelt de daling in de vergoedingen door zorgverzekeraars ook bij andere zorgorganisaties? Heeft u inzicht in het aantal zorgorganisaties dat hiermee kampt? Zo ja, kunt u die cijfers delen? Kunt u uitweiden over de vraag hoe andere zorgorganisaties met de vermindering van vergoedingen omspringen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 en 6 aangeven, is er geen sprake van een daling van de vergoedingen, maar van een verlaging van het percentage dat van de maximum NZa-tarieven wordt vergoed. De NZa-tarieven zijn gestegen en per saldo zijn daarmee de vergoedingen gestegen.
Zorgkantoren maken jaarlijks voorafgaand aan het jaar hun Wlz-inkoopbeleid openbaar. Daarin maken zij onder andere bekend onder welke voorwaarden zij zorg inkopen en tegen welke tarieven dat plaatsvindt. Zorgorganisaties moeten in hun eigen bedrijfsvoering keuzes maken hoe zij met de beschikbare middelen goede zorg kunnen bieden die voldoet aan de eisen die de kwaliteitskaders daaraan stellen. Als de zorgvraag van cliënten toeneemt, krijgen zij bij de indicatiestelling (of bij aanvraag van een herindicatie) een hoger zorgprofiel toegekend. Een hoger zorgprofiel leidt tot een hoger tarief, waarmee ook extra inzet van zorg mogelijk is.
Als er sprake is van een dalende vergoeding, terwijl de zorg zwaarder wordt, bent u het ermee eens dat deze daling in vergoeding ongewenst is? Bent u ook van mening dat deze daling in vergoeding, zeker in coronatijd, absoluut stopgezet moet worden omdat het de belasting van de primaire zorg vergroot? Bent u dan bereid om met de zorgverzekeraars te gaan praten om dit terug te draaien?
Zie antwoord vraag 7.
Is het correct te stellen dat de hogere verlooptijd van cliënten door de coronacrisis en de daardoor minder snelle kamervulling een rol spelen bij de daling in vergoedingen door zorgverzekeraars? Zo nee, is de rol van deze factoren in de financiering van de ouderenzorg onderzocht? Indien dat het geval is, kunt u de uitkomsten delen in uw antwoord?
De coronacrises heeft voor de sector ouderenzorg – net als voor vele andere sectoren – gezorgd voor vele uitdagingen. Voor de compensatie van de financiële effecten daarvan als gevolg van vraaguitval (leegstaande kamers) en bijkomende personele kosten (o.a. als gevolg van extra inhuur in verband met een hoog ziekteverzuim) en materiële kosten (bijvoorbeeld voor testen, beschermingsmateriaal e.d.) heeft de NZa al in mei 2020 een eerste beleidsregel opgesteld om deze kosten te kunnen opvangen. Deze beleidsregel is nadien nog enige malen aangepast aan de nieuw ontstane actuele situatie. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven bedraagt het (voorlopige) gemiddelde resultaat uit gewone bedrijfsvoering 3,8% in 2020.
Is het correct te stellen dat ook het hoge ziekteverzuim onder medewerkers door infecties met het coronavirus, alsook de werkdruk verband houdend met de coronacrisis, heeft bijgedragen aan de financiële tekorten bij organisaties in de ouderenzorg? Zo nee, is de rol van deze factoren in de financiering van deze ouderenzorg onderzocht? Indien dat het geval is, kunt u de uitkomsten delen in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 9.
Indien u bovenstaande stellingen kunt bevestigen, deelt u de analyse dat er in het geval van Hilverzorg, en wellicht in meerdere gevallen in de ouderenzorg, sprake kan zijn van aanpalende coronakosten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is het beleid ten opzichte van dergelijke kosten? Bent u van mening dat deze kosten dienen te worden gecompenseerd door het Rijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze kosten van zorgorganisaties in kaart te brengen en te compenseren? Op welke termijn zult u dit doen?
Zie antwoord vraag 9.
Zoals te lezen valt in de Gooi en Eembode worden ook gerichte therapieën door vaktherapeuten en welzijnsspecialisten gestopt, klopt het dat daarmee ook welzijnsspecialisten worden ontslagen? Zo ja, betekent dit dat welzijnsactiviteiten uit indicaties worden weggehaald? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dit gebeurt?
Er is sprake van een reorganisatie waarbij een deel van de mensen boventallig wordt. Voor de gespecialiseerde zorg aan Korsakov-cliënten blijven de vaktherapeuten wel in dienst. Er is sprake van zorg aan Wlz-cliënten die geïndiceerd zijn voor een zorgprofiel. Welzijn vormt een onderdeel van zo’n zorgprofiel. Er is dus geen sprake van dat welzijnsactiviteiten uit indicaties worden weggehaald. Hoe het welzijn precies vorm krijgt is niet voorgeschreven. De zorgkantoren sturen bij de zorginkoop op het voldoen aan de kwaliteitskaders en de IGJ toetst daarop. Hilverzorg kiest er voor om het welzijn in de toekomst meer op de huiskamer(s), dichtbij de cliënt, met participatie van de bewoners en naasten vorm te geven.
Zijn er afspraken gemaakt tussen Hilverzorg en de gemeente Hilversum over de opvang van de weggevallen welzijnsactiviteiten? Indien dergelijke bezuinigingen op welzijnsactiviteiten plaatsvinden bij meerdere zorgorganisaties, kunt u dan aangeven of zorgorganisaties en gemeenten afspraken maken over de opvang van de weggevallen welzijnsactiviteiten?
Omdat het hier gaat om mensen met een Wlz-indicatie vormt het welzijn geen onderdeel van de Wmo 2015 (waarvoor afspraken gemaakt worden met de gemeenten), maar van de Wlz. Welzijn vormt een onderdeel van het geïndiceerde zorgprofiel en wordt door Hilverzorg op een andere wijze vormgegeven.
Het 'quarantaine-koppel' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EXCLUSIEF» Interview met «ontsnapt» quarantaine-echtpaar: «Ondanks negatieve PCR-test nog steeds in gedwongen isolatie»?1
Ja.
Kunt u een feitenrelaas over de gebeurtenissen inzake het «quarantaine-koppel» naar de Kamer sturen?
Een beschrijving van de gebeurtenissen rond dit koppel treft u bijgevoegd aan.
Klopt het dat het stel na twee negatieve antigeen zelftesten in hotelquarantaine en één negatieve GGD PCR-test in gedwongen ziekenhuis-isolatie zijn gehouden? Kunt u een toelichting geven waarom dat nodig was?
Zoals in de bijlage beschreven heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland op advies van een arts Infectieziektenbestrijding (GGD) de beschikking van verplichte isolatie conform art 31 Wpg voor mevrouw opgelegd. In de beschikking staat dat mevrouw naar het daartoe aangewezen ziekenhuis in Haren (Groningen) werd gebracht. De heer kon terug naar het hotel maar weigerde elk gesprek en toonde veel weerstand. Inmiddels was hij door de vrijwillig gekozen gezamenlijke isolatie – en de kans op overdracht van het virus – een risico geworden voor de volksgezondheid. Daarom heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland hem quarantaineplicht opgelegd conform art 35 Wpg met als locatie eveneens het ziekenhuis in Haren (Groningen).
