Het toenemende aantal covid-besmettingen in relatie tot de asielopvang |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is bij u bekend hoeveel besmettingen de afgelopen drie maanden zijn geconstateerd in asielzoekerscentra (azc’s) en welke stijging de besmettingen hier laten zien? Worden de besmettingen in azc’s continue gemonitord? Zo ja, door wie en aan wie wordt dit gerapporteerd? Zo nee, waarom niet? Vindt u het een goed idee als dat wel zou gebeuren?
Het COA volgt, in overleg met de zorgpartners, het landelijke beleid. Voorheen werd er getest door de GGD en wist het COA hierdoor hoeveel positieve besmettingen er waren. Sinds enige tijd is de zelftest de norm, ook op COA-locaties. Bewoners wordt gevraagd een positieve zelftest door te geven zodat het COA maatregelen kan nemen, bijvoorbeeld voor de isolatie. De positieve uitslag van de zelftest wordt niet geregistreerd. Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) mag het COA dit ook niet. Het COA heeft, doordat bewoners zich melden, wel een globaal beeld. De afgelopen maanden zagen we een lichte toename en inmiddels weer een afname. Het COA ziet op dit moment geen redenen om in haar testbeleid af te wijken van het landelijke beleid.
Welke maatregelen ter voorkoming van covid-besmettingen worden momenteel nog genomen in azc’s? Hebben azc’s eigen plannen gemaakt ter voorkoming van besmettingen, zoals sectoren ook sectorplannen hebben gemaakt?
Er zijn richtlijnen/maatregelen vastgesteld om de uitvoeringsprocessen «coronaproof» door te kunnen laten gaan. Deze maatregelen kunnen op/afgeschaald worden op basis van de lokale situatie. Daarnaast is er een coronaprotocol, opgesteld door COA, GZA, en GGD GHOR Nederland, in gebruik op alle locaties. Hierin zijn onder meer leefregels opgesteld om covid-19 te voorkomen bij bewoners, hoe om te gaan met klachten en besmettingen en regels omtrent isolatie. Binnen de algemene leefregels is er enige ruimte voor lokaal maatwerk toegespitst op de lokale situatie. Met de GGD zijn er landelijke afspraken gemaakt over het vaccineren en voorlichtingsbijeenkomsten voor bewoners. In landelijk overleg met de zorgpartners, RIVM en VWS wordt de situatie gevolgd, geanticipeerd op ontwikkelingen en waar nodig het protocol aangepast.
Welke voorbereidingen worden getroffen in de asielopvang om een verdere verhoging van de besmettingsgraad op te kunnen vangen?
Het COA heeft een Corona Coördinatie Team (CCT). Het CCT coördineert (proactief) en monitort de situatie voor bewoners en medewerkers met betrekking tot covid-19. Bewoners krijgen gratis zelftesten aangeboden en worden gestimuleerd om zichzelf te testen. Er is een Quarantaine & Isolatie (Q&I) locatie waar positief geteste bewoners naar uit kunnen wijken als isolatie op de eigen locatie niet mogelijk is.
Besmettingen worden vooral voorkomen door bewoners te stimuleren zich te laten vaccineren. Het COA brengt dit doorlopend onder de aandacht. In afstemming met GGD GHOR Nederland wordt de vaccinatiestrategie vormgegeven. Daarnaast geeft het COA extra tips en werkinstructies aan locaties om te zorgen voor goede hygiëne.
Wordt bij het opzetten van noodopvang en crisisnoodopvang rekening gehouden met de geldende adviezen om verspreiding van het coronavirus te beperken, zoals het houden van afstand en goede ventilatie?
Ja, bij het opzetten van de noodopvang en de crisisnoodopvang wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met de geldende adviezen ten aanzien van covid-19.
Zijn er voldoende plekken voor mensen die na een besmetting in quarantaine moeten? Als deze plekken er op de noodopvang- en crisisinoodopvanglocaties niet zijn, hoe wordt dan omgegaan met quarantaine?
Isolatie vindt zoveel als mogelijk plaats op de eigen locatie. Kan dat niet dan is er de mogelijkheid om bewoners over te plaatsen naar de Q&I-locatie
Beschikken alle azc’s over CO2-meters? Zo nee, waarom niet? Wilt u dan met het COA in gesprek treden om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Nieuwe kernlocaties of bestaande locaties die herbouwd of verbouwd worden krijgen een vorm van CO2 melding met sturing van ventilatie (de hoeveelheid lucht verhogen). Het hebben van een CO2 melder is niet gebruikelijk of wettelijk verplicht op de overige locaties. Voor deze locaties, met name de opvangplekken, geldt een verhoogd ventilatieniveau. In plaats van de in het bouwbesluit aangegeven +/- 21 m3 per persoon houdt het COA 35 m3 per persoon aan.
Wordt op alle locaties nog steeds voorlichting gegeven over covid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, op welk moment zal worden besloten dit weer op te starten?
Bewoners worden op locatie en op MyCOA door middel van FAQ-posters in tien verschillende talen en filmpjes voorgelicht over de mogelijkheden tot en de wenselijkheid van vaccineren. Daarnaast geeft het COA (gidsfunctie gezondheidszorg) en de GGD op locatie voorlichting over vaccinatie. Ook is er in de door de GGD gegeven voorlichting «infectieziekte» aandacht voor goede hygiëne om covid te voorkomen en hoe te handelen bij het vermoeden van covid.
Worden asielzoekers, zowel degenen die net aankomen in Nederland als degenen die hier al langere tijd zijn, nog steeds gevaccineerd? Hoe hoog is de vaccinatiegraad onder deze groep?
Op elke locatie zijn er afspraken gemaakt met de GGD over waar en wanneer bewoners zich kunnen laten vaccineren. Bewoners worden hier met posters op locatie over geïnformeerd. Nieuwe instroom op locatie wordt gevraagd of ze gevaccineerd willen worden en krijgen uitleg over hoe dat in zijn werk gaat en waar ze moeten zijn. Dit geldt ook op de centrale ontvangst locaties (col) waar mensen nieuw binnenkomen in Nederland.
Het is niet mogelijk om de vaccinatiegraad vast te stellen. GZA registreert de mensen die in Nederland door de GGD gevaccineerd worden. Echter geeft dit geen beeld van de vaccinatiegraad omdat bewoners ook voor hun aankomst in Nederland al gevaccineerd kunnen zijn. Bij binnenkomst in Nederland wordt niet geregistreerd of iemand gevaccineerd is. Het feit of iemand covid heeft gehad kan ook van invloed zijn of iemand meerdere vaccinaties nodig heeft om volledig gevaccineerd te zijn. Ook dit wordt niet geregistreerd.
Welke redenen geven asielzoekers om zich niet te willen vaccineren? Welke acties worden ondernomen hen voor te lichten en zorgen weg te nemen teneinde de vaccinatiegraad te verhogen?
De redenen zijn, zoals in de Nederlandse samenleving, gevarieerd en van individuele aard. Religieuze en culturele achtergrond kan meespelen, evenals toegang tot informatie en mate van vertrouwen in de wetenschap. Een deel van de mensen die een Dublinclaim hebben of kansloze procedures doorlopen, wil niet gevaccineerd worden vanuit de gedachte dat ze zonder vaccinatiebewijs niet uitgezet kunnen worden door de DT&V.
Bewoners worden (op locatie en op MyCOA) door middel van FAQ-posters in tien verschillende talen en filmpjes voorgelicht over de mogelijkheid tot en de wenselijkheid van vaccineren. Daarnaast geeft het COA (gidsfunctie gezondheidszorg) en de GGD (groepsvoorlichting «infectieziekten») voorlichting over vaccinatie.
Het COA heeft op elke locatie een contactpersoon «vaccineren». Aan hen is gevraagd om in gesprek te gaan met 60+ bewoners om te checken of ze gevaccineerd zijn of willen worden.
Indien het aantal besmettingen verder toeneemt zou dit opnieuw kunnen leiden tot uitval van personeel bij bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), is er voldoende capaciteit om dit op te vangen? Bent u bereid alvast scenario’s uit te werken hoe om te gaan met een nog groter tekort aan capaciteit als de besmettingsgraad verder toeneemt?
Het COA heeft een Corona Coördinatie Team (CCT). Het CCT coördineert (proactief) en monitort de situatie voor bewoners en medewerkers met betrekking tot covid. Het CCT werkt ook met scenario’s. Het COA heeft een aantal vitale uitvoeringsprocessen benoemd, die ook ten tijde van toenemende besmettingen en of een eventuele lockdown doorgang vinden.
De IND heeft de crisisorganisatie in de vorm van een Corona Coördinatie Team (CCOT). Deze is momenteel in «slapende toestand» en kan indien dat nodig is opgeschaald worden naar actief. Besluitvorming die verband houdt met de Covid-19 crisis is op dit moment de verantwoordelijkheid van de lijn. De IND heeft een continuïteitsplan corona opgesteld waarin kritieke functies en scenario’s zijn uitgewerkt. Voor de mogelijke scenario’s binnen de IND zijn handelingsperspectieven beschikbaar. Ten aanzien van opschaling in het kader van Covid-19 volgt de IND het Rijksbeleid in afstemming met de ketenpartners.
Beschikbaarheid van nachtzorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de resterende 37 procent van de regio’s afspraken gaat maken over onplanbare nachtzorg?1
ActiZ, V&VN, Zorgthuisnl en Zorgverzekeraars Nederland hebben gezamenlijk een kader opgesteld om te komen tot een toekomstbestendige wijkverpleging2. In de route naar herkenbare en aanspreekbare teams is prioriteit gegeven aan het versterken van de onplanbare nachtzorg. Het primaat voor het maken van afspraken over onplanbare nachtzorg ligt in de regio. Zorgaanbieders maken per regio organisatorische afspraken over het verbeteren van de organisatie en de efficiëntie van de onplanbare nachtzorg. Wanneer zorgaanbieders niet tot overeenstemming komen, pakt de zorgverzekeraar zijn rol en geeft opdracht om te komen tot een afspraak. Het is dus aan partijen om te komen tot afspraken over de onplanbare nachtzorg.
Wat verwacht u van de inspanning van zorgverzekeraars om zorgaanbieders aan te laten sluiten bij een samenwerkingsverband en welke instrumenten heeft u om dit af te dwingen?
Ik verwacht van de inspanningen van zorgverzekeraars dat steeds meer aanbieders zich aansluiten bij een samenwerkingsverband. Ik vind het belangrijk dat dit gebeurt. Juist vanwege de schaarste aan personeel ben ik voorstander van samenwerking in de wijkverpleging en dus ook op het gebied van onplanbare nachtzorg. Samen met partijen van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging monitor ik de landelijke uitvoering van de afspraken door middel van evaluatieonderzoek (zie het antwoord op vraag3 en de Monitor contractering wijkverpleging van de NZa. We analyseren samen het beeld dat is opgehaald en gaan na welke belemmeringen er zijn in de situaties dat er geen of weinig adequate afspraken zijn gemaakt. We bekijken tevens hoe we mogelijke belemmeringen kunnen verhelpen. Zo heb ik, op verzoek van partijen, het mogelijk gemaakt dat per 2022 de systeemfunctie «onplanbare nachtzorg» kan worden gedeclareerd.
Ik verwacht van partijen dat zij zich maximaal inspannen om de afspraken die gemaakt zijn te implementeren en zal, indien de implementatie achterblijft, bestuurlijke druk uitoefenen om dat te bewerkstelligen.
Wat is het doel van «een herhaling van het onderzoek van Berenschot naar landsdekkendheid» en wat gaat u doen met eventuele aanbevelingen?
Berenschot evalueert de implementatie van het kader «Samen op weg naar een toekomstbestendige wijkverpleging» over de onplanbare nachtzorg en de effecten daarvan. Daarnaast biedt het onderzoek inzicht in de kostendekkendheid van de onplanbare nachtzorg. Dit onderzoek is op 12 juli 2021 met de Tweede Kamer gedeeld4. Uit de resultaten blijkt dat zorgaanbieders positieve punten zien zoals een verbeterde samenwerking door een duidelijke gedeelde visie, hogere efficiëntie vanwege vermindering van het aantal zorgmedewerkers in de nacht, het voorkomen van onnodige zorg en de toename van kwaliteit van zorg. De negatieve punten hebben vooral betrekking op de bekostiging en administratieve lasten.
Aanbevelingen zijn gericht op de partijen die het kader hebben opgesteld. Een belangrijke aanbeveling van Berenschot aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars is om samen op te trekken voor een zo groot mogelijke verbreding van het samenwerkingsverband voor de onplanbare nachtzorg in een regio. Berenschot is nu bezig met een herhaalmeting; ik verwacht de resultaten daarvan dit najaar aan de Tweede Kamer te kunnen versturen.
Hoe gaat u «landsdekkendheid» met een resultaatverplichting afdwingen richting betrokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen heeft u om de afspraken die in het «Kader toekomstbestendige wijkverpleging» zijn gemaakt over onplanbare zorg na te laten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er tot nu toe sprake van het niet nakomen van afspraken door (enkele) partijen?
Uit het onderzoek van Berenschot blijkt dat voor dertien van de 23 regio’s die onderzocht zijn sprake is van freerider gedrag van zorgaanbieders. Dit zijn zorgaanbieders die wel gebruik maken van de organisatie van de onplanbare nachtzorg, maar hier niet vooraf aan bijdragen. Er wordt dan door de zorgaanbieder een beroep gedaan op een noodmelding voor onplanbare nachtzorg, zonder dat deze is aangesloten bij de organisatie van de onplanbare nachtzorg en betrokken is bij de samenwerkingsafspraken. De geleverde zorg wordt dan eenmalig gefactureerd tegen een vast bedrag. Ook komt het voor dat, parallel aan het samenwerkingsverband, andere zorgaanbieders een eigen bereikbaarheids- en beschikbaarheidsfunctie hebben ingericht om de onplanbare nachtzorg te organiseren. Dit is niet efficiënt omdat dan meerdere teams beschikbaar zijn voor een bepaald werkgebied terwijl het werk gemakkelijk door één team gedaan zou kunnen worden.
Welke inspraak en zeggenschap hebben cliënten en patiënten om te bepalen of bepaalde zorg planbaar of onplanbaar is?
Cliënten worden door de wijkverpleging zoveel mogelijk in staat gesteld om zelfredzaam te blijven en de eigen regie over het leven thuis voort te zetten. De wijkverpleegkundige stelt in overleg met de cliënt een zorgplan op en zorgt voor de afstemming met het team, de verslaglegging en de evaluatie van de zorg. De cliënt wordt gemonitord en bij signalering van veranderingen wordt het plan in afstemming met de cliënt (en diens mantelzorger) aangepast. De wijkverpleegkundige beoogt zich potentieel voordoende onplanbare zorg te voorkomen door de planbare zorg zo goed mogelijk te organiseren en uit te voeren.
Heeft u enig beeld of er zorgaanbieders in de wijk zijn die volgens het principe «geen samenwerking- geen contract» geen contract hebben gekregen?
Ik heb hier geen zicht op.
Welke voordelen levert gezamenlijke inkoop door zorgverzekeraars op, indien dit wel mogelijk zou zijn geweest, voor cliënten, patiënten en zorgaanbieders?
Samenwerking tussen zorgaanbieders is dé manier om de wijkverpleging in de toekomst toegankelijk te houden. De realisatie van samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders is dus belangrijk, niet zozeer een gezamenlijke inkoop door zorgverzekeraars. In de Leidraad herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging hebben zorgverzekeraars afgesproken met hun inkoopbeleid aan te sluiten op de ontwikkeling om meer samen te werken in de wijk. Wanneer samenwerkingsafspraken zijn gemaakt, kopen zorgverzekeraars deze zoveel mogelijk in. De inkoop gebeurt voor alle zorgverzekeraars afzonderlijk. Ik heb geen signalen dat de inkoop belemmerend werkt voor de realisatie van de afspraken over de onplanbare nachtzorg. Gezamenlijke inkoop voegt dus weinig toe en ik zie geen reden om dat af te dwingen. Daar komt bij dat het afdwingen van gezamenlijke inkoop ook nadelen kent. Het onderscheidend vermogen van zorgverzekeraars op de inkoop van (bepaalde delen van de) zorg wordt immers weggenomen. Door het afdwingen van gezamenlijke inkoop worden prikkels voor zorgverzekeraars om zich te onderscheiden op kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid beperkt. Effectieve concurrentie tussen zorgverzekeraars is van belang om de doelen uit de Zorgverzekeringswet te realiseren ten aanzien van toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de gezondheidszorg.
Wat kunnen de voor- en nadelen zijn van het wel afdwingen van volgbeleid?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Fraude met valse diploma’s in zorg neemt toe: cashen over de rug van kwetsbare patiënten' |
|
Harry Bevers (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fraude met valse diploma’s in zorg neemt toe: cashen over de rug van kwetsbare patiënten»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd voldoende instrumenten en capaciteit om deze zorgelijke vorm van fraude te bestrijden?
Misbruik van diploma’s en Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG’s) in de zorg is een ernstige zaak vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s voor cliënten. Deze vorm van fraude heeft niet alleen de aandacht van het Ministerie van VWS en de IGJ, maar ook van diverse andere partijen zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit en dient dan ook via het strafrecht (valsheid in geschrifte) te worden aangepakt.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Ongekwalificeerd personeel brengt (grote) risico’s met zich mee voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Jeugdwet blijven zorgaanbieders te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ kan eenmanszaken en bestuurders van zorginstellingen daarop aanspreken en in voorkomend geval een aanwijzing geven. Wanneer de IGJ in haar toezicht een redelijk vermoeden van valsheid in geschrifte tegenkomt, dan kan de IGJ daarvan aangifte doen. In de praktijk is het echter meestal de betrokken zorgaanbieder die aangifte doet. Zij zijn immers op grond van de Wkkgz eindverantwoordelijk.
Is de zorg- of jeugdhulpverlener die diplomafraude pleegt geregistreerd in het BIG- of SKJ-register, dan kan de IGJ een tuchtrechtelijk procedure tegen de betreffende zorgverlener starten.
De IGJ heeft mij laten weten dat het ten aanzien van vervalsen van diploma’s in de meeste gevallen om eenmanszaken gaat en om personen die niet BIG- of SKJ-geregistreerd zijn. Daarnaast gaat het om uitzendbureaus die zich specialiseren in zorgpersoneel, waarbij regelmatig blijkt dat diploma’s niet kloppen. De IGJ ziet evenwel niet toe op deze bureaus. De interventie-mogelijkheden voor de IGJ zijn in deze gevallen beperkt. Ook omdat de betrokken zorg- of jeugdhulpverlener opnieuw kan starten, bijvoorbeeld onder de naam van een andere eenmanszaak. Verder is de IGJ bij onderzoek naar vervalste diploma’s afhankelijk van de informatie van de melder en/of betrokken zorgverlener en van andere instanties. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan er opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Is bekend welke consequenties fraude met valse diploma’s voor het leveren van zorg heeft gehad? Zijn er bijvoorbeeld consequenties geweest voor de patiëntveiligheid?
Het is evident dat de inzet van ongekwalificeerd zorgpersoneel risico’s met zich mee kan brengen voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De vraag welke consequenties fraude met valse diploma’s voor het leveren van zorg kan hebben gehad of nog kan hebben kan ik niet eenduidig beantwoorden.
De IGJ heeft de tussen 2017 en 2022 ontvangen signalen en meldingen over mogelijk vervalste diploma’s geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat het voornamelijk gaat over situaties waarin betrokken zorgaanbieders, bemiddelingsbureaus of zorgverleners opmerken dat de mogelijke fraudeur geen of onvoldoende kennis en vaardigheden heeft voor het verlenen van kwalitatief goede en veilige zorg. De signalen en meldingen zijn vooral afkomstig uit de sectoren gehandicaptenzorg, jeugdzorg en wijkverpleging.
Is de lijst van malafide uitzendbureaus waar men zonder diploma kan aankloppen om aan de slag te gaan in de zorg bij u bekend? Zo ja, welke stappen worden er tegen hen ondernomen?
Ook wanneer zorgaanbieders personeel via een uitzendbureau werven dragen zij de verantwoordelijkheid om de bekwaamheid en bevoegdheid van deze zorgmedewerkers te controleren en zich ervan te vergewissen dat zij over de juiste diploma’s beschikken. De zorgaanbieder blijft altijd verantwoordelijk op grond van de Wkkgz voor het leveren van goede zorg.
Toch ben ik van mening dat malafide uitzendbureaus waar men zonder diploma kan aankloppen om aan de slag te gaan in de zorg ook aangepakt moeten worden. Echter, dergelijke uitzendbureaus vallen niet onder het toezicht van de IGJ, omdat zij geen activiteiten uitvoeren die onder de reikwijdte van zorg zoals bedoeld in de Wkkgz vallen. Bij onrechtmatig handelen van uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Welke gesprekken vinden er op dit moment plaats met relevante (veld)partijen om fraude met valse diploma’s tegen te gaan?
Begin dit jaar is DUO gestart met een actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van Mijn diploma’s (voorheen het Diplomaregister) met als doel diplomafraude tegen te gaan. Daarnaast kan ik melden dat er momenteel verkennende gesprekken gaande zijn tussen DUO, Justis, de IGJ, Inspectie onderwijs en de Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) over mogelijke samenwerking bij het tegengaan van diplomafraude.
Bent u bereid om online platforms zoals Google op hun verantwoordelijkheid aan te spreken en ze te verzoeken om malafide aanbieders van zorgdiploma’s actiever te weren van hun platforms?
Online platforms die valse diploma’s aanbieden hebben de aandacht. DUO scant actief online platforms en doet aangifte als diploma-aanbieders hun producten online aanbieden. Daarnaast is eenieder verantwoordelijk om aangifte te doen wanneer zij een dergelijk platform tegenkomen. Het aanbieden van vervalste diploma’s is een strafbaar feit. Alleen wanneer er hiervan aangifte wordt gedaan kan opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Wordt het bestrijden van deze vorm van fraude meegenomen bij de opstelling van de aankomende Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heb ik de doelstelling, de onderdelen en de reikwijdte van het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) toegelicht in de brief over de aanpak van niet-integere zorgaanbieders (Kamerstukken II 2021–2022 28 828, nr. 133). Deze vorm van fraude valt niet onder de reikwijdte van de Wibz. Diplomafraude valt onder het Wetboek van Strafrecht (artikel 326 Wetboek van Strafrecht).
Hoe bent u in algemene zin van plan om fraude met zorgdiploma’s tegen te gaan in de toekomst?
Ik wil vooropstellen dat zorgaanbieders op grond van de Wkkgz en de Jeugdwet te allen tijde eindverantwoordelijk blijven voor het leveren van goede zorg. Zij zijn als werkgever verantwoordelijk voor het aannemen van voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel. Door het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij de sollicitatieprocedure kan voorkomen worden dat personen met valse diploma’s en verkeerde bedoelingen in de zorg aan de slag gaan.
De communicatie van de voormalig minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaande de mondkapjesdeal met Sywert van Lienden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Ministerie betaalt liever dwangsom dan openheid te geven over mondkapdeal Van Lienden»?1
Ja.
Waarom heeft uw departement ervoor gekozen maandenlang de uitspraak van de rechter die bepaalde dat het ministerie de communicatie aangaande mondkapjesdeal met Van Lienden moest vrijgeven te negeren?
