Gesloten SEH’s |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichten «Ene na de andere spoedeisende hulp dicht vanwege ziekteverzuim» en «Artsen vrezen «levensgevaarlijke situaties» door mogelijke halvering spoedeisende hulp»?1, 2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat er zich levensgevaarlijke situaties kunnen voordoen nu in heel het land steeds vaker meerdere keren per dag spoedeisende hulpafdelingen (SEH’s) gesloten zijn door het hoge ziekteverzuim in de zorg? Zo ja, wat gaat u doen tegen deze volstrekt onaanvaardbare situatie?
Nee, deze mening deel ik niet. Spoedeisende hulpafdelingen (SEH’s) kunnen opnamestops inzetten om aan de ambulancedienst door te geven dat het tijdelijk erg druk is op de betreffende afdeling en dat het beter is om naar een andere SEH te rijden. Met een stop kan een SEH de zorgvraag op piekmomenten reguleren. Ze fungeren daarmee als een ventiel om de kwaliteit van zorg te kunnen bewaken. Een stop voorkomt namelijk dat een patiënt te lang zou moeten wachten op de SEH op een behandeling. Bovendien betekent een stop niet dat een SEH volledig is gesloten. In alle regio’s is afgesproken dat patiënten in levensbedreigende situaties, ook in geval van een stop, altijd terecht kunnen bij de meest geschikte SEH.
Er wordt op verschillende manieren ingezet op het voorkomen van opnamestops. In een aantal regio’s wordt het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ) gebruikt om de capaciteit op een SEH te monitoren. Als het druk begint te worden op een SEH, dan kleurt deze SEH in het systeem oranje. Dat is een signaal aan bijvoorbeeld ambulancediensten en huisartsen dat patiënten, als dat mogelijk is, naar een andere geschikte SEH kunnen worden verwezen. Ook kan beter inzicht in capaciteit en patiëntenstromen in de regio helpen om de acute zorg beter te organiseren. Dat gaat dan zowel om de aanwezige capaciteit op de SEH, als ook om de capaciteit op de verpleegafdelingen en het goed organiseren van de doorstroom en de uitstroom van patiënten naar elders in de keten. In mijn brief van 22 februari 2022 over toekomstbestendige acute zorg kondig ik aan dat ik in wil zetten op zorgcoördinatie en inzicht in capaciteit.3 Ik kom hier voor het zomerreces bij uw Kamer op terug.
Deelt u de mening dat de keiharde bezuinigingen op de zorg hebben gezorgd voor een gigantisch personeelstekort? Zo neen, hoe duidt u dan het feit dat SEH's door ziekteverzuim dicht moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. De netto zorguitgaven zijn de afgelopen kabinetsperiode (2017–2021) gestegen van 62,7 miljard euro naar 76,0 miljard euro.4 Er is dus geen sprake geweest van keiharde bezuinigingen, zoals u stelt. Door de krapte op de arbeidsmarkt kampt de zorg met tekorten aan personeel. Ook SEH’s hebben moeite met het vinden van gekwalificeerde zorgmedewerkers. Het tekort aan medewerkers op de SEH’s is een van de mogelijke oorzaken voor een tijdelijke opnamestop. Daarnaast speelt momenteel het ziekteverzuim onder medewerkers in de ziekenhuizen een rol.
Met het actieprogramma Werken in de zorg heeft het vorige kabinet vol ingezet op het terugdringen van de tekorten aan medewerkers in de zorg. Ook ik ga mij in deze kabinetsperiode inzetten om de tekorten terug te dringen. Aan de plannen daarvoor wordt momenteel hard gewerkt. Een brief met de hoofdlijnen van deze aanpak kunt u vóór Commissie Debat arbeidsmarktbeleid in de zorg van 11 mei verwachten. Voor het arbeidsmarktbeleid in de zorg heeft het kabinet ook extra middelen beschikbaar gesteld, oplopend tot 130 miljoen euro structureel vanaf 2023.
Klopt het dat u in 2020 door artsen gewaarschuwd bent om het aantal SEH’s niet meer dan te halveren? Wat heeft u met deze waarschuwing gedaan?
De suggestie om het aantal SEH’s te verminderen kwam aan de orde in de Houtskoolschets acute zorg, een discussiedocument dat in 2020 is opgesteld door het vorige kabinet.5 In reactie op de internetconsultatie over de Houtskoolschets, die van 3 juli 2020 tot 1 januari 2021 heeft plaatsgevonden, hebben een aantal zorgprofessionals en de beroepsvereniging NVSHA (Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen) aangegeven dat zij dit geen goed idee vinden. Alle reacties zijn gebundeld, samengevat en aangeboden aan uw Kamer op 16 april 2021.6
Het verminderen van het aantal SEH’s is geen doelstelling in het beleid over de acute zorg van dit kabinet. In mijn brief van 22 februari 2022 benadruk ik de noodzaak om de acute zorg te veranderen en schets ik uitgangspunten van het beleid.7 Met de stijgende vraag naar acute zorg en het toenemende tekort aan zorgprofessionals, kan de toegankelijkheid van kwalitatief goede acute zorg voor iedereen in Nederland niet worden geborgd als er niets gebeurt. Voor het zomerreces kom ik met een brief waarin ik de uitgangspunten verder uitwerk. Leidend zijn de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg, nu en in de toekomst, waarbij we rekening moeten houden met randvoorwaarden zoals de beschikbaarheid van zorgpersoneel. Hoe het SEH-landschap er in de toekomst uitziet, zal daar volgend op zijn.
Hoeveel SEH’s zijn er nog in Nederland en hoeveel blijven er de komende tien jaar open? Wilt u in uw toelichting opnemen wat er is overgebleven van de zogenaamde «houtskoolschets» om het aantal SEH’s meer dan te halveren en wat dat heeft ingehouden voor het personeelsbestand voor SEH’s?
In Nederland zijn er momenteel 82 ziekenhuislocaties met een basis-SEH. Hiervan zijn 80 locaties 24/7 geopend, 2 basis-SEH's zijn overdag en 's avonds geopend en zijn ‘s nachts gesloten.8 Ik kan u niet zeggen hoeveel SEH’s er over 10 jaar zijn. Dat is afhankelijk van ontwikkelingen in het acute zorglandschap en de keuzes van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Op 22 februari 2022 heb ik de uitgangspunten voor het beleid om te komen tot een toekomstbestendige acute zorg met uw Kamer gedeeld.9 Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over een nadere uitwerking van deze uitgangspunten. De Houtskoolschets is niet leidend voor mijn beleid. Een deel van de ideeën is echter wel bruikbaar, zoals op het gebied van het voorkomen van acute zorg, zorgcoördinatie en zorg dichtbij waar het kan en verder weg wanneer het moet omwille van kwaliteit. De schaarste aan zorgprofessionals en het behoud en werkplezier van personeel zijn belangrijke aandachtspunten bij het uitwerken van het beleid.
Hoe wordt het uitplaatsen van patiënten van SEH’s richting verpleegafdelingen van ziekenhuizen of huizen met thuiszorg snel op peil gebracht?
De Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ’en) zijn verantwoordelijk voor het goed organiseren van de acute zorg in de hele keten. In regio’s waar zich knelpunten in de instroom, doorstroom en uitstroom van SEH’s voordoen, is het ROAZ de plek om deze knelpunten op te lossen. Om in de toekomst de instroom, doorstroom en uitstroom bij de acute zorg te verbeteren, zet ik in op zorgcoördinatie. Multidisciplinaire triage en inzicht in capaciteit, zowel in de acute zorg zelf als voor de uitstroom uit de acute zorg, zorgen ervoor dat patiënten zo snel mogelijk op de juiste plek terecht komen.
Het recht op abortus in Polen |
|
Jan Paternotte (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Guardian1 waaruit blijkt dat de eerste vrouwen in Polen nu worden vervolgd voor (het assisteren bij) abortus?
Ja.
Bent u bekend met het bericht uit Euronews2 van 26 januari jl. over twee Poolse vrouwen die het leven hebben moeten laten door het verbod op abortus aldaar?3
Ja.
Wat kunt u in Nederland betekenen voor vrouwen in Polen die hun zwangerschap willen afbreken?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2020 betrof het 308 vrouwen uit Polen. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks maximumtarieven vast voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik.
Welke mogelijkheden zijn er om Poolse vrouwen die een abortus willen actief naar Nederland te halen voor een veilige en zorgvuldige abortus?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht van Euronews4 dat vrouwenrechtenactivisten worden opgepakt in Polen?
Ja.
Hoe kan de Nederlandse overheid de Poolse vrouwenrechtenactivisten bijstaan?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties wereldwijd, waaronder in Polen, gefinancierd. Komende jaren zal, conform de motie van het lid Sjoerdsma over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, deze inzet vanuit het Mensenrechtenfonds ook in Polen worden voortgezet en waar mogelijk geïntensiveerd, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en pleitbezorging voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met uw Kamer gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van abortusdiensten voor individuen kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor toegang tot en informatie over veilige abortus.
Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), dat zich wereldwijd inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In Polen organiseert de IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aangescherpte abortuswetgeving onder de aandacht te brengen van bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u zich ervan bewust dat vrouwen in Polen nu geen toegang meer hebben tot abortus?5
Ja. Het kabinet maakt zich zorgen over die toenemende regressieve druk op vrouwenrechten en SRGR, waaronder toegang tot veilige abortus, in Polen.
Door de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 is toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder ingeperkt. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht uit The Quint6 over het gebruik van seksueel geweld door Russische troepen als oorlogsmiddel, en dat gevluchte slachtoffers hiervan dus ook geen toegang hebben tot abortus in Polen?
Ja. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. Wat dit precies betekent voor gevluchte vrouwen uit Oekraïne die een abortus zouden willen ondergaan, is momenteel onderdeel van bespreking in Polen.
Bent u bereid om samen te werken met Poolse pro-abortus groepen om vluchtelingen in Polen die toegang tot abortus nodig hebben te identificeren en hen de mogelijkheid te bieden om deze zorg in Nederland te verkrijgen?
Zoals ook aangegeven tijdens het plenair debat d.d. 10 maart 2022 (voortzetting) inzake het voorstel van wet van de leden Ellemeet, Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts (34 891), geeft de Minister van VWS de garantie voor toegankelijkheid van abortuszorg, wanneer dat nodig is, voor vrouwen uit Oekraïne die naar Nederland komen. Zie ook de beantwoording op de vragen 3 en 4. De Nederlandse staat biedt geen faciliterende steun aan vrouwen uit het buitenland om naar Nederland te komen om een abortus te ondergaan.
Bent u bereid om abortus voor deze vluchtelingen uit Oekraïne te realiseren?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Rijkswaterstaat niet weet waar zijn metaalafval met giftige stoffen zoals Chroom-6 blijft |
|
Agnes Mulder (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Giftig staal Rijkswaterstaat ging stiekem naar de ovens van Tata»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering uit het onderzoek van het Financieele Dagblad dat het vermengen van vervuild en schoon schroot aan de orde van de dag is en dat de meldplicht hiervoor – die werkgevers in staat moet stellen om risico’s te beoordelen en maatregelen te nemen – slecht wordt nageleefd?
Bedrijven moeten ter bescherming van hun personeel voldoen aan strenge arboregels met betrekking tot handelingen die kunnen leiden tot blootstelling van het personeel aan chroom-6. Hier wordt ook toezicht op gehouden door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Verwerkers hebben dus reden om goed op te letten of ze chroom-6-houdend schroot innemen. Bovendien stellen bedrijven waar sloopwerkzaamheden plaatsvinden waarbij chroom-6-houdend schroot vrij kan komen vaak contractuele eisen aan de aannemer ten aanzien van het garanderen en aantonen van veilige verwerking van het schroot.
De erkend verwerker zal het metaalschroot vaak verkleinen. Daarna gaat het schroot voor recycling naar smelters, bijvoorbeeld een staalbedrijf. Bij de fysisch-chemische omstandigheden die heersen bij het recyclen van staal in een smelter wordt het chroom-6 omgezet in niet-kankerverwekkende vormen van chroom, die grotendeels in de metaallegering worden opgenomen. Recyclen van staal met chroom-6-houdende verf leidt dus niet tot nieuw staal met chroom-6. Voor het transport naar smelters kan chroom-6-houdend schroot gemengd worden met schroot zonder chroom-6, in een verhouding die de smelter die het schroot afneemt kan en mag accepteren.
Wat vindt u ervan dat zowel landelijke als regionale toezichthouders amper zicht hebben op de vermenging van vervuild en schoon schroot en dat de pakkans van het vermengen van vervuild en schoon schroot nihil is?
Het is voor de veiligheid van met name het personeel van schrootverwerkers van groot belang dat deze bedrijven zicht hebben op de aanwezigheid van chroom-6 in partijen ingenomen schroot. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om te letten op verflagen en bij onduidelijkheid het zekere voor het onzekere te nemen omwille van de gezondheid van zijn werknemers. Omgevingsdiensten zijn verantwoordelijk voor het toezicht, maar kunnen niet alle partijen chroom-6 houdend metaalschroot volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, werken bedrijven die dergelijk schroot innemen om het te verkleinen (snijden, knippen; daar in hun vergunning toestemming voor hebben) waarbij blootstelling aan chroom-6 een reëel risico is, met stringente veiligheidsmaatregelen en worden zij hierop ook gecontroleerd.
Informatie over aanwezigheid van chroom-6 is ook belangrijk in de fase van transport naar smelters, zodat de smelter en diens bevoegd gezag kunnen beoordelen of het innemen van het schroot verantwoord is en of extra eisen aan het verwerkingsproces gesteld moeten worden. Uiteraard is transparantie over de samenstelling van metaalschroot ook van belang bij export. Export van schroot met chroom-6 moet onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) altijd bij de autoriteiten aangevraagd worden. In Nederland dient deze «kennisgeving» gedaan te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Schroot met chroom-6 is kennisgevingsplichtig ongeacht het gewichtspercentage.
In de praktijk is het voor het bevoegde gezag vaak lastig te beoordelen of er sprake is van aanwezigheid van chroom-6-houdend schroot. Zeker bij export gaat het namelijk vaak om (scheeps-)ladingen van honderden tot duizenden tonnen metaal. Het metaal met chroom-6 kan sterk verkleind zijn, wat de herkenbaarheid vermindert. De ILT is bezig een plan van aanpak op te stellen voor deze problematiek.
Bij schroot dat werd geleverd aan Tata Steel in IJmuiden is de aanwezigheid van stukken schroot van de Lekbrug uiteindelijk wel opgemerkt, volgens de berichtgeving in Het Financieele Dagblad, waarna de betreffende partij schroot naar de afzender is geretourneerd.
Klopt het dat het volgen van chroomschroot lastig is omdat het meestal niet wordt bestempeld als gevaarlijk, omdat de hoeveelheid giftige stof vaak onder de grenswaarde van 0,1% van de totale massa blijft?
Voor het aanmerken van een afvalstof als gevaarlijk afval of niet-gevaarlijk afval moet de systematiek worden gevolgd van de Beschikking 2000/532 van de Europese Commissie, in Nederland geïmplementeerd in de Regeling Europese afvalstoffenlijst. Volgens de Commissie moet staalschroot met chroom-6 verf als niet-gevaarlijk afval worden aangemerkt als het gehalte chroom-6 lager is dan 0,1% van de totale massa schroot. In de praktijk is bij grote objecten het gewicht van een verflaag zo klein ten opzichte van het metaalgewicht dat de classificatie altijd uitkomt op niet-gevaarlijk afval. De classificatie als niet-gevaarlijk afval laat onverlet dat schrootverwerkers scherp moeten zijn op aanwezigheid van chroom-6, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
In hoeverre brengt het systematisch ongezien hergebruik van vervuild schroot gezondheidsrisico’s met zich mee?
Gezondheidsrisico’s doen zich met name voor bij handelingen die verfdeeltjes uit een chroom-6-houdende verflaag losmaken, zoals schuren, stralen en snijbranden. Bij recycling van schroot wordt het gesmolten en wordt chroom-6 zoals gezegd omgezet in niet-kankerverwekkende vormen van chroom, die in de metaallegering worden opgenomen.
Hoeveel zaken van schrootvermenging door zogenoemde «erkende verwerkers» zijn er door de omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in de afgelopen jaren aan het licht gebracht?
In hoeveel gevallen in de afgelopen jaren sprake is van schrootvermenging is mij niet bekend. Gezien het feit dat smelters schroot kunnen accepteren dat deels chroom-6-houdend is, is vermenging op zichzelf geen misstand die signalering behoeft. Van belang is dat de verwerker transparant is over de vermenging in het kader van transacties met afnemers.
Wat zijn de gevolgen voor recyclebedrijven wanneer zij betrapt worden op het vermengen van schoon en vervuild schroot? Kunt u in uw beantwoording specifiek ingaan op de casus van het staal uit de gesloopte Lekbrug en het recyclebedrijf dat het staal met Chroom-6 heeft vermengd met gewoon schroot?
Het mengen van schroot is in de fase van transport naar de smelter toegestaan als de smelter die het materiaal afneemt, aangeeft een dergelijk mengsel te kunnen en mogen accepteren. Hiervoor moet toestemming zijn van het bevoegd gezag. De casus van het staal uit de Lekbrug is aangehaald in het antwoord op vraag 3. Het bedrijf dat de betreffende partij schroot leverde, heeft deze volgens de berichtgeving moeten terugnemen.
Bij export van schroot waarin chroom-6-houdend schroot gemengd zit moet op grond van de Europese afvalregelgeving een aanvraag ingediend worden bij de ILT (kennisgeving). Als dit niet gebeurt, is sprake van illegale export. Als de ILT dit bij controles vaststelt, wordt in lijn met de landelijke handhavingsstrategie bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk opgetreden.
Deelt u de mening dat iedere erkende schrootverwerker vervuild schroot onder gecontroleerde omstandigheden moet verwijderen en er dus geen discrepantie moet bestaan tussen goedkopere en duurdere schrootverwerkers?
Ik onderschrijf dat schrootverwerking altijd veilig moet gebeuren en dat het niet acceptabel is dat schrootverwerkers tegen een laag tarief schroot kunnen innemen door te bezuinigen op de kosten die veiligheidsmaatregelen met zich meebrengen.