Hoe omschrijft u het handelen van burgemeester Marianne Schuurmans van Haarlemmermeer?
Ik constateer dat de burgemeester van Haarlemmermeer, in haar rol als voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland, adequaat heeft gehandeld. Als voorzitter van de veiligheidsregio Kennemerland beschikt de voorzitter gelet op artikel 31 en 35 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) over de bevoegdheid isolatie- en quarantainemaatregelen op te leggen aan eenieder die het risico geeft om infectieziekten behorend tot groep A over te brengen op anderen en daarmee de volksgezondheid in gevaar kan brengen.
Op vrijdag 26 november 2021 testte een mevrouw afkomstig uit Zuid-Afrika positief op het coronavirus. Hiermee is aangetoond dat zij recentelijk in contact was geweest met een drager van het coronavirus en dat zij mogelijkerwijs met hetzelfde virus was geïnfecteerd. Gezien de op dat moment ontbrekende informatie over de nieuwe variant van het coronavirus, nu bekend als de omikronvariant, en dus gelet op de risico’s voor de volksgezondheid, was het van groot belang dat deze persoon in lijn met de richtlijnen van het RIVM in isolatie ging. Uit de gebeurtenissen van die dagen is gebleken dat het echtpaar zich niet aan de isolatierichtlijnen van het RIVM hield. De voorzitter van veiligheidsregio Kennemerland heeft daarop, naar aanleiding van advies van een arts infectieziekten bestrijding (GGD), besloten de beschikking van verplichte isolatie conform artikel 31 Wpg en de beschikking van verplichte quarantaine conform artikel 35 Wpg op te leggen.
Aangezien de voorzitter van veiligheidsregio Kennemerland deze keuze niet lichtzinnig heeft genomen en hiervoor advies heeft ingewonnen bij de GGD, acht ik het optreden van de voorzitter, mede gezien de hectische omstandigheden waarbinnen zij tot dit handelen is overgegaan, gepast.
Beschrijving van gebeurtenissen in de periode van 26 tot en met 30 november behorende bij de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over het «quarantaine-koppel» (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2021Z22283&did=2021D47447).
Naar aanleiding van berichten van wetenschappers uit Zuid-Afrika over een nieuwe, waarschijnlijk besmettelijkere variant, heeft de WHO de omikronvariant op vrijdag 26 november 2021 aangewezen als variant of concern (VOC). Op dat moment was er nog veel onduidelijk, maar de eerste berichten waren zeer zorgelijk. De variant heeft onder andere 32 mutaties in het zogenaamde spike-eiwit, waaronder mutaties die ook voorkomen in andere variants-of-concern. De variant zou mogelijk ontsnappen aan de opgebouwde immuniteit door vaccinatie en eerdere besmettingen.
Daarom heeft de Europese Commissie op 26 november opgeroepen om een vliegverbod in te stellen voor onder andere Zuid-Afrika. Daarop is, op verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister van VWS), door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat per vrijdag 26 november 2021 12:00 uur een vliegverbod ingesteld voor vliegtuigen die vanaf vrijdagochtend zouden vertrekken naar Nederland en de BES-eilanden. Het gaat daarbij om de landen: Zuid-Afrika, Lesotho, Eswatini, Botswana, Namibië en Zimbabwe. Hierdoor konden vanaf dat moment enkel passagiers die uitgezonderd zijn van het vliegverbod Nederland nog per vliegtuig bereiken.
Daarnaast heeft de Minister van VWS op vrijdag 26 november Zuid-Afrika aangewezen als zeer hoogrisicogebied met zorgwekkende variant, waardoor reizigers uit Zuid-Afrika bij het boarden van het vliegtuig moeten voldoen aan een dubbele testverplichting en bij inreis in Nederland verplicht in thuisquarantaine moeten gaan.
Op dat moment waren al twee vluchten onderweg. Het kabinet heeft besloten deze vliegtuigen niet om te laten keren, maar de mogelijkheid te geven te landen in Nederland. Dat betekende wel dat veiligheidsmaatregelen nodig waren, omdat de inzittenden in veel gevallen niet getest waren. De voorzitter van de Veiligheidsregio is op grond van artikel 53, tweede lid van de Wet publieke gezondheid bevoegd om bij een directe dreiging van een epidemie van een infectieziekte zoals Sars Cov-2 maatregelen te treffen die betrekking hebben op de toelating op het moment dat een vliegtuig aan komt op de luchthaven. Daarom zijn, op verzoek van de Minister van VWS, aan de toelating de maatregelen verbonden dat de reizigers worden opgevangen, getest en – bij een positieve test – in isolatie worden geplaatst.
Onder andere een vrouw afkomstig uit Portugal en een heer uit Spanje (samen een echtpaar) werden vrijdag bij aankomst uit Zuid-Afrika getest. De vrouw testte positief en de heer testte negatief. Mevrouw moest dus in isolatie en de heer in quarantaine vanwege verblijf in een zeer hoogrisicogebied met zorgelijke virusvariant en omdat hij nauw contact was van een positief getest persoon.
Mevrouw gaf aan dat ze net hersteld was van Corona en niet positief getest kan zijn. Maar sinds vrijdag 26 november waren de richtlijnen dat bij een positieve test met vermoeden van omikron 7 dagen isolatie werd voorgeschreven door het RIVM, ook bij patiënten die ingeënt waren en/of Corona hadden gehad. Beiden zijn vervolgens overgebracht naar het hotel waar zij vervolgens in dezelfde kamer (op eigen verzoek) zijn geplaatst.
De Portugese vrouw en de Spaanse heer bleven niet op hun kamer. Ze wandelden in de gangen van het hotel en de heer ging naar buiten om boodschappen te doen. Ook werden aanwijzingen van het hotelpersoneel en de GGD medewerkers niet opgevolgd. Er zijn toen beveiligers op de gangen geplaatst.
De Portugese vrouw en de Spaanse heer eisten een nieuwe test, maar dat is door GGD niet toegestaan mede omdat de uitslag niet bepalend zou zijn voor lengte van isolatie vanwege de positieve test van vrijdag.
De Portugese vrouw en de Spaanse heer gaven aan niet te geloven in de uitslag van de test en wilden het hotel verlaten. Zij hadden diezelfde middag om 17.00 uur een vlucht geboekt naar Spanje en waren voornemens om die vlucht te halen. Zij werden door beveiliging, GGD en politie aangesproken om het hotel niet te verlaten maar hier gaven ze geen gehoor aan. De GGD heeft vervolgens de voorzitter veiligheidsregio benaderd. Het echtpaar heeft het hotel rond 16.00 uur verlaten.