Het Ministerie van VWS werkt er met man en macht aan om de gedane Woo-verzoeken af te handelen en transparant te zijn over de coronabestrijding.
Om ervoor te zorgen de gevraagde documenten zo snel mogelijk openbaar te maken, werkt het ministerie met de gefaseerde Woo – Corona aanpak. In de uitspraak waar het hier om gaat, werd voorbijgegaan aan deze gefaseerde werkwijze voor de aanpak van Woo-verzoeken die verband houden met de corona-epidemie. Bij deze werkwijze worden stukken rondom de coronacrisis gefaseerd vrijgegeven. Dit betekent dat er per categorie en per maand documenten openbaar worden gemaakt. Deze werkwijze is toelaatbaar geacht door de hoogste bestuursrechter. Zie de uitspraken van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL: RVS:2021:2348 en ECLI:NL: RVS:2021:2346).
Sinds het najaar van 2021 zijn er daarvoor ongeveer 100 juristen extra aangetrokken. Op WOBCovid19.Rijksoverheid.nl staat een overzicht van de ruim 70 tot nu genomen besluiten, evenals de vele tienduizenden openbaar gemaakte documenten die daarbij horen.
Desondanks kunnen zich in de uitvoeringspraktijk gevallen voordoen waarbij het helaas door feitelijke omstandigheden die te maken hebben met de hoeveelheid te verrichten werkzaamheden en de daarvoor maximaal te organiseren capaciteit, niet lukt de wettelijke en door de rechter opgelegde termijnen te halen.
Bent u het ermee eens dat het negeren van deze uitspraak in strijd is met de Wet open overheid (WOO)? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide verklaring.
Mijn ministerie werkt er met man en macht aan om de Woo-verzoeken af te handelen. Van het negeren van de uitspraak is geen sprake.
In eerste instantie is tegen de betreffende uitspraak geageerd, omdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder een zitting te organiseren. In de uitspraak werd voorbijgegaan aan de bestuursrechtelijk geaccordeerde gefaseerde werkwijze. Het Ministerie van VWS heeft een aangepaste werkwijze voor de afhandeling van Woo-verzoeken. Bij deze werkwijze worden stukken rondom de coronacrisis gefaseerd vrijgegeven. Dit betekent dat er per categorie en per maand documenten openbaar worden gemaakt. Deze werkwijze is toelaatbaar geacht door de hoogste bestuursrechter (zie de uitspraken van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348 en ECLI:NL:RVS:2021:2346).
De rechtbank was van plan om het ingediende verzet tijdens een zitting op 14 juli 2022 te behandelen. Ter voorbereiding op deze zitting werd duidelijk dat inmiddels tien Wob-corona deelbesluiten waren genomen waarin een groot deel van de documenten over het verzoek waar het in deze zaak om gaat, openbaar waren gemaakt. Gelet op het feit dat wij de eerder gecommuniceerde termijn van augustus 2022 konden halen, wilden we niet onnodig de rechter belasten en is het verzet ingetrokken.
Naar verwachting zal in de tweede helft van augustus over het resterende deel van de verzochte documenten (nota’s, e-mailberichten etc.) een besluit genomen kunnen worden, met zo spoedige mogelijke verstrekking van de documenten daarna.
Dat ligt anders ten aanzien van de gevraagde SMS- en chatberichten. Hierover bent u eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerbrief van 23 mei 2022, Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1845).
De SMS -en chatberichten die het in dit geval betreft, worden momenteel verzameld. Dit heeft geleid tot in totaal circa 5.200 pagina’s aan chatberichten. Deze chatberichten moeten beoordeeld worden op grond van alle zorgvuldigheidseisen die de Wet open overheid stelt, inclusief het vragen van zienswijze aan derden, dat alleen al enkele weken in beslag zal nemen. We doen ons uiterste best het openbaarmakingsproces te versnellen.
Het streven is om binnen 6 tot 8 weken een besluit te nemen over deze SMS -en chatberichten, met zo spoedige mogelijk verstrekking van de berichten daarna. Dit vergt echter het uiterste van het Woo-proces en het ministerie en heeft tot gevolg dat de behandeling van Woo-verzoeken van andere verzoekers substantiële vertraging oploopt.
Bent u het ermee eens dat burgers recht hebben op transparant bestuur en de mogelijkheid de overheid te controleren? Zo ja, waarom kiest uw departement er dan voor de burger dat recht te ontnemen?
Transparantie staat voor ons hoog in het vaandel. Met de gefaseerde Woo – Corona aanpak wordt er juist hard gewerkt aan het zo snel mogelijk openbaar maken van zoveel mogelijk Covid-19 gerelateerde documenten. Dat gebeurt in een gefaseerde aanpak op onderwerp per maand. Dat is noodzakelijk gelet op het grote aantal documenten dat het betreft. Het gaat in totaal om 7,2 miljoen documenten en zo’n 350 Woo-verzoeken. Dit aantal loopt nog steeds op. Het inventariseren en beoordelen van deze documenten is een tijdrovend proces waarin veel handmatig werk gaat zitten. De enige reden waarom we voor deze werkwijze gekozen hebben is dat dit de snelste manier is om documenten openbaar te maken, gelet op de enorme omvang en de eisen van zorgvuldigheid, zoals het vragen van zienswijze bij derden waar het ministerie ook aan gebonden is.
Erkent u dat het vertrouwen in de overheid ernstig onder druk staat? Zo ja, erkent u dan ook dat het bewust achterhouden van informatie over de mondkapjesdeal dit vertrouwen nog verder zal doen dalen?
Zie antwoord vraag 4.
Uit welke gelden denkt uw ministerie de dwangsom van inmiddels vijftienduizend euro te bekostigen? Betekent het kiezen voor deze dwangsom de facto dat de belastingbetaler zal opdraaien voor de kosten?
De beantwoording van Woo-verzoeken kost geld. Die kosten komen ten laste van de publieke middelen. Dit betreft allereerst de medewerkers die de Woo-verzoeken behandelen, maar denk daarbij ook aan de systemen om de beoordelingswerkzaamheden te kunnen doen. De verschuldigde dwangsommen zullen ten laste komen van de begroting van het Ministerie van VWS.
Kunt u reflecteren op het feit dat het ministerie gemeenschapsgeld zal gebruiken om de consequenties van het eigen laakbare handelen te bekostigen? Graag een uitgebreide rechtvaardiging.
Het is juist dat de algemene publieke middelen worden gebruikt voor de bekostiging van de organisatie en overige werkzaamheden van het Ministerie van VWS. We hechten eraan dat er op een zorgvuldige wijze met de beschikbare publieke middelen wordt omgegaan. Wanneer er dwangsommen worden verbeurd, komen deze ten laste van de publieke middelen. Er zal daarom te allen tijde een maximale inspanning worden geleverd om het maken van dit soort kosten te voorkomen. Desondanks kunnen zich in de uitvoeringspraktijk gevallen voordoen waarbij het helaas door feitelijke omstandigheden die te maken hebben met de hoeveelheid te verrichten werkzaamheden en de daarvoor maximaal te organiseren capaciteit, niet te voorkomen is dat dergelijke kosten gemaakt worden.
Hoe past het bewust achterhouden van deze informatie in de «nieuwe bestuurscultuur» van dit kabinet? Graag een uitgebreide uitleg.
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het ministerie bewust de media belet haar journalistieke taak uit te voeren, door de gerechtelijke uitspraak in het voordeel van de Volkskrant niet te honoreren? Bent u het ermee eens dat de persvrijheid hiermee in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds bij voorgaande antwoorden uiteengezet, wordt er door het Ministerie van VWS met man en macht gewerkt aan de openbaarmaking van documenten. Van het bewust belemmeren van de journalistieke taak is geen sprake. De verzoeker die het betreft heeft reeds 10 deelbesluiten ontvangen. Over het resterende deel van de verzochte documenten (nota’s, e-mailberichten etc.) volgt naar verwachting in uiterlijk in de tweede helft van augustus een besluit. Ten aanzien van de gevraagde SMS- en chatberichten ligt dat anders (zie het antwoord op vraag 3).
Volgens de Minister voor Langdurige Zorg en Sport houdt de rechter met de uitspraak «te weinig rekening met de werkwijze van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport». Kunt u dit nader verklaren? Wat heeft het vrijgeven van informatie te maken met de werkwijze van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunnen wij daaruit concluderen dat de werkwijze van het departement dus bestaat uit het bewust achterhouden van belangrijke informatie? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hanteert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepaalde criteria voor het achterhouden van informatie? Zo ja, welke zijn dat en hoe worden deze bepaald?
Wij nemen afstand van de stelling dat er sprake zou zijn van het bewust achterhouden van informatie. Alle inspanningen van het ministerie zijn erop gericht zo snel als mogelijk de documenten openbaar te maken, waarbij we ook aan de zorgvuldigheideisen die de wet aan ons stelt, voldoen.
Kunnen wij hieruit concluderen dat er meer informatie aangaande de coronacrisis en het coronabeleid is, die bewust voor de burger wordt achtergehouden? Zo ja, kunt u verklaren wat daarvoor de overwegingen zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u wel bereid om de gevraagde informatie in vertrouwen met de leden van de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Als de Kamer om informatie verzoekt, zullen we die uiteraard met de Kamer delen, met inachtneming van de vereiste zorgvuldigheid krachtens de daartoe gestelde wettelijke regels.
Diplomafraude in de zorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke concrete acties zijn er tot nu toe ondernomen om diplomafraude in de zorg tegen te gaan?1
Misbruik van diploma’s en Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG’s) in de zorg is een ernstige zaak vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s voor cliënten. Deze vorm van fraude heeft niet alleen de aandacht van het Ministerie van VWS en de IGJ, maar ook van diverse andere partijen zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Naast eventuele strafrechtelijke interventies wordt in samenwerking met de verschillende instanties gekeken op welke manier er barrières kunnen worden opgeworpen om diplomafraude in de zorg tegen te gaan.
Begin dit jaar is DUO gestart met een actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van Mijn diploma’s (voorheen het Diplomaregister) met als doel diplomafraude tegen te gaan. In Mijn diploma's staan diplomagegevens van de meeste, door OCW erkende Nederlandse opleidingen. Werkgevers kunnen bij een sollicitatieprocedure aan de sollicitant vragen een DUO-uittreksel te overleggen. Dit uittreksel is gratis te downloaden en is een officieel bewijs dat het diploma behaald is. Een sollicitant hoeft enkel in te loggen op www.duo.nl of www.mijn.overheid.nl en kan dan via de diplomahulp direct het uittreksel downloaden.
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit (valsheid in geschrifte) en dient dan ook primair via het strafrecht te worden aangepakt. Zorgaanbieders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het controleren van diploma’s op juistheid en het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma vervalst is.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Ongekwalificeerd personeel brengt mogelijk (grote) risico’s met zich mee voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Jeugdwet blijven zorgaanbieders te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ kan eenmanszaken en bestuurders van zorginstellingen daarop aanspreken en in voorkomend geval een aanwijzing geven. Wanneer de IGJ in haar toezicht een redelijk vermoeden van valsheid in geschrifte tegenkomt, dan kan de IGJ daarvan aangifte doen. In de praktijk is het echter meestal de betrokken zorgaanbieder die aangifte dient te doen. Zij zijn immers op grond van de Wkkgz eindverantwoordelijk.
Is de zorg- of jeugdhulpverlener die diplomafraude pleegt geregistreerd in het BIG- of SKJ-register, dan kan de IGJ een tuchtrechtelijke procedure tegen de betreffende zorgverlener starten.
De IGJ heeft mij laten weten dat het ten aanzien van vervalsen van diploma’s in de meeste gevallen om eenmanszaken gaat en om personen die niet BIG- of SKJ-geregistreerd zijn. Daarnaast gaat het om uitzendbureaus die zich specialiseren in zorgpersoneel, waarbij regelmatig blijkt dat diploma’s niet kloppen. De interventie-mogelijkheden voor de IGJ zijn in die gevallen beperkt. Ook omdat de betrokken zorg- of jeugdhulpverlener opnieuw kan starten, bijvoorbeeld onder de naam van een andere eenmanszaak. Bij onrechtmatig handelen van uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Hoeveel onderzoeken naar diplomafraude zijn er de afgelopen tien jaar geweest en wanneer verwacht u dat het laatste onderzoek is afgerond?
Er zijn meerdere partijen die onderzoek doen naar diplomafraude in de zorg zoals het Openbaar Ministerie (OM), zorgverzekeraars, gemeenten en de IGJ. Er is geen landelijk sluitende registratie over het aantal onderzoeken naar diplomafraude in de zorg over de laatste tien jaar. Ik beschik dan ook niet over informatie over wanneer het laatste onderzoek over dit tijdvak is afgerond. Wel beschik ik over de volgende gegevens afkomstig van de IGJ. Deze zijn mijns inziens illustratief. In 2017 nam de IGJ 8 meldingen over mogelijke diplomafraude en/of vervalste VOG’s in behandeling. In 2018 waren dat er 14. Vervolgens 43 in 2019, 22 in 2020 en 58 in 2021. Over 2022 zijn tot op heden 29 meldingen ontvangen. Eén melding kan overigens betrekking hebben op meerdere personen die mogelijk diploma’s en/of VOG’s hebben vervalst. De IGJ heeft mij voorts laten weten dat zij op dit moment nog onderzoek heeft lopen naar 22 meldingen over mogelijke diplomafraude en/of vervalste VOG’s.
Hoeveel malafide ondernemers in de zorg die frauderen met diploma’s zijn strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld?
De gevraagde cijfers worden door het OM niet bijgehouden. De Minister van J&V laat weten dat onder het gezag van het Functioneel Parket (FP) van het OM een strafrechtelijk onderzoek loopt in samenwerking met de IGJ, met bijstand van de NLA. Dit onderzoek omvat meerdere zorgondernemingen en zorgverleners en het gaat in totaal om tientallen verdachten. Het betreft een lopend onderzoek, waarover in dit stadium geen verdere inhoudelijke mededelingen kunnen worden gedaan.
Hoe gaat u deze gevaarlijke ontwikkeling – ongekwalificeerd personeel dat medicijnen toedient of een infuus aanlegt – stoppen? Aan welke oplossing wordt nu gewerkt om deze situatie te gaan voorkomen?
Ik vind het zorgelijk dat mensen handelingen uitvoeren zonder de juiste opleiding en dit kan tot onveilige zorg leiden. Het is goed dat werkgevers in de zorg snelle procedures hebben zodat mensen snel aan het werk kunnen, echter werkgevers moeten ook goed opletten of zij voldoende gekwalificeerd personeel voor de functie aannemen. Zorgaanbieders zijn ten alle tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. Zoals ik hierboven heb aangegeven is het overleggen van een DUO-uittreksel tijdens een sollicitatieprocedure een middel om diplomafraude tegen te gaan. Een werkgever kan het overleggen van een DUO-uittreksel een verplicht onderdeel van de sollicitatieprocedure maken. Omdat het uittreksel gemakkelijk te downloaden is voor een sollicitant, hoeft deze verplichting niet tot belemmeringen te leiden.
Wanneer er een vermoeden van fraude is, kunnen werkgevers aangifte doen, eventueel gecombineerd met een melding bij de IGJ. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Een diplomaregistratie is minder fraudegevoelig dan het vervalsen van een diploma, in hoeverre wordt in de zorg standaard met DUO-uittreksels gewerkt?
Bij BIG-geregistreerde zorgberoepen vindt altijd een controle plaats naar de echtheid van een diploma. De diplomagegevens zoals deze in Mijn diploma’s van DUO zijn vermeld worden via een geautomatiseerde koppeling direct opgenomen in het BIG-Register. Registratie in het BIG-register betekent dat de zorgverlener voldoet aan de wettelijke eisen (zoals het hebben van het juiste diploma) om de beschermde beroepstitel te mogen gebruiken en zelfstandig in het beroep te mogen werken.
Echter niet elk diploma, elk zorgberoep en elke zorgverlener staat geregistreerd in het BIG-register. Aanvullend op het BIG-register kan het gebruik van het standaard uittreksel uit Mijn Diploma’s van DUO diplomafraude verder bestrijden. Werkgevers kunnen de kandidaat vragen de digitaal beveiligde diploma-Pdf te delen voordat tot aanstelling over wordt gegaan. De werkgever kan vervolgens deze beveiligde PDF controleren en opnemen in het Persoonsdossier van betrokkene. Ook bestaat de mogelijkheid van een directe geautomatiseerde koppeling (EMREX) van de werkgever met het register van DUO. Uiteraard dient hierbij de toestemming van de kandidaat te zijn geborgd.
Voor jonge ZZP’ers is het aantrekkelijk om «snel» veel geld te verdienen, bent u het ermee eens dat het opvragen van een DUO-uittreksel kan helpen om dit probleem tegen te gaan?
De voorziening «Mijn diploma’s» van DUO kan zeker bijdragen aan het bestrijden van diplomafraude in de zorg. Het uittreksel dient als officieel bewijs dat het diploma daadwerkelijk behaald is. Bovendien levert het uittreksel geen belemmeringen in de sollicitatieprocedure op en kan een zorgverlener snel aan het werk.
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek te gaan om te onderzoeken of een verklaring omtrent behaalde kwalificatie/diploma kan bijdragen aan het voorkomen van fraude, zodat patiënten en cliënten kunnen rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is DUO begin dit jaar gestart met een actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van Mijn diploma’s met als doel diplomafraude tegen te gaan. Met het overleggen van een DUO-uittreksel kan een sollicitant aantonen dat hij zijn kwalificatie/diploma daadwerkelijk behaald heeft. Op deze manier kan een zorgaanbieder zich ervan verzekeren dat hij voldoende gekwalificeerd personeel in dienst neemt en kunnen patiënten en cliënten rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers.
Het artikel 'Minister Schouten wil terugkeer schooltandarts' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Hatte van der Woude (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister Schouten wil terugkeer schooltandarts»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het artikel volgt op verzending van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden naar uw Kamer op 12 juli 20222. Dit interdepartementale en interbestuurlijke programma zorgt voor een samenhangend pakket maatregelen gericht op het voorkomen en terugdringen van geldzorgen, armoede en schulden. In deze aanpak is ook aandacht voor het verbeteren van de toegang van tot mondzorg voor minima en hun kinderen.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog een definitief besluit moet nemen over het al dan niet terugkeren van de schooltandarts? Zo ja, op welke termijn wordt dit besluit genomen en welke overwegingen worden bij dit besluit betrokken?
Bij het notaoverleg op 13 juni 2022 over de initiatiefnota «Mondzorg: een goed begin is het halve werk» van het lid Van den Berg (CDA) is erover gesproken dat het gewenst is dat alle kinderen en hun ouders naar de mondzorgverlener gaan. Het uiteindelijke doel daarbij is een grotere mondgezondheid bij kinderen en meer kinderen die met een gaaf gebit de volwassenheid bereiken. Een gaaf gebit is hierbij een gebit zonder gaatjes, vullingen of getrokken tanden. Om dit doel te realiseren is het onder andere van belang om de toegang tot mondzorg voor minima en hun kinderen te verbeteren.
Na dit overleg is de motie van Motie van de leden Sahla (D66) en Werner (CDA) aangenomen, dat mij verzoekt te onderzoeken hoe het tandartsbezoek van kinderen kan toenemen, met speciale aandacht voor de schooltandarts. Ik zal de voorstellen voor maatregelen om het bezoek aan de mondzorgverlener te stimuleren, toelichten in mijn brief over mondzorg die ik uiterlijk begin oktober 2022 aan de Tweede Kamer zal sturen.
Op welk niveau is er reeds overleg gevoerd over een eventuele terugkeer van de schooltandarts? Zijn hierbij relevante veldpartijen geconsulteerd? Zo nee, bent u dat voornemens te gaan doen?
Ik heb uitgebreid overleg gevoerd met onder meer de KNMT (beroepsorganisatie van tandartsen), Ivoren Kruis en de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten (NVM). Samen met andere partijen zoals jeugdartsen, enkele GGD-en en de Nederlandse Vereniging van Kindertandheelkunde (NVvT) werken deze organisaties aan een actieplan «Op weg naar een mondgezonde generatie». Dit plan hebben zij 22 juli 2022 aan de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen en mijzelf aangeboden. Ook spreken de genoemde organisaties hierover met de Nederlandse Zorgautoriteit en Zorgverzekeraars Nederland.
Is er bij het initiatief tot een eventuele terugkeer van de schooltandarts rekening gehouden met de reeds bestaande personeelstekorten in de sector? Zo ja, hoe verhoudt dit initiatief zich hier tot?
Vanuit het oogpunt van de personele vraagstukken in de mondzorg is het gewenst dat preventieve activiteiten zoals de poetsinstructie en het leefstijlgesprek eerder in het leven en aan meerdere kinderen tegelijk worden gegeven. Daarom wordt er bij de plannen om de mondgezondheid van de jeugd te verbeteren ook gekeken naar andere maatregelen dan de tandarts op school. Denk hierbij aan de inzet van de mondhygiënist op het consultatiebureau en groepslessen op scholen in plaats van individuele voorlichting.
Is gezien de personeelstekorten binnen de mondzorg en het feit dat mondzorg onder de 18 jaar gratis is, overwogen om in te zetten op gerichte voorlichting om (financiële) angst voor een mondzorgbezoek weg te nemen bij gezinnen? Zo ja, wat zijn daar de resultaten van, en zo nee, waarom niet?
Ja. Gerichte voorlichting om (financiële) angst voor een mondzorgbezoek weg te nemen bij gezinnen is onderdeel van de aanpak om meer kinderen bij de mondzorgverlener te krijgen. Het is nog onderwerp van gesprek hoe deze voorlichting het best kan worden vormgegeven en wie deze voorlichting het best kan uitvoeren. Waar mogelijk maken we gebruik van bestaande kanalen, zoals dat van de Alliantie Kinderarmoede.
Bent u het ermee eens dat mogelijkheden tot uitbreiding van opleidingscapaciteit en evenwichtige regionale spreiding bij kunnen dragen aan een duurzame aanpak van het tandartsentekort? Wat is in dit kader de stand van zaken met betrekking tot uitvoering van de motie Van den Hil c.s.?2
De motie Van den Hil (VVD) verzoekt de Minister van VWS om in gesprek te gaan met de Minister van OCW over de mogelijkheid om de opleiding tandheelkunde te verkorten naar vijf jaar. De mogelijkheden zullen worden onderzocht. De Minister van OCW en ik zullen na ontvangst van het advies van het Capaciteitsorgaan, dat voorzien is voor het eind van dit jaar, ons standpunt over de toekomst van de (capaciteit van de) opleidingen tandheelkunde met u delen.
Hoe beschouwt u de eventuele toekomstige rol van een schooltandarts binnen het bredere mondzorgveld?
