De vervolging van een klokkenluider |
|
Krista van Velzen |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat er nog steeds sprake is van een poging de klokkenluider, die de misstanden bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) naar buiten bracht door een rapport te verspreiden, juridisch te vervolgen?
Bij de overheid worden diegenen als klokkenluiders beschouwd die vermoedens van een misstand hebben. Ter zake is in het Algemeen Rijksambtenarenreglement in een regeling voorzien hoe betrokkene dan dient te handelen. De eerst in aanmerking komende weg is, dat een zodanige misstand wordt gemeld aan de leidinggevende dan wel aan de naast hogere leidinggevende of een daartoe aangewezen vertrouwenspersoon. In bijzondere gevallen kan een vermoeden van een misstand worden gemeld aan de Commissie integriteit overheid.
In het onderhavig geval heeft betrokkene deze procedure in het geheel niet gevolgd. Er is derhalve geen sprake van een klokkenluider in de zin van dat reglement.
Daarnaast is aangifte gedaan tegen betrokkene terzake van het lekken van vertrouwelijke informatie en het misbruik maken van kennis uit dienstbetrekking bij de overheid, met het oog op politieke doeleinden, waardoor de integriteit van de overheid schade is toegebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft deze aangifte beoordeeld en besloten onderzoek te laten instellen door de Rijksrecherche. Dit onderzoek is afgerond. Op verzoek van de raadsman van betrokkene vindt thans een aanvullend onderzoek plaats. In dit kader zullen onder andere enkele getuigen worden gehoord door de rechter-commissaris. Na afronding van dit aanvullend onderzoek zal het Openbaar Ministerie besluiten of er strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen betrokkene.
Herinnert u zich dat u herhaaldelijk hebt gesteld dat u dit VWA-rapport «Modernisering levende dieren en levende producten» van januari 2007 had moeten kennen en dat u zelfs stelde: «Maar vanwege de samenhang waarin de problematiek is beschreven en de ernst van het beeld dat dit oproept, had ik over dit conceptrapport geïnformeerd willen zijn»1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak: «mede naar aanleiding van de bevindingen in het rapport «Onderzoek VWA-rapport «Modernisering activiteiten levende dieren en levende producten»» van de heer Hoekstra van maart 2008 en het rapport «Het functioneren van de Voedsel en Waren Autoriteit in de controle op slachthuizen en exportverzamelplaatsen» van de heer Vanthemsche van juni 2008 heb ik een aantal stappen genomen om het bestaande handhavingsinstrumentarium te verbeteren»?2. Bent u niet opgelucht dat dit rapport, dat uw eigen ambtenaren niet aan u hebben voorgelegd uiteindelijk wel onder uw aandacht kwam, waardoor u de nodige maatregelen hebt kunnen treffen om de misstanden die daarin geconstateerd werden bij de VWA te kunnen aanpakken?
Zoals ook aan uw Kamer is medegedeeld bij de brief van 20 maart 2008 (Kamerstukken II 2007–2008 26 991, nr. 177), was ik graag op gebruikelijke wijze eerder geïnformeerd geweest over het betreffende concept van het interne VWA-onderzoeksrapport.
Bij die brief was het rapport «Onderzoek VWA-rapport «Modernisering activiteiten levende dieren en levende producten» van de heer Hoekstra gevoegd. Daarin is uitvoerig de totstandkoming, de status en de wijze waarmee met het concept-VWA-rapport is omgegaan beschreven. Door de VWA is verzocht het concept-VWA-rapport vertrouwelijk te behandelen. Ik verwijs voor het overige naar die bijlage uit het rapport van de heer Hoekstra.
De vraag of binnen het ministerie van LNV zorgvuldig is omgegaan met de vertrouwelijkheid van het rapport maakt onderdeel uit van het strafrechtelijk onderzoek.
Is het waar dat er geen specifieke geheimhouding is opgelegd met betrekking tot dit rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat dit rapport ook aan mensen buiten het ministerie van LNV is verstuurd, zelfs per e-mail, zonder enige opgelegde geheimhoudingsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen hebt u nu nog, juist gezien uw eerdere opmerkingen, om diegene die er voor zorgde dat het rapport onder uw aandacht kwam, te doen vervolgen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 loopt er thans nog een aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris. Mede op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing nemen. Het ligt niet op mijn weg die beslissing te beïnvloeden.
Bent u bereid het OM het signaal te geven dat onderzoek naar deze klokkenluider gestaakt dient te worden?
Zie antwoord vraag 6.
Inkomens boven de Balkenendenorm van bestuurders in de zorg |
|
Henk van Gerven , Trix de Roos , Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directeuren B. V. en P. V. van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis 384.000 respectievelijk 367.000 euro hebben gekost in 2009?1
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat de twee genoemde directeuren extern waren ingehuurd. In de door u genoemde bedragen zit dan ook meer dan alleen hun inkomenscomponent. In de toelichting op dit punt in het jaarverslag staat dat deze bedragen de optelsom zijn van hetgeen aan het interim-bureau moest worden betaald plus wat aan onkosten en aan BTW moest worden betaald.
Ik vind dat in de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) in paragraaf 10 een goed uitgangspunt is neergelegd voor interim-bestuurders: zij mogen geen hogere beloning hebben dan die van een vaste bestuurder plus een opslag die afhankelijk is van de duur van de interim-periode en de zwaarte van de klus. De BBZ is echter ingegaan ruim nadat genoemde bestuurders aan de slag zijn gegaan. Mijn indruk is dat men daar in dit geval bij in de buurt komt.
Is het waar dat zij beiden een inkomen boven de Balkenendenorm hebben genoten na aftrek van de kosten van het detacheringsbureau? Wat waren de kosten die naar het detacheringsbureau zijn gegaan? Bent u bereid dit precies uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd moeilijk om precies het inkomensdeel te achterhalen wanneer er sprake is geweest van inhuur van externen. Daarom spreekt mij ook de benadering van de BBZ zo aan waar ik in mijn antwoord op vraag 2 aan refereerde. Voor het beleid van het kabinet bij de inkomens van bestuurders van zorginstellingen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het waar dat het salaris in 2010 ook boven de Balkenendenorm ligt?
Dat moet blijken uit het jaarverslag van 2010 dat uiterlijk in juni 2011 wordt gepubliceerd.
Om welke reden achtte de raad van toezicht het nodig om een salaris boven de Balkenendenorm voor beide directeuren af te spreken? Vindt u een salaris beneden de Balkenendenorm niet voldoende voor deze ziekenhuisdirecteuren?
De Raad van Toezicht heeft dat in het jaarverslag niet nader toegelicht.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het bericht waar dat een crisismanager bij GGZ Delfland 65.000 euro per maand opstreek en 400.000 euro in een half jaar heeft gekost?2
Zie mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Wat is uw oordeel over het feit dat een directeur die vertrekt vanwege een verschil van inzicht na twee jaar gewerkt te hebben bij GGZ Delfland twee ton meekrijgt bij zijn vertrek? Is dit conform wet- en regelgeving?
Raden van Toezicht moeten bij het vertrek van leden van Raden van Bestuur handelen conform de arbeidsovereenkomst die met hen is aangegaan. Indien er aanleiding is om zodanig verwijtbaar handelen bij een bestuurder vast te stellen dat dit tot een afwijkende afhandeling van het arbeidscontract kan leiden, dan moet een Raad van Toezicht niet aarzelen om zulks te doen, echter alleen indien het vertrouwen bestaat dat dit bij rechtelijke toetsing stand houdt.
Wat zijn uw mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke uitwassen zowel bij het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis als bij GGZ Delfland?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Acht u het niet uw plicht er voor te zorgen dat zo snel mogelijk voor directeuren in de zorg de Balkenendenorm als maximum gaat gelden, omdat het geld beter aan zorg en handen aan het bed kan worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Het bericht dat een crisismanager van een GGZ-instelling een megasalaris heeft ontvangen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megasalaris voor GGZ-manager»?1
Ja.
Is het waar dat deze crisismanager 65.000 euro per maand verdiende, wat ruim het dubbele is van het toch al erg hoge zogenaamde maximum dat volgens de salariscode in deze sector is afgesproken?
Volgens het krantenartikel heeft een woordvoerder van GGZ Delfland het bericht niet weersproken. Uit het jaarverslag blijkt echter dat het iets genuanceerder ligt: daar wordt ongeveer twee euroton in 2009 voor 4 maanden werk verantwoord als kosten voor de interim-bestuurder. Dat bedrag omvat – omdat hij niet in loondienst is – meer dan het bruto-inkomen, namelijk ook zijn eigen werkgeverslasten en andere onkosten die interimmers als zelfstandigen zelf moeten dragen.
GGZ Delfland heeft naar aanleiding van het krantenartikel zelf bekend gemaakt dat de interim-bestuurder € 2000,– per dag kostte, een bedrag inclusief de «fee» voor het detacheringsbureau en inclusief BTW.
Deelt u de mening dat het kennelijk niet aan de zorgsector zelf over kan worden gelaten om een maximum aan de salarissen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Om te bewerkstelligen dat de honorering van bestuurders van zorginstellingen op een maatschappelijk verantwoord niveau komt, heeft dit kabinet een wetsvoorstel voorbereid, de WNT (wet normering topinkomens). Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel door de minister van BZK aan de Kamer worden aangeboden.
Overigens wil ik er op wijzen dat uit de jaarlijkse rapportage over de inkomens van bestuurders van zorginstellingen blijkt dat er weliswaar tal van overschrijdingen zijn, maar dat de meeste zorginstellingen wél maat houden.
Bent u bereid de Balkenendenorm als maximum in te stellen voor de zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de hoofdlijnen voor het wetsvoorstel voor de WNT met de Kamer besproken, zie dossier TK 28479. Daarna is in het wetsvoorstel verwerkt dat voor de zorg het regime van een coderegeling gaat gelden.
Realiseert u zich dat deze manager een bedrag per maand toucheerde waar 12 psychiatrische patiënten in deze instelling een jaar lang voor verpleegd hadden kunnen worden, en dat dit geld dus niet bij de zorgbehoevenden terecht is gekomen, maar is blijven steken in de top? Wat is uw reactie hierop?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 over deze kwestie van mevrouw Van Miltenburg.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de volgende manager niet eveneens een dergelijke exorbitant hoge beloning krijgt?
Het aanstellen van medewerkers van zorginstellingen is een verantwoordelijkheid van de Raden van Toezicht van die zorginstellingen. Om hen te «ondersteunen» bij het maken van goede keuzes omtrent het beloningsniveau van de leden van de Raden van Bestuur heeft het kabinet het wetsvoorstel voor de WNT opgesteld.
Bezuinigingen op de thuiszorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het persbericht waarin staat dat de VNG boos is over korting van 200 miljoen euro op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?1
Ja.
Is het waar dat u van plan bent 200 miljoen euro bij de gemeenten weg te halen, bestemd voor huishoudelijke hulp? Zo ja, hoe is dit bedrag opgebouwd? Zo nee, waar baseert de VNG dit bedrag en het persbericht op?