De voorzitter veiligheidsregio heeft advies van een arts infectieziektenbestrijding (GGD) gevraagd en op advies van de arts de beschikking van verplichte isolatie conform art 31 Wpg voor mevrouw opgelegd. De beschikking is mondeling toegelicht en later overhandigd. De KMar heeft de betreffende vrouw en heer aangehouden en van Schiphol vervoerd naar hun kazerne. In de beschikking staat dat mevrouw naar het daartoe aangewezen ziekenhuis in Haren (Groningen) wordt gebracht. De heer kon terug naar het hotel maar weigerde elk gesprek en had veel weerstand. Inmiddels was hij door de vrijwillig gekozen gezamenlijke isolatie en de kans op overdracht van het virus een risico geworden voor de volksgezondheid. Daarom is hem quarantaineplicht opgelegd conform art 35 Wpg met als locatie tevens het ziekenhuis in Haren (Groningen).
Zij zijn daarna naar Groningen vervoerd waar zij in het ziekenhuis een nieuwe covid-19 test kregen. Deze uitslag was negatief.
Dinsdag voor 17.00 uur moest het OM, parket Groningen, bij de griffie van de rechtbank een verzoek tot verlenging van isolatie indienen. Vanwege de negatieve covid-19 test heeft het OM, parket Groningen, dat niet aangevraagd. Daarom waren deze personen vanaf dinsdag 17:00 uur niet langer verplicht om in isolatie/quarantaine te blijven en konden zij het ziekenhuis verlaten.
Het artikel ‘Experts niet verbaasd over grote legionella uitbraak. Derde in paar jaar tijd in deze regio’. |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Kent u het artikel «Experts niet verbaasd over grote legionella uitbraak. Derde in paar jaar tijd in deze regio»?1
Ja.
Bent u het eens met Diana Snijder van de Stichting Veteranenziekte dat het kabinet sinds de eerste Covid-lockdown legionellabesmettingen had kunnen zien aankomen onder andere omdat veel drinkwaterinstallaties in gebouwen lang hebben «stilgestaan»?
In 2020 zijn hierover ook Kamervragen beantwoord van de leden Van Brenk en Laçin2. De GGD en het RIVM volgen continu het aantal meldingen van patiënten met longontsteking door Legionella en zij onderzoeken daarbij ook wat de meest waarschijnlijke besmettingsbronnen zijn van deze patiënten. Er is bij de onderzoeken die tijdens de pandemie zijn uitgevoerd geen verband aangetoond tussen gebouwen waarvan de leidingwaterinstallatie vanwege de lockdown langdurig niet is gebruikt en de stijging van het aantal legionellosebesmettingen. In Schijndel is geen oorzaak vastgesteld. Uit het onderzoek naar de uitbraak is gebleken dat deze niet veroorzaakt kan zijn door een leidingwaterinstallatie, maar waarschijnlijk kwam door verspreiding via een natte koeltoren.
Kunt u verklaren waarom er in de regio De Meierij al voor de derde keer in een paar jaar tijd sprake is van een legionella-uitbraak?
De twee eerdere uitbraken in deze regio vonden drie jaar geleden plaats in Boxtel en Son, waarbij in beide uitbraken de bron een afvalwaterzuivering was: bij een vleesverwerkend bedrijf in Boxtel en een destructiebedrijf in Son. Er is geen relatie tussen de huidige uitbraak in Schijndel en de eerdere uitbraken bekend.
Is er een stijgende nationale trend in het aantal uitbraken waar te nemen? Zo ja, kunt u die verklaren?
Er is geen sprake van een stijgende trend in het aantal uitbraken, maar wel een toename in het aantal jaarlijkse legionellosegevallen. Er zijn meerdere factoren die daarbij mogelijk een rol spelen. Het aantal patiënten hangt samen met de weersomstandigheden (warm en vochtig). Door de vergrijzing kan het aantal patiënten ook toenemen en mogelijk kunnen ook innovaties op het gebied van water- en energiebesparing een rol spelen, door een toename van het aantal installaties waarin legionella kan groeien en die naar de omgeving kunnen vernevelen. Daarnaast worden er iets meer patiënten gemeld die een privéjacuzzi gebruiken, wat ook een groter risico op besmetting geeft.
Welke stappen gaat u nemen om legionella-uitbraken te voorkomen?
Situaties waarbij meerdere personen legionellose oplopen als gevolg van één bron worden in Nederland vooral gerelateerd aan afvalwaterzuiveringsinstallaties en natte koeltorens.
Voor afvalwaterinstallaties wordt gewerkt aan een Handreiking op basis van de Wet milieubeheer, die volgens planning eind februari gereed zal zijn. Met die Handreiking worden zowel aan de exploitanten als de toezichthouders (omgevingsdiensten) handvatten geboden opdat de legionellarisico’s van de afvalwaterzuivering zo goed mogelijk worden beheerst.
Daarnaast zal de Handreiking naar verwachting bouwstenen bevatten voor het ontwikkelen van specifieke regelgeving in het kader van de Omgevingswet.
Voor legionellapreventie bij natte koeltorens geldt al sinds 2010 specifieke regelgeving op basis van de Wet milieubeheer. Ook hier zijn de omgevingsdiensten verantwoordelijk voor het toezicht.
Voor legionellapreventie bij de zogeheten prioritaire leidingwaterinstallaties (zoals van ziekenhuizen en hotels) zal de regelgeving naar aanleiding van de recent uitgevoerde evaluatie gewijzigd worden. Hiervoor verwijs ik naar de brief en rapporten die mijn ambtsvoorganger op 16 november aan u heeft gezonden3. Toezichthouder is de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Welke inzichten verschaft het monitoren van «legionella non-pneumo» in het signaleren van problemen in legionella-installaties?
In het rapport van Berenschot-KWR dat de Kamer op 16 november jl. ontving, wordt geadviseerd om voor het gros van de prioritaire locaties (zoals hotels, kampeerterreinen en jachthavens) de metingen en de eventueel daaruit voortvloeiende maatregelen te richten op Legionella pneumophila. Uit het rapport blijkt namelijk dat het meten van Legionella non-pneumophila daar uit oogpunt van volksgezondheid weinig tot geen toegevoegde waarde heeft.
Alleen op specifieke locaties, waar veel mensen met een ernstig verzwakt immuunsysteem verblijven (zoals ziekenhuizen), zouden de metingen en maatregelen zich ook op andere legionellasoorten moeten richten. Daar hebben deze metingen wel een toegevoegde waarde, omdat deze personen ook ziek kunnen worden van Legionella non-pneumophila. In de brief van 16 november 2021 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dit advies, onder een aantal in de brief genoemde voorwaarden, over te nemen.
