Het inschakelen van tandartsassistenten die verdoven, wortelkanaalbehandelingen doen, boren en vullen |
|
Henk van Gerven , Jasper van Dijk |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending dat tandartsen preventieassistenten met korte opleidingen patiënten laten behandelen, waarbij het gaat om het verdoven, wortelkanaalbehandelingen, boren en vullen van tanden?1
Uit de tv-uitzending van TROS Radar maak ik op dat in sommige gevallen binnen de mondzorg de grenzen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) worden opgezocht. Uit de uitzending kan ik niet opmaken in hoeverre dit heeft geleid tot werkelijke overtredingen van deze wet.
Op grond van de Wet BIG is het toegestaan dat niet-zelfstandig bevoegde personen zogenaamde voorbehouden handelingen uitvoeren. Dit mag echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Zo moet een zelfstandig bevoegde professional, in dit geval een tandarts, hiertoe opdracht verlenen en moet hij zich ervan vergewissen dat de persoon bekwaam is om de handeling uit te voeren. Ook moet hij, voor zover redelijkerwijs nodig, aanwijzingen geven en ervoor zorgen dat toezicht en tussenkomst mogelijk zijn. Onder deze voorwaarden is het niet strijdig met de wet dat een preventieassistent boort of vult. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2008 een circulaire uitgebracht waarin staat beschreven aan welke eisen het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandartspraktijk moet voldoen. Naast de eisen uit de Wet BIG staat in deze circulaire bijvoorbeeld beschreven dat de patiënt toestemming moet verlenen voor het feit dat de behandeling door iemand anders dan de tandarts uitgevoerd wordt. Dat neemt niet weg dat ik mij zorgen maak over de signalen dat de kwaliteit van de geboden zorg mogelijk niet toereikend is, vooral waar het gaat om personen met een beperkte opleiding. Om die reden zal ik in overleg met de Inspectie nagaan of haar voornoemde circulaire aanscherping behoeft.
Hoeveel mondhygiënistes en preventieassistenten zijn er thans werkzaam in de tandzorg?
Op dit moment zijn 2340 mondhygiënisten werkzaam in Nederland. Preventieassistenten vallen niet onder de bepalingen van de Wet BIG en dus ook niet onder een wettelijke registratieplicht. Mede daardoor is onbekend hoeveel preventieassistenten in Nederland werkzaam zijn.
Is het waar dat door het tandartsentekort steeds meer ingewikkelde mondzorg overgelaten wordt aan lager geschoold personeel? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
In de tandartspraktijk wordt nauw samengewerkt en kunnen handelingen worden overgedragen van de tandarts naar niet-zelfstandig bevoegden. Dit gebeurt onder strikte voorwaarden zoals vermeld in het antwoord op vraag 1.
Onder deze voorwaarden ben ik dan ook voorstander van samenwerking, omdat dit bijdraagt tot een meer doelmatig gebruik van de voorhanden zijnde capaciteit in de mondzorg.
Vindt u niet dat de Wet Individuele beroepen in de Gezondheidszorg (BIG) moet worden aangescherpt, zodat het onmogelijk wordt dat behandelingen als verdoven, boren en vullen door preventieassistenten met beperkte opleidingen worden verricht?
De Wet BIG geeft het kader weer waarbinnen het uitvoeren van handelingen door niet-zelfstandig bevoegden kan plaatsvinden. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2008 een circulaire uitgebracht waarin beschreven staat aan welke eisen dit in de tandartspraktijk dient te voldoen. Ik ben niet voornemens de Wet BIG aan te passen, maar zal in overleg treden met de Inspectie om te bezien of deze circulaire aanscherping behoeft.
Zijn tandartsen niet verplicht zich aan te sluiten bij een klachtencommissie in het kader van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector? Zijn alle tandartsen aangesloten bij een klachtencommissie? Zo nee, hoe wordt hierop toegezien dat dit toch gebeurt? Wat vindt u van het voorstel van de Consumentenbond om te komen tot een geschillencommissie? Is deze zinvol mede in relatie tot de nieuwe Cliëntenwet zorg die in ontwikkeling is?
Ja, tandartsen zijn verplicht zich aan te sluiten bij een klachtencommissie en moeten een klachtenregeling hebben. Als de Inspectie uit thematisch onderzoek of uit meldingen of op grond van andere signalen indicaties heeft dat er veel klachten zijn over een tandarts, zal de Inspectie nader onderzoek doen. Op grond van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz) moeten alle zorgaanbieders, dus ook tandartsen, aangesloten zijn bij een geschilleninstantie. Als zij voldoen aan de aanvullende vereisten van de Wcz, kunnen bestaande klachtencommissies de rol vervullen van een onafhankelijke geschilleninstantie.
Onderschrijft u het standpunt van de Associatie Nederlandse Tandartsen die vindt dat er te weinig toezicht is, en dat «als er te weinig toezicht is er altijd een voedingsbodem ontstaat voor incidenten»?
Ik vind het een oneigenlijke omkering van zaken, als een beroepsgroep onaanvaardbaar handelen van haar leden wijt aan de mate van toezicht. De verantwoordelijkheid ligt bij de beroepsbeoefenaren zelf en bij de beroepsorganisaties als het om algemene cultuuraspecten gaat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in deze? Is het waar dat de kans dat een inspecteur een tandarts bezoekt gemiddeld ligt op één keer in de 350 jaar? Is het waar dat er slechts een «halve inspecteur» voor tandzorg is voor het hele land? Kan er bij een dergelijke bezetting nog wel sprake zijn van een actief toezicht om gebrekkige tandzorg te voorkomen? Bent u bereid de capaciteit van de Inspectie in dit kader te verhogen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie houdt toezicht op de sector op basis van risicoanalyses. Gelet op een stijgend aantal meldingen over kwaliteitsproblemen, vooral bij de grote instellingen voor mondzorg, wil ik nagaan of er gronden bestaan om de inspectiecapaciteit voor dit zorgdomein uit te breiden. Daarbij wil ik benadrukken dat, naast de inspecteur die specifiek is aangesteld voor het toezicht op de mondzorg, de overige inspecteurs eveneens bevoegd zijn om toezicht ter zake te houden. Indien de kwaliteit van de geboden zorg niet toereikend blijkt kan de inspectie een bevel uitvaardigen tot sluiting van een tandartspraktijk. Dit gebeurde bijvoorbeeld onlangs in Barendrecht en Echt-Susteren.
Is u bekend of diensten worden gedaan door niet-tandartsen in Nederland? Zo ja, hoe groot is dit fenomeen? Vindt u dat bij de avond-, nacht- en weekenddiensten de tandarts altijd zelf dienst moet doen dan wel fysiek aanwezig moet zijn als hij zijn taak delegeert?
Het is mij niet bekend in hoeverre niet-tandartsen avond-, nacht- en weekenddiensten waarnemen. Ik zou het in elk geval een uiterst onwenselijke situatie vinden, omdat niet-tandartsen niet zelfstandig mogen boren, vullen, trekken en verdoven, alle handelingen die noodzakelijk zijn bij het verhelpen van pijnklachten waarbij het meestal in avond-, nacht- en weekenddiensten om gaat.
Hoeveel buitenlandse tandartsen zijn er thans werkzaam in Nederland? Welk percentage betreft het van het totaal in Nederland werkzame tandartsen?
Er staan op dit moment 10.064 tandartsen in het BIG-register, waaronder 1664 tandartsen met een buitenlands diploma. Een aantal van deze geregistreerden is echter niet (meer) werkzaam in de tandartspraktijk, bijvoorbeeld vanwege pensioen. Het precieze aantal werkzame tandartsen is niet bekend.
Is er verschil in kwaliteit tussen Nederlandse en buitenlandse tandartsen? Wordt op enigerlei wijze bijgehouden of er een relatie is tussen de kwaliteit van de geboden tandzorg en de nationaliteit van de tandarts? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk ter bewaking van de kwaliteit van de geboden zorg?
Om in Nederland als tandarts werkzaam te zijn is registratie op grond van de Wet BIG verplicht. In Nederland afgestudeerde tandartsen komen op grond van hun diploma rechtstreeks hiervoor in aanmerking. Dat geldt ook voor tandartsen met een diploma dat is afgegeven binnen een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER). Voor tandartsen met een diploma van buiten de EER geldt dat deze een procedure bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) dienen te doorlopen. Daarbij wordt het diploma gevalideerd en dient de betrokken tandarts een tandheelkundig assessmentte ondergaan, waarbij zijn deskundigheid en vaardigheid wordt getoetst. Op grond hiervan wordt bepaald of de tandarts in het BIG-register kan worden ingeschreven. Er is dus geen aanleiding om onderzoek uit te voeren naar het verband tussen nationaliteit en tandheelkundige kwaliteit, omdat alle tandartsen van buiten de EER individueel worden getest.
Wat vindt u van het feit dat bijvoorbeeld de faculteit tandheelkunde in Groningen studenten uit Saoedi Arabië opleidt tegen betaling van 30.000 euro per jaar en tegelijkertijd Nederlandse studenten door de numerus fixus worden afgewezen?
Voor de opleiding van studenten uit Saoedi Arabië die in Groningen tandheelkunde studeren gelden de voorwaarden en uitgangspunten die ik in 2007 heb geformuleerd in mijn antwoord op de vragen van het Kamerlid Joldersma inzake Saoedi Arabische studenten die in Nederland geneeskunde studeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1032). Kort samengevat: het inzetten van capaciteit voor deze studenten mag niet ten koste gaan van de capaciteit voor de reguliere studenten tandheelkunde; het moet gaan om een vorm van contractonderwijs, waarbij de integrale kostprijs van de opleiding aan de contractpartner wordt doorberekend. In Groningen gaat het om maximaal twaalf studenten tandheelkunde per studiejaar; de contractpartner, het Ministerie van Hoger Onderwijs van Saoedi Arabië, wordt per student per studiejaar € 32.000 in rekening gebracht. Het arrangement heeft geen invloed op de numerus fixus; de belangen van Nederlandse studenten worden niet geschaad.
Is het waar dat het Capaciteitsorgaan heeft geadviseerd de capaciteit te verhogen met een bandbreedte van 314 tot 466 voor de instroom in de opleiding tot tandarts en van 333 tot 416 voor de instroom in de opleiding tot mondhygiënist zo mogelijk al in 2010?2
In het voorjaar heb ik het Capaciteitsplan 2009 (Advies Mondzorg) ontvangen. In dit plan wordt ingegaan op de benodigde verhoogde instroom in de opleidingen tandheelkunde en mondzorgkunde gelet op toekomstige ontwikkelingen. Momenteel werk ik samen met de staatssecretaris van OCW, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, aan een kabinetsreactie op dit rapport. Aangezien een aantal vraagstukken over de instroom van buitenlandse tandartsen en de mate van taakherschikking tussen tandarts en mondhygiënist momenteel nog wordt uitgezocht kan ik niet vooruitlopen op deze kabinetsreactie.
Waarom heeft u dit advies naast u neergelegd? Om financiële redenen? Om hoeveel geld gaat het als het advies van het Capaciteitsorgaan wordt overgenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u van het voorstel van de opleidingscentra in Nijmegen, Amsterdam en Groningen om de opleidingscapaciteit van tandartsen te verhogen van 240 naar 320 per jaar?3 Bent u bereid dit voorstel alsnog over te nemen, zodat nog dit jaar de capaciteit kan worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde voorstel tot verhoging van de capaciteit is bij mij, noch bij staatssecretaris Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart ingediend; ik heb begrepen dat het voorstel van de faculteiten/opleidingen tandheelkunde niet de instemming heeft van de verantwoordelijke instellingsbesturen. Als zodanig is het voorstel niet aan de orde. Het genoemde voorstel is weliswaar in lijn met het advies van het Capaciteitsorgaan, maar zoals gesteld in het antwoord op vraag 13 kan ik niet vooruitlopen op de kabinetsreactie op dit advies. Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat een eventuele wijziging van de onderwijscapaciteit eerst per 1 september 2011 kan worden geëffectueerd; het instellingsbestuur dient immers vóór 1 december voorafgaande aan het beoogde studiejaar het maximum aantal in te schrijven eerstejaars studenten aan de IBG te melden.
Een vrouw die ervan verdacht wordt haar dochtertje opzettelijk ziek te maken |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de casus van moeder Brenda?1
Ja.
Is de informatie uit de tv-uitzending waar dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de situatie dat haar jonge kind inmiddels al anderhalf jaar uithuis is geplaatst op basis van vermoedens, zonder dat er waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?
Nee, de informatie uit de tv-uitzending dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens is niet juist.
Hoe beoordeelt u dan de situatie dat moeder op basis van deze vermoedens van mishandeling zes weken in voorarrest heeft gezeten en dat nog steeds de strafprocedure niet is gestart?
