Het bericht dat het MCL het ziekenhuisgebouw in Harlingen te koop zet en de zorg daar deels verdwijnt |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) het ziekenhuisgebouw in Harlingen te koop zet en de zorg daar deels verdwijnt?1
Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. In dat kader heeft Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid om gebouwen, mensen, middelen en financiën doelmatig in te zetten. In de huidige setting is dit volgens MCL in Harlingen niet mogelijk.
In MCL, locatie Harlingen, wordt uitsluitend poliklinische zorg aangeboden en dus bijvoorbeeld geen acute zorg. Zeer grote delen van het gebouw (dat geen klinische functie meer heeft) staan leeg; het MCL heeft wel de onderhouds- en instandhoudingskosten. Ook zijn er ruimtes die slechts een deel van de tijd in gebruik zijn, zoals de poliklinische operatieruimte die maar in circa 30% van de tijd wordt gebruikt, en dan ook nog vaak voor patiënten die in Leeuwarden en omgeving woonachtig zijn. De kapitaallasten en onderhoudskosten van de huisvesting en medische apparatuur (die ook maar een beperkt deel van de tijd in gebruik is) zijn hierdoor voor MCL onevenredig zwaar. Hierdoor gaat veel geld voor de zorg verloren, en op huidige voet doorgaan kan dus niet, aldus MCL.
Het streven van MCL blijft om voor bewoners van Harlingen en omgeving goede zorg te blijven bieden, dichtbij waar het kan en in Leeuwarden waar het moet. Het MCL gaat een aantal behandelingen en onderzoeken die nu in Harlingen plaatsvinden, concentreren in Leeuwarden. Het gaat daarbij vooral om die zorg, waarvoor in Harlingen onvoldoende vraag is om ruimtes, apparatuur en medewerkers doelmatig in te zetten, zoals de (poliklinische) operatieruimte. De inwoners van Harlingen en omgeving blijven echter voor een belangrijk deel van de poliklinische zorg en basisdiagnostiek in Harlingen terecht kunnen, dat verandert niet. Voor meer specialistischere zorg, zoals een ingreep of uitgebreide diagnostiek, zullen de inwoners naar Leeuwarden moeten. Voor een belangrijk deel is dat nu echter ook al het geval; zo levert MCL bijvoorbeeld geen spoedzorg in Harlingen. Nazorg kan doorgaans in Harlingen plaatsvinden. Dat sluit aan bij de manier waarop MCL ook nu al in Harlingen werkt.
MCL is voornemens om de hoogbouw van hun locatie in Harlingen te verkopen. Het doel dat MCL beoogt is dat de laagbouw in gebruik blijft door MCL (zorgfunctie). Hiermee wil MCL ook in de toekomst betaalbare kwalitatief hoogwaardige poliklinische zorg kunnen blijven leveren in Harlingen, waarbij een vrijwel volledig pallet aan poliklinische spreekuren wordt gegarandeerd, aldus MCL.2
Zorgverzekeraar De Friesland, de grootste zorgverzekeraar in Friesland, heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de plannen van MCL voor Harlingen. De Friesland geeft aan dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van medisch-specialistische zorg in Friesland, met 4 ziekenhuizen en een aantal zelfstandige behandelklinieken, goed op orde is; ook als de plannen van MCL met betrekking tot locatie Harlingen worden gerealiseerd. De Friesland steunt het doel van MCL om de inwoners van de regio Harlingen ook de komende jaren een ruim aanbod te bieden van medisch-specialistische zorg dichtbij huis, en begrijpt de keuzes die het MCL daarin maakt.
De NZa ziet, als toezichthouder op onder meer de toegankelijkheid van de zorg, op basis van deze informatie ook geen bezwaren tegen de plannen van MCL.
Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van een deel van de zorg uit Harlingen voor de toegankelijkheid van de zorg voor de omliggende regio (waaronder Vlieland en Terschelling)?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke garanties zijn er dat het ziekenhuisgebouw van het MCL in Harlingen een zorgfunctie behoudt? Bent u bereid om u hiervoor in te zetten?
Het voornemen van MCL is dat de laagbouw in Harlingen een zorgfunctie behoudt; de hoogbouw kan een andere bestemming krijgen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het primair de verantwoordelijkheid van MCL en de betrokken zorgverzekeraars om samen te zorgen voor onder meer toegankelijke zorg voor de inwoners uit de regio. De NZa ziet hierop toe, en ziet op basis van deze informatie (zie het antwoord op vraag3 geen bezwaren tegen de plannen van MCL. Ik zie dan ook geen reden om in te grijpen in de plannen van MCL.
Hoe zijn relevante belanghebbenden, zoals huisartsen, omwonenden en de gemeente Harlingen, betrokken bij het besluit om de locatie van het MCL in Harlingen af te bouwen?
Het MCL is inmiddels meer dan twee jaar met gemeente en huisartsen in gesprek over de toekomstplannen. Daarover publiceert MCL ook geregeld via de eigen publiciteitskanalen en via de regionale media, aldus MCL.
Wat is de toegevoegde waarde van de verkoop van het gebouw, als het vervolgens gelijk weer (gedeeltelijk) wordt gehuurd?
Dit is bedrijfseconomisch voor het MCL de beste optie, aldus MCL. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het doel dat het MCL beoogt, dat een gedeelte van het ziekenhuiscomplex (plaatselijk bekend als «de laagbouw») een
functie voor de zorg behoudt; de hoogbouw kan dan een andere bestemming krijgen. Het MCL geeft aan nog in de onderhandelingsfase te zitten, zodat er nog geen zekerheid is over het eindplaatje.
Welke zorg verdwijnt door dit besluit uit Harlingen? Welke gevolgen heeft dit voor de bereikbaarheid van de zorg en eventuele wachttijden?
MCL heeft mij laten weten dat dit besluit voor de wachttijden naar verwachting geen merkbare gevolgen heeft. Voor de behandelingen en onderzoeken die in Leeuwarden geconcentreerd gaan worden, is in MCL Leeuwarden voldoende capaciteit, aldus MCL.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat de vestiging van het MCL in Harlingen behouden blijft en bent u bereid hierover in gesprek te gaan met het MCL en de zorgverzekeraars?
Nee. Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Daarbij is de bedrijfsvoering van een zorgaanbieder een verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder zelf, waarbij het maatschappelijk belang voorop staat. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg en heeft op basis van de beschikbare informatie geen bezwaren tegen de plannen van MCL. Ik zie dan ook geen reden om hierover het gesprek met partijen aan te gaan.
Ziekenhuizen die zich klemgezet voelen door softwarebouwer Chipsoft |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ziekenhuizen voelen zich klemgezet door softwarebouwer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongezond is dat één bedrijf de markt van software voor ziekenhuizen op deze wijze domineert?
Ik vind het wenselijk dat zorgaanbieders kunnen kiezen tussen verschillende leveranciers, zodat een zorgverlener het best passende product en/of dienst af kan nemen. De Autoriteit Consument & Markt ziet erop toe dat bedrijven eerlijk concurreren binnen de grenzen van de Mededingingswet.
Kunt u een overzicht geven van de bedragen die ziekenhuizen per jaar kwijt zijn aan softwareleveranciers, als het gaat om de aanschafkosten van nieuwe softwaresystemen én de jaarlijks terugkerende licentiekosten? Kan dit overzicht per ziekenhuis uitgesplitst worden, waarbij ook wordt vermeld met welke softwareleverancier betreffend ziekenhuis een contract heeft? Als dit overzicht per ziekenhuis niet mogelijk is, kunt u dan een inschatting geven van de totale kosten voor softwaresystemen in de ziekenhuiszorg in Nederland?
Ik beschik niet over informatie van bedragen die ziekenhuizen per jaar kwijt zijn aan softwareleveranciers. Ook informatie die betrekking heeft op de aanschafkosten van nieuwe softwaresystemen én de jaarlijks terugkerende licentiekosten heb ik niet. Wel is meer algemene informatie hierover beschikbaar in diverse benchmarks van kosten en prestaties van ICT binnen ziekenhuizen.2 Gedurende de afgelopen jaren zijn de ICT-kosten ten opzichte van de omzet in deze jaarlijkse benchmark bij ziekenhuizen elk jaar gestegen.3 In 2016 bedroegen de ICT-kosten nog gemiddeld 4,2% van de omzet. Inmiddels is dat percentage gestegen naar 5,7% in boekjaar 2020.4
De ACM stelt in een publicatie uit 2021 dat er momenteel in de Nederlandse ziekenhuizen ZIS/EPD-systemen gebruikt worden van vier verschillende leveranciers: Cerner/SAP (i.s.h.med/IS-H), ChipSoft (HiX), Epic (Epic) en Nexus (Nexus)5. ChipSoft is de marktleider, gevolgd door Epic. 51 ziekenhuizen hebben momenteel een ZIS/EPD-systeem van ChipSoft, 11 ziekenhuizen hebben Epic als huidige ZIS/EPD-leverancier, 7 beschikken over een Nexus-systeem en 5 over een Cerner/SAP-systeem. Dit is ook in andere openbare rapporten terug te lezen6.
Deelt u de mening dat softwareleveranciers voor ziekenhuizen geen tientallen procenten winstmarge zouden moeten maken, aangezien zij hun winst verdienen uit collectieve middelen? Zo ja, bent u bereid een maximale winstmarge wettelijk vast te leggen, zoals bijvoorbeeld mogelijk gemaakt zou worden met het voorgestelde amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) van het lid Van den Berg over een vergunningplicht voor systemen voor gegevensuitwisseling van ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?2
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, maar er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie.
Omdat de tweede vraag samenhangt met een voorgesteld amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz), zal verdere behandeling van deze vraag plaatsvinden bij de behandeling van de Wegiz in de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat de drempel voor ziekenhuizen om van softwareleverancier te wisselen zo laag mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid wettelijk vast te leggen dat in contracten moet worden vastgelegd dat extractie van gegevens/dataportabiliteit gratis moet zijn, zoals wordt voorgesteld in het amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) van het lid Van den Berg over basiseisen voor inwisselbaarheid van informatietechnologieproducten of -diensten?3
De ICT-inkoop van ziekenhuizen is aan de ziekenhuizen zelf. Van belang is dat geen oneigenlijke praktijken plaatsvinden die het overstappen naar een andere leverancier verhinderen of onnodig belemmeren. De ACM ziet daarbij erop toe dat marktpartijen zich aan de mededingingsregels houden. Ik zet in op standaardisatie die niet alleen interoperabiliteit bevordert, maar ook bijdraagt aan dataportabiliteit, bijvoorbeeld middels Open API’s als onderdeel van de API strategie in wording. Dit bevordert concurrentie en marktwerking, en kan wisselen van ICT-leverancier vergemakkelijken.
Omdat de tweede vraag samenhangt met een voorgesteld amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz), zal verdere behandeling van deze vraag plaatsvinden bij de behandeling van de Wegiz in de Tweede Kamer.
Op welke wijze denkt u de problemen op de markt van ziekenhuissoftware de komende tijd aan te kunnen pakken? Op welke wijze neemt u hierbij de oplossingsrichtingen mee die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) eind 2021 heeft voorgesteld, te weten: toepassing van de mededingingsregels (1), samenwerking ziekenhuizen ter versterking van onderhandelingspositie (2) en samenwerking ICT-leveranciers ter bevordering van interoperabiliteit (3)?4
Beoordeling op en toepassing van de mededingingsregels is voorbehouden aan de ACM. Ik ben aan het onderzoeken op welke manier VWS zorgorganisaties kan helpen en versterken in hun onderhandelingspositie. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te informeren. De samenwerking met en tussen ICT-leveranciers is cruciaal voor de bevordering van interoperabiliteit. Samen met vertegenwoordigers van ICT leveranciers, zoals OIZ en NLdigital, ben ik in gesprek om de samenwerking met ICT leveranciers te bevorderen. Ik verwacht uw Kamer ook hierover na de zomer te informeren. Ook een API strategie in de zorg zal leiden tot bevordering van de interoperabiliteit.
Op welke wijze zou volgens u de Nederlandse softwaremarkt aantrekkelijker gemaakt kunnen worden voor nieuwe leveranciers? Ziet u daarin een rol voor de overheid?
Ik zie een sterkere rol voor VWS weggelegd in het ecosysteem van de zorg ICT-markt met als doel gezonde marktwerking te stimuleren. Ik werk aan de invulling van de rol van VWS bij onder andere de ondersteuning van het zorgveld en samenwerking met de ICT leveranciers. Dit doen ik samen met koepels en gebruikersverenigingen. Ik ben ik aan het onderzoeken op welke manier VWS de Nederlandse zorg-ICT markt aantrekkelijker kan maken. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te informeren.
Klopt het dat het softwarebedrijf Chipsoft – ondanks dat er ongeveer zevenhonderd mensen werken – geen ondernemingsraad of ander medezeggenschapsorgaan heeft? Klopt het tevens dat Chipsoft geen raad van commissarissen heeft? Zo ja, overtreedt dit bedrijf daarmee volgens u de wet? Op welke wijze behoort hierop toegezien te worden en op welke wijze behoort hierop ingegrepen te worden?
Uit het artikel van NRC maak ik op dat Chipsoft geen ondernemingsraad heeft. ChipSoft laat desgevraagd weten te denken niet in wettelijke overtreding te zijn, onder andere omdat er binnen het bedrijf sinds begin 2021 een interne Klankbordgroep bestaat, met medewerkers uit alle lagen van onze organisatie.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn ondernemingen waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn verplicht om een ondernemingsraad in te stellen.
Naleving van de WOR is een private aangelegenheid. Het is aan werkgevers en werknemers samen om vorm te geven aan medezeggenschap in hun organisatie. Werkgevers en werknemers moeten samen het belang van medezeggenschap erkennen en uitdragen. Wanneer er binnen een organisatie (te) weinig interesse is voor de ondernemingsraad, ontslaat dit de werkgever niet van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad. De werkgever moet hier blijvend aandacht voor vragen. Wanneer de werkgever niet wil meewerken, kunnen werknemers op grond van de WOR de rechter verzoeken om de werkgever te bewegen zijn verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad na te komen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz)?
Ja.
Hydroxychloroquine als vroeg-behandeling tegen Covid-19 en de werkwijze van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wob-documenten: Rijk wilde niets weten van vroeg-behandeling met hydroxychloroquine»?1
Ja.
Kunt u een toelichting geven op de passage in het Wob-document, nummer 626781, waarin wordt gesteld dat in landen waar hydroxychloroquine (HCQ) in combinatie met zink in een vroeg stadium wordt gebruikt, de sterftecijfers aan Covid-19 veel lager liggen? Kunt u aangeven van wie deze tekst afkomstig is? Kunt u tevens aangeven aan welk onderzoek wordt gerefereerd? Kunt u aangeven waarom de passage is opgenomen in documenten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u tevens aangeven hoe deze informatie is gecontroleerd op juistheid en wat u beleidsmatig heeft gedaan met deze informatie?
Ik heb WOB-document nummer 626781 bekeken. Het is niet opgesteld in het format dat binnen het ministerie voor beleidsadviezen wordt gehanteerd. Ik ga er daarom van uit dat dit document door een derde partij is opgesteld en aan VWS is verstuurd. Daarnaast suggereert de passage een correlatie en geen causaal verband. Er is niet gelakt in het stuk, het is getekend met »afzender onbekend». Ik acht het stuk dan ook verder niet van belang aangaande besluitvorming op dit onderwerp. Het document maakt melding van de gebruikte bronnen, deze zijn openbaar toegankelijk.
Is er internationaal vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van HCQ als vroegbehandeling? Klopt het dat metastudies naar het effect van HCQ, waarover onder andere de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) en Nature publiceren, methodologische beperkingen kennen? Klopt het dat deze onderzoeken deels betrekking hebben op de werking van HCQ in een later stadium van de ziekte, onder meer na ziekenhuisopname?2 3
Er is, internationaal, sinds de start van de coronacrisis een enorme hoeveelheid onderzoek verricht naar het virus en het effect van verschillende behandelingen. Ik heb daar geen paraat overzicht van, gepubliceerd onderzoek is toegankelijk via
de relevante uitgevers en databanken. Het is verder niet aan mij om wetenschappelijk onderzoek naar de werking van verschillende geneesmiddelen te beoordelen, maar aan de relevante beroepsverengingen, zoals ook verenigd in de onafhankelijke redactiegroep/leidraadcommissie voor COVID-19 behandelingen van de SWAB.
Klopt het dat al op 17 maart 2020 de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) HCQ in de eerste lijn verbood als vroegbehandeling tegen Covid-19? Op welke informatie en/of onderzoeken over de effecten van HCQ bij vroegbehandeling (eerste lijn) werd dit besluit gebaseerd? Klopt het dat de SWAB het middel op dat moment nog veelbelovend noemde? Klopt het dat uw ministerie in april 2020 nog grote hoeveelheden aankocht en bestempelde als kritisch geneesmiddel? Waarom kocht uw ministerie het middel op dat moment in? Kunt u uw antwoorden in een overzichtelijke tijdlijn zetten?
IGJ stelt zelf geen wet- en regelgeving op, maar houdt toezicht op grond van wet- en regelgeving. IGJ heeft op 26 maart 2020 via een nieuwsbericht op haar website gecommuniceerd dat huisartsen het medicijn chloroquine/hydroxychloroquine, onder andere veel toegepast bij reumapatiënten, niet preventief moesten voorschrijven tegen besmetting met het coronavirus en dat apothekers het daarvoor ook niet moesten verstrekken. Dit nieuwsbericht was er onder meer op gebaseerd dat chloroquine niet geregistreerd was voor de preventie van Covid-19 en onbewezen was dat het enige preventieve werking had tegen het coronavirus. Tevens is de toepassing van chloroquine niet zonder risico omdat het zeer toxisch is bij overdosering.
De inspectie heeft daarbij ook vermeld dat het voorschrijven en verstrekken van chloroquine bij een patiënt vanwege besmetting met het coronavirus alleen is aangewezen als dat in lijn is met de behandelopties van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) en dat rationeel gebruik ook bijdraagt aan het beschikbaar houden van chloroquine voor patiënten die daar echt baat bij kunnen hebben, zoals reumapatiënten.
Op 8 april 2020 heeft IGJ via een nieuwsbericht gecommuniceerd dat een huisarts en apotheker door IGJ waren aangesproken op het voorschrijven van chloroquine tegen Covid-19. IGJ heeft daarbij verwezen naar het eerdere bericht van 26 maart 2020 dat het reumamedicijn chloroquine/hydroxychloroquine niet regulier moet worden voorgeschreven tegen besmetting met het coronavirus en heeft daaraan toegevoegd dat wanneer chloroquine niet volgens de richtlijnen werd voorgeschreven, er een tekort dreigde voor de indicaties waarvoor het geneesmiddel is geregistreerd en er dus onder andere een tekort zou kunnen ontstaan voor reumapatiënten die veel baat hebben bij deze middelen.
Op 25 maart 2021 heeft IGJ via een nieuwsbericht gecommuniceerd dat het voorschrijven en afleveren van onder andere (hydroxy)chloroquine buiten de richtlijnen een risico is voor de kwaliteit van zorg. In dat nieuwsbericht meldde IGJ dat inmiddels alle beroepsgroepen voor artsen in Nederland hadden aangegeven dat het werd afgeraden om onder andere (hydroxy)chloroquine te gebruiken voor het voorkomen of behandelen van corona. Ook de SWAB gaf destijds in haar richtlijn aan dat er geen plek is voor het off-label gebruik van (hydroxy)chloroquine.
De SWAB is een onafhankelijke stichting. Voor wat betreft de totstandkoming van de leidraad verwijs ik u naar de SWAB en wijs ik u op paragraaf 5.4 van de leidraad. Ik kan wel aangeven dat het ministerie tijdens de coronacrisis de aankoop van verschillende potentiële behandelingen heeft overwogen, of zelfs uitgevoerd. Dit staat echter los van de discussie of het middel dat is ingekocht ook daadwerkelijk werd of wordt ingezet bij de behandeling van patiënten, dit is namelijk aan de behandelend arts, in lijn met de geldende wet- en regelgeving. Het was en is helaas nog steeds gemeenplaats dat het ministerie een besluit moet nemen over de aankoop van potentiële COVID-19 geneesmiddelen voordat deze zijn opgenomen in een behandelrichtlijn. Dat betekent dat er soms ook middelen worden aangekocht «voor het geval dat» om bij grote schaarste op de internationale markt niet zonder te komen te zitten. Het klopt dat het ministerie ook HCQ heeft aangekocht.