Gezien de nieuwe inzichten van het rapport van Berenschot-KWR en de adviezen uit het RIVM-rapport «Betekenis van Legionella-soorten voor preventiebeleid van leidingwaterinstallaties» van 20094 ziet ook het RIVM mogelijkheden om het monitoren in de toekomst bij sommige prioritaire leidingwaterinstallaties alleen te richten op L. pneumophila.
Of de Drinkwaterrichtlijn daartoe de ruimte biedt, wordt nu nog bezien. Ik zal u hier uiterlijk in maart over informeren.
Bent u bereid de ervaringen en knelpunten van de brede werkgroep «evaluatierapport» bestaande uit onder andere. Stichting Veteranenziekte en ENVAQUA op het gebied van «pneumo/non-pneumo» en «prioritair»/«niet prioritair» met de Kamer te delen?
De ervaringen en knelpunten van de breed samengestelde werkgroep zijn verwoord in het rapport «Vragen en knelpunten rond legionellaregelgeving in leidingwater op basis van 20 jaar praktijk in Nederland». Dit rapport is op 16 november aan de Kamer gezonden5.
Bent u bereid het reeds vaker toegezegde en nu aangekondigde onderzoek naar technologieën zoals filtratie, UV-C en koper-zilverionisatie op korte termijn uit te voeren en toe te spitsen op de mogelijkheden van zowel water- en energiebesparing als volksgezondheid? Wanneer verwacht u dat dit onderzoek gedeeld kan worden met de Kamer?
In de eerdergenoemde brief van 16 november is aangekondigd dat in 2022 een onderzoek wordt opgestart naar de effectiviteit, neveneffecten en duurzaamheidsaspecten van legionellabeheerstechnieken. In het onderzoek zullen onder meer de aspecten volksgezondheid, milieu, energiegebruik en watergebruik aan de orde komen. Eind 2022 zal ik u informeren over de stand hiervan.
Het bericht 'Tekort aan lijkschouwers dreigt: ‘Weinig geneeskundestudenten kiezen ervoor’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan lijkschouwers dreigt: «Weinig geneeskundestudenten kiezen ervoor»»?1
Ja.
Binnen welke termijn kan de Kamer de nieuwe raming tegemoet zien, aangezien u schrijft dat u het Capaciteitsorgaan gaat vragen een nieuwe raming forensisch geneeskunde uit te voeren?2
De nieuwe raming sociale geneeskunde, waar forensische geneeskunde onder valt, wordt eind 2022 verwacht.
Is de door u benoemde wervingscampagne die door de GGD GHOR Nederland in opdracht van de betrokken ministeries wordt ontworpen al van start gegaan? Zo nee, wanneer zal deze campagne van start gaan?
Nee, deze campagne is nog niet gestart, GGD GHOR Nederland heeft recent een meerjarige subsidie ontvangen voor de promotie van de forensische geneeskunde, waaronder het organiseren van een wervingscampagne. De uitvoering daarvan is in voorbereiding. Beoogd wordt om de campagne in het tweede kwartaal van 2022 te laten starten. De uitvoering van de wervingscampagne zal gefaseerd plaatsvinden en opbouwen in omvang, waarbij er gekeken wordt naar de mogelijkheid om onder meer een speciale website en ambassadeurs in te zetten en meeloopdagen te organiseren.
Binnen welke termijn wordt de door u benoemde rondetafelbijeenkomst, die mede wordt georganiseerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), ingepland en wanneer kunnen wij als Kamer informatie omtrent de resultaten ervan verwachten?
In navolging van het toezicht door de IGJ op de lijkschouw, zoals die wordt uitgevoerd door forensisch artsen, treft de IGJ voorbereidingen voor de uitvoering van het toezicht op de lijkschouw, zoals die wordt uitgevoerd door behandelend artsen. Een belangrijk onderdeel van deze voorbereidingen is het opstellen van een toetsingskader, in overleg met relevante veldpartijen. Hiertoe wordt in het voorjaar van 2022 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd. De uitkomsten hiervan zullen enerzijds worden betrokken bij het toezicht dat de IGJ gaat houden op de lijkschouw door behandelend artsen, anderzijds bij het wettelijk borgen van het toezicht op de lijkschouw als onderdeel van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Uw Kamer zal de uitkomsten van de rondetafelbijeenkomst dus kunnen vinden in het wetsvoorstel tot modernisering van de Wlb. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting eind 2022 aan uw Kamer worden aangeboden.
Binnen welke termijn kunt u de resultaten van de gesprekken met de Kamer delen, aangezien u schrijft dat u in samenspraak met veldpartijen de huidige benoemingsprocedure van forensisch artsen tegen het licht zult houden?3
De benoemingsprocedure van forensisch artsen wordt betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging. In dat kader wordt ook gesproken met de genoemde veldpartijen. De uitkomsten daarvan worden betrokken bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel.
Bent u ook bekend met diverse berichtgeving in de media over regio’s die bovengemiddeld kampen met een tekort aan forensisch artsen?4,5
Ja.
Op welke manieren zet u zich in om deze specifieke regionale tekorten aan te pakken?
Dat er verschillende regio's zijn die te kampen hebben met een tekort aan forensisch artsen is zorgwekkend. In de beleidsreactie van de ministers van BZK, JenV en VWS op het rapport van de IGJ «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn» van 15 november jl. is aangegeven welke maatregelen worden getroffen om deze tekorten tegen te gaan . Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 2 en 3. Daarnaast worden opleidingsplaatsen tot forensisch arts gefinancierd, is het opstellen en uitvoeren van een kennisagenda voor de forensische geneeskunde gefinancierd, wordt er ingezet op meer regionale samenwerking en is er een nieuwe driejarige opleiding ontwikkeld door het Forensisch Medisch Genootschap (FMG). Voor de regio's waar acuut een probleem bestaat met het blijven uitvoeren van de lijkschouw en waar werving en bovenregionale samenwerking vooralsnog onvoldoende resultaat hebben, vindt overleg plaats met FMG, GGD GHOR en IGJ over noodoplossingen. Een mogelijke noodoplossing is om basisartsen onder supervisie van forensisch artsen in te zetten voor eenvoudige werkzaamheden in het kader van de lijkschouw. Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met de noodzakelijke kwaliteit van de lijkschouw Dit soort noodoplossingen zullen tijdelijk van aard zijn.
De Kamervragen die op 29 november jl. werden beantwoord. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op Kamervragen «De tabel gebaseerd op NICE-data waaruit blijkt dat er nu meer tachtigplussers met corona zijn opgenomen in onze ziekenhuizen dan vóór de start van de vaccinatiecampagne»?1
Ja.
Welk percentage van de met covid-19 in het ziekenhuis opgenomen tachtigplussers uit de afgelopen maand november 2021 was gevaccineerd?
Het RIVM heeft op dinsdag 30 november een nieuwe rapportage omtrent de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopnames gepubliceerd2. In deze publicatie is een opsplitsing voor ouderen van 70 jaar en ouder.