Op 8 juli jl. heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen het Rijk en de VNG over het Wmo-budget 2011 en latere jaren. Dit naar aanleiding van het advies van de onafhankelijke derde, het SCP. In dat overleg is onder andere gesproken over een structurele neerwaartse bijstelling van het budget van € 200 miljoen, die in de junicirculaire van het gemeentefonds reeds is aangekondigd. In het bestuurlijk overleg is voorts gesproken over een structurele aanpassing van het financieel arrangement. De genoemde neerwaartse bijstelling hangt samen met een te bereiken doelmatigheidswinst en verwachte lagere uitgaven voor pgb’s.
In het bestuurlijk overleg is geen overeenstemming bereikt over het Wmo-budget 2011 en latere jaren en een nieuw financieel arrangement. Daarom volgt in september opnieuw overleg tussen het Rijk en de VNG.
Na definitieve afronding van het bestuurlijk overleg zal ik uw Kamer en de gemeenten informeren over de uitkomsten.
Is het waar dat u dit geld wilt gebruiken om de overschrijdingen bij o.a. de medisch specialisten op te vangen?
De overschrijdingen van medische specialisten spelen geen rol bij het bepalen van de omvang van het budget voor huishoudelijke hulp. Het Wmo-budget dient voor gemeenten adequaat te zijn voor het uitvoeren van hun wettelijke taken.
Is het waar dat u een bestaande afspraak over de uitvoeringskosten Wmo schendt door deze niet per 2010 te vergoeden, maar pas in 2011 en voor een lager bedrag?
Met de VNG is in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 9 april 2008 het volgende afgesproken: «Er vindt onderzoek plaats naar de hoogte van de kosten voor een doelmatige uitvoering van de nieuwe Wmo-taken. Dit onderzoek is gereed in het voorjaar van 2010. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van het voorjaar 2010 wordt besloten over een eventuele aanpassing van het structurele uitvoeringsbudget vanaf 2010 dat onderdeel uitmaakt van het gemeentefonds».
Compensatie vanaf 2010 is derhalve een kwestie van bestuurlijke weging door de gemeentefondsbeheerders, VWS en de VNG.
Zoals in het antwoord van vraag 2 is aangegeven zijn we nog in overleg met de VNG over het budget 2011 en latere jaren.
Het stopzetten van de financiering van projecten van het Platform Palliatieve Zorg |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u een investeringsstop heeft afgekondigd voor projecten in het kader van de in het coalitieakkoord gemaakte afspraken over verbetering en financiële versterking van de palliatieve zorg? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Departementsbreed is een tijdelijke verplichtingenpauze afgekondigd. Dit betekent dat er vooralsnog in beginsel geen nieuwe subsidies worden verstrekt. De reden hiervoor is een mogelijke overschrijding op de begroting van VWS.
Tot 1 augustus 2010 wordt bekeken met welke maatregelen een overschrijding op de begroting voorkomen kan worden. Vanwege de besluitvorming hierover kost het meer tijd om te beslissen over subsidieaanvragen. Dat geldt ook voor subsidieverzoeken die betrekking hebben op projecten gericht op verbetering en versterking van palliatieve zorg.
Zie ook mijn beantwoording van de vragen van de Kamerleden Aasted-Madsen-van Stiphout en De Vries (nummer DLZ-U-3003600).
Kunt u garanderen dat de in het coalitieakkoord gemaakte afspraken over palliatieve zorg worden nagekomen en dat projecten die hieraan een bijdrage leveren en door het Platform Palliatieve Zorg zijn goedgekeurd voor financiering in aanmerking blijven komen?
Ik hecht aan de afspraken uit het Coalitieakkoord. In de afgelopen jaren is, mede dankzij het Platform Palliatieve Zorg, veel bereikt in de palliatieve zorg. De actiepunten uit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg, dat samen met het veld is opgesteld, zijn goeddeels ingevuld.
Zodra de tijdelijke verplichtingenstop kan worden opgeheven, wordt de behandeling van de subsidieaanvragen voor de projecten hervat.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging na te zullen gaan op welke wijze door de regering een bijdrage kan worden geleverd aan het tot stand komen van een Leerstoel Spiritualiteit in de Palliatieve Zorg bij de Universiteit van Tilburg?
Besluitvorming hierover is pas na 1 augustus aanstaande aan de orde, gelet op de hiervoor vermelde verplichtingenpauze.
De beloning van de crisismanager bij de GGZ Delfland |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgmanager ontving 65.000 euro per maand»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de GGZ Delfland dat «de salariscode nog niet van kracht was» toen de crisismanager werd aangetrokken? Deelt u de mening dat uit deze uitspraak een gebrek aan inzicht in de verhoudingen in het zorgveld en een gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid toont?
Ja.
Hoe beoordeelt u het aantrekken van de crisismanager tegen een bedrag boven de in de sector geldende afspraak omdat er sprake was van een noodsituatie?
Ik ben van mening dat men zich had moeten houden aan de BBZ, Beloningscode Bestuurders in de Zorg.
In welke hoedanigheid is de Inspectie betrokken geweest bij het proces? Is de kwaliteit van de zorg in het geding geweest?
De Raad van Toezicht heeft in september 2009 op eigen initiatief een pakket van maatregelen uitgewerkt, mede op basis van extern onafhankelijk onderzoek. Eén van de maatregelen betrof een wijziging in de Raad van Bestuur en het op korte termijn aanstellen van een interim-bestuurder bij GGZ Delfland. De Raad van Toezicht heeft de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. De IGZ heeft geen enkele bemoeienis gehad met de werving en aanstelling van de interim-bestuurder. De IGZ heeft het toezicht op GGZ Delfland geïntensiveerd en volgt de ontwikkelingen binnen GGZ Delfland nauwlettend. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit en continuïteit van zorg in gevaar zijn. De IGZ legt in de zomerperiode follow-up bezoeken af om te beoordelen of het geïntensiveerd toezicht kan worden opgeheven.
Is er een mogelijkheid, ondanks dat het een sectorafspraak betreft, het geld boven de afgesproken norm terug te halen? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de effectiviteit van zelfregulering in de sector?
Nee, nog niet. Die mogelijkheid komt pas na inwerkingtreding van de WNT (wet normering topinkomens). Ik ga er van uit dat de discipline van Raden van Toezicht van zorginstellingen bij het toepassen van de BBZ zal toenemen.
De voortgang van onderzoeksprojecten naar palliatieve zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een aantal onderzoeksprojecten naar palliatieve zorg gestopt dreigt te worden wegens een aangekondigde subsidiestop vanuit het ministerie van VWS per 1 april jl?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is voor de aangekondigde stop?
Departementsbreed is een tijdelijke verplichtingenpauze afgekondigd. Dit betekent dat er vooralsnog in beginsel geen nieuwe subsidies worden verstrekt. De reden hiervoor is een mogelijke overschrijding op de begroting van VWS.
Tot 1 augustus 2010 wordt bekeken met welke maatregelen een overschrijding op de begroting voorkomen kan worden. Vanwege de besluitvorming hierover kost het meer tijd om te beslissen over subsidieaanvragen. Dat geldt ook voor subsidieverzoeken die betrekking hebben op projecten gericht op verbetering en versterking van palliatieve zorg.
Zie ook mijn beantwoording van de vragen van de Kamerleden Aasted-Madsen-van Stiphout en De Vries (nummer DLZ-U-3003600).
Kunt u aangeven of onderzoeksprojecten die bij u in de wachtstand staan alsnog voortgezet worden? Indien dit niet het geval is, hoe past dit in het 2008 gepresenteerde «Plan van aanpak palliatieve zorg 2008–2010» waarin dergelijke onderzoeksprojecten juist gestimuleerd worden?
Ik hecht aan de afspraken uit het Coalitieakkoord. In de afgelopen jaren is, mede dankzij het Platform Palliatieve Zorg, veel bereikt in de palliatieve zorg. De actiepunten uit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg, dat samen met het veld is opgesteld, zijn goeddeels ingevuld.
Zodra de tijdelijke verplichtingenpauze kan worden opgeheven, wordt de behandeling van de subsidieaanvragen voor de projecten hervat.
Kunt u aangeven op welke wijze instellingen, die op basis van de reeds toegezegde subsidie verbintenissen zijn aangegaan, nu moeten opereren?
Ik vraag aan de instellingen om tot minimaal 1 augustus aanstaande zoveel mogelijk eventueel nadelige effecten van hier bedoelde verbintenissen te voorkómen.
Deelt u de mening dat door het stopzetten van dergelijke subsidies de deskundigheidsbevordering van zorgverleners in de eerste lijn verloren dreigt te gaan?
Van het stopzetten van subsidies is vooralsnog geen sprake. Er is sprake van een tijdelijke verplichtingenpauze. Er worden dus vooralsnog geen nieuwe subsidies verstrekt. Zoals ik al aangaf bij de beantwoording van vraag 3, zal de behandeling van de subsidieaanvragen voor de projecten worden hervat, wanneer de verplichtingenpauze is opgeheven.
Wat is de juridische houdbaarheid van het stopzetten van subsidies?
Zie het antwoord op vraag 5.
De gereserveerde middelen voor palliatieve zorgprojecten |
|
Bas van der Vlies (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de landelijke netwerk organisatie Palliactief, de Kenniscentra Palliatieve Zorg in Nederland, de Associatie van zelfstandige high care hospices, Agora en het landelijk ondersteuningspunt Palliatieve Zorg over het stopzetten van het gelabelde geld voor palliatieve zorgprojecten?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze brief.
Bent u het ermee eens dat het geld voor de palliatieve zorg gelabeld geld is en het dossier palliatieve zorg niet controversieel is verklaard? Waarom is het voor palliatieve zorg gereserveerde bedrag dan toch bevroren?
Departementsbreed is een tijdelijke verplichtingenpauze afgekondigd. Dit betekent dat er vooralsnog in beginsel geen nieuwe subsidies worden verstrekt. De reden hiervoor is een mogelijke overschrijding op de begroting van VWS.
Dat palliatieve zorg niet controversieel is verklaard, brengt hierin geen verandering. Ook het feit dat in 2008 extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor palliatieve zorg, doet daar niets aan af.
Tot 1 augustus 2010 wordt bekeken met welke maatregelen een overschrijding op de begroting voorkomen kan worden. Vanwege de besluitvorming hierover kost het meer tijd om te beslissen over subsidieaanvragen. Dat geldt ook voor subsidieverzoeken die betrekking hebben op projecten gericht op verbetering en versterking van palliatieve zorg.
Zie ook mijn beantwoording van de vragen van de Kamerleden Aasted-Madsen-van Stiphout en De Vries (nummer DLZ-U-3003600).
Is het waar dat de verplichtingenstop, die eerst was ingesteld tot 1 juni 2010, nu verlengd wordt tot 1 augustus a.s.? Wat is daarvan de reden?
Ja, de verplichtingenpauze is onlangs verlengd. De reden daarvan is het feit dat op dit moment het risico van een overschrijding nog niet is weggenomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat projecten die voortvloeien uit eerdere projecten nu stagneren (bijvoorbeeld het project vroegsignalering in de 1e lijn, waar al veel gedegen onderzoek aan ten grondslag ligt), waardoor de kennis en ervaring van de projecten die in een vergevorderd stadium van voorbereiding zijn, verloren dreigen te gaan? Bent u alsnog bereid de daarvoor gereserveerde middelen met terugwerkende kracht beschikbaar te stellen voor de projecten die de palliatieve zorg verbeteren c.q. verder ontwikkelen?