Zijn er bij de IGJ gevallen bekend waarin HCQ in de eerste lijn een positief resultaat gaf? Zo ja, heeft de IGJ deze gevallen grondig onderzocht? Wilt u de betreffende documenten daarover naar de Kamer sturen? Kon uit het onderzoek worden afgeleid dat HCQ in bepaalde gevallen een positief verloop had op de ziekte? In welke gevallen? Hoe zijn de positieve resultaten door de IGJ meegewogen bij het besluit om het middel te verbieden? Indien er geen grondig onderzoek is gedaan, waarom niet?
Het is de taak van IGJ om toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving. Het doen van bovengenoemde onderzoeken is geen taak van IGJ. Zie het antwoord op vraag 4 voor de grondslag van het standpunt van IGJ.
Hoeveel (ernstige) bijwerkingen als myocardschade (schade aan hartspierweefsel) en aritmie (hartritmestoornissen) had/heeft de IGJ in de praktijk geconstateerd of als melding binnengekregen als gevolg van het gebruik van HCQ bij Covid-19 in de eerste lijn?
IGJ is niet de instantie die bijwerkingen constateert en/of bijhoudt. Het Bijwerkingencentrum Lareb registreert en onderzoekt bijwerkingen en onverwachte wisselwerkingen tussen medicijnen. Lareb geeft bijwerkingen door aan het CBG.
Het CBG heeft inzicht in wereldwijde databases waarin bekende en vermoede bijwerkingen na gebruik van hydroxychloroquine worden gemeld. Meldingen van vermoede bijwerkingen worden onderzocht op de vraag of er sprake is van een oorzakelijk verband. De aandoening waarvoor hydroxychloroquine werd gebruikt is echter niet altijd bekend in dergelijke databases. Het aantal meldingen van vermoede bijwerkingen zoals myocardschade en aritmie als gevolg van het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID-19 in de eerste lijn is daarom niet betrouwbaar te geven.
De waarschuwing van CBG en IGJ voor bijwerkingen bij het gebruik van hydroxychloroquine was voornamelijk gebaseerd op het destijds bekende veiligheidsprofiel van het medicijn.
Hebben niet elk medicijn en vaccin bijwerkingen? Wat was er anders aan de bijwerkingen van HCQ bij het off-label gebruik voor Covid-19, waardoor het verboden werd op 17 maart 2020?
Zie het antwoord op vraag 4 voor de grondslag van het standpunt van IGJ.
Zijn er andere voorbeelden waarbij de IGJ of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloot tot een verbod van een medicijn (of het off-label gebruik ervan) in de eerste lijn? Waarom werden deze medicijnen (of het off-line gebruik ervan) verboden? Kunt u die gevallen uitgebreid toelichten en tevens een vergelijking maken met het verbod op HCQ?
Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid tot handhaven op off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de boetebeleidregels van de Geneesmiddelenwet. Voorafgaand aan het ingrijpen op het off-label voorschrijven van (hydroxy)chloroquine en ivermectine tegen corona heeft de IGJ geen vergelijkbare casussen gehad en niet gehandhaafd op het off-label gebruik van medicijnen.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.Off-label voorschrijven | Standpunt | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl ). Daarnaast beantwoordt de inspectie ook vragen van voorschrijvers over het off-label gebruik.
Aan welke regels of voorwaarden moet de IGJ voldoen om over te gaan tot een verbod van een medicijn, of een verbod op het off-label gebruik ervan? Zijn er richtlijnen voor het verbieden van medicatie in de eerste lijn? Zo ja, hoe luiden die? Zijn die regels nageleefd bij het verbod op HCQ? Zo nee, waarom niet?
IGJ stelt zelf geen wet- en regelgeving op, maar houdt toezicht op grond van wet- en regelgeving. Uit de Geneesmiddelenwet volgt de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen in uitzonderingssituaties en onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd.
Zijn er instructies opgesteld voor de handhaving van het verbod op HCQ? Zo ja, kunt u die instructies naar de Kamer sturen? Kunt u tevens een overzicht geven van alle activiteiten die de IGJ ondernam om het verbod te handhaven? Hoeveel fte werd hierop ingezet? Met welke instanties werd samengewerkt om het verbod te handhaven?
IGJ handhaaft als de regels niet worden nageleefd, bijvoorbeeld conform de Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie VWS 2019. Op grond van die beleidsregels is een overtreding van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet direct beboetbaar. IGJ handelt op basis van meldingen en signalen die zij daarover ontvangt. IGJ heeft één boete opgelegd voor het voorschrijven van onder meer hydroxychloroquine, heeft één zaak voorgelegd aan de tuchtrechter en er loopt nog een aantal onderzoeken. Het is niet inzichtelijk hoeveel fte hiervoor is ingezet. Over opgelegde boetes en lopende tuchtzaken kan IGJ inhoudelijk geen uitspraken doen. Ten aanzien van de hoogte van de boete geldt dat IGJ bij bepaling daarvan ook de Beleidsregels bestuurlijke boete volgt en daarbij ook rekening houdt met proportionaliteit.
Hoeveel boetes heeft de IGJ uitgeschreven? Kunt u de Kamer een (geanonimiseerd) overzicht toesturen van eventuele waarschuwingen en uitgeschreven boetes in verband met het verbod op HCQ (aantallen, soort overtreding, datum, hoogte bestuurlijke boetes, beroepszaken, etc.)? Kunt u een toelichting geven op de hoogte van de uitgeschreven boetes en de proportionaliteit ervan?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel tuchtrechtzaken en hoeveel strafrechtelijke zaken over het voorschrijven van HCQ zijn er gestart, al dan niet op voordracht van de IGJ? Zijn artsen daadwerkelijk voor een tucht- of strafrechter verschenen? Zijn er artsen veroordeeld of vrijgesproken door de tucht- of strafrechter? Kunt u een toelichting geven op de eventuele uitspraken van de tucht- of strafrechter?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een belangrijke voorwaarde om experimentele vaccins versneld op de markt te brengen, is dat er geen alternatief is? Klopt het dat als er een medicijn is, dat een vaccin dat nog in de experimentele fase zit, niet op de markt mag worden gebracht? Zo ja, hoe luiden die richtlijnen precies?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat er geen experimenteel vaccin op de markt is toegelaten. In mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over de permanente goedkeuring van het Pfizer/BioNTech coronavaccin voor de medicijnmarkt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2690) (ingezonden d.d. 28 april 2022), welke ik heb beantwoord op 11 mei, heb ik toegelicht dat voor dit vaccin een voorwaardelijke handelsvergunning is afgegeven. Voor de Europese Unie geldt dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel wordt afgegeven indien is beoordeeld dat de balans tussen risico’s en baten positief is, en dat gedurende de periode dat de handelsvergunning voorwaardelijk is, er extra informatie moet worden aangeleverd door de firma om bijvoorbeeld meer informatie te krijgen over hoe lang een vaccin bescherming biedt, of hoe de werkzaamheid is bij groepen die in eerste instantie niet zijn meegenomen in het onderzoek (bijvoorbeeld zwangere vrouwen). Als een firma aan deze voorwaarden voldoet, kan de vergunning worden omgezet naar een reguliere handelsvergunning.
Meer informatie hierover is te vinden via https://www.ema.europa.eu/en/human-regulatory/marketing-authorisation/conditional-marketing-authorisation.
De gebruikelijke processen voor markttoelating konden versneld verlopen doordat door fabrikanten platform technieken gebruikt konden worden die eerder bestudeerd zijn bij andere virus uitbraken. Daarnaast liepen de verschillende fasen van onderzoek (dierexperimenteel, first in human studies, fase I, II en III klinische studies) soms gedeeltelijk parallel. Na het sneller verkrijgen van de eerste onderzoeksresultaten zijn versnelde beoordelingsprocedures bij het EMA doorlopen.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van Covid-19-medicijnen die momenteel (al dan niet voorlopig) nationaal of internationaal zijn goedgekeurd? Kunt u tevens per medicijn aangeven op welk moment (voorlopige) goedkeuring werd verkregen?
Deze informatie is publiekelijk beschikbaar via de website van het Europees Medicijn Agentschap (EMA): COVID-19 treatments | European Medicines Agency (europa.eu) en van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen: Updates over veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit coronamedicijnen | Medicijn tegen corona | College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (cbg-meb.nl).
Het bericht ‘Zonder DigiD lukt zorgen bijna niet’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zonder DigiD lukt zorgen bijna niet»?1
Ja, wij zijn bekend met dit artikel dat op 2 mei 2022 in NRC is gepubliceerd.
Kunt u uitleggen waarom wettelijk vertegenwoordigers, die met toestemming van de rechter in alle rechten kunnen treden van de vertegenwoordigde, in strijd met de regels zouden handelen indien zij zonder toestemming een DigiD aanvragen? Is dit niet ongerijmd?
Ook al mag je iemands belangen behartigen, dan toch mag je je niet voordoen als die persoon. Om diensten af te nemen bij de overheid moet worden vastgesteld wie je bent, ook digitaal. Fysiek gebeurt dat met een identiteitskaart, online gebeurt dat met een inlogmiddel, nu DigiD. Met DigiD wordt aangetoond wie iemand is, zodat een publieke dienstverlener weet met wie hij te maken heeft. Omdat je met DigiD je identiteit aantoont, is DigiD persoonlijk en niet overdraagbaar. Het is daarom niet toegestaan dat een DigiD door een ander dan de persoon van wie de DigiD is, wordt gebruikt. Dit is een belangrijk uitgangspunt en bedoeld om te voorkomen dat iemand anders namens jou kan handelen, zonder dat je het zelf weet. Dit biedt een beschermende werking en is juist van belang voor mensen die hulpbehoevend zijn.
Het tegenstrijdige is nu dat dit uitgangspunt er ook toe leidt dat hulpbehoevenden en hun vertegenwoordigers hierdoor problemen ondervinden bij het digitaal afnemen van diensten van de overheid.
Wij vinden ook dat daar een oplossing voor moet komen. Echter omwille van de beschermende werking moet het uitgangspunt dat DigiD persoonsgebonden is, blijven gelden. In het breder perspectief van veilig inloggen, ziet de Staatssecretaris van BZK de oplossing daarom niet in het vrijgeven van de DigiD aanvraag of het gebruik van de DigiD van een ander, maar in het faciliteren van vertegenwoordigers, waardoor zij kunnen handelen zodanig, dat dat de vertegenwoordigde uiteindelijk ook beter beschermt.
Voor personen die zelf niet digitaal kunnen of willen handelen, moet de mogelijkheid bestaan om langs een andere weg, per brief of via een loket, diensten af te nemen. Ook kunnen zij ervoor kiezen iemand te machtigen via DigiD Machtigen. Deze gemachtigde kan dan met diens eigen DigiD de dienst afnemen namens de persoon die hij vertegenwoordigt.
Voor de groep personen die zelf niet mogen handelen omdat ze (deels) handelingsonbekwaam zijn, zoals het geval kan zijn met mensen met een verstandelijke beperking, geldt dat zij ook niet iemand mogen machtigen. Zij hebben een door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder of een curator.
Op dit moment is er nog geen centrale voorziening waarmee wettelijk vertegenwoordigers met een eigen inlogmiddel diensten af kunnen nemen namens de personen die zij vertegenwoordigen. Op dit moment kan namelijk bij het inloggen met DigiD of eHerkenning nog niet automatisch gecontroleerd worden of iemand als wettelijk vertegenwoordiger namens een ander mag handelen. Hiervoor is een technische voorziening nodig waarom de bronregisters waar deze informatie in staat ontsloten kunnen worden.
Onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK wordt gewerkt aan deze oplossing. Hierin wordt samengewerkt met de Raad voor de rechtspraak die een register beschikbaar stelt waarin alle personen die onder bewind zijn geplaatst worden opgenomen, inclusief hun bewindvoerders.
De verwachting is dat deze functionaliteit begin volgend jaar gefaseerd in gebruik genomen kan worden. Gestart wordt met het ontsluiten van informatie over professionele bewindvoerders. Later zal dit uitgebreid worden met andere soorten vertegenwoordigers, zoals particuliere bewindvoerders, mentoren en curatoren.
Waarom doen zich bij het gebruik van DigiD de in het artikel genoemde problemen voor, terwijl het bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget wel mogelijk is om zonder toestemming namens het minderjarige kind betalingen te doen?
In de uitvoering van het persoonsgebonden budget registreren de zorgverstrekker en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de wettelijke vertegenwoordiging. De SVB maakt hierbij gebruik van een eigen landelijke registratie van wettelijke vertegenwoordigers die specifiek voor dit doel is gemaakt. Deze registratie kan niet als bron gebruikt worden voor het afnemen van andere diensten in de zorg of bij bijvoorbeeld de Belastingdienst.
Bent u ook van mening dat het onwenselijk is dat sommige mantelzorgers zich door de enorme rompslomp gedrongen voelen om tegen de regels in een DigiD aan te vragen en dat hierdoor ook ongelijkheid tussen mantelzorgers ontstaat? Klopt het dat de Belastingdienst aangeeft hier niet op te zullen handhaven? Zo ja, vindt u ook dat deze schimmigheid en verwarring uiterst ongelukkig zijn?
Het is mij, Staatssecretaris van BZK, bekend dat sommige vertegenwoordigers, waaronder ook particuliere bewindvoerders en mantelzorgers, de DigiD gebruikersnaam en wachtwoord van de personen die zij vertegenwoordigen gebruiken om toegang te krijgen tot digitale dienstverlening. Zoals gezegd is het niet toegestaan dat een DigiD door een ander wordt gebruikt. Dit geldt voor iedereen. De aard van de vertegenwoordigingsrelatie, bloedverwant of niet, is hiervoor niet relevant. En tegelijkertijd weet ik ook dat de meeste mantelzorgers dit met de beste bedoelingen doen en dat dit als een belemmering ervaren wordt. In het verlengde hiervan begrijp ik daarom ook dat als ik de mogelijkheid om andermans DigiD te gebruiken morgen abrupt zou stoppen, een groot deel van de vertegenwoordigers en dus uiteindelijk de hulpbehoevenden een probleem zouden ondervinden met het afnemen van dienstverlening die zij juist zo hard nodig hebben. Dit is uiteraard niet gewenst en vormt een dilemma. Gelet op dit dilemma werk ik daarom samen met andere organisaties hard aan een zo spoedig mogelijk structurele oplossing. Totdat die oplossing er is, zal ik niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Gelet op de bescherming die ik hulpbehoevenden wel wil en moet bieden, neem ik uiteraard wel maatregelen als ik signalen ontvang van misbruik van DigiD.
De Belastingdienst hanteert dezelfde lijn als ik dat het niet toegestaan is om de DigiD van een ander persoon te gebruiken, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.2
De Belastingdienst kent het dilemma, net als ik, echter ook en is samen met mij actief betrokken bij het vormgeven van de oplossing.
Onderkent u dat de extra inspanningen die mantelzorgers moeten leveren, bijvoorbeeld door papieren formulieren in te vullen, kunnen leiden tot overbelasting van mantelzorgers? Wat gaat u doen om deze mantelzorgers te ontzorgen?
Ja, dat onderkennen wij. Mantelzorgers zorgen veelal met liefde voor hun kinderen, partner of bekende en willen voor deze zorg graag voldoende tijd en aandacht houden. Ik, Minister van VWS, hoor vaker dat het juist de bureaucratische taken zijn die mantelzorgers als belastend ervaren, mede omdat dit ten koste gaat van de tijd die zij aan hun kind kunnen besteden. Een deel van de gemeenten, zorgverzekeraars via het aanvullende pakket en in sommige gevallen werkgevers ondersteunen mantelzorgers bij een deel van deze taken door de inzet van mantelzorgmakelaars die mantelzorgers hierbij helpen. Ik geef subsidie aan MantelzorgNL die via de mantelzorglijn mantelzorgers soms ook ondersteunt met regeltaken.
Vindt u het ook onwenselijk om voor een oplossing te wachten tot het op zijn vroegst begin volgend jaar mogelijk wordt het beoogde register te raadplegen? Bent u bereid duidelijk kenbaar te maken dat wettelijk vertegenwoordigers vooruitlopend op de nieuwe regels zonder vrees voor handhaving de benodigde DigiD mogen aanvragen? In hoeverre kan het onderscheid tussen wettelijk vertegenwoordigers die bloedverwant zijn en andere vertegenwoordigers hierbij nuttig zijn?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u de stelling dat het niet zo mag zijn dat deze wettelijk vertegenwoordigers door de geschetste belemmeringen met hogere kosten te maken krijgen? Wordt dit aspect ook meegenomen in de ontwikkeling van uw plannen?
Met de ontwikkeling van de technische voorziening wordt het voor wettelijke vertegenwoordigers mogelijk om namens een ander in te loggen. Daarnaast moet er altijd een ander kanaal zijn. Het is aan de dienstaanbieder in kwestie om dit in te richten met zo min mogelijk administratieve lasten voor de gebruiker. Dit kan per dienstverlener verschillen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de belangenorganisaties om te verkennen welke oplossingen voor de korte en langere termijn gevonden kunnen worden?
Wij zijn al in gesprek met de belangenorganisaties, zoals genoemd in het artikel van NRC, en zijn ons zeer bewust van de praktische problemen die zij ondervinden in het digitale contact met de overheid. Naast de oplossing die wij nu uitwerken, onderzoeken wij of er kortetermijnoplossingen mogelijk zijn om hen te helpen langs digitale weg zaken te doen met de overheid, zonder daarbij de betrouwbaarheid van dienstverlening teniet te doen. Want daarbij is uiteindelijk niemand gebaat.
Het bericht over een mogelijk Europees patiëntendossier |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend het met artikel «Brussel wil Europees patiëntendossier na «succes» QR-code» in de Telegraaf?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Komt de informatie in het artikel overeen met de informatie die formeel met u is gedeeld? Op welke termijn bent u voornemens deze informatie met de Kamer te delen?
Het artikel gaat over het Europese voorstel voor een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens. De Commissie voorstellen zijn publiek bekend gemaakt op 3 mei jl. op de website van de Commissie2 en ik heb daar kennis van genomen. De Kamer zal volgens de informatieafspraken geïnformeerd worden door het kabinet over de appreciatie van de voorstellen middels een BNC fiche.
Is dit aangekondigde voornemen van de Europese Commissie de reden dat u verzocht heeft de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) uit te stellen? Zo ja, bent u het ermee eens dat het nogal voorbarig is om een vergevorderd en benodigd Nederlands wetsvoorstel te vertragen door dit ontijdige en ongewenste idee van de Europese Commissie?
Ja, de aankondiging van de Europese Commissie om op 3 mei jl. een voorstel te publiceren voor een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens is de aanleiding voor het (tijdelijk) uitstellen van de behandeling van de Wegiz. Ik vind het namelijk belangrijk dat in de voorbereiding op de plenaire behandeling van de Wegiz ook rekening wordt gehouden met deze Europese ontwikkeling.
Bent u het ermee eens dat een Europees patiëntendossier geen enkel urgent en groot Europees probleem oplost? Zo nee, voor welk urgent en groot Europees probleem is dit idee dan wel een oplossing? Zo ja, bent u bereid die mening zowel informeel als formeel met uw Europese collega’s te delen?
De doelstelling van het Europese voorstel is dat er rechten worden gecreëerd voor burgers zodat zij meer controle kunnen uitoefenen op het verlenen van toegang en het delen van hun eigen gezondheidsgegevens voor de verlening van zorg alsook het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek, innovatie en beleid. Om de burgers in staat te stellen deze rechten uit te oefenen dienen aan een aantal aspecten te worden voldaan. Deze aspecten worden verder uitgewerkt in de het voorstel waarin het ingaat op de beschikbaarheid van gezondheidsgegevens bij de verlening van zorg (primair gebruik), zodat de juiste zorg op de juiste plek op het juiste moment kan worden gegeven overal in de EU. Hierbij wordt uitgegaan van een federatief infrastructuur genaamd MyHealth@EU waar de data bij de bron wordt gelaten. In dit voorstel wordt niet gesproken over een Europees patiëntendossier noch over (Europese) centrale opslag.