Het heeft de voorkeur dat ouders zelf met hun kinderen naar de mondzorgverlener gaan, zodat ook de ouders bij het consult geïnformeerd worden over de gezondheid van het gebit en hoe de dagelijkse zorg kan worden verbeterd. Deze mondzorgverlener kan ook een mondhygiënist zijn: deze is opgeleid voor de preventieve taken. Er zijn echter wijken in Nederland waar veel kinderen niet naar de mondzorgverlener gaan. In deze wijken kan de mondzorg nu al worden bevorderd via instellingen voor Jeugdtandverzorging. Voor het bereiken van deze zorg bestaat er een haal- en brengservice die via de basisverzekering kan worden vergoed. Dit kan zowel betekenen dat de tandarts naar de school gaat, als dat kinderen met busjes van school worden gehaald en naar de instelling worden gebracht. Dit is vastgelegd in beleidsregels van de NZa. De NZa beslist of deze extra vergoeding kan worden gegeven, op basis van een onderbouwde aanvraag van een instelling voor jeugdtandverzorging, die door ten minste twee verzekeraars wordt gesteund.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de aanpak geldzorgen, armoede en schulden4 wil het kabinet samen met maatschappelijke partners zoals de GGD-en, scholen, organisaties van mondzorgverleners en zorgverzekeraars het bezoek aan de mondzorgverlener verder vergroten. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden als een mondzorgverlener die scholen bezoekt en kinderen die naar de mondzorgverlener worden geleid. De uitwerking volgt in de Kamerbrief over mondzorg die ik u uiterlijk begin oktober stuur.
Het bericht ‘Drugs per post neemt vlucht: 'Overal ter wereld meer dancefeesten'' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drugs per post neemt vlucht: «Overal ter wereld meer dancefeesten»»?1
Ja.
Herkent u de trend dat het aantal postpakketjes met drugs fors toeneemt? Wat is de onderliggende oorzaak hiervan?
Ik herken dat het aantal door de douane aangetroffen postzendingen met (synthetische) drugs stijgt. Een van de mogelijke verklaringen is dat de Douane het toezicht op post in 2021 fors heeft geïntensiveerd. De capaciteit hiervoor is conform de opdracht van mijn Ministerie in de loop van 2021 toegenomen. De Douane heeft in de eerste zes maanden van 2022 in totaal bijna 13.500 postzendingen onderschept met daarin (synthetische) drugs. In de eerste zes maanden van 2021 betrof dit aantal 4.080. In de afgelopen jaren zijn de volgende aantallen drugs in de uitgaande post in beslag genomen (per volledig jaar):
Totaal stuks postzendingen
2016
2.318
2017
4.373
2018
4.498
2019
7.115
2020
5.204
2021
15.457
Wat is het juridisch kader voor het onderscheppen van drugs per post? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen post en pakketten? Kunt u daarbij tevens onderscheid maken tussen de politie en een post- en pakketdienst?
De Douane heeft zowel opsporings- als controlebevoegdheden. De Douane gebruikt haar controlebevoegdheden om verboden en beperkingen, zoals die uit de Opiumwet, te handhaven op post- en pakketstromen.
Op grond van artikel 8k van de Opiumwet is een douaneambtenaar ook verantwoordelijk voor het opsporen van strafbare feiten uit de Opiumwet. In de praktijk houdt dit in dat de Douane uitgaande brief- en pakketpost steekproefsgewijs en risicogericht controleert, met name zendingen die de buitengrens van de Europese Unie (gaan) overschrijden.
De politie heeft tot taak het opsporen van strafbare feiten, waaronder de strafbare feiten die onder de Opiumwet vallen. De politie richt zich in de praktijk op het opsporen van verzenders en het eventueel aanpakken van een crimineel netwerk daarachter.
Zowel de Douane als de politie is bevoegd om, na machtiging van de rechter-commissaris en onder toezicht van een officier van justitie, post- en pakketten te openen. In de modernisering van het wetboek van Strafvordering is opgenomen dat opsporingsambtenaren ook zonder machtiging van de rechter-commissaris over kunnen gaan tot het openen van pakketten. Voor post blijft in verband met het briefgeheim toestemming nodig.
Wat is de precieze taak van het Post Interventie Team van de politie en hoe verhoudt de taak van dit team zich tot de douane? Welke mogelijkheden dan wel bevoegdheden hebben het Post Interventie Team en de douane om drugspost aan te pakken? Waar zitten de knelpunten in deze aanpak?
Het Post Interventie Team (PIT) van de politie houdt zich bezig met het doen van strafrechtelijke onderzoeken naar verdachten die drugs per post versturen. Tevens zet het team in op preventie en bewustwording (door het voeren van een mediacampagne), het adresseren van knelpunten en het bedenken en opzetten van barrièremodellen om te zorgen dat drugs niet meer per post worden verstuurd. Het PIT maakt gebruik van zijn bevoegdheden die voortkomen uit het wetboek van Strafvordering en Opiumwet. Punt van aandacht is dat de postmarkt dermate groot is, dat het totaalaanbod de opsporingscapaciteit van het PIT overstijgt. Een ander punt is de anonimiteit als drugs die per post worden verstuurd. Verzenden van post is anoniem. Bestellingen worden gedaan via illegale marktplaatsen zoals het darkweb, die zijn ingericht ten behoeve van anonimiteit. Net als het betalen met cryptocurrency.
De Douane is verantwoordelijk voor toezicht op EU-buitengrensoverschrijdend goederenverkeer. Dit betekent dat de Douane controles uitvoert op (pakket)post die via Nederland de EU binnenkomt of uitgaat. Binnen de EU is er sprake van vrij verkeer van goederen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de inrichting van een multidisciplinair post team? Wat worden de taken en bevoegdheden van dit team en hoe voorkomt u dat er tijd verloren gaat aan discussie en onduidelijkheden over de aansturing bij interventies en operationele slagkracht van betrokken organisaties, zoals destijds is gebeurd bij het Multidisciplinair Interventieteam (MIT)?
Er wordt samen met de politie en douane verkend op welke wijze een gezamenlijk postteam ingevuld kan gaan worden. In dat team zullen politie en douane hun samenwerking intensiveren om de opsporing te versterken. Zo wordt de verspreiding van drugs via post- en pakketten effectiever tegengegaan. Het postteam zal geen eigenstandige bevoegdheden of taken krijgen maar wordt een platform waarbinnen wordt samengewerkt tussen politie en douane om de opsporing te versterken. Het FIOD en OM zullen hiertoe een bijdrage leveren. Beoogd wordt om dit postteam zo spoedig mogelijk dit jaar werkenderwijs te laten starten. Het traject heeft drie doelstellingen, te weten:
Het door middel van intensieve samenwerking tussen douane en politie effectiever tegengaan van verspreiding van drugs via post- en pakketdiensten.
Het opdoen van ervaringen in de samenwerking. Met de intensivering ontstaat onder andere meer zicht op het totaal van de problematiek van het fenomeen. Ook wordt aan de hand van de intensivering duidelijk in kaart gebracht op welke wijze een intensivering van de publiek-private samenwerking de meeste meerwaarde zou hebben.
Daarnaast toont de intensievere samenwerking andere landen dat Nederland deze problematiek serieus neemt.
In de verkennende gesprekken voor het postteam is gesignaleerd dat de inzet op de intra-EU post- en pakketstromen, die vanuit beleidsmatig oogpunt wenselijk is, in de praktijk nog niet plaatsvindt. Onder meer is hierin de vraag van belang wanneer het vrij verkeer van goederen in het gedrang komt. Parallel aan de start van het postteam wordt dan ook uitgewerkt op welke wijze deze controle vormgegeven zou kunnen worden.
De samenwerking in het postteam zal gedurende het traject gemonitord worden. Na een periode van 3 jaar wordt bekeken op welke wijze het traject wordt vervolgd.
Wat doen post- en pakketdiensten om drugs per post aan te pakken? Is er volgens u voldoende sprake van een gevoel van urgentie bij die postbedrijven? Zijn er volgens u mogelijkheden om meer verantwoordelijkheid bij deze diensten te beleggen?
Er is zeker sprake van een gevoel van urgentie bij postbedrijven. Met name de medewerkers in de sortering en in de aflevering zijn kwetsbaar, en de bedrijven zien het als hun plicht hen zo goed mogelijk te beschermen. Onder andere door zelf steekproeven te houden met speurhonden en samen te werken met de lokale politie. Een concreet voorbeeld is ook de training van DPD personeel om hen bewust te maken van signalen van ondermijnende criminaliteit. Deze training wordt zowel aan operationele als aan commerciële afdelingen gegeven, met het doel om klanten met mogelijk slechte intenties te detecteren (zie ook antwoord op vraag 8). Ander voorbeeld is PostNL, dat in EU verband werkt aan een barrièremodel (zie antwoord op vraag 9).
Het multidisciplinair postteam gaat in kaart brengen welke wijze een intensivering van de publiek-private samenwerking de meeste meerwaarde heeft (zie antwoord op vraag 5).
Hoe is de samenwerking tussen de politie en post- en pakketdiensten? Worden postbedrijven ondersteund in het weerbaarder maken van hun bedrijfsprocessen tegen misbruik en beïnvloeding door criminele organisaties?
De politie heeft samenwerkingsverbanden met post- en pakketdiensten. De samenwerking dient echter wel geïntensiveerd te worden, vandaar dat binnen het PIT formatie is ingericht om de publiek-private samenwerking met post- en pakketdiensten verder vorm te geven. De ervaringen van het postteam worden meegenomen in het intensiveren van de publiek-private samenwerking.
Bent u bekend met het project Weerbare Post & Koeriersdiensten van de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland? Bent u tevens bekend met het samenwerkingsconvenant tussen postdienst DPD en de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland? Ziet u kansen om dit soort initiatieven landelijk uit te rollen?
Ja, daar ben ik mee bekend. De Taskforce RIEC Zeeland-Brabant en DPD zijn tevreden over de samenwerking. Er zijn meerdere trainingen gegeven aan medewerkers van DPD om hen bewuster te maken van de signalen van ondermijnende criminaliteit. Momenteel wordt er een e-learning ontwikkeld, waarin de inhoud van de trainingen wordt verwerkt. Deze kan breder uitgerold worden naar andere post- en pakketdiensten.
Klopt het dat er vanuit het European Network on the Administrative Approach (ENAA) en de European Crime Prevention Network (EUCPN) wordt gewerkt aan een barrièremodel waarin afgevaardigden uit Duitsland, België, Luxemburg en Nederland samenwerken? Wanneer worden hier resultaten van verwacht?
Het European Network on the Administrative Approach (ENAA) en het European Crime Prevention Network (EUCPN) zijn beide netwerken om de samenwerking tussen lidstaten binnen de Europese Unie te versterken. Het ENAA richt zich op het verder brengen van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit tussen en binnen de lidstaten van de Europese Unie. Daarbij focust het netwerk zich onder andere op het verzamelen en verspreiden van best practices tussen de lidstaten, maar ook op het ontwikkelen van instrumenten die de samenwerking op het gebied van de bestuurlijke aanpak kunnen bevorderen. Het EUCPN maakt het uitwisselen van best practices rondom criminaliteitspreventie mogelijk tussen lidstaten van de EU. Ook ondersteunt en faciliteert het netwerk preventie activiteiten op lokaal niveau.
Een van de projecten die door ENAA en EUCPN is opgepakt in samenwerking met afgevaardigden uit Duitsland, België, Luxemburg en Nederland (waaronder ook enkele private postbedrijven), ziet op het opstellen van een barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door en post- en koeriersdiensten. De focus daarbij is om inzicht en overzicht te hebben van waar in het proces barrières kunnen worden opgeworpen. Het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT) en het Benelux Secretariaat zijn tevens betrokken bij de ontwikkeling van het barrièremodel. De verwachting is dat het barrièremodel in de tweede helft van dit jaar gereed zal zijn.
Is er samenwerking met landen als Australië en de Verenigde Staten om informatie uit te wisselen over dit soort drugspost? Hoe ziet die samenwerking eruit?
De Douane werkt nauw samen met diverse bestemmingslanden van uitgaande post met (synthetische) drugs uit Nederland. Die samenwerking ziet onder andere op informatie-uitwisseling, gezamenlijke operaties en het uitwisselen van best practices op het gebied van handhaving. Deze samenwerking is in convenanten vastgelegd. Ook is de Douane in gesprek met de Verenigde Staten om een liaison bij de Amerikaanse Douane te plaatsen.
Ook tussen de Nationale Politie en buitenlandse politiediensten bestaan goede samenwerkingsverbanden. Zo worden regelmatig congressen georganiseerd waar informatie wordt uitgewisseld, knelpunten en best practices worden gedeeld. Ook bestaan er officiële informatiekanalen tussen politiediensten waar informatie wordt uitgewisseld. Ten slotte werken de genoemde landen samen door middel van rechtshulpverzoeken zodat de landen elkaar wederzijds kunnen helpen in opsporingsonderzoeken.
Medicatie tegen druk op de gezondheidszorg |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van het interview met Pfizer CEO Bourla waarin hij zegt dat de huidige versie van het Comirnaty-vaccin niet meer dezelfde bescherming biedt tegen Omikron als tegen vorige varianten en dat Pfizer afgelopen maart met een update zou komen, maar dat er pas recent een rolling review door het Het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor deze update is gestart?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte dat Pfizer begin dit jaar een nieuw antiviraal middel op de markt heeft gebracht met een variant-aspecifieke effectiviteit van 87% tegen COVID-19-ziekte en dat het middel in de VS groot wordt ingekocht zodat het voor iedereen beschikbaar is?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de Duitse Minister van Volksgezondheid Lauterbach waarin hij zegt het middel in te willen zetten bij huisartsen in de vroegbehandeling om risicogroepen te beschermen?4
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er van dit door de EMA goedgekeurde medicijn (Paxlovid) slechts één link op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vinden was en waarom het middel voor de Nederlandse markt nog niet beschikbaar is?5
Het aantal links op een website vind ik niet zo relevant, het gaat om de beschikbare informatie die achter een link zit. Op de website van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen staat ook informatie over de COVID-geneesmiddelen, deze kunt u vinden via https://www.cbg-meb.nl/zoeken?trefwoord=paxlovid.
Paxlovid is helaas nog niet voor de Nederlandse markt beschikbaar omdat de firma Pfizer het niet via de reguliere weg op de Nederlandse markt wil aanbieden. Om Paxlovid toch voor Nederlandse patiënten beschikbaar te maken neem ik deel aan de gezamenlijke Europese inkoopprocedure. Over de voortgang van deze en andere onderhandelingen voor COVID-behandelingen informeer ik uw Kamer regelmatig, zie ook mijn antwoord op vraag 8. Voor de onderhandeling over Paxlovid geldt dat de laatste stand van zaken is dat deze helaas nog niet zijn afgerond.
Kunt u uitleggen waarom de enige pagina waar iets over het medicijn Paxlovid op de site van het RIVM te lezen viel, is verwijderd en deze informatie nog wel op een recente archiefversie is te vinden? Wilt u de informatie terug laten zetten? Zo niet, waarom niet?6
De inrichting van de website van het RIVM is niet aan mij. Ik wil u er in ieder geval op wijzen dat er veel openbare informatie beschikbaar is over Paxlovid op de website van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (https://www.cbg-meb.nl/onderwerpen/medicijninformatie-medicijn-tegen-corona/updates-medicijnen-tegen-corona) en op de website van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid, waar behandelrichtlijnen voor COVID-19 worden gepubliceerd.
Vindt u het niet ook verstandig – gezien de lage effectiviteit en kortere beschermingsduur van de huidige vaccins en de onzekerheid over het tijdig beschikbaar komen van nieuwe vaccins, om net als in Duitsland te zorgen voor tijdige en voldoende voorraden van deze medicatie voor de huisartsen om zo tenminste de kwetsbare populatie te kunnen beschermen, zeker nu ook is gebleken dat dat eerder met hervaccinatie niet voldoende is gelukt?
Ik deel uw opmerking over de lage effectiviteit en korte beschermingsduur van de huidige vaccins niet. Vaccinaties beschermen wel degelijk tegen een ernstig ziekteverloop en mogelijke ziekenhuisopname. Op 2 augustus heeft het RIVM een nieuwe rapportage7 over COVID-19-ziekenhuisopnames en de vaccinatiestatus van de opgenomen patiënten gepubliceerd. In de afgelopen acht weken hadden personen van 12 jaar en ouder die de basisserie en booster gekregen hebben een 49% lager risico op ziekenhuisopname dan personen die niet gevaccineerd zijn. Voor personen met een herhaalprik is dit risico 58% lager. Voor IC-opname is dit risico respectievelijk 69% en 71% lager. De bescherming van vaccinaties is daarmee nog steeds erg goed tegen ziekenhuisopname en op de IC.
Daarnaast heb ik al meerdere keren geïnformeerd dat zowel ik als mijn voorgangers maximaal inzetten op het beschikbaar maken van nieuwe COVID-geneesmiddelen in Nederland. Dat zal ik ook blijven doen, zoals toegelicht in de recente visie op het COVID beleid (Kamerbrief over lange termijn aanpak COVID-19), die op 1 april jl. met uw Kamer is gedeeld.
Kunt u bevestigen dat er een proef voor het middel Paxlovid loopt bij huisartsen ten behoeve van de inzet in de vroegbehandeling, en zo ja, kunt u de Kamer informeren wie deze proef coördineert, wanneer deze proef is afgerond en waar de voortgang kan worden gemonitord?
Ik kan bevestigen dat ZonMw uitgebreid heeft gesproken met het Consortium Huisartsgeneeskunde over een mogelijke studie naar de inzet van Paxlovid. Ik heb dit studievoorstel altijd met positieve grondslag gevolgd. De meest recente stand van zaken is dat het studievoorstel is ingetrokken, mede wegens complexiteiten bij de studieopzet.
Kunt u bevestigen dat er voor dit middel en voor andere middelen op EU-niveau met Pfizer wordt onderhandeld? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de status daarvan en kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering niet rechtstreeks onderhandelt nu dit antivirale middel gezien een mogelijk opnieuw tegenvallen van de werkzaamheid en/of beschikbaarheid van de vaccins tegen nieuwe varianten een belangrijke functie op epidemiologisch niveau kan vervullen, vooral nu er volgens het RIVM een nieuwe golf aan zit te komen?
Zoals ik in het antwoord op de vierde vraag aangaf, wordt er inderdaad op EU-niveau onderhandeld over dit middel. De firma biedt dit middel helaas nog niet aan via de reguliere route, wat de snelste en veiligste manier zou zijn om het middel bij patiënten te krijgen. Zolang Pfizer ervoor kiest om andere belangen boven het patiëntenbelang te stellen, zal ik er alles aan doen om het middel alsnog via centrale inkoop beschikbaar te maken, maar wel alleen tegen acceptabele inkoopvoorwaarden. Deze informatie en de details over de onderhandelingen, alsook de reden dat ik heb gekozen voor een Europese onderhandeling, heb ik reeds meermaals met uw Kamer gedeeld, waaronder in de Verzamelbrief COVID-19 (14 juli 2022)8, Kamerbrief met nadere uitwerking lange termijn aanpak COVID-19 (13 juni 2022)9, Kamerbrief over de stand van zaken COVID-19 (30 mei 2022)10, antwoorden op Kamervragen over het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren» (13 mei 2022)11, antwoorden op Kamervragen over coronamedicatie voor kwetsbaren (9 mei 2022)12, antwoorden op Kamervragen over 4e incidentele suppletoire begroting 2022 VWS (4 april 2022)13, Kamerbrief over lange termijn aanpak COVID-19 (1 april 2022)14, Kamerbrief over verslag Schriftelijk Overleg VSO informele EU-Informele Gezondheidsraad 10 februari 2022 (21 maart 2022)15, Stand van Zakenbrief COVID-19 (15 februari 2022)16, Stand van zakenbrief COVID-19 (14 december 2021)17, in het commissiedebat over langere termijn coronabeleid (16 juni 2022)18, en het commissiedebat over ontwikkelingen rondom het coronavirus (19 april 2022)19.
Kunt u uitleggen waarom het RIVM wél het indirecte en uitgestelde effect van het vaccineren van miljoenen jongeren op de R modelleerde (een modellering met prognose die geen stand houdt nu de vaccins nauwelijks nog tegen besmetting en transmissie beschermen), maar het RIVM nu níet het directe effect modelleert van werkzame medicatie zoals Paxlovid op het verminderen van de druk op de (intensieve) zorg zoals dat bijvoorbeeld in dit bijgevoegde onderzoek wel gebeurt, zodat het nu onbekend is of een brede inzet van dit middel bij de kwetsbare populatie kan zorgdragen voor een ontlasting van de (intensieve) zorg zonder dat daar ingrijpende en maatschappij-ontwrichtende non-medische interventies voor nodig zijn?7 8 9
Het RIVM heeft de directe effecten berekend van antivirale medicatie en deze op 24 december 2021 met VWS gedeeld. Het RIVM heeft eerder ook een scenarioanalyse gemaakt van het vaccineren van jongeren, dit betrof geen prognose.
Bent u het eens met de stelling dat als goedgekeurde medicatie de druk op de zorg zodanig kan helpen verlichten en kwetsbare mensen kan beschermen waar de vaccins dat niet doen, dat met die medicatie ook maatschappij-ontwrichtende maatregelen kunnen worden voorkomen en dat de effectiviteit tegen ziekenhuisopname en IC-opname in de RIVM-analyses moet worden meegewogen? Indien het antwoord bevestigend is, wilt u het RIVM opdragen om de effectiviteit van deze medicatie ten behoeve van de verlichting van de druk op de zorg in haar modellen te integreren en daar op korte termijn over aan de Kamer te berichten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al aangegeven dat ik uw analyse over de vermeende niet-werkzaamheid van vaccins niet deel. Daarnaast heb ik ook aangegeven dat ik mij inspan om geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19 breed beschikbaar te maken.
Ik heb het RIVM al eerder verzocht om mogelijke effecten van brede toepassing van Paxlovid en Lagevrio te onderzoeken. Hier ben ik op 24 december 2021 over geïnformeerd, met de kanttekening dat het onderzoek ging over de periode waarin de Delta-variant in Nederland heersend was en er nog weinig peer-reviewed informatie over de betreffende middelen beschikbaar was, waarna ik met het veld het gesprek ben aangegaan over de bevindingen uit deze rapportage.
Aangaande modellen van het RIVM: veranderingen in kans op ziekenhuisopname of ligduur in het ziekenhuis zoals die het resultaat kunnen zijn van het gebruik van andere, nieuwe medicatie of betere behandeling worden meegenomen in de berekeningen.
Bent u bekend met de modelstudie uit Qatar (zie voetnoot 9), waarin met cijfers uit de VS en Frankrijk diverse prognoses zijn gedaan en er een duidelijke conclusie is dat de behandeling van met name oudere leeftijdsgroepen een enorme vermindering op de druk op de klinische en intensieve zorg levert?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is verder niet aan mij om deze studie te duiden.
Bent u het eens met de stelling dat als een gerichte preventieve en therapeutische behandeling van mensen die geen baat meer vinden bij nauwelijks nog werkende vaccins, ook op epidemiologisch niveau de druk op de zorg kan verlichten, dat dat de voorkeur verdient boven het afkondigen van slechts ziektegolf-vertragende lockdowns, schoolsluitingen en avondklokken, maatregelen die misschien even de zorg ontlasten maar onherstelbare schade kunnen opleveren voor de hele samenleving terwijl ze de kwetsbare groepen ook niet echt tegen ernstige ziekte beschermen?
Ik deel uw analyse niet. Ter bestrijding van de pandemie wordt ingezet op een breed scala aan beschermende maatregelen, waaronder vaccinatie, inzet van geneesmiddelen, beschermende hulpmiddelen en de basisadviezen.