In de periode van 1 tot en met 23 november was 66% van de opgenomen 70-plussers volledig gevaccineerd, 1% deels gevaccineerd en 32% niet gevaccineerd. Over de periode 11 juli tot en met 23 november was van deze zelfde doelgroep 61% volledig gevaccineerd, 2% deels gevaccineerd en 37% niet gevaccineerd.
Welk percentage van de met covid-19 in het ziekenhuis opgenomen tachtigplussers uit de afgelopen twee weken was gevaccineerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke periode heeft de door u genoemde lagere vaccineffectiviteit van 86% onder tachtigplussers betrekking?
De genoemde vaccineffectiviteit van 86% in de beantwoording van de voorgaande vragen heeft betrekking op data uit de RIVM-rapportage van 18 november3 over data van 20 september tot en met 14 november 2021.
In de rapportage van 30 november is de vaccineffectiviteit berekend op 84% voor de 70-plussers over de periode van 29 september tot en met 23 november 2021.
Hoe groot is de verminderde vaccineffectiviteit onder tachtigplussers als alleen de afgelopen maand november erbij betrokken wordt?
In de vorige rapportage van het RIVM met data van 20 september – 14 november was de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopname voor 70-plussers na volledige vaccinatie 86% (95% betrouwbaarheidsinterval: 84% – 87%). In de meest recente rapportage met data van 29 september – 23 november was deze effectiviteit 84% (95% betrouwbaarheidsinterval: 83% – 85%). Er lijkt dus sprake van een lichte afname. Het RIVM kan niet bepalen hoe sterk deze afname exact is, vanwege onzekerheden en de betrouwbaarheidsintervallen die gebruikt worden.
Hoe groot is de verminderde vaccineffectiviteit onder tachtigplussers als alleen de afgelopen twee weken erbij betrokken worden?
Het RIVM heeft mij laten weten dat zij de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopname rapporteren met een minimale periode van 8 weken om zo de betrouwbaarheid van de uitkomsten te waarborgen.
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus d.d. 1 december 2021?
Ik ben bereid om u zo snel mogelijk van antwoorden te voorzien. Een termijn van enkele uren is echter niet mogelijk. De vragen zijn wel ruim binnen de termijn van 3 weken beantwoord.
Het bericht ‘Onverzekerdenkwestie lijkt veel op toeslagenaffaire’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onverzekerdenkwestie lijkt veel op toeslagenaffaire»?1
Sinds 2009 is er een wettelijke regeling voor compensatie aan zorgaanbieders voor medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen (artikel 122a Zorgverzekeringswet) en sinds 2017 is er de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Deze regeling is bedoeld voor rechtmatig in Nederland verblijvende personen. Beide regelingen worden door zorgaanbieders goed gebruikt.
Ik verwijs kortheidshalve naar de evaluatie van de Subsidieregeling die ik op 4 oktober 2021 naar de Tweede Kamer heb gestuurd.2
Wat is uw reactie op de uitspraak dat lang niet alle zorgaanbieders gebruik maken van subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, doordat het «een enorme bureaucratische, administratieve rompslomp» is?
Om in aanmerking te komen voor vergoeding van zorg op grond van de Subsidieregeling zijn er twee belangrijke administratieve verplichtingen:
Voor zowel de melding als de declaratie zijn de gebruikte formulieren (online bij het Meldpunt) vastgesteld door de Minister van VWS en gedurende de looptijd van de regeling verschillende keren aangepast om zo eenvoudig en laagdrempelig als mogelijk de noodzakelijke gegevens te verstrekken. Zo is het aantal formulieren teruggebracht naar één formulier, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van «aankruisvakjes» en mogen zorgaanbieders de regulier door hun systemen aangemaakte nota’s meesturen met het declaratieformulier.
Ik deel niet de gedachte dat er sprake is van een administratieve rompslomp. Het aantal administratieve verplichtingen in de Subsidieregeling is teruggebracht tot het minimum om de subsidie rechtmatig te kunnen uitkeren. Wel is onderkend dat het indienen van een declaratie (thans per post) in de toekomst digitaal zou moeten om het voor zorgaanbieders makkelijker te maken.
Hoeveel mensen zijn sinds 2015 de zorgverzekering uitgezet, omdat zij niet meer staan ingeschreven bij de Basisregistratie Personen?
Dit is niet bekend. Uitschrijving kan om verschillende redenen en als er een signaal komt dat iemand is uitgeschreven zal een zorgverzekeraar dat onderzoeken en dient binnen twee weken contact te worden opgenomen met de verzekerde (telefonisch, per email of per brief). Dit is standaard praktijk bij alle zorgverzekeraars en zo afgesproken tussen zorgverzekeraars, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit, het CAK en VWS.
Deze afspraken zijn onderdeel van de werkwijze waarop zorgverzekeraars omgaan met het vaststellen van het begin en einde van de verzekeringsplicht.
De in de Zorgverzekeringswet neergelegde verplichting dat het woonadres overeen moet komen met het in de Basisregistratie Personen geregistreerde adres (artikel 4a Zvw) heeft te maken met het feit dat zorgverzekeraars bij het inschrijven van een verzekerde uitgaan van de premisse van ingezetenschap. Er is sprake van gerede twijfel over de verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap, indien het door de verzekerde opgegeven woonadres in Nederland afwijkt van het in de BRP opgenomen adres. Daarom wordt het adresgegeven onderzocht. Mensen mogen – als ze geen woonadres hebben – ook op een briefadres ingeschreven staan.
Hoeveel mensen hebben sinds 2017 zorg gekregen die vergoed werd via de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden?
In onderstaande tabel is het aantal toegekende declaraties vermeld. Dit geeft een beeld voor hoeveel mensen zorg is vergoed is op grond van de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden». Er kunnen meerdere declaraties voor één persoon toegekend worden. Hier kan het CAK geen onderscheid in maken.
Farmacie (incl. SEZ)
46
58
140
1.168
1660
GGZ (incl. SEZ)
38
651
1.682
2.481
1757
Huisartsenzorg
17
71
147
413
415
Overige Zorg
2
3
3
0
0
Hulpmiddelen
0
0
0
0
0
Eerstelijnsverblijf
0
0
0
11
11
Verloskundige zorg
0
2
10
10
5
Wijkverpleging
0
2
2
8
10
Ziekenhuizen (incl. SEZ)
61
1.263
4.220
8.368
7839
Kraamzorg
0
0
0
6
0
Paramedische zorg
0
0
0
2
0
Tandheelkundige hulp
0
0
0
1
0
Bron: CAK
t/m oktober 2021
Hoeveel onverzekerde mensen hebben naar schatting sinds 2017 medisch noodzakelijke zorg nodig gehad?