Volgens het vigerende derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) moet schroot in principe gerecycled worden. Verwijdering betekent in de terminologie van het afvalbeheer verbranden (wat met metaalschroot niet mogelijk is) of op een stortplaats brengen. Slechts in specifieke gevallen waarin recycling niet op milieuhygiënische wijze mogelijk is, mag metaalschroot naar een stortplaats. Voor chroom-6-houdend schroot is veilige recycling mogelijk, zoals hierboven aangegeven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle erkende schrootverwerkers zo snel mogelijk aan dezelfde standaarden voldoen en er meer toezicht en handhaving komt op de verwerking van metaalafval met giftige stoffen en schrootvermenging door de omgevingsdiensten en de ILT?
Rijkswaterstaat legt contractueel vast dat de opdrachtnemer chroom-6-houdend afval aantoonbaar aan een erkend verwerker moet leveren. Zo’n verwerker hanteert de juiste arbobeschermingsmaatregelen, is bekend met en gebonden aan wet- en regelgeving omtrent de verwerking en wordt daarop gecontroleerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Om de markt hiervoor handvatten te bieden, is door ProRail, Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf het Beheersregime chroom-6 ontwikkeld2. Dit beschrijft de toe te passen arbeidshygiëne bij het werken met chroom-6-houdende verven en coatings. Voor de gangbare werkzaamheden is vastgelegd welke preventieve beheersmaatregelen moeten worden genomen. Het document is beschikbaar op het Arboportaal en wordt breed binnen de sector Rijk toegepast, zowel vanuit de rol van werkgever als van opdrachtgever. Naar verwachting wordt een nieuwe versie van het Beheersregime, met daarin de laatste inzichten, nog dit voorjaar gepubliceerd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (vanuit diens verantwoordelijkheid voor de sector Rijk) zal uw Kamer hierover informeren.
Zoals hierboven aangegeven is voor de eindverwerking van schroot in smelters mengen toegestaan als de smelter het betreffende mengsel kan en mag accepteren.
Heeft Rijkswaterstaat inmiddels de samenwerking met de Jansen Recycling Group verbroken?
Rijkswaterstaat heeft geen directe samenwerking met Jansen Recycling Group. Jansen Recycling Group is een door het bevoegd gezag erkend verwerker.
Deelt u de mening dat tot het moment dat alle erkende schrootverwerkers vervuild schroot onder gecontroleerde omstandigheden verwijderen, Rijkswaterstaat, vanwege zijn zorgplicht als overheidsinstelling, afgedankt materiaal met giftige stoffen moet laten verwerken door een recyclebedrijf dat aan de hoogste standaarden voldoet?
Zoals hierboven is aangegeven, is het beleid erop gericht dat metaalschroot wordt gerecycled. Rijkswaterstaat schrijft in contracten met zijn opdrachtnemers voor dat:3
Door deze eisen kan Rijkswaterstaat controleren dat het staal waarin chroom-6 aanwezig is, terechtkomt bij een erkend verwerker die hiervoor de juiste vergunningen en expertise heeft.
De eigen bijdragen voor haarwerken |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Eigen betalingen voor hulpmiddelengebruikers» van Nivel uit juli 2021?1
Ja, dit onderzoek is op verzoek van mijn ambtsvoorganger uitgevoerd en is op 17 september 2021 met uw Kamer gedeeld.2
Hoe weegt u de conclusie dat 56% van de gebruikers van haarwerken meer heeft betaald dan de vergoeding voor een haarwerk?
Vanuit de basisverzekering is er bij medische indicatie een maximale vergoeding voor een haarwerk van 457,50 euro in 2022 (452 euro in 2021). Indien de aanschaffingskosten van haarwerk meer is dan 457,50 euro, dan bedraagt de eigen bijdrage het verschil tussen de aanschaffingskosten en de maximale vergoeding. Er is dus geen maximale eigen bijdrage voor een pruik en de eigen bijdrage is afhankelijk van de prijs van het gekozen haarwerk. Het is mogelijk om boven de maximale vergoeding uit de basisverzekering nog een vergoeding te ontvangen voor een haarwerk vanuit de aanvullende verzekering. Of sprake is van een vergoeding vanuit de aanvullende verzekering en de hoogte van de aanvullende vergoeding is afhankelijk van de specifieke aanvullende verzekering.
Het doel van het onderzoek van Nivel «Eigen betalingen voor hulpmiddelgebruikers» was om meer inzicht te krijgen in de kosten die hulpmiddelgebruikers maken voor hun hulpmiddelen en andere zorgvragen en in de problemen die mensen daarbij ondervinden voor hun hulpmiddelgebruik. Hierbij is gekeken naar de kosten van 3.120 hulpmiddelengebruikers. Van deze respondenten waren er 30 mensen die een haarwerk hebben aangeschaft. Ruim de helft van de hulpmiddelgebruikers met een haarwerk (53,3%) geeft aan een eigen betalingen te hebben gedaan. Van de mensen die een eigen betaling hebben gedaan voor een haarwerk is de mediaan 466 euro en loopt de eigen betaling uiteen tussen de 120 euro en 600 euro. De andere helft van de mensen met een haarwerk hebben geen eigen betaling gedaan. Het onderzoek geeft geen informatie over wie niet de maximale vergoeding nodig had voor de aankopen van een haarwerk en wie geen bijbetaling had omdat zij aanspraak konden maken op een hogere vergoeding vanuit hun aanvullende verzekering. Circa de helft van de mensen heeft een haarwerk aangeschaft zonder eigen betaling en bij de mensen waar sprake was van een eigen betaling is de mediaan 466 euro. Er is dus geen sprake van een gemiddelde bijbetaling van 466 euro bij een haarwerk. Wel is bij een deel van de mensen sprake van een aanzienlijke bijbetaling. Deze bijbetaling is afhankelijk van de prijs van het gekozen haarwerk.
Wat vindt u ervan dat mensen die een haarwerk nodig hebben, gemiddeld 466 euro moeten bijbetalen met uitschieters tot 1.600 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een haarwerk met blond, donker en kroeshaar, voor zowel mannen als vrouwen?
Het is lastig om in zijn algemeenheid iets te zeggen over de prijzen van haarwerken. De Alopecia-vereniging heeft eerder een inventarisatie gemaakt, en volgens hen zijn confectiehaarwerken met synthetisch haar verkrijgbaar vanaf 300 euro.
Via internet zijn nog goedkopere haarwerken te koop. Uit de verkenning van de Alopecia-vereniging bleek verder dat een maathaarwerk met echt haar of gepatenteerd synthetisch haar verkrijgbaar zijn voor 1.250 euro tot 1.500 euro. Tot slot kwam de vereniging tot de conclusie dat de duurdere zaken bedragen vragen tot circa 4.000 euro, waarbij aangetekend wordt dat de hoogte van de aanschafprijs geen garantie is voor een beter passend haarwerk. De prijsverschillen tussen haarwerken zijn dus groot. Mensen kunnen zelf de afweging maken of ze willen bijbetalen (en hoeveel) voor een haarwerk van een hogere kwaliteit.
Klopt het dat mannen met alopecia geen haarwerk vergoed krijgen? Zo ja, waarom krijgen zij dat niet vergoed? Begrijpt u dat dit vooral voor jonge mannen problematisch kan zijn?
Het klopt dat de zorgverzekeringswet geen vergoeding kent voor mannen die een haarwerk willen vanwege «klassieke mannelijke kaalheid». Om in aanmerking te komen voor een vergoeding moet sprake zijn van een medische indicatie. Klassieke mannelijke kaalheid wordt niet beschouwt als een medische aandoening. Deze vorm van kaalhoofdigheid is het gevolg van het normale verouderingsproces. Een man kan in geval van een medische aandoening of als sprake is van behandeling van medische aard wel aanspraak maken op een pruik of haarwerk, als hij daar redelijkerwijs op aangewezen is. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van verminking als gevolg van brandwonden.
Ik ben ermee bekend dat sommige mannen hun «klassieke mannelijke kaalheid» als problematisch ervaren. Als zij besluiten om een haarwerk te gaan dragen of behandeling te ondergaan, dan is dat een keuze op basis van cosmetische gronden en is daarmee voor eigen rekening.
Welke mogelijkheden zijn er om de vergoedingen voor haarwerken afhankelijk te maken van kosten in plaats van te werken met een maximumbedrag van 443 euro? Wat zijn daar de effecten van?
De systematiek van vergoeding zou het mogelijk kunnen maken om haarwerken, net zoals andere hulpmiddelen, volledig te vergoeden. Uit doelmatigheids-overwegingen is voor haarwerken gekozen om een eigen bijdrage te vragen, en in 2022 is de maximale vergoeding 457,50 euro. Als dit principe wordt losgelaten zal dat leiden tot hogere uitgaven aan haarwerken, maar leidt dat ook tot de vraag in hoeverre een bijbetaling op andere hulpmiddelen gerechtvaardigd is. In alle gevallen zal het een effect hebben op de hoogte van de premie.
Het onderzoek van Nivel laat zien dat de prijsverschillen tussen haarwerken groot zijn. Het is buitengewoon lastig om vast te stellen of de keuze voor duurdere haarwerken voortvloeit uit noodzakelijke of cosmetische overwegingen. De maximale vergoeding in 2022 bedraagt 457,50 euro. Ik acht deze vergoeding voor nu voldoende zodat verzekerden een haarwerk kunnen kiezen die vanuit de medisch noodzakelijke criteria nodig is. Indien een vrouw daarnaast aanvullende cosmetische eisen heeft voor een haarwerk, bijvoorbeeld de lengte van het haar, dan kan zij middels een bijbetaling kiezen voor een duurder haarwerk.
Waarom is gekozen om te werken met een maximumbedrag voor haarwerken en niet voor een bepaald percentage of volledige vergoeding op basis van de kosten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u de vergoeding voor een haarwerk nog toereikend? Zo ja, hoe verwacht u dat sommige mensen zomaar 1.600 euro kunnen bijleggen voor een haarwerk? Zo nee, welke stappen bent u bereid te zetten om de vergoeding voor haarwerken te verbeteren?
Ik ben niet voornemens om de maximale vergoeding voor een haarwerk te herzien. Ik constateer dat de prijsverschillen tussen haarwerken groot zijn en ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat de keuze voor duurdere haarwerken uitsluitend gebaseerd is op medisch noodzakelijk gronden. Daarnaast hoeft een passend haarwerk niet altijd gepaard te gaan hoge aanschafprijs, ook niet als daar cosmetische overwegingen een rol bij spelen.
Tevens blijkt uit het NIVEL-onderzoek dat bijna de helft van de ondervraagde mensen geen eigen bijdrage voor een haarwerk heeft betaald. De andere helft van de ondervraagde mensen doen wel een bijbetaling voor een haarwerk, in het onderzoek is de mediaan 466 euro. Een bijbetaling van 1.600 euro voor een haarwerk is uitzonderlijk en ik verwacht niet dat iedereen dat wil én kan bijleggen. Ik zie geen medisch noodzakelijke gronden om de vergoeding voor haarwerken te vergroten, en vind het vanuit doelmatigheidsoverwegingen ook niet verstandig om alle haarwerken uit de basisverzekering te vergoeden of de maximale vergoeding substantieel te verhogen.
Reclame-uitingen voor ggz-zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met reclame-uitingen van verschillende ggz-aanbieders, zoals de reclame van Mindler?1
Ja.
Hoe verhoudt de ggz-zorg die via deze reclameborden aangeboden wordt zich tot ggz-zorg die via de huisarts geboden worden?
De huisarts biedt generalistische zorg waaronder ook lichte psychische hulp binnen de kaders van de huisartsgeneeskundige zorg. Dit gebeurt vaak via de POH-ggz. Huisartsgeneeskundige zorg omvat ook zorg aan patiënten met psychische, psychosomatische of psychosociale problematiek. Het gaat in dit geval vooral om vraagverheldering waarbij er eventueel geneesmiddelen kunnen worden voorgeschreven en zo nodig wordt doorverwezen. De Poh-ggz biedt ondersteuning bij lichte psychische klachten, door onder andere het geven van psycho-educatie, en interventies gericht op verbetering in functioneren van de patiënt. Indien nodig verwijst de huisarts of Poh-ggz door naar de ggz.
Vindt u dat dit soort advertenties leiden tot medicalisering van bepaalde klachten? Waarom wel of waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het de huisarts die bepaalt of doorverwijzing nodig is. Het is belangrijk dat mensen op tijd iets doen met de klachten die zij hebben omdat dergelijke klachten de opmaat kunnen zijn naar ernstigere psychische problematiek. Het juiste antwoord ligt echter niet altijd in de zorg. De huisarts kan samen met de betrokkene bezien wat er echt nodig is en doorverwijzen, ook bijvoorbeeld naar voorzieningen in het sociale domein als dit beter aansluit. Daarmee kan onnodige medicalisering worden voorkomen.
Helpt dit om de wachtlijsten in de ggz-zorg te doen afnemen? Waarom wel of waarom niet? Kan dit worden onderzocht als dit niet bekend is?
Mindler beperkt zich tot de basis ggz. Voor deze zorg is vooral de wachttijd tot een intake (te) lang, gemiddeld 8 weken (4 weken langer dan Treeknorm). Daarmee kan het aanbod van Mindler bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten voor de basis ggz. Daarnaast zijn er ook andere voorbeelden in de praktijk waarvan ik verwacht dat ze kunnen bijdragen aan het terugdringen van wachtlijsten, waaronder het initiatief van GGZ Breburg. In hun werkwijze wordt er sneller en breder getriageerd en ook het sociale domein betrokken, naast de zorgverleners.
Is de zorg die aangeboden wordt op de reclameborden winstgevend voor deze zorgaanbieders?
Ik heb er geen zicht op of dit specifieke behandelaanbod winstgevend is voor Mindler.
Wat vindt u ervan dat Mindler zich ook rechtstreeks tot de Nederlandse zorgconsument wendt, zoals advertentiecampagnes met Nederlandse influencers, die worden betaald om over hun ervaringen met Mindler te delen op Instagram?
Het is een zorgaanbieder niet verboden om reclame-uitingen te doen over een product of dienst, mits deze uitingen niet misleidend zijn en géén afbreuk doen aan het bepaalde bij of krachtens de Wmg, de Zvw of de Wlz. De NZa houdt hier toezicht op. Wat onder misleiding verstaan kan worden, heeft de NZa nader ingevuld in de Regeling transparantie zorgaanbieders TH/NR-018.
Voor ggz is een verwijzing nodig door de huisarts. De huisarts – of POH-ggz – bepaalt wat iemand nodig heeft. Digitale basis-ggz kan voor sommige mensen een oplossing zijn. Ik kan mij voorstellen dat jongere patiënten zich aangesproken voelen door genoemde wijze van adverteren.
Klopt het dat deze digitale ggz-aanbieders aan «cherry picking» doen en vooral de overwegend jonge, gezonde patiënten aannemen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of er wettelijke mogelijkheden zij dit soort reclame-uitingen te verbieden? Zo niet, kunt u verder onderzoeken wat er wel mogelijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Is er onderzoek gedaan naar de kwaliteit die dit soort aanbieders bieden? Zo nee, kan er onderzoek worden gedaan bij deze aanbieder naar de kwaliteit van deze online ggz-zorg?
De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd heeft in februari 2021 een eerste bezoek aan Mindler afgelegd en op basis daarvan verbetermaatregelen opgelegd Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Zoekresultaten (igj.nl). Deze verbetermaatregelen zijn deels getroffen. Dit jaar zal de IGJ opnieuw een inspectiebezoek afleggen en in september 2022 hiervan verslag doen.
Voorgenomen sluiting van GGZ-instellingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de geplande sluiting van de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) in Amsterdam West?1
Ja.
Hoeveel andere instellingen zijn er in Nederland die deze zorg (het KIB behandelt patiënten die reguliere klinieken niet meer aankonden) kunnen leveren? Hoe lang zijn de wachttijden voor deze instellingen?
Een KIB wordt in Nederland op 7 plekken (waaronder de KIB in Amsterdam West, die per 1 mei 2022 sluit) aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn.
De wachttijd voor de KIB is niet exact weer te geven, omdat we wachttijden op het niveau van diagnosegroepen registreren. Bij een KIB worden personen met verschillende diagnosen behandeld die vastlopen in een reguliere behandelsetting, waardoor er niet sprake is van één wachttijd voor personen die zorg ontvangen in een KIB.
Klopt het dat het KIB sluit vanwege chronisch personeelstekort of spelen hier ook financiële redenen mee? Hoe wilt u wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) verminderen als het personeelstekort in de ggz ervoor zorgt dat instellingen moeten sluiten en er steeds minder zorg geleverd kan worden? Welke concrete acties wilt u nemen om te zorgen voor voldoende personeel voor de complexere ggz?
De instelling heeft mij laten weten dat recent gelijktijdig een aantal zorgverleners hun dienstverband heeft opgezegd. Door het ontstane capaciteitstekort kan de veiligheid en kwaliteit van zorg niet meer gegarandeerd worden, zo stelt de instelling.
In het kader van de wachttijden spelen er meerdere uitdagingen voor de ggz, in mijn brief over de wachttijden van 23 februari jl.2 heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om deze te ondervangen en om de wachttijden aan te pakken.
Om te zorgen dat er voldoende en goed geschoold personeel beschikbaar is, is het advies van het Capaciteitsorgaan leidend. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende professionals aanwezig zijn. Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het daarnaast van belang dat de ggz voor alle medewerkers een aantrekkelijke branche is en blijft om in te werken. Helaas constateer ik dat er een uitstroom van werken in loondienst naar zzp-schap is ontstaan. In januari 2022 is
het Ministerie van VWS daarom in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz3. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Naast dit traject rondom werkafspraken, is het tevens van belang om ook breder in te zetten op het aantrekkelijk maken van het werken in de ggz, ook in de grotere (specialistische) ggz-instellingen waar de meeste complexe ggz verleend wordt. Dit betekent aandacht voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om ze hierbij te ondersteunen vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak. Uw Kamer ontvangt de hoofdlijnen van deze aanpak binnenkort.