Toen de epidemiologische situatie hiertoe noopte, zijn er ook contactbeperkende maatregelen ingezet ter bestrijding van de pandemie; momenteel zijn er geen contactbeperkende maatregelen van kracht. In het coronabeleid voor de lange termijn staan de volgende twee doelen centraal: 1) sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, en 2) toegankelijkheid van de gehele zorgketen voor iedereen. Bij het bewerkstelligen van deze twee doelen zal er voortdurend gekeken worden welke maatregelen en interventies, alsook preventieve dan wel therapeutische behandelingen waarover u in uw vraag rept, hiervoor geschikt zijn. Hierbij worden we geadviseerd door zowel het OMT, als het nieuw op te richten Maatschappelijk Impact Team (MIT).
Wilt u de in de studie uit Qatar (voetnoot 9) genoemde modellen door het RIVM laten onderzoeken en toepassen en de Kamer de uitkomsten over de te verwachten werkzaamheid van genoemde medicatie op epidemiologisch niveau laten weten?
Zie antwoord op vraag 10. Mocht ik een nieuwe uitvraag doen dan zal het RIVM uiteraard de huidige stand van de wetenschappelijke literatuur meenemen in haar berekeningen.
Wilt u dat niet, wilt u dan zorgen dat het RIVM, net als iedere andere wetenschappelijke entiteit in de wereld haar modellen, modelparameters en de data die zij gebruikt om de werkzaamheid van therapeutische en preventieve medicatie te modelleren in een epidemie transparant en controleerbaar publiceert zodat afgewogen beslissingen kunnen worden genomen, met name nu uit deze wetenschappelijke studie blijkt dat er van privacy-gevoelige data en modelparameters die publicatie onwenselijk zouden maken geen enkele sprake hoeft te zijn?
Ik wil mij graag uitspreken tegen de insinuatie dat het RIVM niet op een transparante en wetenschappelijke manier te werk gaat. Wetenschappelijke instituten kunnen niet zonder meer alle gegevens die zij gebruiken publiceren, omdat hiermee ook bijvoorbeeld privacygevoelige informatie openbaar gemaakt kan worden. Dat niet alle gegevens publiekelijk beschikbaar zijn impliceert niet dat het werk niet transparant en controleerbaar is.
Wilt u, gezien het spoedeisende karakter van deze vragen, deze zo spoedig mogelijk en zonder uitstel beantwoorden en indien u voor het beantwoorden van een vraag langer nodig heeft dan de reguliere termijn, deze vraag individueel behandelen?
Het is niet gelukt om deze vragen zonder uitstel te beantwoorden.
Antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken?1
Ja.
Onderkent u dat het doel van de flyer is ouders te ondersteunen om hun kind op zorgvuldige wijze te begeleiden bij vragen over genderdysforie en dat het daarom niet juist is om te stellen dat de flyer tegen transgenders zou zijn?
In mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1)2 heb ik niet aangegeven dat deze flyer «tegen transgenders is». Dat neemt niet weg dat ik mij niet kan vinden in de wijze waarop deze flyer beoogt ouders van kinderen met genderidentiteitsvragen te ondersteunen. Dit omdat, zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven, bepaalde uitspraken die in de flyer worden gedaan grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van transgender kinderen en jongeren, en ik bezorgd ben over de gevolgen van de adviezen die in deze flyer aan ouders worden gegeven.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) Nederland bepaalt welke folders al dan niet via de GGD worden verspreid, aangezien de GGD aangeeft een «neutrale partij» te zijn? Acht u informatie die via de GGD verstrekt wordt van bijvoorbeeld Rutgers of Soa Aids Nederland wel «neutraal»?
Ik heb uw vraag voorgelegd aan GGD GHOR. GGD GHOR heeft mij het volgende laten weten: «GGD GHOR Nederland stelt zich neutraal op in wat bevorderlijk is voor de publieke gezondheid van alle burgers in Nederland. We stellen geen criteria op voor de verspreiding van informatie door onze leden, de GGD’en. We geven als koepelorganisatie hooguit advies en een gezamenlijke richting. GGD’en verstrekken hun advies en informatie op basis van bewezen onderzoek en professionele expertise, zoals ook vertegenwoordigd onder de genoemde partijen (RIVM, SOA Aids Nederland, Rutgers, Pharos, enzovoort).» Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u zo precies mogelijk aangeven welke informatie in de desbetreffende flyer volgens u feitelijk niet klopt en/of onbetrouwbaar is?
Zoals ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1)3 heb aangegeven, hebben mijn zorgen over deze flyer betrekking op het feit dat bepaalde uitspraken in deze flyer (zoals het advies «om niet te snel mee te gaan in de gedachte van hun kind als het zegt transgender te zijn» of «met verandering van voornaamwoorden», en de uitspraak «Een man kan geen vrouw worden en een vrouw geen man») grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van transgender kinderen en jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Dit kabinet vindt het belangrijk dat ieder kind en iedere jongere zich in vrijheid en veiligheid kan ontwikkelen.
Op welke gronden suggereert u dat de stelling dat biologisch gezien een man geen vrouw kan worden en vice versa, niet juist zou zijn? Welke wetenschappelijke onderzoeken laten volgens u zien dat transgenderpersonen door een medische transitie wel op alle biologische aspecten volledig veranderen?
Het gaat mij niet om de vraag of een bepaalde stelling biologisch gezien wel of niet juist is; het gaat mij om de vraag wat goed is voor het welzijn en de gezondheid van jongeren met genderidentiteitsvragen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4, en mijn antwoorden op de vragen van het lid Simons (BIJ1).4
Bent u van mening dat ouders op geen enkele wijze vragen mogen stellen bij – of zich zorgen mogen maken over de ervaren genderidentiteit en/of genderexpressie van hun minderjarige kind, maar de genderidentiteit van hun kind alleen maar zouden mogen bevestigen? Hoe doet u daarmee recht aan de complexiteit waarmee genderdysforie gepaard gaat en de groeiende zorg onder professionals over het sterk toenemende aantal aanvragen onder tieners?
Veel kinderen en jongeren hebben vragen over hun genderidentiteit, dit is onderdeel van een normaal psychoseksueel ontwikkelingsproces. Wat belangrijk is, is dat ouders hun kinderen hierin ondersteunen. In de wetenschappelijke en klinische gemeenschap rondom transgenderzorg bestaat er consensus dat een dergelijke affirmatieve benadering de beste psychologische gezondheidsuitkomsten geeft.
Ouders kunnen hun kinderen ondersteunen in dit proces door te benadrukken dat een kind mag exploreren en verkennen, en dat ook een variatie in de tijd volledig normaal en geaccepteerd is. Het zorgen maken of (mede)onderzoeken van de genderidentiteit sluit de bevestiging en steun van ervaringen van kinderen niet uit. Een hoger niveau van weerstand van ouders en andere sleutelfiguren is in meerdere onderzoeken echter geassocieerd met meer psychische klachten bij kinderen (zie ook het antwoord op vraag 8).
Slechts bij een klein percentage van de kinderen en jongeren is sprake van een genderincongruentie, die ook overgaat tot een wens tot transitie. Voor deze kinderen is nadere begeleiding door een gespecialiseerd genderteam noodzakelijk. Juist voor deze groep kinderen is het belangrijk om naast de begeleiding van het kind ook het systeem mee te nemen in de begeleiding. Alleen dan kan ook de hormonale behandeling maximaal succesvol zijn.
Gezinnen kunnen overigens hulp krijgen bij het uitzoeken van de genderidentiteit van het kind, begeleiding bij de vraag hoe ouders het kind kunnen begeleiden, en zij kunnen objectieve informatie krijgen in het geval naasten van het kind zich zorgen maken. Ouders kunnen hiervoor bijvoorbeeld terecht bij zorgaanbieders voor transgenderzorg en bij GGD’en (zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Simons (BIJ1)). Ook kan een ieder voor informatie terecht bij Transvisie en Transgender Netwerk Nederland, en specifiek voor jongeren en jongvolwassenen bestaat de chatservice «Genderpraatjes» die met subsidie van het Ministerie van VWS is opgezet door TNN en Transvisie.
Erkent u dat er een verschil is tussen het serieus nemen van genderdysforie en het kritiekloos accepteren van de genderidentiteit van minderjarigen door hun ouders? Vindt u ook dat van ouders als opvoeders, met het oog op het welzijn van hun kind, in allerlei opzichten juist een kritisch-betrokken houding verwacht mag worden, zeker als sprake kan zijn van medische ingrepen? Sluit een dergelijke houding niet beter aan bij de steeds terughoudender opstelling van professionals in verschillende westerse landen en zelfs ontwikkelingen binnen de World Professional Association for Transgender Health (WPATH)?
Kritiekloos accepteren is niet het uitgangspunt, het ondersteunen van de (genderidentiteits)ontwikkeling is dat wel. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u een wetenschappelijke onderbouwing geven voor het aanmoedigen van minderjarigen om hun genderidentiteit vorm te geven?
Ik heb het woord «aanmoedigen» niet gebruikt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is het belangrijk dat ouders hun kinderen ondersteunen wanneer zij vragen hebben over hun genderidentiteit, wat overigens onderdeel is van een normaal psychoseksueel ontwikkelingsproces.
Ik verwijs in dit kader graag naar het wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat een steunende en veilige omgeving door ouders (en scholen) is geassocieerd met minder psychische distress / lijden zoals angst en depressie bij genderdiverse jongeren;5 en de reviews waarin is gevonden dat beperkte steun geassocieerd is met een negatieve psychische gezondheid.6
Het kabinet hecht er aan dat ieder kind en iedere jongere, ongeacht diens genderidentiteit, veilig en vrij kan opgroeien.
Deelt u de zorgen over zeer forse toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen, waar de laatste jaren sprake van is? Gaat u in gesprek over en doet u onderzoek naar aanleiding van de zorgen die professionals uiten?
Ik maak mij op dit moment geen zorgen over de toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen. Deze toename kan verschillende oorzaken hebben, die ook positief kunnen zijn, bijvoorbeeld dat er meer kennis is over genderdysforie, dat het in deze tijd makkelijker is om als transgender persoon uit de kast te komen dan dat dit 20 of 30 jaar geleden was, en/of dat de wetgeving sinds 2014 minder eisen stelt aan het wijzigen van het geslacht op de geboorteakte. Om er achter te komen of er reden is tot zorg, is eerst meer inzicht nodig in de oorzaken van deze toename. Zoals u weet wordt dit momenteel, met subsidie van VWS, onderzocht door onderzoekers van de Radboud Universiteit.
Waar ik mij wel zorgen over maak zijn, zoals u weet, de wachttijden in de transgenderzorg. De forse toename van het aantal behandelverzoeken maakt het nog lastiger om deze wachttijd terug te dringen.
Zodra het onderzoek naar de toename van de zorgvraag onder (specifieke groepen) transgender personen is afgerond (volgens planning: eind 2022), zullen de uitkomsten van dit onderzoek zo mogelijk uiteraard worden gebruikt om de zorg aan transgender personen te verbeteren. Er is bijvoorbeeld al voorzien dat de uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in de lopende evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Bent u bekend met ontwikkelingen in andere landen, zoals Zweden en Finland, waar juist voorzichtigheid en terughoudendheid wordt bepleit ten aanzien van gendertransitie bij minderjarigen en bijvoorbeeld een veel restrictiever beleid is ingezet bij hormoonbehandelingen bij jongeren? Wat is uw reactie daarop?2 3
Ik ben ermee bekend dat er in een aantal landen ontwikkelingen zijn in de transgenderzorg. In antwoord op uw vraag wat mijn reactie daarop is: het is niet aan mij om mij een oordeel te vormen over de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan de partijen in het veld – zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars – om hier gezamenlijk, in professionele richtlijnen en standaarden, invulling aan te geven. Zoals u weet heb ik ZonMw opdracht gegeven om – samen met de partijen in het veld – de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch te evalueren. In dit evaluatietraject wordt onder meer bekeken of de kwaliteitsstandaard op onderdelen nog actueel is.
Kunt u uitleggen waarom Nederland dit voorbeeld niet volgt? Vreest u niet dat Nederland op deze manier achter gaat lopen bij de internationale ontwikkeling richting meer terughoudendheid bij behandelingen voor minderjarigen met genderdysforie?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat de langetermijngevolgen van hormoonbehandelingen bij minderjarigen onbekend zijn en dergelijke behandelingen derhalve een experimenteel karakter hebben? Kent u het advies van de Zweedse National Board of Health and Welfare (Socialstyrelsen), dat stelt: «For adolescents with gender incongruence, the NBHW deems that the risks of puberty suppressing treatment with GnRH-analogues and gender-affirming hormonal treatment currently outweigh the possible benefits, and that the treatments should be offered only in exceptional cases. This judgement is based mainly on three factors: the continued lack of reliable scientific evidence concerning the efficacy and the safety of both treatments4 , the new knowledge that detransition occurs among young adults5, and the uncertainty that follows from the yet unexplained increase in the number of care seekers, an increase particularly large among adolescents registered as females at birth»?6 7
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bekend met de petitie van wetenschappers uit Duitsland en met een internationaal manifest dat ondertekend is door 140 wetenschappers en waarin gepleit wordt om betrouwbare en wetenschappelijke informatie en berichtgeving over genderdysforie bij kinderen eerlijk weer te geven? Wat is uw reactie hierop?8 9
Daar ben ik mee bekend.
Deze petitie doet een oproep tot objectiviteit in de media over genderincongruentie. Zoals ik in mijn recente antwoorden op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over transgenderzorg voor jongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3785) heb aangegeven, maakt de wijze waarop media communiceren over (trans)genderthematiek deel uit van de journalistieke autonomie die media genieten. Indien er vermoedens zijn dat berichtgeving in strijd is met geldende wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen.
Overigens wijs ik er graag op dat burgers of organisaties die klachten hebben over een media-uiting, zich met hun klacht kunnen richten tot de desbetreffende mediaorganisatie. Daarnaast beschikt de NPO over een ombudsman waartoe men zich kan richten met een klacht of vraag over een journalistiek programma of artikel.
Erkent u dat suïcidaliteit onder transgenders helaas voorkomt in alle fasen van een transitie, ook ná transitie? Heeft u een verklaring voor dit laatste?
Helaas komt suïcide onder transgender personen veel vaker voor dan onder cisgender personen. Zo heeft maar liefst één op de vijf transgender jongeren een zelfmoordpoging gedaan.15
Eén van oorzaken hiervan is wat wetenschappers «minderheidsstress» noemen. Dit is stress veroorzaakt door ervaringen met discriminatie, stigmatisering en vooroordelen over LHBT-zijn of de angst hiervoor, spanningen over de vraag waar men uit de kast kan komen en geïnternaliseerde LHBT-negativiteit. Ook na transitie ervaren transgender personen aanhoudende marginalisering, discriminatie en dergelijke, zoals beschreven in het minderheidsstressmodel.16
Daarnaast is de sociaaleconomische positie van transgender personen gemiddeld slechter. Personen die een wijziging hebben laten doorvoeren in hun geslachtsregistratie vallen vaker in de lage inkomenscategorie, hebben minder vermogen en veel minder vaak een koophuis. Van de transgender personen heeft ruim de helft (52%) een laag inkomen; in de gehele Nederlandse bevolking is dit iets meer dan een kwart (27%). Hun arbeidsmarktpositie is ook minder gunstig, ze zijn minder vaak werkzaam en hebben vaker een uitkering. De positie van transvrouwen lijkt extra precair: zij zijn relatief vaak woonachtig in een eenpersoonshuishouden, gescheiden en nemen op sociaaleconomisch gebied een nog kwetsbaardere positie in dan transmannen.17
Aan de zorgkant is er beperkt gespecialiseerd zorgaanbod na de medische transitie beschikbaar, waardoor transgender personen mogelijk niet maximaal profiteren van de medische behandeling. Ook is de sensitiviteit/kennis binnen de reguliere GGZ en toegang tot de GGZ niet altijd optimaal.18
ZonMw doet momenteel onderzoek naar de psychologische nazorg aan transgender personen,19 en het onderwerp «nazorg» maakt op verzoek van VWS ook onderdeel uit van de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.20 Verder werk ik zoals u weet hard aan het verlagen van de wachttijden in de ggz-zorg voor transgender personen.
Tenslotte is er bij transgender personen ook vaker sprake van traumatische ervaringen in het verleden, wat voor meer psychische klachten en suïcidaliteit zorgt.21 Transgender personen maken vier tot zeven keer zoveel seksueel geweld mee als cisgender personen. Ook worden transgender jongeren in vergelijking met hun cisgender leeftijdsgenoten veel vaker gepest, hebben zij meer ervaring met emotionele verwaarlozing of mishandeling thuis, een lagere eigenwaarde en meer psychische problemen.22
Hoewel onderzoek laat zien dat de kwaliteit van leven verbetert na de genderbevestigende behandelingen,23 en dat bij personen die een genderbevestigende behandeling hebben ondergaan slechts een zeer laag percentage spijt ervaart,24 verdwijnen veel van deze oorzaken van suïcidaliteit helaas niet ná de transitie. Dat is één van de redenen waarom het kabinet zich inzet voor kwalitatief goede en toegankelijke transgenderzorg, en voor sociale acceptatie en veiligheid van alle LHBTIQ+-personen.
Kunt u bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Zie bovenstaande antwoorden.
Verlaging van de gezondheidsnorm GenX-lozing Chemours in Amerika. |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe strengere gezondheidsnormen die Environmental Protection Agency (EPA), de milieubeschermingsdienst in Amerika, heeft geadviseerd voor onder andere GenX dat het water van North Carolina vervuilt?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat EPA nieuwe health advisories voor GenX en drie andere PFAS in drinkwater heeft voorgesteld. EPA herziet deze technische advieswaarde regelmatig op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. In Nederland en Europa baseren we de normen op basis van de bevindingen van het RIVM respectievelijk de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA).
Welke risicogrenzen voor GenX in het water hanteert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op dit moment? Hoe staan deze grenzen in relatie tot de nieuwe geadviseerde waarden van EPA?
De drinkwaterrichtwaarde zoals door het RIVM geadviseerd is gebaseerd op een recente beoordeling van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA). Het RIVM heeft na evaluatie besloten om de nieuwe gezondheidskundige grenswaarde die door EFSA is afgeleid te gaan gebruiken in zijn risicobeoordelingen. Over deze EFSA-opinie en het vervolg daarop is uw Kamer meermaals geïnformeerd2.
Het RIVM is gevraagd om te onderzoeken in hoeverre de health advisories van EPA en de drinkwaterrichtwaarde die het RIVM op dit moment adviseert3 van elkaar verschillen en deze verschillen zo goed mogelijk te verklaren.4
Een vergelijking tussen de bedoelde US EPA waarde en de RIVM waarde voor PFAS is niet zomaar te maken. Dit komt doordat de RIVM-drinkwaterrichtwaarde geldt voor de optelsom van alle PFAS en de US EPA health advisories voor een aantal individuele PFAS zijn afgeleid. Het RIVM heeft toch onder een aantal aannames een herberekening van de waardes uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er een verschil is tussen de US EPA waarde en de RIVM waarde. Die van US EPA vallen, afhankelijk van de soort PFAS, een factor 2 tot 1000 lager uit. De verschillen kunnen met name worden verklaard doordat de EFSA en de US EPA beide hun eigen gezondheidskundige grenswaarden hanteren.
Het RIVM en andere Europese lidstaten gebruiken de gezondheidskundige grenswaarden die door EFSA is afgeleid in haar risicobeoordelingen. EFSA beoordeeld zelfstandig of op basis van nieuw onderzoek bestaande gezondheidskunde richtwaarde aangepast dienen te worden. Indien de EFSA adviseert een aangepaste gezondheidskunde grenswaarde te gebruiken dan zal het RIVM beoordelen welke gevolgen dit heeft voor bijvoorbeeld de RIVM-drinkwaterrichtwaarde. Een aanpassing van de US EPA leidt daarmee niet direct tot een andere afweging door het RIVM. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om het RIVM te vragen opnieuw te adviseren over de nu geldende drinkwaterrichtwaarde.
Kunnen de regels voor lozing van GenX door Chemours in Nederland ook aangescherpt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
GenX-stoffen zijn aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Voor lozingen en emissies van een ZZS geldt een minimalisatieplicht. Dat betekent dat lozingen geheel voorkomen moeten worden en, als dat niet direct haalbaar is, moeten emissies zo ver mogelijk worden geminimaliseerd. Daarmee gelden dus al de strengst mogelijke eisen. De vergunde lozingen van GenX zijn door Chemours inmiddels met meer dan 99% gereduceerd ten opzichte van 2016. De minimalisatieverplichting blijft van kracht en Chemours moet zich blijven inzetten voor een verdere terugdringing van lozingen.
Chemours heeft, naast deze minimalisatieplicht, van RWS een watervergunning met daarin de nu toegestane lozingen. Daarvoor is met de immissietoets bepaald welke concentraties in het oppervlaktewater terecht komen. Die concentraties worden vervolgens getoetst aan de momenteel gehanteerde oppervlaktewaterdoelstellingen voor onder andere GenX. Deze oppervlaktewaterdoelstellingen zijn mede gebaseerd op de gezondheidskundige advieswaarde.
Of aanscherping van de lozingseisen zoals in de vergunning opgenomen verder worden aanscherpt is op voorhand niet te zeggen. Allereerst beziet het RIVM of de nieuwe informatie aanleiding vormt om de gezondheidskundige waarde voor Nederland aan te passen. Een aangepaste gezondheidskundige waarde kan dan vervolgens betekenen dat de waterkwaliteitsdoelstelling wordt aangepast en vastgelegd. Als er sprake is van een aanscherping van de waterkwaliteitsdoelstelling kan dit betekenen dat de lozingseisen in de vergunning opnieuw bezien moeten worden.
Wordt in Nederland ook gebruikgemaakt van filtratie van drinkwater voor particuliere huishoudens rondom Chemours, waarover in het bericht wordt gesproken? Zo nee, wanneer gaat u ervoor zorgen dat dit gebeurt? Zo ja, zijn alle huishoudens die dat nodig hebben voorzien van een dergelijk filter?
Nee, het verschil met Nederland is dat in het gebied rondom de Chemours-locatie in North Carolina nog veel huishoudens niet aangesloten zijn op een drinkwaternetwerk en daarom zelf grondwater oppompen om te gebruiken als drinkwater. In Nederland zijn huishoudens aangesloten op een drinkwaternetwerk. Hierbij hebben de drinkwaterbedrijven de taak om te zorgen voor de productie en levering van drinkwater dat aan de veiligheidseisen voldoet.
Bent u ook van mening dat de risicogrenzen van het RIVM aangepast moeten worden, waarbij onderzoeken en normen van de EPA betrokken worden? Zo nee, waarom niet?
De drinkwaterrichtwaarde die RIVM voor PFAS heeft geadviseerd is gebaseerd op de gezondheidskundige grenswaarde die EFSA in 2020 heeft bepaald. Indien het RIVM concludeert dat nieuwe relevante wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot aanpassing van zijn adviezen zal ik u hierover informeren. Ik vind het belangrijk dat het RIVM zijn adviezen baseert op een zuiver wetenschappelijke afweging.