De rechtbank heeft op vordering van het Openbaar Ministerie de voorlopige hechtenis bevolen. Daarop heeft de verdachte inderdaad zes weken in voorarrest gezeten. Het onderzoek ter terechtzitting is in april 2010 begonnen en zal in september van dit jaar worden voortgezet.
Wat gebeurt er met het kind als moeder uiteindelijk onschuldig blijkt te zijn aan de feiten waarvan zij verdacht wordt, rekening houdend met het feit dat het kind al lange tijd in een pleeggezin verblijft?
Zodra de moeder is vrijgesproken c.q. de eventuele vrijheidsstraf heeft ondergaan zal worden bezien of zij haar verantwoordelijkheid als ouder weer op zich kan nemen en zo ja op welke termijn. Daarbij is van belang dat het hier gaat om een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling; deze is altijd verbonden aan door de kinderrechter vastgestelde termijnen. De kinderrechter moet toestemming geven voor de verlenging ervan.
Deelt u de mening dat een scheiding van moeder en kind op zo’n jonge leeftijd de hechting ernstig verstoort, en daarom pas overgegaan moet worden tot uithuisplaatsing, als hier niet alleen vermoedens maar feiten aan ten grondslag liggen?
De kinderrechter heeft het bureau jeugdzorg gemachtigd het kind uit huis te plaatsen. Dit geeft aan dat er naar het oordeel van de rechter in deze zaak sterke aanwijzingen zijn dat het niet scheiden van moeder en kind ernstige risico's voor het kind met zich meebrengt.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hiervoor al aangegeven bevindt de zaak zich thans onder de rechter. Diens oordeel dient dan ook te worden afgewacht.
De zorg aan mensen met oorsuizen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorg (diagnostiek en behandeling) voor mensen met auditieve problemen en taalproblemen bij Adelante?1
Ja.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er in opdracht van ZonMw multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan om de zorg voor mensen met Tinnitus/Hyperacusis/Menièrete (oorsuizen) te evalueren, en dat een onderdeel de kosteneffectiviteit en de uitkomsten van behandeling is (rapport verwacht voorjaar 2011)?
Ik ben op de hoogte van een onderzoekstraject van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht die onderzoek uitvoeren naar nieuwe interventies voor tinnitus. Het onderzoekstraject vindt niet plaats in opdracht van ZonMw, maar op eigen initiatief van bovengenoemde partijen. ZonMw levert een financiële bijdrage aan het onderzoekstraject.
Bent u er ook van op de hoogte dat het Centrum Indicatiestelling Zorgsector (CIZ) sinds januari 2009 oordeelt dat Tinnitus geen grondslag is voor AWBZ en dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) geen grond ziet voor financiering, zolang er geen resultaten zijn van het onderzoek?
De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Het bieden van reguliere zorg aan mensen met tinnitus valt onder de zorg die door audiologische centra van oudsher wordt geboden op grond van de Zorgverzekeringswet (en voorheen de Ziekenfondswet). Het CVZ heeft niet kunnen vaststellen de behandelvormen, waar Adelante onderzoek naar doet voldoende effectief zijn. De nieuwe interventies zijn geen te verzekerde prestaties in het kader van de Zvw of AWBZ.
Hoe oordeelt u over het feit dat er onderzoek wordt gedaan naar de (kosten)effectiviteit van een multidicsiplinaire behandeling, maar dat die behandeling niet vergoed wordt, noch via de AWBZ, noch via de zorgverzekeraars?
Voor het initiëren van het onderzoek zijn Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht verantwoordelijk. Ook het eventueel beëindigen van het onderzoekstraject is een besluit die de initiatiefnemers samen nemen. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over deze besluitvorming te oordelen of mij daarin te mengen.
Bent u ervan op de hoogte dat, wanneer de behandeling niet gefinancierd wordt, deze dan zal moeten worden gestaakt en dat het onderzoek niet kan worden afgemaakt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat hier sprake is van een ernstige situatie, omdat mensen hun (lopende) behandeling dreigen te verliezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is geen sprake van een ernstige situatie omdat het niet gaat om een situatie waarin verzekerden verstoken blijven van noodzakelijke zorg. Voor reguliere tinnituszorg binnen audiologische centra is er een bekostigingstitel binnen de Zorgverzekeringswet.
Erkent u tevens dat met overheveling van AWBZ-grondslagen naar de zorgverzekeringswet is gesteld dat niemand buiten de boot diende te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het onderzoektraject heeft betrekking op nieuwe behandelvormen van tinnitus. De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Er is hier dan ook geen sprake van een overheveling van AWBZ-grondslagen. Voor reguliere tinnituszorg is een bekostigingstitel binnen de Zvw.
Bent u bereid een uitweg uit de impasse te zoeken, desnoods door tijdelijke projectsubsidie, tot de tijd dat het onderzoek is afgerond en er meer duidelijkheid is over (de bekostiging van) Tinnitus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee. Op 20 april 2010 heeft al een overleg plaatsgevonden met Adelante, ZonMw, NZa, CVZ en VWS over het bekostigingsprobleem die Adelante heeft om het onderzoekstraject af te ronden. In dat overleg werd duidelijk dat de bekostiging ten laste van de NZa-beleidsregel innovatie niet mogelijk is. ZonMw heeft naar aanleiding van het overleg bovenop de al eerder toegezegde middelen aanvullend subsidie toegezegd. Het financiële vraagstuk waarvoor Adelante zich gesteld ziet, hangt samen door Adelante eerder gemaakte keuzes. De verantwoordelijkheid voor deze keuzes ligt bij Adelante.
Wat kost het onderzoek van ZonMw?
Het betreft geen onderzoek van ZonMw, maar een onderzoek van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht waarvoor ZonMw een bijdrage heeft geleverd aan de financiering. De financiële bijdrage van ZonMw voor het onderzoeksproject bedraagt, inclusief de recente aanvullende bijdrage, maximaal € 527.423,56.
Antwoord vragen Van Gerven over de rol van Menzis bij het ontmantelen van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Menzis legt Refaja wil op» en «Refaja in oosten dupe van krimp in noorden»?1
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zich op deze wijze mengt in de spreiding van het zorgaanbod? Hoort het bij de taken van een zorgverzekeraar om aan te sturen op schaalvergroting en concentratie van voorzieningen waardoor de zorg voor de bevolking minder goed bereikbaar wordt? Zo ja, waarom?
Bent u van mening dat Menzis misbruik maakt van zijn positie door concentratie te eisen? Is dit de manier waarop marktmacht in uw visie de zorg moet gaan reguleren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van een volwaardig ziekenhuis als het Refaja-ziekenhuis geen operatiekamers meer zou hebben? Bent u van mening dat dit een ongewenste situatie zou zijn?
In hoeverre zijn de plannen voor een operatiecomplex langs de A7 al compleet? Is dit een door de samenleving gewenste en gedragen oplossing?
Wat betekent dit voor de bereikbaarheid van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen voor de 45-minutennorm in het kader van de bereikbaarheid bij spoed? Is de bereikbaarheid niet wezenlijk in het geding gezien het onderzoek van juli 2009 van Linschoten c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Vindt u niet dat verzekeraars in samenspraak met de samenleving en gedragen door de samenleving tot volwaardige ziekenhuiszorg voor Oost-Groningen moeten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit dan gestalte krijgen?
Zorgverzekeraars die hun zorgplicht niet nakomen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Apothekers woedend over fraudeklacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de beschuldiging van fraude van zorgverzekeraar UVIT aan het adres van de apothekers?
Over het algemeen vind ik het niet verstandig dat betrokkenen via de publiciteit met elkaar communiceren over dergelijke aangelegenheden. Zeker niet nu ook de omstandigheden en de feiten nog niet duidelijk zijn en zorgverzekeraar UVIT zijn onderzoek ter zake nog niet heeft afgerond.
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat tijdstip niet in Nederland verkrijgbaar waren en welke geneesmiddelen dat betreft. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze. Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT. In de afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers zijn bepalingen opgenomen over controle van declaraties door de zorgverzekeraar zodat hier in eerste instantie sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid.
Wat vindt u van de reactie van apothekerskoepel Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat niet de apothekers, maar UVIT zijn zorgplicht verzaakt?
Net zoals ik het niet verstandig vind dat betrokken via de publiciteit met elkaar communiceren, vind ik het niet verstandig om hier uitspraken over te doen.
Volledigheidshalve merk ik op dat het feitencomplex niet vaststaat en nog voorwerp van onderzoek is. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat de fraude niets anders inhoudt dan het leveren van andere dan het preferente medicijn, omdat de preferente medicijnen Claritromycine, Perindopril en Venlafaxine gedurende drie maanden niet leverbaar waren?
Ik kan en wil geen reactie geven nu het feitencomplex niet vaststaat en het primair een aangelegenheid betreft tussen zorgverzekeraar UVIT en de desbetreffende apothekers die declareren bij UVIT. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat het preferentiebeleid heeft geleid tot ernstige leveringsproblemen en dat deze leveringsproblemen één van de negatieve effecten van dit prijsbeleid zijn?
Deze aangelegenheid heeft inderdaad betrekking op het preferentiebeleid. Voor zover ik het op dit moment kan overzien kunnen hieraan echter geen algemene conclusies worden verbonden ten aanzien van het volledige preferentiebeleid. UVIT onderzoekt immers op dit moment de omvang en reikwijdte van de voorliggende geval. Wel wil ik er op wijzen dat overleg plaatsvindt over hoe het preferentiebeleid in de praktijk uitwerkt. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de beschuldiging van UVIT het imago van de apothekers onterecht verder beschadigt?
Ik kan en wil hier geen uitlatingen over doen. In de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 treft u mijn argumentatie daarvoor aan.
Bent u van mening dat dit conflict wordt veroorzaakt door het preferentiebeleid, waardoor de zorgverzekeraar een financieel belang heeft bij het voorschrijfgedrag van de apotheker?
Het preferentiebeleid speelt inderdaad een rol bij deze aangelegenheid. Het heeft echter geen invloed op het voorschrijfgedrag van de arts. De voorschrijvende arts heeft volledige keuzevrijheid bij het voorschrijven. Als een arts behandeling met een als preferent aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord acht, dan schrijft hij een ander (niet-preferent) geneesmiddel voor dat dan vergoed wordt overeenkomstig de bepalingen van het Geneesmiddelen-vergoedingssysteem (GVS). Daarvoor hoeft de arts alleen maar de letters MN (van medische noodzaak) op het recept te vermelden. Zie verder mijn antwoord op vragen 5 en 9.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid ertoe leidt dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen, aangezien preferente medicijnen vaker niet verkrijgbaar zijn dan niet-preferente medicijnen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb aangegeven kunnen naar mijn mening geen algemene conclusies worden getrokken uit het voorliggende geval. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de unaniem aangenomen motie van de leden Schermers en Van der Veen2, waarin u wordt verzocht helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheidsverdeling in de situatie dat preferente middelen niet leverbaar zijn en er aldus zorg voor te dragen dat de administratieve lasten van de apotheker niet verder zullen oplopen en de patiënt er niet de dupe van wordt? Waarom heeft u niet voor 1 december 2009 de Kamer geïnformeerd hoe u dit ging uitvoeren, zoals gevraagd in de motie?
Naar aanleiding van de desbetreffende motie van de leden van de Tweede Kamer Schermers en Van der Veen heb ik u bij brief van 9 november 2009 aangegeven dat ik in overleg ben met betrokkenen over de administratieve effecten en gevolgen van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars, inclusief het couvert-systeem (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 123). Dat overleg dat in het verband van de Commissie Alders plaatsvindt is nog niet afgerond.
Het vernietigen en weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Jolande Sap (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van diverse belangenorganisaties dat stempassen van mensen met een verstandelijk beperking regelmatig worden weggegooid?
Zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Wat is uw reactie op het voorstel van Platform Verstandelijk Gehandicapten, dat er beëdigd stembegeleiders moeten komen, die ook mensen met een verstandelijke beperking kunnen helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat ook mensen met een verstandelijke beperking hulp kunnen krijgen bij het uitbrengen van hun stem?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel van de vereniging van verstandelijk gehandicapten LFB om op de stembiljetten ook de foto’s van lijsttrekkers op te nemen?
Reeds eerder is vastgesteld dat het stembiljet aan vernieuwing toe is (TK 2009–2010, 31 142, nr. 21). Ik heb de Kamer toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren dat moet leiden tot een nieuw ontwerp voor het stembiljet. Het nieuwe ontwerp moet het mogelijk maken dat kiezers met beperkingen met het stembiljet kunnen stemmen. Dit spoort dus met het voorstel van de vereniging LFB.