Ik wil met u voorkómen dat de opgebouwde kennis en ervaring uit eerdere projecten verloren gaan. Tegelijkertijd betreft het hier afzonderlijke projecten, die inhoudelijk weliswaar op elkaar voortbouwen, maar ook een zelfstandig tijdpad kenen.
Zodra de tijdelijke verplichtingenpauze kan worden opgeheven, wordt de behandeling van de subsidieaanvragen voor de projecten hervat.
Het dottercentrum in Goes |
|
Trix de Roos , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Boegeroep op bijeenkomst zorg Walcheren»?1
Ja.
Klopt de bewering van het bestuur van het Admiraal de Ruyterziekenhuis (AdRZ), gedaan tijdens een CDA-bijeenkomst, dat een dottercentrum in Goes als voorwaarde voor de fusie is gesteld door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?
In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749) heb ik aangegeven dat het realiseren van een PCI-centrum conform de daarvoor geldende normen één van de voorwaarden was die de NMa heeft gesteld aan het goedkeuren van de fusie tussen Ziekenhuis Walcheren en de Oosterscheldeziekenhuizen, van waaruit het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis is ontstaan. Dit voorschrift is mede gebaseerd op een advies van IGZ over het noodzakelijke zorgaanbod in Midden-Zeeland. Nadien heeft de NMa in een brief aan de voorzitter van de Raad van Bestuur de doelstelling en de strekking van het voorschrift nader toegelicht: het gefuseerde ziekenhuis moet de mogelijkheid creëren om dotterbehandelingen aan te bieden aan patiënten in Midden-Zeeland. Als dit volgens de geldende normen alleen mogelijk is in samenwerking met andere ziekenhuizen (bijvoorbeeld in verband met het verkrijgen van voldoende adherentie) of op een andere locatie dan de huidige locaties van de gefuseerde ziekenhuizen (in verband met de noodzakelijke bereikbaarheid), dan bieden de voorschriften verbonden aan de vergunning daar ruimte voor, aldus de NMa. De NMa heeft hierbij aangegeven dat de keuze voor een eventuele samenwerkingspartner(s) en de locatie(s) een verantwoordelijkheid is van het ADRZ, waarbij rekening moet worden gehouden met de geldende (veld)normen, het advies van de IGZ ten aanzien van verlening van de dottervergunning en de randvoorwaarden bij de dottervergunning die door VWS wordt verleend. Deze strekking is door de NMa ook uiteengezet in een overleg met de voorzitter van de Raad van Bestuur.
Welke bevoegdheid heeft de NMa met betrekking tot de medische zorg die in een ziekenhuis wordt geleverd?
De NMa kan voorwaarden stellen waaraan een fusie moet voldoen wil deze de goedkeuring van de NMa verkrijgen. Het regime dat op fusies van toepassing is staat naast het regime dat geldt met betrekking tot de Wet op bijzondere en medische verrichtingen. Dit blijkt ook uit de formulering «conform de daarvoor geldende normen» die de NMa heeft gebruikt in haar standpunt.
Welke reactie heeft u in bovengenoemde bijeenkomst gegeven op deze bewering?
Ik heb hier niet openlijk op gereageerd.
Klopt de bewering van de directie van het Admiraal de Ruyterziekenhuis, dat het dottercentrum direct van start kan gaan als de vergunning rond is?
Uit het advies van de IGZ van 3 maart 2010 met betrekking tot de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis blijkt dat de instelling niet aan alle voorwaarden voldoet. Indien er sprake zal kunnen zijn van een vergunning aan het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, dan zal eerst aan alle voorwaarden moeten worden voldaan alvorens een instelling daadwerkelijk bevoegd is de vergunningplichtige verrichting uit te voeren. Ik kan niet beoordelen binnen welke termijn het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in staat is aan alle voorwaarden te voldoen.
Herinnert u zich de unaniem aangenomen motie Van Gerven c.s.2, waarin de Kamer zich uitspreekt voor één dottercentrum voor Zeeland, waarbij niet wordt geconcurreerd maar samengewerkt? Hoe gaat u deze motie uitvoeren, in het licht van het bovenstaande?
Ja. In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749), in de antwoorden op de kamervragen van de Kamerleden Van Gerven en De Roos over de ontmanteling van het ziekenhuis in Vlissingen door het bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (2010Z07263) en over Een negatief advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg met betrekking tot de aanvraag van het Admiraal de Ruyter ziekenhuis om te mogen dotteren (2010Z07531) heb ik aangegeven dat ik nog enkele vragen nader wil laten onderzoeken alvorens een definitieve beslissing te nemen over de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis. Het gaat met name om de raming van het aantal te verwachten patiënten en de patiëntenstromen in Zeeland. In overleg met de Raden van Bestuur van ZorgSaam in Terneuzen en het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zal ik een onafhankelijke derde vragen mij hierover te rapporteren. Zodra het rapport beschikbaar is en ik mijn beslissing heb genomen, zal ik u daarover berichten.
Het bericht dat personeel in de zorg het werk dreigt neer te leggen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de werknemers van verpleeg-, verzorgingshuizen en de thuiszorg (VVT) overwegen het werk neer te leggen vanwege het uitblijven van een goede cao?1
CAO-onderhandelingen gaan vaak gepaard met actiedreigingen. De grenzen van acties zijn te vinden in de jurisprudentie, of – voor zover nodig – in nieuwe uitspraken van in het specifieke geval ingeschakelde rechters.
Erkent u dat werknemers in de zorg zelden staken, zeker in vergelijking tot andere beroepsgroepen, omdat zij loyaal zijn aan de mensen die zij verzorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een kenmerk van de arbeidsverhoudingen in Nederland dat er weinig wordt gestaakt. Dat past bij ons poldermodel.
Ziet u in dat de stakingsdreiging in de VVT erop duidt dat deze werknemers, die zelden het stakingsmiddel hanteren, zich zo ernstig tekort gedaan voelen dat zij geen andere uitweg meer zien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voelt u zich niet ongemakkelijk in uw rol van lijdzaam toeschouwer, en bent u alsnog bereid het voor deze werknemers op te nemen?2
Ik heb weinig toe te voegen aan mijn eerdere antwoord op uw vragen over deze kwestie waar u in uw voetnoot aan refereert.
Deelt u de observatie dat werkgevers in de zorg bij voorbaat een sterkere onderhandelingspositie hebben als gevolg van de bijzondere loyaliteit van de werknemers in deze sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar?
In de zorg gelden dezelfde mogelijkheden om het afsluiten van CAO’s te bewerkstelligen als elders in de Nederlandse economie.
Wat is uw oordeel over het voorstel van de werkgevers om de arbeidsvoorwaarden in de zorg te «versoberen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord uit uw voetnoot 2.
Bent u van mening dat, gelet op de voorziene personeelstekorten en het bericht dat meer dan de helft van de werknemers overweegt uit de zorg te stappen, het u, als verantwoordelijk minister past om enkel toe te zien hoe een cao-conflict verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
U hebt ongetwijfeld – net als ik – ook in de Telegraaf van 22 mei 2010 de relativerende opmerkingen gelezen van de directeur van opiniepeiler Effectory die ruime ervaring heeft met tevredenheidsonderzoeken (het strookt niet met ander onderzoek, daar scoort de zorg wat betreft vertrekintenties hetzelfde als in alle andere sectoren, er is sprake van een «tricky» vraagstelling, de zorgsector scoort in tevredenheidsonderzoeken juist goed).
Overigens blijkt uit de jaarlijkse arbeidsmarktbrieven van VWS en de daarover gehouden AO’s (algemene overleggen), TK-dossier 29 282, dat VWS de vinger aan de pols heeft bij de arbeidsmarktproblematiek. Daarin vindt u ook cijfers die een ander, positiever licht op de problematiek laten zien dan de cijfers uit de Menzis-enquête. Die nuancering neemt overigens niet weg dat ik de cijfers uit de Menzis-enquête wel zorgwekkend vind.
Bent u bereid inhoudelijk te reageren op het onderzoek van zorgverzekeraar Menzis? Kunt u ook aangeven waarom de uitkomsten u zo verbaasd hebben, gezien het feit dat leden van de SP-fractie in het laatste algemeen overleg over de arbeidsmarktzorgsector juist over de arbeidsomstandigheden vragen stelden?4
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat verzorgenden regelmatig genoodzaakt zijn hun vakantie op te schuiven, als gevolg van problemen met de personeelsbezetting? Bent u van mening dat hier een wervende kracht van uit gaat voor mensen die overwegen in de zorg te gaan werken?5
Het is voor álle werkgevers ieder jaar weer een karwei om hun werknemers vakantie te laten houden op de door hen gewenste tijdstippen zonder dat er voor de productie onaanvaardbare problemen ontstaan. Dat is dus geen specifiek probleem voor de zorgwerkgevers en -werknemers.
Overigens heb ik de problematiek rond de personeelsplanning, ook in de zomerperiode behandeld in mijn laatste arbeidsmarktbrief (TK 29 282, nr. 91, pag. 6).
Bent u bereid uw oproep tot loonmatiging in te trekken? Zo nee, wat is dan de betekenis van uw uitspraak dat de werkomstandigheden in de zorg zo moeten zijn dat werknemers tevreden zijn?6
Het is kabinetsbeleid om de noodzaak tot matiging van de lonen onder de aandacht van sociale partners te brengen. De omstandigheden zijn er naar. Ik draag aan dat kabinetsbeleid bij door dat beroep te doen op de sociale partners op mijn beleidsterrein. Hoe breder sociale partners aan deze oproep gehoor geven, hoe lager de marktgemiddelde stijging zal uitvallen en hoe kleiner de onderlinge verschillen zullen uitpakken. Ik zal daarom mijn oproep niet intrekken.
Het verbaast mij trouwens dat u in dit verband refereert aan mijn door u geciteerde opmerking uit het Volkskrant-artikel. Uit het artikel blijkt immers duidelijk dat deze slaat op de eerder in het artikel behandelde factoren als werkdruk en administratieve procedures. Over de lonen zeg ik juist verderop in het artikel: «De lonen volgen de ontwikkeling in de marktsector en zijn marktconform».
De situatie bij de gehandicapteninstelling Sherpa |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de rechter van de Ondernemingskamer van Amsterdam de voorzitter van de Raad van Toezicht van Sherpa heeft geschorst?1
In de onderhavige aangelegenheid hebben de Centrale Cliëntenraad (CCR) en de Centrale Vertegenwoordigersraad (CVR) van Stichting Sherpa zich tot de Ondernemingskamer van de Rechtbank Amsterdam gewend voor een enquêteprocedure wegens ernstig verstoorde verhoudingen binnen de stichting. In een later stadium heeft de ondernemingsraad van Sherpa de Ondernemingskamer verzocht als belanghebbende te worden toegelaten in de procedure en het verzoek van de CCR en CVR toe te wijzen.