Verder worden in het voorstel maatregelen opgenomen die erop toezien dat elektronische medische dossier systemen voldoen aan de eisen omtrent (product)veiligheid en interoperabiliteit ter bescherming van de burger maar ook zodat zij beter in staat worden gesteld om hun rechten over de controle over hun eigen gezondheidsgegevens uit te oefenen.
Daarnaast bouwt het voorstel verder op de mogelijkheden die in de AVG worden geboden voor het hergebruiken (secundair gebruik) van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek, innovatie en beleid en stelt regels op die specifiek gericht zijn op de zorgsector.
De Kamer zal volgens de informatieafspraken geïnformeerd worden door het kabinet over de appreciatie van de voorstellen middels een BNC fiche.
Kunt u aangeven wat op dit moment het Europees krachtenveld is omtrent dit voorstel?
Een inschatting van het Europees krachtenveld is een integraal onderdeel van de BNC fiche welke met de Kamer zal worden gedeeld volgens de informatieafspraken.
Geldende richtlijnen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aan het begin van de coronacrisis en onderzoek naar Long COVID |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-richtlijn van 24 maart 2020 herinneren, waarin wordt beschreven dat zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis alleen beschermingsmaterialen mochten gebruiken bij hoestende/niezende patiënten?1
Op 20 maart 2020 heeft het RIVM op verzoek van de sector uitgangspunten voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis opgesteld voor veilig werken en goede zorg: wanneer welke beschermingsmiddelen te gebruiken en hoe dit op een goede manier te doen? Het zijn uitgangspunten en gaan niet over wat er wel en niet mag. Op basis van voortschrijdend inzicht in de aard en de verspreiding van het virus en gevoed door contacten met sector heeft het RIVM een aantal keer aanpassingen doorgevoerd.
Kunt u vertellen waarom het RIVM onderscheid maakt tussen bescherming in de ziekenhuiszorg en bescherming buiten de ziekenhuizen, zoals beschreven staat in deze richtlijn van maart 2020? Is hierbij volgens u voldoende rekening gehouden met de risico’s voor medewerkers in verpleeghuizen en thuiszorg?
Het RIVM maakt geen onderscheid tussen bescherming in ziekenhuizen en buiten ziekenhuizen. Het RIVM heeft alleen uitgangspunten voor gebruik van PBM buiten het ziekenhuis opgesteld om de zorgsectoren buiten het ziekenhuis te ondersteunen. In de tekst staat vermeld: Onderstaand advies betreft algemene uitgangspunten, die door de verschillende sectoren nog vertaald zullen worden naar sectorspecifieke maatregelen. Het RIVM heeft aparte uitgangspunten opgesteld voor de ondersteuning van kwetsbare inwoners in de thuissituatie. De FMS (Federatie Medisch Specialisten) heeft de richtlijnen voor de ziekenhuizen opgesteld.
Bent u bekend met de richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), uitgebracht op 21 maart 2020? Kunt u aangeven op basis waarvan en waarom het RIVM een strakke casusdefintie van hoesten en niezen hanteerde bij verdenking op COVID-19?2
De publicaties van de WHO zijn bekend en, evenals de publicaties van het ECDC, door het RIVM gebruikt bij het opstellen van de richtlijnen in Nederland. De klinische casusdefinitie van het RIVM was gebaseerd op adviezen van het OMT en werd bijgesteld op basis van nieuwe informatie over de symptomen en transmissie van COVID-19. In een context met gebrek aan testcapaciteit waren hoesten en niezen duidelijke, objectiveerbare symptomen van een luchtweginfectie.
Bent u ervan op de hoogte dat de RIVM-richtlijnen van 24 en 27 maart afwijken van de WHO-richtlijnen? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom de RIVM-richtlijnen onbeschermd contact aanbevelen bij bijvoorbeeld kort contact, maar wel bij bewezen COVID-patiënten buiten de ziekenhuizen, terwijl de WHO-richtlijn al op 21 maart 2020 aanbeveelt om medische mondneusmaskers te dragen bij contact met voor COVID verdachte en/of bewezen COVID-19 patiënten?3
De uitgangspunten van het RIVM zijn geformuleerd op basis van besmettingsrisico’s in geval van (verdenking op) COVID-19, Het RIVM stelt de uitgangspunten vast op grond van een medisch-wetenschappelijke risico-inschatting. De systematiek beoordeelt het risico op blootstelling en overdracht van COVID-19 op grond van een aantal factoren:
Er is dus geen sprake van een aanbeveling van onbeschermd contact. Het is belangrijk om aan te geven dat niet ieder (risico)contact leidt tot een besmetting of een infectie van de zorgmedewerker of patiënt. Het risico is afhankelijk van de hierboven genoemde factoren.
Kunt u zich het artikel van NOS en Nieuwsuur op vrijdag 11 februari jl. nog herinneren over bemoeienis van het ministerie met Outbreak Management Team (OMT)-adviezen?4
Ik ken de artikelen van NOS en Nieuwsuur van 11 februari jl.
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de NOS geantwoord dat de RIVM-richtlijnen gebaseerd waren op medische adviezen en dat het ministerie «geen eigen toevoegingen» had gedaan, «noch wijzigingen aangebracht»?
Het RIVM heeft deze uitgangspunten opgesteld vanuit zijn onafhankelijke positie en op basis van de van experts en inhoudelijk deskundigen. De suggestie die VWS heeft gedaan op 14 april was louter en alleen ter verduidelijking en op uitdrukkelijk verzoek van het bestuurlijke afstemmingsoverleg om «glashelder» te communiceren op dit punt. Het OMT-secretariaat heeft vervolgens aangegeven dat de suggestie overeenkwam met de opvatting van het OMT en de suggestie werd vervolgens zowel in het OMT-advies als de uitgangspunten verwerkt. Dit is ook op te maken uit het mailverkeer zoals op de site van Nieuwsuur te vinden is.
Kunt u het precieze antwoord geven dat aan Nieuwsuur gegeven is? Staat u nog steeds achter dat antwoord of wenst u dat antwoord te nuanceren en wilt u deze Kamervraag aangrijpen om dat te doen?
Alle antwoorden die aan Nieuwsuur zijn gegeven zijn openbaar gemaakt door Nieuwsuur5. Ik zie geen aanleiding om antwoorden te nuanceren. Dit onderwerp is ook aan de orde geweest tijdens het coronadebat van 16 februari jl.
Is deze notitie die door hoogleraren geschreven is, waarin de volgende voorstellen stonden, ingebracht bij het OMT van 14 april:
Uit het advies van het OMT op 14 april maak ik op dat de notitie besproken is.
Klopt het dat de hoogleraren prof. dr. Buurman, prof. dr. Hertogh, prof. dr. Schols en prof. dr. Achterberg deze aanbevelingen inbrachten in het OMT van 14 april en daarmee zeer duidelijk stelling namen?
Ik heb geen inzicht in de gang van zaken tijden een OMT-vergadering.
Hoeveel mensen zijn naar uw schatting tussen 1 maart en 14 april 2020 overleden in verpleeghuizen aan corona?
Op basis van de gegevens van de doodsoorzakenstatistiek van het CBS overleden er van 1 maart 2020 tot en met 14 april 2020 in Nederland 4.553 mensen aan vastgestelde COVID-19 (WHO-classificatie ICD-10 u071 «Vastgestelde COVID-19») en 1.486 mensen aan vermoedelijke COVID-19 (WHO-classificatie u072 «Vermoedelijke COVID-19»). Op basis van een koppeling van de doodsoorzaakgegevens van het CBS aan de gegevens van het CAK over zorggebruik in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) is gekeken hoeveel personen deze zorg hebben ontvangen. Van de 4.553 personen die overleden zijn aan vastgestelde COVID-19 (u071) ontvingen 2.161 deze langdurige zorg en van de 1.486 personen die overleden zijn aan vermoedelijke COVID-19 (u072) ontvingen 1.022 deze langdurige zorg. Deze overledenen woonden echter niet allemaal in een verpleeghuis. Degenen die intramurale Wlz-zorg hebben ontvangen op basis van een verpleging en verzorging zorgprofiel geven een goede afspiegeling van de verpleeghuispopulatie. Dat betrof in deze periode 2.649 overledenen aan vastgestelde of vermoedelijke COVID-19. Het overlijden van deze groep kan komen door (een samenspel van) verschillende factoren.
Heeft het ministerie vervolgens daarop voorgesteld deze zin aan het OMT-advies toe te voegen: «het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste aan BPM ook niet gewenst»?6
In een reactie op het concept OMT-advies heeft VWS aangegeven dat in het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg, waarin ook zorgpartijen in de langdurige zorg zitting hadden, gevraagd werd om «glasheldere communicatie» ten aanzien van het algemeen preventief gebruik van PBM. Daarop is de zin «Het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) Covid-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste van BPM ook niet gewenst» als voorbeeld van deze heldere communicatie gedeeld, louter en alleen ter verduidelijking. Het OMT-secretariaat gaf hierop aan dat dit ook «de mening was van het OMT» en heeft deze zin opgenomen in het OMT advies en ook in de uitgangspunten voor het gebruik van PBM. Ik merk op dat deze passage in de maanden daarna niet is aangepast in de volgende OMT-adviezen.
De uitgangspunten hadden tot doel veilig te werken en de verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarbij is goed en gepast gebruik belangrijk. Worden PBM (veel) meer gebruikt dan gepast is, dan kan dit uiteindelijk ten koste gaan van mensen die in zeer risicovolle situaties zijn aangewezen op PBM. De toepassing van de uitganspunten vond immers plaats in een periode van (wereldwijde) schaarste aan PBM en gepast gebruik was dus nodig. Dat gold zorgbreed.
Deelt u de mening dat het advies van de hoogleraren ouderengeneeskunde en de wens van het ministerie mijlenver van elkaar verschillen? Hoe beoordeelt u deze suggestie?
Dit gaat niet om een wens van het ministerie, maar om een verduidelijking van het advies van het OMT. In vraag 8 citeert uw de hoogleraren ouderengeneeskunde die aangeven dat brede toepassing van PBM gewenst is als er tenminste één besmetting is gemeld. Dat is niet in tegenspraak met de wens om te verhelderen dat het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen verdenking op COVID-19 hebben niet gewenst is. Het eerste betreft het gebruik van PBM in een uitbraaksituatie, het andere betreft het algemeen preventief gebruik van PBM.
Kunt u vertellen wanneer het ministerie op de hoogte is gesteld van het zorgprobleem «Long COVID» of het «post-COVID-syndroom» en aanvullend vanaf welk moment bekend was dat dit zeker ook zorgmedewerkers betrof?
Toen in mei 2020 de motie van de leden Jetten en Marijnissen werd ingediend, ging het vooral om de constatering dat het doormaken van de ziekte COVID-19 een ingrijpende gebeurtenis kan zijn en kan leiden tot langdurige lichamelijke en psychosociale klachten bij zowel patiënten als familie. Het was toen nog niet bekend dat ook mensen met relatief milde klachten langdurig ernstige problemen zouden kunnen ondervinden. Ook toen Q-support in juni 2020 het visiedocument ter voorbereiding op de oprichting van C-support schreef, waren de langere-termijngevolgen van het coronavirus nog niet bekend. Daarna werd steeds duidelijker dat een groep patiënten langdurige klachten bleek te ontwikkelen ten gevolge van COVID-19. Per 1 oktober 2020 is C-support gestart met haar werkzaamheden voor patiënten die langer dan drie maanden klachten houden na een corona-infectie.
Inherent aan het gegeven dat besmettingen met COVID-19 zich breed in de samenleving voordeden en zich blijven voordoen, is dat ook zorgmedewerkers getroffen zijn door COVID-19 en een deel daarvan daar langdurig klachten van ondervindt.
Vanaf welk moment was u op de hoogte dat Long COVID een structureel en langdurige ziektelast kan opleveren zonder uitzicht op herstel? Wat is er vanaf toen gedaan om deze zorgmedewerkers te ondersteunen?
Sommige patiënten houden helaas nog lang na een COVID-besmetting gezondheidsklachten. Gezien de verhoudingsgewijs nog korte periode waarin patiënten te maken hebben met (herstel van) post-COVID-klachten, ben ik van oordeel dat het nog te vroeg om te stellen dat er geen uitzicht is op herstel.
Er is geen specifieke ondersteuning voor zorgmedewerkers ingericht, aangezien er een breed ondersteuningsaanbod is voor alle patiënten met post-COVID-klachten, zoals de paramedische herstelzorg en de ondersteuning via C-support, Coronaplein.nu en het Longfonds. Vanzelfsprekend kunnen zorgmedewerkers daarvan ook gebruik maken.
Specifiek gericht op het behoud van langdurig zieke zorgmedewerkers voor de zorg, komt er een subsidieregeling. Deze subsidieregeling richt zich op de zorgwerkgever die met de langdurig zieke zorgmedewerker een verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar overeenkomt om gezamenlijk te kunnen blijven werken aan het herstel en de re-integratie van de betreffende medewerker.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het debat op 11 april jl. een motie van het lid Omtzigt over structureel meer (biomedisch) onderzoek naar Long COVID ontraadde, en u aangaf dat er al heel veel onderzoek plaatsvindt op dit terrein? Kunt u heel precies aangeven welke publiek gefinancierde onderzoeken in Nederland lopen naar Long COVID en dit uitsplitsen in type onderzoek (oriënterend, revalidatie, psychologisch, biomedisch, trials met geneesmiddelen)?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Op dit moment lopen de volgende onderzoeken:
Deze onderzoeken kunnen worden uitgesplitst in:
Bent u van mening dat voldoende onderzoek in Nederland wordt gedaan naar het biomedisch aspect van Long COVID, in lijn met het advies van de Gezondheidsraad op 14 februari 2022?
Ik verwijs u hierbij naar mijn antwoord op vraag 15. Binnen het deelprogramma «COVID-19 aanhoudende klachten en nazorg» van ZonMw wordt tevens biomedisch onderzoek uitgevoerd. Bijvoorbeeld naar welke rol de aanwezigheid van ontstekingscellen speelt bij langdurige vermoeidheids- en cognitieve klachten na COVID-19. Daarnaast kijkt ZonMw welke samenhang er is met biomedisch onderzoek op het terrein van andere infectieziekten zoals ME/CVS (chronisch vermoeidheidssyndroom) en de ziekte van Lyme. De geleerde lessen worden, voor zover mogelijk, nu al toegepast op het onderzoek naar en de behandeling van post-COVID.
Deelt u de mening dat vanwege de geldende richtlijnen van het RIVM aan het begin van de coronacrisis en de instemming hiermee door de Inspectie SZW (nu de Arbeidsinspectie), de overheid nu verantwoordelijkheid zou moeten nemen om passende tegemoetkoming te regelen voor deze groep zorgmedewerkers? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Covid-19 was begin 2020 voor iedereen nieuw en het RIVM en de FMS hebben op basis van OMT-adviezen, medische expertise en ervaring op het terrein van infectiebestrijding, vanuit hun onafhankelijke positie richtlijnen opgesteld over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg. De Minister van VWS en de Inspectie SZW hadden en hebben geen inhoudelijke rol bij het vaststellen van de uitgangspunten.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er door werkgevers zijn gedaan, voor de tijdelijke subsidieregeling die vanaf juni 2022 beschikbaar is, om zorgmedewerkers die met Long COVID te maken hebben minimaal zes maanden en maximaal een jaar langer in dienst te kunnen houden?
De subsidieregeling is nog niet gepubliceerd en derhalve nog niet in werking getreden. Het is niet mogelijk voor inwerkingtreding van de subsidieregeling aanvragen in te dienen. Er zijn dan ook nog geen aanvragen ingediend.
Kunt u aangeven op basis van welk evidence u denkt dat herstel en re-integratie na twee jaar nog mogelijk is?
Er zijn nog weinig ervaringsgegevens over het herstel van langdurige klachten. Niet uitgesloten is dat er ook na twee jaar ziekte nog mogelijkheden zijn voor herstel en re-integratie. De tijd zal leren wat de mogelijkheden zijn.
Vanuit het programma COVID-19 en werk wordt, met ondersteuning van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onderzoek gedaan naar – onder meer – belemmerende en bevorderende factoren voor werkhervatting bij COVID-klachten. We wachten de uitkomsten van dat onderzoek af. De resultaten van dit onderzoek worden deze zomer verwacht. Het kabinet zal zich daarna beraden hoe met deze resultaten om te gaan.
Wat gaat u doen voor de groep zorgmedewerkers die in het begin van de coronacrisis, vaak onvoldoende beschermd, in de frontlinie hebben gewerkt en nu ontslagen zijn of ontslag is aangezegd?
In die situaties waarbij werkgever en werknemer verwachten dat een verlenging van de periode van re-integratie perspectief biedt op herstel en re-integratie, bestaat de mogelijkheid van een verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft een subsidieregeling in voorbereiding op basis waarvan zorgwerkgevers die dat doen, de kosten van de loondoorbetaling deels gesubsidieerd krijgen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport verwacht de subsidieregeling in juni te publiceren. UWV zal werkgevers in zorg en welzijn die een ontslagaanvraag indienen, attenderen op deze subsidieregeling.
Zorgmedewerkers voor wie dit perspectief er niet is, kunnen een beroep doen op de sociale zekerheid.
Kunt u toelichten hoe het staat met de beschikbaarheid van een Long COVID-fonds voor zorgmedewerkers? Voor wie en onder welke voorwaarden zullen middelen uit dit fonds beschikbaar zijn en wanneer? Hoeveel aanvragen zijn hiervoor binnen?
Er is geen Long-COVID-fonds voor zorgmedewerkers. Zowel FNV en CNV hebben recent (opnieuw) gevraagd om een fonds dan wel een compensatieregeling voor zorgmedewerkers en onderwijspersoneel. Binnen het kabinet zal over de inhoud van de brieven van FNV en CNV en de desbetreffende voorstellen worden gesproken, waarna het kabinet zal reageren op deze brieven.
Herinnert u zich dat u in het Kamerdebat van 7 april heeft toegezegd op twee vragen nog terug te komen en daar een precies antwoord op te geven?
De vragen 22 en 23 heb ik beantwoord via de kamerbrief over de Covid-19 gerelateerde Woo aanpak die op 23 mei jl. aan uw Kamer is verzonden.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen twee jaar in relatie tot de coronacrisis op enig moment een kabinetsbesluit is geweest om bepaalde Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken niet of later te honoreren? Kunt u aangeven of in de afgelopen twee jaar in relatie tot de coronacrisis is besloten om bepaalde informatie niet met de Kamer te delen? Kunt u deze vragen met redenen omkleed beantwoorden?
Zie antwoord vraag 22.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘China ziet DNA als natuurlijke hulpbron en bouwt aan enorme genendatabank’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het artikel: «China ziet DNA als natuurlijke hulpbron en bouwt aan enorme genendatabank»?1
Ja.
Kent u het verslag over het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal?2
Ja. Ik verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag voor de zomer op te sturen.
Kunt u aangeven welke bescherming er nog wel of niet is indien lichaamsmateriaal van Nederlanders met toestemming wordt gebruikt voor onderzoek en in het buitenland terechtkomt? Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal dat zou veranderen?
Nederlandse wetgeving is niet van toepassing in andere landen. Bij de afgifte van lichaamsmateriaal kan de beheerder van lichaamsmateriaal privaatrechtelijke afspraken maken met de ontvangende partij over onder andere de doeleinden waarvoor het materiaal gebruikt wordt en onder welke voorwaarden het materiaal gebruik wordt (vastgelegd in een zogenaamde Material and associated Data Transfer Agreement). De NFU heeft daarvoor een template opgesteld, die beschikbaar is op de website van de ELSI servicedesk.3 Gebruik hiervan is niet wettelijk verplicht, maar is gebruikelijk bij in elk geval de Universitaire Medische Centra.
Het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) zal bepalen dat de beheerder verplicht is om, bij het verstrekken of overdragen van lichaamsmateriaal aan een gebruiker of aan een andere beheerder, in bindende afspraken vast te leggen:
voor welke soorten doeleinden of, in voorkomend geval, voor welke concrete doeleinden handelingen met het lichaamsmateriaal mogen worden verricht,
de voorwaarden waaronder dat mag, en
op welke wijze die overdracht plaatsvindt, passend bij het soort lichaamsmateriaal en het beoogde gebruik.