Het weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel stempassen aan verstandelijk beperkten zijn uitgegeven bij de verkiezingen voor de gemeenteraad en hoeveel er naar schatting zullen worden uitgegeven bij de komende Tweede Kamerverkiezingen?
Nee, in de gemeentelijke basisadministratie op grond waarvan de stempassen worden geproduceerd, worden geen gegevens bijgehouden over het al dan niet verstandelijk beperkt zijn van personen.
Is er een sluitend inzicht in het aantal aan verstandelijk beperkten uit te geven stempassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het aantal kiezers met een verstandelijke beperking zodanig substantieel is, dat ze bij volledige opkomst bepalend zouden zijn voor ongeveer 2 Kamerzetels?
Volgens een recent gepubliceerd rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (maart 2010) zijn er in Nederland circa 147.000 personen die AWBZ zorg vragen voor verstandelijk gehandicapten (een deel hiervan heeft de kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar uiteraard nog niet bereikt). Bij de Tweede Kamerverkiezing in 2006 bedroeg de kiesdeler (aantal stemmen nodig voor één zetel) 65 592 stemmen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer belangenbehartigers van verstandelijk beperkten stempassen vernietigen zonder medeweten of toestemming van hun cliënten, hun familie of curatoren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Is het vernietigen van stempassen van derden strafbaar? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak is verbaliserend opgetreden ten tijde van de gemeenteraadsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Noch de Kieswet noch het Wetboek van Strafrecht kent een bepaling die expliciet ziet op het vernietigen van stempassen van derden. Wel zou het vernietigen van de stempas mogelijk strafbaar kunnen zijn op grond van het algemene artikel in het Wetboek van Strafrecht over vernieling (artikel 350). Hierop staat een straf van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Voor zover bij het ministerie van BZK bekend, is er bij de gemeenteraadsverkiezingen geen aangifte gedaan door belanghebbenden.
Bent u bereid alsnog op te treden tegen gevallen waarin duidelijk is dat stempassen ten onrechte vernietigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb gesteld, zal ik de instellingen aanschrijven en hen er op wijzen dat zij de stempassen tijdig moeten verstrekken aan hun inwoners.
Bent u bereid instellingen voor verstandelijk beperkten aan te schrijven en te wijzen op de strafbaarheid van het vernietigen van stempassen van hun cliënten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid extra toe te zien op onregelmatigheden met de stempassen van verstandelijk beperkten tijdens de komende parlementsverkiezingen en waar nodig handhavend op te treden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb ik mij bereid verklaard in het kader van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing na te gaan of zich bij het stemmen door mensen met een verstandelijke beperking problemen hebben voorgedaan. Ik heb echter geen mogelijkheden om op dit terrein handhavend op te treden daar ik daarvoor geen bevoegdheden heb.
Mantelzorgwoningen |
|
Hans van Leeuwen , Renske Leijten |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat gemeenten, waaronder Schiermonnikoog, ondanks uw antwoorden op eerdere vragen1 moeite hebben met de uitleg van de regels rond plaatsing van mantelzorgwoningen en het toestaan van tijdelijke bewoning van bijgebouwen voor mantelzorg?
Ja, het is mij bekend dat de toepassing van de regelgeving voor het toestaan van mantelzorgwoningen in de praktijk vragen oproept.
Kunt u nog vóór de zomer van 2010 in een brief helder uiteenzetten:
Alvorens in te gaan op de gestelde vragen, merk ik eerst op dat het tot mijn spijt niet mogelijk is gebleken de vragen voor aanvang van de zomer van 2010 te beantwoorden. In antwoord op de vragen kan ik aangeven er groot belang aan te hechten dat gemeenten mantelzorg zoveel mogelijk faciliteren. Erkend moet echter worden dat er redenen kunnen zijn waarom bebouwing ten behoeve van mantelzorg niet in elke vorm aanvaardbaar kan worden geacht. Gemeenten beschikken, in het bijzonder binnen de bebouwde kom, over een grote mate van beleidsvrijheid om al dan niet in afwijking van een bestemmingsplan bouwwerken ten behoeve van mantelzorg bij woningen toe te staan. Dat de mogelijkheden die het ruimtelijk instrumentarium biedt bij zijn toepassing vragen oproept is mij bekend. Met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die per 1 oktober in werking treedt, zullen deze vragen nog niet allemaal opgelost zijn. Mede ter uitvoering van de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 34) en de motie Linhard c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 38), wordt momenteel een voorstel voorbereid waarmee wordt nagestreefd om binnen het systeem van de Wro en Wabo vereenvoudigingen door te voeren in de vergunningprocedure om afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan. Daarbij wordt ook de mogelijkheid betrokken om tijdelijke afwijkingen van bestemmingsplannen toe te staan. Deze mogelijkheid is nu nog beperkt tot een maximumduur van vijf jaar. Bezien wordt hoe deze regeling flexibeler kan worden gemaakt. Ook wordt bezien hoe langs eenvoudige weg kan worden toegestaan dat (al dan niet tijdelijk) woningen kunnen worden toegestaan in leegstaande gebouwen. Bovenstaande materie is complex, mede vanwege de samenhang met onder meer het Bouwbesluit 2003, de Wet geluidhinder en het Besluit milieu effectrapportage. Anders dan aanvankelijk aangenomen is inmiddels duidelijk geworden dat hierbij wijzigingen op wetsniveau onvermijdelijk zijn. Zodra een samenhangende oplossing ter uitvoering van genoemde moties concretere vorm heeft gekregen, zult u hierover bij separate brief nader worden geïnformeerd. Naar mijn verwachting kan hier richting het einde van het jaar meer duidelijkheid over worden gegeven.
Burgemeester en wethouders zijn thans bevoegd via een eenvoudige procedure (met toepassing van de zogenoemde planologische «kruimellijst») medewerking te verlenen aan uitbreiding van bestaande woningen. Dergelijke uitbreidingen kunnen ook ten dienste staan van mantelzorg van bewoners van de woning. Het bijplaatsen van een aparte mantelzorgwoning bij een bestaande woning overschrijdt thans echter de toepassingsmogelijkheden van deze «kruimelprocedure». Er geldt namelijk een beperking dat het aantal woningen niet mag toenemen. In een dergelijke situatie kan thans medewerking worden verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan door middel van een projectbesluit. Onder de Wabo wordt dit een omgevingsvergunning die met de uitgebreide procedure wordt voorbereid.
Indien toestemming is verleend om voor slechts een bepaalde tijdsduur (maximaal vijf jaar) een bouwwerk aanwezig te hebben, geldt het vereiste dat na verloop van die tijd het bouwwerk moet verdwijnen. Voor een tijdelijk toegestaan gebruik geldt dat het gebruik na verloop van de toegestane termijn moet worden beëindigd. Bij het negeren van dit vereiste kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Voor gevallen waarin de wens bestaat om vrijgekomen bebouwing voor andere doeleinden (bijvoorbeeld bewoning) te gebruiken, zal het afhankelijk zijn van de geldende regelgeving (waaronder het bestemmingsplan) of en welke procedure hiertoe moet worden gevolgd. Veelal zal opnieuw omgevingsvergunning nodig zijn. Het bevoegd gezag zal zich daarbij een oordeel dienen te vormen over de planologische aanvaardbaarheid van het gewenste nieuwe gebruiksdoel, dat geheel op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Het feit dat eerder toestemming is verleend voor een mantelzorgwoning, vormt in dat verband geen precedent.
Wat is, gelet op de bovengenoemde argumentatie, uw oordeel over het opleggen van een dwangsom door de gemeente Schiermonnikoog aan familieleden die tijdelijk een bijgebouw bewonen vanwege het verlenen van mantelzorg?
Ik kan niet treden in een lokale afweging om op een bepaald perceel al dan niet een mantelzorgsituatie toe te staan. Het is een zaak voor het gemeentebestuur om samen met initiatiefnemers te bezien in hoeverre er binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte bestaat om mantelzorgsituaties toe te staan. Daarbij bestaat altijd de mogelijkheid om de juistheid van besluiten door de rechter te laten toetsen.
De inval van de NMa bij de LHV |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de inval van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)? Oordeelt u hierover positief?1
Het toezicht op naleving van de Mededingingswet (Mw) is opgedragen aan de NMa. De NMa is bevoegd bij een vermoeden van een overtreding van de Mw onaangekondigde bedrijfsbezoeken af te leggen. Waar vermoedens zijn van mededingingsbeperkende afspraken is het wenselijk dat de NMa onderzoek doet. Mededingingsbeperkende afspraken kunnen de keuzevrijheid van patiënten aantasten.
Welke informatie over prijsafspraken of marktverdeling hoopt de NMa bij de LHV te kunnen vinden? Is die informatie niet veel beter te vinden bij individuele huisartsen?
De NMa doet onderzoek mede op basis van tips en signalen van cliënten en huisartsen over het mogelijk verdelen van patiënten en het belemmeren van huisartsen die actief willen worden binnen een bepaalde regio. De Mw is niet alleen van toepassing op overeenkomsten (of onderling afgestemde feitelijke gedragingen) tussen ondernemers, maar ook op besluiten van ondernemersverenigingen, zoals de LHV.
Heeft de NMa zelfstandig besloten tot deze inval? Heeft u c.q. het ministerie voor het tijdstip van de inval contact hierover gehad met de NMa? Was u op enigerlei wijze op de hoogte van de aanstaande inval of vermoedde u die, op basis van concrete informatie of door verneming bij geruchte? Is het ministerie van VWS op enigerlei wijze betrokken geweest bij de voorbereiding van het onderzoek?
De NMa besluit zelfstandig tot een inval. Rond het moment van binnentreden bij de LHV heeft de NMa de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ) op de hoogte gesteld van het onaangekondigde bedrijfsbezoek zodat eventuele vragen van de pers adequaat beantwoord zouden kunnen worden. De ministeries van VWS en EZ zijn niet betrokken bij het onderzoek of de voorbereiding daarvan.
Door wie wordt de NMa aangestuurd, daar waar het dossiers in de zorg betreft? Heeft u invloed op het beleid van de NMa en zo ja, welke? Is deze inval naar uw oordeel een voorbeeld van de rol die de NMa in de toekomst moet gaan spelen?
Op grond van de Mw heeft de NMa een aantal wettelijke taken, die zij verplicht is uit te voeren. De NMa heeft een discretionaire bevoegdheid in de keuzes ten aanzien van de afspraken waartegen en de wijze waarop zij handhavend optreedt. De minister van EZ is verantwoordelijk voor het algemene functioneren van de NMa. De minister van EZ heeft de bevoegdheid beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden van de NMa, voor zover deze geen betrekking hebben op individuele gevallen. Als de minister van EZ dergelijke regels stelt met betrekking tot de zorgsector, zoals door middel van de beleidsregel houdende bijzondere regels betreffende concentraties van zorgaanbieders2, dan komen deze regels in nauw overleg met het ministerie van VWS tot stand.
Zoals wij ook op vraag 1 antwoordden is het wenselijk dat de NMa daar waar vermoedens zijn van mededingingsbeperkende afspraken onderzoek doet, ook in de toekomst. Mededingingsbeperkende afspraken kunnen de keuzevrijheid van patiënten aantasten.
Deelt u de stelling dat het succes van huisartsenzorg valt en staat met onderlinge samenwerking? Zo ja, hoe verhoudt onderlinge concurrentie zich daarmee?
Samenwerking is van groot belang. Een goed voorbeeld hiervan is de opvang van patiënten in de Avond,- Nacht-, en Weekenduren (ANW-uren). Huisartsen, vaak verenigd in een dienstenstructuur, organiseren voor hun patiënten opvang voor spoedvragen in de ANW-uren. Zonder goede samenwerking, het delen van informatie over patiënten en het afstemmen van behandelmethodes, zou adequate zorg voor patiënten niet goed mogelijk zijn.
Niet alle vormen van samenwerking zijn toegestaan. Samenwerkingsafspraken kunnen te ver gaan en tot onwenselijke machtsconcentraties leiden. Een voorbeeld van afspraken die op grond van de Mw (bijna) altijd zijn verboden, zijn prijsafspraken en marktverdelingsafspraken. Als huisartsen onderling afspraken maken over wie met welke zorg welk gebied bedient, kan dit ertoe leiden dat huisartsen patiënten weigeren en de vestiging van nieuwe huisartsen tegengaan. Hierdoor kan een grote machtsconcentratie op huisartsenzorg in een bepaald gebied ontstaan. Consequentie daarvan kan zijn dat huisartsen weinig tot geen druk voelen om rekening te houden met de wensen van hun patiënten. In die gevallen wordt de keuzevrijheid van de patiënt in de kern aangetast en wordt bijvoorbeeld patiënten de mogelijkheid ontnomen om, als zij ontevreden zijn over hun huisarts, over te stappen naar een huisarts naar eigen keuze.