De uitspraak is inmiddels bekend en de Ondernemingskamer heeft de verzoekers (CCR, CVR en ondernemersraad) in het gelijk gesteld. De beslissing van de Ondernemingskamer voorziet in een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Stichting Sherpa over de periode vanaf 1 september 2009 tot heden. Verder schorst de Ondernemingskamer met onmiddellijke ingang de leden van de Raad van Toezicht (RvT). Tegelijk heeft de Ondernemingskamer een voorziening getroffen door de benoeming van een tijdelijke voorzitter van de RvT. Deze zal onder andere moeten bezien of de huidige samenstelling van het bestuur van Sherpa gehandhaafd dient te blijven dan wel dat daarin wijzigingen moeten worden aangebracht.
In de eerste plaats wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat partijen, rekening houdend met een ieders verantwoordelijkheid, in goed overleg met elkaar tot oplossingen komen. Indien dit niet mogelijk is staat de weg voor partij(en) open om het geschil voor te leggen voor een rechterlijke toets.
Dit is in de onderhavige aangelegen dan ook geschied. Hoewel dit een ultimum remedium is, vind ik het goed te constateren dat in situaties zoals hier deze weg doorlopen kan worden en in dit geval met succes voor de cliënten-vertegenwoordigers.
Ik ben van mening dat de bestaande procedures adequaat zijn.
Aanvullend merk ik nog op dat ik op 7 juni 2010 bij uw Kamer het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten in zorg het ingediend (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 402). In dit voorstel wordt de positie van de cliëntenraad verstrekt door het enquêterecht zonder beperkingen aan dit orgaan toe te kennen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Centrale CliëntenRaad, de Centrale Vertegenwoordigersraad en de Ondernemingsraad naar de rechter moesten gaan om de voorzitter te laten schorsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat de medezeggenschapsraden naar de Ondernemerskamer moeten om af te dwingen dat de toezichthouders opstappen? Bent u van mening dat het zover dient te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van oordeel dat het systeem van toezichthouders goed functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat behalve de Ondernemingskamer niemand de Raad van Toezicht kan dwingen te vertrekken, ook niet wanneer deze geen vertrouwen meer geniet van de organisatie, zoals nu is gebleken? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de uitspraak van het Hof van Amsterdam ertoe leiden dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die is geleden door wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Een uitspraak van de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam kan er niet toe leiden dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk kan worden gesteld.
Artikel 2:9BW regelt de aansprakelijkheid van de bestuurders ten opzichte van de rechtspersoon bij onbehoorlijk bestuur. Het is niet mogelijk om op grond van dit artikel toezichthouders aan te spreken. In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt artikel 2:9 ook van toepassing op de leden van het toezichthoudend orgaan van de zorginstelling.
Strekt de uitspraak van het Hof zich ook uit naar voorgangers van de Raad van Toezicht, die geen actie hebben ondernomen na klachten over wanbeleid?2
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de andere toezichthouder, ondanks alle signalen van de afgelopen acht jaar, nooit iets ondernomen tegen het falende beleid van Sherpa?
Het gaat hier om een bestuurlijke aangelegenheid. De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de zorg. Door de IGZ zijn tot op heden geen signalen of klachten van cliënten of diens vertegenwoordigers ontvangen ten aanzien van falende zorg. De inspectie houdt de vinger wel aan de pols en heeft de afgelopen maanden meermalen contact gehad met de RvT en de RvB.
Kunt u ingaan op het feit dat de Nationale Ombudsman heeft vastgesteld dat het verplichte woonwensenonderzoek bij Sherpa ontbrak, en dat Sherpa en de Inspectie dit niet hadden mogen afdoen met een verwijzing naar het zorgplan?23
In eerste instantie wil ik opmerken dat het woonwensenonderzoek geen vormvereiste kent. In het reguliere toezicht heeft de inspectie gesproken met de RvB van Sherpa over de wijze waarop de woonwensen worden geïnventariseerd.
Dit is ook aan de orde geweest in de gesprekken met de CVR en de CCR tijdens de toezichtbezoeken. Er was daarbij geen aanleiding om te veronderstellen dat er op een oneigenlijke manier met de woonwensen van cliënten is omgegaan.
Kunt u inmiddels aangeven waar het Woonwensenonderzoek van 1998 is gebleven, op basis waarvan de bestemmingsplanwijziging voor het terrein van Sherpa is goedgekeurd? Kunt u dit Woonwensenonderzoek, waar familie van bewoners al vele malen om heeft gevraagd, aan hen overhandigen?2
U heeft deze vraag al eerder gesteld. Ik verwijs u naar het antwoord hierop (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 14 vraag 1).
Illegale praktijken in de gezondheidszorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek over illegale praktijken in de gezondheidzorg?1
Het bericht van de NRC over taakverschuiving in de zorg heb ik gelezen.
In het kort is mijn reactie dat wanneer een patiënt bij de medisch specialist in behandeling is, maar een gedeelte van de zorg onder supervisie van een arts door een verpleegkundig specialist wordt geleverd, er sprake is van taakherschikking en niet van een illegale praktijk.
Kunt u verklaren dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet wist van deze praktijken, terwijl blijkt dat ziekenhuizen, personeel, apothekers en de beroepsvereniging er wel van op de hoogte zijn?
Het uitvoeren van taken onder de verantwoordelijkheid van medisch specialisten is niet nieuw. Sinds jaar en dag worden in het ziekenhuis taken onder de verantwoordelijkheid van de arts uitgevoerd. Deze taakherschikking staat in het veld ook niet ter discussie; zij is wenselijk, want leidt tot kwaliteitsverbetering en een doelmatiger zorgaanbod.
Vanuit de wet- en regelgeving ziet de NZa toe op de handhaving van de naleving van de bekostigingsregels, waaronder de declaratiebepalingen. Hierin staat de stelregel dat er geen diagnosebehandelingscombinaties (DBC's) gedeclareerd mogen worden indien de patiënt niet door een medisch specialist (of als verlengstuk hiervan – de arts-assistent) is gezien. Het systeem van het zorgstelsel is zodanig ingericht dat de zorgverzekeraars de eerste schakel zijn die onrechtmatige declaraties ontdekken en maatregelen treffen die tot correctie leiden. De NZa staat open voor meldingen inzake onterechte declaraties. De NZa zal haar bevoegdheden echter met name inzetten in die gevallen waarin het systeem van het zorgstelsel niet tot de noodzakelijke correcties leidt of wanneer er sprake is van een structureel onrechtmatig handelen. Kortom, als het algemene consumentenbelang in het geding is.
Beoordeelt u het declareren van de zorg tegen het hoogste tarief als fraude? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, hoe beoordeelt u dit wel?
De DBC typeert het geheel van prestaties van zorginstelling en medisch specialist, voortvloeiend uit de zorgvraag waarvoor de patiënt de medisch specialist in de zorginstelling consulteert. Een DBC kan alleen worden geopend en worden gedeclareerd door een medisch specialist. Een verpleegkundig specialist kan wel een deel van de behandeling overnemen, maar om een DBC te mogen declareren zal de patiënt door de medisch specialist moeten worden gezien. In het geval dat de medisch specialist de patiënt in zijn geheel niet ziet en niet bij de behandeling betrokken is en de verpleegkundig specialist op naam van de specialist declareert is er sprake van oneigenlijk handelen. Wanneer de patiënt wel bij de medisch specialist in behandeling is, maar een gedeelte van de zorg wordt geleverd door
een verpleegkundig specialist, is er sprake van taakherschikking en wordt er geen economisch delict gepleegd. Of in het artikel wordt gerefereerd naar het eerste of de tweede situatie is niet uit de tekst op te maken.
In het kabinetsstandpunt op het RVZ-rapport over de numerus fixus geneeskunde wordt nader op het thema bekostiging en taakherschikking ingegaan.
Acht u het wenselijk dat zorgpersoneel zich niet uitspreekt over dit soort misstanden, omdat men bang is voor represailles? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het een slechte zaak dat zorgpersoneel zich niet zou uitspreken over misstanden, omdat zij bang zouden zijn voor repercussies. Misstanden in de zorg moeten veilig gemeld kunnen worden. Hier is de sector het mee eens. Daarom is in de nieuwe Zorgbrede governance code een klokkenluiders regeling opgenomen. Deze regeling houdt – kort samengevat – in dat de Raad van Bestuur ervoor moet zorgen dat werknemers en anderen die in een contractuele relatie tot de zorgorganisatie staan, zonder gevaar voor hun rechtspositie de mogelijkheid hebben aan de voorzitter van de Raad van Bestuur of aan een door de voorzitter aangewezen functionaris te rapporteren over vermeende onregelmatigheden binnen de zorgorganisatie. Daarbij maakt het niet uit of de onregelmatigheden van algemene, operationele en/of financiële aard zijn. Vermeende onregelmatigheden die het functioneren van leden van de Raad van Bestuur betreffen, worden gerapporteerd aan de voorzitter van de Raad van Toezicht. De klokkenluidersregeling moet op de website van de zorgorganisatie worden geplaatst.
Voor zorgaanbieders bestaat er verder de verplichting om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het lijkt mij een goede zaak om voor nu te bezien hoe de sector met deze nieuwe verplichting in de Zorgbrede governance code omgaat en of hierdoor misstanden vaker door zorgpersoneel gemeld worden, alvorens te beslissen of een wettelijke regeling nodig is.
Waarom hebt u uw toezegging om te komen met de klokkenluiderregeling, juist bedoeld voor dit soort situaties, niet waar gemaakt?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid tot een groot onderzoek naar de mate waarin het uitvoeren van taken gebeurt door ongekwalificeerd personeel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Ik overweeg geen separaat onderzoek. Wel wordt tegen de achtergrond van de wetswijziging van de Wet BIG in het kader van de taakherschikking een monitoringsonderzoek opgestart. Het wetsvoorstel ligt, zoals bij u bekend, ter behandeling bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel heeft als doel de belemmering voor verdere ontwikkeling van taakherschikking weg te nemen door het regelen van een eigen bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen.
Dat houdt in het kort in dat een nieuwe beroepsbeoefenaar de zorgtaken die zijn overgedragen op eigen gezag kan verrichten. De tot nu toe noodzakelijke tussenkomst van een arts zal in veel gevallen achterwege kunnen blijven. In de nadere uitwerking van dit wetsvoorstel is een monitoringsonderzoek opgenomen.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat de onderste steen boven komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is voorstander van taakherschikking in de zorg en weet dat dit op grote schaal plaatsvindt. In december 2007 stond het rapport « Staat voor de Gezondheidszorg. Taakherschikking blijkt positief voor de gezondheidszorg» in het teken van taakherschikking.
De IGZ kwam in dit onderzoek tot de conclusie dat taakherschikking een positief effect heeft op de kwaliteit van de zorg. IGZ stelt echter wel dat hier voorwaarden aan verbonden zijn. Bij het uitoefenen van het toezicht staat bij IGZ de vraag centraal of er verantwoorde zorg is/wordt verleend en of deze voldoende is gewaarborgd. Bij de beoordeling hiervan worden de randvoorwaarden rondom taakherschikking en voorbehouden handelingen betrokken zoals deze in de Wet BIG worden bedoeld.
In welke mate is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte geweest van het uitvoeren van taken door ongekwalificeerd personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de mening van verpleegkundigenorganisatie V&VN, dat de beschreven praktijken niet verboden zijn?