Waarom sluit de KIB al binnen drie maanden? Wat betekent de sluiting van de KIB voor de cliënten die hier in behandeling zijn? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, aangezien het hier om cliënten gaat die reguliere klinieken niet aankonden? Wat betekent dit voor cliënten die op de wachtlijsten stonden voor deze kliniek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
De instelling geeft aan dat KIB Amsterdam West sluit vanwege het acute personeelstekort, waardoor continuering van de zorg niet langer verantwoord is volgens de instelling en het behandelaanbod op korte termijn afgebouwd wordt. De instelling geeft aan dat de huidige cliënten, die in behandeling zijn, hun lopende behandeling kunnen afmaken bij een andere vestiging van deze zorgaanbieder of er wordt gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg, zoals de KIB in Amsterdam West deze aanbiedt, is het aan de zorgaanbieder en zorgverzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten.
Kloppen de signalen dat er bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom in Zeist ook zestien bedden weg moeten? Klopt het dat deze kliniek gespecialiseerde ggz-behandelingen aanbiedt voor mensen met zeer ernstige psychosomatiek? Op hoeveel plekken worden dergelijke behandelingen gegeven in Nederland? Klopt het dat er lange wachtlijsten zijn voor dergelijke behandelingen, tot soms wel een jaar?
Het bestuur van Altrecht heeft mij hier recent over geïnformeerd. Het klopt dat de instelling het voornemen heeft om de bestaande klinische capaciteit terug te brengen van tweeëndertig naar zestien bedden. Daarnaast geeft de instelling aan dat het deeltijd/dagprogramma wordt uitgebreid zodat er meer behandelplekken
komen voor patiënten die wel een intensief traject nodig hebben, maar geen 24-uurs zorg.
Locatie de Eikenboom van Altrecht is gespecialiseerd in ambulante en klinische behandeling van (jong) volwassenen met ernstige en/of complexe SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten), zoals somatoforme stoornissen, somatisch-symptoomstoornis en conversiestoornis. Het is de enige klinische voorziening voor patiënten met ernstige en/of complexe SOLK. De wachttijd voor somatoforme stoornissen is op dit moment 12 weken en daarmee onder de treeknorm. Voor klinische behandeling bij de Eikenboom geldt wel een wachtlijst van 26 weken. De instelling verwacht dat deze wachttijd gelijk zal blijven omdat voor een deel van de patiënten met een deeltijdprogramma een passend zorgaanbod wordt geboden.
Is u bekend waarom er bedden moeten verdwijnen? Heeft dit een financiële achtergrond? Is hier opnieuw sprake van zwaardere, specialistische zorg die te duur wordt gevonden en dus wordt afgebouwd?
Het doel van de instelling is, zoals hierboven aangegeven, om het aanbod anders in te richten waarbij de afbouw van bedden gepaard gaat met een uitbreiding van behandelplekken voor behandelingen op basis van deeltijd en dagprogramma.
Wat betekent deze afbouw van het aantal bedden voor de cliënten die op dit moment deze behandelingen volgen bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom? Op welke manier kan de zorg gecontinueerd worden, ook met het oog op de wachtlijst voor deze zorg? Wat gebeurt er met de mensen die nog op de wachtlijst staan voor deze vorm van behandeling op deze plek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
Hoe kijkt u ernaar dat de afgelopen weken (zie ook de eerdere schriftelijke vragen van het lid Westerveld d.d. 17 maart 2022) meerdere ggz-instellingen of afdelingen hebben aangegeven voornemens zijn te sluiten of af te bouwen? Is er sprake van een sluitingsgolf? Hebben deze instellingen en afdelingen iets gemeen? Hoe houdt u in de gaten dat er een dekkend aanbod blijft voor specialistische ggz? Wat gaat u doen tegen de oplopende wachtlijsten voor deze zorg?2
Er is op dit moment veel aandacht voor (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in het behandelaanbod van ggz-instellingen. Wat betreft de motieven om te komen tot (voornemens van) sluiting heb ik in het kader van de casuïstiek waar u op wijst contact gehad met zorgaanbieders. Uit deze gesprekken blijken er verschillende overwegingen ten grondslag te liggen aan deze voornemens. Dit zijn bedrijfsmatige en behandelinhoudelijk overwegingen, maar ook personeelstekorten spelen. De zorgaanbieder en zorgverzekeraar moeten zorgen voor goede en passende zorg. Zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om goede zorg te leveren, zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 houden in dit proces de NZa en de IGJ toezicht en houd ik via deze toezichthouders op mijn beurt vinger aan de pols. Omdat de aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Wat betreft de wachttijdenaanpak verwijs ik graag naar de brief die u 23 februari jl. van mij heeft ontvangen. Op korte termijn zal ik u voorzien van de antwoorden op uw vragen voortkomend uit het schriftelijk overleg wachttijden.
Het bericht 'Extra coronaprik nu ook voor 60-plussers' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Extra coronaprik nu ook voor 60-plussers»?1
Ja.
Kent u de volgende tweet van het Ministerie van VWS d.d. 21 maart 2022: «Ben je in de leeftijd 12 tot en met 17 jaar? Dan kun je als je wilt een boosterprik krijgen. Bijvoorbeeld om een kwetsbaar familielid te beschermen. Het is belangrijk dat je goed geïnformeerd je keuze maakt.»?
Ja.
Is u bekend dat veel huisgenoten van ernstig immuun-gecompromitteerden, zoals ouders van een inwonende zoon die een longtransplantatie heeft ondergaan, zichzelf in isolatie plaatsen omdat ze bang zijn hun kwetsbare dierbare te besmetten?
Ja.
Bent bereid te (laten) bekijken of het mogelijk is voor de huisgenoten van dergelijke ernstig immuun-gecompromitteerden ook een extra booster te halen?
De Gezondheidsraad benoemt in het advies van 25 maart jl. over revaccinatie van 60 tot en met 69-jarigen dat een extra vaccinatie voor mensen jonger dan 60 jaar op dit moment niet noodzakelijk is2. De raad concludeert dat de te voorkomen ernstige ziekte door revaccinatie voor deze groep zeer beperkt is. Wel realiseert de raad zich dat er in individuele gevallen maatwerk nodig is. Ik onderzoek samen met het RIVM op welke manier we de uitvoering hiervan voor uitzonderlijke gevallen kunnen realiseren. De Gezondheidsraad heeft overigens geen uitspraken gedaan over het inzetten van herhaalvaccinaties om kwetsbare huisgenoten beter te kunnen beschermen.
Bent u eens dat de tweet van het Ministerie VWS richting jongeren haaks staat op het advies van de Gezondheidsraad dat een booster voor jongeren geen toegevoegde waarde heeft? Kunt u aangeven waarom deze booster dan toch wordt aangeboden?
De raad concludeert in het advies van 4 februari jl. dat er geen medisch-wetenschappelijke reden is om boostervaccinatie aan te bieden aan alle 12- tot en met 17-jarigen3. Wel adviseert de raad om individueel maatwerk mogelijk te maken voor adolescenten met een ernstige afweerstoornis en adolescenten die een booster willen om kwetsbare familieleden te beschermen. Conform het advies van de Gezondheidsraad ten aanzien van deze groep heb ik bij het beschikbaar stellen van de booster ruimte gegeven voor een eigen afweging van jongeren (en hun ouders) ten aanzien van het beschermen van kwetsbare gezinsleden. Bij de herhaalprik tegen COVID-19 heeft de Gezondheidsraad hier geen uitspraken over gedaan.
Kunt u aangeven waarom niet alle mensen die de griepprik krijgen op dit moment niet aanmerking komen voor de extra booster, terwijl daaraan wel behoefte is?
Op 18 februari jl. adviseerde de Gezondheidsraad mensen van 70 jaar en ouder, bewoners van verpleeghuizen, volwassenen met het Syndroom van Down en volwassenen met een ernstige immuunstoornis een tweede boostvaccinatie (ook wel herhaalprik of revaccinatie) aan te bieden4. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, heeft de Gezondheidsraad op 25 maart jl. ook geadviseerd om 60- tot en met 69-jarigen toe te voegen aan deze groep.
De Gezondheidsraad adviseert geen herhaalprik voor mensen onder de 60 jaar, al dan niet uit een medische risicogroep. De raad benoemt in het advies dat de te voorkomen ernstige ziekte door revaccinatie voor deze groep zeer beperkt is. De nu dominante omikronvariant is een mildere variant van het SARS-CoV-2-virus. Hierdoor is er in de lagere leeftijdsgroepen, ondanks een groot aantal besmettingen met de omikronvariant, een veel kleinere kans op ziekenhuisopname door COVID-19. De raad concludeert daarom dat er in de huidige situatie geen medisch-wetenschappelijke redenen zijn om een tweede revaccinatie aan te bieden aan mensen van onder de 60 jaar, al dan niet uit een medische risicogroep. Revaccinatie zou volgens de Gezondheidsraad zou bij deze groep een zeer beperkt aantal ziekenhuisopnames voorkomen bij de inmiddels afgenomen ziektelast.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en uiterlijk voor 19 april 2022?
Ja.
Zorgmedewerkers met post-covid-syndroom die reeds zijn ontslagen of dreigen hun baan te verliezen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer start de regeling tijdelijke ondersteuning zorgwerknemers met post-covid-syndroom die u aankondigde in uw brief van 25 februari jongstleden?1
Ik verwacht uiterlijk in juni de subsidieregeling te publiceren.
Ontvangt u, net als Kamerleden, ook signalen van zorgwerknemers die ontslagen zijn ondanks de aangekondigde regeling?
Ja, langs diverse kanalen bereiken mij berichten over zorgmedewerkers die aan het begin van de pandemie ziek zijn geworden en recent zijn ontslagen.
Hoe heeft u uw dringende beroep richting werkgevers gedaan om, vooruitlopend op de regeling, met zorgwerknemers met post-covid-syndroom in gesprek te blijven en niet tot ontslag over te gaan? Heeft u gesprekken gevoerd met brancheverenigingen om dit onder de aandacht te brengen? Hoe heeft u hierover actief gecommuniceerd?
Ik heb de Kamerbrief onder de aandacht van branche- en werkgeversorganisaties gebracht. Met deze partijen is naar aanleiding van vragen over het nieuwsbericht aanvullende informatie gedeeld. Ook in informele contacten met partijen blijf ik aandacht voor de regeling vragen. Daarnaast is bijvoorbeeld informatie beschikbaar gesteld aan C-support om zorgmedewerkers die vanwege langdurige coronaklachten een beroep doen op de dienstverlening van C-support, hierop te wijzen.
Kan het UWV bij een ontslagaanvraag op grond van langdurige ziekte, indien geregistreerd is dat dit gaat om langdurige covid-klachten, de werkgever ook direct wijzen op deze aanstaande regeling? Of zou het mogelijk zijn om bij alle ontslagaanvragen op grond van langdurige ziekte in de zorgsector de werkgever hierop te wijzen?
Ja, UWV kan vanaf de inwerkingtreding van de subsidieregeling werkgevers in de zorgsector die een ontslagaanvraag wegens langdurige ziekte indienen, wijzen op de subsidieregeling. De vraag is echter of dit tijdig is, aangezien de ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid vaak wordt ingediend nadat de WIA-claimbeoordeling is afgerond. Om werkgevers in zorg en welzijn tijdig te informeren, ben ik met UWV in gesprek over de mogelijkheden om bij werkgevers via reeds bestaande kanalen de subsidieregeling onder de aandacht te brengen. Daarnaast heb ik de brancheorganisaties in de zorg gevraagd hun leden te wijzen op de ondersteuning die vanuit deze subsidieregeling aan werkgevers gaat worden geboden.
Welke mogelijkheden hebben zorgwerknemers om met terugwerkende kracht, indien zij reeds ontslagen zijn, alsnog aanspraak te kunnen maken op de subsidieregeling via hun oude werkgevers? Bijvoorbeeld door opnieuw een arbeidsovereenkomst aan te gaan?
Er is geen sprake van een recht van een langdurig zieke werknemer om gebruik te maken van deze regeling. Het betreft een subsidieregeling voor werkgevers die met hun langdurig zieke werknemer een verlenging van de loondoorbetaling hebben afgesproken. Als werkgever en werknemer dat beiden willen, vragen zij samen bij UWV een verlenging van de loondoorbetaling aan. Indien deze verlenging wordt goedgekeurd, kan de werkgever een beroep doen op de bedoelde subsidieregeling.
Na 2 jaar loondoorbetaling kan de werknemer een WIA-aanvraag doen. UWV toetst dan eerst de re-integratie inspanningen. Als die voldoende zijn, volgt de WIA-beoordeling. Er volgt dan een beslissing over het recht op een WIA-uitkering. Het is daarna niet meer mogelijk om een verlenging van de loondoorbetaling aan te vragen. De beëindiging van het dienstverband vindt vaak na de WIA-beoordeling plaats.
Kunt u nader ingaan op het juridische kader met betrekking tot zorgwerknemers met post-covid-syndroom en hun rechten via ontslagwetgeving wanneer de subsidie van start gaat?
De subsidieregeling richt zich enkel op de werkgever. Daarom heeft de subsidieregeling geen gevolgen voor de rechten van zorgwerknemers t.a.v. de sociale zekerheid. De subsidieregeling heeft ook geen gevolgen voor de kaders waarbinnen een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar ook nu al kan plaatsvinden.
Bent u blijvend in contact met vakbonden, te meer omdat de regeling nog niet van start is gegaan en zij meldingen kunnen ontvangen van zorgwerknemers waarbij ontslag dreigt?
Ja.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
Sluiten operatiekamers Gronings ziekenhuis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Gronings ziekenhuis sluit helft operatiekamers door ziekteverzuim»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het sluiten van operatiekamers vanwege personeelstekort in een welvarend land als Nederland geen pas geeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp dat het voor patiënten zeer vervelend is als hun operatie wordt uitgesteld. Zorgaanbieders doen hun uiterste best om de zorg aan patiënten zo snel en zo goed mogelijk te bieden. Uit de laatste NZa monitor Toegankelijkheid van Zorg (31 maart 2022)2 blijkt dat de ziekenhuizen de planbare zorg de afgelopen weken hebben kunnen opschalen. Het ziekteverzuim in alle zorgsectoren is echter nog steeds hoog. Dat maakt dat op sommige plekken, waaronder in dit Gronings ziekenhuis, het onvermijdelijk was om de niet-acute operaties uit te stellen.
Bent u bekend met het feit dat de hoge werkdruk, het relatief lage salaris en het zware werk de belangrijkste redenen zijn voor het personeelstekort? Wat is uw beleid hiertegen?
Nee. Uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus (oktober 2021)3 blijkt dat het gebrek aan loopbaanmogelijkheden, de uitdagingen in werkzaamheden en de manier van werken belangrijkste redenen zijn voor het vertrek van medewerkers. Het personeelstekort binnen de zorg wordt voornamelijk veroorzaakt door de stijgende zorgvraag in combinatie met de beperkte toename van zorgpersoneel. Deze kabinetsperiode heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) als speerpunt om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken en te houden. Een brief met de hoofdlijnen van deze aanpak wordt voor het commissiedebat van 11 mei toegestuurd. Voor het arbeidsmarktbeleid in de zorg heeft het Kabinet ook extra middelen beschikbaar gesteld, oplopend tot 130 miljoen euro structureel vanaf 2023.
Ik zie uiteraard wel dat veel zorgmedewerkers met name de afgelopen twee jaar onder uitzonderlijk grote druk hebben gestaan. In alle zorgsectoren is het ziekteverzuim nog steeds zorgwekkend hoog. Het is aannemelijk dat corona een van de belangrijke oorzaken is voor dit hoge verzuim. Ook de extreem hoge werkdruk en de emotioneel zware omstandigheden door de coronacrisis kunnen hebben geleid tot meer verzuim. Veel zorgorganisaties creëren ruimte voor mentale ondersteuning aan medewerkers. Voor wie daar geen gebruik van wil of kan maken, ondersteunt de Minister voor LZS verschillende initiatieven zoals het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» en het actieplan «Veerkracht en Zeggenschap» van V&VN, BSPW en de werkgeversorganisaties.
Tot slot wil ik graag opmerken dat ik van mening ben dat de sector niet geholpen is bij een dusdanig negatieve framing over het werken in de zorg. Veel zorgmedewerkers voeren met grote passie hun beroep uit. We staan voor de gezamenlijke opgave om toekomstige en huidige zorgmedewerkers in staat te stellen om dit nu en in de toekomst te blijven doen.
Bent u bekend met het de berekeningen in het Prognosemodel Zorg en Welzijn, gemaakt voordat COVID-19 opkwam, waaruit blijkt dat we in 2022 in het slechtste geval al 74.000 mensen tekortkomen? Zo ja, wat doet u met deze cijfers?
Voor het Prognosemodel Zorg en Welzijn zijn in 2020 vanwege de onzekerheid door COVID-19 twee scenario’s ontwikkeld; een corona basisscenario en corona tweede golf scenario. Op basis van deze prognoses lag het verwachtte personeelstekort in 2022 tussen de 56 en 74 duizend zorgmedewerkers.
Begin dit jaar heeft de Minister voor LZS uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe uitkomsten van het Prognosemodel Zorg en Welzijn die op 13 december 2021 door ABF zijn opgeleverd4. Via deze brief heeft zij u geïnformeerd over de prognoses op landelijk niveau per branche en per beroepsgroep in 2022 en in 2031. Uit deze nieuwe prognose blijkt dat het verwachte tekort in 2022 bijna 49 duizend zorgmedewerkers bedraagt. Dit is lager dan het vorig jaar geraamde tekort van 56 tot 74 duizend personen.
Wat is uw plan om het chronische personeelstekort in de zorg het hoofd te bieden, aangezien volgens berekeningen van de Sociaal Economische Raad (SER) er in 2040 meer dan twee miljoen mensen nodig zijn in de zorg en er in 2020 zo’n 1,4 miljoen mensen in de zorg werkzaam waren?
Medio mei ontvangt uw Kamer een brief met de arbeidsmarktaanpak op hoofdlijnen.
Heeft u de bereidheid om een nationale taskforce voor het oplossen van het chronische personeelstekort in de zorg in het leven te roepen? Zo ja, wilt u de Kamer laten weten hoe u zo’n taskforce gaat inrichten en binnen welke termijn we resultaten en oplossingsscenario’s kunnen verwachten?
Nee. De afgelopen jaren hebben verschillende organen en commissies, waaronder de SER en de Commissie Werken in de Zorg, nuttige adviezen gegeven over de arbeidsmarkt in de zorg. Op 12 april 2022 heeft uw Kamer ook de eindrapportage ontvangen van de taskforce Ondersteuning optimale inzet zorgverleners5. Het wordt tijd om nu gezamenlijk aan de slag te gaan met deze adviezen. Een nieuwe nationale taskforce lijkt mij daarbij niet nodig.