Aan de hand van het aantal meldingen dat het Meldpunt Onverzekerden Zorg registreert is in Tabel 1 te zien dat zorgaanbieders sinds 2017 steeds vaker gebruik maken van de Subsidieregeling. De onderstaande cijfers betreft het totaal aantal meldingen van zorg aan een onverzekerde persoon, maar is nog niet gecorrigeerd voor meerdere meldingen van zorg (door verschillende zorgaanbieders) aan dezelfde persoon. Daarnaast leidt niet elke melding tot een declaratie bij het CAK, omdat zorgaanbieders onder meer proberen een deel van rekening te verhalen op de patiënt. In dat geval wordt niet (meteen) gedeclareerd.
t/m oktober 2021
Bron: Meldpunt Onverzekerder Zorg (GGD GHOR Nederland)
In onderstaande is het totaal aantal toegekende en afgewezen declaraties vermeld dat het CAK op grond van de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden» heeft geregistreerd. Er kunnen meerdere declaraties voor één persoon ingediend worden. Hier kan het CAK geen onderscheid in maken. Ook wordt niet voor elke melding van medisch noodzakelijke zorg die een zorgaanbieder doet een declaratie ingediend.
Farmacie (incl. SEZ)
160
172
270
1.592
2.105
GGZ (incl. SEZ)
122
992
2.263
2.981
2.234
Huisartsenzorg
77
269
349
624
574
Overige Zorg
19
20
8
1
0
Hulpmiddelen
5
36
0
0
0
Eerstelijnsverblijf
0
0
0
16
13
Verloskundige zorg
5
17
35
28
17
Wijkverpleging
0
5
25
40
30
Ziekenhuizen (incl. SEZ)
323
2.219
5.659
10.567
9.469
Kraamzorg
0
0
0
12
2
Paramedische zorg
0
0
0
5
2
AWBZ instellingen
0
0
0
137
56
Tandheelkundige hulp
0
0
0
5
2
t/m oktober 2021
Bron: CAK
Deelt u de mening dat alle mensen in Nederland toegang moeten hebben tot goede gezondheidszorg, zonder dat zij hierdoor met onbetaalbare rekeningen geconfronteerd worden?
Ja. Om deze reden zijn de genoemde regelingen in het leven geroepen. Zorgaanbieders hebben een inspanningsverplichting na te gaan of mensen (een deel van) de rekening kunnen betalen.
Worden mensen die als gevolg van deze problematiek onverzekerd waren en hierdoor niet de zorg hebben kunnen krijgen die ze nodig hadden gecompenseerd voor de materiële en/of immateriële schade die ze hierdoor hebben opgelopen? Zo ja, waar kunnen zij zich melden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in Nederland verblijft en onverzekerd is kan medisch noodzakelijke zorg krijgen. Sinds de genoemde regelingen bestaan worden zorgaanbieders door de rijksoverheid gecompenseerd. Omdat mensen zorg krijgen en kregen, is compensatie niet aangewezen.
Welke stappen kunnen er worden ondernomen om ervoor te zorgen dat mensen die hun huis verliezen niet ook hun zorgverzekering verliezen?
Zorgverzekeraars zijn gehouden het adresgegeven te controleren. Zie het antwoord bij vraag 3. Voor verzekerden is van belang te reageren als de zorgverzekeraar dit onderzoekt.
Het artikel ‘De Deense zaad-invasie: hoe Deense klinieken profiteren van een ongereguleerde markt’. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Rob Jetten (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «De Deense zaad-invasie: hoe Deense klinieken profiteren van een ongereguleerde markt»?1
Ja.
Hoe reageert u, gegeven artikel 7 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind, op de uitspraak van de directeur van European Sperm Bank (ESB): «Wij zouden ze nooit halfbroers of halfzussen noemen, maar «dna-verbonden mensen». Een donor noemen we ook geen «donorvader». Wij zien het als een taak voor wensouders om de verwachtingen van donorkinderen te temperen. Een daadwerkelijke band met deze mensen, verspreid over de hele wereld, ligt niet in lijn der verwachtingen. [...] Het is een donatie, geen relatie.»
Ik laat de woordkeuze aan de directeur van de European Sperm Bank (ESB).
In Nederland onderschrijven we het in internationale verdragen neergelegde recht van kinderen om hun afstamming te kennen. Dat is de reden dat op
1 juni 2004 de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) inwerking is getreden. Op basis van deze wet zijn klinieken in Nederland wettelijk verplicht om de gegevens van een donor wiens ei- of zaadcellen zijn gebruikt bij een fertiliteitsbehandeling door te geven aan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) en kunnen donorkinderen als zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt de persoonsidentificerende gegevens van de donor bij de Sdkb opvragen. Anoniem doneren is sinds 1 juni 2004 niet meer mogelijk.
De Wdkb regelt niet dat donorkinderen recht hebben op contact met de donor. De mogelijkheid om contact met elkaar te hebben wordt door Fiom besproken met het donorkind en met de donor, indien het donorkind dit wenst, tijdens het begeleidingstraject dat in gang wordt gezet bij het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens van de donor. Er wordt dan ook indien gewenst besproken op welke manier invulling aan dit contact kan worden gegeven.
Wensouders moeten ervan op de hoogte zijn dat een donor niet wettelijk verplicht is om contact te hebben met een donorkind. Als wensouders voor ogen hebben dat de donor een bepaalde rol in het leven van het donorkind zal vervullen, moeten zij een voor hen bekende donor kiezen. Met deze donor kunnen zij al voor de fertiliteitsbehandeling plaatsvindt wederzijdse verwachtingen bespreken en (schriftelijke) afspraken maken.
Klopt het dat het landelijk standpunt spermadonatie uitgaat van het begrenzen van donaties door één donor tot maximaal twaalf gezinnen op basis van ethische waarden alsmede het beschermen van de rechten en medische veiligheid van donorkinderen, wensouders en de donor zelf?2
Ja.
Klopt het dat de aangekondigde wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wkdb) ook een maximumaantal zogeheten «moedercodes» zal bevatten en dat dit door middel van een algemene maatregel van bestuur op het maximum van twaalf zal worden gesteld?3
Ja.
Hoe verhoudt dit maximum van twaalf gezinnen zich tot het maximum van 25 kinderen per donor?