Samenwerkingsafspraken zijn vaak echter wel toegestaan. Ten eerste zijn er samenwerkingsafspraken die niet onder het kartelverbod vallen, simpelweg omdat zij de mededinging niet beperken, of anders gezegd omdat zij geen invloed hebben op de mate waarin huisartsen rekening dienen te houden met de wens van cliënten. Zo wordt door het bespreken van een inhoudelijke zorgvraag van een cliënt, het delen van best practices of het gezamenlijk uitwerken van kwaliteitsprotocollen de mededinging in principe niet beperkt. Ten tweede vallen bepaalde samenwerkingsafspraken buiten het toepassingsbereik van het kartelverbod als zij onder de bagatelbepaling vallen. De huidige bagatelbepaling stelt in geval van dienstverlening zoals huisartszorg afspraken vrij die tussen niet meer dan acht ondernemingen zijn gemaakt met een gezamenlijke omzet die niet hoger is dan EUR 1.100.000, of indien geldt dat het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen niet groter is dan 5% en de gezamenlijke omzet waarop de afspraak betrekking heeft niet hoger is dan EUR 40.000.000.
Ook samenwerkingsverbanden die noodzakelijk zijn om (zuiver) de kwaliteit van zorg te dienen of de doelmatigheid van zorg te verbeteren, goed zijn voor cliënten en voldoende keuzemogelijkheden voor mensen overlaten, zijn geoorloofd en zeker wenselijk. De positieve effecten van deze samenwerkingsverbanden wegen op tegen het nadeel van de eventuele beperking van de mededinging. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het eerder genoemde voorbeeld omtrent de zorg voor patiënten in de ANW-uren. Het uitgangspunt is dat een huisarts individueel kan bepalen hoe hij aan het wettelijk vereiste kwaliteitsniveau wil en kan voldoen. Voorts zijn ook gemeenschappelijke inkoop van de voor het aanbieden van de zorg benodigde producten, afspraken over waarneming, het gezamenlijk opzetten van elektronische netwerken en informatie-uitwisseling en samenwerking op administratief gebied veelal toegestaan.
Bent u van oordeel dat de kwaliteit van huisartsenzorg erbij gebaat is als huisartsen elkaar als concurrent ervaren en daarnaar handelen? Zo ja, kunt u drie belangrijke realistische voorbeelden geven van uitkomsten van concurrentie tussen huisartsen, die causaal de gezondheid van de patiënt positief beïnvloeden (niet zijnde service-aspecten van het huisartsenvak of prijsvorming, maar betrekking hebbend op kwaliteit die het ziekteproces beïnvloedt)?
Voldoende mededinging zal eraan bijdragen dat huisartsen een extra prikkel ondervinden om de wensen van patiënten centraal te stellen, bijvoorbeeld door zich te blijven verbeteren en innovaties door te voeren die de kwaliteit van de huisartsenzorg omhoog brengen. Kwaliteit is moeilijk meetbaar, zeker in de zorg, maar ook serviceaspecten kunnen bijdragen aan de kwaliteit die het ziekteproces beïnvloedt.
Voorbeeld 1: ten algemene geldt dat keuzevrijheid voor patiënten er bij voldoende aanbod aan huisartsenzorg in de regio toe zal leiden dat slecht functionerende huisartsen hun praktijk zien krimpen en bij afwezigheid van verbetering niet langer een praktijk zullen kunnen houden.
Voorbeeld 2: een huisarts die – in aanvulling op de reguliere behandeling – patiënten een paar dagen na een afspraak nabelt. Hiermee heeft de arts snel zicht op eventuele problemen die zich voordoen bijvoorbeeld rondom inname van medicatie. Daarnaast bevordert het mogelijk de zelfredzaamheid en het herstelproces van de patiënt.
Voorbeeld 3: huisartsen die zich – om zich te onderscheiden van andere huisartsen – specialiseren in bepaalde doelgroepen zoals gezinnen, allochtonen of studenten. Deze huisartsen laten zich bijvoorbeeld extra scholen in de problematiek van de specifieke doelgroep en doen ook meer ervaring op met die doelgroep. Dit kan de huisartsenzorg verbeteren.
Bent u van oordeel dat huisartsen elkaar economisch dienen te beconcurreren, in de zin dat zij in beginsel erop uit moeten zijn patiënten van elkaar te werven, zoals reguliere ondernemingen erop uit zijn uit economische overwegingen klanten van elkaar af te nemen? Zou u gelukkig zijn met deze houding en verwacht u daarvan per saldo voordelen voor de betrokken patiënten en zo ja, welke?
Het is van belang dat huisartsen de keuzevrijheid van cliënten respecteren en de vestiging van nieuwe huisartsen niet belemmeren. Het zou niet goed zijn als alle prikkels verdwijnen om zich positief van elkaar te onderscheiden (medisch inhoudelijk, maar ook op serviceaspecten zoals ruimere openingstijden).
Het is dan ook onwenselijk als huisartsen onderling afspreken om geen cliënten van elkaar over te nemen. Een patiënt dient zelf te kunnen kiezen naar welke huisarts hij of zij wil gaan en de huisarts moet individueel bepalen of de betreffende patiënt tot de praktijk wordt toegelaten3. De huisarts is iemand met wie een patiënt een goede vertrouwensband moet hebben. Als die band er niet is door bijvoorbeeld een conflict of ontevredenheid van de patiënt over de huisarts dan moet de patiënt kunnen wisselen van huisarts. Verder is het van belang dat niet de reeds gevestigde huisartsen bepalen of en onder welke voorwaarden een nieuwe huisarts mag toetreden tot een bepaalde regio. Dit kan immers tot gevolg hebben dat nieuwe initiatieven en keuzemogelijkheden voor patiënten worden belemmerd.
Is er wel sprake van een markt in de huisartsenzorg die door de NMa moet worden gecontroleerd c.q. bent u van oordeel dat de marktwerking daar dient te worden aangewakkerd?
De Nederlandse gezondheidszorg maakt de overstap van een systeem waarbij het aanbod van zorg voorop stond naar een systeem van vraaggestuurde zorg. Dit betekent dat patiënten meer dan vroeger de mogelijkheid hebben om te kiezen tot welke arts zij zich wenden. Door deze vraagsturing worden zorgaanbieders geprikkeld zich van elkaar te onderscheiden en zich te verbeteren, om zo de kwaliteit en doelmatigheid in de zorg hoog te houden. Om de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te waarborgen zijn regels gesteld. Binnen dit systeem van gereguleerde marktwerking dient de NMa haar werk te doen. Dit geldt ook voor huisartsen.
Het systeem van vraaggestuurde zorg is vormgegeven in de Zorgverzekeringswet. De Mw ziet erop toe dat de ruimte voor vraaggestuurde zorg niet onterecht wordt ingeperkt. De NMa houdt toezicht op naleving van de Mw voor zover er ruimte wordt gegeven voor vraaggestuurde zorg. Relevante factor bij de toepassing van de Mw op de huisartsenzorg, is onder andere dat aan de beroepsbeoefening financiële risico’s verbonden zijn en dat met de vervanging van puntstarieven en opheffing van de contracteerplicht doelbewust door de wetgever is gekozen voor meer ruimte voor vraagsturing4. Het is vervolgens aan de rechter naar aanleiding van een beroep tegen een besluit van de NMa om te bepalen of de NMa een juist besluit heeft genomen, onder andere over de vraag of de Mw ook echt van toepassing is.
Klopt het beeld dat u naar buiten oproept dat u voorstander bent van een combinatie van concurrentie en samenwerking? Zo ja, waar begint concurrentie, dus waar eindigt geoorloofde samenwerking? Welke vormen van samenwerking zijn naar uw oordeel niet geoorloofd omdat die niet in de geest zijn met het concurrentie-principe van de Zorgverzekeringswet, dan wel strijdig zijn met uw beleid? Zo nee, deelt u de mening dat concurrentie tussen huisartsen onderling meer na- dan voordelen heeft?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke problemen voorziet u voor de zorg als huisartsen samenwerken? Welk gevaar bestrijdt de NMa met deze inval?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kan de inval van de NMa bij de LHV de ontwikkeling op het vlak van ketenzorg afremmen of anderszins schaden? Perkt de NMa hiermee niet de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering in? Vindt u dit een wenselijke situatie? Moet het NMa-principe van «markt, tenzij» niet worden vervangen door het zorgprincipe «samenwerking, tenzij»?
Ketenzorg en het ontstaan van zorggroepen zijn een relatief nieuw fenomeen. De NMa en de NZa spannen zich, op basis van vragen die leven bij het veld, in om duidelijk te maken wat wel en niet mag onder de Mw ten aanzien van samenwerking in het kader van ketenzorg. In december 2009 hebben de NMa en de NZa een consultatiedocument gepubliceerd. Het consultatiedocument bevat ook de expliciete uitnodiging melding te maken van zaken waar bijvoorbeeld de huisartsen niet mee uit de voeten kunnen en om daarover dan meer helderheid te kunnen geven. Deze zomer worden de definitieve richtsnoeren over zorggroepen van de NMa en de NZa verwacht.
De NMa heeft invallen gedaan bij de LHV mede op basis van tips en signalen over het mogelijk onderling verdelen van patiënten en het belemmeren van de vestiging van nieuwe huisartsen. De spelregels ten aanzien van overstapmogelijkheden van cliënten en vestiging van nieuwe huisartsen zijn duidelijk.
Overstapmogelijkheden voor cliënten en vestiging van nieuwe huisartsen enerzijds en de ontwikkelingen op het vlak van ketenzorg anderzijds zijn twee verschillende onderwerpen. De invallen van de LHV belemmeren de ontwikkelingen op het vlak van ketenzorg niet en schaden ook anderszins niet.
Wat vindt u van het voorstel van Actiz, GGZ-Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om de mededingingswet buiten de orde te verklaren bij ketensamenwerkingsovereenkomsten in de zorg?2
Actiz, GGZNederland en VGN pleiten voor een veilige haven in de vorm van een groepsvrijstelling voor ketensamenwerkingsovereenkomsten. Een groepsvrijstelling beoogt een bepaalde groep overeenkomsten (bijv. ketensamenwerkingsovereenkomsten) die in strijd is met het kartelverbod van dit verbod vrij te stellen, gelet op de grote voordelen die dergelijke overeenkomsten genereren.
Voor ketensamenwerkingsovereenkomsten bestaan reeds veilige havens in de vorm van bestaande groepsvrijstellingen voor specialisatieovereenkomsten, onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten en voor verticale overeenkomsten. Deze groepsvrijstellingen beperken zich tot die overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de uitzonderingsvoorwaarden van het kartelverbod voldoen. Deze verruimen dus niet de uitzonderingsregels van de Mw. De genoemde groepsvrijstellingen zijn ook op de zorgsector van toepassing.
Onderschrijft u de mening van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat inzake de mededingingstoetsing de NMa zorgverzekeraars coulanter lijkt te behandelen dan zorgverleners?3 Zo nee, waarom niet?
De Mw is zowel op zorgverzekeraars als zorgaanbieders op dezelfde wijze van toepassing. De NMa heeft een discretionaire bevoegdheid in de keuzes ten aanzien van de afspraken waartegen en de wijze waarop zij handhavend optreedt. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de NMa in individuele gevallen de Mw op een juiste manier heeft toepast danwel bij haar ingediende klachten gegrond heeft afgewezen.
Daar waar verzekeraars en zorgaanbieders met elkaar onderhandelen kan vanuit de individuele vrijgevestigde zorgaanbieder een gevoel van ongelijkheid bestaan. De NMa heeft recent een document gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de visie van de NMa over de positie van individuele, vrijgevestigde zorgaanbieders ten opzichte van zorgverzekeraars.7
Ziet u strijdigheden en/of spanningen tussen de Mededingingswet enerzijds en de Zorgverzekeringswet en uw beleidsagenda anderzijds? Zo ja, welke? Hoe gaat u daarop beleidsmatig inspelen?
Zie het antwoord op vragen 5 en 8. Wij zien geen strijdigheden tussen de Mw enerzijds en de Zorgverzekeringswet en de beleidsagenda van de minister van VWS anderzijds.
Onderzoek naar te hoge declaraties door apothekers |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over onjuiste declaraties door apothekers?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van zorgverzekeraar Uvit, dat apothekers op grote schaal andere medicijnen hebben gedeclareerd dan zij aan patiënten hebben meegegeven?
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat moment in Nederland niet verkrijgbaar waren en voor welke geneesmiddelen dat geldt. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze.
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT.
Op welke wijze wordt momenteel toezicht gehouden op declaratiegedrag van zorgaanbieders en apothekers?