Het bericht dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis personenalarmering bij stichting ATA niet meer vergoed |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis personenalarmering bij de stichting ATA niet meer vergoed?1
Ik heb kennisgenomen van de situatie en een toelichting door Stichting ATA en Zilveren Kruis. Hieruit maak ik op dat beide partijen streven naar een zo goed mogelijk functioneren van de keten van personenalarmering en coördinatie van de aansturing van de ongeplande zorg in en om Amsterdam. Er is tussen beiden echter verschil van inzicht ontstaan over de aanpak.
De keten van personenalarmering bestaat uit drie diensten (alarmapparaat, alarmcentrale en alarmopvolging) die deels onder de basisverzekering en deels onder de aanvullende verzekering vallen. Het alarmapparaat (personenalarmering) komt onder voorwaarden als hulpmiddelenzorg voor vergoeding in aanmerking vanuit de basisverzekering (Zvw). Het betreft onder meer het leveren van de alarmapparatuur, de kosten van het kastje aan de muur en/of hals- of polszender en bijbehorende aansluitkosten.
De abonnementskosten voor aansluiting van (de apparatuur van) de verzekerde op de alarmcentrale (24/7 beschikbaarheid) komen niet in aanmerking voor vergoeding uit de basisverzekering. Mensen kunnen hiervoor een aanvullende verzekering afsluiten, of de kosten zelf betalen. De alarmopvolging betreft, afhankelijk van de melding, een wijkverpleegkundige, mantelzorger of andere vorm van (spoed)hulp die naar de verzekerde toe gaat. Afhankelijk van de situatie betreft dit verzekerde zorg (Zvw) of aanvullende verzekering.
Stichting ATA (voorheen Alarmering Thuiszorg Amsterdam) is inmiddels ruim 30 jaar actief en verzorgt, sinds in 1995 de eigen alarmcentrale erbij kwam, de gehele keten van personenalarmering, van aansluiting tot opvolging. In 2020 heeft Zilveren Kruis aangegeven voor zijn nieuwe klanten vanaf 2021 niet langer ATA, maar Eurocross in te kopen voor de diensten in de basisverzekering en de inzet als alarmcentrale.
In overleg hebben ATA en Zilveren Kruis transitie-afspraken gemaakt voor 2021 en 2022 voor bestaande klanten (voor de personenalarmering die geleverd wordt vanuit de basisverzekering). Voor 2023 en verder zijn Zilveren Kruis en ATA met elkaar in overleg om de personenalarmering (vanuit de basisverzekering) aan reeds bestaande klanten te blijven leveren. Deze groep hoeft voor deze dienst in dat geval niet over te stappen naar een andere aanbieder, zodat zij geen effecten van een wijziging in het inkoopbeleid ondervinden. Verder zijn Zilveren Kruis en ATA in gesprek om te bepalen welke samenwerkingsafspraken mogelijk zijn over de aanvullend verzekerde diensten.
Stichting ATA ziet aansturing van de alarmopvolging vanuit meerdere meldkamers als versnippering, kwetsbaar, kostbaar en privacygevoelig. Bovendien vindt zij deze werkwijze niet aansluiten bij de volgens haar sinds twee jaar ingezette ontwikkeling om toe te werken naar regionale samenwerking waar één meldkamer de aansturing van ongeplande zorg in de regio vormgeeft. Zilveren Kruis meent daarentegen versnippering juist te voorkomen door binnen haar eigen organisatie één aanbieder te contracteren en daarmee het proces van alarmering en opvolging te verbeteren (waaronder het triageproces).
Zilveren Kruis merkt daarbij op dat er sinds 2021 geen klachten zijn en dat de samenwerking tussen de aanbieders van de verschillende (aanvullende) diensten goed verloopt.
Het abonnement op de alarmcentrale betreft zorg die niet wordt vergoed vanuit de basisverzekering, maar die voor eigen rekening komt van mensen, danwel aanvullend verzekerd kan worden. Daarbij geldt contractsvrijheid en is het aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders onderling om tot afspraken te komen. Ik ben geen partij in deze zaak, maar vind het wel van belang dat verzekerden weten waar ze aan toe zijn. In dat licht vind ik het goed dat Stichting ATA en Zilveren Kruis nog met elkaar in gesprek zijn over mogelijke dienstverlening.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de zorgketen voor personenalarmering in de regio Amsterdam hierdoor versnipperd raakt?
Het is van belang dat mensen tijdig hulp ontvangen en dat de keten van personenalarmering voor dit doel efficiënt en doeltreffend georganiseerd wordt. De manier waarop de alarmcentrale en alarmopvolging concreet hun beslag krijgen is aan zorgverzekeraars in afstemming met zorgaanbieders. Bij voorkeur doen zij dit in goed overleg met elkaar en met behoud van een werkbare verstandhouding, zodat de verzekerden goede zorg krijgen. Verzekerden die het niet eens zijn met de gekozen aanpak van hun verzekeraar staat het uiteraard vrij om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om met Zilveren Kruis in gesprek te gaan over hun keuze om ATA niet langer te contracteren?
Het is niet aan mij om te treden in deze specifieke situatie, gezien de wettelijke rol van zorgverzekeraars en zorgaanbieders wat betreft de contractering van de zorg in de basisverzekering en de contractsvrijheid ten aanzien van aanvullende verzekeringen. Uit deze rolverdeling volgt dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders binnen de kaders van de wet hun eigen afwegingen kunnen maken. Vanuit VWS spreken we wel in algemene zin doorlopend met zorgverzekeraars en andere betrokken partijen over de ontwikkelingen en uitdagingen in de zorg en de stappen die we kunnen zetten voor verdere verbetering.
Het bericht ‘Allemaal dezelfde stempel van de commerciële keuringsarts’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Allemaal dezelfde stempel van de commerciële keuringsarts»1 en «Het UWV keurt zijn eigen vlees; Onderzoek De afkeuringsindustrie»?2
Beide berichten bevatten indringende, persoonlijke verhalen van mensen in een kwetsbare positie. Ik begrijp dat deze berichten vragen oproepen.
Hoe verklaart u dat mensen met allerlei verschillende psychische problematieken allemaal dezelfde diagnose krijgen van Psyon?
Wanneer een verzekeringsarts een expertise door een psychiater of een andere medisch specialist aanvraagt, is dat in het algemeen omdat er onduidelijkheid is over de diagnostiek en/of behandeling, of omdat er op grond van de eigen onderzoeksbevindingen reden is te twijfelen aan de aard en/of de ernst van het ziektebeeld. Dat er in deze geselecteerde groep diagnoses gesteld worden die duiden op een ander ziektebeeld dan verwacht door de betrokken persoon is dan ook niet verwonderlijk.
De aanpassingsstoornis is erkend in de DSM-5-classificatie en er is speciaal voor deze stoornis door experts een zorgstandaard ontwikkeld. De diagnose is overigens niet de doorslaggevende factor bij de sociaal-medische beoordeling. Het is aan de verzekeringsarts de geclaimde belemmeringen om te zetten in arbeidsmogelijkheden en te bezien welke beperkingen voortvloeien uit ziekte of gebrek en welke mogelijkheden voor arbeid er nog zijn. De expertise door een deskundige is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts om tot zijn oordeel te komen. Daarnaast heeft hij onder andere een medisch dossier en zijn eigen onderzoeksbevindingen. Overigens vragen de UWV-verzekeringsartsen in beperkte mate een externe expertise aan. Dat gebeurt naar schatting in minder dan één procent van de WIA-claimbeoordelingen (zie het antwoord op vraag 8 en 9).
Vindt u een dergelijke onzorgvuldige keuringswijze acceptabel?
Naar aanleiding van de artikelen in Trouw en De Groene Amsterdammer heeft overleg plaatsgevonden tussen UWV en Psyon. UWV heeft geconcludeerd dat de inhoud van de artikelen vooralsnog geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de door Psyon geleverde kwaliteit. Met Psyon is afgesproken dat de kwaliteit van de rapportages frequent (elk kwartaal) met UWV zal worden geëvalueerd. UWV heeft inmiddels via een aselecte steekproef een aantal rapportages van Psyon uit de afgelopen zes maanden beoordeeld. Hieruit is gebleken dat de kwaliteit adequaat is. Overigens heeft beoordeling van Psyon-rapportages door tuchtrechters en de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage (NVMSR) in het verleden niet geresulteerd in kritiek op de wijze van rapporteren of de gehanteerde onderzoeksmethoden.
UWV heeft verder aangegeven dat er in de huidige wijze van beoordelen voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid en zorgvuldigheid van de oordeelsvorming zijn, ook wanneer de verzekeringsarts externe expertise aanvraagt.
Binnen UWV heeft de verzekeringsarts een onafhankelijke positie. Die onafhankelijkheid is vastgelegd in het professioneel statuut dat door UWV en de verzekeringsartsen zelf is opgesteld en in 2021 is herijkt. Ook de externe deskundige is onafhankelijk. Het is aan de externe deskundige om antwoord te geven op de door de verzekeringsarts gestelde vragen. De deskundige bepaalt zelf de inhoud en reikwijdte van het antwoord. Het is uiteindelijk aan de verzekeringsarts om deze inbreng in combinatie met de bevindingen uit eigen onderzoek mee te nemen in zijn beoordeling van de belastbaarheid van de betreffende persoon.
Wat betreft de zorgvuldigheid heeft UWV als uitgangspunt dat een expertise moet voldoen aan de eisen van de NVMSR. Als een rapport aan deze normen voldoet, kan dat als een waarborg voor een zorgvuldige expertise worden beschouwd. De bij Psyon aangesloten psychiaters rapporteren volgens de NVMSR-richtlijnen. Bovendien zijn de externe deskundigen BIG-geregistreerde specialisten in hun vakgebied en zijn zij gehouden aan de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep, waarop zij tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn. Psyon heeft UWV laten weten dat de tuchtrechter tot nu toe nooit aanleiding heeft gezien om aan een van de bij hen aangesloten psychiaters een maatregel op te leggen. In beide door Investico genoemde hoger beroepzaken heeft de Centrale Raad van Beroep overigens niet getwijfeld aan de medische juistheid van het oordeel van UWV en de externe expertise. UWV is in algemene zin tevreden over de kwaliteit van de expertises van de deskundigen aangesloten bij Psyon. Dat beeld is bevestigd door bovengenoemde steekproef van UWV.
Gelet op het bovenstaande zie ik op dit moment onvoldoende aanleiding voor ingrijpen.
Wat gaat u doen om een serieuze en onafhankelijke keuring door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en haar opdrachtnemers (inzake «onafhankelijke medische diagnostieken»), te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Is Psyon op enigerlei wijze gestimuleerd diagnoses op te leveren die ondersteunend zijn richting het zo veel mogelijk arbeidsgeschikt verklaren van mensen?
UWV heeft aangegeven dat er op geen enkele wijze richting Psyon wordt gestuurd op de uitkomst van de diagnose. UWV geeft geen doelstellingen, streefcijfers of stimulansen richting Psyon. Er zijn derhalve ook geen documenten beschikbaar.
Was er in enigerlei mate sprake van doelstellingen, streefcijfers of stimulansen richting Psyon om aan te sturen op rapporten die ondersteunend zijn voor het arbeidsgeschikt verklaren van mensen?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u als bijlage alle documenten openbaar naar de Kamer sturen die de opdrachtformulering of de aansturing richting Psyon betreffen of die op enigerlei wijze als sturend gezien kunnen worden richting een diagnostiek die ondersteunend is voor het aansturen op het arbeidsgeschikt verklaren van mensen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel «onafhankelijke medische diagnostieken» heeft Psyon voor het UWV gedaan in 2022, 2021, 2020 en 2019?
Onderstaande tabellen bevatten de gevraagde gegevens voor de UWV-divisie Sociaal Medische Zaken (SMZ) en de divisie Bezwaar en Beroep (B&B). Daarbij staat één factuur voor één expertise. UWV vroeg gemiddeld ruim 400 expertises aan bij Psyon. Ter vergelijking: in 2021 heeft UWV ruim 68.000 claimbeoordelingen gedaan.
2019
382
€ 737.887
2020
359
€ 813.669
2021
318
€ 788.473
2022 t/m april
119
€ 275.511
2019
63
€ 145.400
2020
90
€ 237.100
2021
71
€ 193.800
2022 t/m april
34
€ 102.100
Welk totaalbedrag heeft het UWV betaalt aan Psyon in 2021, 2020 en 2019?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u dat de rechterlijke macht de oordelen van Psyon klaarblijkelijk voor zoete koek slikten?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 3 en 4, voldoen de rapporten aan de NVMSR-normen. De bij Psyon aangesloten psychiaters leveren volgens UWV kwalitatief goede en navolgbare rapporten, die adequaat antwoord geven op de door de verzekeringsarts voorgelegde vragen. Daaruit maak ik op dat de rapporten voor de rechterlijke macht voldoende inzichtelijk en overtuigend om te volgen zijn.
Welke manieren ziet u in deze om de rechtsgang en de kansen van burgers in deze te verbeteren?
Ik kan me voorstellen hoe intens de ervaring kan zijn van mensen die het niet eens zijn met het oordeel van UWV. Ik begrijp ook wat de advocaat zegt. Ik wijs er wel op dat de werkelijkheid genuanceerd is. In verreweg de meeste gevallen voert UWV de medische onderzoeken correct uit, al dan niet na correctie door de verzekeringsarts van Bezwaar en Beroep. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en 4, zijn in de bestaande wijze van beoordelen voldoende waarborgen aanwezig voor de onafhankelijkheid en zorgvuldigheid van de oordeelsvorming, ook wanneer de verzekeringsarts externe expertise aanvraagt. Ook een expertise door een medisch adviseur geldt voor UWV de zogeheten vergewisplicht (artikel 3:9 Awb). Dit betekent dat UWV gehouden is zich ervan te vergewissen of een onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de richtlijnen en aan de wettelijke normen (Awb, WIA, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten).
Aan UWV is het in ieder geval om ervoor te zorgen dat bij bezwaar de beslissing, daar waar nodig, wordt herzien. In de bezwaarfase beziet een verzekeringsarts de casus opnieuw. Kritisch onderzoek naar de vraag of er toch niet aanleiding is om betrokkene tegemoet te komen, behoort voorop te staan. In dit verband is van belang dat UWV momenteel bezig is om haar dienstverlening opnieuw tegen het licht te houden en waar mogelijk te verbeteren. De «burgergerichte» heroverweging in bezwaar vormt daar een onderdeel van en ook in lopende procedures in beroep en hoger beroep zal zo burgergericht mogelijk worden gehandeld. Dit houdt onder meer in dat UWV inzet op een informele aanpak (dejuridiseren), de ruimte in de regels zoekt om de betrokken burger tegemoet te komen (ook als een besluit rechtmatig is, zal worden onderzocht of dit besluit niet zal kunnen worden vervangen door een beter besluit) en dat UWV waar mogelijk zal trachten om een definitieve en voor de burger aanvaardbare oplossing te bewerkstelligen.
Waar dit niet lukt, kan uiteindelijk een oordeel door de rechter nodig zijn. De heer Van Os suggereert dat de Centrale Raad daarbij onafhankelijke deskundigen zou moeten inschakelen. De rechter heeft die mogelijkheid. Het is niet aan mij om in deze een oordeel te geven over de rechtspraak, want dat oordeel komt onafhankelijk en zelfstandig tot stand.
Wat is uw reactie op de uitspraken Tilburgse advocaat Jean-Louis van Os: 'Binnen het bestuursrecht gaat de rechter er op voorhand van uit dat het uwv goed onderzoek gedaan heeft. Het is dan aan de burger om te laten zien dat dat niet zo is.» en «Het bestuursrecht is partijdig. Het uwv keurt zijn eigen vlees, en de Centrale Raad legitimeert dat vervolgens. De Centrale Raad zou zelf onafhankelijke deskundigen moeten inschakelen.»?3 Wilt u hierin mede betrekken dat het onderzoek van het UWV danwel in opdracht van het UWV zeker niet altijd deugdelijk blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid onafhankelijk te laten onderzoeken in hoeverre de praktijk van Psyon en de praktijk van het UWV als opdrachtgever, de toets der kritiek kunnen doorstaan?
In antwoord op vraag 3 en 4 heb ik aangegeven om welke redenen ik op dit moment onvoldoende aanleiding voor ingrijpen zie. Beoordeling van Psyon-rapportages in het verleden door tuchtrechters en de NVMSR heeft nooit geresulteerd in kritiek op de wijze van rapporteren of de gehanteerde onderzoeksmethoden.
Bent u bereid de samenwerking met Psyon onmiddellijk stop te laten zetten?
UWV ziet vooralsnog geen reden om de artsen te ontraden een psychiater van Psyon in te schakelen. De verzekeringsarts bepaalt zelf welk bureau wordt ingeschakeld, waarbij de keuze kan zijn ingegeven door de lokale situatie, zoals eventuele wachttijden en eerdere ervaringen.
Bent u bereid iedereen die door Psyon beoordeeld is en arbeidsgeschikt is verklaard, een eerlijke herkeuring te geven?
Voor alle duidelijkheid wil ik nogmaals benadrukken dat Psyon nooit beoordeelt of iemand arbeids(on)geschikt is. Dat oordeel is altijd aan de verzekeringsarts. Vooralsnog is er op grond van het bericht «Allemaal dezelfde stempel van de commerciële keuringsarts» en de bevindingen van UWV onvoldoende reden aan te nemen dat cliënten voor wie een psychiatrische expertise door bij Psyon aangesloten psychiaters is aangevraagd geen eerlijke beoordeling hebben gehad. Mocht in de toekomst blijken dat de inbreng van Psyon niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, dan zal UWV naar bevind van zaken handelen en zal ik uw Kamer informeren via de periodieke Stand van de uitvoering.