Bent u bereid deze nieuwe normen onder de aandacht te brengen in Europa, zodat het kan worden opgenomen in het voorstel dat wordt ingediend bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) om het gebruik van PFAS-stoffen zoveel mogelijk te beperken, zoals u in de beantwoording van de vragen van D66 aangaf?2
Het restrictievoorstel waaraan Nederland samen met andere landen werkt richt zich op beperking van productie, in de handel brengen en gebruik van PFAS-stoffen op basis van hun persistentie in het milieu en de nadelige effecten die PFAS-stoffen op de mens kunnen hebben. Hierbij wordt gebruik gemaakt van alle relevante beschikbare wetenschappelijke informatie. Beschikbare gezondheidskundige grenswaarden voor PFAS-stoffen, waarop onder andere de geadviseerde drinkwaterrichtwaarde is gebaseerd, vormen een belangrijk onderdeel van de onderbouwing van de gezondheidsbaten van het restrictievoorstel.
Zouden nieuwe aangescherpte regels gevolgen hebben voor provincies en omgevingsdiensten? Zo ja, welke?
Dat is op voorhand niet direct te zeggen. Het RIVM moet eerst beoordelen of er reden is om zijn adviezen aan te passen. Vervolgens zal onderzocht moeten worden wat dit betekent voor de normen die voor sommige PFAS gehanteerd worden. Als er nieuwe normen worden afgeleid kan het bevoegd gezag de vergunningen toetsen aan die nieuwe normen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hebben de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het bevoegd gezag inmiddels inzicht in de verspreiding van GenX, waarvan uit het Vervolgonderzoek afvalstromen Chemours uit 2019 bleek dat dit ontbrak?3 Zo nee, wat is er nodig om ervoor te zorgen dat dit op orde komt?
Het ILT-rapport uit 2019 bevat aanbevelingen voor de binnenlandse afvalketen. De aanbevelingen om het zicht op verspreiding van GenX en andere ZZS in de afvalketen te verbeteren zijn al deels opgevolgd, aan andere aanbevelingen wordt nog gewerkt. Het inzicht naar de verspreiding van GenX via de afvalketen zal hierdoor steeds verder toenemen.
Naar aanleiding van het onderzoek van de ILT is onderzocht of de wettelijke grondslag voor informatieverstrekking op nationaal niveau versterkt kan worden, door een verplichting over informatieverstrekking over ZZS in afvalstromen vast te leggen in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 5 juni 20207. Zoals nu voorzien treedt deze wijziging per 1 juli 2023 in werking. Voor het wijzigingsvoorstel wordt nog een internetconsultatie georganiseerd en het voorstel zal nog in voorhang gaan bij uw Kamer.
Vooruitlopend hierop kunnen bedrijven en het bevoegd gezag al het gesprek aangaan over de noodzaak om risicostoffen in afvalstromen beter in beeld te brengen8. Gesprekken tussen de ILT en Chemours hebben er al toe geleid dat het zicht op de aanwezigheid van GenX-stoffen in afvalstromen van Chemours is verbeterd. In de brief van 18 januari 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de verdere stappen die de ILT en het bevoegd gezag richting Chemours hebben ondernomen9.
De ILT en de provincie Zuid-Holland hebben laten weten dat Chemours op dit moment aan alle vereisten voldoet wat betreft het GenX-houdende afval. Daarnaast heeft de ILT een tijdelijke uitvoeringslijn PFAS en EVOA opgesteld die het zicht op de verspreiding van GenX-stoffen via internationaal afvaltransport verbetert10. Tot slot zal de ILT vanaf het najaar 2022 extra aandacht aan ZZS in afvalstromen besteden bij de uitvoering van haar nieuwe Programma Chemische Stoffen.
Het artikel 'Klokkenluiders slaan alarm' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Welke signalen over «misstanden» zoals in het artikel «Klokkenluiders slaan alarm» van Follow The Money (FTM) (12 juli 2022) worden beschreven zijn bij u bekend over gezinshuis Villa Maria in Hoorn?1
Ik ben bekend met de signalen zoals genoemd in het artikel «Klokkenluiders slaan alarm» van Follow The Money.
Hoe wordt er in voorzien dat alle betrokkenen hun klachten over eventuele misstanden veilig kunnen melden?
Burgers kunnen (anoniem) een melding doen bij de het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen met klachten kunnen zetten. De medewerkers van het LMZ die meldingen over jeugdhulp oppakken, zijn geschoold in het spreken met jongeren.
Naast het LMZ heeft de IGJ een apart Meldpunt voor (ex-)medewerkers en zorgaanbieders.
Op grond van de Jeugdwet hebben kinderen, ouders en pleegouders klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Jeugdhulpaanbieders dienen daarnaast een onafhankelijk vertrouwenspersoon bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van het AKJ (Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg) te hebben. Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een klacht bij een jeugdhulpaanbieder.
De vertrouwenspersoon van het AKJ komt op regelmatige basis (voor een gezinshuis is dat vier keer per jaar) langs om een gesprek te voeren met de jeugdige in zorg. Bij klachten kan dan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Ook kan er een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Hoe kan het dat de door de klokkenluiders gesignaleerde misstanden kunnen voortduren?
Klachten of signalen kunnen worden gemeld door diverse instanties (AKJ, de klachtencommissie, door gemeenten, zorgaanbieders of door de professionals en cliënten of hun ouders zelf. De klachten zijn, zoals we hier hebben kunnen nagaan, gemeld bij de IGJ en worden nader onderzocht. Echter de zorgvuldigheid in de afhandeling van klachten vergt de nodige tijd.
De gemeente Den Helder heeft in een reactie aangegeven dat «vanwege aanhoudende veiligheidsproblemen het bestuur niet meer kon instaan voor een veilige woonomgeving voor de bewoners van Villa Maria. De aan te brengen aanpassingen ter verbetering van, onder meer de brandveiligheid, waren teveel omvattend en daarom heeft Villa Maria andere accommodatie gezocht en gevonden in de gemeente Hoorn (juni 2021). Er is vanuit het contractmanagement van de gemeente Den Helder nog opvolging geweest naar de nieuwe huisvesting in Hoorn en daarbij is geconstateerd dat de cliënten een veilig onderkomen hebben gevonden in Hoorn».
Er zijn verschillende meldingen gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waarna de IGJ heeft besloten tot een toezichtonderzoek bij Villa Maria (zie ook het antwoord op vraag2. Dat wacht ik af.
Hoe kan het dat dit gezinshuis kan uitbreiden terwijl er klachten binnenkomen bij Jeugd- en Gezinsbeschermers, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het Advies en Klachtenbureau Jeugd (AKJ) en de gemeente Den Helder? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft de IGJ precies ondernomen na de meldingen? Kan van elk van de vijf klachten die tussen 2019 en 2021 bij de inspectie binnen kwamen worden aangegeven tot welke actie van de IGJ deze leidde?
In verband met de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen bij de afgegeven meldingen en signalen, kan niet op de individuele meldingen of signalen worden ingegaan.
De IGJ gebruikt de meldingen vanuit het LMZ bij de uitvoering van haar toezicht. Zoals aangegeven voert de IGJ momenteel een onderzoek uit bij het gezinshuis Villa Maria.
De vondst van plastic in veevoer, melk en vlees |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Henk Staghouwer (CU) |
|
Heeft u gezien dat bij een onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam in 80% van de onderzochte monsters van melk, vlees, veevoer en bloed van dieren microplastics zijn aangetroffen?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Wat is uw reactie op het feit dat dat 7 van de 8 geteste rundvleesmonsters plastic deeltjes bleken te bevatten en dat in 18 van de 25 geteste melkmonsters plastic werd aangetroffen?
De resultaten van het onderzoek zijn niet onverwacht en neem ik zeer serieus. Ik ben me bewust van de wijdverbreide verspreiding van microplastic, die niet beperkt is tot enkel diervoeder en dierlijke producten. Microplastic wordt onder meer aangetroffen in het menselijk lichaam, levensmiddelen, water, bodem en lucht.
Hoe beoordeelt u de verklaring dat de vondst van plastic in dierlijke producten het gevolg is van de aanwezigheid van plastic in veevoer, aangezien in alle monsters van voederpellets en versnipperd voer plastic werd teruggevonden? Welke andere mogelijke routes van vervuiling ziet u?
In het rapport van de VU is aangegeven dat er geen onderzoek is gedaan naar de vervuilingsroutes. Desalniettemin kan veevoeder een potentiële vervuilingsroute zijn, zoals ook gesteld in het onderzoeksrapport. Andere mogelijke routes van vervuiling zijn via gras, voedergewassen, water en inademing, aangezien microplastics ook in bodem, water en lucht zijn aangetoond. De bijdrage vanuit verschillende routes en bronnen is nog grotendeels onbekend.
Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van plastic in veevoer wordt veroorzaakt doordat «reststromen» van voedsel dat over de datum is, zoals koekjes, chocola en sauzen afkomstig uit supermarkten, soms met verpakking en al worden verwerkt tot veevoer?
Het gebruik van verpakte voormalige levensmiddelen is een van de mogelijke bronnen die kan leiden tot de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeder. Het is verboden om plastic van verpakkingsmateriaal in diervoeder te verwerken. Daarom is onderdeel van het verwerkingsproces van deze reststromen het verwijderen van verpakkingsmateriaal. Dit wordt gedaan door middel van verschillende technieken, zoals blazen, zeven en met behulp van magneten en ook handmatig. Ondanks deze inspanningen én de andere routes waardoor plastic in het voer terecht kan komen (zie vraag 3) is het niet volledig uit te sluiten dat er plastic in diervoeder kan voorkomen.
Wat betekent de aanwezigheid van plastic deeltjes in veevoer voor de gezondheid van dieren?
In 2011 heeft het toenmalige RIKILT een risico-inventarisatie van verpakkingsmateriaal uitgevoerd.2 Geconcludeerd werd dat bij de gevonden gehalten aan «vreemde bestanddelen» het niet aannemelijk is dat er risico’s zijn voor dieren (en mensen). Desondanks kunnen gezondheidsrisico’s niet geheel worden uitgesloten. Kennis over bijvoorbeeld de effecten van microplastic op mens en ecosysteem is nog volop in ontwikkeling.
Sluit u uit dat hier sprake is van gezondheidsrisico’s voor mens of dier? Zo ja, hoe?
Zoals hierboven staat aangegeven, is het niet aannemelijk dat de aanwezigheid van (sporadisch achtergebleven) plasticdeeltjes uit verpakkingsmateriaal in veevoeder gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor mens en dier. Het is duidelijk dat plastic niet thuishoort in het milieu en in het lichaam van mens en dier. Het kabinet vindt het daarom belangrijk om uit voorzorg te voorkomen dat microplastic in het milieu terechtkomt. Daarnaast investeert het kabinet in onderzoek naar de bronnen en de effecten van microplastic. Bijvoorbeeld investeren IenW en VWS tot en met de periode tot en met 2024 € 600.000 in een onderzoeksprogramma naar gezondheidseffecten van microplastic.
Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van (resten van) verpakkingsmateriaal in diervoer en -grondstoffen verboden is volgens Verordening (EG) 2014/217?
Verordening (EG) Nr. 767/2009, bijlage III, stelt vast dat het verboden is om diervoeder in de handel te brengen dat «verpakkingen en delen van verpakkingen afkomstig van het gebruik van producten van de voedingsmiddelenindustrie» bevat.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) desondanks pas maatregelen treft als het verpakkingsmateriaal in voedermiddelen meer dan 0,15% (gewichtspercent) bedraagt?
Ja. De NVWA hanteert een Reference point of Action (actiegrens) van 0,15% w/w. Dit is vergelijkbaar met verschillende andere Europese lidstaten.
Waar is dit percentage op gebaseerd, met welke concentratie toelaatbare microplastics is hierbij gerekend en op grond waarvan werd die concentratie als ongevaarlijk voor de volksgezondheid beschouwd?
Het nationaal referentielaboratorium van Wageningen Food Safety Research (WFSR) heeft een gevalideerde analysemethode voor het analyseren van verpakkingsmateriaal in diervoeders3. De actiegrens van 0,15% w/w is gerelateerd aan deze analysemethode en een risicobeoordeling van het WFSR (voorheen RIKILT). Het is technisch niet mogelijk om met voldoende zekerheid kleinere gehaltes dan 0,15% aan te kunnen tonen, noch om hierop te kunnen handhaven. Deze concentratie wordt als ongevaarlijk voor de volksgezondheid beschouwd op basis van het eerder genoemde RIKILT-rapport «A risk evaluation of traces of packaging materials in former food products intended as feed materials»4.
Bovenstaande analysemethode en risico-evaluatie zijn gericht op allerlei soorten verpakkingsmateriaal (niet alleen plastic, maar ook hout, papier en metaaldeeltjes) in diervoeders. Voor microplastics is er geen norm en is er dus geen sprake van een «concentratie toelaatbare microplastics».
Op welke manier wordt er gecontroleerd op aanwezigheid van (resten van) verpakkingsmateriaal in diervoer? Hoe vaak heeft de NVWA partijen voedselresten gecontroleerd of laten controleren in de afgelopen vijf jaar? Hoe vaak werd een partij afgekeurd door overschrijding en hoe vaak is daarvoor een boete opgelegd?
Het diervoederbedrijf is primair verantwoordelijk voor het voorkomen van de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeder en moet hier ook op controleren.
De NVWA controleert jaarlijks op de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeders. De controle op de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal gebeurt via inspectie op de diervoederbedrijven, dus op het oog. Daarnaast worden monsters genomen van diervoeders. De laboratoriumanalyse bestaat uit onderzoek op gewichtspercentage verpakkingsmateriaal en microscopisch onderzoek. De resultaten van de afgelopen jaren zijn als volgt:
Jaar
Aantal monsters
Aantal negatief
Aantal positief
Opvolging
2017
44
44
0
2018
52
51
1
Schriftelijke waarschuwing
2019
46
46
0
2020
40
40
0
2021
43
42
1
Bestuurlijke boete opgelegd
In 2020 is het interventiebeleid aangepast en wordt er altijd een boete opgelegd bij een overschrijding van 0,15% w/w. Daarvoor werd een schriftelijke waarschuwing afgeven bij een overschrijding van 0,15% tot 0,3% w/w en een boete bij een overschrijding > 0,3% w/w.
Is het onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam voor u reden om opnieuw een risicobeoordeling uit te laten voeren, waarin expliciet wordt meegenomen dat er microplastics worden aangetroffen in vlees, bloed en melk? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6 hebben IenW en VWS middelen beschikbaar gemaakt voor nader onderzoek naar de mogelijke gezondheidsrisico’s van microplastic.
Is het onderzoek voor u reden om extra controles uit te laten voeren naar plastic in veevoer en verderop in de keten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de NVWA als diervoederbedrijven controleren diervoeders op verpakkingsmateriaal. Gezien de lage incidentie van positieven (zie antwoord op vraag 10) is het toezicht dat wordt uitgevoerd op de aanwezigheid van resten van verpakkingsmateriaal in diervoeder voldoende.
Houdt u bij uw inzet op het verwerken van restromen uit de voedingsmiddelenindustrie tot veevoer rekening met vervuiling door plastic verpakkingen? Zo ja, welke effecten van de plasticvervuiling neemt u hierin mee en welke afwegingen maakt u hierbij?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven ben ik mij ervan bewust dat het gebruik van verpakte voormalige levensmiddelen kan leiden tot de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeder. Ook de bedrijven die verpakte voormalige levensmiddelen verwerken, zijn zich daar van bewust en houden daar in hun verwerkingsproces rekening mee.
Kunt u bevestigen dat er een ondergrens wordt gehanteerd voor de plastic verontreiniging, bijvoorbeeld 2 mm net als in compost en digestaat?
In de door WFSR ontwikkelde en gevalideerde methode voor detectie van de aanwezigheid van restanten van verpakkingsmateriaal worden de deeltjes verpakkingsmateriaal door middel van zeven verdeeld in drie fracties (groter dan 2 mm, 1–2 mm, kleiner dan 1 mm). Deze fracties worden vervolgens microscopisch onderzocht (vergroting 16x). Het gaat hierbij om alle soorten verpakkingsmaterialen, dus niet alleen plastic, maar ook papier, karton, metaal (sluitclips), etc. De som van het gewicht van de als verpakkingsmateriaal herkende bestanddelen wordt gerapporteerd als percentage van het onderzochte monster. Percentages boven 0,15% worden gerapporteerd als afwijkend. Er geldt dus geen ondergrens, anders dan de grens van de zichtbaarheid onder een microscoop bij een vergroting van 16x. Dit is veel kleiner dan de genoemde 2 mm.
Erkent u dat, vanwege die ondergrens, de vervuiling met microplastics kleiner dan 2 mm per definitie buiten beeld blijft, terwijl wetenschappers erop wijzen dat de potentiële (gezondheids)gevaren van microplastics toenemen naarmate deze kleiner zijn?
Zoals in mijn antwoord op vraag 14 aangegeven worden ook deeltjes kleiner dan 2 mm meegerekend. Niet onder de microscoop herkenbare deeltjes blijven inderdaad buiten beeld. De mogelijke gezondheidsrisico’s van microplastic zijn nog onzeker en worden verder onderzocht zoals gesteld in de beantwoording van vraag 6.
Welke maatregelen overweegt u om te voorkomen dat juist micro- en nanoplastics in het veevoer terechtkomen?
Bovenop het eerdergenoemde Europese verbod om diervoeder op de markt te brengen dat resten van verpakkingsmateriaal bevat, voert het kabinet actief beleid om te voorkomen dat (micro)plastic in het milieu terechtkomt en via die weg ook in diervoeder terecht kan komen. Het Ministerie van I&W en van VWS investeren in de kennisopbouw over de effecten van microplastic op milieu, mens en ecosysteem. Het Ministerie van I&W treft nationale maatregelen om microplastic terug te dringen en te voorkomen. Omdat microplastic vanuit verschillende bronnen in het milieu terechtkomen, is het tegengaan van microplastic deel van een bredere inspanning voor de afbouw van plastics in het milieu. Zwerfafval is bijvoorbeeld een belangrijke bron van microplastic in het milieu. Eind maart heeft het Ministerie I&W maatregelen gepresenteerd om plastic zwerfafval tegen te gaan.5 Deze maatregelen zijn dus ook belangrijk voor het voorkomen van microplastic in het milieu. Ook de Europese Commissie werkt aan verschillende Europese maatregelen voor het terugdringen en voorkomen van microplastics. Nederland bepleit in verschillende Europese voorstellen een ambitieuze Europese aanpak om microplastic te voorkomen en te reduceren.6
Denkt u dat consumenten op de hoogte zijn van de aanwezigheid van plastic in dierlijke producten die in de supermarkt worden aangeboden? Bent u bereid om consumenten daarover actief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Over de aanwezigheid van microplastics in voedingsmiddelen en andere producten wordt veel geschreven; de geïnteresseerde consument kan hiervan via de media kennis nemen. De ministeries communiceren hierover zelf niet actief, maar laten dit over aan organisaties als het Voedingscentrum (www.voedingscentrum.nl voor microplastic in voedingsmiddelen) en het RIVM (www.waarzitwatin.nl, voor microplastics in andere consumentenproducten). De beheerders van deze informatiebanken staan in nauw contact met de ministeries en de kennisinstituten en actualiseren de informatie regelmatig.
Bent u bereid om het Nederlandse beleid in overeenstemming te brengen met het Europese verbod, zodat niet langer een percentage resten van verpakkingsmateriaal in veevoeder wordt gedoogd? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid met betrekking tot de aanwezigheid van resten van verpakkingsmateriaal in diervoeder is reeds in overeenstemming met de Europese regelgeving hieromtrent.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het beleid van de leerplichtregio Zuid-Holland Zuid inzake het beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren?1
Ja, met dat beleid ben ik bekend.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze leerplichtregio naast het vragen van de bedenkingen tegen de aard van het onderwijs ouders ook vraagt de welbepaalde godsdienstige of geloofsovertuiging te vermelden? Deelt u de conclusie dat hiervoor niet, zoals vereist door de AVG, een duidelijke wettelijke grondslag aanwezig is en dat de Leerplichtwet juist duidelijk voor een andere richting gekozen heeft?
Ieder kind moet kunnen rekenen op een veilige plek om zich te ontwikkelen en om te leren. Wat mij betreft vindt iedere leerling die plek bij voorkeur op één van reguliere bekostigde scholen. Daarnaast is het recht van ouders om voor hun kind het onderwijs te kiezen dat bij hen past van grote waarde. Onderdeel daarvan is dat ouders die gewetensbezwaren koesteren tegen de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de scholen in hun omgeving, vrijgesteld kunnen worden van de verplichting om hun kind op een school in te schrijven. Deze vrijstellingsgrond is opgenomen in artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet. Alleen bedenkingen die rechtstreeks samenhangen met de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van een school – de richting – kunnen op grond van het eerdergenoemde artikel leiden tot vrijstelling. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een deugdelijke beoordeling van een beroep op deze vrijstellingsgrond vereist dat de strafrechter nagaat of bedenkingen voortkomen uit een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.2 Omdat die beoordeling onderdeel uitmaakt van de vraag of ouders de Leerplichtwet overtreden moet de leerplichtambtenaar, die met het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is belast, deze beoordeling uitvoeren.3 Daarmee is er een voldoende grondslag voor de verwerking van de gegevens over de godsdienstige overtuiging en levensbeschouwing in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).4 Een volledige beoordeling van het vrijstellingsberoep van ouders is noodzakelijk om te allen tijde aan het zwaarwegende belang van de ontwikkeling van het kind te kunnen voldoen. Het is in dat kader niet alleen juist, maar ook noodzakelijk dat de leerplichtregio naar de welbepaalde godsdienstige en levensovertuiging van de ouders vraagt.
Bent u ermee bekend dat op basis van een Wob-verzoek bij de dienst leerplicht Zuid-Holland Zuid in het afgelopen jaar is gebleken dat consulenten en medewerkers na juridisch advies wisten dat het vragen van de godsdienst of levensovertuiging niet is toegestaan en dat het toereikend is als ouders hun bezwaren tegen het bestaande aanbod kenbaar maken?2 Vindt u het ook strijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur als een overheid desondanks het beleid continueert?
Ik ben bekend met de op basis van het WOB-verzoek verkregen informatie. De handhaving van de leerplicht is op de eerste plaats een zaak van de betrokken gemeentebesturen. Zij zijn op grond van de Leerplichtwet verantwoordelijk voor de handhaving van die wet. De controle op de wijze waarop deze gemeentebesturen de leerplicht handhaven en omgaan met juridisch advies over die handhaving berust dan ook bij de gemeenteraden. In dit geval heeft de dienst leerplicht Zuid-Holland-Zuid het intern gegeven juridisch advies niet opgevolgd, maar dat hoefde ook niet, omdat uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat hier wel degelijk naar gevraagd kan worden. In het antwoord onder 2 is daar nader toelichting op gegeven.
Bent u ook van mening dat het niet wenselijk is dat overheden de rechten van ouders onder druk zetten onder verwijzing naar een te verwachten wetswijziging?3 Hoe gaat u richting gemeenten communiceren dat de eerder voorgenomen wetswijziging niet binnen afzienbare tijd te verwachten valt en dat in ieder geval de lijn in uw brief van 2 juni 2016 aan gemeenten van toepassing blijft?