De afspraken die zorgverzekeraars en apotheekhoudenden met elkaar maken over de uitgaven voor farmaceutische zorg , inclusief de kosten van de afgeleverde geneesmiddelen, zijn van civielrechtelijk aard. Deze afspraken moeten uiteraard wel binnen de ruimte die de tariefbeschikkingen van de Nederlandse Zorgautoriteit daarvoor bieden, blijven.
In de afspraken tussen zorgverzekeraar en apotheker zijn ook bepalingen opgenomen over controle van de declaraties door de zorgverzekeraar zodat ook hier sprake is van civielrechtelijke verplichtingen ten opzichte van elkaar. De NZa houdt in het kader van de Zvw, AWBZ en Wmg toezicht op de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders.
Kunt u toelichten in welke mate het onjuist declareren ook geleid heeft tot een financieel voordeel voor apothekers?
Nee, dat kan ik op dit moment niet. Uit het onderzoek van UVIT zal moeten blijken of en zo ja in welke mate, daarvan sprake is.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen onderzoek te doen naar het declaratiegedrag door apothekers?
Ik zie op dit moment nog niet direct aanleiding om de NZa te vragen onderzoek te doen. Ik ben van mening dat eerst de uitkomsten van het onderzoek dat UVIT nu uitvoert bekend moeten zijn voordat eventuele vervolgstappen genomen kunnen worden. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek dat UVIT nu uitvoert daartoe aanleiding geven, zal ik de NZa vragen om nader onderzoek in te stellen naar mogelijke overtreding van een norm of regel.
Overigens is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ambtshalve belast met het toezicht en de handhaving van artikel 35 van de Wmg. De NZa kan, wanneer zij daartoe voldoende aanleiding ziet, zelf onderzoek doen naar het declaratiegedrag van apothekers en handhavend optreden wanneer zij dat nodig acht.
UVIT kan eventuele onterechte declaraties van apothekers terugvorderen.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen, mocht aangetoond worden dat apothekers bewust verkeerd hebben gedeclareerd?
Zie antwoord vraag 5.
Ontslagen bij HWW Zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het plan van aanpak dat de Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW Zorg) heeft opgesteld naar aanleiding van een negatief rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
De IGZ heeft aangegeven tevreden te zijn over het plan van aanpak dat HWW Zorg heeft opgesteld. Het is niet aan mij om daar een inhoudelijk oordeel over te vellen, dat laat ik over aan de IGZ.
Erkent u dat de werkgever tekort is geschoten in de scholing van het personeel, omdat er jarenlang geen systematische bijscholing heeft plaatsgevonden?
Het is niet aan mij om te bepalen of de werkgever op dit punt wel of niet tekort geschoten is. Wel is mij duidelijk dat de IGZ HWW Zorg niet voor niets gevraagd heeft om een plan van aanpak dat er toe dient om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De urgentie om de tekortkomingen bij HWW Zorg aan te pakken is overduidelijk.
Wat is uw oordeel over het feit dat HWW Zorg zijn medewerkers voor de laatste keer waarschuwt en ook vijf medewerkers ontslaat?
HWW Zorg is, net als elke andere zorginstelling, vrij om de besluiten te nemen die zij nodig acht voor de organisatie. Dat geldt ook voor het ontslaan van medewerkers, waar HWW Zorg kennelijk toe over is gegaan. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Wat was precies de aard van het niet functioneren van de ontslagen werknemers? Welk opleidingsniveau hadden zij? Hoe zijn zij door HWW Zorg in staat gesteld om bijscholing te volgen?
Het is mij niet bekend wat de aard is van het niet functioneren. Dat is een zaak tussen de betreffende ontslagen medewerkers en hun werkgever, HWW Zorg. Wanneer de betrokken medewerkers van mening zijn dat hun ontslag onterecht is, dan staat het hen uiteraard vrij om het ontslag via de daarvoor gebruikelijke procedures aan te vechten.
Hoe rijmt u het ontslag van de vijf werknemers met de constatering van de IGZ dat er de afgelopen jaren geen systematische bijscholing heeft plaatsgevonden op het gebied van zaken als infectiepreventie, valpreventie en incontinentie? Hoe rijmt u het ontslag van de vijf met het feit dat HWW Zorg dit onderkent en extra scholing gaat aanbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het personeel ook kwalitatief lage zorg had verleend als HWW Zorg had gezorgd voor goede bijscholing? Is het ontslag wel terecht in uw ogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Bestuur van HWW Zorg in tijden van onderbezetting personeel ontslaat?
Wanneer HWW Zorg van mening is dat er voldoende reden is om mensen te ontslaan dan staat dit hen vrij. Ik ga er daarbij van uit dat HWW Zorg zich bewust is van het effect voor de cliëntenzorg van het verlies van deze arbeidskrachten.
Hoe verhoudt de uitdrukkelijke laatste waarschuwing voor het personeel zich tot het genoemde enthousiasme van het personeel voor het gemaakte plan van aanpak?2
Of het personeel wel of niet enthousiast is over het plan van aanpak staat los van de vraag of de werkgever van mening is dat er medewerkers zijn die zodanig functioneren dat de werkgever besluit om hen te ontslaan.
Heeft u inmiddels het plan B geformuleerd voor het geval dat de kwaliteit bij HWW Zorg niet verbetert?
U ontvangt tegelijkertijd met deze kamervragen een brief waarin ik inga op de mogelijke situatie die zou ontstaan als het plan van aanpak onverhoopt niet de verbeteringen oplevert die ervan worden verwacht.
Hoe oordeelt u over het feit dat de verzorgende, die te horen is in het geluidsfragment dat deze zaak aanzwengelde, wel functioneert?
Ik weet niet welk geluidsfragment u bedoelt.
HWW Zorg en TZG |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de advertentie die Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW Zorg) en Thuiszorg Groningen (TZG) afgelopen weekend in verschillend landelijke dagbladen hebben geplaatst?
Ja.
Waarom heeft u niet geëist dat de organisaties uit het voormalige Meavita voor het verlenen van staatssteun werden verkocht?
De stichtingen zijn zelfstandige private entiteiten. Van hen kon daarom niet zomaar worden geëist dat zij zichzelf moesten verkopen. Een dergelijke eis kan wel worden gesteld als voorwaarde voor steunverlening door de NZa. In het besluit tot steunverlening is door de NZa daarom wel de eis (in de vorm van een voorwaarde verbonden aan de steunverlening) gesteld dat de stichtingen zich aantoonbaar moeten inspannen om tot verkoop te komen.
Kunt u bevestigen dat de verleende staatssteun verwerkt zit in de marktconforme prijs die de organisaties nu zelf vragen?
Er is nog geen sprake van een marktconforme prijs, omdat de markt nog tot een prijs moet komen. Dat is een prijs die tussen verkoper en eventuele kopers tot stand zal moeten komen. In zijn algemeenheid kan wel worden aangenomen dat het waarschijnlijk is dat de reorganisatie die met de steunverlening is betaald, van invloed zal zijn op de door de markt te bepalen prijs.
Hoe oordeelt u achteraf over de gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van het faillissement van Meavita?
Het faillissement van Meavita is nog niet afgerond. De curatoren zijn daarmee op dit moment druk doende. In die zin kan ik nu nog niet oordelen. Wel is mij duidelijk geworden dat het faillissement van Meavita ingrijpende gevolgen heeft gehad voor alle betrokkenen.
Kunt u bevestigen dat het de intentie is om met de verkoop (een deel van) de staatssteun terug te verdienen?
Er is sprake van steunverlening op grond van NZa-beleidsregels. Deze steunverlening was met name bedoeld om een reorganisatie door te kunnen voeren, opdat de zorg aan zorgvragers zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht kon worden voortgezet.
Er is geen intentie om met de verkoop van de stichtingen gelden terug te verdienen.
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van de zorg in diverse instellingen, gezien de bemerkingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de verschillende berichten over de kwaliteit in de media de afgelopen week, omdat de staatssteun deels werd verleend om de kwaliteit op orde te brengen?
Het is niet aan mij om te oordelen over de kwaliteit van zorg bij HWW Zorg. De IGZ heeft onlangs naar aanleiding van bezoeken aan diverse locaties kritische rapporten uitgebracht. Het plan van aanpak dat HWW Zorg vervolgens op verzoek van de IGZ heeft opgesteld en nu uitvoert, geeft de IGZ vertrouwen dat er voortvarend aan de verbetering van de kwaliteit wordt gewerkt. Of dit daadwerkelijk voldoende is, zal medio juni van dit jaar blijken.
De vergunningverlening voor radiotherapie aan de Hansa Oncology Clinics |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dreigende overcapaciteit aan lineaire versnellers in het adherentiegebied Nijmegen na de vergunningverlening voor radiotherapie aan Hansa Oncology Clinics?1
De patiënten van Hansa Oncology Clinics zullen niet alleen binnen het adherentiegebied Nijmegen afkomstig zijn maar ook daar buiten. Door de toename van het aantal kankerpatiënten zal de komende jaren de behandelcapaciteit aanzienlijk moeten worden uitgebreid. In de behoefteramingen van de NVRO, gebaseerd op het KWF Signaleringsrapport «Kanker in Nederland» neemt het aantal lineaire versnellers in Nederland toe van 129 in 2010 tot 158 in 2015. Op basis van het planningsbesluit radiotherapie 2009 kan de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit worden gerealiseerd in bestaande en in nieuwe vergunninghoudende centra voor radiotherapie. Het thans vergunninghoudende centrum in de regio (UMC Radboud) heeft recent zelf ook plannen aangekondigd om de capaciteit in de regio uit te breiden2.
Waarom, en op basis waarvan, heeft u besloten na het nieuwe planningsbesluit op 17 december 2009 ook Hansa Oncology Clinics een vergunning voor radiotherapie te verlenen?
Ik heb de vergunningsaanvraag beoordeeld aan de hand van het geldende kader, in casu het Planningsbesluit Radiotherapie 2009 dat op 23 oktober 2009 is vastgesteld.
Zou deze vergunningverlening kunnen leiden tot kwaliteitsverlies, omdat kwaliteitsnormen betreffende apparatuur, personeel, en adherentiegebied door de regionale aanbieders niet meer gehaald kunnen worden? Zou dit kunnen leiden tot extra zorgkosten, omdat geïnvesteerd moet worden in gebouwen en apparatuur welke voor een belangrijk deel onbenut zullen blijven?
Hansa Clinics zal een landelijke functie vervullen in de oncologische zorg. Het adherentiegebied is daarbij niet beperkt tot de regio waarin het is gevestigd. Hansa Clinics zal daarom patiënten uit alle delen van het land aantrekken. Zo draagt het centrum bij aan de uitbreiding van het aantal versnellers die in nodig zijn in verband met de toename van het aantal patiënten.
Meer investeringen in gebouwen en apparatuur ter verruiming van de capaciteit van radiotherapie zijn de komende jaren onontkoombaar om te voldoen aan de groeiende behoefte aan radiotherapie. Instellingen zullen bij hun investeringsbeslissingen niet lichtvaardig te werk gaan. De hoge investeringen kunnen immers alleen worden terugverdiend als de geraamde opbrengsten uit behandelingen ook worden gehaald.
In hoeverre is rekening gehouden met het rapport van de Gezondheidsraad «Radiotherapie Belicht» uit 2008, waarin de kwaliteitsrichtlijn is opgenomen dat «vermeden moet worden dat de oprichting van een nieuw centrum ten koste gaat van volume en kwaliteit in bestaande naburige centra»?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u op 23 oktober 2009, zonder gebruikelijk overleg met de beroepsgroep Nederlandse Vereniging van Radiotherapie en Oncologie (NVRO) en de Gezondheidsraad, de beslissing tot een nieuw planningsbesluit en daarmee nieuwe toetreding genomen heeft?
Op 23 oktober 2009 is het nieuwe planningsbesluit Radiotherapie 2009 door mij vastgesteld. Op 3 september 2009 heeft VWS met de NVRO overlegd waarbij mijn beleidsreactie op het Gezondheidsraadadvies Radiotherapie onderwerp van gesprek was. In die reactie heb ik de komende uittree van radiotherapie uit de WBMV per 2012 en de procedure rond nieuwe vergunningen in de tussengelegen periode aangekondigd.
Is het waar dat op 3 september 2009 in een overleg tussen u en de NVRO is afgesproken om gezamenlijk voor 1 januari 2012 te komen tot een nadere precisering van de kwaliteitseisen en een bijbehorende accrediterende instantie? Is het waar dat deze verdere gesprekken over de nieuwe toetsingscriteria en een bijbehorende accrediterende instantie tussen u en de NVRO nog niet plaats hebben gevonden? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft in het overleg van 3 september de NVRO aangespoord om, net zoals dat het geval is voor andere beroepsgroepen, de inhoud van de radiotherapeutische zorg zo veel als mogelijk is in richtlijnen te vervatten. VWS staat in beginsel positief over de vorming van een accrediterende instantie.