Het lesmateriaal en de leerlijn van COC over genderdiversiteit en het voornemen tot doorontwikkeling |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het lesmateriaal en de leerlijn van COC over genderdiversiteit en het voornemen tot doorontwikkeling?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het COC aan leerlingen in groep 3 en 4 onder andere meegeeft dat het helemaal niet raar is dat kinderen zich de ene dag een jongetje kunnen voelen en de andere dag een meisje?2 Vindt u, gelet op de huidige professionele en wetenschappelijke kennis van de (ontwikkelings)psychologie, dat scholen zich voldoende rekenschap geven van de intense identiteitsvragen waar leerlingen mee kunnen worstelen als ze vooral meegeven dat het prima is dat ze een fluïde genderidentiteit hebben? Ziet u dit ook als indicatie dat scholen onvoldoende oog hebben voor de sociale en psychische veiligheid van deze specifieke groep leerlingen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf mag zijn en dat niemand gepest wordt om wie die is, daarbij hoort ook dat leerlingen respectvol leren omgaan met seksuele- en genderdiversiteit. Juist door hier aandacht aan te besteden en de acceptatie daarvan te bevorderen op een manier die rekening houdt met de leef- en ervaringswereld van de leerlingen, passend bij de leeftijd van de leerlingen, draagt een school bij aan de sociale veiligheid van alle leerlingen.
In de brief «Vrij en veilig onderwijs» die op 4 maart jl. naar uw Kamer is gestuurd is aangegeven dat het kabinet voor wat betreft de veiligheid van leerlingen in zal zetten op drie punten, waaronder het verhogen van de lat ten aanzien van sociale veiligheid zodat alle leerlingen en leraren zich vrij en veilig voelen. Daarbij is ook aangegeven dat bij de uitwerking en het nastreven van die ambities er specifiek aandacht zal zijn voor o.a. lhbti-jongeren en meisjes.3
Scholen zijn daartoe ook verplicht volgens o.a. kerndoel 38 voor het primair onderwijs (po), Burgerschapswet en Wet Sociale Veiligheid. Kerndoelen beschrijven wat leerlingen aan het eind van de basisschool moeten kennen en kunnen. Zo staat in dit specifieke kerndoel opgenomen dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. De pas herziene burgerschapswet geeft scholen meer richting en is minder vrijblijvend. In de wet is vastgelegd dat scholen leerlingen kennis en respect moeten bijbrengen voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en ieders grondrechten en dat scholen op een doelgerichte en samenhangende wijze werken aan burgerschapsvorming. De wet sociale veiligheid verplicht scholen zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Dit houdt onder meer in dat scholen verplicht zijn sociaal veiligheidsbeleid te voeren, iemand op school aan te stellen die het beleid ten aanzien van pesten coördineert en een aanspreekpunt is in het kader van pesten en tot slot de ervaren sociale veiligheid van leerlingen te monitoren.
Het oordeel over in hoeverre het materiaal dat het COC ontwikkeld heeft, bijdraagt aan het creëren van een veilig schoolklimaat of juist niet, is niet aan de rijksoverheid, maar aan de onderwijsprofessionals zelf. Scholen hebben daarbij steeds de vrijheid om een eigen invulling aan deze verplichtingen te geven. Het staat scholen dus vrij het materiaal van het COC te gebruiken, maar ook om hier een eigen invulling aan te geven en ander materiaal te gebruiken. Daarbij geldt wel dat scholen zich aan de wet dienen te houden.
De inspectie houdt scherp toezicht op de invulling van burgerschap en doet dit bij alle scholen.
Onderkent u dat de situaties van genderincongruentie – of dysforie en een non-binaire of fluïde genderidentiteit slechts in een zeer beperkt aantallen gevallen voorkomen? Vindt u het tegen die achtergrond acceptabel als in lesmateriaal en in lessen richting jonge kinderen de suggestie wordt gewekt dat een non-binaire genderidentiteit een gangbare, reguliere praktijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat deze aanpak van het COC de psychische integriteit van kinderen voldoende eerbiedigt, zeker in deze ontwikkelingsfase? Ziet u het risico dat hiermee identiteitsverwarring kan worden gezaaid? Deelt u de mening dat teksten als deze zonder nadere duiding op gespannen voet staan met de zorgplicht voor sociale en psychische veiligheid op school?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de afspraak in het regeerakkoord dat geen ruimte mag bestaan voor materiaal dat in strijd is met de waarden van de rechtsstaat, waarvan menselijke waardigheid het overkoepelende uitgangspunt vormt, in situaties als deze? Gaat u de onderwijsinspectie vragen het materiaal van COC te onderzoeken en extra aandacht te besteden aan scholen die dit materiaal gebruiken?
We hebben nu geen aanleiding om aan te nemen dat materiaal van het COC leidt tot antidemocratisch of antirechtsstatelijk onderwijs. Het is aan scholen zelf hoe ze invulling geven aan kerndoel 38 van het curriculum po. Scholen bepalen dan ook zelf of ze gebruikmaken van het materiaal dat het COC ontwikkelt. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Indien daar aanleiding toe is, kan er een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Hoewel het aan scholen en leerkrachten zelf is om het onderwijs in te richten en een eigen afweging te maken ten aanzien van de inzet van leermiddelen, leidt die vrijheid voor scholen ook tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een verbod komt op het gebruik van leermiddelen die antidemocratische of antirechtstatelijke elementen in zich dragen. We werken momenteel uit hoe een dergelijk verbod er in de praktijk uit kan zien.
Deelt u het uitgangspunt dat de overheid geen financiële invloed mag hebben op de markt van leermiddelen en dat staatssteun vermeden moet worden? Hoe controleert u dat het COC geen subsidie gebruikt voor het ontwikkelen van lesmethoden?
De overheid heeft geen financiële invloed op de leermiddelenmarkt, het is aan scholen om een heldere vraag te formuleren, op basis waarvan aanbieders een kwalitatief goed, pluriform en betaalbaar aanbod kunnen ontwikkelen. Interventies van de overheid in de leermiddelenmarkt zijn denkbaar om zwaarwegende redenen van publiek belang, bijvoorbeeld als de continuïteit van het onderwijs in het geding is.
Omdat staatssteun vermeden moet worden, wordt elke subsidieverlening getoetst op staatssteun voordat de subsidie wordt verleend.
In dit geval gaat de subsidieverlening niet om steun voor een voorgeschreven lesmethode of leermiddel, maar om een project om Paarse Vrijdag ook voor po scholen bekend te maken. Een onderdeel betreft materialen die scholen – voor zover zij dat willen – kunnen inzetten op Paarse Vrijdag. Het is uiteindelijk aan scholen zelf om te bepalen of en hoe en of zij aan Paarse Vrijdag willen meenemen.
Het bericht ‘’Ambulanceverpleegkundige Laura (39): ’Hij greep me bij mijn nek’’. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ambulanceverpleegkundige Laura (39): «Hij greep me bij mijn nek»»?1
Ja.
Klopt het dat de politie aanvankelijk niets met de aangifte van het slachtoffer wilde doen, omdat de dader in een andere regio woonde? Hoe verklaart u dit?
Zoals bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin hecht de politie eraan dat iedereen die dat wil altijd en overal aangifte kan doen en daarbij indien nodig geholpen wordt. Zo ken ik de politie ook. De woonplaats van een verdachte heeft geen enkele invloed op het opnemen en opvolgen van een aangifte.
Kunt u toelichten of in deze zaak alle afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak zoals die zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zijn nageleefd?
Het verhaal van Laura is aangrijpend, ze heeft iets heel heftigs meegemaakt. Ik ben blij te lezen dat ze haar werk nog altijd met passie uitoefent, maar kan op deze plek helaas niet nader ingaan op het verloop van haar zaak.
Iedere vorm van agressie en geweld moet waar mogelijk worden voorkomen, maar in het geval van hulpverleners ligt daar een extra prioriteit. Ik vind het belangrijk dat mensen met een publieke taak veilig hun werk kunnen doen en dat wie agressie en geweld tegen hen gebruikt met voorrang wordt vervolgd en streng wordt bestraft. Ik ben dan ook blij met de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het OM in 2013 hebben gemaakt over opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals ambulancepersoneel. Een van de afspraken is bijvoorbeeld dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging bij dit soort zaken. Uit onderzoek met de titel «Afspraak is afspraak» blijkt dat de uitgangspunten uit de ELA goed worden toegepast. Mijn ambtsvoorganger heeft Uw Kamer in 2020 over dit onderzoek geïnformeerd. Uit cijfers van het OM blijkt onder meer dat dit soort zaken sneller wordt behandeld dan vergelijkbare zaken van slachtoffers die geen publieke taak hebben en dat de opgelegde straffen in het algemeen ook hoger zijn.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd dat de politie en het OM de toepassing van de ELA blijven monitoren? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de toepassing van de ELA?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De laatste evaluatie van de ELA heeft in 2019 plaatsgevonden en hierover is uw Kamer begin 2020 geïnformeerd. Een volgende evaluatie zal vijf jaar nadien plaatsvinden, dus in 2024. Uw Kamer wordt daar te zijner tijd over geïnformeerd. Mij is herbevestigd dat in de tussentijd politie en OM de toepassing van de ELA blijven monitoren en onder de aandacht brengen binnen hun organisaties. Zo heeft de landelijk portefeuillehouder Veilige Publieke Taak (VPT) bij het OM recent alle parketten geïnformeerd over de landelijke stand van zaken en ontwikkelingen op VPT-terrein. Op die manier zijn de ELA weer extra onder de aandacht gebracht binnen het OM. De politie brengt met een interne voorlichtingscampagne de afspraken uit de ELA regelmatig onder de aandacht bij baliemedewerkers en rechercheurs die met VPT-delicten te maken krijgen.
Deelt u de opvatting dat het nooit zo mag zijn dat geweld en agressie van patiënten in de ambulancezorg richting hulpverleners wordt gezien als «iets wat erbij hoort», en dat optreden dus noodzakelijk is?
Ja, deze opvatting deel ik.
Klopt het dat twee derde van de ambulancemedewerkers in 2021 te maken had met agressie? Klopt het voorts dat het aantal jaarlijks gemelde incidenten tegen ambulance-medewerkers in dat jaar verdubbeld is van 365 naar 762?
Ambulance Zorg Nederland (AZN) registreert en publiceert op landelijk niveau het aantal agressie-incidenten voor de ambulancesector. Alle regionale ambulancevoorzieningen leveren daarvoor elk jaar het regionale aantal incidenten aan. De sectorcijfers over 2021 worden in de zomer van 2022 gepubliceerd. Uit het voorlopige cijfermateriaal dat AZN over 2021 heeft ontvangen, blijkt dat er sprake is van een totale toename van ca. 9% van het aantal gemelde incidenten, waarbij met name de categorie «verbale agressie» is toegenomen. In 2020 was sprake van in totaal 762 incidenten, in 2021 gaat het om ca. 830 incidenten, op basis van 1,3 miljoen ambulanceritten (2020, precieze aantal ritten in 2021 is nog niet bekend). Er is dus geen sprake van een verdubbeling.
Op basis van de landelijk door regionale ambulancevoorzieningen geregistreerde incidentcijfers is niet te concluderen dat twee derde van de professionals te maken had met agressie. Het Ministerie van VWS heeft in samenwerking met PGGM&CO in februari 2021 een onderzoek laten uitvoeren naar de ervaring van agressie en ongewenst gedrag onder medewerkers in zorg en welzijn. De resultaten van het onderzoek zijn op 13 april 2021 gedeeld met uw Kamer2, 3. Uit de brancherapportage ambulancezorg blijkt dat 82% van de medewerkers de afgelopen 12 maanden minimaal één keer te maken heeft gehad met een vorm van agressie door patiënten en 76% door familie/vrienden van patiënten of omstanders.
Wat doet de taskforce «Onze hulpverleners veilig» voor zorgpersoneel dat met geweldsincidenten te maken heeft?
Bij de Taskforce zijn de brandweer, politie en BOA’s domein I aangesloten en deze richt zich derhalve primair op deze beroepsgroepen. Wel heeft de Taskforce de ambitie om producten te maken en activiteiten te ontplooien die ook andere beroepsgroepen kunnen gebruiken bij het tegengaan van agressie en geweld en het bieden van nazorg.
Hoe verklaart u het feit dat ambulancemedewerkers en andere hulpverleners afzien van het doen van aangifte?
De meldings- en aangiftebereidheid wordt door meerdere factoren beïnvloed. Willen politie en OM zich in kunnen zetten om de daders te vervolgen, dan is het essentieel dat slachtoffers aangifte doen en hierin geen belemmeringen ervaren. Iedere hulpverlener maakt uiteindelijk een eigen afweging aan de hand van de situatie, ernst en impact van het incident en weegt dit af tegen de stappen die daarvoor moeten worden genomen en de verwachting die men heeft over het nut van het doen van aangifte. Het al dan niet hebben van een heldere norm over onacceptabele agressie en geweld, en aangiftebeleid waarin ondersteuning vanuit de werkgever is opgenomen, kan deze keuze beïnvloeden. Daarnaast speelt voor sommige hulpverleners ook het gebrek aan volledige anonimiteit in het strafproces dat mogelijk volgt op een aangifte mee bij hun keuze om al dan niet aangifte te doen. Hierbij ligt er ook een belangrijke rol voor de werkgever om de werknemer hierin te ondersteunen. Ook politie en OM zetten zich in om de drempels om aangifte te doen te verlagen. Ik verwijs u voor een nadere toelichting naar de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Kan de werkgever van een hulpverlener die slachtoffer is geworden ook aangifte doen namens het slachtoffer? Zo ja, waarom gebeurt dit niet automatisch?
Ja, de werkgever kan namens de werknemer aangifte doen. Werkgevers van werknemers met een publieke taak kunnen hierover meer informatie vinden op de website veiligepubliekedienstverlening.nl. Op deze website staat onder andere een stappenplan hoe te handelen na agressie of geweld tegen medewerkers. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces, maar het is ook mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, anoniem aangifte te doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever in plaats van op het woonadres van het slachtoffer. Op de website is ook te lezen dat werkgevers bij voorkeur aangifte doen om zo de medewerker te ontzorgen. De werkgever geeft hiermee bovendien het signaal af dat agressie en geweld tegen medewerkers niet worden getolereerd. Ik onderstreep dan ook het belang van deze werkwijze. Desalniettemin blijft het de keuze van de medewerker om – al dan niet met ondersteuning van de werkgever – aangifte te doen. Ik moedig het doen van aangifte aan, maar dit blijft een individuele afweging. De huidige kaders acht ik dan ook afdoende.
Welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid onder zorgverleners, waaronder ambulancepersoneel, verder te vergroten?
In het licht van de ELA is het van groot belang dat bij een vermoeden van een strafbaar feit ook echt aangifte wordt gedaan, zodat de veroorzaker een passende straf krijgt voor diens agressieve gedrag. Tegelijkertijd weten we dat aangifte doen in zorg en welzijn niet altijd vanzelfsprekend is (zie ook antwoord op vraag 8). De Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de sector zorg en welzijn gaan daarom met de politie en het OM in gesprek om te bezien hoe de drempels in de uitvoering van de ELA rond afhandeling van aangiftes in zorg en welzijn kunnen worden weggenomen. Dat vraagt om inzet aan de kant van politie en OM, maar nadrukkelijk ook bij de sector en in de verbetering van de samenwerking tussen de verschillende partijen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft uw Kamer hier nader over geïnformeerd in haar brief van 6 april jl.4
Is er bij de politie een contactpersoon en/of loket voor degene die aangifte heeft gedaan?
Een aangever kan altijd contact opnemen met degene die de aangifte heeft opgenomen of in behandeling heeft als er vragen zijn. Dit kan via het landelijke telefoonnummer 0900-8844. Daarnaast is er voor de aangever de mogelijkheid om de voortgang van de aangifte te monitoren via internet door in te loggen op mijnpolitie.nl.
Heeft de politie tot taak om een hulpverlener die aangifte doet van een geweldsincident op de hoogte te houden van het verloop van de zaak? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht wie er aangifte doet heeft de politie de taak om de aangever op de hoogte te houden van de voortgang van zijn of haar aangifte. De aangever krijgt schriftelijk bericht of de zaak in behandeling wordt genomen of wordt afgewezen voor dat moment. In het geval er een aanhouding is verricht en de vervolging is aangevangen, ligt de verantwoordelijkheid om de aangever over het verloop van de zaak op de hoogte te houden bij het OM.
Hoe verklaart u voorts dat als hulpverleners wel aangifte doen, de zaak vaak wordt geseponeerd?
Het doen van aangifte leidt niet altijd tot een vervolging. Bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende bewijs is van strafbare feiten of wanneer de identiteit van de verdachte onbekend is, kan het OM besluiten af te zien van vervolging. Ik kan me goed voorstellen dat een dergelijke uitkomst voor een slachtoffer onbevredigend en pijnlijk is. Zoals ik al eerder aangaf heeft aangifte doen echter wel degelijk zin. De cijfers geven geen aanleiding om te constateren dat dit soort zaken «vaak» worden geseponeerd. Geweld wordt niet getolereerd. Iets anders is het wanneer het bewijs ontoereikend is.
Hoe ziet de nazorg van hulpverleners die te maken hebben gehad met (seksueel) geweld eruit? Waar kunnen zij terecht?
Zorgverleners kunnen na een incident op verschillende plekken terecht voor opvang en nazorg, zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Zo werken de ambulancediensten al geruime tijd met collegiale opvang in de vorm van bedrijfsopvangteams (BOT) en kunnen zorgverleners na een incident terecht bij bedrijfsmaatschappelijk werkers, de vertrouwenspersoon of een bedrijfsarts. Daarnaast is het mogelijk om buiten de eigen organisatie (emotionele) ondersteuning in te schakelen van Slachtofferhulp Nederland. Wanneer sprake is van een ongewenste seksuele ervaring kan men voor professionele hulp terecht bij het Centrum Seksueel Geweld.
De uitvoering van de Wmo 2015 voor patiënten met ALS |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met berichten over de lastige situatie waarin veel patienten met ALS (amyotrofische laterale sclerose) zich bevinden ten gevolge van de gebrekkige uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door sommige gemeenten?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over de levenskwaliteit van ALS-patiënten wanneer zij geconfronteerd worden met een langdurig bureaucratisch proces om de juiste zorg en hulpmiddelen te ontvangen, gezien het snelle en progressieve verloop van ALS? Beschouwt u deze situatie ook als onwenselijk?3
Ik vind een goede levenskwaliteit voor iedereen die zorg en ondersteuning nodig heeft – inclusief ALS-patiënten – belangrijk. Voorzieningen zoals een rolstoel of woningaanpassingen leveren hier een belangrijke bijdrage aan. Uiteraard vind ik dat bij het verstrekken van voorzieningen oog moet zijn voor de persoonlijke situatie van de burger. Maatwerk is namelijk het uitgangspunt bij de Wmo. Er zijn in de wet termijnen genoemd waarbinnen burgers een reactie op hun aanvraag moeten krijgen. Deze termijnen moeten dan ook worden gevolgd. Dat termijnen worden overschreden vind ik onwenselijk.