Daarnaast gelden er, als de Wzl wordt ingevoerd, wettelijke normen over de informatievoorziening aan de donor. Zo moet de donor worden geïnformeerd als de mogelijkheid bestaat dat zijn materiaal voor onderzoek naar het buitenland gaat. In de huidige praktijk is dit informeren overigens ook gebruikelijk, maar niet verplicht.
Kunt u aangeven welke biobanken in Nederland nu in buitenlandse en specifiek in Chinese handen zijn c.q. waar een buitenlandse deelneming is?
Hier heb ik geen inzicht in. Over het algemeen zijn biobanken in beheer van ziekenhuizen of onderzoeksinstellingen zoals het Nederlands Kanker Instituut (NKI), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de bloedbank. Dit geldt zowel voor de zogenoemde «nader gebruik» biobanken (met materiaal dat in kader van zorgverlening is afgenomen), klinische biobanken (met materiaal dat in kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgenomen) en populatie biobanken (met materiaal uit een populatieonderzoek). BBMRI-NL houdt een catalogus bij van in Nederland actieve biobanken4, maar deze is niet volledig.
Klopt het dat Chinese wetgeving zich kan uitstrekken tot activiteiten van Chinezen c.q. Chinese bedrijven in het buitenland?
Nee. De Chinese Biosecurity Act en de Regulation on the Administration of Human Genetic Resources regelen onder andere de voorwaarden waaronder buitenlandse bedrijven of individuen die op Chinees grondgebied opereren, gebruik mogen maken van genetisch materiaal (zowel lichaamsmateriaal als genetische gegevens die daaruit verkregen zijn) in China. Chinese wetgeving is niet van toepassing in Nederland, en Chinese bedrijven die actief zijn in Nederland moeten zich aan Nederlandse wetgeving houden.
Als lichaamsmateriaal of DNA gegevens die daaruit verkregen zijn naar China zijn gestuurd door (al of niet Chinese) bedrijven, zal de Chinese wetgeving daarop wel van toepassing zijn. Daarom dat het belangrijk is dat donoren geïnformeerd worden als de mogelijkheid bestaat dat zijn materiaal voor onderzoek naar het buitenland gaat.
Kunt u aangeven wat het betekent als mensen meedoen aan wetenschappelijke medische onderzoeken en/of experimentele medicatie als het bedrijf c.q. de organisatie voor meer dan 49% in Chinese handen is?
Hoewel bedrijven in Nederland die (gedeeltelijk) in Chinese handen zijn te maken hebben met Chinese investeerders die zeggenschap hebben in het bedrijf, geldt dat de bedrijven zich aan Nederlandse wetgeving moeten houden. Mensen die meedoen aan wetenschappelijke medische onderzoeken worden dus beschermd door de in Nederland geldende wet- en regelgeving zoals de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen, de (U)AVG en in de toekomst, als deze wordt aangenomen, de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal (Wzl).
Het bericht 'Het papieren meisje' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het artikel «Het papieren meisje»?1
Ja.
Wat vindt u van het artikel? Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er voor kinderen met psychische problemen onvoldoende passende hulp beschikbaar is?
Passende zorg moet beschikbaar zijn voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren. Ik vind het dus niet acceptabel dat die passende hulp er niet is. In de brief «Hervormingen Jeugdzorg» van 13 mei 2022 heb ik daarom geschreven dat het prioriteit heeft hierin verbeteringen aan te brengen.
Bent u het eens dat als een rechter constateert dat er behandeling moet komen, dit ook in praktijk moet gebeuren? Hoe vaak komen situaties zoals beschreven in het artikel voor?
Daar ben ik het mee eens.
Het is niet bekend hoe vaak situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen.
Hoeveel jongeren die gespecialiseerde hulp nodig hebben, staan nu op wachtlijsten of worden vanwege het gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling geplaatst? Als dit niet bekend is: wanneer verwacht u hier wel zicht op te hebben?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Informatie over wachttijden wordt daarom niet landelijk bijgehouden. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in opdracht van VNG en VWS bezig met het aanpakken van wachttijden in de regio. Het verkrijgen van inzicht en overzicht gebeurt dus in eerste instantie regionaal, zodat gemeenten en regio’s kunnen sturen. De regionale beelden bij elkaar moet ook een landelijk beeld kunnen geven over hoe het met de wachttijden staat. Eind dit jaar wordt een eerste «basis» dashboard aan de gemeenten beschikbaar gesteld, gevuld met de beschikbare basisinformatie per regio uit het berichtenverkeer. Daar moeten zij mee aan de slag. Voor enkele regio’s ligt er dan al een volledig gevuld dashboard. De komende jaren moet dit voor steeds meer regio’s beschikbaar komen. We verwachten dat vanaf eind 2025 landelijk inzicht en overzicht beschikbaar is.
Er bestaan geen kwantitatieve gegevens over jongere die bij gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling worden geplaatst.
Bent u het eens dat er onvoldoende gespecialiseerde hulp is voor jongeren die seksueel misbruik hebben meegemaakt? Zo ja, wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat er meer behandelplekken en behandelaren komen om deze jongeren te helpen?
Kinderen en jongeren met complexe problemen of problemen die specialistische hulp vereisen krijgen niet altijd tijdig en passende hulp. Om ervoor te zorgen dat daarin verbetering komt gaan we gespecialiseerde hulp die regionaal of landelijk slechts voor een aantal kinderen nodig is, op een andere schaal zo simpel en effectief mogelijk organiseren. We gaan de regionale inkoop van specialistische zorg verplichten en specifieke vormen van hoog specialistische zorg landelijk organiseren. Op korte termijn publiceert de VNG een quick scan hierover.
Wat vindt u ervan dat de ouders van de jongere aangeven dat er 27 hulpverleners en instanties met haar bezig zijn, maar vooral over hen wordt gesproken en niet met hen?
Als een jongere jeugdhulp nodig heeft vind ik dat de hulpverlening ouders daar actief bij moet betrekken. Dat deze ouders hebben ervaren dat er vooral over hen in plaats van met hen gesproken werd vind ik niet juist.
Wat zijn de verplichtingen voor een instelling of crisisplek wanneer een jongere wegloopt? Wat vindt u ervan dat haar ouders haar zelf hebben gevonden?
In de Jeugdwet en in het Burgerlijk Wetboek zijn niet opgenomen welke verplichtingen/bevoegdheden een jeugdinstelling heeft wanneer een jongere wegloopt, behoudens een registratieplicht voor de instelling richting de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De IGJ houdt bij instellingen toezicht op het adequaat handelen bij een vermissing.
Het bovenstaande betekent dat een instelling in die situatie terugvalt op zijn eigen wettelijke taakomschrijving: het verlenen van verantwoorde hulp waarbij de zorg van een goede hulpverlener in acht dient te worden genomen.
De directeur van de jeugdinstelling is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken binnen de instelling. Hij bepaalt of er sprake is van een onttrekking en kan besluiten zoekactiviteiten te ondernemen. Blijkt na zoeken dat de jeugdige onvindbaar is en zijn er zorgen over de jeugdige, dan is er sprake van een vermissing. De directeur dient dan de vermissing te melden aan de politie en geeft daarbij aan of sprake is van een al dan niet urgente vermissing. Dit dient als input voor het handelen van de politie en de daarbij in te zetten opsporingsbevoegdheden.
Ik ben niet bekend met de specifieke omstandigheden van deze vermissing, maar ik ga ervan uit dat de instelling de nodige zorg heeft betracht. Uiteraard ben ik blij dat de jongere is gevonden.
Is bekend hoe vaak jongeren slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan dat ze er terecht komen?
Uit gesprekken met jongeren weet ik dat er jongeren zijn die slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan toen ze er terecht kwamen. Hoe vaak dat gebeurt is helaas niet bekend. Dat laat onverlet dat deze ervaring van jongeren mij motiveert om de gesloten jeugdhulp in de huidige vorm af te bouwen.
Bent u het eens dat een behandelplan samen met jongeren zou moeten worden opgesteld?
Daar ben ik het volmondig mee eens. Jongeren moeten altijd betrokken zijn bij hun behandeling. Daarom is in het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige het hulpverleningsplan opstelt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Jeugdbeleid op 18 mei aanstaande?
Helaas is dat niet gelukt.
Het wegmoffelen van oversterfte door Coronadashboard |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Coronadashboard moffelt oversterfte weg»?1
Ja.
Waarom heeft het coronadashboard oversterfte weggemoffeld? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Het coronadashboard heeft de oversterfte niet weggemoffeld. Door een technische fout is sinds eind 2021 het blauwe gebied van de grafiek over oversterfte op het dashboard te breed getoond. Het blauwe gebied geeft de boven- en ondergrens van de verwachte sterftecijfers van het CBS weer. Door de grotere bandbreedte van de verwachte sterfte stak de daadwerkelijke sterfte minder snel boven deze bandbreedte uit. Door de technische fout leek de oversterfte lager dan die werkelijk was.
De fout is ontstaan bij het inladen van de prognoses die het CBS 1x per jaar maakt van de sterfte van het volgende jaar en heeft met terugwerkende kracht effect gehad op de gehele grafiek (dus de periode maart 2020- heden). De fout is op 2 mei jl. onder onze aandacht gebracht via een tweet van Maurice de Hond, die suggereerde dat VWS deze fout met opzet heeft gemaakt om veel weken met oversterfte weg te moffelen. Het gaat echter om een technische fout.
Op 3 mei jl., de dag nadat de fout bij het dashboard bekend is geworden, is de grafiek voor de gehele periode met terugwerkende kracht aangepast.
Deelt u de mening dat een dashboard van de rijksoverheid te vertrouwen moet zijn en geen cijfers moet vervalsen om het aantal coronasterfgevallen aan te dikken? Zo ja, wilt u het coronadashboard per direct ontbinden?
Ik deel de mening dat een dashboard van de rijksoverheid te vertrouwen moet zijn. Dat is ook het geval. Het coronadashboard laat actuele cijfers zien over het coronavirus in Nederland. Dit is betrouwbare informatie afkomstig van het RIVM, de GGD’en en de ziekenhuizen. Indien er een fout wordt gemaakt, wordt deze na ontdekking zo snel mogelijk hersteld. Hier wordt transparant over gecommuniceerd via het coronadashboard.
Heeft u de bereidheid om cruciale analyses (o.a. over de oversterfte) door onafhankelijke deskundigen te laten uitvoeren en niet door (semi-)overheidsinstanties, zodat het gegoochel met cijfers met het doel om mensen corona-angst aan te jagen tot het verleden gaat behoren? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Allereerst wil ik u er op wijzen dat het RIVM en CBS onafhankelijke onderzoeksorganisaties zijn. Daarnaast kunnen onafhankelijk deskundigen op basis van de open data van het CBS en RIVM ook hun eigen onderzoek doen. Ook wil ik onderzoek door academici mogelijk maken. Zo heb ik in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-19, verstuurd op 1 april 2022, aangegeven dat ik de ambitie heb om academici in staat te stellen hun eigen analyses te maken. Daarom streef ik er naar COVID-19 data van partijen zoals het RIVM en de GGD toegankelijk te maken voor onderzoek door derden, uiteraard voor zover dat mogelijk is binnen de AVG2.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van het oversterfte onderzoek waarbij onderzoekers, niet gelieerd aan (semi-) overheidsinstanties betrokken worden. In de stand van zakenbrief COVID-19 van 15 februari jl.3 heb ik aangegeven dat het oversterfte onderzoek door middel van drie trajecten vorm krijgt. Hiermee wordt het onderscheid gemaakt tussen het onafhankelijk onderzoek wat uitgevoerd wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RIVM (traject 1 en 2), en de opdracht aan ZonMw om academisch onderzoek mogelijk te maken (traject 3).
Ik wil hiermee het belang van academisch onderzoek losstaand van de overheid onderstrepen.
Het bericht ‘GGD-GHOR laat onverzekerde burgers stikken’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) – Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) heeft besloten niets meer met de meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg over onverzekerden te doen?1
Sinds de eerste berichten vorig jaar heb ik met GGD GHOR Nederland contact gehad over deze ontwikkeling. Het Ministerie van VWS heeft kortgeleden van de heer Slockers van Straatdokters Nederland afschriften ontvangen van de mails aan de directeur van GGD GHOR Nederland, de heer Rouvoet en heeft daarnaast een verzoek ontvangen hieraan iets te doen. VWS heeft per omgaande op deze mails gereageerd.
Waarom heeft de GGD-GHOR hiertoe besloten?
De reden dat GGD GHOR Nederland deze beslissing heeft moeten nemen is gelegen in het feit dat in de zomer van 2021 is geconstateerd dat er geen wettelijke grondslag is voor GGD’en en gemeenten is om deze meldingen te verwerken. Naast een deel van de GGD’en heeft ook een deel van de gemeenten aangegeven deze meldingen niet te kunnen verwerken, omdat deze verwerking in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Klopt het dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) hiervoor als reden wordt gegeven? Zo ja, waarom zou de AVG opeens een obstakel zijn voor het geven van hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering? Waarom is dit punt niet eerder naar voren gekomen, bijvoorbeeld bij de start van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in 2017 of de evaluatie van deze regeling in 2021?2
Dit is juist. Ook VWS heeft inmiddels vastgesteld dat er een wettelijke grondslag ontbreekt voor gegevensverstrekking op grond van deze meldingen. Deze meldingen hebben als doel dat gemeenten vervolghulp kunnen bieden aan onverzekerde personen. Vervolghulp kon reeds worden gegeven in het kader van bemoeizorg en de bestaande wettelijke mogelijkheden. Daarin is in beginsel niets veranderd.
De meldingen van zorg betreffen aanvullende signalen van geleverde zorg. Dat er voor het doen van deze meldingen een wettelijke nodig is, was niet eerder naar voren gekomen. Dat is gelegen in het feit dat er in het kader van bemoeizorg al wel een wettelijke taak en grondslag bestaat, maar waarbij niet is onderkend dat deze grondslag niet geldt voor de meldingen die worden gedaan in het kader van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden.
Daarnaast is er sinds de invoering van de AVG sprake van grotere alertheid op het gebied van privacy.
Het Ministerie van VWS heeft inmiddels stappen gezet om de wetgeving te kunnen initiëren die noodzakelijk is om deze grondslag alsnog te borgen.
Wat zijn de gevolgen van deze beslissing voor de hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering?
Het feit dat (een deel van de) GGD’en en gemeenten de meldingen niet meer verwerken betekent niet dat aan deze mensen geen medische zorg meer kan worden gegeven. De vergoeding van zorg via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden komt niet in het gedrang.
Het gevolg is vooral dat de zorg aan deze mensen gefinancierd moet blijven vanuit de genoemde Subsidieregeling, in plaats van dat deze zorg weer zo snel als mogelijk vanuit de zorgverzekering wordt gefinancierd. Ook kan een gevolg zijn dat mogelijk niet aan al deze mensen passende vervolghulp wordt geboden omdat zij mogelijk minder snel in beeld komen van gemeenten. Ik merk overigens op dat een belangrijk deel van de mensen die niet verzekerd zijn juist al wel goed in beeld zijn bij gemeenten.
Waarom worden dak- en thuislozen überhaupt de zorgverzekering uitgezet op het moment dat zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen?
Sinds de Wet verbetering wanbetalersmaatregelen (Stb. 2015, nr. 502) op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn zorgverzekeraars gehouden om te toetsen op het woonadres. In artikel 4a Zvw is geregeld dat degene die een verzekering wil afsluiten, ervoor dient te zorgen dat het adres dat hij opgeeft, ook het adres is waarmee hij in de basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is ingeschreven. Inschrijving in de BRP is sindsdien een voorwaarde voor het sluiten van een zorgverzekering.
Deze maatregel had tot doel bij te dragen aan verbetering van de regels over verzekeringsplicht, omdat inschrijving in de BRP in beginsel leidt tot verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap. Een zorgverzekeraar gaat er bij een inschrijving in de BRP – behoudens tegenindicatie – van uit dat de persoon die is ingeschreven ook verzekeringsplichtig is.
Sinds 9 november 2016 heeft de toepassing van de verzekeringsplicht verhoogde aandacht. Evenals de vraag wanneer en onder welke omstandigheden het ontbreken van een adresgegeven of een afwijkend adresgegeven dient te leiden tot uitschrijving door een zorgverzekeraar. De wijze waarop dit door alle zorgverzekeraars wordt uitgevoerd is gereguleerd door afspraken tussen zorgverzekeraars, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit, het Centraal Administratie Kantoor en VWS. Daarnaast zijn gemeenten vanaf 1 januari 2022 wettelijk verplicht om iemand die in een gemeente verblijft maar geen vast woonadres heeft, in te schrijven op een briefadres.
Bent u het ermee eens dat het compleet ingaat tegen het principe dat iedereen in Nederland recht heeft op een zorgverzekering, als dak- en thuislozen automatisch worden uitgeschreven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het systeem kan worden aangepast, zodat mensen die dak- of thuisloos zijn hun zorgverzekering niet langer verliezen en net als ieder ander recht houden op een basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de GGD-GHOR om er bij hen op aan te dringen om meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg toch weer op te pakken en de desbetreffende mensen te helpen?
Ik zal bezien met welk wetstraject deze wijziging mee kan lopen, zodat deze zo snel mogelijk in werking kan treden. Met GGD GHOR Nederland is voortdurend overleg om te bezien wat wel kan nu de meldingen tijdelijk niet kunnen worden doorgegeven.
De pilot om zorgexpats aan te trekken als deel van de oplossing tegen de personeelstekorten in de zorg |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het Nieuwsuur item van 6 februari 2022 over de kansen en belemmeringen om gespecialiseerd internationaal zorgpersoneel aan te trekken om de Nederlandse zorg te ondersteunen?1
Ja. In dit item worden verschillende zorgorganisaties genoemd die zorgpersoneel werven uit derde landen. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EER (met uitzondering van kennismigratie) als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Zo is er in Nederland nog onbenut arbeidsmarktpotentieel van mensen met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg die in de Nederlandse gezondheidszorg kunnen worden ingezet, ook zou er gekeken kunnen worden naar deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden. Daarnaast ziet het kabinet dat door de demografische ontwikkeling en de toenemende zorgvraag de zorg een steeds groter beroep gedaan zal doen op de beroepsbevolking. Het kabinet vindt dit geen structurele oplossing. Het inzetten van buitenlands zorgpersoneel kan zorgorganisaties wel in bepaalde situaties ontlasten, mits het goed wordt georganiseerd en wordt voldaan aan de voorwaarden van de relevante wet- en regelgeving (zoals de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).
Om deze reden heb ik de afgelopen tijd in samenspraak met de betrokken partijen2 activiteiten in gang gezet om de BIG-toelatingsprocedure met behoud van kwaliteit te stroomlijnen en te versnellen. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 25 februari3. Bij het antwoord op de vragen 17, 18 & 19 weid ik hier verder over uit.
Er zijn ook andere activiteiten om zorgorganisaties die behoefte hebben aan buitenlands personeel beter te faciliteren in het goed organiseren daarvan. Ik zal daarom een verkenning uitvoeren naar hoe het proces kan worden verbeterd voor zorgorganisaties, die behoefte hebben aan buitenlands zorgpersoneel. Hierbij richt ik mij op de mogelijkheden om personeel binnen de Europese Economische Ruimte en Zwitserland in te zetten in de Nederlandse gezondheidszorg, in lijn daarvan wordt bezien welke beleidsmaatregelen andere lidstaten hebben genomen om buitenlands zorgpersoneel beter te integreren in de gezondheidszorg, ook wordt in de verkenning bekeken welke andere knelpunten in de BIG-toelatingsprocedure kunnen worden weggenomen om buitenlands zorgpersoneel sneller in te zetten in de Nederlandse gezondheidszorg. In deze verkenning zal ik onder andere in overleg treden met andere lidstaten en de werkgevers- en werknemersorganisaties. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport deze verkenning.
Hoe groot is het verwachte tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen in Nederland 2023, 2024, 2025, 2030 en 2040, rekening houdend met de uitstroom door vergrijzing en / of pensioen?