Het vervolggesprek tussen NVRO en VWS heeft intussen op 22 april 2010 plaatsgevonden. Een eerdere afspraak kon van de zijde van de NVRO geen doorgang vinden. In het vervolggesprek hebben VWS en de NVRO afgesproken om ten minste twee keer per jaar de voortgang van de in te stellen accrediterende instantie te bespreken.
Op welke specifieke eisen doelt u, waar u in uw vergunningverleningbrief aan Hansa Oncology Clinics verwijst naar de kwaliteitseisen van de NVRO en stelt dat de kliniek aan deze eisen voldoet? Hoe is de kliniek hierop getoetst, en wie heeft dit gedaan?
Elk nieuw centrum, en dus ook Hansa Oncology Clinics, zal eerst in het bezit willen zijn van een vergunning voordat het hoge investeringen doet in gebouw en apparatuur. VWS kan de vergunningaanvraag daarom alleen beoordelen op grond van de ingediende plannen en een inschatting geven van de realiteitswaarde daarvan. Het Planningsbesluit radiotherapie 2009 regelt dat de Minister een vergunning verstrekt als het nieuwe centrum aannemelijk heeft gemaakt dat het aan de eisen van het planningsbesluit voldoet.
Wordt de vergunning afgegeven, dan dient het nieuwe centrum aan de Minister te melden wanneer het met patiëntenzorg zal starten. Vervolgens zal de IGZ mij advies uitbrengen over de vraag of het centrum voldoet aan de eisen van verantwoorde zorg. Alleen wanneer de IGZ daarover positief heeft geadviseerd zal het centrum kunnen overgaan tot het behandelen van patiënten met radiotherapie.
In hoeverre en wanneer is de Inspectie voor de Gezondheidszorg door u geïnformeerd over de rol die de IGZ moet gaan spelen, om uiteindelijk de daadwerkelijke behandeling van patiënten door de Hansa Clinic goed te keuren?
IGZ reserveert in haar werkprogramma altijd ruimte voor risico gestuurd toezicht. Daarnaast vindt vóór de start van de behandeling in de Hansa Clinics inspectie plaats door de IGZ (zie ook mijn antwoord op vraag 7).
Het advies van het College voor Zorgverzekeringen inzake extra financiering Beleidsregel NZa |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wijziging van de Beleidsregel Dure geneesmiddelen in ziekenhuizen CI 11351, waarmee de indicatie «eerstelijns behandeling van niet kleincellig longcarcinoom» voor pemetrexed is toegevoegd met terugwerkende kracht tot 1 mei 2008?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de notulen van de hoor- en wederhoorzitting van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betreffende het protest van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) tegen het positieve advies van het CVZ over dit middel voor deze indicatie?
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van de notulen.
Zijn de overwegingen van de NZa om onverkort het advies van CVZ over te nemen bekend? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, kunt u deze achterhalen en weergeven?
Allereerst wil ik benadrukken dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als zelfstandig bestuursorgaan zijn eigen afweging heeft gemaakt. De NZa heeft daarbij in principe de gebruikelijke procedure gevolgd. Dit houdt in dat de NZa de inhoudelijke beoordeling aan het CVZ heeft overgelaten, en dat de NZa uiteindelijk het positieve advies van het CVZ heeft overgenomen.
Wel heeft de NZa ten behoeve van een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming beide partijen (ZN en CVZ) aan tafel uitgenodigd om de verschillende standpunten te vernemen. Deze bijeenkomst was geen procedurele verplichting en dient niet verward te worden met een hoorzitting. Gegeven deze extra inspanning ben ik van mening dat de NZa voldoende moeite heeft gedaan om tot een afgewogen besluitvorming te komen.
De stukken die ten grondslag liggen aan de besluitvorming – waaronder de notulen – zijn niet openbaar, behalve voor de betrokken partijen.
Kunt u aangeven in hoeverre en in welke zin, het zowel inhoudelijke als procedurele protest van ZN, een rol heeft gespeeld bij de besluitvorming van de NZa? Is deze informatie openbaar? Is deze informatie bekend gemaakt bij de partij (ZN) die protest heeft aangetekend? Zo nee, acht u het dan waarschijnlijk dat de besluitvorming van de NZa zuiver procedureel is geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat er sprake is van zorgvuldige besluitvorming (antwoord op vraag 14)2 door de NZa?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nogmaals aangeven of er binnen de gehele procedure van het opnemen van een middel in de Beleidsregel, tot en met het verplichten van verzekeraars de kosten van deze middelen toe te voegen aan het budget van ziekenhuizen, voldoende bezwaar en inspraak-mogelijkheden bestaan die toetsbaar in deze procedure een rol spelen? Kan hiervan een overzicht worden gegeven? Kunt u aangeven of, en zo ja in hoeverre u deze procedure wil aanpassen om automatismen in vergoedingsverplichtingen te laten bekritiseren?
De procedure met betrekking tot de toetsing ten behoeve van plaatsing van geneesmiddelen op de beleidsregel is gevat in een werkprocedure tussen NZa en CVZ. Daarnaast zijn de werkafspraken in een convenant vastgelegd. De formele inbedding van de toetsingsprocedure is hiermee voldoende gewaarborgd.
Alvorens het CVZ een toetsingsrapport verzendt aan de NZa, is er gelegenheid voor belanghebbenden tot het kenbaar maken van commentaar op de conceptversie. ZN heeft hier in het geval van pemetrexed gebruik van gemaakt. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om formeel bezwaar aan te tekenen tegen een NZa besluit.
Op zich lijkt er voldoende mogelijkheid voor partijen voor inspraak in het adviestraject en voor de mogelijkheid om bezwaar te maken. Wel vormt deze casus aanleiding voor mij om met CVZ en NZa te bespreken of de mogelijkheden voor inspraak en bezwaar in de procedure aanpassing behoeven.
Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat de zorgkosten, in de huidige financiële crisis, met bijna € 30 miljoen per jaar extra worden belast voor ongeveer 2000 patiënten, met een behandeling zonder extra levensverlenging, waarvan de Franse overheid geen toegevoegde waarde heeft vastgesteld? Wat is precies het verschil tussen de Franse zienswijze en die van het CVZ? Welke argumenten worden daarbij gebruikt?
Zoals ik al aangegeven had, is het niet vreemd dat de beoordelingen tussen verschillende landen niet overeenkomen. De CFH heeft als onafhankelijke commissie haar eigen beoordeling gemaakt en is op basis van de beschikbare gegevens tot de conclusie gekomen dat het middel wel toegevoegde waarde heeft. Daarnaast wil ik u er nogmaals op wijzen dat het Nederlandse model, waarbij er sprake is van een tijdelijke opname op de beleidsregel en er na vier jaar een herbeoordeling plaatsvindt, anders is dan het Franse model.
Op welke wijze ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op een onjuiste en een publiekelijk toegankelijke claim van Lilly, zoals toegezegd in antwoord op vraag 13?2 Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat deze claim nog steeds aanwezig is op de site van Lilly, en dat daarin als feit wordt gesteld dat pemetrexed beter werkt dan andere chemotherapie bij niet kleincellig longcarcinoom? Kunt u een nauwkeurige tijdslimiet aangeven waarbinnen deze claim wordt beoordeeld en op welke wijze deze zal worden bestraft/verwijderd?
De inspectie heeft het statement van Lilly op de website van Lilly (onder »pers en media», statement Lilly, 19 november 2009) beoordeeld conform de werkafspraken die de inspectie heeft afgesloten met de zelfreguleringsintanties op het gebied van geneesmiddelenreclame: de Stichting Code Geneesmiddelenreclame en de Keuringsraad KOAG/KAG.
De inspectie merkt op dat zij de strekking van het statement als informatief aanmerkt. De passage over de werkzaamheid van pemetrexed is ontleend aan de studie waarop de registratie is gebaseerd. De passage kan volgens de inspectie niet worden aangemerkt als onjuiste informatie of als publieksreclame. Verwijdering van de claim is dan ook niet aan de orde.
Het weggooien van stempassen van gehandicapten door zorginstellingen |
|
Ed Anker (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten in het VGN-blad Markant dat stempassen van gehandicapten worden weggegooid door medewerkers van zorginstellingen?
Ja.
Deelt u de opvatting dat gehandicapten die stemrecht hebben ook in de gelegenheid gesteld moeten worden om dit recht uit te oefenen en dat de medewerkers van de zorginstellingen hierin niet de beslissing horen te nemen door de stempassen weg te gooien?
Ja.
Bent u van mening dat zorginstellingen in hun zorgplan hulp en begeleiding zouden moeten organiseren zodat ook gehandicapten van hun stemrecht gebruik kunnen maken? Zo ja, op welke wijze gaat u zorgen dat de instellingen dit stemrecht opnemen in hun zorgplannen?
Zorginstelling dienen aandacht te besteden aan het feit dat hun patiënten gebruik moeten kunnen maken van hun recht om bij verkiezingen te stemmen. Ik zal zorginstellingen in een brief hierop wijzen.
Bent u bereid om de zorginstellingen die gehandicapten huisvesten te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de per post ontvangen stempassen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u voor de verkiezingen van 9 juni 2010 de zorginstellingen informeren over hun taak in het verstrekken van de stempas aan de aan hun zorg toevertrouwde gehandicapte burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid om naast de verzorgingshuizen voor ouderen ook de overige zorginstellingen te informeren over het besluit dat voor identificatie bij de stembus het identiteitsdocument maximaal vijf jaar verlopen mag zijn?1 Zo ja, op welke wijze gaat u tijdig de instellingen informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb gesteld, zal ik de instellingen aanschrijven en hen erop wijzen dat zij de stempassen tijdig moeten verstrekken aan hun inwoners. Ik zal daarbij ook aandacht besteden aan de identificatieplicht bij het stemmen en aan de (verlopen) documenten die daarvoor als geldig zijn aangeduid.
Kiesrecht voor mensen met een verstandelijke beperking |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Tehuis gooit stempassen bewoners weg»?1
Ja.
Is het waar dat mensen met een verstandelijke beperking nauwelijks de kans krijgen om hun stem uit te brengen, omdat hun stempas meestal gewoon wordt weggegooid door de instelling waar ze verblijven? Zo ja, is dit probleem door betrokken instellingen al eerder gesignaleerd?
De Vereniging voor Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) heeft verklaard dat deze praktijk zeker geen schering en inslag is. Echter ook eerder hebben mij berichten bereikt dat het in sommige gevallen voorkomt dat stempassen worden weggegooid dan wel niet worden verstrekt aan de bewoners. In januari 2007 is daarom door mijn voorganger een brief gestuurd naar alle verpleeg- en verzorgingshuizen en naar alle ggz-instellingen en begeleid wonen projecten om hen er op te wijzen dat het belangrijk is dat zij hun bewoners (tijdig) voorzien van de stempas.
Deelt u de mening dat, nu de wettelijke belemmeringen om te stemmen voor mensen met een verstandelijke beperking zijn weggenomen, ook bevorderd moet worden dat zij van hun kiesrecht gebruik maken? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
In 2008 is de Kieswet gewijzigd zodat personen die onder curatele staan niet langer uitgesloten zijn van het kiesrecht. Slechts een klein deel van de mensen met een verstandelijke beperking staat overigens onder curatele. Dit was ook een van de redenen om de uitsluiting van het kiesrecht voor deze groep op te heffen. Voor de meeste gehandicapten was er dus geen sprake van een nieuwe situatie. Mede op verzoek van de Kamer heb ik begin 2009 allerlei belangenorganisaties van mensen met een verstandelijke beperking, waaronder ook de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland gewezen op de wijziging van de Kieswet en hen verzocht hun achterban te informeren. Met het oog op de komende Tweede Kamerverkiezing ben ik bereid opnieuw de ggz-instellingen aan te schrijven om hen er op te wijzen dat zij de stempas tijdig aan hun bewoners moeten uitreiken.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk overleg te voeren met de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), zodat mensen met een verstandelijke beperking bij de komende Tweede Kamerverkiezingen gewoon kunnen stemmen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u bij de evaluatie van de komende Tweede Kamerverkiezingen uitdrukkelijk de vraag betrekken, in hoeverre mensen met een verstandelijke beperking hebben kunnen stemmen en voor zover dat niet gelukt is, waar dat aan lag?
Ik ben bereid om te bezien of in het kader van de evaluatie van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer is na te gaan of zich problemen hebben voorgedaan bij het stemmen door kiezers met een verstandelijke beperking.
Bent u van mening, dat hulp bij het stemmen ook voor mensen met een verstandelijke beperking wettelijk mogelijk gemaakt zou moeten worden? Zo ja, wilt u dat betrekken bij het wetsvoorstel herinrichting verkiezingsproces?