Ik ben het met u eens dat bij acute of zeer progressieve ziektes zoals ALS snelheid en proactief/anticiperend handelen extra belangrijk is. Daarom is het binnen de Wmo ook mogelijk om spoedprocedures voor dit soort situaties in te richten. In de handreiking inkoop hulpmiddelen die de VNG heeft opgesteld, worden gemeenten geadviseerd hoe zij hierover in hun aanbesteding afspraken kunnen maken met leveranciers. Gemeenten kunnen er verder voor kiezen om spoedprocedures in te richten en afspraken te maken met zorgprofessionals en revalidatiecentra in hun gemeente/regio.
Bent u bekend met berichten over grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om ondersteuning en zorg voor ALS-patiënten? Wat kan gedaan worden om deze verschillen te verkleinen en welke acties hebben gemeenten hierop tot nu toe genomen?4
Het is aan gemeenten om afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de burger te bezien welke voorzieningen worden verstrekt. Uitgangspunt is natuurlijk dat adequate voorzieningen tijdig worden verstrekt. Ik ben ermee bekend dat zich schrijnende situaties voordoen in individuele situaties van bijvoorbeeld ALS-patiënten, waarin het lang duurt om de ondersteuning te organiseren en dat is onwenselijk. Ik weet dat gemeenten zich inzetten om ervoor te zorgen dat hun inwoners passende ondersteuning krijgen, maar dat dat niet in alle gevallen in korte tijd lukt.
Ik ben bekend met de complexiteit die gemeenten ervaren in het toekennen van hulpmiddelen aan o.a. ALS-patiënten. Dat neemt niet weg dat ik van gemeenten wel verwacht dat zij dit regelen. Het vorige kabinet heeft specifiek voor het verbeteren van de hulpmiddelenverstrekking aan mensen met een complexe hulpmiddelenaanvraag – en daar vallen ALS-patiënten ook onder – een actieplan hulpmiddelen uitgevoerd en een landelijk normenkader opgesteld. Het landelijk normenkader draagt bij aan een tijdige toegang en levering van passende en adequate hulpmiddelen en bevat afspraken over o.a. communicatie en levertijden. Het «convenant maatwerkprocedure» dat is opgesteld bevat afspraken over het aanstellen van een casemanager en het gebruiken van het functionele advies van de ergotherapaut/revalidatiearts. Deze afspraken zijn nog niet in alle gemeenten geïmplementeerd, maar zullen bijdragen aan een betere hulpmiddelenverstrekking. Ik zal hierover het gesprek aangaan met partijen.
Tot slot loopt er momenteel een onderzoek naar het vereenvoudigen van domeinoverstijgende hulpmiddelenverstrekking. In dat onderzoek is ook aandacht voor mensen met een complexe hulpmiddelenaanvraag. Uw Kamer kan de uitkomsten van dit onderzoek rond de zomer verwachten van de Minister van VWS. Zodra de uitkomsten bekend zijn, zal ik deze samen met mijn collega-bewindspersonen bezien.
Bent u bekend met berichten over te lange wachttijden voor ALS-patiënten bij het verkrijgen van hulpmiddelen vanuit gemeenten? Hoe kan dit voorkomen worden? Wat is er tot nu toe door gemeenten ondernomen om de wachttijden te verkorten?5 6
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om gemeenten die in gebreke blijven bij het leveren van de juiste zorg en ondersteuning aan ALS-patiënten hierop te wijzen?
De voormalige Minister van VWS heeft met de VNG de afspraak gemaakt dat de VNG in eerste instantie gemeenten wijst op de gemaakte bestuurlijke afspraken die de hulpmiddelenverstrekking moeten verbeteren. Als mij signalen bereiken dat gemeenten in gebreke blijven, ben ik bereid om met gemeenten in gesprek te gaan en daarin trek ik graag samen op met de VNG. Ik wil in die gevallen van gemeenten horen waarom het niet lukt om ALS-patiënten passende ondersteuning toe te kennen en zal vervolgens samen met gemeenten kijken wat we daaraan – indien noodzakelijk – kunnen veranderen.
Bent u bekend met het ALS-protocol van de patiëntenvereniging ALS Patients Connected? Wat is uw reactie op dit protocol?7
Inmiddels heb ik kennis genomen van de inhoud van het protocol. Ik zie een aantal overeenkomsten met de afspraken zoals gemaakt in het convenant maatwerkprocedure. Als dit ALS-protocol bijdraagt aan een betere hulpmiddelenverstrekking, is dat zeer positief.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Dementiezorg/Langer Thuis/Palliatieve zorg/PGB/Wijkverpleging/Wmo op donderdag 31 maart 2022 van 13:00 tot 18:00 uur?
Ja.
Het vaccinatiestatuslogo in het patiënten informatiesysteem ‘HiX’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het patiënten-informatiesysteem genaamd «HiX» dat door veel Nederlandse ziekenhuizen wordt gebruikt?
Ja, ik ben bekend met het patiënten-informatiesysteem HiX.
Klopt het dat gevaccineerde patiënten in HiX een vaccinatielogo hebben (gekregen)?1,2
Dat is mogelijk. Als een zorginstelling in het elektronisch patiëntendossier (EPD) geattendeerd wil worden op bepaalde eigenschappen van een patiënt, kan de zorginstelling zelf bepalen dat voor deze eigenschappen een icoon wordt weergegeven. Het is aan zorginstellingen zelf om te bepalen of ze gebruik willen maken van dit specifieke icoon.
Waar staat dit symbool voor? Met andere woorden, wanneer krijgt een patiënt dit vaccinatielogo?
ChipSoft, de ontwikkelaar van HiX, geeft aan dat zorginstellingen uit duizenden iconen kunnen kiezen, waarbij voor elke indicator een ander icoon kan worden weergegeven. Dit specifieke icoon toont normaliter of een patiënt is gevaccineerd tegen COVID-19. Patiënten krijgen dit icoon wanneer zij zijn gevaccineerd in de desbetreffende zorginstelling. In de mouseover van het icoon wordt dan de tekst «Gevaccineerd COVID-19» weergegeven.
Figuur 1 toont de verschillende varianten van dit icoon. Deze staan respectievelijk voor «Gevaccineerd» (A), «Gedeeltelijk gevaccineerd» (B), en «Wil geen vaccinatie» (C). Voor «Niet gevaccineerd» bestaat geen icoon.
De iconen dienen als visualisatie waaraan direct kan worden gezien wat de vaccinatiestatus van een patiënt is, bijvoorbeeld in verband met het plannen van vaccinatieafspraken. Vanuit diverse ziekenhuizen is om deze functie gevraagd, zodat zij patiënten niet onnodig een vaccinatie tegen COVID-19 aanbieden. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 9.
Figuur 1:
Sinds wanneer is dit vaccinatielogo toegevoegd aan HiX? Wat was hiervoor de reden?
ChipSoft geeft desgevraagd aan deze functie te hebben ontwikkeld op verzoek van meerdere zorginstellingen, nadat eind 2020/ begin 2021 duidelijk werd dat zorginstellingen zouden worden gevraagd om mee te helpen met het vaccineren van patiënten. Deze vaccinaties moesten geregistreerd kunnen worden in het medisch dossier en ook doorgegeven kunnen worden aan het RIVM (indien de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven). Om dit te realiseren heeft ChipSoft een voorbeeldinrichting beschikbaar gesteld in het EPD, met bijbehorende handleidingen. Deze inrichting is een optionele uitbreiding (weergave door middel van een icoon) op bestaande software.
Worden behalve de COVID-vaccinaties ook andere vaccinaties van patiënten bijgehouden in HiX? Zo ja, welke vaccinaties zijn dit? Indien dit niet het geval is, waarom wordt uitsluitend de COVID-vaccinatiestatus van patiënten bijgehouden?
In een EPD kan zorgpersoneel alle voor de patiënt en voor de zorgverlener relevante medische informatie vastleggen. Vaccinatiegegevens zijn daar onderdeel van. Deze vaccinatiegegevens kunnen, als de zorginstelling dat afspreekt met de ICT-leverancier, ook op het voorblad worden weergegeven.
Welke medische protocollen maken gebruik van dit vaccinatielogo?
Vanuit de EPD-software is hier geen protocol aan verbonden. Het is enkel een icoon om te attenderen.
Wordt dit vaccinatielogo gebruikt voor het afgeven van een indicatiestelling?
Nee, het icoon is slechts een visualisatie en heeft geen koppeling met welke indicatiestelling dan ook.
Wordt dit vaccinatielogo gebruikt voor onderzoek naar vaccinatiebijwerkingen?
Het EPD bepaalt niet waar onderzoek naar wordt gedaan, dat bepaalt de gebruiker van het EPD die inzagerecht heeft in het medisch dossier. In het EPD is het icoon enkel een icoon om te attenderen zonder dat daar verdere acties aan verbonden zijn.
Kan (het ontbreken van) dit vaccinatielogo ertoe leiden dat patiënten geen behandeling krijgen?
Nee, het EPD bepaalt niet wie welke behandeling krijgt, dat bepaalt de behandelend arts. Dit icoon is slechts een visualisatie waaraan direct kan worden gezien wat de vaccinatiestatus van een patiënt is, bijvoorbeeld in verband met het plannen van vaccinatieafspraken. Vanuit diverse ziekenhuizen is om deze functie gevraagd, zodat zij patiënten niet onnodig een vaccinatie tegen COVID-19 aanbieden. Dit leidt er niet toe dat patiënten geen behandeling krijgen.
Kan (het ontbreken van) dit vaccinatielogo ertoe leiden dat patiënten met voorrang behandeling krijgen?
Nee, zie het antwoord op vraag 9. Er zijn geen signalen dat (het ontbreken van) dit icoon ertoe leidt dat patiënten met voorrang behandeling krijgen.
Wie krijgt wanneer dit vaccinatielogo te zien, betreft dit alle zorgmedewerkers met toegang tot HiX? Hoeveel zorgmedewerkers zijn dit ongeveer? Of betreft dit alleen diegenen die een behandelrelatie met de desbetreffende patiënt hebben?
ChipSoft geeft aan dat dit icoon zichtbaar is voor de zorgmedewerkers die een behandelrelatie hebben met de patiënt. Zij hebben inzagerechten in het medisch dossier, waarmee dus ook in de medicatiegegevens van de patiënt.
Het wissen van patiënteninformatie door het Albert Schweitzer ziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht dat het Albert Schweitzer ziekenhuis duizenden oude patiëntdocumenten heeft gewist?1
Ja.
Kunt u aangeven welke procedures bij een dergelijke transitie normaliter gevolgd dienen te worden, zoals een logboek bijhouden, vier ogen principe hanteren en batch-gewijs iets uitproberen? Kunt u aangeven in hoeverre deze procedures in dit specifieke geval wel of niet zijn gevolgd?
Als met een dergelijke transitie de invoering van het EPD wordt bedoeld, dan heeft het ziekenhuis mij laten weten dat passende procedures zijn gevolgd bij het inrichten van de software en het digitaliseren van het bestaande archief. Voor de inrichting van de software betekende dit een samenwerking tussen de consultants van ziekenhuissoftware leverancier Chipsoft en eigen personeel van het ziekenhuis. Voor wat betreft de digitalisering van het bestaande archief is gebruikgemaakt van een gefaseerde aanpak, met een bijbehorende eindcontrole op het correct opslaan en de raadpleegmogelijkheid van de gedigitaliseerde gegevens.
Kunt u aangegeven wat u vindt van de veiligheid van een systeem zoals deze van Chipsoft, waarbij het blijkbaar mogelijk is om volgnummers twee keer te gebruiken?
Ik vind het van groot belang dat zorgaanbieders en softwarebedrijven zoals Chipsoft hun informatie en systemen ten alle tijden goed beveiligd en beschermd moeten hebben en houden. Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft mij laten weten dat generieke veiligheid van het elektronisch patiëntendossier (ChipSoft HiX) voldoende is, hoewel het (onbedoeld) overschrijven van data in een dergelijke applicatie te allen tijde technisch voorkomen had moeten worden. Inmiddels heeft, zoals aangegeven door het ziekenhuis, Chipsoft een technische aanpassing doorgevoerd door aan alle HiX-gebruikende ziekenhuizen een software-update aan te bieden.
Dat er gegevens overschreven zijn is een unieke combinatie van drie factoren: een verkeerd gekozen nummerreeks, het niet beveiligd zijn van data tegen overschrijven én de gekozen manier van back-up van de gegevens, waarbij elke nieuwe full back-up in de plaats komt van de vorige full back-up.
Hierdoor kwamen de niet opgemerkte fouten gaandeweg ook in de back-ups terecht). Ook dit is inmiddels verholpen doordat Chipsoft een nieuw manier van back-up heeft geïmplementeerd.
Wat vindt u ervan dat pas een jaar na dato is opgemerkt dat er wat is misgegaan? Hoe kan dit voorkomen worden? Welke controles zijn er niet gedaan? Welke veiligheidskleppen of signalen hadden dat kunnen voorkomen?
Uit het feitenrelaas van het ziekenhuis2 en daarna intensief contact, blijkt dat er geen mogelijkheden tot controle zijn geweest om deze fout eerder en/of tijdig te kunnen signaleren. Dat het opmerken van het incident lang heeft geduurd ligt in het feit dat er, vanaf het moment van optreden van de gevolgen van de fout in 2020, weinig tot geen gebruik meer werd gemaakt van de betreffende archiefdata van voor 2017 bij lopende behandeltrajecten van patiënten. De constatering dat een bestand was overschreven, die leidde tot de ontdekking van het incident in volle omvang, had eerder maar ook later kunnen plaatsvinden. Wat vast staat is dat er in de tussenliggende circa elf maanden door individuele behandelaren intern geen melding is gemaakt van onregelmatigheden. Een eerdere melding had de omvang van de gevolgen van dit incident kunnen reduceren, maar er zijn naar de mening van het ziekenhuis geen controles niet uitgevoerd waardoor de fout eerder te constateren zou zijn geweest.
De gevolgen van het incident hadden voorkomen kunnen worden wanneer:
Is het zo dat in een jaar tijd geen enkele arts historische gegevens nodig heeft gehad, aangezien men de fout pas na een jaar heeft ontdekt? Vindt u dat op zich al niet vreemd?
Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft mij laten weten dat de overschreven informatie voornamelijk uit historische gegevens bestaat waarvan in 2017 al de inschatting is gemaakt dat ze niet meer nodig waren voor lopende behandelingen. De bestanden bevonden zich niet in het actieve elektronische patiëntendossier, maar in een digitale archiefomgeving.
Deze data vielen nog wel onder de bewaarplicht maar werden zo goed als niet meer geraadpleegd bij het verstrijken van de tijd. Dat is niet vreemd, noch uitzonderlijk.
Wat vindt u van de communicatie naar patiënten (brief bijgevoegd) met de zinsnede: het gaat om informatie die in 2017 al niet meer van belang werd geacht voor uw behandeling. De kans dat er nu nog gevolgen zijn voor uw behandeling, is verwaarloosbaar klein. Alleen in bijzondere situaties waarin u in de toekomst uw volledige dossier zou willen opvragen, kunnen wij daaraan helaas niet 100 procent tegemoetkomen? Wat gaat het ziekenhuis doen als deze mensen per ongeluk toch verkeerd behandeld zouden worden, dan wel bijvoorbeeld hun UWV-uitkering niet meer kunnen krijgen?
Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft me laten weten dat de communicatie naar patiënten zorgvuldig en naar waarheid is opgesteld, gebaseerd op het soort informatie in de verdwenen bestanden. Het ziekenhuis geeft daarnaast aan dat het uitvoerig intern onderzoek heeft gepleegd bij alle betrokken medische vakgroepen, naar de vraag of sprake kan zijn geweest van verkeerd medisch handelen als gevolg van het ontbreken van data. Deze uitvraag heeft geen reden tot verder onderzoek opgeleverd. Ook verwacht het ziekenhuis dat informatie van het type dat verwijderd is, niet nodig zal zijn bij aanvragen of procedures. Juist het type informatie dat daarbij doorgaans wel nodig is, heeft een actuele en actieve status en bevindt zich veilig in het reguliere elektronische dossier van patiënten. Mocht toch ooit een niet meer beschikbaar document vereist zijn, dan helpt het ziekenhuis de eventuele gedupeerden aan een alternatief voor de bewijsstukken. Ook hierover is informatie voor patiënten te vinden op de in het antwoord bij vraag 4 vermelde webpagina. Tevens heeft het ziekenhuis een e-mailadres ingesteld voor patiënten die denken of verwachten dat ze op enigerlei manier nadeel ondervinden van het verlies van historische gegevens.
Is dit ziekenhuis aangesloten bij Z-Cert? Welke ondersteuning levert Z-Cert bij dit soort transities?
De ziekenhuizen die onderdeel zijn van de branchevereniging Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zijn collectief aangesloten bij Z-CERT. Hier valt het Albert Schweitzer ziekenhuis ook onder. Ondersteuning bij dergelijke transities is geen onderdeel van Z-CERT haar producten en diensten. Z-CERT richt zich primair op ondersteuning bij cyberincidenten, het vroegtijdig waarschuwen omtrent cyberkwetsbaarheden en dreigingen, en in het algemeen het verhogen van de digitale weerbaarheid van zorginstellingen.
De beschikbaarheid van ‘Middel X’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Zelfmoordpoeder Middel X gevonden in Arnhemse woning waar een agent onwel raakte»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk zou moeten zijn dat mensen zomaar in aanraking kunnen komen met dit middel X en daardoor vergiftigd raken?