V&VN bepleit dat in alle sectoren van de Nederlandse gezondheidszorg verpleegkundig specialisten werken. In de meeste gevallen leveren ze al voor langere tijd in nauwe samenwerking met artsen een eigen bijdrage aan de patiëntenzorg. Een taakverdeling in de dagelijkse praktijk waarin zowel artsen als verpleegkundigen tot hun recht komen en waarvan de patiëntenzorg meer doelmatig en betaalbaar wordt.
Ik onderschrijf deze constatering. Ik voeg daaraan toe dat een ieder zich wel aan de wettelijke regels moet houden en zie ook dat er belemmeringen zijn bij de verdere ontwikkeling van taakherschikking. Eind vorig jaar heb ik mede daarom bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat de belemmeringen voor verdere taakherschikking wegneemt en om de bevoegdheid tot het zelfstandig indiceren in de toekomst wel te geven. Ik durf dan ook gerust te stellen dat taakherschikking van belang is voor de toekomst van de zorg.
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraar UVIT |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het nieuwe preferentiebeleid van UVIT inzake biologische geneesmiddelen (biologicals) en geneesmiddelen, soortgelijk aan biologische geneesmiddelen (biosimilars) waarbij erytropoietine (epo), het groeihormoon (somatropine) en granulocyt- koloniestimulerende factor (filgrastrim) per 1 juli 2010 onder het preferentiebeleid worden gebracht?1
Voor biologische geneesmiddelen kan preferentiebeleid worden gevoerd2. UVIT heeft voorlopig afgezien van het invoeren van preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen. De aankondiging daarvan leidde tot enige onrust en discussies en tot het aanzeggen van juridische procedures. Daarbij zijn ook vragen van inhoudelijke aard opgeworpen. UVIT heeft in verband hiermee het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om een standpunt of en zo ja hoe, de huidige wettelijke regeling van de Zorgverzekeringswet toelaat dat een zorgverzekeraar preferentiebeleid voert ten aanzien van biologische geneesmiddelen. Ik juich het toe dat UVIT via het verzoek aan het CVZ meer duidelijkheid wil verkrijgen over het voeren van preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen.
Is het waar dat biosimilars niet identiek zijn aan biologicals, niet dezelfde werkzame stof bevatten, en er daarom geen sprake is van volledig gelijkwaardige indentieke geneesmiddelen in het kader van de Geneesmiddelenwet? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, Dit komt door het gebruik van levende (genetisch gemodificeerde) cellen of organismen. Hierdoor zijn verschillende productie-«batches» van een biologisch geneesmiddel van één fabrikant ook niet volledig identiek. Er is echter wel sprake van volledig gelijkwaardige geneesmiddelen.
Wat zijn de risico’s van een dergelijk preferentiebeleid met betrekking tot de werkzaamheid voor en de veiligheid van patiënten, gezien de rapportage van het Europese geneesmiddelen agentschap EMA waarbij melding wordt gemaakt van het stoppen van een trial vanwege een ernstige bijwerking (pure red cell anaemia, prca) van een biosimilar van erytropoietine?2
De regelgeving stelt eisen aan de uitwisselbaarheid van biosimilars en referentie-producten. Een product is uitwisselbaar als er sprake is van bewezen gelijke werkzaamheid en bijwerkingenprofielen. De (Europese) regelgeving maakt verschillen tussen biosimilars mogelijk. De richtlijnen zijn echter zo ontworpen dat deze verschillen niet leiden tot klinisch relevante afwijkingen in veiligheid en werkzaamheid voor patiënten op groepsniveau maar kunnen voor de individuele patiënt wel een verschil maken. Omdat de werkzaamheid en de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd is er geen enkele reden om op basis van deze aspecten terughoudendheid te zijn bij het inzetten van biosimilars. Het is echter niet zo dat alle biosimilars op individueel patiëntenniveau gesubstitueerd kunnen worden door de apotheker zonder tussenkomst van een arts.
Acht u het geoorloofd dat UVIT, wanneer leveranciers producten leveren die gebruikt worden voor verschillende indicatiegebieden, zich niet houdt aan de indicatiegebieden maar de «feitelijke toepasbaarheid» bepalend acht? Vindt u niet dat bij substitutie alleen gesubstitueerd mag worden als het betreffende middel voor die indicatie en toedieningsvorm is geregistreerd?
Artsen moeten zich houden aan de geregistreerde indicaties van het geneesmiddel dat zij voorschrijven. In het belang van de patiënt kan daar van worden afgeweken. Dit zogenaamde «off-label voorschrijven» mag alleen als het is beschreven in richtlijnen van de beroepsgroep. Wanneer richtlijnen nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen arts en apotheker noodzakelijk. Zorgverzekeraars hebben hierbij geen zelfstandige rol.
Negeert UVIT niet uw standpunt ten aanzien van substitutie van groeihormonen waarbij u stelt dat dit alleen maar mag na goedkeuring van de behandelend arts?3
Nee. Zo heeft UVIT bij de voorbereiding van het preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen al publiekelijk het volgende aangegeven: «Voor zover behandeling met het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel voor de verzekerde medisch niet verantwoord is, bestaat aanspraak op andere bij ministeriële regeling (GVS) aangewezen geneesmiddelen. Bij patiënten die reeds vóór 1 juli 2010 (of 1 augustus) de betreffende geneesmiddelen in enigerlei vorm gebruiken, kan de voorschrijver op het recept aangeven of continuering van het op 1 juli 2010 (of 1 augustus) gebruikte preparaat medisch noodzakelijk is. Hij kan dat doen door op het recept de woorden «medische noodzaak» te zetten. Indien de voorschrijver dit achterwege laat, heeft de verzekerde slechts aanspraak op het door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel. In het bijzonder voor de betreffende geneesmiddelen vragen wij hiervoor uw aandacht «.
Overigens zal preferentiebeleid voor biologische geneesmiddelen dat slechts is gericht op nieuwe patiënten eventuele substitutievraagstukken ondervangen.
Wat is het oordeel van het College Beoordeling Geneesmiddelen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg over het preferentiebeleid van UVIT in deze?
Het CVZ zal bij zijn reactie op de vraag van UVIT het oordeel van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) en dat van de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrekken. Het CBG heeft eerder aangegeven dat de werkzaam-heid en de veiligheid van biosimilars zijn gewaarborgd en dat er daarom geen reden is om terughoudend te zijn bij het inzetten van biosimilars (zie antwoord4.
Acht u een dergelijke handelwijze niet in strijd met de wet, omdat alleen indentieke geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof mogen worden gesubstitueerd?45 Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat UVIT bij het preferentiebeleid geen rekening houdt met aanvullende diensten door de aanbieder, zoals thuisinjectie?6 Worden patiënten hierdoor niet benadeeld? Zo nee, waarom niet?
De aanspraak op een geneesmiddel (de vergoeding van de kosten daarvan) gaat uit van de inkoopkosten van het middel en niet ook van de door de aanbieder geleverde aanvullende diensten. Biologische geneesmiddelen zijn vaak dure medisch specialistische middelen, die op grond van hun handelsregistratie uitsluitend onder verantwoordelijkheid van medisch specialisten mogen worden toegepast. De aanvullende diensten zijn dan ook diensten waar de behandelend specialist in het kader van de door hem te verlenen zorg verantwoordelijk voor is en die in dat kader worden vergoed. Het is overigens zeer wel mogelijk dat een nieuwe, preferente, leverancier vergelijkbare diensten gaat leveren.
Vindt u niet dat het preferentiebeleid van UVIT doorslaat, en dat gestreefd moet worden naar een uniform preferentiebeleid voor alle zorgverzekeraars, waarbij het belang van de patiënt (veiligheid, niet steeds wisselen van medicatie) uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraars slaat niet door en beperkt de uitgaven voor geneesmiddelen en de stijging van de ziektekostenpremies fors. Er zijn wel nadelen zoals de administratieve lasten voor apothekers. Zorgverzekeraars zullen hier meer oog voor moeten krijgen. Inmiddels wijzen zorgverzekeraars al steeds meer de preferente geneesmiddelen per kalenderjaar aan en geven zij preferente leveranciers meer tijd voordat de preferente periode ingaat. Zonodig wijzen zorgverzekeraars extra preferente geneesmiddelen aan of vergoeden zij niet-preferente middelen en informeren zij apotheekhoudenden steeds meer vooraf hoe te handelen bij het tijdelijk niet beschikbaar zijn van preferente geneesmiddelen. Voor een aantal geneesmiddelen met een structureel lagere prijs voeren zij geen preferentiebeleid meer. Verder blijkt dat bij het opnieuw aanwijzen van preferente middelen vaak dezelfde geneesmiddelen weer preferent worden, zodat de patiënt niet hoeft te wisselen. Daarnaast hanteren generieke fabrikanten soms al uit zich zelf lagere prijzen waardoor er geen preferentiebeleid nodig is. Het voeren van gezamenlijk preferentiebeleid is op grond van de (Europese) mededingingsbepalingen niet mogelijk, omdat daaraan negatieve gevolgen voor de concurrentie zijn verbonden.
Welke zorgverzekeraars in Nederland voeren inmiddels een preferentiebeleid uit waarbij «onder couvert» wordt aanbesteed?
Voor zover mij bekend vooralsnog alleen UVIT.
Is inmiddels al duidelijk op welke wijze UVIT en of andere zorgverzekeraars de behaalde voordelen van haar preferentiebeleid aan de individuele verzekerde terugsluizen?7
Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer laten weten dat UVIT een belangrijk deel van de voordelen aan de verzekerde teruggeeft door de preferente middelen niet ten laste van het eigen risico te brengen (zie ook het persbericht van UVIT van 8 oktober 2009). Het resterend bedrag komt via het financiële resultaat van UVIT terecht in de berekening van de premie voor de komende jaren.
Is het niet wenselijk dat het onder-couvert-systeem om redenen van transparantie wordt beëindigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Nee. Transparantie is geen doel op zich. Het beëindigen van het preferentiebeleid onder couvert zou de gunstige effecten daarvan voor de patiënten en de concurrentieverhoudingen tussen zorgverzekeraars te niet doen.
De toename van het aantal jongeren met overgewicht in Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het aantal jongeren met overgewicht toeneemt in Nederland?1
Ja.
Hoe verklaart u dit, gezien het feit dat vijf jaar geleden het Convenant Overgewicht werd gesloten om dit probleem juist te bestrijden? Bent u van mening dat het Convenant voldoende succesvol is? Bent u van mening dat het Convenant de verwachtingen heeft waargemaakt? Zo ja, kunt u concreet benoemen tot welke aantoonbare en meetbare resultaten de inbreng van het Convenant heeft geleid? Hoeveel heeft het Convenant tot nu toe gekost? Welk budget heeft het Convenant voor de komende jaren? Welk deel van dit budget wordt besteed aan personeelskosten?