ABF Research heeft in het Prognosemodel Zorg en Welzijn de te verwachte tekorten aan gespecialiseerd verpleegkundigen berekend. Dit is gedaan op basis van informatie van het Capaciteitsorgaan. Het betreft alleen werknemers en geen zelfstandigen. Het gaat hier om gespecialiseerd verpleegkundigen die werkzaam zijn in een beroep dat is bekostigd door het Fonds Ziekenhuis Opleidingen en is geraamd door het Capaciteitsorgaan (Capaciteitsplan 2020–2023, FZO-beroepen & Ambulanceverpleegkundigen). Dit betreft: Dialyseverpleegkundigen; IC-kinderverpleegkundigen; IC-neonatologieverpleegkundigen; IC-verpleegkundigen; Kinderoncologieverpleegkundigen; Kinder-verpleegkundigen; Obstetrie-verpleegkundigen; Oncologieverpleegkundigen, SEH-verpleeg-kundigen; Ambulance-verpleegkundigen plus de verpleegkundig specialisten werkzaam in ziekenhuizen of UMC’s.
De verwachte tekorten zijn als volgt:
Wat zijn de exacte uitstroomcijfers van gespecialiseerde verpleegkundigen op landelijk niveau in 2017, 2018, 2019 en 2020 en hoe verhoudt dit zich tot de instroom specifiek in de ziekenhuizen?
De exacte in- en uitstroomcijfers van gespecialiseerd verpleegkundigen zijn mij niet bekend. Dit komt mede doordat het begrip «gespecialiseerd verpleegkundige» geen beschermde titel is en daarom valt de groep niet goed af te bakenen.
Wat zeggen Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en Beroepsvereniging Verzorgenden Verpleegkundigen (V&VN) over de verhouding tussen instroom en uitstroom van gespecialiseerd zorgpersoneel?
De LNAZ en V&VN hebben zich in de afgelopen jaren meerdere malen uitgesproken over de tekorten aan en/of in- en uitstroom van gespecialiseerd verpleegkundigen. Beide organisaties wijzen op het belang van voldoende instroom en het tegengaan van uitstroom4.
LNAZ en V&VN pleiten onder meer voor opleidingscapaciteit voor (gespecialiseerd) verpleegkundigen om instroom te bevorderen. Aanvullend wijzen beiden partijen op het feit dat gelijktijdig geïnvesteerd moet worden in behoud van de huidige groep (gespecialiseerd) verpleegkundigen om uitstroom te beperken. Dit laatste dient bijvoorbeeld gedaan te worden door aantrekkelijkere loopbaanpaden en meer zeggenschap voor zorgmedewerkers5.
Ik onderschrijf het uitgangspunt waarbij voor het optimaliseren van de capaciteit van (gespecialiseerd) verpleegkundigen ingezet moet worden op opleiden (instroombevordering) en behoud (uitstroom beperken).
Op verschillende manieren wordt ingezet om instroom te bevorderen en uitstroom te beperken. Ten aanzien van het eerste ligt de verantwoordelijkheid primair bij de werkgevers om conform de ramingen van het Capaciteitsorgaan op te leiden. In dit kader hebben eind 2021 de ziekenhuizen in de Verklaring Versterking Arbeidsmarkt Zorg (VAZ) met elkaar afgesproken om daadwerkelijk volgens de ramingen te gaan opleiden. VWS ondersteunt dit initiatief van harte. Om ziekenhuisopleidingen te vernieuwen en flexibiliseren is al eerder (in 2018) gestart met CZO Flex. VWS subsidieert het project. Tevens is in 2020 vervroegd gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ-opleiding), omdat het acute cluster (IC, SEH, Ambulance en Cardiac care) kampte met grote personeelstekorten als gevolg van de toegenomen zorgvraag door de coronapandemie. Na de BAZ-opleiding kunnen modules worden gevolgd die leiden tot de volgende uitstroom richtingen: IC-verpleegkundige, Ambulance verpleegkundige, SEH-verpleegkundige, Cardiac care verpleegkundige, Medium care verpleegkundige. Bij de start in 2020 stroomden 74 verpleegkundigen in bij deze opleiding, in 2021 is dit sterk toegenomen en stroomden 678 verpleegkundigen in en in 2022 tot nu toe 277.
In het kader van het beperken van uitstroom (behoud) wordt vanuit VWS op verschillende manier beleidsmatig ingezet op het bevorderen van zeggenschap en ruimte voor herstel na piekzorg. Zo is voor de korte termijn de afgelopen maanden door V&VN, samen met de Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (BPSW), en de werkgevers gewerkt aan een actieplan «Zeggenschap en Veerkracht». Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement Ellemeet/De Vries6 (10 miljoen euro voor herstel en zeggenschap). Door VWS wordt momenteel gewerkt aan een subsidieregeling waarmee uitvoer wordt gegeven aan het actieplan.
Klopt de stelling van het Capaciteitsorgaan dat sinds 2012 het totale aantal IC-verpleegkundigen in Nederland alleen maar is afgenomen?
Het Capaciteitsorgaan raamt de benodigde instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundige en brengt daarvoor onder andere het huidige aantal IC-verpleegkundigen in kaart. Zij geven aan dat sinds 2012 het totale aantal IC-verpleegkundigen is afgenomen. De afname komt vooral door demografische ontwikkelingen, mensen die met pensioen gaan. Daarnaast was er tussen 2013 en 2015 een «dip» in de instroom in de opleiding. Het kost veel inspanning om dit in de jaren daarna in te lopen en de opleidingscapaciteit op te schalen. Elk jaar dat het instroomadvies niet gehaald wordt, draagt bij aan het oplopen van het tekort. Sinds 2016 stijgt de instroom juist. Zo stroomden er in 2020 448 verpleegkundigen in de IC-opleiding tegenover 225 in 2016.Ook zorgen de nieuwe Basis Acute Zorg (BAZ) modules voor meer instroom in de IC-opleiding. Tot en met 2021 waren er 1.140 verpleegkundigen die instroomden in deze opleiding. Het Capaciteitsorgaan komt naar verwachting in juni van dit jaar met nieuwe cijfers, ook over de aantallen IC-verpleegkundigen.
Bent u het eens met de stelling van Doekle Terpstra van de Commissie Werken in de zorg: «Er zijn meer dan genoeg adviezen, het wordt tijd iets te doen»?2
Ik ben het met de heer Terpstra eens dat er inmiddels voldoende lessen en relevante adviezen beschikbaar zijn om verdere stappen te kunnen zetten in de aanpak van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in de zorg. Recent heb ik uw Kamer een brief gestuurd8 waarin ik op hoofdlijnen de aanpak schets ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt waarvoor de adviezen richtinggevend waren. Zo schets ik het belang van het investeren in het voor de zorg behouden van zorgmedewerkers, leven lang ontwikkelen, het opschalen van technologische & sociale innovaties en in zeggenschap. De tijd van vrijblijvendheid is voorbij. Het gaat steeds meer om de ruimte en perspectief die (nieuwe) professionals hebben om hun baan vorm en zinvolle invulling te geven. Hier wacht een uitdaging voor werkgevers om actief invulling te geven aan goed en modern werkgeverschap; voor andere betrokken partijen geldt de uitdaging om werkgevers daarbij de benodigde ruimte te geven.
In de zomer van 2022 ontvangt uw Kamer het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken».
Hoeveel werkvergunningen zijn er de afgelopen vijf jaar afgegeven aan gespecialiseerde internationale verpleegkundigen en aan artsen?
2018: 0
2019: 10
2020: 30
2021: 30
Het zijn de totalen van de afgegeven positieve adviezen na een volledige arbeidsmarkttoets voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor (gespecialiseerde) verpleegkundigen en artsen9.
Bent u bekend met rapport Analysis of shortage and surplus occupations 20203 van de Europese Commissie en de European Public Service Union (EPSU)? Herkent u het beeld dat de Europese schaarste aan verpleegkundigen sterk toeneemt en bent u ook bekend met de laatste bevindingen van EPSU en de stelling dat bijna alle EU-landen een tekort aan zorgmedewerkers rapporteren?4
Ik herken de geschetste ontwikkeling dat andere Europese landen kampen met een personeelstekort door het oplopende ziekteverzuim tijdens de Covid-pandemie Per lidstaat zitten die personeelstekorten op verschillende plekken in het zorgstelsel. Dat komt onder andere voort uit verschillen in de demografische ontwikkeling en zorgbehoefte, maar ook door de inrichting van het zorgstelsel. Het is niet haalbaar om een volledig beeld te geven van al het beleid omtrent zorgexpats van andere lidstaten. We zien wel grofweg een paar stromingen binnen de EU. Lidstaten die het aantrekken van arbeids-migranten in brede zin stimuleren (inclusief de zorg), lidstaten die hun vergunningsprocedures voor bepaalde schaarse zorgberoepen versoepelen en/of hiervoor financiële inspanningen plegen en lidstaten die het aantrekken van buitenlands gediplomeerd zorgpersoneel niet faciliteren of stimuleren in zowel juridische als financiële zin.
Het kabinet is van mening dat bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte eerst moet worden gekeken naar het onbenut arbeidsmarktpotentieel in Nederland. Ook binnen de EER – waar vrij verkeer van personen geldt – is nog sprake van onbenut arbeidsmarktpotentieel12. Daarnaast zou gekeken kunnen worden naar deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden. Het inzetten van personeel van buiten de EER ziet het kabinet, m.u.v. kennismigratie, als sluitstuk. Daarnaast zet het kabinet, ten behoeve van een realistische personele houdbaarheid in de zorg, met het nieuwe programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg» onder andere in op het anders organiseren van zorg. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. Verder neem ik de uitdagingen op de arbeidsmarkt expliciet mee in de afspraken met landelijke partijen in het Integraal Zorg Akkoord. Die afspraken moeten bijdragen aan de maatschappelijke opgave dat met minder (meer) zorgverleners goede toegankelijke zorg verleend kan worden aan iedereen die dat nodig heeft. Ook zal ik in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) de arbeidsmarktvraagstukken verweven zitten, inclusief afspraken over opleidingen in de VVT zoals in het coalitieakkoord voorzien.
Het kabinet gaat wel een verkenning uitvoeren over hoe het proces voor zorgorganisaties die behoefte hebben aan buitenlands zorgpersoneel kan worden verbeterd zoals is aangegeven bij vraag 1. In bepaalde situaties kan het inzetten van buitenlands zorgpersoneel zorgorganisaties namelijk wel ontlasten mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de relevante wet- en regelgeving (zoals de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).
Welke Europese landen voeren specifiek beleid met daarop gerichte vergunningprocedures om gespecialiseerde zorgexpats aan te trekken?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat onder meer Duitsland en Ierland hier beleid op voeren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunnen de aanpakken van landen om ons heen inspiratie bieden om meer in te zetten op het aantrekken van gespecialiseerd internationaal zorgpersoneel?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de specialehealth care visa die het Verenigd Koninkrijk hanteert voor internationaal talent uit derde landen?5
Het uitgangspunt van het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid is dat aan de vraag naar arbeid in eerste instantie moet worden voldaan door de arbeidsreserves die nu al in Nederland en de EER aanwezig zijn in te zetten voor het invullen van vacatures, het zogenoemde prioriteitgenietend aanbod. Wanneer dit aanbod er niet is, biedt de Wet arbeid vreemdelingen de ruimte om een werkvergunning te verlenen aan een werknemer van buiten de EER. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de EER en Zwitserland personeel te vinden. Hierbij wordt ook beoordeeld of de derdelander beschikt over de juiste beroepskwalificaties die gelden in Nederland en een salaris ontvangt dat gebruikelijk is in de sector. Hierbij wordt niet gestuurd op specifieke sectoren, zoals in het Verenigd Koninkrijk en Ierland het geval is.
Voor arbeidsmigranten die een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie is er de kennismigrantenregeling. Deze regeling is gebaseerd op een inkomenscriterium en beperkt zich niet tot specifieke sectoren of beroepen waar structurele tekorten zijn, maar draagt bij aan het versterken van de kenniseconomie in den brede. Het kabinet is niet voornemens om het verlaagde salariscriterium van de kennismigrantenregeling voor personen van onder de 30 jaar oud toe te passen voor krapteberoepen waar een BIG-registratie voor nodig is.
In de gezondheidszorg wordt ingezet op het behouden van zorgmedewerkers, op het leven lang ontwikkelen, het opschalen van technologische- & sociale innovaties en in zeggenschap. Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 6, 9, 10 & 11.
Wat vindt u van de aanpak in Ierland, waar Critical Skills Employment Permits zijn ontworpen en er voor zorgexpats een verlaagd salariscriterium geldt?6
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u met spoed het al bestaande verlaagde salariscriterium van de kennismigrantenregeling toepassen voor krapteberoepen waar een BIG-registratie voor nodig is, naar Iers voorbeeld?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u van mening dat als er talentvolle internationale zorgmedewerkers in landen als Indonesië en Filipijnen in het buitenland willen werken, en zij in Nederland tot 7 à 10 keer zoveel inkomen kunnen verdienen via een circulair migratiemodel, dat dit dan een win-win situatie op kan leveren voor alle betrokkenen?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 1, 8, 9, 10 en 11 is het kabinet van mening dat bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte eerst gekeken moet worden naar het onbenut arbeidsmarktpotentieel in Nederland met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg. Daarnaast zou er gekeken kunnen worden naar deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden.
Echter, het inzetten van buitenslands zorgpersoneel kan zorgorganisaties wel in bepaalde situaties ontlasten, mits het goed wordt georganiseerd en wordt voldaan aan de voorwaarden van de relevante wet- en regelgeving (Wet arbeid vreemdelingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). De kwaliteit van zorg moet namelijk worden gewaarborgd, alsook de voorwaarden om toegang te krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Kunt u, in lijn met het regeerakkoord, het beleidsmatige richtgetal voor gespecialiseerde internationale verpleegkundigen op korte termijn vaststellen voor 2022 en 2023?
Zoals aangegeven in het antwoord op uw eerste vraag stimuleert het kabinet het aantrekken van buitenslands gediplomeerde zorgverleners niet. Ik zal daarom ook geen richtgetal vaststellen voor het aantrekken van gespecialiseerde verpleegkundigen uit het buitenland.
Bent u van mening dat als internationaal gespecialiseerd zorgpersoneel in Nederland komt werken, dan aan alle functierelevante kwaliteitseisen dient te worden voldaan, inclusief de taaleisen en de functierelevante BIG-eisen?
Om de patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg te waarborgen dienen alle buitenslands gediplomeerde zorgverleners die een geregistreerd gezondheidszorgberoep in Nederland willen uitoefenen, de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden te doorlopen.
In het voorjaar 2021 heeft de voormalig Minister van Medische Zorg & Sport een werkgroep ingesteld met alle betrokken partijen om te bezien hoe de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden met behoud van kwaliteit kan worden gestroomlijnd en worden versneld zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 1. Op 25 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de activiteiten die in samenspraak met de werkgroep in gang zijn gezet. Er worden activiteiten ondernomen langs drie lijnen: begeleiding & informatievoorziening, inhoudelijke wijzigingen in de BIG-toelatingsprocedure en cultuur. Onderstaand zijn deze activiteiten uitgelicht.
Er is bij het CIBG in de vorm van een tweejarige pilot een centraal aanspreekpunt gecreëerd waar buitenslands gediplomeerde terecht kunnen met alle vragen over de BIG-toelatingsprocedure. Hierdoor kunnen aanvragers effectiever en sneller de procedure doorlopen. Ook heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid naar aanleiding van het amendement van de leden Paternotte en Peters 300.000 euro beschikbaar gesteld op de SZW-begroting 2021 om zorgprofessionals met een vluchtelingenstatus te ondersteunen tijdens het doorlopen van de toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden. Er is ervoor gekozen om het UAF een pilot uit te laten voeren om via buddysysteem betere begeleiding te realiseren voor gevluchte buitenlandse zorgprofessionals. De pilot is in december 2021 gestart en duurt 1,5 jaar.
Het Medisch Nederlands is niet langer verplicht als ingangseis voor academische beroepen en in samenspraak met de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid is besloten om het Engels leesvaardigheidsniveau van de Algemene Kennis- en Vaardighedentoets te verlagen. Het Engelse leesvaardigheidsniveau van academische beroepen is verlaagd van C1 naar B2, het Engelse leesvaardigheidsniveau van HBO-beroepen is verlaagd van B2 naar B1 en het Engels leesvaardigheidsniveau van MBO-beroepen is verlaagd van B1 naar A2.
De Nederlandse manier van werken verschilt van de manier van werken in het land van herkomst van buitenslands gediplomeerden. Daarom zijn er activiteiten in gang gezet om tijdens de BIG-toelatingsprocedure buitenslands gediplomeerden meer inzicht te geven in Nederlandse gezondheidszorg, zodat zij na het doorlopen van de procedure beter integreren in de Nederlandse gezondheidszorg. Zo wordt een vrijwillige module ontwikkeld, waarin de manier van werken in de Nederlandse gezondheidszorg centraal staat. Ook is een folder ontwikkeld waarin uiteen wordt gezet waaraan zorgwerkgevers dienen te denken als zij een buitenslands gediplomeerde zorgverlener bij hun organisatie kennis willen laten met de Nederlandse gezondheidszorg
Daarnaast wil ik benadrukken dat het kabinet geen actielijn geformuleerd heeft waarin wordt gestreefd om iedereen die bekwaam is bevoegd te maken.
Zo ja, bent u dan ook van mening dat toetsing op niet-functierelevante onderdelen geschrapt moet worden, aangezien dit een onnodige barrière opwerpt voor mensen om te kiezen werken in de Nederlandse zorg?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u de actielijn «bekwaam is bevoegd» concreet maken door niet-functierelevante onderdelen van de AKV- en BI-toetsen voor gespecialiseerde verpleegkundigen op de kortst mogelijk termijn te schrappen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u het expertteam inzake het beter organiseren van de zorgcapaciteit op het gebied van COVID-19 vragen om met spoed een internationale pilot op te starten om de ziekenhuizen te ondersteunen door de voor de BIG-registratie noodzakelijke Algemene Kennis- en Vaardighedentoets (AKV-toets)- en Beroepsinhoudelijke toets (BI-toets) respectievelijk online en in de herkomstlanden te organiseren?
Het organiseren van een AKV-toets en BI-toets online of in landen van herkomst, vergroot de risico’s op fraude aanzienlijk. Dit is niet wenselijk, omdat deze toetsen als doel hebben om aan te tonen dat de aanvrager gekwalificeerd is om een geregistreerd gezondheidszorgberoep uit te oefenen en dat daarmee de patiëntveiligheid wordt gewaarborgd. Daarnaast heeft de BI-toets ook een praktijkelement, wat wordt uitgevoerd door Nederlandse geaccrediteerde opleidingsinstituten.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om ervoor te zorgen dat de hardwerkende zorgmedewerkers in Nederland weer lucht krijgen en houden?
Een van de thema’s in de eerdergenoemde hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (zie antwoord vraag 6), is het creëren van (meer) ruimte voor het behoud van medewerkers in zorg en welzijn, met name via goed werkgeverschap. In de eerste plaats zijn werkgevers in zorg en welzijn verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid met aandacht voor werkdruk en de werk-privé-balans, opleidingsmogelijkheden, zeggenschap en aandacht voor cultuur sensitieve aspecten. Het moet aantrekkelijk zijn om in de zorg en welzijn te (blijven) werken. Er zijn al veel werkgevers in de zorg die laten zien dat het kan én goed werkt: ruimte geven aan je medewerkers, zorgen dat ze gezien en gehoord worden en daarmee medewerkers binden en behouden.
Als er al toestemming en stimulans vanuit herkomstlanden voor tijdelijke emigratie bekend is, en gespecialiseerde zorgexpats aan alle functierelevante BIG-eisen en andere kwaliteitseisen voldoen, en dit bewijzen door de AKV- en BI-toetsen op deze onderdelen te halen, kunt u dan met spoed de onnodige barrières slechten die niks te maken hebben met de zorgkrapteberoepen in kwestie?
De Wet arbeid vreemdelingen biedt nu al ruimte om, als er geen aanbod is in Nederland, de EER en Zwitserland, een tewerkstellingsvergunning te verlenen. Daarnaast kan met de wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen, die op 1 januari jl. in werking is getreden, een tewerkstellingsvergunning met een maximale duur van twee jaar (in plaats van één jaar) worden verleend. Verder zal er ook voor de zorg eerst gekeken worden naar mogelijkheden om de arbeidsmarkt van de zorg te verbeteren, waaronder het aanpakken van de tekorten. Ik heb uw Kamer hierover onlangs geïnformeerd via een hoofdlijnenbrief «Toekomstbestendige arbeidsmarkt zorg».