De norm van maximaal 25 kinderen per donor is neergelegd in de in 1992 vastgestelde CBO-richtlijn «Advies medisch-technische aspecten van kunstmatige donorinseminatie». In 2013 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd dit maximumaantal niet te wijzigen.4 In het wetsvoorstel van de Wdkb is aansluiting gezocht bij het «Landelijk standpunt spermadonatie» van april 2018.5 Dit landelijk standpunt is voorbereid door een werkgroep bestaande uit gynaecologen (verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie, NVOG), embryologen (verenigd in de Vereniging voor Klinische Embryologie, KLEM), psychologen en medisch maatschappelijk werkers die verbonden zijn aan de klinieken. Door deze werkgroep is voorgesteld om niet langer het individuele aantal kinderen te tellen, maar om een maximum van 12 gezinnen per donor te hanteren, onder meer om beter te kunnen borgen dat binnen één gezin de kinderen afkomstig zijn van dezelfde donor. Gelet op het gemiddeld aantal kinderen per gezin, zal een maximum van 12 behandelde vrouwen in de praktijk ongeveer op hetzelfde neerkomen als de norm van 25 kinderen. De duidelijkheid gebiedt erop te wijzen dat de norm van 12 behandelde vrouwen kan leiden tot zowel minder als meer dan 25 kinderen, afhankelijk van de door de behandelde vrouwen gemaakte keuzes. Overschrijding van het aantal van 25 kinderen ligt echter geenszins in de lijn der verwachting gelet op het al jarenlange stabiele aantal van minder dan 2 kinderen per vrouw in Nederland (gemiddeld 1,6).6
In het wijzigingsvoorstel van de Wdkb is het maximumaantal van twaalf behandelde vrouwen opgenomen in plaats van twaalf gezinnen in verband met de systematiek van de Wdkb. Het maximumaantal zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald. De reden daarvoor is dat indien op basis van voortschrijdend (wetenschappelijk) inzicht aanpassing van het maximumaantal gewenst is, daarvoor niet opnieuw de wet hoeft te worden aangepast.
Hoe kijkt u, gegeven het maximum, aan tegen de komst van een donatiepunt van de ESB naar Nederland en het adverteren met een maximale maandelijkse vergoeding van € 560 hetgeen, uitgaande van veertien donaties per maand en zes spermarietjes per donatie, uitkomt op 84 sperma rietjes en dus 84 mogelijke donaties van een donor per maand?4 en 5
Ik heb begrepen dat de ESB de gedoneerde geslachtscellen transporteert vanuit Nederland naar zijn hoofdvestiging in Denemarken en van daaruit het sperma distribueert. De beroepsgroepen NVOG en KLEM hebben in het Landelijke standpunt spermadonatie9 opgenomen dat klinieken dienen te zorgen voor een juridisch geldend samenwerkingscontract met de buitenlandse spermabank. De standaard is dat klinieken alleen geslachtscellen gebruiken bij een behandeling van spermabanken die onder meer gebruik maken van een zogenaamd «pregnancy slot» om te zorgen dat het maximumaantal van 12 behandelde vrouwen per buitenlandse donor niet wordt overschreden in Nederland. Ik kan niet voorkomen dat via de desbetreffende spermabank ook in andere landen gebruik gemaakt wordt van deze spermadonor. Wensouders die kiezen voor een buitenlandse donor in plaats van een Nederlandse donor, dienen zich de consequenties daarvan, zoals het mogelijk grote aantal nakomelingen, te realiseren.
Wat is de laatste stand van zaken van de hierboven genoemde wetswijziging in het kader van de aangekondigde nota van wijziging? Kunt u een tijdspad schetsen waarin u aangeeft wanneer deze wet inclusief voornoemde nota van wijziging in de Kamer kan liggen voor behandeling?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wdkb is op 23 juni 2021 bij de Tweede Kamer ingediend.10 De verwachting is dat de nota van wijziging nog voor het kerstreces naar de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling) wordt verzonden. De Afdeling heeft in haar advies over het wetsvoorstel aangegeven dat de nota van wijziging ook aan haar moet worden voorgelegd, omdat het volgens de Afdeling gaat om een ingrijpende wijziging, in ieder geval bezien vanuit het perspectief van de donor. Na ontvangst en verwerking van het advies van de Afdeling zal de nota van wijziging naar de Tweede Kamer worden verzonden. De verwachting is dat dit in maart 2022 zal zijn.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het toezicht op het gebruik van zaadcellen uit het buitenland en de begrenzing aan het gebruik van zaadcellen op één donor in de huidige wet en na de in voorbereiding zijnde wetswijziging in de praktijk werkt? Kunt u hierbij ingaan op de diverse actoren zijnde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (Sdkb) en de klinieken?
Spermabanken en klinieken in Nederland die handelingen verrichten met zaadcellen (ongeacht de herkomst ervan) moeten hiervoor een erkenning aanvragen bij het CIBG indien het erkennings-plichtige handelingen op grond van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) betreffen, zoals het in ontvangst nemen, bewaren, bewerken en distribueren van zaadcellen. Een erkenning wordt pas afgegeven als voldaan wordt aan alle veiligheids- en kwaliteitsvereisten die vermeld staan in de Wvkl en onderliggende wetgeving (en daarmee dus ook de EU richtlijnen 2004/23/EG en 2006/86/EG). Na vergunningverlening wordt door de IGJ via onder meer periodieke inspecties toegezien op de naleving van de vereisten. Daarbij wordt dan ook betrokken of een kliniek voldoet aan andere wettelijke eisen, zodat die van de Wdkb en de Embryowet.
Deense wetgeving regelt dat spermabanken geen donorsperma meer kunnen verzenden naar privéadressen. Verzending is alleen toegestaan naar goedgekeurde weefselcentra, vruchtbaarheidsklinieken, ziekenhuizen en geautoriseerde professionele zorgverleners. De Deense spermabanken houden zich ook aan het nationale quotum dat in een bepaald land geldt voor het maximumaantal gezinnen of vrouwen dat gebruik mag maken van geslachtscellen van eenzelfde donor.
Klinieken in Nederland zijn verplicht op basis van de Wdkb om de gegevens van een donor die wordt gebruikt bij een fertiliteitsbehandeling te registreren in het register van de Sdkb. Dit is ook het geval wanneer zaadcellen van een buitenlandse donor worden gebruikt. Ik heb geen zicht op welke klinieken in Nederland werken met donorsperma uit buitenlandse klinieken. Het sperma van eenzelfde donor mag bij maximaal twaalf gezinnen worden gebruikt. Dit heeft de beroepsgroep vastgelegd in het hiervoor reeds genoemde Landelijk Standpunt spermadonatie. Er is op dit moment geen centrale monitoring in Nederland van het maximumaantal kinderen per donor. Iedere kliniek houdt zelf het aantal nakomelingen bij. Het wetsvoorstel zal daarin verandering brengen, omdat daarin een regeling voor centrale monitoring van het maximumaantal verwekkingen per donor is opgenomen. Verwezen wordt naar paragraaf 4 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.11
Kunt u toelichten op welke wijze precies uitvoering wordt gegeven aan de twaalfde aanbeveling van de tweede evaluatie van de Wdkb?
De formulering van aanbeveling 12 uit de Tweede evaluatie van de Wdkb12 is als volgt: De IGJ dient haar toezicht op de Sdkb te intensiveren, zeker gezien de hiervoor aanbevolen wijzigingen in de uitvoering van de taken door de Sdkb. Daarnaast dient de IGJ af te stemmen met het Ministerie van VWS waarop het ministerie en waarop de IGJ toezicht houdt en hoe deze werkwijze zich tot elkaar verhoudt.