Suïcidepogingen en ernstige vergiftigingen door inname van of blootstelling aan deze chemische stoffen zijn inderdaad onwenselijk. Specifiek hulpverleners, waar het in dit bericht omgaat, verrichten belangrijk werk in onze samenleving. Zij zorgen voor onze veiligheid en gezondheid, vaak onder gevaarlijke omstandigheden. Ik acht het daarom in zijn algemeenheid van groot belang dat zij goed worden getraind en van voldoende beschermingsmiddelen worden voorzien om de risico’s van hun werk zo veel mogelijk te beperken. Wel wil ik benadrukken dat het risico voor hulpverleners bij behandeling van een patiënt die de zogenaamde Middel X-stoffen hebben ingenomen, zeer beperkt is. Dit heeft het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) aan het Ministerie van VWS laten weten. Van de ruim vijftig meldingen van (pogingen tot) zelfdoding met deze middelen dat het NVIC heeft verzameld, zijn niet eerder signalen geweest dat een hulpverlener ernstig ziek is geworden. Af en toe ervaren hulpverleners wel milde klachten zoals irritatie van slijmvliezen, hoofdpijn of een licht gevoel in het hoofd. De stressvolle situatie kan hier ook een rol bij spelen. Alle hulpverleners met milde klachten na mogelijk contact met de betreffende stoffen, in zowel de NVIC-meldingen als die beschreven zijn in de internationale literatuur, herstelden zonder restschade. De beperkte risico’s op milde klachten bij de hulpverlener moeten altijd worden afgewogen tegen het nut van (snel) hulpverlenen. Overigens heb ik van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) begrepen dat nog niet onomstotelijk is vast komen te staan dat de onwelwording het gevolg is van de in de desbetreffende woning aangetroffen stof.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van het «drempelverhogend beleid» zoals beschreven in de brief van 3 september 2018?2 Kunt u daarnaast de resultaten tot nu toe geven van het in 2018 afgesloten convenant met de chemiesector waarin de verkoop van deze stoffen aan particulieren wordt tegengegaan?
Het is in aantallen moeilijk te zeggen in hoeverre het drempelverhogend beleid effectief is geweest, omdat niet met zekerheid gesteld kan worden of en hoeveel suïcidepogingen voorkomen zijn. Wel is wetenschappelijk bewezen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.3
Het beleid is met name gericht op het tegengaan van de beschikbaarheid van deze middelen voor particulieren. Op 26 juni 2019 is daartoe de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.4 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren. De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Uit deze sondering kwam niet naar voren dat het probleem met de middel X-stoffen op grote schaal speelt in andere EU-landen. Uiteraard is niet uit te sluiten dat deze stoffen elders ook gebruikt worden. Tijdens de laatste vergadering in december 2021 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. De deelnemers hebben toen ook de intentie uitgesproken om in 2022 vervolg te geven aan de code.
Ik hecht eraan te benadrukken dat deze inzet in samenhang moet worden gezien met de inzet van de Staatssecretaris van VWS op het gebied van suïcidepreventie.
Bent u bereid om nogmaals te onderzoeken hoe de illegale markt met betrekking tot Middel X aangepakt kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer voor het zomerreces 2022 informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
De zogenaamde Middel X-stoffen zijn niet verboden en er is dus geen sprake van een illegale markt. Er is wel sprake van drempelverhogend beleid, zoals eerder uiteengezet. Uiteraard blijft het Ministerie van VWS in gesprek met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen.
Kunt u aangeven of de Coöperatie Laatste Wil zich, na eerdere afwijzing door het Ministerie van VWS, opnieuw gemeld heeft voor een gesprek over een zogenaamde «proeftuin» met Middel X?
De Coöperatie Laatste Wil (CLW) heeft in juni 2021 aangegeven met het Ministerie van VWS (opnieuw) in gesprek te willen over een zogenaamde «proeftuin», waarbinnen de werkwijze van de CLW rondom het dodelijk poeder kan worden getest zonder straf- of tuchtrechtelijke gevolgen. Dit verzoek is afgewezen vanwege de demissionaire status van het kabinet en de huidige beleidslijn. Het is namelijk onwenselijk dat van deze stoffen het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts deze fatale stap zetten. Daarom zijn drempels opgeworpen tegen de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Over een proeftuin is daarna geen contact meer geweest.
Zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich de vragen van de CDA-fractie tijdens het hoofdlijnendebat VWS over het belang van zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen alsmede het CDA pamflet: «Geneesmiddelentekorten» en uw antwoorden daarop?1, 2
Ja die kan ik mij herinneren.
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief aan Minister Kuipers: houd medicijnenproductie in Nederland»?3
Ja daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de brandbrief die door onder andere KWF Kankerbestrijding, de grote Nederlandse apothekersorganisaties en de Hartstichting naar u is verstuurd, en ook met het onderliggende onderzoeksrapport van Roland Berger, getiteld: «Productiecapaciteit van generieke medicijnen in Nederland»?
Ik heb een «coalitiebrief» ontvangen betreffende het veiligstellen van generieke medicijnenproductie in Nederland. Met die brief is ook een rapport van Roland Berger met als titel «Productiecapaciteit van generieke medicijnen in Nederland» meegestuurd.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het rapport van Roland Berger dat er nog maar één grote medicijnfabriek in Nederland staat die essentiële receptplichtige generieke medicijnen in tabletvorm maakt? Deelt u deze conclusie, en zo nee: waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het rapport dat in opdracht van een contractproducent van generieke geneesmiddelen is opgesteld. Ik laat dit rapport door externen nader bestuderen. Vooruitlopend op de uitkomsten kan ik melden dat het rapport zich met name lijkt te focussen op de laatste stap in het productieproces van geneesmiddelproductie, namelijk het tabletteren en verpakken. Voor het versterken van de leveringszekerheid en daarmee de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten en hun zorgverleners is borging van de hele keten van geneesmiddelproductie van belang. Immers, als er kwetsbaarheden en afhankelijkheden in het begin van de productieketen zitten – bijvoorbeeld bij de nodige grondstoffen of werkzame stoffen en de daarvoor benodigde technologieën – dan heeft dat effect op onder andere de beschikbaarheid van het eindproduct. In mijn aanpak om de leveringszekerheid te versterken, kijk ik daarom uitdrukkelijk naar de gehele keten en het brede plaatje zowel binnen Nederland als de Europese Unie. Dit sluit ook aan op het strategisch industriebeleid waar Nederland zich inzet op stimulering van innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia4.
Indien u deze conclusie niet deelt, kan u dan een overzicht geven van alle andere nog overgebleven productiecapaciteit van generieke medicijnen in tabletvorm in Nederland? Welke grote faciliteiten zijn er nog meer, buiten de fabriek in Leiden?
Zie mijn antwoord bij vraag 4. Daarnaast is er een overzicht beschikbaar bij de IGJ waar alle goedgekeurde productie faciliteiten in staan vermeld. Deze is openbaar toegankelijk via de website van EudraGMDP.
Staat u nog steeds achter de stelling: «Het behoud van de grootste generieke geneesmiddelenfabriek van Nederland achten wij van groot belang voor de leveringszekerheid van generieke medicijnen», zoals geschreven in de Kamerbrief van 18 december 2020 (op basis waarvan de Ministeries van Economische Zaken & Klimaat en Volksgezondheid, Welzijn & Sport een lening van 6,7 miljoen euro hebben verstrekt om bovenstaand doel te verwezenlijken)?4
Ik sta achter deze stelling van het vorige kabinet.
Hoe denkt u een relevante rol te spelen in de gesprekken over meer Europese pandemische paraatheid en strategische autonomie op het gebied van volksgezondheid indien u deze laatste grote medicijnenfabriek van Nederland die essentiële receptplichtige medicijnen in tabletvorm maakt voor Nederland niet meer van groot belang acht?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4, 5 en 6. Aanvullend wil ik er op wijzen dat ik voor de beleidsagenda leveringszekerheid van medische producten kijk naar de gehele productie en toeleveringsketen van geneesmiddelen. In de beleidsagenda pandemische paraatheid die ik dit voorjaar aan uw Kamer aanbied, ga ik hier ook nader op in. Nederland speelt al geruime tijd een relevante rol in het kader van de discussies rondom de EU farmaceutische strategie, de European Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) en open strategische autonomie in den brede. Zo kan bijvoorbeeld de door de HERA geboden infrastructuur en monitoring van vraag en aanbod naar essentiële medische materialen bijdragen aan het vergroten van de weerbaarheid en zorgvoorziening in de EU.
Bent u bereid om bijvoorbeeld in de voorwaarden van de volgende tenders van de zorgverzekeraars af te dwingen dat tenminste een derde van de generieke medicijnen in tabletvorm bij lokale aanbieders (voorwaarde dat zij produceren in Nederland) wordt besteld? En bent u vervolgens bereid om een regeling te maken zodat dit in de toekomst consequent gebeurt?
Een onderdeel van het versterken van de leveringszekerheid is onderzoeken wat de mogelijkheden zijn als het gaat om het versterken van de productie dicht bij huis en inkoopcriteria van inkopende partijen, waaronder zorgverzekeraars. Ik beperk mij hier niet tot geneesmiddelen in tabletvorm, maar bekijk dit vanuit de beschikbaarheid van medische producten in brede zin.
De zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om in het kader van hun wettelijke zorgplicht ervoor te zorgen dat geneesmiddelen beschikbaar zijn voor patiënten en hun zorgverleners. Zorgverzekeraars hanteren hiervoor hun eigen inkoopbeleid. Op dit moment ben ik in gesprek met zorgverzekeraars om te horen hoe hun inkoopcriteria kunnen bijdragen aan leveringszekerheid. Ik zie dat verschillende zorgverzekeraars daar al op inzetten door bijvoorbeeld fabrikanten te stimuleren bij te dragen aan leveringszekerheid door contracten te continueren als er geen tekorten zijn geweest in een voorbije periode en daarbij niet altijd enkel fabrikanten met de laagste prijs te contracteren. Daarnaast ontvang ik ook signalen dat bij een groot deel van de geneesmiddeltekorten de oorzaak van het tekort niet zozeer ligt bij de tablettering of verpakking. Samenvattend zie ik geen aanleiding om zorgverzekeraars te dwingen om tenminste een derde van de generieke medicijnen in tabletvorm te laten bestellen bij lokale aanbieders.
Gelet op de tijdsdruk en de al snel komende tenders van de zorgverzekeraars: kunt u deze vragen met voorrang en grote spoed beantwoorden?
Ik heb uw vragen per ommegaande behandeld en beantwoord.
Het coronabeleid |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de luchtvaartmaatschappijen KLM, Transavia, TUI en Corendon hebben aangegeven per 23 maart niet langer het dragen van een mondkapje te verplichten, terwijl deze plicht wél blijft gehandhaafd en ook ten zeerste wordt aanbevolen door het Outbreak Management Team (OMT), het Aviation Health Safety Protocol (AHSP) van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC)?
Ja.
Gaat het kabinet KLM, Transavia, TUI en Corendon hierop niet alleen aanspreken maar ook een sanctie treffen wanneer zij zich hier niet aan willen houden? Is het kabinet zich er van bewust dat zij tevens een minderheidsbelang heeft als aandeelhouder in KLM (en Transavia) en door voorgenoemde aankondiging het beleid van deze luchtvaarmaatschappijen rechtstreeks indruisen tegen het beleid van de aandeelhouder (wetende de staat)?
Tijdens het weegmoment van 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om de mondkapjesplicht in de luchtvaart te continueren en hiermee te blijven aansluiten bij de internationale lijn van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA). Vervolgens hebben de luchtvaartmaatschappijen KLM, Transavia, TUI en Corendon aangekondigd om de mondkapjesplicht per 23 maart niet meer te zullen handhaven en de passagiers het dragen van een mondkapje dringend te zullen aanbevelen in plaats van te verplichten. Naar aanleiding van deze brief hebben constructieve telefonische gesprekken plaatsgevonden met de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben inmiddels schriftelijk bevestigd dat zij in de klantcommunicatie en op de websites melding zullen blijven maken van de mondkapjesverplichting achter de security en aan boord van de vliegtuigen. Sanctionering is derhalve niet aan de orde, nu er met de luchtvaartmaatschappijen afspraken zijn gemaakt over het continueren van de verplichting.
Waarom zijn van de tien miljoen beschikbare zelftesten voor sociale minima tot op heden slechts 3,9 miljoen besteld door gemeenten? Deelt u de mening dat zelftesten eigenlijk een collectieve voorziening behoren te zijn in het kader van de publieke gezondheid en dat grotere groepen aanspraak moeten kunnen maken op gratis zelftesten en mondneusmaskers? Wanneer loopt de houdbaarheid van deze zelftesten (en mondneusmaskers) af?
Van een aantal gemeenten hebben wij begrepen dat, nu de maatregelen zijn opgeheven, de urgentie voor het gebruik van zelftesten bij de mensen sterk is afgenomen en daarmee de vraag naar zelftesten dus ook afneemt. Ook vergt het verstrekken van zelftesten aan sociale minima tijd bij gemeenten om dit te organiseren. Ik deel uw mening niet dat zelftesten een collectieve voorziening moeten zijn voor iedereen. Ik ben wel van mening dat voor diegenen voor wie het financieel niet of nauwelijks mogelijk is om zelftesten te kopen, het een publieke voorziening moet zijn. Om deze groep te bereiken zijn deze zelftesten voor gemeenten beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn er in een eerder stadium al zelftesten verstrekt via Voedselbanken Nederland, het Armoedefonds, het Rode Kruis, Stichting Valente, het Leger des Heils en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Ik ben momenteel aan het bezien hoe ik deze groep nog beter kan bereiken.
De houdbaarheidsdatum van de testen en de mondkapjes verschilt. De testen die in principe gereserveerd zijn voor de sociale minima zijn tot eind november 2023 houdbaar en de testen voor de wijkgerichte aanpak zijn houdbaar tot begin juni 2023. Wat betreft de mondkapjes is een deel houdbaar tot april, mei en juni 2022. Een ander deel is nog houdbaar tot april 2023.
Kunt u vertellen hoe het staat met de uitvoering van de motie Westerveld c.s. waarin wordt verzocht scenario’s uit te werken voor het kosteloos verstrekken van zelftesten en goede mondneusmakers?1
Uw Kamer heeft op 22 maart jl. de uitwerking van de motie Westerveld c.s. ontvangen als bijlage bij de verzamelbrief COVID-19.2
Waarom kiest u ervoor om de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer te doen laten vervallen? Kunt u zich voorstellen dat kwetsbaren door het ontbreken van deze laagdrempelige plicht zich onveilig voelen in het openbaar vervoer? Waarom heeft u er niet voor gekozen om, in plaats van een advies, meer maatwerk toe te passen bijvoorbeeld door in iedere trein een mondkapjescoupé te verplichten?
We gaan nu het derde coronajaar in. Het kabinet heeft er in deze fase voor gekozen om de doelen van het coronabeleid te herzien. Zoals benoemd in mijn brief van 8 februari jl.3, gaat het kabinet voortaan sturen op twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit én het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen. Het beschermen van de gezondheid van kwetsbaren in het bijzonder en van ons allemaal blijft daarbij de aandacht van het kabinet houden.
Omdat de omikronvariant van het coronavirus minder ziekmakend is en de verwachting is dat op korte termijn sprake blijft van een relatief beperkte toename van de ziekenhuis- en IC-opnames, heeft het kabinet besloten dat enkele resterende coronamaatregelen, zoals de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer, kunnen worden afgeschaft. Het kabinet vertrouwt erop dat met deze versoepelingen de toegankelijkheid van de zorg niet in het gedrang komt en dat de versoepelingen de maatschappelijke vitaliteit ten goede komen.
Omwille van het voeren van een eenduidig, handhaafbaar en praktisch uitvoerbaar beleid kiest het kabinet ervoor om de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer te laten vervallen. Het kabinet heeft er niet voor gekozen om in delen van het openbaar vervoer en/of delen van voertuigen het mondkapje verplicht te houden. De huidige situatie laat het toe om de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer los te laten. Het alsnog in stand houden van bepaalde verplichtingen met maatwerk leidt tot onduidelijkheid en levert praktische problemen op met handhaving en uitvoerbaarheid.
Ik kan mij wel voorstellen dat kwetsbaren zich minder veilig voelen in het openbaar vervoer nu de mondkapjesplicht daar is afgeschaft. Daarom wordt in de publiekscommunicatie ook ingezet op bewustwording: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iedereen zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen. Daarnaast blijft het advies luiden om een mondkapje te dragen op drukke plekken, zoals in en rond het openbaar vervoer. Met het dragen van een mondkapje bescherm je jezelf en anderen.
Wanneer is het mogelijk voor overige kwetsbare risicogroepen (<70 jaar) om een tweede booster te halen?
De Gezondheidsraad heeft gewogen of het wenselijk en noodzakelijk is de doelgroepen die eerder werden aangewezen voor de herhaalprik verder uit te breiden. In het nieuwe advies van 25 maart jl. adviseert de Raad om de doelgroep uit te breiden naar mensen van 60 jaar en ouder. Dit advies heb ik overgenomen4 en voor deze mensen is het vanaf 26 maart jl. mogelijk een afspraak te maken voor de herhaalprik. De Gezondheidsraad adviseert geen herhaalprik voor mensen onder de 60 jaar. Deze groep is voorlopig nog goed beschermd tegen ernstige ziekte. Mensen vanaf 18 jaar met een ernstige afweerstoornis of met het syndroom van Down kunnen, zoals de Gezondheidsraad adviseert, ook een herhaalprik krijgen. Dit geldt ook voor bewoners van verpleeghuizen. Voor de meest kwetsbare personen jonger dan 60 jaar is er dus wel een herhaalprik voorzien. Daarbij geeft het advies van de Gezondheidsraad ruimte voor maatwerk voor specifieke gevallen. Op dit moment wordt er gekeken naar de mogelijkheden hier invulling aan te geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ongevaccineerden er van op de hoogte zijn dat het Novavax-vaccin beschikbaar is? Hoeveel mensen laten zich alsnog hierdoor voor het eerst vaccineren, denkt u? Welke stimuleringsmaatregelen zijn bewezen effectief?