Kunt u deze vragen ruim vóór het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 6 juli 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Niet alleen maar specialisten in het ziekenhuis’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Niet alleen maar specialisten in het ziekenhuis»?1
Ja
Klopt het dat medisch-specialisten in de praktijk vaak patiënten behandelen die andere of meer aandoeningen hebben dan die strikt genomen bij hun opleiding tot specialist passen? Klopt het ook dat patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis, vaak met meerdere verschillende medisch-specialismen te maken hebben? Zo ja, is het mogelijk een overzicht te geven van hoeveel dit voorkomt?
Het klopt dat bij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis vaak sprake is van multimorbiditeit. Dit kan ertoe leiden dat zij met verschillende medisch-specialismen te maken krijgen. Ik beschik niet over gegevens over hoe vaak dit zich voordoet. Iedere arts – geneeskundig specialist of niet – wordt overigens geacht basale generalistische competenties te hebben die ingezet worden om patiënten te behandelen. Dit overstijgt de hokjes van individuele specialismen. Wanneer gedurende het behandeltraject duidelijk wordt dat die competenties niet toereikend zijn, is betrokkenheid van andere specialismen aangewezen.
Deelt u de mening dat een generalistischer opgeleide ziekenhuisarts een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de druk op de zorg en verbeteren van kwalitatief goede basiszorg? Zo nee, waarom niet?
Meer opgeleide artsen leveren in de basis een bijdrage aan het verminderen van de druk op de zorg. Om een impuls te geven heeft de Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG) sinds 2012 een projectsubsidie ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van de opleiding tot ziekenhuisarts en voor het opleiden van basisartsen tot ziekenhuisarts.
Kunt u aangeven hoeveel medisch-specialisten niet werken, noodgedwongen ander werk doen of naar het buitenland zijn vertrokken omdat er geen werk voor ze is in hun specialisme?
Hier zijn geen aantallen voor beschikbaar. Omdat er bij een vertrek naar het buitenland niet geregistreerd wordt wat de reden hier voor is, men kan bijvoorbeeld ook een andere carrière nastreven in het buitenland. Het CBS koppelt echter wel het BIG register aan sociaal statistische bestanden en biedt daarmee zicht op de arbeidsmarktpositie van medisch specialisten met een geldige BIG registratie2.
Een kanttekening moet hierbij geplaatst worden: het BIG kent een vijfjaarlijkse herregistratieplicht en veel mensen die stoppen met werken blijven in het register staan tot het moment van herregistratie. Ook hierbij is van toeppassing dat mensen die buiten de zorg werkzaam zijn daar zelf voor gekozen kunnen hebben, de reden hoeft niet noodgedwongen te zijn.
Wat is de reden dat er (nog) geen bekostigingsstructuur is toegewezen aan de ziekenhuisartsen in opleiding, maar er wel geïnvesteerd blijft worden in het opleiden van medisch-specialisten? Bent u bereid te zoeken naar mogelijkheden om de inzet van ziekenhuisartsen te stimuleren?
Een voorwaarde van de projectsubsidie die de Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG) heeft ontvangen was het uitvoeren van een evaluatieonderzoek over de mogelijk toegevoegde waarde van de ziekenhuisarts in het reeds bestaande medisch specialistisch zorglandschap. De laatste subsidie kon niet meer worden verlengd.
Uit het evaluatieonderzoek is daarnaast niet gebleken dat kan worden vastgesteld of – en welke – toegevoegde waarde de ziekenhuisarts heeft in het huidige medisch specialistische landschap. Hiermee wil ik geenszins de indruk wekken dat de ziekenhuisarts geen meerwaarde heeft. De resultaten boden echter niet de onderbouwing omtrent de noodzakelijkheid van de activiteiten van de ziekenhuisarts die nodig is op grond van artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg om de opleiding tot ziekenhuisarts structureel in te bedden in de bekostiging.
Daarnaast hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Federatie Medisch Specialisten (FMS) op verzoek van VWS een gezamenlijk standpunt ingenomen over de wijze waarop deze partijen tegen de rol van de ziekenhuisarts binnen het medisch specialistische zorglandschap aankijken, binnen de bestaande budgettaire kaders van de beschikbaarheidbijdrage voor medische vervolgopleidingen. De uitkomsten van het onderzoek en het standpunt van FMS/NVZ/NFU over de toegevoegde waarde van de ziekenhuisarts binnen het medisch-specialistische landschap rechtvaardigen op dit moment geen bekostiging vanuit de beschikbaarheidbijdrage.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre een generalistisch-specialistisch opleiding tot ziekenhuisarts een goede aanvulling is op de (ziekenhuis)zorg van de toekomst en wat de daarbij gewenste omvang is? Bent u bereid te onderzoeken hoe een dergelijke opleiding invulling en bekostiging kan krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Plan voor aparte covid-ic’s komt niet van de grond’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht: «Plan voor aparte covid-ic’s komt niet van de grond»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Van der Staaij en Veldman over de coronazorg bij verdere groei van het aantal ziekenhuisopnames?2
Op 21 december 2021 heeft toenmalig Minister van VWS het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen ingesteld.3 Het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen onderzoekt en realiseert wat nodig is om vanaf september 2022 de COVID-ziekenhuiszorg zodanig in te richten dat de reguliere zorg in het najaar/winter van 2022–2023 zoveel mogelijk doorgang kan vinden bij een nieuwe opleving van COVID. Daarbij wordt gekeken naar de hele zorgketen. Het adviseren over de concentratie van COVID-zorg is onderdeel van deze opdracht. Het expertteam streeft ernaar om eind mei 2022 advies uit te brengen. Het advies zal ik u na publicatie doen toekomen. Het is mijn streven u voor de zomer te informeren over mijn reactie op dit advies.
Kunt u toelichten waarom de voorbereidingen voor aparte covid-intensive cares (ic’s) met het oog op een mogelijke toename van covid-patiënten stilliggen? Welke gesprekken hebben plaatsgevonden met zorgverzekeraars, ziekenhuizen en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze plannen en wat is de conclusie van deze gesprekken geweest?
De vraag of concentratie van covidzorg, al dan niet op aparte COVID-intensive cares, een bijdrage kan leveren aan de optimalisatie van de zorgketen, is onderdeel van de opdracht aan het expertteam. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Een eerdere poging om een pilot inzake concentratie van COVID-zorg uit te voeren kon destijds geen doorgang vinden vanwege de extreem hoge zorgvraag van dat moment als gevolg van het hoge aantal patiënten op IC’s. Zo werd op 11 oktober 2021 het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) verzocht om concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken.4
Het LNAZ gaf op 1 november inzicht in de uitkomst van een verkenning: «resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-) vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel».5
Mij is bevestigd door de initiatiefnemers van de pilot die in het artikel wordt genoemd, dat zij hebben besloten deze pilot op dit moment niet uit te voeren. De voornaamste reden daarvoor is dat op dit moment te weinig COVID-patiënten op de IC liggen om een pilot rond concentratie te kunnen uitvoeren. Gelet op deze en de eerdere ervaringen rond een pilot inzake concentratie, hecht ik groot belang aan de advisering door het expertteam over dit onderwerp.
Kunt u het eindverslag van de pilot in Amsterdam, gefinancierd door zorgverzekeraar Zilveren Kruis, delen met de Kamer?
Het verslag is eigendom van de initiatiefnemers, aan wie een oordeel toekomt over het al dan niet openbaar maken.
Wordt concentratie van (covid-)zorg onderdeel van de langetermijnaanpak covid-19 en het plan voor pandemische paraatheid? Zo nee, waarom niet?
De permanente goedkeuring van het Pfizer/BioNTech coronavaccin voor de medicijnmarkt |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u het jaarlijks rapport van Pfizer BioNtech aangaande hun vaccin tegen het coronavirus gezien1 en bent u op de hoogte van de passage «Risk Factors» van het hoofdstuk «Key Information»?
Ja.
Hebt u in deze passage gelezen dat Pfizer BioNTech aangeeft niet in staat te zijn dusdanige effectiviteit en veiligheid van het coronavaccin te kunnen aantonen dat het vaccin permanente goedkeuring kan krijgen voor de medicijnmarkt in zowel de VS, Europa als andere landen?
Dit heb ik niet in deze passage gelezen, gegeven dat dit niet is wat er in deze passage staat. De passage bevat een overzicht van risicofactoren, waaronder het risico dat [vrije vertaling]: «We [BioNTech, red.] mogelijk niet voldoende werkzaamheid of veiligheid van ons COVID-19 vaccin en/of variant-specifieke formuleringen kunnen aantonen om een permanente handelsvergunning te krijgen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie, of andere landen waar het een noodtoelating of een voorwaardelijke handelsvergunning heeft gekregen». Het woord «mogelijk» (het Engelse woord «may» in de originele tekst) wijst erop dat dit geen «bevinding» is. In de daaropvolgende passage – waarin de risicofactoren worden toegelicht – geeft BioNTech aan dat zij doorgaan met het testen en monitoren van de veiligheid en werkzaamheid van hun COVID-19 vaccin.
Het rapport is een «SEC filing», vergelijkbaar met een financiële jaarrapportage, bedoeld voor het informeren van bijvoorbeeld aandeelhouders. In de aangehaalde passage lichten zij toe dat het mogelijk is dat uit toekomstige tests veiligheidsproblemen kunnen blijken die ten tijde van goedkeuring nog niet bekend waren en dat, mocht dit gebeuren, dit negatieve commerciële impact op BioNTech kan hebben. Dit lijkt mij een logische constatering, en overigens niet één die exclusief is voorbehouden aan houders van een voorwaardelijke vergunning. Ook houders van een reguliere handelsvergunning dienen regelmatig nieuwe veiligheidsdata aan te leveren en onafhankelijke inspecties te ondergaan in het kader van geneesmiddelenbewaking (ook wel: farmacovigilantie). Een voorwaardelijke handelsvergunning voldoet aan alle wettelijke eisen waaraan een reguliere handelsvergunning dient te voldoen: de balans tussen werkzaamheid en risico’s (benefit en risk; B/R) is positief. Dat was het geval ten tijde van de afgifte van de voorwaardelijke handelsvergunning en dat is het nog steeds. Een «voorwaardelijke vergunning» betekent dat er nog aan voorwaarden moet worden voldaan voordat de vergunning tot een reguliere handelsvergunning wordt omgezet.
Ook geeft BioNTech aan dat het commerciële impact op hun bedrijf kan hebben als zij niet in staat zijn om hun product aan te passen naar nieuwe COVID-varianten. Wederom lijkt mij dit een logische constatering.
Realiseert u zich dat het Pfizer BioNTech coronavaccin daarmee slechts gebruikt mag worden als middel in een noodsituatie, waarvan op dit moment wereldwijd maar in ieder geval in Nederland, geen sprake meer is?
Het Europees Medicijnagentschap (EMA) heeft in december 2020 op basis van een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s (benefit en risk, B/R) een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven voor het Pfizer/BioNTech-vaccin. Dit staat los van gebruik in een noodsituatie. Noodgebruik zou enkel aan de orde zijn indien het wordt toegediend voordat een (voorwaardelijke) handelsvergunning is afgegeven. In Nederland is geen sprake geweest van noodtoepassing of gebruik in een noodsituatie, omdat dit vaccin is toegediend nadat het EMA (en dus de Europese Commissie) een voorwaardelijke handelsvergunning had afgegeven. Hierin verschilt de situatie in Nederland van de situatie zoals die in de Verenigde Staten was, rondom het vaccin van Pfizer/BioNTech. In het VK en de Verenigde Staten is dit vaccin wel toegediend op basis van een noodtoelating, en dus voordat een (voorwaardelijke) handelsvergunning was afgegeven.
Voor het Pfizer/BioNTech-vaccin geldt dat in de EU (en dus in Nederland) een voorwaardelijke handelsvergunning is verleend. Nadat de firma aan de voorwaarden heeft voldaan, wordt deze voorwaardelijke handelsvergunning omgezet in een standaard handelsvergunning.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van het Pfizer BioNTech coronavaccin op dit moment dus ongeoorloofd is? Zo ja, waarom wordt het op dit moment dan nog steeds gebruikt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nee, dit kan ik niet bevestigen, gegeven dat dit niet klopt. Ik heb in mijn antwoord op vraag twee toegelicht dat de aanname dat het vaccin niet effectief of veilig is, foutief is. In mijn antwoord op vraag drie heb ik toegelicht waarom de aanname dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel in pandemische situaties kan worden afgegeven, foutief is.
Onderschrijft u de conclusie dat het Pfizer BioNTech vaccin dus altijd een experimenteel vaccin was? Kunt u een beargumenteerde verklaring geven waarom dit niet het geval is?
Deze conclusie kan ik niet onderschrijven, omdat deze niet klopt. Voor dit vaccin is een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven. Voor de Europese Unie geldt dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel wordt afgegeven indien is aangetoond dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is, en dat gedurende de periode dat de handelsvergunning voorwaardelijk is, er extra informatie moet worden aangeleverd door de firma om bijvoorbeeld meer informatie te krijgen over hoe lang een vaccin bescherming biedt, of hoe de werkzaamheid is bij groepen die in eerste instantie niet zijn meegenomen in het onderzoek (bijvoorbeeld zwangere vrouwen). Als een firma aan deze voorwaarden voldoet, kan de vergunning worden omgezet naar een reguliere handelsvergunning. Indien een firma niet voldoet aan de voorwaarden, zullen de beoordelingscomités van het EMA (CHMP, PRAC) de situatie bediscussiëren en kan de Europese Commissie aanvullende maatregelen treffen. Dit werkt dan van rechtswege door in Nederland.
Als het Pfizer BioNTech coronavaccin noch veilig, noch effectief genoeg is voor permanente goedkeuring op de medicijnmarkt, kan dan geconcludeerd worden dat iedereen die is gevaccineerd met dit vaccin een potentieel gezondheidsrisico heeft gelopen en/of nog steeds loopt? Zo ja, kunt u aangeven welke risico’s gevaccineerden hierdoor precies lopen en in welke percentages?
Dit kan niet geconcludeerd worden. De aanname in het eerste deel van de vraag (dat het vaccin veilig noch effectief is), komt niet overeen met de feiten (zoals ik reeds heb toegelicht in het antwoord op de tweede en derde vraag).
In de samenvatting van de productkenmerken van het Pfizer/BioNTech-vaccin staan de mogelijke bijwerkingen met de frequentie van voorkomen beschreven, zie hiervoor: https://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl/nl/cp127747.
Het Risk Management Plan van het Pfizer/BioNTech-vaccin beschrijft de activiteiten van de vergunninghouder om tijdens de post-marketingperiode het veiligheidsprofiel te monitoren en verder te karakteriseren en licht de maatregelen toe die worden genomen om de risico’s van het vaccin te voorkomen of tot een minimum te beperken: https://www.ema.europa.eu/en/documents/rmp-summary/comirnaty-epar-risk-management-plan_en.pdf.
Als het Pfizer BioNTech coronavaccin noch veilig, noch effectief genoeg is voor permanente goedkeuring op de medicijnmarkt, kan dan geconcludeerd worden dat de bevolking onvolledig is voorgelicht over de experimentele status van het vaccin, de veiligheid en de effectiviteit en daarmee dus slachtoffer is geworden van medische misleiding? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom dit niet het geval is?
Dit kan niet geconcludeerd worden. De aanname in het eerste deel van de vraag (dat het vaccin niet veilig of effectief is), komt niet overeen met de feiten (zoals ik reeds heb toegelicht in het antwoord op de tweede en derde vraag).
Gaat u de Nederlandse bevolking informeren over de bevindingen van Pfizer BioNTech? Zo nee, waarom niet?
De passage waar u over spreekt bevat geen «bevindingen», maar «risicofactoren». Een «risico» verschilt van een «bevinding» of een «conclusie», in dat een bevinding of een conclusie over iets gaat dat reeds waarneembaar heeft plaatsgevonden een risico gaat over iets dat mogelijk zou kunnen plaatsvinden. Zoals eerder uitgebreid is toegelicht in de beantwoording van de set Kamervragen van het lid van Houwelingen (FvD) over het EMA-rapport inzake onder andere de beoordeling en voorlopige goedkeuring van het Pfizer/BioNTech-vaccin, zijn er verschillende manieren waarop de veiligheid van geneesmiddelen doorlopend, zowel door de firma als onafhankelijk, wordt gemonitord.2 Uit deze monitoring blijkt vooralsnog dat de balans tussen werkzaamheid en risico’s van het Pfizer/ BioNTech-vaccin positief is. Overigens is de SEC filing die aangehaald wordt openbaar inzichtelijk.
Wordt het gebruik van het Pfizer Biotech coronavaccin na de bevindingen uit dit rapport gestaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nee. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, is er geen sprake van «bevindingen».
Mocht in de toekomst blijken dat het Pfizer BioNTech coronavaccin heeft geleid tot gezondheidsschade bij mensen, omdat het niet veilig en/of effectief genoeg was, worden deze mensen voor deze schade dan gecompenseerd? Zo ja, hoe en door wie? Zo nee, waarom niet? Kunt een uitgebreide toelichting geven?
In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten volledig wordt gerespecteerd. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten vrijwaring bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. Mensen die gezondheidsschade hebben opgelopen als gevolg van vaccinatie, kunnen op basis van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht primair een claim indienen bij de producent. Vervolgens treedt de producent op basis van de afspraken in de overeenkomsten met het Ministerie van VWS in overleg over de afwikkeling van deze claim.
Het verhogen van de eigen bijdrage voor medicijnen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Eigen bijdrage voor medicijnen wordt mogelijk verhoogd door herberekening»?1
Ja, dat bericht is gebaseerd op mijn Kamerbrief van 19 april 20222.
Deelt u de mening dat medicijnen veel mensen die (chronisch) ziek zijn op de been houden? Zo ja, vindt u uw voornemen om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen dan ook geen straf op ziek zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat mensen die (chronisch) ziek zijn veel baat kunnen hebben bij medicijnen. Ik ben niet voornemens om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen. Ik ben voornemens om de vergoedingslimieten van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) aan te passen aan het actuele prijspeil. Dit betekent veelal dat deze vergoedingslimieten lager worden. Daarmee stimuleer ik prijsdalingen door fabrikanten van relatief dure geneesmiddelen en doelmatig gebruik door artsen en patiënten. Zo zorg ik dat de publieke uitgaven aan geneesmiddelen doelmatiger worden besteed. Alleen als fabrikanten vervolgens ervoor kiezen om hun prijzen niet aan te passen aan de nieuwe vergoedingslimiet, kunnen patiënten met (hogere) bijbetalingen worden geconfronteerd. Ik reken erop dat fabrikanten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en het zover niet zal komen. Voor het geval dat bepaalde fabrikanten hun prijzen toch niet kunnen of willen aanpassen, wil ik de herberekening gepaard laten gaan met één of meer verzachtende maatregelen, waaronder tenminste een maximering van de eigen bijdrage.
Heeft u de bereidheid om uw voornemen om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen, te prullemanderen, zeker omdat dit mogelijk zes miljoen zieke mensen direct financieel raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 aangaf ontstaan bijbetalingen alleen voor patiënten als fabrikanten hun prijzen niet verlagen naar de nieuwe vergoedingslimieten. Ik heb in mijn brief van 19 april 2022 reeds aangegeven dat ik mij bewust ben van de mogelijke impact van mijn voornemen om de vergoedingslimieten van het GVS te herberekenen en dat ik daarom de herberekening gepaard wil laten gaan met één of meer verzachtende maatregelen, waaronder tenminste een maximering van de eigen bijdrage. Ik bericht uw Kamer binnenkort hierover verder.
Deelt u de mening dat het niet de (chronisch) zieke mensen, maar de diverse kabinetsplannen zijn die het begrotingstekort ernstig laten oplopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard zijn (chronisch) zieke mensen niet verantwoordelijk voor welk begrotingstekort (of -overschot) dan ook. De Rijksbegroting is de verantwoordelijkheid van het Kabinet en het parlement.
Kunt u garanderen dat chronisch zieken compleet worden ontzien bij uw plannenmakerij over hogere eigen bijdragen voor medicijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nogmaals: ik ben niet voornemens om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen. Zoals ik heb toegelicht in mijn Kamerbrief van 19 april jl., zijn de gevolgen voor patiënten afhankelijk van het gedrag van fabrikanten en dat is lastig te voorspellen. In mijn brief heb ik daarom aangekondigd dat ik de herberekening gepaard wil laten gaan met één of meer verzachtende maatregelen, waaronder tenminste een maximering van de eigen bijdrage. Daarover bericht ik uw Kamer binnenkort verder.