Ik verwijs hiervoor naar de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Grondwet met betrekking tot het opheffen van de kiesrechtuitsluiting voor onder curatele gestelden en meer in het bijzonder naar de volgende passage uit de memorie van antwoord (Kamerstukken Eerste Kamer 2006–2007, 30 471, B):
«De regering is echter ook van opvatting dat het kiesrecht een persoonlijk recht is, hetgeen veronderstelt dat de kiezer zelf zijn of haar keuze bepaalt. Niet iedereen aan wie het kiesrecht is toegekend, zal daadwerkelijk tot het zelf maken van die keuze in staat zijn. Zowel onder curandi als onder de overige kiesgerechtigden komt het voor dat mensen daartoe niet in staat zijn. Zij zijn dan evenmin in staat op eigen initiatief een volmacht te verlenen. Het is niet de bedoeling dat begeleiders of familie hen een volmacht «ontfutselen» of op andere wijze de uitoefening van het kiesrecht van betrokkene beïnvloeden. De regering is dan ook niet voornemens in de Kieswet te bepalen dat de voorzitter van het stembureau bijstand bij het uitbrengen van de stem wegens gebrekkige verstandelijke vermogens, kan toestaan. Dit nog los van de vraag hoe de voorzitter moet beoordelen of het verzoek werkelijk een grondslag vindt in gebrekkige verstandelijke vermogens of dat veeleer ongeoorloofde dwang van de ene kiezer door de andere aan het verzoek om bijstand ten grondslag ligt.»
Het beperkt opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel aan moeilijke jeugdigen |
|
Krista van Velzen |
|
Hoe kan het dat de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen zo veel minder is opgelegd dan voorspeld en dat slechts 97 van 320 heropvoedingsplekken in 2009 bezet waren?1 Geldt dit voor alle gedragsbeïnvloedende maatregelen of slechts voor de heropvoeding in een pleeggezin? Kunt u een overzicht geven van het aantal opgelegde gedragsbeïnvloedende maatregelen sinds deze maatregel mogelijk is gemaakt?
Eind 2008 constateerde ik dat het aantal opgelegde gedragsbeïnvloedende maatregelen (GBM) achter bleef bij de verwachtingen. Om beter inzicht te krijgen in de potentiële doelgroep heb ik opdracht gegeven om een impactanalyse uit te voeren. De conclusie daarvan was dat de inhoudelijke experts van de ketenpartners (OM, ZM, Raad voor de Kinderbescherming en BJZ) de potentiële doelgroep kleiner schatten dan de oorspronkelijk prognoses aangaven. Op basis daarvan is het verwachte aantal van 750 gedragsmaatregelen per jaar naar beneden bijgesteld. Bij volledige implementatie zullen er per jaar naar verwachting maximaal 250 worden opgelegd. In de VbbV voortgangrapportage van 30 oktober 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr 276) heb ik u hier reeds over geïnformeerd.
Heropvoeding in een pleeggezin is slechts één van de mogelijkheden waartoe een jongere kan worden verplicht in het kader van een gedragsmaatregel. Het programma van de gedragsmaatregel kan onder andere worden ingevuld met geïndiceerde jeugdzorg, jeugd psychiatrische zorg, verslavingszorg en (erkende) gedragsinterventies. Heropvoeding in een pleeggezin vindt plaats door middel van de erkende gedragsinterventie Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC). Deze interventie is in 2009 in totaal 16 maal ingezet, waarvan vier maal op titel van de GBM en vier maal op basis van een andere strafrechtelijk titel; acht maal is deze interventie op civiele titel ingezet. In 2010 zijn er drie jongeren ingestroomd, allen op basis van de GBM. Van andere (ook) erkende gedragsinterventies is wel veelvuldig gebruik gemaakt in het kader van de gedragsmaatregel. Waar het aantal van 320 heropvoedingsplekken op gebaseerd is, is mij onbekend. Wel was voor 2008 uitgegaan van een aantal van 350 opgelegde gedragsmaatregelen.
Hieronder vindt u een overzicht van het aantal opgelegde gedragsmaatregelen sinds de inwerkingtreding op 1 februari 2008.
2008
2009 1e helft
2009 2e helft
2009 totaal
2010 jan-feb
Totaal
15
35
57
92
9
Kan er al iets gezegd worden over de resultaten van de maatregel heropvoeding in een pleeggezin? Zijn de eerste resultaten van de heropvoeding in een pleeggezin zo positief als kan worden verwacht op basis van de onderzoeken in de Verenigde Staten en Zweden?
MTFC betreft een erkende gedragsinterventie. Dit houdt een verondersteld effect in op de recidive.
In het evaluatieonderzoek, dat onderdeel is van de erkenning, zal in de komende jaren meer duidelijkheid moeten komen of het gunstige effect op recidive ook in de praktijk gerealiseerd wordt. Gezien het geringe aantal jongeren dat de MTFC interventie in een strafrechtelijk kader heeft ondergaan en gelet op het korte tijdsverloop sinds het afronden van de interventie zijn betrouwbare uitspraken over de recidive nu nog niet mogelijk.
Hoe verhouden zich de kosten van de heropvoeding in een pleeggezin tot een plaats in detentie?
De kostprijs per plaats per dag in een JJI bedroeg in 2009 436 euro. De kostprijs van een plaatsing in een MTFC programma per plaats per dag bedroeg in 2009 330 euro.
Hoe gaat u voorkomen dat ouders nu afhaken omdat de plekken niet bezet worden en dat er in de toekomst een tekort aan deze opvoedingsplaatsen zal zijn?
Ik zie hier in de eerste plaats een rol weggelegd voor MTFC zelf. Met financiële middelen heb ik vanaf medio 2008 MTFC in staat gesteld om bekendheid te geven aan de mogelijkheden die MTFC biedt en daarmee de instroom te bevorderen. Vanaf 2009 tot heden wordt MTFC door mij volledig gefinancierd voor alle in te vullen plaatsen. Dit houdt in dat ook invulling van die plaatsen op grond van andere strafmodaliteiten dan de GBM of een invulling op civiele basis door het ministerie van Justitie wordt vergoed. Voor de werving en het behoud van de pleegouders ligt het op de weg van MTFC daar een effectieve strategie voor op te stellen en uit te voeren. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de aanbieder van MTFC. Deze gaf aan dat er op dit moment geen signalen zijn van tekorten aan pleegouders.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gedragsbeïnvloedende maatregelen, waaronder ook met name de heropvoeding in een pleeggezin, voldoende bekend zijn bij het Openbaar Ministerie en de rechters?
Mijn ministerie heeft in de afgelopen twee jaar veel activiteiten ondernomen om de gedragsmaatregel bij de ketenpartners, waaronder het Openbaar Ministerie en de rechters, onder de aandacht te brengen. Zo is er zowel in 2008 als in 2009 een ronde langs alle Arrondissementale Platformen Jeugd gemaakt, waarbij uitgebreid informatie over de maatregel is verstrekt en knelpunten bij de implementatie zijn geïnventariseerd. Daarbij is overigens in de arrondissementen waar MTFC is uitgevoerd expliciet aandacht geweest voor het feit dat MTFC in de betreffende arrondissementen beschikbaar is voor de uitvoering van de gedragsmaatregel en door mijn ministerie wordt gesubsidieerd. Verder zijn in regionale bijeenkomsten alle justitiële ketenpartners (waaronder het OM en ZM) inhoudelijk geïnformeerd over de ingekochte gedragsinterventies waaronder MTFC. Tevens zijn er vanuit het ministerie brochures verstuurd o.a. aan OM en ZM en is informatie over de gedragsmaatregel op de website van Justitie geplaatst, waarbij ook de mogelijkheid bestaat tot het stellen van vragen. Begin dit jaar is een overzicht van de residentiële zorg die ingezet kan worden bij de gedragsmaatregel onder de ketenpartners (waaronder OM en ZM) verspreid. Voor de zomer zal ook de beschrijving van het uitvoeringsproces van de gedragsmaatregel alle ketenpartners worden toegezonden.
In de landelijke projectgroep gedragsbeïnvloedende maatregel, waarbij het OM en ZM zijn betrokken, is de bekendheid met de mogelijkheden van de gedragsbeïnvloedende maatregel een voortdurend punt van aandacht. Ook in het landelijk overleg van jeugdofficieren worden nieuwe ontwikkelingen, zoals jurisprudentie en nieuwe behandelmogelijkheden regelmatig aan de orde gesteld. Over MTFC is bij de start van een pilot in Arnhem voorlichting gegeven aan het OM. Met de aanbieder van de interventie, het Leger des Heils, is afgesproken dat aanvullende voorlichting zal worden gegeven aan het OM.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze straf ook daadwerkelijk zal worden geëist en zal worden opgelegd en dat niet uit gemakzucht of uit andere overwegingen voor detentie zal worden gekozen? Gaat u ervoor zorgen dat er vaker dan nu het geval is rapporten zullen worden gemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming, gedragsdeskundigen en Bureau Jeugdzorg?
Het is aan de rechter om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen.
Een goed onderbouwd advies van de Raad voor de Kinderbescherming kan een bijdrage leveren aan het vorderen en opleggen van een gedragsmaatregel.
De gedragsmaatregel past binnen een meer persoonsgerichte aanpak. Deze aanpak zorgt ervoor dat jongeren een straf of maatregel krijgen opgelegd die, op basis van een gedegen onderzoek, het beste bij hun situatie past en waarmee recht wordt gedaan aan de eisen van proportionaliteit. Vooral bij jongeren bij wie een duidelijk kader gewenst is met een stevige stok achter de deur in de vorm van vervangende jeugddetentie, biedt de gedragsmaatregel meer mogelijkheden dan bijvoorbeeld een voorwaardelijke PIJ-maatregel of een voorwaardelijke jeugddetentie onder bijzondere voorwaarden. Om de persoonsgerichte aanpak verder te verbeteren streef ik naar een toename van het aantal gedragsdeskundige onderzoeken. Deze onderzoeken kunnen zowel door de Raad voor de Kinderbescherming als via het NIFP worden uitgevoerd en maken deel uit van het uitgebreide strafonderzoek. De gedragsmaatregel wordt expliciet bij de afwegingen in het kader van dit strafonderzoek meegenomen. Met de Raad voor de Kinderbescherming is afgesproken dat in 2010 625 uitgebreide strafonderzoeken zullen worden uitgevoerd waarbij specifiek de gedragsmaatregel wordt betrokken. Om de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureau’s Jeugdzorg in staat te stellen deze uitgebreide onderzoeken uit te voeren heb ik de organisaties ook extra gefinancierd. Daarnaast heb ik ook voor 2009 en 2010 middelen voor een intern projectleider bij de Raad voor de Kinderbescherming en de MOgroep jeugdzorg beschikbaar gesteld om de inhoudelijk medewerkers te ondersteunen en daarmee de kwaliteit van het advies te bevorderen. Of het onderzoek uiteindelijk leidt tot het daadwerkelijk opleggen van de gedragsmaatregel of dat wordt gekozen voor een andere sanctie is van veel factoren afhankelijk. Uitgangspunt is dat het uitgevoerde strafonderzoek dient te leiden tot de meest geschikte persoonsgerichte aanpak.
Het kwijtraken van collectieve zorgverzekering na ontslag |
|
Margreeth Smilde (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat mensen, die hun baan verliezen en collectief verzekerd zijn, wel verplicht zijn om hun basisverzekering voor ziektekosten te behouden, maar tegelijkertijd soms hun collectiviteitskorting van 10% verliezen?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving dat mensen bij verandering van baan soms de collectiviteitskorting van hun zorgverzekering verliezen.
Mag een verzekeraar de collectiviteitskorting intrekken? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen tegen verzekeraars die de collectiviteitskorting intrekken?
Een verzekerde kan een collectiviteitskorting krijgen bij zijn verzekeraar als hij is aangesloten bij een collectief. Als een verzekerde geen deel meer uitmaakt van het collectief, kan het zijn dat ook de korting vervalt. Of dat ook daadwerkelijk gebeurt, ligt aan de afspraken die de verzekeraar met het collectief heeft gemaakt of de regeling die de verzekeraar met de verzekerde treft.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, bent u dan bereid een Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 18, lid 6 van de Zorgverzekeringswet te slaan, waarmee de korting in ieder geval per kalenderjaar van kracht is, zodat ontslagen werknemers en hun familieleden van de korting blijven genieten, totdat zij in staat zijn een andere verzekering te kiezen?