De beschikbaarheid van het Novavax-vaccin is bekend gemaakt door middel van publiekscommunicatie, waaronder een persbericht vanuit het Ministerie van VWS en berichtgeving vanuit het RIVM en de GGD. Ook via sociale media is het door deze drie organisaties onder de aandacht gebracht. Daarbij is er een informatiepagina over Novavax op coronavaccinatie.nl. Als mensen zoeken naar Novavax komt deze pagina hoog in de zoekresultaten naar boven. Op prikkenzonderafspraak.nl wordt verwezen naar de locaties waar Novavax beschikbaar is. Daarnaast worden mensen die vragen stellen aan het Ministerie van VWS over dit onderwerp geattendeerd op de mogelijkheid om te kiezen voor Novavax.
Uit onderzoek van de Gedragsunit van het RIVM kunnen we opmaken dat een kleine groep mensen heeft aangegeven zich te willen laten vaccineren met Novavax. Dit onderzoek geeft echter alleen aan wat de intentie is. Er zijn tot en met 3 april jl. 554 eerste prikken en 9 tweede prikken met Novavax. Het totaal aantal nog geplande afspraken met Novavax was op 4 april 595 afspraken, waarvan 93 voor een eerste prik. Het is uiteraard aan iedereen die nog geen COVID-19-vaccinatie heeft gehad zelf om hierin een keuze te maken.
Wat voor gevolgen heeft de toepassing van de In-vitro Diagnostic Medical Devices Regulation (IVDR) per 26 mei 2022 concreet op de toelating en de minimale kwaliteitseisen van zelftesten (in navolg op de beantwoording van eerdere Kamervragen)?2
Graag verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden over zelftesten van 21 februari 2022.6 Voor zelftesten die vanaf 26 mei 2022 voor het eerst op de markt komen, gaan strengere voorwaarden gelden voor onder andere prestatiestudies, kwaliteitsmanagement, post-market surveillance en het rapporteren en melden van incidenten. Aanvullend zal al deze informatie grotendeels openbaar toegankelijk worden in de Europese Database voor Medische hulpmiddelen (EUDAMED). EUDAMED moet eventuele incidenten eerder aan het licht brengen, zodat sneller passende maatregelen kunnen worden getroffen, indien nodig.
Hoe staat het met de onderzoeken van het Zorginstituut Nederland naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg? Blijft de vergoeding voor paramedische herstelzorg in stand totdat het Zorginstituut haar onderzoek heeft afgerond?
Het onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg na COVID-19 is op dit moment gaande. Naar verwachting is in het voorjaar van 2023 meer bekend over de resultaten van het onderzoek. Een eventuele verlenging van de paramedische herstelzorg na augustus 2022 neem ik in overweging.
Hoe worden patiënten en zorgverleners betrokken bij het onderzoek naar effectiviteit en kostenefficiëntie door het Zorginstituut? Klopt het dat de voorwaardelijke toelating afloopt in augustus 2022? Bent u bereid om de voorwaardelijke toelating nogmaals te verlengen in afwachting van het onderzoek van het Zorginstituut?
Het onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg na COVID-19 is op dit moment gaande. Alle patiënten en zorgverleners die zorg krijgen of verlenen in het kader van de regeling zijn in principe betrokken bij het onderzoek. Het klopt dat de voorwaardelijke toelating afloopt in augustus 2022. Een eventuele verlenging van de regeling neem ik in overweging.
Bent u bekend met de brief die de #VergeetOnsNietErnst-groep aan u gestuurd heeft? Zo ja, heeft u op de punten in de brief gereageerd en zou u in gesprek willen gaan met deze groep?
Op 15 maart jl. heeft #VergeetOnsNietErnst een brief aan de Secretaris-Generaal van het Ministerie van VWS gestuurd met «een «verlanglijst»» die #VergeetOnsNietErnst met hem wil bespreken, met «direct implementeerbare, concrete maatregelen». Zoals #VergeetOnsNietErnst aangeeft in deze brief, hebben diverse directies van het ministerie reeds regelmatig overleg met #VergeetOnsNietErnst. Het Ministerie van VWS zal op korte termijn reageren op de brief van de groep #VergeetOnsNietErnst.
Problemen voor mensen met long-Covid met oa het UWV |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de mail waarin aangeven wordt dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de betreffende long-Covid patiënt niet serieus neemt, onbekend is met de ziekte en de patiënt werkfit verklaart na slechts een marginale keuring waarin gevraagd wordt of de patiënt het huis kan schoonhouden en de eigen boodschappen kan doen?1
Ik heb kennisgenomen van de betreffende mail en neem het signaal serieus. Ik vind het vervelend dat de schrijver van de mail dit heeft ervaren. UWV treedt graag in contact met de persoon van wie het signaal uit de mail komt, om de situatie en mogelijke oplossingen te bespreken. UWV geeft in algemene zin aan dat de verzekeringsartsen uitgebreid geïnformeerd zijn omtrent het ziektebeeld. Kennis en ervaring met de beoordelingen van (langdurig) Covid wordt op de kantoren tussen de verzekeringsartsen gedeeld. Daarbij wordt ook casuïstiek besproken. De ontwikkelingen en wetenschappelijke inzichten met relevantie voor de beoordeling worden op de voet gevolgd en centraal beschikbaar gesteld om te kunnen gebruiken in het kader van de beoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en anderen dat het op dit moment net een loterij is, hoe je vanwege long-Covid gekeurd wordt? Vindt u dit een acceptabele werkwijze ten aanzien van deze slachtoffers van de nationale gezondheidscrisis?
Zoals voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, geldt ook voor werknemers met langdurige COVID dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen met vergelijkbare klachten precies gelijk zal zijn. Dat is logisch, omdat de klachten die mensen bij langdurige Covid ervaren niet voor iedereen hetzelfde zijn, maar ook omdat de individuele omstandigheden van de werknemer een rol spelen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. UWV behandelt alle WIA-aanvragen op eenzelfde manier en houdt bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening met de functionele mogelijkheden in arbeid van de individuele werknemer. UWV maakt geen onderscheid in manier van handelen naar de reden van uitval of ziekte.
Van belang is om in dit verband op te merken dat het kan voorkomen dat mensen met een vergelijkbaar klachtenpatroon een verschillende uitkomst hebben van de beoordeling. De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten dor ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Gevolg daarvan in de systematiek van de WIA, is dat wordt beoordeeld wat de resterende verdiencapaciteit van iemand met een ziekte of beperking is. Op basis daarvan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld en dat kan dus van persoon tot persoon verschillen, ook wanneer mensen vergelijkbare klachten ervaren.
Onderschrijft u dat het onacceptabel is dat mensen met long-Covid buiten de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en tweedejaars Ziektewet vangnet vallen?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier en beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de functionele mogelijkheden in arbeid van het individuele geval. Bij iedere ziekte en aandoening variëren de aard en ernst van de klachten en de belemmeringen die mensen ervaren per individu. We kunnen niet op voorhand uitsluiten dat er werknemers met langdurige Covid klachten zullen zijn, voor wie geldt dat bij de WIA-beoordeling wordt vastgesteld dat er minder dan 35 procent inkomensverlies is. Zij komen niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. In elke situatie wordt gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen om te werken van de individuele werknemer op dat moment. Daarmee sluit het beleid aan op de specifieke situatie van de individuele werknemer. Ik zie op dit moment geen reden tot aanpassing van het beleid t.a.v. arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen specifiek voor de groep mensen met langdurige Covid klachten. Ook voor andere ziekten en aandoeningen kennen we geen apart beleid.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om te waarborgen dat long-Covid patiënten een rechtvaardige beoordeling bij het UWV kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een richtlijn op te stellen waarbij long-Covid klachten UWV-breed worden erkent en waarbij keuringsartsen worden bijgeschoold over long-Covid?
Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij gedurende een lange periode na een Covid-besmetting klachten houden. Ik vind het belangrijk dat we zoveel mogelijk kennis hebben over dit ziektebeeld, om deze mensen de best mogelijke dienstverlening te bieden. UWV beschikt dan ook over de kennis hierover, voor zover die op dit moment beschikbaar is. Deze kennis breidt zich continu uit, omdat er elke dag wetenschappelijke inzichten bijkomen. UWV is zich ervan bewust dat er veel vragen leven over dit onderwerp en heeft daarom op hun website een pagina ingericht met extra informatie over langdurige klachten na een Covid-besmetting en de WIA-beoordeling. Bovendien stelt UWV relevante kennis over Covid-19 en langdurige Covid op intranet beschikbaar voor haar professionals.
Naast deze acties door UWV, is er ook door de artsenfederatie KNMG een richtlijn gepubliceerd over langdurige klachten na Covid-19. Aan deze richtlijn heeft de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde bijgedragen. Deze richtlijn is online beschikbaar2 en te raadplegen door (verzekerings)artsen.
Kunt u de huidige instructies richting keuringsartsen betreffende long-Covid als bijlage naar de Kamer sturen?
Omdat mensen met langdurig Covid niet op een andere manier worden beoordeeld dan mensen met een andere ziekte of beperking, is er geen specifieke instructie voor verzekeringsartsen om hen te beoordelen (anders dan de hierboven genoemde richtlijn die door de artsenfederatie KNMG is gepubliceerd). Dergelijke instructies zijn er ook voor andere ziektes en aandoeningen niet. Wat van belang is, is dat de verzekeringsartsen goed op de hoogte zijn van de actuele medische inzichten van het ziektebeeld. Dat wordt op verschillende manieren gefaciliteerd, zoals in eerdere antwoorden ook beschreven.
Wat doet u voor mensen die in ons aller belang in de zorg werkten gedurende de epidemie, vaak zonder adequate bescherming en daar long-Covid klachten aan over gehouden hebben?
Met haar brief van 25 februari jl. heeft de Minister van Langdurige Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over de tijdelijke ondersteuning die zij zorgwerkgevers biedt om zorgverleners die in de periode maart tot en met december 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden. Zij verwacht het aanvraagloket voor deze ondersteuning in juni 2022 te openen. Vanwege de termijnen in de WIA kan voor deze groep ook al vóór openstelling van het aanvraagloket een aanvraag voor een vrijwillige verlengde loondoorbetaling aan de orde zijn. Als zo’n aanvraag door UWV wordt toegekend, kan voor die vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling deze subsidie worden aangevraagd.
Eerder rapporteerde de FNV dat zij goede hoop heeft dat Minister Helder voor Langdurige Zorg & Sport binnenkort met een overbruggingsfaciliteit komt voor zorgmedewerkers die met langdurige klachten rondlopen na een besmetting met het coronavirus (long covid), hoe staat het hiermee?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat naast zorgmedewerkers ook andere werknemers ongewild met long-Covid besmet zijn? Wat doet u voor deze mensen?
In de brief van 25 februari jl. die de Minister van Langdurige Zorg en Sport aan uw Kamer heeft gestuurd, is aangegeven dat het kabinet ervoor kiest om specifiek werkgevers in de zorg te ondersteunen vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Dit kabinet heeft in die brief aangegeven dat de overwegingen bij de ondersteuningsmaatregel zijn gebaseerd op een uitzonderlijke combinatie van factoren in de zorgsector. Om die reden is er een tijdelijke ondersteuningsmaatregel voor zorgwerkgevers.
Bent u bereid te bezien welke financieel vangnet voor zelfstandig ondernemers en zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) met long-Covid geboden kan worden?
In het Pensioenakkoord heeft het kabinet met onder meer de sociale partners afgesproken dat er een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen komt. De sociale partners hebben een advies uitgebracht over de invulling van deze toekomstige verplichte verzekering en op dit moment wordt in gezamenlijkheid gewerkt aan de uitwerking hiervan. In de hoofdlijnenbrief voor de zomer wordt de Kamer hierover geïnformeerd. Op dit moment is een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering er nog niet, maar kunnen zelfstandigen uiteraard wel zichzelf verzekeren voor arbeidsongeschiktheid. Het is daarmee niet logisch om iets aparts te regelen voor zelfstandigen met langdurige Covid, net zoals dat voor werknemers niet nodig is. Niet de reden voor uitval of ziekte, maar de mate van inkomensverlies is bepalend voor hoe het vangnet bij ziekte of arbeidsongeschiktheid eruitziet.
Hoe staat het met de uitvoering van motie 26 448 nr. 659 die vraagt opties te inventariseren om te voorkomen dat arbeidsongeschikte werknemers én geen werk én geen arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben als zij minder dan 35% inkomen verliezen?
In deze motie wordt het kabinet verzocht te inventariseren welke opties er zijn om te voorkomen dat arbeidsongeschikte werknemers én geen werk én geen arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben en in dezelfde motie staat een positieve appreciatie van het verlagen van de arbeidsongeschiktheidsdrempel in de WIA. Een dergelijke drempelverlaging heeft diverse gevolgen voor zowel werkgevers, werknemers en de uitvoering. Dit vergt uitvoerige bespreking met de uitvoering en met sociale partners. De wenselijkheid hiervan wordt bezien in samenhang met de uitvoering van de opdracht in het coalitieakkoord om hardheden in de WIA weg te nemen. Bij die uitwerking wordt ook het middellangetermijnadvies van de SER in zijn geheel bezien. De uitvoering van deze motie zal dus in dit traject meelopen. Over dit proces wordt uw Kamer voor de zomer nader geïnformeerd.
Hoeveel long-Covid patiënten zijn er in Nederland? Indien er nog geen duidelijk cijfer bekend is: binnen welke termijn komt u met een serieuze schatting komen van het aantal?
Er bestaat momenteel nog geen duidelijke indicator voor het aantal Long Covid patiënten in Nederland. Op basis van het aantal aanmeldingen bij C-support kan een indicatie worden gegeven van het aantal patiënten. C-support is in oktober 2020 opgericht om deze specifieke patiëntengroep te ondersteunen. Sinds de oprichting hebben ruim 12.000 patiënten zich bij hen aangemeld. Om een betrouwbaar beeld te krijgen van het aantal mensen in Nederland dat langdurige klachten na een Covid-besmetting houdt, volgt het RIVM sinds de start van de infectie deelnemers van de Long COVID-studie.
Hoeveel long-Covid patiënten zijn aangemeld bij C-support?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel WIA-aanvragers hebben long-Covid? Indien het UWV dit niet bijhoudt: bent u bereid dit te gaan registreren?
Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een Covid-besmetting, te gebruiken bij alle komende WIA-claimbeoordelingen. Deze registratie zorgt voor inzicht in de instroom van personen met langdurige COVID in de WIA. De rapportage van UWV over de eerste vier maanden van 2022, waarin deze gegevens zijn opgenomen, is in juni 2022 gereed.
Bent u bereid om in samenwerking met Long Covid Nederland en C-support een informatiecampagne op te zetten over deze ziekte?
Het Ministerie van VWS werkt samen met het Longfonds en C-Support aan een communicatieplan dat inzet op een betere bekendheid van het ziektebeeld en erkenning voor patiënten. Op dit moment houdt VWS samen met het Longfonds en C-support interviews met patiënten om meer inzicht te krijgen in hun behoefte, waar nog communicatie nodig is en hoe dit het beste te organiseren.
Werkt het UWV met tagets, streefcijfers of ander indicatoren betreffende de hoeveelheid mensen die goed, danwel afgekeurd wordt voor de WIA danwel de eerstejaars Ziektewet keuring?
Dit is niet aan de orde. Het is van groot belang dat medische beoordeling op onafhankelijke wijze plaatsvindt. Er worden geen indicatoren of targets opgelegd die onverenigbaar zijn met dit uitgangspunt. Er zijn geen doelstellingen gericht op het beperken van de instroom in het tweede Ziektewetjaar of in de WIA. Het aantal toekenningen of afwijzingen speelt geen rol bij de aansturing en beoordeling van verzekeringsartsen of hun leidinggevenden. Dat zou het verzekeringsgeneeskundig onderzoek immers kunnen beïnvloeden. Verzekeringsartsen en hun managers worden in de normale HRM-cyclus beoordeeld. Beoordeling vindt plaats aan de hand van de gestelde competenties zoals deze zijn opgenomen in het functieprofiel. Hierin zijn het aantal toekenningen Ziektewet of WIA niet direct of indirect opgenomen.
Waar worden keuringsartsen, hun aansturing, managers en directeuren op afgerekend/ beoordeeld? Op welke wijze speelt het aantal toekenningen van WIA-uitkeringen danwel verlenging van Ziektewet uitkeringen hierbij een rol? Graag een helder en volledig antwoord.
Zie antwoord vraag 16.
Wordt het keuringsartsen moeilijker gemaakt om aanvragers een WIA-uitkering toe te kennen dan deze te weigeren, bijvoorbeeld doordat de bureaucratische procedure hiervoor omslachtiger is en meer tijd kost?
Nee. Aanvragers van een WIA-beoordeling moeten kunnen vertrouwen op een juiste en transparante beoordeling van hun claim en een deskundige beoordeling van hun mogelijkheden. Daarom is het gebruik van protocollen wettelijk verankerd. Protocollen ondersteunen verzekeringsartsen hun handelen te onderbouwen en te richten. De WIA-claimbeoordeling en de daaruit volgende beslissing vereist een uitgebreide rapportage. Die rapportage bestaat uit vereisten volgend uit wet- en regelgeving en vastgestelde kaders. Of een WIA-aanvraag wordt toegekend of niet, moet in beide gevallen uitgebreid worden verantwoord. De rapportage voor het toekennen van een WIA-uitkering is daarbij niet uitvoeriger.
Wat is uw morele oordeel over het opleggen van targets/doelstellingen/indicatoren aan keuringsartsen teneinde te bewerkstelligen dat minder mensen in de WIA stromen of in de tweedejaars Ziektewet? Wat is uw visie op een onafhankelijke medische beoordeling? Hoe verhouden deze zich tot elkaar?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid alle vormen van targets /doelstellingen/ indicatoren die willen bewerkstelligen dat minder mensen in de WIA stromen of in de tweedejaars Ziektewet, te schrappen en puur de medische beoordeling leidend te maken?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid keuringsartsen een veel onafhankelijker positie te geven, bijvoorbeeld door te zorgen dat zij hun salaris niet van het UWV ontvangen maar van een onafhankelijke derde instantie?
Bij sociaal-medische beoordelingen hebben verzekeringsartsen binnen UWV een onafhankelijke positie. Die onafhankelijkheid is vastgelegd in het professioneel statuut dat door UWV en de verzekeringsartsen zelf is opgesteld en in 2021 is herijkt. Ik zie geen aanleiding aan te nemen dat de positie van verzekeringsartsen binnen UWV niet onafhankelijk genoeg is.