Overheden hebben een taak in het volledig en juist informeren van eenieder. Daar kan bij horen dat overheden communiceren over te verwachten veranderingen in wetgeving. Vanzelfsprekend blijft de geldende wetgeving het handelingskader. Als er op afzienbare termijn wel verandering in wetgeving wordt verwacht, informeer ik betrokken overheden en andere partijen daar bijtijds over. De brief van juni 2016 is voor gemeentes nog van kracht. In deze brief werd gemeentes aangegeven dat zij het model konden gebruiken of dat zij andere modellen of formulieren kunnen vaststellen, mits deze formulieren ten minste dezelfde gegevens bevatten als het model. Met de uitspraak van de Hoge Raad is ook bevestigd dat er ruimte is voor gemeentes om te vragen naar de bepaalde religie of levensovertuiging van ouders.
Wat is uw oordeel over de keuze in de ambtsinstructie om kinderen bij een gegrond beroep op de vrijstelling wegens richtingbezwaar standaard te melden bij de jeugdgezondheidszorg omwille van de zorg om het welzijn van hun kind?4 Vindt u het wenselijk dat ouders en kinderen met deze generieke benadering worden geproblematiseerd zonder dat sprake is van specifieke zorgen aangaande de ontwikkeling van het kind?
Alle kinderen in Nederland hebben recht op jeugdgezondheidszorg ongeacht of ze op school zitten of niet. De ouders en kinderen die zich beroepen op een vrijstelling om richtingsbezwaar worden niet geproblematiseerd, maar zij krijgen gemiddeld evenveel contacten met de jeugdgezondheidszorg aangeboden als kinderen die op school zitten. Afspraken daarover zijn ook vastgelegd in het Landelijk Professioneel Kader van de Jeugdgezondheidszorg.8 Op deze wijze worden de kinderen op dezelfde wijze behandeld en blijft er zicht op de lichamelijke, psychosociale en cognitieve ontwikkeling van de kinderen.
Onderkent u dat met de lijn in de ambtsinstructie om de jeugdgezondheidszorg in te schakelen wegens een beroep op godsdienst of levensovertuiging sprake kan zijn van discriminatie wegens godsdienst of levensovertuiging, zeker gezien het feit dat de wetgever het beroep op de leerplichtvrijstelling bewust heeft toegekend om recht te doen aan godsdienst en levensovertuiging?
Nee, integendeel, omdat kinderen die niet langer leerplichtig zijn hiermee juist gelijk worden behandeld. Als er sprake is van een dreiging in de ontwikkeling, kan deze tijdig worden onderkend, zoals dat ook gebeurt bij kinderen die wel ingeschreven staan op een school.
Wat is, vanuit juridisch perspectief, uw oordeel over de uitleg in het beleidsdocument van de regio Zuid-Holland Zuid dat ouders de plicht zouden hebben aan de overheid of andere instanties gelegenheid te bieden om te kijken hoe het gaat met de ontwikkeling van hun kind en dat het niet voldoen hieraan grond zou zijn voor een melding bij Veilig Thuis?5 Kunt u bevestigen dat een gegrond beroep op een wettelijke vrijstelling als zodanig nooit grond kan zijn voor een melding bij Veilig Thuis en dat de staat het recht op familieleven heeft te eerbiedigen zolang geen gegronde aanwijzingen bestaan dat de ontwikkeling van het kind bedreigd wordt?
Zolang er geen gegronde aanwijzingen zijn voor een bedreiging in de ontwikkeling wordt er geen melding bij Veilig Thuis gedaan. Een goed beargumenteerd beroep op een vrijstelling is op zichzelf niet ontwikkelingsbedreigend, dus geeft op zichzelf geen reden om een melding te doen bij Veilig Thuis. Er zullen dan altijd ook bijkomende omstandigheden moeten zijn die een dergelijke melding rechtvaardigen. Uit contact met de regio Zuid-Holland-Zuid blijkt dat het beleidsdocument op dit punt is aangepast.
Vindt u ook dat ouders niet het slachtoffer mogen worden van activistische overheden, ook niet als dat activisme ingegeven zou zijn door goede bedoelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders die met recht een beroep doen of hebben gedaan op de vrijstelling van de leerplicht niet met druk en onzekerheid te maken krijgen door oneigenlijke inzet van de jeugd(gezondheids)zorg?
Ik zie niet dat hier sprake is van een activistische overheid. Het aanbod aan deze ouders om gebruik te maken van de Jeugdgezondheidszorg is hetzelfde als het aanbod dat kinderen krijgen als ze op een school staan ingeschreven, dus op dit punt is geen sprake van oneigenlijke inzet van de jeugdgezondheidszorg of van een activistische overheid. Jeugdzorg wordt nooit alleen ingezet vanwege het beroep op een vrijstellingsgrond.
Hoe bevordert u dat de verantwoordelijke overheden werken met adequate informatie en dat zij zich daar ook aan houden? Bent u bereid in gesprek te gaan met de leerplichtregio Zuid-Holland Zuid om de bezwaren en risico’s inzake het huidige beleid aan de orde te stellen?
Verantwoordelijke overheden worden via meerdere kanalen geïnformeerd over geldende wet- en regelgeving en bij eventuele vragen kunnen zij daarvoor bij de rijksoverheid en bij Ingrado (de vereniging voor leerplichtambtenaren) terecht. Vanuit mijn ministerie is contact geweest met de leerplichtregio over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels op dit punt.
De GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Na twee jaar wachten op psychische hulp stapt Yvettes vriend uit het leven»?1
Ja.
Wordt bijgehouden hoeveel mensen uit het leven stappen terwijl ze wachten op een passende GGZ-behandeling? Zo ja, hoeveel mensen zijn dit? Zo nee, kunt u een inschatting maken?
Het is niet bekend hoeveel suïcides er plaatsvinden onder mensen die op de wachtlijst staan voor de ggz in Nederland. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een adequate inschatting te maken.
Herkent u de uitspraak van de huisarts die in het artikel over het stelsel zegt 'het was net Kafka»? Zo ja, wat gaat uw lange termijnvisie hier concreet aan veranderen?2
In het debat van 11 mei jl. hebben wij het reeds met elkaar gehad over de wachttijden in de ggz en het feit dat de toegankelijkheid van de ggz ernstig onder druk staat. Ik herken tevens de door de huisarts geuite frustratie over de obstakels die zij ervaart bij (door)verwijzing tussen verschillende domeinen. Tijdens het debat over de ggz van 11 mei jl. en in het VSO wachttijden3 heb ik met u gedeeld welke stappen ik nu al neem om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren samen met de landelijk stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 7 juli jl. verwacht ik daarnaast op de korte termijn van zorgaanbieders dat zij patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat deze patiënten sneller in zorg komen. Ik zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen hier actief op toe te zien4.
Daarnaast wil ik binnen het Integraal Zorgakkoord met de eerstelijnszorg en de ggz-sector afspraken maken om de toegankelijkheid van de ggz verder te verbeteren. Het doel van deze afspraken is onder andere om mensen die te maken hebben met zowel (lichte) psychische klachten als ook problemen in andere levensdomeinen sneller en beter naar passende ondersteuning en zorg toe te kunnen leiden. Ik zal samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u zo spoedig als mogelijk infomeren over het IZA, zoals eerder ook aan uw Kamer toegezegd5.
Wat gaat uw lange termijnvisie veranderen voor situaties zoals beschreven in het artikel?
Zoals ik het antwoord op vraag 3 heb aangegeven zet ik via verschillende sporen in op het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz. Over de afspraken in het Integraal Zorgakkoord zal ik u zal samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo spoedig als mogelijk infomeren.
In aanvulling hierop vind ik het van belang om het volgende te benadrukken. Mensen met suïcidale gedachten die nog geen behandeling hebben of alleen in behandeling zijn bij de huisarts of POH-GGZ kunnen te allen tijde gebruik maken van de online therapie die 113 Zelfmoordpreventie biedt. Tijdens de online therapie worden zij door een vaste behandelaar begeleid om anders om te gaan met problemen en gedachten aan zelfdoding.
Is het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar deze tragische gebeurtenis inmiddels afgerond? Zo ja, bent u bereid dit openbaar te maken?
In verband met de vertrouwelijkheid (o.a. beroepsgeheim) van de informatie en de privacy van betrokkenen heeft de IGJ mij laten weten niet over de inhoud van het onderzoek te publiceren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat meer dan 80.000 mensen in Nederland wachten op psychische hulp? Zo ja, wat zijn uw concrete plannen om de wachtlijsten weg te werken? Bent u bereid streefcijfers te noemen?
Uit de laatste informatiekaart wachttijden in de ggz van de NZa6 komt naar voren dat er in Nederland 80.505 wachtenden op psychische zorg zijn geregistreerd. Dit aantal is in de werkelijkheid lager omdat deze registratie dubbeltellingen bevat. Uit kwalitatief onderzoek van de NZa komt naar voren dat ongeveer 22% van de wachtenden vanwege dezelfde zorgvraag op meerdere wachtlijsten staat. Van deze groep staat 82% op twee wachtlijsten, en 15% op drie. Van het totaal aantal wachtenden wacht ongeveer 64% te lang op een intake en ruim 30% te lang op een behandeling7. Ik heb in het laatste debat wat wij met elkaar voerden over de ggz ook met u gedeeld dat ik het aantal wachtenden veel te hoog vind.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven zet ik via verschillende sporen in op het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz. Ik zal ik uw Kamer binnenkort informeren over de afspraken die met betrokken partijen zijn gemaakt in het IZA. Hierin zal ik met partijen ook afspraken maken over concrete doelstellingen voor de ggz.
Kunt u uitleggen wat de wettelijke zorgplicht precies inhoudt? Klopt het dat de wet wordt overtreden als ondanks deze zorgplicht 80.000 mensen op de wachtlijst staan? Zo ja, wie is daarvoor juridisch verantwoordelijk?
De zorgplicht houdt bij een naturapolis in dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Het gaat hierbij om zowel de inhoud en omvang van de zorg als om kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg8. Bij een restitutiepolis dient de zorgverzekeraar de kosten van de zorg te vergoeden. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht9. De wettelijke zorgplicht is een grotendeels open norm en het bestaan van een wachttijd is op zichzelf geen overtreding van de wet. Wachttijd wordt als problematisch ervaren als deze hoger is dan de Treeknorm. Om aan de zorgplicht te voldoen, moet de zorgverzekeraar (bij een naturapolis) voldoende zorg inkopen en sturen op gepast gebruik van zorg. Als het nodig is, moet een verzekerde naar zorg bemiddeld worden (zorgbemiddeling). Daarnaast verwacht de NZa dat zorgverzekeraars invulling geven aan een signalenproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het bedenken van manieren om dit op te lossen. Tenslotte kijkt de NZa of afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders, resultaten van zorgbemiddelingen en (oplossingen voor) probleemsituaties worden gemonitord en er periodiek geëvalueerd en zo nodig wordt bijgestuurd.
Wat gaat u concreet doen om hulpverleners voor de sector te behouden?
Het mag niet zo zijn dat patiënten – zeker patiënten met een specialistische en/of (hoog)complexe zorgbehoefte – verstoken blijven van zorg als gevolg van personeelstekorten. Het is in dit licht opvallend dat het aantal gezondheidszorg (GZ) psychologen de afgelopen vijf jaar met meer dan twintig procent is toegenomen. We zien steeds vaker dat personeel er voor kiest om (al dan niet als ZZP’er) lichtere zorg aan te bieden in plaats van te (blijven) werken bij de ggz-instellingen die complexe specialistische en intensieve zorg bieden. Ik vind dit zorgwekkend.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om in te zetten op het behoud van hun zorgpersoneel, juist ook binnen de (intramurale) complexe en specialistische ggz.
De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en zal vanuit die rol samen met medewerkers voor het behoud van die medewerkers moeten zorgen. Dit betekent stevig inzetten op goed werkgeverschap en werkplezier, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, minder regeldruk, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving.
Echter, we moeten er ook aandacht voor hebben dat de prikkels in het systeem de juiste beweging ondersteunen. Ik wil dit stimuleren vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ)», waarover ik uw Kamer eerder dit jaar op hoofdlijnen heb geïnformeerd10. Samen met alle belanghebbende partijen – werkgevers, vakbonden, zorginkopers en brancheorganisaties – ben ik aan de slag om deze hoofdlijnen verder uit te werken tot een concreet programmaplan waarin ook de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord over de arbeidsmarkt worden meegenomen. Uw Kamer ontvangt deze concretisering na de zomer.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk en binnen een maand te beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van een volwaardig ziekenhuis Voorne-Putten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Inwoners Voorne-Putten willen volwaardig ziekenhuis terug: «Te gek voor woorden dat dat er niet is»»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de zorgen van de bewoners? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In het artikel staat dat twee raadsleden een online petitie zijn gestart voor de terugkeer van een spoedeisende hulp-afdeling (SEH) en afdeling verloskunde in het Spijkenisse Medisch Centrum. In het artikel wordt aangegeven dat er zorgen zijn over de langere reistijd.
Hieronder zal ik ingaan op de zorgen die geuit worden. Er wordt in het artikel aangegeven dat ambulances met patiënten van Voorne-Putten nu veelal naar één van de ziekenhuizen in Rotterdam of het Van Weel Bethesda Ziekenhuis in Dirksland moeten rijden. In de beantwoording van Kamervragen uit juli 20192 is al uitgebreid ingegaan op vragen over de reistijd mede in relatie tot de verkeersituatie in de desbetreffende regio.
Ambulances rijden naar het best passende ziekenhuis voor de patiënt gegeven diens zorgvraag. In het geval van acute complexe aandoeningen, zoals multitrauma, hartinfarcten en beroertes, is dit niet per definitie het dichtstbijzijnde ziekenhuis. De patiënt gaat in dergelijke gevallen naar een gespecialiseerd ziekenhuis, waar alle expertise en voorzieningen zijn om een patiënt zo goed mogelijk te helpen, juist vanwege de gezondheidsuitkomsten voor de patiënt. Bovendien is de ambulance niet slechts een vervoermiddel meer; door het ambulancepersoneel kan steeds meer gespecialiseerde zorg worden verleend, ter plaatse en tijdens het vervoer.
In het artikel wordt gesproken over het eventueel sluiten van de SEH van het Van Weel Bethesda Ziekenhuis in Dirksland. Hierover zijn volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen signalen dan wel meldingen in de zin van de AMvB acute zorg ontvangen.
De Spoedpoli in het Spijkenisse Medisch Centrum is tot 21.00 uur bereikbaar. Het kan buiten de openingstijden en voor bepaalde complexe acute aandoeningen noodzakelijk zijn om naar het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis in Dirksland, of het Ikazia Ziekenhuis of het Maasstad ziekenhuis in Rotterdam te gaan. In het verleden zijn hierover keuzes gemaakt door zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Dat is altijd een afweging tussen onder andere de zorgvraag van inwoners in de regio, de beschikbare zorgprofessionals, de kwaliteit van zorg die een aanbieder kan leveren en het zorgaanbod van andere aanbieders in de regio. Het maken van keuzes is ook in het belang van inwoners, omdat dit nodig is om de kwaliteit van zorg, en daarmee de beste gezondheidsuitkomsten voor patiënten, te waarborgen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het ronduit onverantwoord is dat tienduizenden mensen in geval van nood geen acute zorg krijgen, doordat een volwaardig ziekenhuis ontbreekt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, deze mening deel ik niet. Er zijn meerdere ziekenhuizen in de omgeving Voorne-Putten waar iemand in acute nood terecht kan. In geval van acute nood is de ambulance snel ter plekke om patiënten te stabiliseren en eerste zorg te verlenen. Voor complexe aandoeningen wordt al niet naar dichtstbijzijnde ziekenhuis gereden door een ambulance, maar naar de beste plek voor de patiënt. Het zorglandschap is als gevolg van allerlei ontwikkelingen in beweging. In heel Nederland is er sprake van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, de technologische ontwikkelingen, maar ook de uitdagingen op de arbeidsmarkt en de veranderende wensen die de samenleving stelt aan zorg en ondersteuning. Terugdraaien van de besluiten die er genomen zijn is niet realistisch.
Tegelijkertijd moeten wijzigingen in het zorgaanbod en onzekerheden die daarmee gepaard gaan hand in hand gaan met het bieden van zekerheden dat patiënten/burgers de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dat betekent in sommige gevallen ook dat burgers zorg ontvangen op plaatsen die verder van huis liggen, maar die wel van betere kwaliteit is. Het uiteindelijke doel is dat de geboden zorg van goede kwaliteit is en toegankelijk voor eenieder.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat u zetten om voor elkaar te krijgen dat het Spijkenisse Medisch Centrum (SMC) weer een echt ziekenhuis wordt? Kunt u in uw beantwoording aangeven hoe er weer een 24 uurs bezette Spoedeisende Hulp en een afdeling Verloskunde in het SMC kunnen komen?
Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om keuzes te maken over het zorgaanbod. Een zorgverzekeraar is er vanuit zijn zorgplicht verantwoordelijk voor om de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden te garanderen. Het is niet aan mij om daar stappen in te zetten. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraars. Ik heb geen signalen dat de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de (acute) ziekenhuiszorg voor de regio Rotterdam-Rijnmond ontoereikend is.
Het bericht over ‘Commercieel softwarebedrijf schendt jarenlang de privacy van tienduizenden patiënten’ |
|
Judith Tielen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend het met artikel «Commercieel softwarebedrijf schendt jarenlang de privacy van tienduizenden patiënten en het medisch beroepsgeheim van tientallen huisartsen» van 25 juni 2022 door Follow the Money?1
Ja.
Is de casus uit dit artikel bekend bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Is de casus ook bekend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, sinds wanneer en op welke wijze hebben uw ministerie en de AP opvolging gegeven jegens de betrokken organisaties en huisartspraktijken?
De casus is bekend bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de melder heeft contact opgenomen met het Ministerie. De Beveiligingsambtenaar (BVA) van VWS heeft o.a. samen met de melder gezocht naar het geschikte loket om deze melding te doen, bv. bij een officier van justitie of het huis voor de klokkenluiders. Daarnaast is de informatie die het Ministerie van VWS ontvangen heeft, gedeeld met relevante externe partners, waaronder de Nederlandse Vereniging van Huisartsen.
De melder heeft aan de BVA van het Ministerie van VWS aangegeven zelf de melding bij de AP te hebben gedaan. Over individuele meldingen en zaken doet de AP in het kader van eventueel onderzoek in principe geen uitspraken. De AP beoordeelt of er op een juiste wijze invulling is gegeven aan de meldplicht van art. 33 en art. 34 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Staat deze casus op zichzelf of zijn er andere vergelijkbare situaties waarbij patiëntdossiers voor of na onderzoek ongewenst en onbeveiligd inzichtelijk zijn voor (commerciële) organisaties die daar niets mee van doen hebben?
Over individuele meldingen en zaken doet de AP in het kader van eventueel onderzoek in principe geen uitspraken. Van belang om aan te geven is dat organisaties, zoals ziekenhuizen, zelf een verantwoordingsplicht hebben om aan te tonen dat ze aan de AVG voldoen. Dit geldt ook wanneer (commerciële) organisaties (een deel van) de gegevens verwerken.
Dat deze zaak niet op zichzelf staat, kan worden opgemaakt uit de Datalekkenrapportage 2021 van de AP. De rapportage geeft aan dat van de 24.866 datalekmeldingen in 2021, 37% afkomstig was uit de sector gezondheid en welzijn.
Bij iedere melding gaat de AP na of betrokkenen zijn geïnformeerd over het datalek en of er voldoende beveiligingsmaatregelen zijn genomen om het datalek te beëindigen en nieuwe datalekken te voorkomen. Het toezicht op de meldplicht datalekken is risicogestuurd, wat betekent dat de intensiteit van het toezicht toeneemt naarmate het datalek grotere risico’s voor de betrokkenen met zich meebrengt. Ook wordt de AP periodiek geïnformeerd door brancheorganisaties NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen) en NFU (Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra) over de implementatie, verbetering en naleving van gegevensbescherming en informatiebeveiliging normen van aangesloten ziekenhuizen. Bovendien beoogt de AP via onder andere de jaarlijkse datalekkenrapportage, maar ook de privacyverhalen op de AP website gebaseerd op echte meldingen, het bewustzijn rond de beveiliging van persoonsgegevens te vergroten. Tot slot heeft de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) de bevoegdheid om in het geval van onvoldoende kwaliteit van zorgverlening of wanneer de kans op vermijdbare schade te groot is, door zwakke plekken in het zorgproces, in te grijpen.
Klopt het dat de in het artikel genoemde activiteiten, zoals het delen en opslaan van dossiers, niet stroken met de huidige wet- en regelgeving en daarmee illegaal zijn? Zo ja, welke vervolgstappen worden er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de AP genomen om de data en medische gegevens van servers te halen en ervoor te zorgen dat ongeautoriseerden niet meer bij deze hoog gevoelige data kunnen? Zo nee, welke waarborgen om de privacy van patiënten ontbreken dan in de wet- en regelgeving? Op welke wijze bent u van plan deze te repareren?
In internationale en nationale wetgeving staan regels die betrekking hebben op het beschermen van (medische) gegevens, zoals ook het opslaan en delen van medische gegevens. Zo volgt uit de AVG dat er een grondslag moet zijn voor het verwerken van persoonsgegevens en een uitzonderingsgrond op het verbod om bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens over gezondheid, te verwerken. Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wetgeving nader ingevuld: zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich mee brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Voor degenen die geen medisch beroepsgeheim hebben, maar wel beroepsmatig op de hoogte raken van behandelgegevens van de patiënt, zoal ICT-ers, geldt overigens een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde regels gelden als voor hulpverleners.
De AP heeft mij laten weten eerst te moeten vaststellen wat er in deze zaak is gebeurd voor ze kan bepalen welke vervolgstappen het meest geschikt zijn. Om deze reden heeft de AP vragen gesteld aan Medworq.
Op basis van de beschikbare informatie gaan wij ervan uit dat Medworq de gegevens enkel feitelijk beheerde voor de zorgaanbieders en niet zelf verwerkingsverantwoordelijk was voor de gegevens. In die situatie blijven de zorgaanbieders verantwoordelijk voor verwerking van de persoonsgegevens en dient in de verwerkingsovereenkomst met de verwerker (in casu de software-leverancier Medworq) afgesproken te worden wat de verwerker wel of niet met de gegevens mag doen.
Op welke wijze bent u van plan om te voorkomen dat dergelijke praktijken plaatsvinden?
De Staatssecretaris van BZK en ik betreuren dat dit heeft plaatsgevonden en zetten ons in om bijzondere persoonsgegevens goed te (blijven) beschermen. Het is primair aan zorgaanbieders zelf om te zorgen dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving en daar goede voorzieningen voor te treffen. Daar is goede controle op de naleving van de regels noodzakelijk.
Verder zetten wij ons op verschillende manieren in om bewustwording en verbetering van de naleving. Zo ondersteunen wij zorgaanbieders onder meer door de informatie die te vinden is op de AVG-helpdesk (www.avghelpdeskzorg.nl). Daarnaast helpen wij zorgaanbiedersom de informatiebeveiliging en digitale weerbaarheid te verbeteren. Gezamenlijk met de zorgkoepels werken wij aan een Actieplan Informatieveilig gedrag met als doel om het bewustzijn van informatiebeveiliging in de zorg te verhogen.