In mijn reactie op de evaluatie13 heb ik aangegeven dat de IGJ toezicht houdt op de naleving van de in de Wdkb neergelegde eisen door de klinieken en semenbanken, alsmede op het functioneren van de Sdkb voor zover dit het aanleveren van gegevens van donoren en van behandelde vrouwen door klinieken betreft. Om misverstanden te voorkomen is het goed te vermelden dat de Sdkb geen zorgaanbieder is in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de bevoegdheid van de IGJ rechtstreeks gebaseerd is op de Wdkb. Kortom: het toezicht van de IGJ verloopt via de klinieken en het toezicht is gericht op het (kunnen) voldoen aan de registratieverplichtingen. De IGJ vervult een signalerende rol ten aanzien van de wijze waarop de Sdkb op dit vlak functioneert. Als uit het toezicht knelpunten blijken waardoor klinieken niet aan de wettelijke registratieplicht kunnen voldoen, bespreekt de IGJ dit met mij en met de Sdkb. Het Ministerie van VWS heeft een aantal toezichthoudende bevoegdheden ten aanzien van het functioneren van de Sdkb conform de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Kunt u bevestigen dat, conform de achtste aanbeveling van de Tweede evaluatie van de Wdkb en uw reactie op deze evaluatie, het reglement van de Sdkb niet langer in strijd is met de Wdkb?6
Ik kan bevestigen dat het Reglement Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting is geactualiseerd en aangepast op onderdelen die in strijd waren met de Wdkb. Op 6 mei 2021 is het gewijzigde reglement gepubliceerd in de Staatscourant15.
Op welke wijze is het buiten de fertiliteitsklinieken aanbieden van donorzaadcellen, bijvoorbeeld via het internet door particulieren zelf, gereguleerd?
Dit is niet gereguleerd. Het aanbieden van donorzaadcellen via internet of via particulieren gaat om een handeling in de privésfeer en daarop is geen toezicht mogelijk.
Herkent u het beeld dat wensouders in Nederland gebruikmaken van zaadcellen afkomstig van buitenlandse donoren? Klopt het dat zij dit kunnen doen door de behandeling te ondergaan in Nederland als door de behandeling te ondergaan in het buitenland?
Ja wensouders kunnen in Nederland gebruik maken van zaadcellen afkomstig van buitenlandse donoren. Als zij een behandeling met zaadcellen van een buitenlandse donor in Nederland ondergaan geldt de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat betekent dat de gegevens van de buitenlandse donor worden geregistreerd door de klinieken in het register van de Sdkb en dat conform het hiervoor gemelde landelijke standpunt de zaadcellen van de buitenlandse donor in maximaal twaalf gezinnen kunnen worden gebruikt. Wensouders kunnen er ook voor kiezen om een dergelijke behandeling in het buitenland te ondergaan.
Kunt u voor de mogelijkheden van het gebruik van zaadcellen van buitenlandse donoren uiteenzetten op welke wijze wensouders precies (proactief) geïnformeerd worden over de mogelijke risico’s die hieraan verbonden zijn?
Ik onderschrijf het belang van goede voorlichting aan wensouders zodat zij zich goed kunnen laten informeren over de mogelijke consequenties van donorconceptie. Fiom ontvangt van het Ministerie van VWS een instellingssubsidie als expertisecentrum op het gebied van onder meer afstammingsvragen. Zowel wensouders als donorkinderen en donoren kunnen bij Fiom terecht met allerlei vragen op dit terrein. Daarnaast is op 12 maart 2021 het digitale Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) online gegaan. Het informatiepunt is tot stand gekomen door samenwerking tussen de Stichting donorkind, Stichting meer dan gewenst, Fiom, het POINT netwerk en de Special Interest Group Gameetdonatie van de NVOG. Door de inrichting van dit digitale informatiepunt is alle informatie rond donorconceptie op één centraal punt te vinden. Het Ministerie van VWS financiert dit digitale informatiepunt.
De wensouders worden daarnaast proactief geïnformeerd over de consequenties van het gebruik van de zaadcellen van een buitenlandse donor door de Nederlandse klinieken tijdens de counseling voorafgaand aan de behandeling.16
Indien gebruik is gemaakt van zaadcellen van buitenlandse donoren, bij welke instantie kunnen (wens)ouders en donorkinderen terecht voor vragen hierover? Wat is precies de rolverdeling hieromtrent tussen het Fiom enerzijds en het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC)?
Donorkinderen en hun ouders kunnen terecht bij de Sdkb wanneer zij gegevens van de donor willen opvragen. Dit verschilt niet met het opvragen van gegevens van Nederlandse donoren.
Verder kunnen zij zowel bij Fiom als bij het LIDC terecht voor betrouwbare informatie rond dit onderwerp.
Fiom is een expertisecentrum op het terrein van onder meer verwantschapsvragen. Zij stellen op hun website informatie en kennis beschikbaar en leveren ook informatie op maat. Donorkinderen, donoren en (wens-)ouders kunnen hier terecht met hun vragen en ook wordt begeleiding geboden bij bijvoorbeeld contact tussen het donorkind en de donor of tussen donorkinderen onderling.
Het LIDC is een samenwerkingsverband tussen Fiom, het Point netwerk, SIG Gameetdonatie van de NVOG, Stichting Donorkind en Stichting Meer dan Gewenst. Er was behoefte aan een centraal punt waar mensen terecht kunnen als zij meer willen weten over donorconceptie en de mogelijkheden en de consequenties ervan. Wanneer bezoekers van de website specifieke vragen hebben worden zij doorgeleid naar de desbetreffende organisatie die hen verder helpt.
Heeft u een beeld van het maximum dat aan het gebruik van zaadcellen van één donor, zowel kijkend naar gezinnen als naar kinderen, geldt in landen binnen de verschillende landen van de Europese Unie? Op welke wijze wordt dit maximum in andere landen precies vastgesteld?
Landen binnen de Europese Unie hebben op het terrein van medische ethiek een grote mate van beleidsruimte. Dat is ook het geval als het gaat om vraagstukken rond donorconceptie. Een groot aantal landen heeft inmiddels wet- en regelgeving met betrekking tot spermadonatie, maar inhoudelijk zijn er grote verschillen. Zo hebben donorkinderen niet in alle landen toegang tot de persoonsidentificerende gegevens van een donor. In iets meer dan de helft van de landen binnen de Europese Unie is anonimiteit van de donor nog steeds de norm, zoals in België en Frankrijk. Ook het maximumaantal nakomelingen per donor varieert per land. In Duitsland geldt bijvoorbeeld een maximum van tien nakomelingen, in Denemarken een maximum van twaalf en in Oostenrijk geldt dat de zaadcellen van dezelfde donor in maximaal drie gezinnen mogen worden gebruikt. In Polen is hiervoor niets geregeld.
In de meeste landen worden verschillende aspecten tegen elkaar afgewogen. Deze aspecten zijn met name de kans op consanguïniteit, de kans op het wijd verspreiden van een genetische aandoening en het belang van het kind.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.