De afgelopen vijf jaar (2005 t/m 2009) is overgewicht hoog op de agenda van burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties gekomen. Zowel de minister voor Jeugd en Gezin als ik zien dit als een positief en relevant resultaat vanuit het Convenant Overgewicht. Helaas is de trend van toenemend overgewicht bij kinderen nog niet gedaald. Niemand kan echter verwachten dat bij afloop van het Convenant de overgewichtproblematiek in ons land is opgelost. Tijdens de behandeling van de nota Overgewicht op 7 september 2009 is bevestigd dat gezondheidsresultaten kunnen worden behaald door voorzetting en verbinding van ons beleid. Om de energie die het Convenant bij partijen en personen heeft opgewekt vast te houden en de ontwikkelde plannen en aanpakken om te zetten in integrale en structurele activiteiten, heb ik derhalve ingezet op een vervolg. Dit voornemen werd door uw Kamer tijdens het nota-overleg ondersteund. Het goede debat heeft toen ook geleid tot het aannemen van concrete doelstellingen met betrekking tot de invoering van de 100% Gezonde Schoolkantines in 2015 (Motie Vendrik) en implementatie van de EPODE-aanpak bij gemeenten (Motie Wiegman).2 Deze moties worden uitgevoerd via het vervolg van het Convenant.
Per 1 januari 2010 is het vijfjarig Convenant Gezond Gewicht van start gegaan. Ik heb dit Convenant mede namens de minister voor Jeugd en Gezin, de staatssecretaris van VWS en de staatssecretarissen van OCW ondertekend. De ambitie van het Convenant is om de trend in overgewicht én obesitas bij zowel kinderen als volwassenen te laten dalen.
Alle ondertekende partijen dienen bij te dragen aan de begroting van het Convenant Gezond Gewicht (1.228.500 Euro in 2010). De totaal begrote personele kosten voor 2010 bedragen 670.500 Euro (inclusief BTW).
In de Rijksbegroting kunt u de bijdrage vanuit de overheid aan het Convenant vinden. In 2010 bedraagt deze in totaal 775.195 Euro. Voor 2011 is een reservering van 774.481 Euro opgenomen. Voor 2012 t/m 2014 betreft het een reservering van 775.000 Euro. De reservering vanuit de overheid zegt niets over het totale budget van het Convenant; het budget bestaat immers uit financiële inleg van meerdere partijen.
Heeft u enig idee waarom de voorzitter van het Convenant zegt niet tevreden te zijn met de resultaten van het Convenant, maar hoopvol te zijn voor de toekomst? Waarop is deze hoop gebaseerd? Deelt u deze mening?
Het feit dat de heer Rosenmöller zich opnieuw als voorzitter heeft gecommitteerd aan het Convenant Gezond Gewicht, wil voor mij zeggen dat hij vertrouwen heeft in het Convenant en de slagkracht ervan.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 aangeef, is realisme ten aanzien van resultaten na een relatief korte periode met inzet van vele partijen op zijn plaats. Dat er nog ruimte is voor verbetering, heb ik namens de Rijksoverheid middels onder andere een vervolg van het Convenant bekrachtigd.
Welke concrete wijzigingen in beleid hebt u doorgevoerd of gaat u nu binnenkort invoeren die ertoe zullen leiden dat het aantal jongeren met overgewicht nu wél snel zal afnemen?
Uit oogpunt van doeltreffendheid heb ik op diverse onderdelen van mijn beleid verscherping en verbinding aangebracht. Voorbeelden hiervan zijn:
Nog een voorbeeld in dat kader is de specifieke handleiding voor professionals die basisscholen ondersteunen bij integrale en structurele gezondheidsbevordering, de zgn. handleiding Gezonde School. Deze handleiding is 9 april jl. gelanceerd. In deze handleiding komen voeding en bewegen nadrukkelijk aan bod.
Het ZonMw programma Gezonde Slagkracht speelt ook een rol in het stimuleren en ondersteunen van integraal lokaal gezondheidsbeleid voor overgewicht. Door in de eerste subsidieronde de nadruk te leggen op thema overgewicht, zijn 16 van de 27 gehonoreerde gemeenten aan de slag met overgewicht. Bovendien continueren partijen zoals het Voedingscentrum en het NISB de (door)ontwikkeling van interventies op het gebied van voeding en bewegen en ontsluiten zij kennis voor relevante doelgroepen van mijn beleid.
Bent u van mening dat de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) voortdurend innovatieve producten ontwikkelt en dat deze producten daadwerkelijk bijdragen aan de vermindering van het aantal mensen met overgewicht?
Ja. De levensmiddelenindustrie is constant bezig met het verbeteren en vernieuwen van haar producten. Ik vind het belangrijk dat er levensmiddelen worden ontwikkeld en aangeboden die een gezond voedingspatroon beter mogelijk maken. Je kunt echter niet stellen dat dit meteen zal leiden tot een vermindering van het aantal mensen met overgewicht. De consument is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor zijn/ haar voedselkeuze en voedingspatroon. Bovendien is overgewicht een multi-factorieel probleem. Zo gaat het niet alleen om voeding (energie-inname), maar ook om bewegen (energieverbruik).
Bent u van mening dat de oproep van de FNLI aan haar leden om «uiterst terughoudend te zijn met reclame voor snoep en versnaperingen speciaal gericht op kinderen» enig c.q. voldoende effect sorteert?
Zoals de minister voor Jeugd en Gezin en ik u in de brief over voedingsreclame bij kinderen 4 hebben laten weten, zullen wij de zelfregulering nauwgezet volgen. Via monitoring willen we een beeld krijgen van de omvang en inhoud van voedingsreclame bij kinderen tot 12 jaar. Hieruit zal moeten blijken of de initiatieven effect hebben en of kinderen inderdaad zoveel mogelijk worden gevrijwaard van een reclameaanbod voor voedingsmiddelen die niet passen in een gezond voedingspatroon. De uitkomsten van de monitoring zullen medio 2011 beschikbaar zijn.
Bent u van mening dat de oproep van de FNLI aan haar leden om «uiterst terughoudend te zijn met reclame voor snoep en versnaperingen speciaal gericht op kinderen» voor de overheid aanleiding mag zijn geen reclameverbod in te voeren? Zo ja, kunt u garanderen dat deze oproep ervoor zal zorgen dat er geen reclame voor niet gezonde producten gericht op kinderen meer zal worden gemaakt?
Nee, ik kan geen garanties geven over het effect van de oproep van de FNLI. In onze brief4 geven we aan dat we de industrie de kans willen geven hun initiatieven verder te ontplooien. Die ruimte is er nu dan ook. Gezien de doelstelling in de nota Overgewicht volgen we de genomen stappen nauwgezet middels de monitoring (zie ook antwoord 6). Zodra we medio volgend jaar over de resultaten beschikken, wordt u daarover geïnformeerd.
Bent u van mening dat de overheid voldoende actief optreedt en alle mogelijke maatregelen heeft genomen om overgewicht terug te dringen? Zo ja, betekent dat dat geen aanvullend beleid meer nodig is en dat het aantal mensen met overgewicht binnenkort sterk zal dalen? Zo nee, welke maatregelen zijn er mogelijk, welke daarvan zijn aantoonbaar effectief en van welke kan effect worden verwacht? Welke maatregelen gaat u zo snel mogelijk implementeren?
De kern van ons beleid bestaat uit diverse peilers en is verwoord in de nota Overgewicht5. Zoals ik u bij het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, richt ik mij meer op verscherping en verbinding van bestaand beleid dan op het inzetten en ontwikkelen van nieuw beleid. Er is veel en goed bruikbaar materiaal. Aandacht voor opschaling en implementatie van goede, erkende interventies vind ik dan ook efficiënt. Versterking van de lokale integrale aanpak op overgewicht zorgt voor slagkracht. Verbinding van informatie, partijen, professionals en kennis zorgt voor transparantie en doelmatigheid. Voorbeelden van verbinding en verscherping zijn ook in mijn brief van 9 november 2009 verwoord.2
Ziet u aanleiding uw reactie op de motie Arib2, in uw brief van 9 maart 20103 te herzien en op korte termijn daadkrachtiger op te treden, nu blijkt dat het aantal jongeren met overgewicht schrikbarend stijgt?
In mijn antwoord op vraag 6 en 7 geef ik u aan dat we de industrie de kans willen geven hun initiatieven verder te ontplooien. Door dit via monitoring te volgen, krijgen we een beeld van de omvang en inhoud van voedingsreclame bij kinderen tot 12 jaar. Hieruit zal moeten blijken of de initiatieven effect hebben. Met de uitkomsten van de monitoring als basis, kunnen we medio 2011 onze richting nader bepalen.
Denkt u dat de wens van de voorzitter van het Convenant dat Nederland over vijf jaar «de gezondste jeugd van Europa» heeft werkelijkheid zal worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Daar kan ik helaas nog geen uitspraken over doen. De inzet van vele relevante partijen is hier in ieder geval op gericht. Wij zijn één van de partijen van het Convenant Gezond Gewicht en zetten ons als rijksoverheid met grote betrokkenheid in. De toekomst zal uitwijzen of de ambitie wordt waar gemaakt.
Dure HIV-AIDS medicatie op de Nederlandse Antillen |
|
John Leerdam (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «HIV-medicatie op de Antillen blijft duur»1 en «Geen lagere prijs hiv medicatie»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg op 19 mei jl. over de voortgang van het staatkundig proces hebt meegedeeld dat uit de reactie van de minister van Volksgezondheid van de Nederlandse Antillen zou blijken dat zij niet ingaat op het hulpaanbod dat Nederland in december 2009 heeft gedaan met betrekking tot het bedingen van lagere prijzen van HIV-AIDS medicatie?
Ja, ik ben mij bewust van mijn antwoord richting de Kamer tijdens dat overleg.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende lokale radiostations op de Nederlandse Antillen bericht hebben dat de Nederlandse Antillen in december 2009 wel degelijk positief gereageerd hebben op het Nederlandse hulpaanbod en dat Nederland in maart 2010 door de Nederlandse Antillen verzocht is om assistentie?
Ja, ik ben in algemene zin op de hoogte van hetgeen hierover in de Antilliaanse media naar voren is gebracht.
Bent u bereid de correspondentie die vanaf december 2009 gevoerd is tussen Nederland en de Nederlandse Antillen betreffende Nederlandse hulp bij het bedingen van lagere prijzen voor HIV-AIDS medicatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik stuur u hierbij de brieven van 7 december 2009 en 9 maart 2010 van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. Tevens stuur ik u mijn schriftelijke reactie hierop van 2 juni 2010.3
Kunt u bevestigen dat Nederland bereid is om de Nederlandse Antillen bij te staan bij het bedingen van lagere prijzen voor HIV-AIDS medicatie en dus positief zal reageren op verzoeken daartoe? Zo nee, waarom niet?
De toezegging die ik heb gedaan tijdens het overleg met de Tweede Kamer op 1 juli 2009 luidde dat Nederland bereid is om de Nederlandse Antillen bij prijsonderhandelingen met de farmaceutische industrie te ondersteunen. Het ministerie van VWS heeft laten weten bereid te zijn deze ondersteuning te bieden. Tot op heden heeft de regering van de Nederlandse Antillen niet aangegeven gebruik te willen maken van dit specifieke aanbod. Ambtelijk overleg heeft naar voren gebracht dat de Nederlandse Antillen aangeven reeds te beschikken over een hoogwaardig team van deskundigen dat ervaring heeft met dit soort onderhandelingen. Tijdens het overleg met uw Kamer op 19 mei jl. was ik niet geheel op de hoogte van alle correspondentie die er had plaatsgevonden. Het onderwerp was op dat moment ook niet geagendeerd. Tot mijn spijt heeft dit tot enige verwarring geleid.