De veiligheid van trapliften |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met signalen dat in meerdere gemeenten trapliften die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangeschaft niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over deze signalen? Zo ja, waarom en kunt u een beeld schetsen van de gevaren die deze onveilige situaties kunnen veroorzaken? Zo nee, waarom niet en kunt u dan garanderen dat trapliften die niet aan de minimumeisen voldoen niet geïnstalleerd worden?
Ja, die zorgen deel ik. Er zijn wettelijke eisen opgesteld in het bouwbesluit en die moeten in acht worden genomen bij het installeren van een traplift. Indien dat niet het geval is, ontstaat er een onveilige situatie en dat is ongewenst.
Weet u in hoeveel gemeenten er onveilige situaties worden gecreëerd door het plaatsen van een traplift? Zo ja, hoeveel gemeenten betreft het? Zo nee, wilt u daar in verband met de onveilige situatie dan op korte termijn onderzoek naar doen en de Kamer van de uitkomst op de hoogte stellen?
Ik heb n.a.v. uw Kamervragen contact opgenomen met de VNG en gevraagd om informatie over hoe gemeenten de installatie van trapliften organiseren. Gemeenten stellen in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen t.a.v. de veiligheid zijn opgenomen. Het werken volgens het bouwbesluit valt hier ook onder. Op het moment dat een gemeente na een melding van een inwoner beoordeelt dat de inwoner een traplift nodig heeft, geeft de gemeente de opdracht aan een gecontracteerde installateur om een traplift te plaatsen. De installateur beoordeelt de situatie ter plekke en installeert conform opdracht en wettelijke eisen de traplift. Ik heb vernomen dat zowel in het onderzoek door de gemeente als bij plaatsing rekening wordt gehouden met medebewoners die geen gebruik maken van de trapliftinstallatie.
Ik heb niet de indruk dat gemeenten vanuit kostenoverwegingen daadwerkelijk kíezen voor het laten plaatsen van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen en daarmee bewust een risico nemen op het laten ontstaan van een onveilige situatie. Als er toch een onveilige situatie ontstaat na plaatsing van de traplift, is het aan gemeente en leverancier om ervoor te zorgen dat de traplift voldoet aan alle wettelijke vereisten. Hoe vaak er onbedoeld onveilige situaties ontstaan, is mij niet bekend. Het is voor gemeenten niet vanzelfsprekend om achteraf de geïnstalleerde traplift te controleren, maar ik heb vernomen dat er gemeenten zijn die dat steekproefsgewijs doen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Het Wmo-toezicht speelt overigens ook een rol in het beoordelen van de kwaliteit van o.a. trapliften.
Mensen die van mening zijn dat sprake is van een onveilige situatie en/of vermoeden dat een traplift niet conform bouwbesluit / wettelijke vereisten is geïnstalleerd, kunnen zich wenden tot de gemeente. Gemeenten kunnen vervolgens als goed opdrachtgever hun trapliftinstallateur hierop aanspreken. Ik ben van mening dat zodoende onveilige situaties door de verantwoordelijke partijen voorkomen kunnen worden en dat aanvullend onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.
Deelt u onze mening dat gemeenten niet zouden mogen kiezen voor een onveilige situatie door het plaatsen van goedkopere trapliften? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet langer mogelijk wordt? Gaat u gemeenten hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een spanning kan zitten tussen de gemeente die enerzijds kiest voor een onveilige plaatsing van een traplift, terwijl het anderzijds ook de gemeente is die toezicht houdt op het Bouwbesluit? Zo ja, waarom en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Een gemeente heeft vele verantwoordelijkheden en ik verwacht van gemeenten dat zij goed in staat zijn de verschillende rollen zuiver uit te voeren. Mij zijn geen signalen bekend die wijzen op het tegendeel en daarom ben ik niet van plan hierop te interveniëren.
Deelt u de mening dat ook de leverancier van de traplift een belangrijke rol speelt in het leveren van een veilige traplift oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan de gemeente de leverancier aansporen om veilige oplossingen te leveren?
De leverancier van de traplift heeft als expert een belangrijke rol bij het creëren van een veilige omgeving rondom de traplift. Het is de partij voor wie de ontstane situatie zichtbaar en meetbaar is en die (conform afspraak) de traplift dient te installeren waarbij de veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen. Gemeenten kunnen steekproefsgewijs geïnstalleerde trapliften controleren.
Welke kansen ziet u om de veiligheid van trapliften via de Wmo beter te garanderen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe verhoudt deze keuze voor goedkope trapliften zich tot de sterk stijgende kosten van gemeenten voor de Wmo?2
Bij alle maatwerkvoorzieningen die gemeenten op basis van de Wmo 2015 verstrekken, wordt de doelmatigheid meegewogen. Of voor de gemeente een traplift goedkoper is aan de muur- of de spilzijde, is afhankelijk van de contractuele afspraken die gemeenten met hun leverancier(s) maken. Het komt ook voor dat de prijs voor de gemeente hetzelfde is, maar dat voor de leverancier de kosten van plaatsing aan de spilzijde wél hoger zijn. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid hier naar eigen inzicht afspraken over te maken. Mij is niet bekend dat de oplopende kosten in de Wmo 2015 leiden tot een onveilige verstrekking van voorzieningen zoals een traplift.
Hebben gemeenten voldoende middelen om de Wmo goed uit te voeren? Zo ja, waarom kiezen zij dan soms toch voor onveilige trapliften? Zo nee, hoeveel middelen gaat u hiervoor extra vrijmaken?
Zoals ook toegelicht in de beantwoording op de vragen 3, 4 en 8 heb ik niet de indruk dat gemeenten bewust kiezen voor de installatie van onveilige trapliften, maar gebeurt dit soms onbedoeld vanwege andere oorzaken.
Welke voordelen en nadelen ziet u aan het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de installatie van trapliften, zoals het kabinet die ook wil invoeren voor huishoudelijke hulp?
Een voordeel is dat een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor trapliften voor gemeenten een kostenbesparing met zich meebrengt, omdat mensen met een relatief hoog inkomen eerder geneigd zullen zijn de traplift zelf aan te schaffen i.p.v. zich te richten tot de gemeente. Als nadelen zie ik dat de kosten voor een bepaalde groep cliënten ook hoger zullen worden én dat de uitvoering van de verschillende eigen bijdragen voor gemeenten en CAK complexer wordt. Er zou dan naast het abonnementstarief en de eigen bijdrage regeling voor de huishoudelijke hulp ook een aparte eigen bijdrage regeling voor trapliften moeten worden toegepast. Ervan uitgaande dat voor die regeling ook anticumulatie moet gelden (om stapeling van eigen bijdragen tegen te gaan), zou dit voor gemeenten en CAK een zeer complexe uitvoeringspraktijk opleveren. Nog los van de kosteneffecten voor cliënten, wegen de nadelen voor de uitvoering van een specifieke regeling voor trapliften naar mijn mening niet op tegen de opbrengsten voor gemeenten. Door een veelvoud van eigen bijdrage regelingen voor specifieke voorzieningen zoals trapliften in te richten, raken we het gedachtegoed van één eigen bijdrage regeling voor de meeste voorzieningen bovendien kwijt.
Het bericht dat zorgverzekeraars investeren in fastfoodketens |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, waaruit blijkt dat zorgverzekeraars voor miljoenen investeren in fastfoodketens?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het verbijsterend en een verkeerd signaal is dat uitgerekend zorgverzekeraars premiegeld investeren in bedrijven die de gezondheid aantasten en de volksziekte obesitas aanjagen?
Als private partijen gaan zorgverzekeraars zelf over hun beleggingsbeleid.
Dat neemt niet weg dat verantwoord beleggen ook voor zorgverzekeraars van belang is. Daarnaast zitten we gezamenlijk aan tafel bij het preventieakkoord en streven we dezelfde doelen na. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik daarom de vier in het artikel genoemde zorgverzekeraars om toelichting gevraagd.
Zij geven alle vier aan dat zij een beleid hebben gericht op maatschappelijk verantwoord beleggen. Het gaat dan om zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie, waarmee zij invulling geven aan internationale programma’s en standaarden. Als fastfoodketens aan deze standaarden voldoen, worden ze dus niet uitgesloten van beleggingen. Hierbij geven de verzekeraars overigens aan dat slechts een heel klein deel van hun beleggingen in fastfoodketens is. Voor de vier genoemde verzekeraars gaat het totaal om zo’n 8 miljoen euro, waarbij VGZ en Achmea melden dat het om 0,04 procent van hun beleggingen gaat.
Het onderzoek van de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden is voor sommige verzekeraars aanleiding om hun beleggingsbeleid tegen het licht te houden. Dit heeft er bij Menzis al toe geleid dat ze hebben laten weten te stoppen met beleggingen in fastfoodketens. Andere verzekeraars kiezen ervoor om met fastfoodketens de dialoog aan te gaan over gezondheid. Bijvoorbeeld door te spreken over het ontwikkelen van gezonde producten, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezond voedsel en het beleid met betrekking tot het bevorderen van gezondheid. Naast gezondheid kan gesproken worden over andere thema’s zoals dierenwelzijn, beloningsbeleid en klimaat.
Zijn er bij u voorbeelden of signalen bekend waarbij zorgverzekeraars via investeringen daadwerkelijk invloed hebben uitgeoefend op het beleid van fastfoodketens?
Ja. Menzis heeft aangegeven dat fastfoodketen McDonalds naar aanleiding van de dialoog met hen toezeggingen heeft gedaan over gezondere keuzes in kindermenu’s, voedingsinformatie op verpakkingen en verantwoorde marketing.
Deelt u de mening dat deze argumentatie van onder andere VGZ en Zilveren Kruis, dat zij door deze investeringen invloed uit kunnen oefenen op fastfoodbedrijven, onzinnig is en sowieso niet opweegt tegen het verkeerde signaal dat deze investeringen uitstralen?3
Deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars geven aan dat zij met behulp van de beleggingen de dialoog over gezondheid en andere maatschappelijke thema’s aangaan met fastfoodketens. Zij zijn vrij om hier zelf een keuze over te maken.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zich inzetten om de doelen te bereiken uit het preventieakkoord dat ze mede ondertekend hebben. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat op de uitsluitingslijsten van zorgverzekeraars naast tabak en alcohol ook fastfood een categorie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag twee aangegeven, ga ik niet over het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars; zij zijn private partijen en gaan hier zelf over.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over de vraag hoe in alle facetten van hun «bedrijfsvoering» preventie leidend gemaakt kan worden?
Ik ben voortdurend met zorgverzekeraars – als ook met veel andere partijen, zowel in als buiten de zorg – in gesprek over allerlei facetten van preventie.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bevorderen van een gezonde leefstijl en het stimuleren dat leefstijlbehandelingen een nadrukkelijker plek binnen de curatieve zorg krijgen. Zorgverzekeraars denken hierin goed mee en zijn zelf ook op zoek naar mogelijkheden om binnen de kaders van de regelgeving meer te kunnen investeren in preventieve zorg. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort nader.
Ziet u meer sectoren die bewust gemaakt kunnen worden en positief gestimuleerd kunnen worden om te beleggen in preventie gerelateerde doelen?
Mijn beleid is erop gericht om de doelen uit het preventieakkoord te bereiken. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over hoe ik die doelen wil bereiken in een brief over de preventieaanpak voor de thema’s overgewicht en voeding.
Bent u bekend met de afspraken die naar aanleiding van het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)» zijn gemaakt tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars?
Ik ben bekend met het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)». Dit document is opgesteld in 2018 door de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND. In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document. Het document stelt ook dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Er is dus onvoldoende bewijs om een specifieke wijze van afbouwen te adviseren, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn.
Ik begrijp dat het de meeste mensen lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en met de beschikbare sterktes. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Bij apotheekbereidingen is het in eerste instantie aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document.
Het Zorginstituut heeft in de zomer van 2020 contact gezocht met de opstellers van het document. Zij gaven aan nog steeds achter de inhoud van het document te staan.
Kunt u toelichten waarom veldpartijen deze afspraken verschillend interpreteren en welke gevolgen dit heeft voor patiënten en de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks gemaakte afspraken tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars, de afspraken door de zorgverzekeraars niet worden nagekomen? Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te ondernemen of reeds heeft ondernomen om deze veldpartijen op één lijn te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars geven aan het afbouwen van antidepressiva te vergoeden conform het multidisciplinair document. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zorgverzekeraars hun afspraken niet nakomen.
Deelt u de mening dat patiënten niet onnodig antidepressiva moeten gebruiken en mogelijkheden moeten hebben om te kunnen stoppen, in samenspraak met de arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke knelpunten ziet u waardoor dit nog niet kan?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat mensen die dat willen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. De mogelijkheden daarvoor zijn er ook. Helaas is de wetenschappelijke kennis over afbouwen onvoldoende. Dit kwam ook naar voren in een expertbijeenkomst, die het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger georganiseerd heeft.1 Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie.
Bent u bekend met de term «taperingstrips» en het doel hiervan? Kunt u toelichten wat u ervan vindt dat antidepressiva door zorgverzekeraars worden vergoed, maar taperingstrips met als doel om patiënten te kunnen laten stoppen met antidepressiva, niet door alle verzekeraars worden vergoed?
Ja. Een taperingstrip is een leveringsvorm waarmee geleidelijk afgebouwd kan worden van geneesmiddelen. De strip bestaat uit een rol met zakjes waarmee de dagelijkse dosis van een medicijn middels apotheekbereidingen – afbouwmedicatie – geleidelijk wordt verlaagd. Experts geven in het multidisciplinair document aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent ook dat nut en noodzaak van taperingstrips niet bewezen zijn.
Kunt u de cijfers en feiten delen met betrekking tot de zorgverzekeraars die weigeren deze taperingstrips te vergoeden?
Zorgverzekeraars DSW en ENO vergoeden taperingstrips onder voorwaarden. Bij DSW moet een patiënt eerst onder begeleiding proberen af te bouwen met de standaarddoseringen, ENO vereist vooraf een akkoordverklaring. Andere zorgverzekeraars vergoeden taperingstrips niet of zeer beperkt (bijv. alleen bij het middel venlafaxine vanaf een bepaalde dosering).
Het is voor patiënten belangrijker dat zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Dat hoeft niet per se in de vorm van een taperingstrip te zijn. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding van een aangepast schema indienen bij de zorgverzekeraar.
Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing (bijv. een tussendosering, of een week langer op dezelfde dosering), maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden, ook geen taperingstrips.
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Stoppen met de pillen» van 15 april 2021? Kunt u een jaar na dato van de uitzending de voortgang van de gesprekken met de zorgverzekeraars delen aangaande dit onderwerp?1
Ja. Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland en van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) dat er verder geen contact meer is geweest tussen zorgverzekeraars en de NVvP over dit onderwerp. Het is aan de partijen om met elkaar in gesprek te staan, toentertijd stonden zij hier ook voor open.
Hoe kijkt u naar eerdere communicatie van zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als in de antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen, waarin wordt verwezen naar het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek, terwijl de NVvP stelt dat patiënten niet nog vier, vijf, zes jaar kunnen wachten op resultaten? Kunt u toelichten welk belang u ziet in het nakomen van de afspraken in het multidisciplinair document? Hoe kijkt u aan tegen deze zorgelijke situatie?2 3
In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Ook in de expertbijeenkomst op 21 november 2019 werd de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt. Vooralsnog beschrijft het multidisciplinair document zo goed als mogelijk wat goede afbouwzorg is, op basis van de huidige kennis. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document en vergoeden in individuele gevallen magistraal bereide afbouwmedicatie, in ieder geval volgens de voorbeeldtabellen in het document (zie mijn antwoord op vraag5. Dus waar het mensen niet lukt met de reguliere sterktes af te bouwen, is er ruimte voor het afbouwen met apotheekbereidingen.
Deelt u dat, naast het tijdig stoppen met het gebruik van antidepressiva, ook bij de aanvang goed gekeken moet worden naar passende zorg? Bent u zich ervan bewust dat antidepressiva binnen de ggz snel wordt voorgeschreven alvorens te onderzoeken welke alternatieve therapie passend is? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u wil nemen of reeds heeft genomen om passende zorg ook in de ggz te waarborgen?4
Passende zorg is van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. In multidisciplinair verband houden zij in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken, en tijdig stoppen als deze niet langer nodig zijn.
Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten zich duidelijk uitspreken wanneer zij behoefte hebben aan meer contact, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Ook bij de aanvang van het gebruik van antidepressiva is het van belang goed te kijken naar passende ondersteuning en zorg. Passende ondersteuning en zorg betekent maatwerk om te bezien wat er echt nodig is en wat mogelijke factoren zijn die meespelen. Het overgrote deel (65%) van de antidepressiva (eerste uitgifte) is afkomstig van de huisarts, ook voor de vervolguitgiften speelt de huisarts een grote rol (78%).7
In het licht van het voorgaande maak ik afspraken met partijen in het Integraal Zorgakkoord over passende zorg en het verbeteren van de samenwerking tussen huisarts/poh ggz, sociaal domein en ggz. Met een stevigere samenwerking kunnen we zorgen dat mensen eerder worden geholpen zodat onnodig medicatiegebruik wordt teruggedrongen, krijgen we meer oog voor de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale domein (bijvoorbeeld met «Welzijn op recept») en wordt er meer kennis uitgewisseld.
Welke betekenis komt in het verband van uw antwoord op vraag 12, «Op basis van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van werknemers. De werkgever moet de risico’s op de werkvloer inventariseren, evalueren en op basis daarvan passende maatregelen nemen. Professionele richtlijnen door beroepsgroepen en de uitgangspunten van het RIVM geven aan wat de uitgangspunten zijn voor het professioneel gebruik van PBM in verschillende situaties. De aard van richtlijnen is niet om een verplichting op te leggen.», toe aan artikel 7:658 BW als het gaat om het verschaffen van mondneusmaskers en overige persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) door werkgevers aan medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg, temeer als zij vermoedden dat zij met coronapatiënten te maken hadden?1
De werkgever is primair verantwoordelijkheid voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dat is geregeld in artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658 lid 1 BW. Die zorgplicht ziet op de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever dient maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat voorkomen wordt dat de werknemer schade lijdt. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen voor werknemers in de zorg. Op basis van alle feiten en omstandigheden wordt bepaald hoever de zorgplicht van de werkgever gaat. Schiet de werkgever tekort in die zorgplicht, dan is er jegens de werknemer aansprakelijkheid voor de schade die deze in de uitoefening van de werkzaamheden lijdt. Dat is geregeld in artikel 7:658 lid 2 BW.
Hoe verhouden de opvolgende versies van de richtlijnen voor het gebruik van PBM van het RIVM (met name die van 20 maart 2020, 15 april 2020, 23 april 2022, 1 mei 2022 en 29 mei 2022) zich tot de verplichting van werkgevers zoals neergelegd in artikel 7:658 BW? Wat betekent dat voor het toezicht voor de Inspectie SZW in de maanden maart, april en mei 2020?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen voor werknemers in de zorg. Schiet de werkgever tekort in die zorgplicht, dan is jegens de werknemer aansprakelijkheid voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
Ten aanzien van het toezicht gold daarnaast in die periode dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM als uitgangspunt hanteerde bij de uitvoering van haar taken. Bij de brief van 15 april 2020 (Kamerstukken, 2019–2020, 25 259, nr. 249) is de Kamer hierover geïnformeerd.
Is, in het licht van uw antwoord op vraag 12, «De verdeling van die middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, op basis van professionele richtlijnen en op basis van de destijds beschikbare inzichten in virusoverdracht.», hierbij (achteraf gezien) voldoende rekening gehouden met medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg? Heeft de Nederlandse overheid (achteraf gezien) zijn uiterste best gedaan om te zorgen dat er, ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste, PBM beschikbaar waren in Nederland voor medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg? Hoe beoordeelt u in dat verband dat in Duitsland via een speciaal gezant al sinds begin maart 2020 centraal mondneusmaskers zijn ingekocht?