Er kunnen verschillende redenen zijn dat een verzekerde niet meer onder het collectief van de werkgever valt. De verzekerde kan een andere baan krijgen, met pensioen gaan en ook bij ontslag valt de verzekerde niet meer onder het collectief van de werkgever. Voor het wisselen van baan hebben de zorgverzekeraars in de gedragscode afgesproken dat de verzekerde met een nieuwe baan kan overstappen naar een andere verzekeraar als bij de oude en de nieuwe verzekeraar een collectief contract wordt aangeboden. Voor de andere situaties is dit niet expliciet geregeld. Op grond van de geldende wetgeving staat het zorgverzekeraars en het collectief vrij om hierover afspraken te maken. Dat kan zoals gezegd in het collectieve contract, maar ook als er niets geregeld is in de overeenkomst tussen collectiviteit en de zorgverzekeraar kan de zorgverzekeraar in dit soort situaties de verzekerde tegemoetkomen. Zo kan een verzekeraar bijvoorbeeld aanbieden de verzekerde korting te geven op grond van een ander collectief. In de praktijk gebeurt dit dan ook regelmatig.
Aangezien de wet voldoende ruimte biedt om dit soort afspraken te maken, ben ik niet voornemens het wettelijk voor te schrijven aan verzekeraars dat zij een ontslagen werknemer tot het eind van het jaar een korting moeten geven. Dat laat ik graag over aan de verzekeraars zelf. Het is nu juist iets waar zij zich op kunnen onderscheiden op service- en klantgerichtheid.
Een negatief advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) met betrekking tot de aanvraag van het Admiraal de Ruyter ziekenhuis om te mogen dotteren |
|
Trix de Roos , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een negatief advies heeft gegeven over de aanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis om te mogen dotteren op de locatie Goes?
Ja.
Bent u bereid dit advies openbaar te maken en aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Het advies bevat gedetailleerde informatie over het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis en over personen die daar werkzaam zijn. Ik vind dat het rapport zich om deze redenen niet leent voor openbaarmaking.
Bent u bereid de op 22 april 2010 unaniem door de Kamer aangenomen motie van de leden Van Gerven en Van Gent1 om slechts één dottercentrum toe te staan in Zeeland, en ziekenhuizen te bewegen tot samenwerking in plaats van concurrentie uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749) en in de antwoorden op kamervragen van Van Gerven en De Roos over de ontmanteling van het ziekenhuis in Vlissingen door het bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (2010Z07263) heb ik aangegeven dat ik nog enkele vragen nader wil laten onderzoeken alvorens een definitieve beslissing te nemen over de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis. Het gaat met name om de raming van het aantal te verwachten patiënten en de patiëntenstromen in Zeeland. In overleg met de Raden van Bestuur van ZorgSaam in Terneuzen en het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zal ik een onafhankelijke derde vragen mij hierover te rapporteren. Zodra het rapport beschikbaar is en ik mijn beslissing heb genomen, zal ik u daarover berichten.
De publieke verkoopcampagne van HWW Zorg en Thuiszorg Groningen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de oude Meavita organisaties in Den Haag (HWW Zorg) en Groningen (Thuiszorg Groningen), advertenties hebben geplaatst om zichzelf te verkopen?1
In tegenstelling tot hetgeen u veronderstelt, zijn het niet de oude Meavita organisaties, doch de nieuw opgerichte tijdelijke stichtingen die zorg dragen voor de continuïteit van de zorg en het plaatsen van de advertenties.
Welke rol speelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij de verkoop? Is het waar dat bij de steunverlening aan deze twee stichtingen niet was bepaald dat en wanneer er (onderdelen) verkocht moest worden?
In het besluit tot de steunverlening van 7 december 2009 is door de NZa uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld dat HWW Zorg en TZG conform de doelstelling uit artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichtingen aantoonbare inspanningen moeten leveren tot vervreemding van (onderdelen van) de zorgactiviteiten van de stichting aan een derde partij. Naar aanleiding van de heroverweging in het kader van een bezwaar tegen de steunbesluiten heeft de NZa op 10 februari 2010 deze voorwaarde concreter geformuleerd. De NZa heeft (samengevat) bepaald dat de stichtingen een document openbaar moeten maken waaruit blijkt dat de activa (in hun geheel of in onderdelen) tegen marktwaarde moeten worden aangeboden. Ook is daarbij geduid dat door de stichtingen moet worden aangegeven welke procedure en criteria zij zullen volgen teneinde te komen tot een overnameovereenkomst.
Hoe een eventueel verkoopproces op basis van deze procedure en criteria zal verlopen, is vervolgens een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen kopende en verkopende partij. Wel is in de voorwaarde gesteld dat de stichtingen de NZa periodiek op de hoogte dienen te brengen van hun vorderingen, zodat de NZa kan nagaan op welke wijze de stichtingen invulling geven aan de voorwaarde.
Is de NZa betrokken bij de verkoop?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een jaar na het faillissement van Meavita de organisaties klaar zijn voor een nieuwe ronde van onzekerheid? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u doen om de verkoop te verhinderen?
De stichtingen zijn altijd als tijdelijk bedoeld. Dit uitgangspunt blijkt ook uit de statuten van de stichtingen en de gebruikersovereenkomst die gesloten werd tussen de curatoren en de nieuwe stichtingen. De aantoonbare inspanning die de stichtingen moeten verrichten om tot verkoop te komen is ook aan de steunverlening verbonden. Verkoop verhinderen is derhalve niet aan de orde.
Welke garanties zijn er dat er na eventuele overname er financieel gezonde organisaties ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de steunbesluiten van 7 december 2009 stelt de NZa dat TZG en HWW Zorg met behulp van de verleende steun «in staat worden gesteld de bestaande hoge saneringskosten te betalen en tot een relatief gezonde bedrijfsvoering te komen». Het is de verantwoordelijkheid van TZG en HWW Zorg om zodanige overnamekandidaten te selecteren dat de financiële gezondheid gewaarborgd blijft.
Wat gebeurt er met de opbrengsten van een eventuele verkoop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een eventuele verkoop door de tijdelijke stichtingen aan derden bestaan er verschillende opties ten aanzien van de opbrengsten van de verkoop. Ten eerste bestuurlijke samenwerking, dan is er geen sprake van opbrengst. Ten tweede een juridische fusie, dan gaan vermogens in elkaar op waardoor ook dan geen sprake is van opbrengst.
Ten derde een «activa passiva transactie», waarbij in geval van een positieve opbrengst deze ten goede zou komen aan de tijdelijke stichting, die deze opbrengst dan moet vereffenen conform doelomschrijving in de statuten.
Hebben HWW Zorg en Thuiszorg Groningen aan hun verplichting voldaan om met een goedgekeurd jaarverslag over 2009 te komen? Zo nee, hoe kunnen zij dan klaar zijn voor verkoop? Zo ja, kunt u die jaarverslagen aan de Kamer zenden?
HWW Zorg en TZG hebben, net als ieder andere zorgaanbieder, de verplichting hun jaarverslag over 2009 vóór 1 juli 2010 openbaar te maken. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet zal gebeuren.
Wat is uw reactie op de mening van de OR van Thuiszorg Groningen die zich verzet tegen de verkoop en de eventuele opsplitsing van Thuiszorg Groningen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De stichtingen zijn tijdelijk van aard, dat is van begin af aan bekend geweest. In geval van verkoop heeft de OR van een instelling een wettelijk vastgelegde mogelijkheid om zich hierover uit te spreken. Wanneer de OR van TZG zich zou willen verzetten tegen eventuele verkoop van het geheel of delen, dan bestaat hiertoe de mogelijkheid.
Wat is uw reactie op de mening van de OR dat personeel en zorgvragers van Thuiszorg Groningen geen handelswaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de verkoop van een organisatie is geen sprake van zorgvragers en personeel als handelswaar. Ik deel die opinie dus niet. Uiteindelijk streeft men allemaal naar hetzelfde doel: een gezonde organisatie met voldoende eigen vermogen, opdat deze duurzaam kan voorzien in de levering van kwalitatief goede zorg aan zorgvragers.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat een organisatie als Thuiszorg Groningen wordt opgesplitst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik kan daar inhoudelijk geen oordeel over geven. Als gesteld, is wel duidelijk dat blijkens de statuten van TZG en de met de curatoren gesloten gebruiksovereenkomst verkoop aan een of meerdere derden altijd het uitgangspunt is geweest. Het is aan het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting om invulling te geven aan dit uitgangspunt. Van belang vind ik daarbij dat duurzaam wordt voorzien in het leveren van kwalitatief goede zorg aan de huidige cliënten van TZG.
Herinnert u zich het feit dat Thuiszorg Groningen zich fel heeft verzet, na het faillissement van Meavita, om opgeknipt te worden? Zo nee, hoe kan dat? Zo ja, waarom is opknippen nu wel een optie?
De stichtingen zijn nadrukkelijk als tijdelijke stichtingen opgericht en moeten aantoonbare inspanningen tot vervreemding leveren. Vervolgens is het aan potentiële overnemende partijen om zich te melden bij de raden van Toezicht/raden van bestuur van TZG en HWW Zorg, die vervolgens bepalen of de zich aanmeldende partijen geschikt zijn om mee in zee te gaan.
Welke rol spelen de zorgkantoren bij de verkoop van HWW Zorg en Thuiszorg Groningen? Garanderen zij de continuïteit van zorg?
De zorgkantoren dragen de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de continuïteit van kwalitatief goede zorg voor de cliënten in hun regio. Op grond van deze verantwoordelijkheid dienen zorgkantoren zich maximaal in te spannen om deze continuïteit te waarborgen. Het zorgkantoor heeft contracteerplicht met intramurale instellingen. Voor extramurale zorg geldt er geen contracteerplicht. Een overnemende partij doet er alleszins verstandig aan zich te vergewissen van de opstelling van het zorgkantoor als de inkoper van zorg.
Erkent u dat bij opsplitsing in Groningen een gevaar zal ontstaan voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorg, omdat mensen die zorg nodig hebben met verschillende (nieuwe) organisaties te maken zullen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de inkoop van voldoende zorg van goede kwaliteit. Cliënten moeten zorg blijven krijgen, dat staat voorop. De eventuele verkoop van TZG en een eventuele opsplitsing hoeven helemaal niet te betekenen dat er een gevaar is voor continuïteit of kwaliteit. De ervaring leert dat een dergelijk proces van overname of opsplitsing zorgvuldige voorbereiding en regie vergt. Er is geen reden om aan te nemen dat de eventuele overnemende partij(en) zich in geval van overname niet tot het uiterste zouden inspannen om de continuïteit van zorg te waarborgen.
Bent u van mening dat het personeel van HWW Zorg en van Thuiszorg Groningen het verdient heeft om een jaar na het faillissement en na een jaar van reorganiseren weer in onzekerheid te verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u de uitverkoop verhinderen?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 4, 8 en 9.
Erkent u dat voor de noodzakelijke kwaliteitsverbetering bij HWW Zorg een overgang naar een nieuwe organisatie via verkoop onder zware druk komt te staan? Zo nee, hoe is die kwaliteitsverbetering gewaarborgd?3 Zo ja, wat gaat u doen om dit te verhinderen?
Dat is niet per se het geval. Eventuele verkoop kan ook juist een verbetering betekenen. Denkbaar is dat de kopende partij reeds bewezen heeft kwalitatief goede zorg te kunnen leveren.
Erkent u dat het vreemd is dat, terwijl u op een rij zet hoe we een «plan B» moeten gaan vormgeven voor als de kwaliteit bij HWW Zorg, de organisatie zichzelf in de uitverkoop doet?4 Zo nee, was u wellicht op de hoogte van deze plannen? Zo ja, wat gaat u doen om de verkoop te verhinderen?
De tijdelijkheid van de nieuwe stichtingen heeft vanaf het begin voorop gestaan en de daarbij aansluitende voorwaarde van de NZa was al vanaf 7 december 2009 bekend. Het betreffende besluit en de daarbij behorende motivering is op de site van de NZa geplaatst. Het scenario waar door de betrokkenen voor de zekerheid rekening mee wordt gehouden, is bedoeld voor het geval er naar het oordeel van de IGZ onvoldoende voortgang gemaakt wordt met het verbeterplan en er geen andere optie is dan een of meerdere locaties te sluiten. Zelfs indien overname op korte termijn, medio juni 2010, zou kunnen plaatsvinden dan nog blijft het zinvol een scenario achter de hand te hebben.
Wat is de rol van de oud-bestuurder, die door uw voorganger op dit dossier is aangezocht om de nieuwe stichtingen te gaan leiden, bij de verkoop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform het besluit van de NZa van 27 november 2009 hebben het nieuwe TZG en HWW Zorg een inspanningsverplichting tot vervreemding van (onderdelen van) de zorg van TZG en HWW Zorg aan een derde partij. De bestuurders van TZG en HWW Zorg hebben aldus de taak om deze inspanningsverplichting verder vorm te geven. Bij HWW Zorg is inmiddels een nieuwe bestuurder gestart, bij TZG is de bestuurder dezelfde als bij de start van de vangnetstichting.