Bij ICT-incidenten kunnen aangesloten zorginstellingen rekenen op hulp van Z-CERT. Deze organisatie helpt zorginstellingen bij het bestrijden van dit soort incidenten. Verder wordt met het project «toekomstbestendig maken UZI» ingezet of verbetering van de manier waarop zorgverleners en zorgaanbieders zich identificeren, authentiseren en autoriseren voor het uitwisselen van medische gegevens. Daarnaast wordt onderzocht of de toezicht- en handhavingsbevoegdheden van de IGJ van de eerder genoemde informatiebeveiligingsnormen verduidelijking behoeven.
Bent u bereid om bij de behandeling en implementatie van het wetsvoorstel Gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) nogmaals nadrukkelijk aandacht te besteden aan alle benodigde waarborgen, waarschuwingen en sancties ter voorkoming en vermindering van privacyschendingen van patiëntgegevens?
Het Wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) gaat uit van en past binnen deze internationale en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming. Dat betekent dat bij het uitwisselen van gegevens altijd voldaan moet worden aan de eisen die uit die bestaande kaders volgen. Gegevens worden dus – ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel – niet uitgewisseld als er geen verwerkingsgrondslag als bedoeld in de AVG is of als er geen doorbrekingsgrond voor het medisch beroepsgeheim is.
En bij de gegevensuitwisseling dient altijd voldaan te worden aan de waarborgen die gelden op grond van die kaders. Die regelgeving moet natuurlijk goed worden toegepast. Daarom zullen wij bij de ontwikkeling van NEN-normen, waar de Wegiz naar verwijst, benadrukken dat de norm moet verzekeren dat cliënten hun rechten onder de AVG kunnen uitoefenen en informatietechnologieproducten- en diensten aan de AVG voldoen.
Het bericht ‘Mogelijke corruptie in Zwols Isala-ziekenhuis groter dan gedacht’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mogelijke corruptie in Zwols Isala-ziekenhuis groter dan gedacht»?1
Ja.
Welke rol hebben interne en externe toezichthouders bij zorgorganisaties als het gaat om toezicht, onderzoek en aanpak van mogelijke fraude of onrechtmatigheden binnen de organisatie?
De raad van commissarissen of de raad van toezicht heeft ingevolge het Burgerlijk Wetboek (BW) tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de onderneming. Indien zorgaanbieders zich committeren aan de Governancecode zorg 2022 en deze implementeren in hun organisatie, dan is dit ook een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Zo moet er aandacht zijn voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie en haar patiënten voorop staan. Dit zijn elementen die, indien van toepassing, ook in de statuten van de organisatie terug moeten komen.
De raad van bestuur moet zorgdragen voor zorgvuldige besluitvorming naar procedure, proces en inhoud. De besluitvorming moet toetsbaar zijn voor de raad van commissarissen of raad van toezicht. Een besluit, de adviezen daarover en daar waar van toepassing de goedkeuring, worden goed vastgelegd en moeten later traceerbaar zijn. Zie over de Governancecode zorg 2022 ook antwoord 4.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet erop toe dat zorgaanbieders verplichtingen gesteld bij of krachtens de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) naleven. Het gaat dan om voorschriften ten aanzien van prestaties, tarieven, declaraties, administratie en de verstrekking van gegevens. Zo kan een zorgaanbieder bijvoorbeeld alleen rechtmatig declareren indien een goede administratie aanwezig is. Dit geeft inzicht en is een goed instrument om fraude of onrechtmatigheden te herkennen dan wel te voorkomen. Hieraan gerelateerd zijn de formele en materiële controles die zorgverzekeraars achteraf uitvoeren in het kader van rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De NZa en zorgverzekeraars gaan zowel risico gestuurd (proactief) als incidenteel (reactief, bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen) te werk.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt in de eerste plaats toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg en niet op de rechtmatigheid van zorg. De IGJ houdt wel toezicht op de meldplicht, de vergunningplicht en de bijbehorende bestuursstructuureisen zoals neergelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De eisen met betrekking tot de bestuursstructuur houden onder andere in dat de zorgaanbieder een interne toezichthouder moet hebben. De interne toezichthouder houdt toezicht op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en de algemene gang van zaken binnen de instelling en staat de dagelijkse of algemene leiding van de instelling met raad ter zijde. Het hebben van een intern toezichthouder helpt zorgaanbieders bij het voorkomen dan wel aanpakken van niet-integer gedrag. De toezichthouder ziet toe op het verantwoord afwegen en beheersen van kansen en risico’s en houdt zowel het organisatiebelang als het maatschappelijk belang voor ogen.
Hoeveel zorgorganisaties, zowel absoluut als relatief, beschikken over een meldpunt, gegeven het feit dat de Governance Code Zorg 2022 stelt dat een zorgorganisatie moet beschikken over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag, zorg over integriteit en/of misstanden? Hoeveel meldingen zijn er via een dergelijk meldpunt uiteindelijk bij de externe toezichthouder terecht gekomen in 2021 en 2022?
Ik heb geen overzicht van het aantal zorgaanbieders dat beschikt over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag of zorg over integriteit dan wel van het aantal meldingen dat via een meldpunt bij de externe toezichthouder terecht komt. De Governancecode zorg 2022 is een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, NFU, NVZ en VGN verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van de Governancecode Zorg. De code geldt in ieder geval voor iedere zorgorganisatie die lid is van één van deze brancheorganisaties en de daarmee verbonden groeps- en dochtermaatschappijen die zorg verlenen. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties ook gebruik maken van de Goverancecode Zorg.
Welke instrumenten hebben zorgorganisaties nog meer tot hun beschikking om mogelijk niet-integere activiteiten binnen de organisatie te voorkomen en/of aan te pakken?
Het is van belang dat zorgaanbieders investeren in een integere en professionele bedrijfsvoering en in mechanismen die borgen dat hun bedrijfsvoering transparant, integer en beheerst is. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf.
Zoals bij antwoord 2 aan de orde kwam, is het committeren aan en implementeren van de Governancecode zorg 2022 door een zorgaanbieder een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Hieronder valt ook de bepaling dat zorgaanbieders voor medewerkers beschikken over een vertrouwenspersoon als meldpunt voor afwijkend gedrag, zorg over integriteit en/of misstanden. Tevens dienen ze dan ook te beschikken over een klokkenluidersregeling. Wanneer een zorgaanbieder 50 werknemers of meer heeft, dient er sowieso een klokkenluidersregeling te zijn.2
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) dient de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze te organiseren dat dit leidt tot het verlenen van goede zorg. Dit betekent – naast zorg voor personele, materiële en bouwkundige voorzieningen – ook dat de zorgaanbieder zorgdraagt voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden, alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg. In de rol van werkgever heeft de zorgaanbieder bovendien op grond van de Wkkgz een aantal specifieke verplichtingen ten aanzien van de zorgverleners die in zijn instelling werken. Zo heeft de zorgaanbieder de verplichting zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd, niet in de weg staat aan het inzetten van die zorgverleners bij het verlenen van zorg in hun instelling. Ook heeft de zorgaanbieder op grond van deze wet de verplichting de opzegging, ontbinding of niet-voortzetting van een dienstverband met een zorgverlener op grond van zijn oordeel dat de zorgverlener ernstig tekort is geschoten in zijn functioneren, te melden bij de IGJ. De IGJ doet nader onderzoek naar een dergelijke melding wanneer er mogelijk sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg of een bedreiging kan betekenen.
Daarnaast kan de zorgaanbieder in de rol van werkgever van een geregistreerde zorgverlener een tuchtklacht indienen. Het tuchtcollege toetst aan twee tuchtnormen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De eerste tuchtnorm betreft het handelen of nalaten in strijd met de zorg die de beroepsbeoefenaar behoort te verlenen en de tweede tuchtnorm omvat enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Het Tuchtcollege oordeelt of de klacht van de werkgever moet leiden tot maatregelen.
Deelt u de mening van de Algemene Rekenkamer dat toezichthouders voldoende instrumenten tot hun beschikking hebben om hun rol in het voorkomen en herkennen van fraude te vervullen en dat het vooral een kwestie is van handhaven door de toezichthouders? Kunt u aangeven hoe u de toezichthouders hier op aanspreekt en dit terugkoppelt aan de Kamer?
Naar aanleiding van het rapport over zorgfraude van de Algemene Rekenkamer heb ik u mijn kabinetsreactie gestuurd.3 Daarin heb ik uiteengezet dat het beter kan en moet. De huidige mogelijkheden moeten maximaal worden benut: doen wat nu al kan. Vanuit mijn ministerie wil ik een impuls geven aan de goede voorbeelden uit de praktijk. In de Kamerbrief heb ik ook toegelicht hoe ik vanuit mijn verantwoordelijkheid de toezichthouders onder meer met nieuwe wetgeving beter in staat wil stellen hun werk te doen in het tegengaan van niet-integere zorgaanbieders.
Welke inzet plegen Medisch Specialistische Bedrijven op dit moment in de transitie richting passende zorg, het verbeteren van de bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het tegengaan van perverse prikkels? Is deze inzet voldoende? Zo nee, wat bent u bereid te doen om deze inzet te helpen vergroten?
Om iets over de inzet van de medisch specialistische bedrijven te kunnen zeggen, moet daarvoor eerst inzicht verkregen worden in de stand van zaken en de vorderingen daarop. Dit zal moeten blijken uit de monitoring die wordt vormgegeven. De Minister van VWS zal de Tweede Kamer in het najaar in een brief informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
De 320.000 verloren levensjaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande de 320.000 verloren levensjaren door uitgestelde zorg in Nederland?1
Ja. Het betreft berichtgeving n.a.v. het RIVM rapport over de gezondheidsgevolgen van uitgestelde operaties tijdens de coronapandemie.2
Wat vindt u ervan dat er in Nederland 320.000 levensjaren verloren zijn gegaan door uitgestelde zorg veroorzaakt door de coronamaatregelen? Afgezet tegen de levens die verloren zijn gegaan door het virus zelf, vindt u dan dat de coronamaatregelen gerechtvaardigd waren?
Het is natuurlijk verschrikkelijk dat mensen moeten wachten op hun operatie omdat de druk op de zorg te groot is door het grote aantal coronapatiënten, te meer als ze daardoor kwaliteit van leven inleveren. Dit geeft wederom aan hoe groot de impact is geweest van de coronapandemie op onze samenleving.
Het rapport geeft aan dat er naar schatting 320.000 gezonde levensjaren verloren zijn gegaan (Quality-Adjusted Life Years, QALY’s). Het gaat niet over overledenen maar over een inschatting van het aantal levensjaren in goede gezondheid. Zoals bovenstaand en in het rapport wordt beschreven, zijn deze veroorzaakt door afgeschaalde zorg ten tijde van de coronapandemie, door bijvoorbeeld tekort aan capaciteit (bedden/mensen) door het grote aantal coronapatiënten, of doordat mensen niet naar hun afspraak konden of wilden gaan vanwege (angst voor) een coronabesmetting. Het was al bekend dat uitstellen van zorg leidt tot het verlies van gezonde levensjaren. Dat was zeker na de 1e golf van het coronavirus, toen de ziekenhuiszorg bijna geheel was afgeschaald, een belangrijk inzicht. Daarom zijn vele maatregelen ingezet zodat, in de opvolgende golven, de reguliere zorg zoveel mogelijk doorgang kon vinden. Voorbeelden hiervan zijn de algemene gedragsregels en het beleidskader acute zorg.
De maatregelen hebben voorkomen dat nog meer mensen corona kregen, en daardoor ook voorkomen dat de zorg nog verder belast werd en verder afgeschaald moest worden. Als er geen maatregelen waren genomen was het aantal coronapatiënten (en daarmee het aantal ziekenhuisopnames) vele malen groter geweest, en daarmee ook het aantal uitgestelde behandelingen van mensen die voor een andere oorzaak zorg nodig hadden, en daarmee ook het verlies aan gezonde levensjaren.
Kunnen wij concluderen dat de verloren levensjaren, bijvoorbeeld door psychische schade en/of het missen van vroege diagnoses, in werkelijkheid nog veel hoger is, aangezien in het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) alleen de uitgestelde planbare zorg is meegenomen? Gaat u daar onderzoek naar doen?
Op dit moment wordt al een groot aantal evaluaties uitgevoerd. Daarnaast loopt er ook een aantal inventarisaties om in kaart te brengen of alle relevante evaluaties uitgevoerd worden, of dat er nog zaken missen. Het nu gepubliceerde RIVM-rapport heeft in de modellen alleen de niet-gewonnen gezonde levensjaren in de planbare ziekenhuiszorg geanalyseerd. De totale niet-gewonnen gezonde levensjaren zullen waarschijnlijk iets groter zijn, hoewel de huidige ingeschatte 320.000 levensjaar wel het merendeel zal zijn omdat de meeste afschaling in deze categorie is geweest. Verder is eerder een rapport gepubliceerd over mijding van huisartsenzorg tijdens de coronapandemie.3 In dat rapport wordt een analyse gedaan van de hoeveelheid niet geleverde zorg, maar niet op de effecten daarvan op kwaliteit van leven. Daarnaast worden andere onderzoeken uitgevoerd, zoals die vanuit de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. In deze en andere rapporten worden de effecten van zowel de coronapandemie als die van de genomen maatregelen geëvalueerd.
Is het mogelijk dat (een deel van) de onverklaarbare oversterfte van de afgelopen tijd is veroorzaakt door de gevolgen van de uitgestelde zorg door de coronamaatregelen?
Het rapport bevat een analyse naar verloren levensjaren in goede gezondheid. Het gaat dus niet om overledenen maar om ingeschatte verloren kwaliteit van leven. De zorg die niet is gegeven is het resultaat van verschillende factoren, bijvoorbeeld tekort aan capaciteit (bedden/mensen) door het grote aantal coronapatiënten, of doordat mensen niet naar hun afspraak konden of wilden gaan vanwege (angst voor) een coronabesmetting.
In het recent verschenen rapport over oversterfte tijdens de coronapandemie4 wordt geconcludeerd dat een deel van de oversterfte in de derde oversterftegolf (augustus – december 2021) nog niet verklaard kon worden. Er zijn hierin geen conclusies getrokken over of deze onverklaarde oversterfte van de afgelopen tijd veroorzaakt zou zijn door de gevolgen van uitgestelde zorg. Wel concluderen het CBS en het RIVM dat tijdens de derde oversterftegolf in totaal 11,1 duizend mensen meer zijn overleden dan verwacht. Hiervan overleden 7,8 duidend mensen aan COVID-19. De overige oversterfte (3,3 duizend) vond voornamelijk plaats bij 65- tot 80-jarigen.
Is in Nederland duidelijkheid over hoeveel mensen tijdens de coronacrisis medische hulp nodig hadden en deze niet, of niet voldoende hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Alle inzet was erop gericht om de medische hulp zorg zoveel mogelijk doorgang te kunnen laten vinden. Bij een stijging of daling van het aantal COVID-19 patiënten in de ziekenhuizen werd volgens het LNAZ opschalingplan COVID-19 de zorg op- of afgeschaald. Conform dit plan werd de COVID-19 capaciteit opgeschaald en zorg die medisch verantwoord kon wachten werd afgeschaald. Patiënten met planbare behandelingen moesten daardoor langer wachten, of de behandeling werd uitgesteld. De acute zorg heeft wel doorgang kunnen vinden.
De NZA houdt een monitor bij waarin per maand wordt geanalyseerd wat de werkvoorraad van de medisch specialistische zorg in Nederland is, zodat hierop adequaat geacteerd kan worden. Op dit moment zijn er nog veel mensen die wachten op hun operatie. Ik heb de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en genomen acties via mijn brief van 5 juli 2022.5
Aangezien het volgens het RIVM «uitgesloten» is dat alle uitgestelde zorg kan worden ingehaald, kan worden geconcludeerd dat er de komende tijd nog veel meer levensjaren verloren zullen gaan doordat mensen noodzakelijke zorg niet zullen ontvangen?
Dit is niet het geval. Het rapport beschrijft het volledige verlies van de uitgestelde operaties in 2020 en 2021, ook doorgerekend naar toekomstige jaren. Als de eerder uitgestelde zorg ingehaald wordt, dan zal een deel van de levensjaren in goede gezondheid teruggewonnen worden. Het totaal van niet-gewonnen gezonde levensjaren in deze periode blijft hetzelfde bij niet inhalen en wordt kleiner naarmate de uitgestelde zorg alsnog ingehaald wordt.
Betekent dit dat de collectieve levensverwachting in Nederland zal dalen, als gevolg van alle uitgestelde zorg en de verdere verschraling van de zorg die als gevolg hiervan de komende jaren zal optreden?
Op basis van het RIVM-rapport is dat niet te zeggen. Zoals aangegeven betreft dit rapport een analyse van verloren levensjaren in goede gezondheid volgens een modelmatige inschatting. Het gaat dus niet om overledenen maar om ingeschatte verloren kwaliteit van leven. De NZa geeft aan dat de urgente operaties minder zijn afgeschaald dan de niet-urgente planbare operaties en dat de grootste afname zichtbaar was bij niet-urgente ingrepen.
Zo ja, betekent dit niet dat de Nederlandse Staat verzaakt om de volksgezondheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Zoals ook uit bovenstaande antwoorden blijkt, is de impact van de coronacrisis op onze maatschappij gigantisch geweest, zo ook op de zorg. Daarom is het beleid er steeds, ook tijdens eerdere golven, op gericht geweest om de reguliere zorg zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Daar werd en wordt hard aan gewerkt. Over de huidige acties m.b.t. het borgen van de volksgezondheid heb ik u geïnformeerd in mijn brief aan de kamer van 5 juli 2022 en de Kamerbrief met kabinetsreactie op onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Aanpak Coronacrisis, Deel 1».6, 7
Gaat u de schade van mensen die te lijden hebben gehad onder uitgestelde zorg compenseren? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Mensen moeten de zorg krijgen die ze nodig hebben, dat is en blijft een topprioriteit. Om dit te borgen en uitgestelde zorg weg te werken lopen verschillende acties, die ik in bovenstaande antwoorden heb toegelicht.
Hoe gaat u voorkomen dat de achterstanden in de zorg zich nog verder zullen opbouwen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief aan de Kamer van 5 juli 2022.8
Bent u van mening dat, bij een eventuele volgende coronagolf, COVID-19-patiënten opnieuw voorrang moeten krijgen op andere patiënten? Zo ja, waarom? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Cruciaal is dat er goede triage plaatsvindt zodat mensen die risico lopen op verdere achteruitgang bij uitstel van behandeling tijdig de benodigde zorg krijgen. Het is aan de ziekenhuizen om deze triage uit te voeren en te beoordelen welke patiënten als eerste geholpen moeten worden om verdere gezondheidsschade te voorkomen.
Deelt u de mening dat al deze uitgestelde zorg op de lange termijn gaat zorgen voor een nog grotere druk op de zorg, aangezien de mensen die noodzakelijke zorg niet ontvangen hebben naar alle waarschijnlijkheid meer en ernstiger klachten zullen ontwikkelen en daardoor meer en complexere zorg nodig hebben? Zo ja, ligt er een plan voor het opvangen van deze zorgvraag?
Het overgrote merendeel van de uitgestelde zorg betreft planbare, niet-urgente zorg met een laag risico op verdere verslechtering. De druk op de zorg neemt toe door de werkvoorraad die zij nu nog hebben door de uitgestelde zorg, maar het risico op verdere verslechtering van deze patiënten (en daarmee ook een grotere belasting van de zorg) is klein. Een deel van de zorg die niet is gerealiseerd, is ondertussen opgelost of niet meer nodig, bijvoorbeeld doordat een patiënt met meniscusproblematiek ondertussen naar tevredenheid geholpen is door de fysiotherapeut. Op de acties die nu lopen om de uitgestelde zorg verder in te halen ben ik ingegaan in mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 10.
Als er buitenlandse ziekenhuizen en privéklinieken ingezet gaan worden voor het uitvoeren van behandelingen omdat dat in Nederland niet kan, wat betekent dat dan voor de zorgkosten voor de burger? Worden de extra kosten die hiervoor gemaakt zullen moeten worden verhaald op de burger, bijvoorbeeld door verhoging van de zorgpremies?
Onderdeel van het Nederlandse pakket is de werelddekking, daarin is opgenomen de dekking voor vergoeding van een zorgbehandeling in het buitenland. Ook is het op basis van de Europese regels al mogelijk dat patiënten in andere Europese lidstaten een behandeling of second opinion kunnen ondergaan als zij aan de voorwaarden daartoe voldoen. Uiteraard gelden deze regels op individuele basis, waarmee de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht jegens de zorgverzekerde voldoet. Buitenlandse zorg is daarmee al een onderdeel van de premie. Voor alle onderdelen van de premie geldt dat wanneer meer zorg geleverd wordt en dit op macroniveau tot hogere kosten leidt, dit een gevolg kan hebben op zorgpremies.
Hoe gaat u voorkomen dat nog meer personeel de zorg verlaat door de hoge werkdruk die het inhalen van de uitgestelde zorg ongetwijfeld met zich mee gaat brengen?
Het behoud van medewerkers is één van de grootste uitdagingen waar de zorgsector momenteel voor staat. Bij het organiseren van het inhalen van de uitgestelde zorg is het van groot belang om oog te hebben voor de werkdruk en om voldoende ruimte maken voor goed werkgeverschap en werkplezier. Ik kijk daarbij nadrukkelijk naar werkgevers in zorg en welzijn. De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en zal vanuit die rol, samen met medewerkers, voor het behoud van die medewerkers moeten zorgen. Zoals toegelicht in mijn hoofdlijnenbrief Toekomst Bestendige Arbeidsmarkt Zorg9, zie ik het als mijn taak om hen hiertoe te stimuleren en waar nodig te ondersteunen met specifieke thema’s zoals professionele autonomie en zeggenschap, het inwerken en begeleiden van nieuwe medewerkers en voldoende aandacht voor een goede balans tussen werk en privé. In het najaar ontvangt uw Kamer het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken» waarin invulling wordt gegeven aan deze en andere thema’s ten behoeve van behoud van medewerkers.
Deelt u de conclusie dat dit des te meer laat zien dat de zorgcapaciteit in Nederland aanzienlijk moet worden opgeschaald, omdat ons systeem de grote druk niet meer aankan? Zo nee, waarom, niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Zoals ik ook in de beleidsagenda pandemische paraatheid schets, welke ik op 14 april jl. aan uw Kamer heb verzonden, is de beleidsopgave gericht op een goed voorbereide zorg, die wendbaar en opschaalbaar is tijdens een pandemische uitbraak. Om beter voorbereid te zijn op een volgende crisis, is het belangrijk om te werken aan een flexibele opschaling. Een flexibele opschaling vraagt om paraatheid op verschillende vlakken, waaronder voldoende flexibel inzetbaar personeel. Met name de inzetbaarheid van personeel bleek een knelpunt voor de verdere opschaling. Om de pandemische paraatheid te versterken is het daarom noodzakelijk om te kijken naar slimmere en optimalere inzet van zorgprofessionals. Dat kan bijvoorbeeld door de mogelijkheden voor sociale en technologische innovatie optimaal te benutten. Anderzijds zal gekeken worden naar flexibeler opleiden, zodat zorgprofessionals voorbereid zijn om aan de slag te kunnen bij een acute zorgvraag.