Voor de uitbraak van COVID-19 werden PBM als mondneusmaskers via reguliere leveranciers besteld, voor zover die nodig waren in de zorgverlening in de verschillende sectoren. Door de wereldwijde uitbraak van COVID-19 nam de productie af en explodeerde de vraag. Het werd bijzonder moeilijk om aan voldoende PBM te komen. Zoals in het antwoord op vraag 20 van uw vragen van 16 februari 2022 is aangegeven, heeft de Nederlandse overheid haar uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde, extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland. Daarbij konden ook in de beginfase van de pandemie zorginstellingen in de langdurige zorg zich melden bij het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) om PBM aan te vragen en later konden ze bij het Landelijke Consortium Hulpmiddelen (het LCH werd op 23 maart 2020 opgericht).
Aanvankelijk werd er vanuit gegaan dat de eerste COVID-19 patiënten vooral in de acute zorg terecht kwamen. Een deel van de middelen was toen echter ook al beschikbaar voor de langdurige zorg en voor noodsituaties. Toen spoedig duidelijk werd dat een insteek naar sectoren niet meer paste en ook medewerkers in andere sectoren zorg verleenden aan (mogelijke) COVID-19 patiënten en op basis van de uitgangspunten voor het gebruik van PBM ook PBM nodig hadden, is het genoemde verdeelmodel opgesteld en gehanteerd (vanaf 13 april 2020). Het verdeelmodel waarbij de verdeling van de middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, had juist tot doel dat er geen onderscheid meer werd gemaakt naar sectoren. Het had als uitgangspunt dat daar waar dezelfde risico’s zijn, ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn.
Duitsland heeft gekozen voor een speciaal gezant. Deze kocht sinds begin maart 2020 centraal mondneusmakers in. Kort daarna is begonnen met het verspreiden van deze maskers. Ik heb geen inzicht of specifiek aan verpleeghuizen is geleverd.
Had het nieuwe verdeelmodel, dat op 13 april 2020 in Nederland van kracht werd, niet eerder gemoeten, temeer nu in antwoord op vraag 15 wordt aangegeven dat schaarste geen criterium was bij het opstellen van de uitgangspunten voor het gebruik van neusmondmaskers en overige PBM?
Het is niet zo dat de langdurige zorg pas na het vaststellen van het nieuwe verdeelmodel (meer) mondneusmaskers ontving via regionale en vervolgens nationale kanalen. Het aanvankelijke model was gebaseerd op sectoren. Eind maart/begin april ging al ongeveer de helft van de beschikbare mondneusmaskers naar de care. Het nieuwe verdeelmodel werd opgesteld op basis van het besmettingsrisico in verschillende sectoren, zonder onderscheid naar sectoren.
Als werkgevers aan medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg, op basis van artikel 7:658 BW, ook in de maanden maart, april en mei 2020, neusmondmaskers en overige PBM hadden moeten verstrekken, hoe wordt in dat verband dan de aansprakelijkheid van de overheid beoordeeld in het kader van het beleid rond het beschikbaar stellen van medische neusmondmaskers en overige PBM?
De Nederlandse overheid heeft haar uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland.
Zoals toegelicht bij vraag 1 is de werkgever primair verantwoordelijkheid voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dit volgt uit artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658 lid 1 BW. Op basis van alle feiten en omstandigheden, die in dit geval zeer uitzonderlijk waren, wordt bepaald hoever de zorgplicht van de werkgever gaat. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over eventuele aansprakelijkheid.
Herinnert u zich vraag 19 in de vorige vragenset: «Heeft de regering (juridisch) advies gekregen over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daaraan verwante vraagstukken? Zo ja, wanneer en van wie en kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?»?
Ja, die herinner ik mij.
Wilt u de vorige vraag heel precies beantwoorden, namelijk of er (juridisch) advies is over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daar aan verwante vraagstukken?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 19 uit de vorige vragenset is er intern juridisch advies gegeven over de kaders waarbinnen centraal inkopen mogelijk zou zijn. Dit ging echter niet over mogelijke aansprakelijkheid.
Kunt u dat advies of die adviezen aan de Kamer doen toekomen? . Kunt u het intern juridisch advies dat is gegeven, over de kaders waarbinnen centraal inkopen mogelijk zou zijn, aan de Kamer doen toekomen?
Gelet op de zeer beperkte tijd die beschikbaar was bestonden deze adviezen niet uit uitgewerkte notities, maar uit enkele globale aandachtspunten die betrekking hadden op het mededingings-, aanbestedings- en staatssteunrecht.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Ondanks het feit dat deze procedure (waaronder testen door RIVM en aanvullende RIVM-richtlijnen voor een aangepast gebruik van deze middelen) niet geheel conform de wettelijke vereisten is, heeft de Staatssecretaris van SZW, gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat deze handelwijze wordt gevolgd en dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken.»?2
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u het formele besluit waarmee de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hiermee ingestemd heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dat herinner ik mij.
Van wanneer tot wanneer was dat besluit van kracht?
Ja, de brief van de toenmalige Staatssecretaris van SZW aan de Inspecteur-Generaal van de Inspectie SZW (thans Nederlandse Arbeidsinspectie, NLA) is als bijlage bij de beantwoording van deze vragen gevoegd.
Wat was de wettelijke grondslag voor dat besluit?
De tijdelijke situatie is ingegaan op 15 april 2020 en geëindigd op 1 september 2020.
Op welke wijze en op welke datum is dat besluit gepubliceerd en publiek kenbaar gemaakt?
Het besluit is een gedoogbesluit. In Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) is bepaald in welke gevallen mag worden gedoogd. Zo wordt gedogen slechts aanvaardbaar geacht in (a) uitzonderingsgevallen, (b) als het wordt beperkt in omvang en/of in tijd en (c) als er controle mogelijk is op het gedoogbesluit (pagina 8 en 9 van voornoemd Kamerstuk). Aan die criteria is in dit geval voldaan. Allereerst was sprake van een uitzonderlijke situatie. Zo werd dit gedoogbesluit genomen aan het begin van de coronacrisis, toen er een wereldwijde extreme schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen was. Op basis van een afweging van alle belangen is toen de beslissing genomen tot gedogen. Ten tweede werd het gedoogbesluit beperkt in tijd. In het besluit is aangegeven dat het om een tijdelijke situatie gaat. Tot slot was er ook controle op het gedoogbesluit mogelijk, aangezien de toenmalig bewindspersoon u bij voornoemde brief van 15 april 2020 heeft geïnformeerd over het gedoogbesluit.
Heeft de regering ooit druk uitgeoefend op de V&V sector (of vertegenwoordigers van de V&V sector) om akkoord te gaan met richtlijnen, die feitelijk het zorgpersoneel en de patiënten veel te weinig bescherming boden?
Deze handelwijze is kenbaar gemaakt via publicatie in de Kamerbrief van de toenmalige Minister van VWS van 15 april 20203.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen twee weken beantwoorden (mede omdat ze eerdere onbeantwoorde vragen bevatten, die meer dan zes weken onbeantwoord bleven)?
Nee, dat is niet gebeurd. Het RIVM heeft de uitgangspunten voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis juist opgesteld op uitdrukkelijk verzoek van de sector, zoals bleek uit de corona-overleggen met de sector en het Bestuurlijk Afstemmingoverleg (BAO). Ziekenhuizen hadden zelf richtlijnen voor het gebruik van PBM. Over de uitlegbaarheid en praktische toepasbaarheid van de uitgangspunten is ook overleg is geweest met de sector. Het Ministerie van VWS
heeft geen inhoudelijke rol gespeeld bij het vaststellen van de uitgangspunten. In de hectische tijd van de coronacrisis en gegeven de dringende behoefte aan duidelijkheid vanuit de zorg heeft het ministerie het op zich genomen overleg te organiseren tussen het RIVM en de sectorpartijen in de langdurige zorg. Op basis van voortschrijdend inzicht in de aard en de verspreiding van het virus en gevoed door de contacten met de sector heeft het RIVM een aantal keer aanpassingen in de uitgangspunten doorgevoerd. Ook waren er partijen die de uitgangspunten vertaalden naar de zorgverlening in eigen sector, wat ook de bedoeling was; praktische situaties laten zich immers niet altijd goed vangen in algemene uitgangspunten.
Het bericht ‘Wat gaat er mis in de wereld van de huisartsen? Waarom stoppen er zoveel?’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wat gaat er mis in de wereld van de huisartsen? Waarom stoppen er zoveel?»?1
Ik herken het beeld dat de huisartsenzorg onder toenemende druk staat. Het is geen goede ontwikkeling dat (jonge) huisartsen stoppen omdat zij te veel werkdruk ervaren of te weinig werkplezier hebben. Ik neem deze signalen zeer serieus.
Ik wil samen met huisartsen en andere zorgverleners in de eerste lijn afspraken maken over vermindering van de werkdruk en behoud van werkplezier. Zodat ook huisartsen voldoende tijd hebben voor de kern van hun vak: de zorg voor patiënten. Als kabinet zetten we daar ook op in; onder andere door geld vrij te maken voor het opleiden van extra huisartsen en door het versterken van de basiszorg. Hierbij vind ik het belangrijk dat zorgverleners plezier hebben in hun werk en waar mogelijk «ontzorgd» worden. Over deze onderwerpen ben ik op dit moment in gesprek met partijen in het kader van het af te sluiten Integraal Zorgakkoord.
Erkent u dat de druk op de huisarts momenteel te hoog is, zoals onder andere bleek uit het onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) van vorig jaar?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat psychiatrische patiënten met een zeer hoge zorgzwaarte vaak bij de huisarts blijven zitten, omdat ggz-instellingen deze patiënten niet aannemen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld bereid om zorgverzekeraars aan te sporen om meer contracten af te sluiten met ggz-instellingen, zodat zij sneller bereid zijn meer patiënten aan te nemen?
Ja, ik ben met u van mening dat het wenselijk is om patiënten met psychische problemen zo snel mogelijk naar de juiste te hulp te geleiden. Daarbij biedt de huisartsenzorg generalistische zorg, waarvan ook psychische zorg bij lichtere, veelvoorkomende problematiek, zolang deze valt binnen de huisartsgeneeskundige kaders. Dit kan door zowel de huisarts als de POH-ggz uitgevoerd worden. De algehele druk op de huisartsenzorg is al geruime tijd erg hoog. Het kan ook zo zijn dat mensen beter geholpen zijn bij ondersteuning vanuit sociaal domein of juist met (specialistische) geestelijke gezondheidszorg. Het is zaak hen zo goed mogelijk te begeleiden naar deze zorg en ondersteuning.
Binnen de ggz geldt dat er voor sommige aandoeningen forse wachttijden zijn. Deze zorgen voor extra druk bij de huisarts of de POH-ggz, die in sommige gevallen voor de uitdaging staan de wachttijd samen met een cliënt te overbruggen. Dit kan leiden tot ongemak bij de huisarts of praktijkondersteuner, omdat zij de benodigde gespecialiseerde zorg voor de patiënt niet kunnen bieden. Voor het begeleiden van mensen die wachten op ggz-zorg zijn er de afgelopen jaren ook initiatieven ontstaan buiten het huisartsendomein. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van de «Wachtverzachter» in Dronten, de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag en de pilot van GGNet in Zutphen. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten. Daarnaast zet de Minister van Langdurige Zorg en Sport met het veld – binnen de stuurgroep Toegankelijkheid en wachttijden – in op het verbeteren van de toegang tot de ggz voor patiënten, zoals zij ook in haar brief van 23 februari jl. aan uw Kamer heeft laten weten. In deze brief heeft zij ook aangegeven dat de laatste cijfers met betrekking tot de wachttijden in de ggz3 laten zien dat de gemiddelde wachttijd voor intake (de zogenaamde aanmeldwachttijd) de afgelopen maanden licht is gedaald. Een positieve beweging waarvan ik hoop dat deze doorzet. Wat betreft de contractering van ggz door zorgverzekeraars heeft de Minister van Langdurige Zorg en Sport in haar brief van 9 mei jl. de laatste stand van zaken met uw Kamer gedeeld4.
Om mensen sneller toegang tot passende zorg en/of ondersteuning te bieden, streef ik ernaar in het integraal zorgakkoord met partijen afspraken te maken om de samenwerking tussen huisartsenzorg, ggz en het sociaal domein te verbeteren. Bijvoorbeeld door het inschakelen van expertise uit het ggz-domein bij de huisarts of in het sociaal domein, of door inzetten van brede (multidisciplinaire) triage.
Hoe reageert u op de klacht dat de huisartsen nu overstromen «door de bezuinigingen op de ggz, de jeugdzorg en het sluiten van de verzorgingshuizen»? Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als huisartsen onder te hoge druk komen te staan door ondoordachte politieke besluiten?
Ik ken de signalen uit het veld over een verhoogde werkdruk bij de huisarts als gevolg van eerdere beleidswijzigingen in de langdurige zorg, de ggz en de jeugdzorg. De zorgvraag van patiënten aan hun huisarts is veranderd, door beleidswijzigingen en door autonome ontwikkelingen, vergrijzing voorop. Toch hecht ik eraan te benadrukken dat er de afgelopen jaren niet minder, maar meer geld is uitgegeven aan bijvoorbeeld de ggz en de jeugdzorg. Desondanks is de druk op zorg overal hoog en oplossingen hiervoor vragen daarom om een integrale – zorgbrede – benadering. Om te zorgen dat mensen tijdig en op de juiste plek geholpen worden, zijn goede (regionale) samenwerkingsafspraken tussen verschillende sectoren en domeinen noodzakelijk. Daarom zet dit kabinet in op een regioaanpak, werken de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik aan het in het coalitieakkoord aangekondigde Integraal Zorgakkoord en maakt de Minister voor Langdurige Zorg en Sport afspraken met partijen in het programma Wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen (WOZO). Bij beide trajecten worden patiëntenorganisaties, beroepsorganisaties, brancheorganisaties en verzekeraars intensief betrokken om samen vooraf doelen, acties en gewenste uitkomsten te doordenken.
Bent u het ermee eens dat huisartsen bij aanvullende taken hier ook extra middelen en collega’s voor dienen te krijgen?
Allereerst wil ik ervoor waken dat de huisartsenzorg nog verder onder druk komt te staan. Tegelijkertijd is het met de grote maatschappelijke opgaven niet te voorkomen dat er extra taken bij de huisartsenzorg komen te liggen. Deze taken moeten echter wel passen bij de kerntaken van de huisartsenzorg. Tegenover eventuele extra taken moet ook staan dat de huisarts bepaalde zaken niet (meer) doet, bijvoorbeeld omdat deze door een andere zorgverlener kunnen worden opgepakt of omdat een ondersteunende organisatie werk uit handen van de huisarts kan nemen. Huisartsen moeten een kostendekkend tarief krijgen voor de activiteiten die zij doen. In de bekostiging van de huisartsenzorg wordt hiermee rekening gehouden door de Nederlandse Zorgautoriteit. Zij indexeren de tarieven, kunnen indien nodig nieuwe prestaties toevoegen en herijken de maximumtarieven met regelmaat.
Daarnaast is in het coalitieakkoord geld vrijgemaakt voor het opleiden van extra huisartsen.
Wat is uw reactie u op de kritiek dat huisartsen vaak eindverantwoordelijk zijn voor problemen binnen de zorg, maar vaak niet de mogelijkheden hebben om deze op te lossen en functioneren als een «spin in het web van een disfunctioneel systeem»? Bent u het ermee eens dat huisartsen enkel verantwoordelijk kunnen worden gemaakt voor problemen die zij ook daadwerkelijk op kunnen lossen?
De huisarts heeft een poortwachtersfunctie binnen de zorg. In deze rol loopt de huisarts er soms tegenaan dat het moeilijk is om de juiste vervolgzorg voor een patiënt te vinden. Dat kan tot moeilijke situaties leiden. In het Integraal Zorgakkoord beoog ik afspraken te maken over betere samenwerking tussen sectoren en domeinen en over een betere verdeling van de werklast binnen de basiszorg.
Wat gaat u doen om de hoeveelheid «bullshitzorg», zoals bijvoorbeeld «jaarlijkse verklaringen dat de geamputeerde arm van een patiënt ook dit jaar niet vanzelf is aangegroeid», waar huisartsen mee te maken krijgen terug te dringen?
Het Ministerie van VWS werkt in het programma [Ont]Regel de Zorg zorgbreed aan het terugdringen van onnodige administratieve lasten, dus ook voor huisartsen. Voor de zomer stuurt de Minister voor langdurige zorg en sport de vervolgaanpak van [Ont]Regel de Zorg naar uw Kamer met de acties die worden genomen om onnodige regeldruk verder terug te dringen.
Ten aanzien van dit specifieke voorbeeld geldt in het algemeen dat zorgverzekeraars niet om een herhaalde of geactualiseerde diagnosestelling vragen bij dergelijke chronische aandoeningen. Het Ministerie van VWS heeft hierover eerder met zorgverzekeraars gesproken5. In een zorgketen kan het echter gebeuren dat om andere redenen informatie van een patiënt wordt gevraagd. Bijvoorbeeld omdat er een nieuwe leverancier betrokken is en de patiënt zijn diagnose van de chronische aandoening niet meer heeft. Als er onterecht om een geactualiseerd bewijs van een chronische aandoening wordt gevraagd, kan dit worden gemeld via aanpakregeldruk@minvws.nl. Medewerkers van het Ministerie van VWS gaan dan in gesprek met partijen om hen te wijzen op gemaakte afspraken.
Bent u bereid om in de aangekondigde brief over «Passende zorg: versterking van de basiszorg met daarin aandacht voor de rol van de huisarts» met een plan te komen om de druk op huisartsen te verminderen?
In het kader van het af te sluiten Integraal Zorgakkoord zal ik met partijen afspraken maken over de versterking van de organisatiegraad van de basiszorg. Hierbij heb ik expliciet aandacht voor de druk op de huisartsenzorg en hoe een sterker georganiseerde basiszorg deze druk kan verminderen. In de aangekondigde brief zal ik hier uitgebreider op in gaan.
Bent u bereid om hierbij ook in te gaan op de vraag hoe de administratieve druk op de huisarts kan worden verminderd, inclusief de druk die zij ervaren vanuit de zorgverzekeraars?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zal hierop ingaan in de brief over de vervolgaanpak van regeldruk die voor de zomer naar uw Kamer wordt verstuurd.
Bent u het ermee eens dat het dringend noodzakelijk is om meer huisartsen op te leiden, zodat de werkdruk verlaagd kan worden en huisartsen meer tijd hebben voor de patiënt? Zo ja, bent u bereid om in de eerder genoemde brief uiteen te zetten welke stappen worden gezet om dit te regelen?
Ik erken dat het noodzakelijk is om meer huisartsen op te leiden. De afgelopen jaren is het aantal beschikbare opleidingsplaatsen al gestegen. Na de raming van 2019 is een uitbreiding van het aantal plaatsen gerealiseerd van 750 naar 813 in 2021. Voor 2022 waren reeds 850 plaatsen beschikbaar gesteld. Het Capaciteitsorgaan adviseert om de instroomplekken verder naar boven bij te stellen. Deze instroomplekken kunnen niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd omdat dit ook voldoende opleiders en praktijkopleiders vraagt. We gaan op korte termijn in gesprek met de veldpartijen om afspraken te maken om zo snel mogelijk het aantal opleidingsplekken verder te verhogen.
Bent u het ermee eens dat de tijd die huisartsen per consult hebben dient te worden verlengd naar vijftien minuten? Zo ja, bent u bereid om in de eerder genoemde brief uiteen te zetten welke stappen worden gezet om dit te regelen?
Het is binnen de afspraken tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder al mogelijk om waar nodig een langer consult te voeren.
Daarnaast is er specifiek voor de huisartsenzorg in het coalitieakkoord geld vrijgemaakt om extra huisartsen op te leiden, met als doel meer tijd voor de patiënt te creëren. Dit draagt ook bij aan het verhogen van het werkplezier van de huisarts. Het creëren van meer tijd voor de patiënt vraagt meer dan alleen het opleiden van extra huisartsen, maar ook een slimmere organisatie van zorg door bijvoorbeeld taakherschikking, digitalisering en betere samenwerking met andere domeinen. Hierover wil ik afspraken met partijen. Ik zal hier in de genoemde brief uitgebreider op ingaan.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het geplande commissiedebat over Arbeidsmarktbeleid in de zorg d.d. 15 mei 2022?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Het commissiedebat van 11 mei 2022 is uitgesteld naar 6 juli 2022.