De brief van minister Leeflang van 9 maart 2010 verzoekt om technische assistentie bij het uitzoeken van de mogelijkheden voor de invoer van generieke geneesmiddelen, waaronder aidsremmers. Het ministerie van VWS is bereid de Nederlandse Antillen waar mogelijk met deskundigheid bij te staan. In mijn brief van 2 juni heb ik minister Leeflang voorgesteld dat hierover verder contact plaatsvindt met de Vertegenwoordiger van Nederland te Willemstad.
Het bericht "Toch weer isotopentekort; kankerpatiënten de dupe" |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toch weer isotopentekort; kankerpatiënten de dupe»?1
Wat is uw reactie op het ontstane tekort en wat is de precieze oorzaak ervan?
Deelt u de mening dat kankerpatiënten niet de dupe mogen worden van onderhoudswerkzaamheden aan reactoren?
Welke maatregelen tegen het dreigende tekort heeft u getroffen naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen van 18 februari 2010?2
Hoe gaat u het tekort nu oplossen en wat zijn uw garanties dat dit niet weer zal voorkomen?
Tandartsbehandelingen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending1 van 10 mei jl.?
Ja.
Deelt u de mening dat het toezicht op de kwaliteit van behandelingen op dit moment onvoldoende is, aangezien uit de uitzending naar voren kwam dat er een halve inspecteur voor de hele Nederlandse mondzorg is? Zo ja, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geboden zorg ligt primair bij de beroepsbeoefenaren. Daarnaast houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht op de sector op basis van risicoanalyses. Gelet op een stijgend aantal meldingen over kwaliteitsproblemen, vooral bij de grote instellingen voor mondzorg, wil ik nagaan of er gronden bestaan om de inspectiecapaciteit voor dit zorgdomein uit te breiden. Daarbij wil ik benadrukken dat, naast de inspecteur die specifiek is aangesteld voor het toezicht op de mondzorg, de overige inspecteurs eveneens bevoegd zijn om toezicht ter zake te houden.
Deelt u de mening dat het voor mensen, voorafgaand aan de behandeling, duidelijk moet zijn of ze door een tandarts of een assistent behandeld worden en dat het initiatief hiervoor bij de zorgverlener en niet bij de patiënt moet liggen?
Ja, die mening deel ik. Uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) vloeit redelijkerwijs voort dat indien een behandeling niet door een tandarts zelf wordt uitgevoerd, maar door een assistent dit aan de patiënt kenbaar moet worden gemaakt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2008 een circulaire uitgebracht waarin staat beschreven aan welke eisen het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandartspraktijk moet voldoen. Hierin staat expliciet vermeld dat een niet-tandarts de patiënt dient te informeren over het feit dat hij de voorbehouden handeling uitvoert in opdracht van de tandarts. Ook dient hij hiervoor toestemming te vragen.
Acht u het wenselijk dat preventieassistenten met een beperkte opleiding taken uitvoeren die aan de tandarts zelf behoren? Zo nee, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is het toegestaan dat niet-zelfstandig bevoegde personen zogenaamde voorbehouden handelingen uitvoeren. Dit mag echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Zo moet een zelfstandig bevoegde professional, in dit geval een tandarts, hiertoe opdracht verlenen en moet hij zich ervan vergewissen dat de persoon bekwaam is om de handeling uit te voeren.
Ook moet hij, voor zover redelijkerwijs nodig, aanwijzingen geven en ervoor zorgen dat toezicht en tussenkomst mogelijk zijn. Onder deze voorwaarden is het niet strijdig met de wet dat een preventieassistent boort of vult.
Dat neemt niet weg dat ik mij zorgen maak over de signalen dat de kwaliteit van de geboden zorg mogelijk niet toereikend is, vooral waar het gaat om personen met een beperkte opleiding. Ik ben niet voornemens de Wet BIG aan te passen, maar zal in overleg treden met de Inspectie om te bezien of de circulaire die vermeld wordt in vraag 3 aanscherping behoeft.
Deelt u de mening dat, als de behandeling met instemming van de patiënt door een assistent plaatsvindt, er een aangepast tarief bij past? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om tot dit tarief te komen?
Voor tandheelkundige zorg worden wettelijke maximumtarieven gehanteerd. Deze zijn, overeenkomstig de uitgangspunten van «functionele tarifering», gekoppeld aan de zorgprestaties en niet aan de soort zorgaanbieder. De maximumtarieven voor tandheelkundige zorg bieden de ruimte om, in geval de behandeling met instemming van de patiënt door een assistent plaatsvindt, een lagere prijs overeen te komen. Ik ben daarom niet voornemens om aparte tarieven voor assistenten te faciliteren.
Let's Go Thuiszorg te Hasselt |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg waarin Let’s Go Zorg in Hasselt onder verscherpt toezicht wordt gesteld?1
Ja. Let’s Go Zorg is door de Inspectie voor de gezondheidszorg bezocht in het kader van het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg». De voormalig staatssecretaris heeft het rapport dat naar aanleiding van dit project is uitgebracht, op 11 juni 2009 naar uw Kamer gezonden. De individuele rapportages van de eerste bezoeken, de follow up bezoeken en de bezoeken naar aanleiding van verscherpt toezicht aan de in het kader van dit project bezochte instellingen, zijn actief openbaar gemaakt op www.igz.nl. Zo ook de rapporten over Let’s Go Zorg.
Kunt u toelichten hoe het op dit moment met de bedrijfsvoering van Let’s Go Zorg in Hasselt is gesteld, specifiek op de terreinen deskundigheid op managementniveau, wisselingen van medewerkers, coördinatie om verantwoordelijkheid te dragen en kwaliteit van zorg? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bedrijfsvoering? Zo nee, waarom niet?
Let’s Go Zorg stond sinds 27 april 2010 onder verscherpt toezicht van de Inspectie. De Inspectie heeft op 7 juni 2010 opnieuw een bezoek aan Let’s Go Zorg gebracht om te toetsen of men inmiddels voldoende verbeteringen heeft doorgevoerd. Op 22 juni 2010 is Let’s Go Zorg echter failliet verklaard. Hierdoor heeft de inspectie van haar voornemen afgezien om mij te adviseren Let’s Go Zorg een aanwijzing ex artikel 8, lid 1, Kwaliteitswet zorginstellingen te geven.
Vind u het wenselijk dat Let’s Go Zorg nog steeds de salarissen van medewerkers niet volledig heeft uitbetaald, terwijl zowel de directeur van de thuiszorgorganisatie als de verantwoordelijk wethouder in Zwolle eind vorig jaar de belofte hebben gedaan dat «voor de kerst» de salarissen zouden worden uitbetaald? Welke maatregelen gaat u nemen, zodat de betreffende medewerkers alsnog het salaris ontvangen?
Uiteraard is het onwenselijk als medewerkers niet het loon krijgen waar zij recht op hebben. Maar u refereert hier aan een probleem dat zich afspeelt in de relatie tussen een privaatrechtelijke werkgever en zijn werknemers. In die relatie ligt geen rol voor VWS. Werknemers hebben in dit soort gevallen zelf een verantwoordelijkheid én instrumenten om op te treden en hun belangen veilig te stellen. Wanneer zij dat niet zelf (willen/kunnen) doen, kunnen zij een beroep doen op belangenbehartigers als vakbonden en/of rechtsbijstandverzekeraars. Indien blijkt dat de werkgever niet meer in staat is om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen, is er voor de loonvorderingen van werknemers een vangnet in geval van faillissement.
Is het waar dat Let’s Go Zorg geen salarissen uitbetaalt, omdat de organisatie te kampen heeft met een schuld bij de Belastingdienst die eerst ingelopen moet worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel (oud-)medewerkers van Let’s Go Zorg zijn ondertussen naar de rechtbank gestapt om het salaris alsnog uitbetaald te krijgen? Welke gerechtelijke uitspraken hebben de procedures tot op heden opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat medewerkers door het niet uitbetalen van het salaris in financiële problemen zijn geraakt, hierdoor een BKR-registratie hebben opgelopen of zelfs bijna uit huis zijn gezet? Acht u dit goed werkgeverschap van Let’s Go Zorg? Welke maatregelen gaat u nemen om deze medewerkers in bescherming te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties van de bedrijfsvoering van Let’s Go voor de continuïteit van de zorg voor cliënten? Kunt u daar een omschrijving van geven? Hoeveel cliënten heeft Let’s Go zorg in beheer, uitgesplitst per gemeente?
Let’s Go kwam in het kader van het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg» in beeld bij de Inspectie. Uit de rapportage naar aanleiding van het inspectiebezoek op 20 januari 2009 blijkt dat Let’s Go toentertijd 185 cliënten had in de zorgkantoorregio’s Zwolle en Drenthe. In de regio Zwolle waren dit deels cliënten die zelf met een PGB zorg inkochten bij Let’s Go, en deels cliënten via onderaanneming van andere (regionale) thuiszorgaanbieders De Nieuwe Thuiszorg, Thuiszorg Carinova en Thuiszorg Service Nederland. Voor de cliënten in de regio Drenthe had Let’s Go een contract met het zorgkantoor.
Mij hebben geen signalen bereikt dat de continuïteit van zorg in gevaar is gekomen. Voor wat betreft de continuïteit van zorg geldt dat PGB-cliënten hier zelf voor verantwoordelijk zijn. Voor de continuïteit van de door Let’s Go Zorg in onderaanneming uit te voeren ondersteuning c.q. zorg zijn allereerst de genoemde hoofdaannemers verantwoordelijk. Doordat Let’s Go vanwege haar werkwijze in de regio Zwolle – PGB-zorg en zorg in onderaanneming – geen rechtstreeks contact had met het zorgkantoor c.q. gemeenten, heb ik niet langs die weg de gevraagde gegevens kunnen achterhalen. Wel weet ik uit mondelinge informatie door de inspectie, naar aanleiding van hun follow-up bezoeken aan Let’s Go dat in de afgelopen periode het overgrote deel van de cliënten is overgestapt naar andere thuiszorgaanbieders. Exacte aantallen zijn mij niet bekend. Juni jongstleden zouden er nog slechts enkele cliënten zijn overgebleven. Op grond van publieke uitlatingen van de curator van Let’s Go concludeer ik dat ook voor hen de continuïteit van zorg is geregeld.
De continuïteit van de zorg in natura waarvoor Let’s Go hoofdaannemer was, is geregeld door het zorgkantoor conform diens verantwoordelijkheid hiervoor. Volgens mondelinge informatie van het zorgkantoor Drenthe betrof het hier 5 à 10 cliënten.
Overigens kan ik u verwijzen naar de nota «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» waarin voorzien wordt in een early warning systeem voor zorgaanbieders in de langdurige en de curatieve zorg. Ik heb de NZa gevraagd een dergelijk systeem, waarbij de zorgaanbieder primair verantwoordelijk wordt gesteld voor het tijdig signaleren en melden van problemen die tot continuïteitsproblemen van cruciale zorg kunnen leiden, nader uit te werken vooruitlopend op een wettelijke regeling van een en ander in de Wet Cliëntenrechtenzorg. Ik verwacht dat de NZa mij binnenkort nader zal kunnen informeren.