De effectiviteit van coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Eerste prikken tegen corona beschermen nauwelijks meer»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Kunt u uitleggen waarom de vaccineffectiviteit van de eerste twee prikken vrijwel geheel is afgenomen? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
De vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopname wordt door het RIVM berekend door het risico op ziekenhuisopname bij ongevaccineerde mensen te vergelijken met dat bij gevaccineerde mensen. De gegevens hierover komen uit de ziekenhuisregistratie van de Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE), aangevuld met gegevens uit het COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem (CIMS). Deze systemen bevatten geen gegevens over het aantal mensen dat al eerder COVID-19 heeft gehad en daardoor immuniteit heeft opgebouwd. In de afgelopen twee jaar zijn de meeste mensen inmiddels wel één of meerdere keren besmet geraakt. Verschillen in risico’s op ziekenhuisopname tussen gevaccineerde mensen en ongevaccineerde mensen zijn daarom niet meer alleen te wijten aan effecten van de vaccinatie, maar ook aan effecten van infecties.
Ook speelt mee dat mensen die door onderliggende aandoeningen (zoals diabetes, COPD of overgewicht) of medicijngebruik meer risico lopen om ernstig ziek te worden door COVID-19, zich relatief vaker hebben laten vaccineren dan mensen zonder dit soort risicofactoren. De groep ongevaccineerde mensen kan dus gemiddeld gezonder zijn dan de groep gevaccineerde mensen. Omdat het RIVM niet beschikt over gegevens over onderliggende aandoeningen, kan de vaccineffectiviteit hier niet op worden gecorrigeerd.
Vaccinatie is wel degelijk effectief in het voorkomen van ziekenhuisopname door COVID-19. Internationaal onderzoek laat namelijk een lagere kans op ziekenhuisopname door COVID-19 zien voor mensen met een afgeronde basisserie, wanneer dit wordt vergeleken met ongevaccineerde mensen. Het gaat bijvoorbeeld om onderzoek uit landen als het Verenigd Koninkrijk. Wel is het zo dat de bescherming van de basisserie tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 na verloop van tijd enigszins afneemt, met name bij mensen met een immuunsysteem dat minder goed werkt. Om deze bescherming op peil te houden is het daarom van belang dat mensen de herhaalprikken halen waar ze voor in aanmerking komen.
Heeft de afgenomen vaccineffectiviteit te maken met het feit dat het coronavirus een muterend virus is en vaccineren tegen een respiratoir, muterend virus eigenlijk zinloos is omdat je het niet kunt elimineren?
Vaccineren is zinvol omdat hiermee kan worden voorkomen dat mensen (ernstig) ziek worden door COVID-19. De nu beschikbare COVID-19-vaccins zijn ook bij de nu dominante variant(en) effectief in het voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Op die manier dragen COVID-19-vaccins in grote mate bij aan de volksgezondheid. Het is daarom nog steeds van belang dat alle mensen de prikken halen waar ze voor in aanmerking komen.
Dat virussen muteren is overigens een natuurlijk fenomeen. Hoe meer een virus circuleert, hoe groter de kans dat er mutaties optreden.
Bent u het, achteraf bezien, eens met de vele medici en wetenschappers die al vanaf het begin van de coronacrisis aangaven dat vaccineren dit virus niet zal doen verdwijnen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent dit dat u de bevolking jaarlijks, of misschien zelf meerdere keren per jaar, gaat oproepen om een coronavaccin te nemen? Zo ja, waarom?
Het is op dit moment niet te voorspellen of het nodig is de bevolking jaarlijks of meerdere keren per jaar op te roepen voor een vaccinatie. Dit hangt af van verschillende factoren, waaronder de infectiedruk, de dominante variant en de effectiviteit van de vaccins. Het responsteam van het RIVM houdt deze factoren nauwlettend in de gaten en vraagt wanneer deze factoren hiertoe aanleiding geven het OMT-V te adviseren over de noodzaak voor revaccinatie.
Wat voor consequenties heeft dit voor het leven van mensen die ervoor kiezen geen vaccin te nemen? Worden zij meerdere keren per jaar geweerd uit het openbare leven?
Op dit moment gelden er geen beperkende maatregelen. In de praktijk betekent dit dat het coronatoegangsbewijs (CTB) op dit moment niet wordt ingezet. In de periode dat het CTB wel nog werd ingezet, hadden mensen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren altijd de mogelijkheid om met een negatieve testuitslag toegang te krijgen tot locaties waar het hebben van een geldig CTB verplicht was.
Betekent dit daarnaast dat gevaccineerde mensen zich vrij door de openbare ruimte mogen bewegen, terwijl zij, zoals wij inmiddels weten, het virus wel kunnen verspreiden en daarmee dus zorgen voor een grotere en snellere verspreiding dan ongevaccineerden?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 6. De beschikbare COVID-19-vaccins beschermen nog steeds erg goed tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname door COVID-19. Het is dus nog steeds erg belangrijk dat alle mensen de prikken halen waar ze voor in aanmerking komen. Zo houden we de zorg toegankelijk en de maatschappij open.
Weet u wat de potentiële gevolgen en bijwerkingen zijn van mensen jaarlijks vaccineren met een nieuw, experimenteel vaccin? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, vindt u het dan niet verstandig te wachten met op structurele schaal vaccineren tot de potentiële bijwerkingen en lange termijn effecten daarvan in kaart gebracht zijn?
De COVID-19-vaccins die in Nederland gebruikt worden zijn geen experimentele vaccins. De vaccins zijn op dit moment voorwaardelijk toegelaten tot de markt. Zoals ik op 1 april jl. ook heb benoemd in reactie op vragen van het lid Van Meijeren (FvD)2, wordt een voorwaardelijke handelsvergunning pas afgegeven wanneer het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) de balans van werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit van een geneesmiddel positief heeft beoordeeld. Ook moet de fabrikant regelmatig aanvullende informatie aanleveren, waaronder bevindingen over langetermijneffectiviteit.
De kans dat er op langere termijn bijwerkingen optreden is zeer klein. Dit heb ik ook al aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren3. Meestal treden bijwerkingen binnen één of enkele dagen na vaccinatie op en gaan vanzelf weer over. Dit komt door de manier waarop vaccins werken: het vaccin zorgt ervoor dat het lichaam antistoffen tegen het virus aanmaakt, waarna het vaccin zelf door het lichaam wordt afgebroken. Bijwerkingen die na enkele weken nog optreden zijn zeer zeldzaam.
Wereldwijd zijn inmiddels ruim 12 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend. De eerste vaccinaties zijn daarbij al ruim 1,5 jaar geleden gegeven. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over.
Gaat u gelijklopend aan het herhaaldelijk vaccineren onderzoek doen naar de eventuele medische gevolgen die dat heeft? Zo nee, waarom niet?
Er wordt al onderzoek gedaan naar de effecten van de vaccins op korte en op langere termijn, door verschillende onafhankelijke organisaties in binnen- en buitenland. De bijwerkingen zijn te vinden in de bijsluiters van de vaccins en te vinden op de websites van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het bijwerkingencentrum Lareb.
Meldingen van mogelijke bijwerkingen worden gemonitord door Lareb. Het doel van het monitoren van meldingen is het opsporen van mogelijk nog niet bekende bijwerkingen. De bevindingen van Lareb worden met het CBG gedeeld. Het CBG beoordeelt of het gaat om een nieuwe bijwerking en neemt maatregelen wanneer noodzakelijk. Ook zorgt het CBG ervoor dat de bevindingen internationaal worden gedeeld. De bevindingen worden gedeeld met de EudraVigilance-databank van het EMA en vanuit daar met VigiBase, de databank van de WHO. Deze databanken maken het mogelijk om informatie over mogelijke bijwerkingen internationaal uit te wisselen.
Betekent de zeer beperkte effectiviteit van de vaccins ook dat we nu jaarlijks beperkende maatregelen kunnen verwachten, zoals bijvoorbeeld schoolsluitingen en mondkapjesverplichtingen, aangezien het virus zich zal blijven verspreiden?
Het verdere verloop van het virus is onzeker. Voor de scenario’s over het verdere verloop van het virus verwijs ik naar de scenario’s van de WRR en het KNAW4. De effectiviteit van de vaccins is van verschillende factoren afhankelijk, onder andere de infectiedruk en de dominante variant.
De huidige virusvariant kan weer opleven als de immuniteit afneemt. De immuniteit neemt af naarmate de vaccinatie of besmetting langer geleden is. Een voorbeeld van een dergelijke opleving hebben we recent gezien met de zomergolf. Tijdens deze golf was het echter niet noodzakelijk om beperkende maatregelen in te voeren en het RIVM meldt dat deze zomergolf inmiddels lijkt te zijn gepasseerd.
Het is ook mogelijk dat een nieuwe virusvariant dominant wordt. Dit kan betekenen dat veel meer mensen besmet kunnen worden met het virus en/of veel meer mensen ernstig ziek kunnen worden door een infectie met het virus.
Het is niet uit te sluiten dat in een dergelijk scenario opnieuw maatregelen noodzakelijk zijn.
Het kabinet heeft in voorbereiding op de verschillende scenario’s, zoals uiteengezet door de WRR en KNAW, een lange termijnstrategie gepresenteerd. Onderdeel daarvan is dat het onderwijs onder op de stapel ligt bij het treffen van maatregelen. Er zal slechts sprake zijn van een (gedeeltelijke) sluiting van het onderwijs of de kinderopvang als we te maken krijgen met een virus(variant) waarbij scholieren, studenten en personeel in de scholen en onderwijsinstellingen direct gevaar lopen.
Betekent dit dat ook kinderen jaarlijks zullen worden opgeroepen voor een inenting tegen COVID-19? Zo ja, weet u wat hiervan de eventuele medische gevolgen en/of bijwerkingen zijn?
Net als bij volwassenen, is het op dit moment nog niet te voorspellen of het noodzakelijk is kinderen jaarlijks te vaccineren tegen COVID-19. Het antwoord op vraag 5 geldt ook voor het vaccineren van kinderen.
Bent u zich ervan bewust dat de steeds verder oplopende gevallen van vaccinatieschade, bijvoorbeeld veroorzaakt door myocarditis en pericarditis, zich veelal voordoen na het ontvangen van herhaalprikken/boosters? Zo ja, vindt u het dan verstandig om mensen herhaaldelijk te blijven vaccineren?
De kans dat myocarditis of pericarditis na vaccinatie optreedt is zeer klein. De belangrijkste oorzaken voor myocarditis en pericarditis zijn infecties, zoals een eerder doorgemaakte verkoudheid of griep en auto-immuunaandoeningen. Ook de ziekte COVID-19 kan myocarditis of pericarditis veroorzaken. Bijwerkingencentrum Lareb geeft aan dat uit onderzoek blijkt dat het risico op myocarditis na een COVID-19-infectie achttien keer groter is dan na een COVID-19-vaccinatie. Voor pericarditis is dit risico vijf keer groter.5 De door Lareb ontvangen meldingen geven geen aanwijzingen dat pericarditis of myocarditis vaker voorkomt na de boostervaccinaties dan na de eerdere vaccinaties. Overigens gaan de klachten die worden veroorzaakt door myocarditis en pericarditis meestal vanzelf over. Ook zijn ze met medicijnen goed te behandelen.
Betekent dit dat niemand ooit «volledig gevaccineerd» zal zijn tegen COVID-19, aangezien de vaccins maar zeer beperkte tijd effect hebben?
We weten inmiddels dat de bescherming van de COVID-19-vaccins na verloop van tijd afneemt en dat het voor bepaalde groepen nodig kan zijn om een extra dosis te krijgen, zodat de bescherming tegen ernstig ziek worden en ziekenhuisopname weer op peil gebracht wordt. Het is op dit moment niet uit te sluiten dat daar in de toekomst meer vaccinaties bij komen. De term «volledig gevaccineerd» geeft daarom nu aan of iemand alle vaccinaties heeft gehad waar diegene op dat moment voor in aanmerking komt.
Weet u ook hoeveel effectiviteit de vaccins hebben na elf maanden, tien maanden, negen maanden, etc., aangezien het belangrijk is te weten hoe snel en hoeveel de vaccin effectiviteit precies afneemt in welk tijdsbestek? Zo nee, waarom weet u dat niet en kunt u daar onderzoek naar doen?
Het RIVM houdt de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen en de effectiviteit van de vaccins op populatieniveau voortdurend in de gaten, op basis van eigen onderzoek en internationale literatuur, en informeert mij daar elke vier weken over. De effectiviteit van de vaccins is van verschillende factoren afhankelijk, waaronder de infectiedruk en de dominante variant. Dit is waarom de vaccineffectiviteit van tijd tot tijd kan verschillen. Ik hecht daarom grote waarde aan de monitoring van de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen door het RIVM.
Kunt u reflecteren op het feit dat vaccinatie volgens het kabinet «de enige uitweg» uit de coronacrisis was, terwijl dat nu geheel niet zo blijkt te zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk mensen zich laten vaccineren, zodat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19 en het virus zich minder makkelijk kan verspreiden. Om burgers in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken om zich wel of niet te laten vaccineren, is actief en op grote schaal over vaccinatie gecommuniceerd. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt.
Kunt u reflecteren op de manier waarop gecommuniceerd is naar de burgers aangaande de coronavaccins? Deelt u de mening dat het kabinet de burger misleidende informatie heeft gegeven over de werking van de vaccins en hen daarmee op oneigenlijke gronden heeft bewogen zich te laten vaccineren?
Zie antwoord vraag 15.
Wat vindt u van de manier waarop is omgegaan met mensen die ervoor kozen zich niet te laten vaccineren? Staat u nog steeds achter de framing van de «pandemie van de ongevaccineerden» en de stigmatisering en maatschappelijke polarisatie die dat heeft opgeleverd? Zo ja, waarom? Kunt u een gedetailleerde verklaring geven?
Het halen van een vaccinatie blijft een vrije keuze. Stigmatisering van bepaalde groepen en maatschappelijke polarisatie passen daar niet bij. Dat laat onverlet dat je niet laten vaccineren nadelige effecten kan hebben voor anderen. Vaccinatie doe je voor jezelf maar ook voor een ander. Ook dat is iets om bij stil te staan.
Deelt u de mening dat het effectiever is op de zorgcapaciteit in Nederland structureel op te schalen, in plaats van te blijven prikken met een vaccin waarvan de effectiviteit snel afneemt?
De vaccins zorgen er, zoals ik in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen al heb toegelicht, nog steeds voor dat mensen minder ernstig ziek worden door COVID-19. De kans dat zij door een infectie in het ziekenhuis opgenomen moeten worden is daardoor een stuk kleiner. Het is daarom nog steeds van belang dat mensen die in aanmerking komen voor een vaccinatie deze ook halen. Zo blijft de zorg beschikbaar voor mensen die dit om een andere reden dan COVID-19 nodig hebben.
Ten behoeve van de zorgcapaciteit van ziekenhuizen bracht het expertteam «COVID-zorg in ziekenhuizen» (hierna: expertteam) in kaart wat nodig is om de ziekenhuiszorg goed voorbereid te laten zijn op een eventuele nieuwe COVID-19-golf in het najaar van 2022. Het expertteam heeft onder meer geadviseerd de bestaande personele capaciteit effectiever in te zetten door met meer flexibiliteit in te spelen op een eventuele oplopende zorgvraag. Het kabinet nam onder meer dit advies over en is hierover in gesprek met ziekenhuizen. Voor een gedetailleerde reactie op het advies van het expertteam verwijs ik u naar de Kamerbrief van 13 juni jl.6
Wat gaat de aanhoudende vaccinatiestrategie Nederland kosten en waar gaat het geld daarvoor vandaan gehaald worden?
Voor het jaar 2022 heb ik in mijn begroting rekening gehouden met de uitvoering van meerdere vaccinatierondes, namelijk de eerste boostercampagne in de winter, een herhaalprik voor ouderen en kwetsbaren in het voorjaar en een herhaalprik voor de gehele bevolking in het najaar. Ook voor het jaar 2023 heb ik een budget geraamd voor de COVID-19-vaccinatiestrategie. Hier heb ik de Kamer met de 6e incidentele suppletoire begroting over geïnformeerd7. De hiervoor benodigde middelen komen ten laste van het generale Rijksbrede beeld. Er wordt nog bezien of en in welke vorm structurele inbedding in mijn begroting nodig wordt geacht.
Afhankelijk van de opkomst, kan het voorkomen dat de uitvoeringskosten van de eerdere vaccinatierondes en de najaarsronde anders zijn dan ik aanvankelijk heb geraamd. Indien dit zo is zal ik dit de Kamer, conform de normale begrotingssystematiek, zo spoedig mogelijk melden met een suppletoire begroting. Dit geldt ook voor wijzigingen in mijn begroting ten behoeve van eventuele toekomstige vaccinatierondes.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om in te zetten op preventie en eventueel vroegtijdige medicatie, dan op vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Preventie is van groot belang. Het is nog steeds erg belangrijk dat iedereen zich aan de basisadviezen houdt. Zo proberen we te voorkomen dat mensen besmet raken met het coronavirus. Toch kan het gebeuren dat iemand wel besmet raakt. De vaccins zorgen er in dat geval voor dat mensen minder ziek worden. Vroegtijdige medicatie en verdere behandeling bij ziekte kunnen in aanvulling daarop het risico verlagen dat patiënten die besmet raken een ernstig verloop van de ziekte doormaken. Vaccinatie, preventie en behandeling zijn daarmee alle drie van groot belang in het voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19.
Het vastleggen van het recht op abortus in het Europees Handvest van grondrechten van de Europese Unie |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u onze afschuw over het feit dat vrouwen in de Verenigde Staten (VS) het fundamentele recht op abortus is ontnomen door het intrekken van Roe v. Wade, waardoor in de helft van de Amerikaanse staten abortus een strafbaar feit wordt?
Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft op 24 juni j.l. in de zaak Dobbs v. Jackson Women’s Health Organization geoordeeld dat er in de Verenigde Staten geen grondwettelijk verankerd recht op abortus is. Hiermee werd de uitspraak uit 1973 in de zaak Roe v. Wade teruggedraaid. Als gevolg van deze uitspraak wordt abortuswetgeving weer een statelijke in plaats van federale aangelegenheid. De precieze gevolgen van de uitspraak van 24 juni zijn op dit moment nog niet volledig te duiden. Sinds het besluit van het Hof hebben twaalf staten abortus reeds verboden. Aangenomen wordt dat in 20 tot 25 staten abortuswetgeving zal worden aangenomen die restrictiever is dan het recht op abortus tot 24 weken zwangerschap, zoals dat gold tot deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Er zijn ook staten die proberen het recht op toegang tot abortus nu juist sterker te verankeren.
Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes over de wereld, inclusief hun gezondheid, keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Naar aanleiding van de uitspraak van het Amerikaans Hooggerechtshof heb ik langs deze lijnen op twitter gereageerd. Ook andere leden van het kabinet hebben een reactie gegeven.
Deelt u de zorgen dat anti-abortusbewegingen vaak gesteund en soms zelfs gefinancierd worden door organisaties uit de VS? Deelt u dat het onwenselijk is dat het recht op abortus in EU lidstaten wordt beknot?
Het kabinet maakt zich zorgen over landen binnen de EU waar abortuswetgeving is aangescherpt, of waar discussies over zulke aanscherping plaatsvinden. Dit is onderdeel van een bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid. In dit licht maakt het kabinet zich ook zorgen over de groeiende wereldwijde verbinding tussen en financiering van anti-gender organisaties, waaronder veel organisaties die tegen abortus zijn. In juni 2021 lanceerde het European Parliamentary Forum (EPF) het onderzoeksrapport «Tip of the Iceberg» waarin de sterke verbanden tussen zulke allianties en organisaties worden beschreven. Zo identificeerde het rapport USD 707.2 miljoen anti-gender financiering in Europa over de periode 2009–2018. Een deel van die financiering komt van Amerikaanse organisaties. De andere twee grootste geografische bronnen zijn Rusland en Europa zelf. Anti-gender groeperingen richten zich vaak op advocacy tegen abortus, seksuele voorlichting maar ook bijvoorbeeld tegen rechten en gelijke behandeling van lhbtiq+ personen.
Bent u het ermee eens dat vrouwen in de hele Europese Unie (EU) toegang moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus?
Ja, ik ben het ermee eens dat vrouwen in de hele EU toegang zouden moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus, en ben bekend met de abortusrestricties in Polen en Malta. Gezondheidszorg is grotendeels een competentie van de lidstaten. In EU-verband draagt Nederland actief het belang uit van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus. In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid. Daarbij bepleit Nederland toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Bent u bekend met dat in Polen en Malta de facto een abortusverbod geldt? Wat voor rol ziet u voor Nederland om te voorkomen dat dit zich verder door Europa verspreidt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nu de VS een grote stap terug zet, de EU juist nu de sprong naar voren moet maken en het fundamentele recht op abortus beter moet verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op de eerste en tweede vraag aangegeven, deel ik uw zorg over de ontwikkelingen in de VS en de bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend.
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft het Handvest dezelfde juridische waarde als de EU-verdragen. Dit is vastgelegd in artikel 6, lid 1, van het VEU. Dat betekent dat er een verdragswijziging nodig is om het recht op een veilige en legale abortus aan het Handvest toe te voegen. Hiertoe zal de gewone herzieningsprocedure van artikel 48, leden 2 t/m 4, van het VEU moeten worden gevolgd. Ook wanneer er bijvoorbeeld een bijlage (annex) aan het Handvest zou worden toegevoegd, vergt dat een verdragswijziging. Het is dus niet mogelijk het recht op het abortus in het Handvest te verankeren zonder verdragswijziging.
Het kabinet volgt de discussie over het verankeren van het recht op abortus in het Handvest op de voet en zal zich verder verdiepen in de haalbaarheid van dit initiatief. Op 7 juli j.l. stemde het Europese Parlement voor een resolutie die oproept het recht op abortus op te nemen in het Handvest. Ook kondigde dit jaar Franse president, Emmanuel Macron, aan zich hiervoor in te zetten. Abortuswetgeving verschilt sterk per EU lidstaat, omdat o.a. volksgezondheid binnen de EU een competentie van lidstaten is. Lidstaten kunnen dus zelf bepalen of en onder welke omstandigheden abortus legaal is. In algemene zin geldt wel dat de lidstaten bij het maken van de keuzes, en het uitoefenen van hun eigen bevoegdheden, de betrokken EU-kaders en basisverplichtingen dienen te respecteren. Door deze verschillen is het te betwijfelen of er voldoende steun is onder EU lidstaten om het recht op abortus te verankeren in het Handvest.
Bent u bereid om zich in Europa in te zetten voor het verankeren van het fundamentele recht op abortus in het Handvest van grondrechten van de Europese Unie? Bent u bereid daarbij aan te sluiten bij de eerdere oproep van Macron op 19 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om abortus aan het Handvest van grondrechten van de Europese Unie toe te voegen, zonder dat het verdrag daarvoor gewijzigd hoeft te worden? Zou er bijvoorbeeld een annex aan het Handvest toegevoegd kunnen worden? Bent u bereid dit te onderzoeken en eventueel te steunen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.