Is het waar dat Let’s Go Zorg in gesprek is met Thuiszorg Service Nederland om medewerkers door te schuiven naar laatstgenoemde? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De aard en inhoud van vermeende gesprekken tussen Let’s Go Zorg en Thuiszorg Service Nederland zijn mij niet bekend. Zorgaanbieders zijn private rechtspersonen met eigen verantwoordelijkheden; onder meer wat betreft het werkgeverschap. Daar treed ik niet in.
Bent u bekend met het feit dat Let’s Go Zorg en Let’s Go Uitzendbureau alle contracten hebben overgezet naar Let’s Go Holding? Zo ja, wat is hiervan de reden, en hoe beoordeelt u deze constructie?
Nee. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog is op dit moment de belastingschuld die de onderdelen van Let’s Go hebben? Klopt het dat het bedrijf twee jaar geleden al balanceerde op het randje van een faillissement? Zo ja, wat was de reden dat het bedrijf alsnog een doorstart kon maken?2
De hoogte van de huidige belastingschuld van de onderdelen van Let’s Go is mij niet bekend. Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling zie ik ook geen aanleiding om mij te verdiepen in een eventuele openstaande belastingschuld van Let’s Go. Vanuit datzelfde perspectief kan ik niet bevestigen of het klopt dat het bedrijf twee jaar geleden al balanceerde op het randje van een faillissement.
Alleen als zorginstellingen vanwege financiële problemen aankloppen bij de Nederlandse Zorgautoriteit of in geval van daadwerkelijk faillissement, wordt mij dit bekend. Vanuit deze situaties kende ik Let’s Go tot zeer recent niet. Inmiddels blijkt er wel sprake van faillissement van Let’s Go Zorg per 22 juni 2010. De afwikkeling van het faillissement, en in dit kader van een mogelijke openstaande belastingschuld, is nu in handen van een curator.
Hoeveel beloning (salaris) hebben de aandeelhouders van Let’s Go over 2009 ontvangen?
Van Let’s Go Zorg is nog geen jaarverslag /Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording beschikbaar waarin de beloning (salaris) van de aandeelhouders over 2009 is opgenomen.
Is het waar dat thuiszorgorganisatie De Nieuwe Zorg Thuis (DNZT) drie maanden voordat zij failliet zijn verklaard nog geld hebben gestoken in onderaannemer Let’s Go Zorg om de financiële perikelen van deze onderaannemer op te lossen? Zo ja, om hoeveel geld ging dit? Is het mogelijk dat hier sprake is van bedrieglijke bankbreuk het Wetboek van Strafrecht artikel 341 lid A», waarbij er vlak voor het faillissement nog geld weg wordt getrokken uit een onderneming?3en4
Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling heb ik hier geen zicht op. Bij faillissement bekijkt een curator overigens altijd of er sprake is van faillissementfraude, en legt bij enig vermoeden dit voor aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst. Ik ga er van uit dat dit, nu Let’s Go Zorg failliet is, ook als zodanig gebeurt.
Kunt u toelichten in hoeverre de constructies (samenwerking) op papier tussen Let’s Go Zorg in Hasselt met Thuiszorg Service Nederland (TSN) en met Carinova overeenkomen met de praktijk?
Nee. Ik ken «de constructies» niet. Het is aan het zorgkantoor om te beoordelen of de gecontracteerde zorgaanbieder voldoet aan de afspraken zoals die bij de zorginkoop zijn overeengekomen dan wel aan gemeenten om erop toe te zien dat contractuele afspraken inzake hulp bij het huishouden worden nageleefd. Hoe deze zorgaanbieder het vervolgens regelt om de gecontracteerde ondersteuning c.q. zorg te leveren, bijvoorbeeld al dan niet via onderaanneming, zoals bij Let’s Go Zorg het geval was, is voor het zorgkantoor en gemeenten in principe alleen relevant voor zover dat de nakoming van de overeengekomen afspraken beïnvloedt.
Acht u het wenselijk dat Let’s Go Zorg haar accent verlegt van Dalfsen, Staphorst en Zwartewaterland naar de regio Drenthe zonder de problemen in Overijssel eerst op te lossen? Kunt u dit toelichten?5
Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling wil en kan ik dit niet beoordelen. Overigens zullen, gelet op het recente faillissement van Let’s Go Zorg, deze plannen inmiddels van tafel zijn.
De situatie bij Huize Roël |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is u bekend dat Huize Roël failliet is?1
Ja.
Is het faillissement aan de Inspectie en/of aan u gemeld? Bent u van mening dat dit nodig is, juist vanwege alle controverse over deze zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is geïnformeerd over het faillissement tijdens de bezoeken die afgelopen april zijn afgelegd. Er is geen verplichting voor de zorgorganisatie om de inspectie op de hoogte te stellen van een faillissement. Het zorgkantoor wordt wel eens op de hoogte gesteld omdat zij verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van zorg.
Kunt u aangeven waar de bewoners van Huize Roël zijn ondergebracht en of deze woonvoorziening is aangesloten bij NeVeP?
De bewoners zijn, sinds 20 april 2010, in overleg met familieleden overgeplaatst naar andere zorgorganisaties, waarvoor zij zelf een voorkeur hebben uitgesproken. Dit betreffen 2 particuliere zorgorganisaties die aangesloten zijn bij de NeVeP en 1 verpleeghuis.
Kunt u aangeven of een registratie bij NeVeP voldoende is voor een kwalitatieve toets voor een zorginstelling of -organisatie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Per 13 april 2010 is de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidwetgeving (Wubhv) aangenomen. Particuliere zorgorganisaties zijn verplicht zich te laten registreren, waarmee zij direct onder toezicht van de IGZ vallen.
De NeVeP hanteert eigen kwaliteitsregels, waaronder een verplichting tot het behalen van een certificaat van het HKZ keurmerk, wat een extra kwaliteitstoets oplevert en mijns inziens voldoende is.
Bent u van mening dat een faillissement, en een verhuizing van bewoners, bevordelijk is voor het welbevinden van mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat een verhuizing van bewoners voor zover mogelijk voorkomen moet worden. In casu is het pand verkocht en konden de bewoners er niet meer blijven wonen. Veel belangrijker acht ik het dan ook, dat er voor de overgebleven bewoners rustig en in samenspraak met bewoners en familie gezocht is naar een passende oplossing en nieuwe woonomgeving.
Bent u bereid de curator van Huize Roël het verzoek te doen onderzoek te verrichten naar faillissementsfraude? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt hierover uitsluitsel verwacht?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van faillissementsfraude en hier zal dan ook geen onderzoek naar worden gedaan.
Erkent u dat er veel zorgorganisaties die (negatief) in het nieuws zijn failliet gaan?234 Kunt u aangeven hoe u dit beoordeelt?
Het is helaas waar dat een aantal zorgorganisaties, die recent in het nieuws waren, failliet is gegaan. Omdat naar mijn mening de kwaliteit van zorg bij sommige van deze organisaties niet optimaal was en er ook geen verbeteringen werden aangebracht, vind ik het niet erg dat deze zorgorganisaties niet zijn blijven bestaan. Wel betreur ik het feit, dat de gang van zaken onvermijdelijk zijn weerslag heeft gehad op cliënten en hun verwanten.
Wordt in alle gevallen van faillissement van zorgondernemingen onderzoek gedaan naar faillissementsfraude? Zo nee, bent u van mening dat dit nodig is? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van die onderzoeken?
Wanneer er sprake is van faillissementfraude, of vermoedens hiertoe, zal er onderzoek worden gedaan. Dit zal niet bij ieder faillissement gebeuren.
Te veel aangekochte griepvaccins |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er ruim 20 miljoen vaccins tegen H1N1 over zijn en dat deze niet meer gebruikt zullen worden?1
Ja.
Is ooit geprobeerd reductie van de bestelde griepvaccins te verkrijgen? Welke landen in Europa hebben wel reductie van het aantal bestelde griepvaccins geregeld en in welke mate?
Ja, ik verwijs u naar mijn brief van 12 mei 20102.
Welke concrete stappen zijn ondernomen om de overtollige vaccins door te verkopen? Wanneer is dit gebeurd? Wanneer is hiermee een aanvang gemaakt, gezien de ontwikkeling van influenza H1N1 in Nederland?
Toen duidelijk was dat er in Nederland geen doelgroepen meer gevaccineerd zouden worden ben ik begonnen met de gesprekken met de fabrikanten en mogelijke in aankoop geïnteresseerde partijen. Ik verwijs u ook naar mijn brief van 12 mei 2010.
Hoeveel vaccins zijn doorverkocht en voor welk percentage van de oorspronkelijke prijs? Waarom is het doorverkopen van de vaccins niet gelukt? Welke rol heeft de Europese Commissie gespeeld bij het samenbrengen van aanbod en vraag van vaccin?
Ook hier verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2010. Wij hebben de vaccins voor de dezelfde prijs verkocht als waarvoor wij ze gekocht hebben. Veel landen hebben op ongeveer hetzelfde moment besloten om vaccins te verkopen. Bovendien was de pandemie over zijn piek heen. Die twee factoren hebben ervoor gezorgd dat de vraag naar Nederlands vaccin beperkt was. De Europese Commissie heeft geïnteresseerde landen en verkopende landen op elkaars pad gezet maar heeft geen rol gespeeld bij de verdere afhandeling van transacties.
Op welke wijze is in de contracten met fabrikanten al tevoren expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid om het vaccin door te verkopen?
In de leveringscontracten met de fabrikanten zijn expliciet regelingen opgenomen voor doorverkoop van de vaccins. Er is afgesproken dat vaccins die niet gebruikt zouden worden in de vaccinatiecampagne doorverkocht zouden mogen worden aan landen binnen en buiten de Europese Unie. In het geval verkoop buiten de Europese Unie zou plaatsvinden, zouden eerst nadere afspraken worden gemaakt met de fabrikanten. Dit laatste vooral in verband met productregistratie en gebruik van het merk van de fabrikant, alsmede in verband met productaansprakelijkheid (bijvoorbeeld indien het vaccin in een dergelijk land niet geregistreerd zou zijn).
In welk stadium verkeren de gesprekken met GlaxoSmithKline over terugverkoop van het vaccin? Door wie worden deze gesprekken gevoerd, onder welke voorwaarden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 12 mei 2010.
Is het waar dat de overtollige vaccins halverwege 2011 niet meer bruikbaar zijn? Is het mogelijk de overtollige vaccins aan te vullen met andere griepvarianten, en opnieuw te laten registreren? Is dit in het kader van de volksgezondheid aan te bevelen? Wordt deze mogelijkheid afgewezen alleen vanwege het feit dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) een lange tijd nodig heeft om een nieuw middel te registreren?
De vaccins verlopen vanaf de zomer 2010 t/m oktober 2011. Dit is afhankelijk van de productiedatum en verschilt per fabrikant. Vanaf oktober 2011 is geen van de vaccins nog bruikbaar. Eén component van het GSK product (Pandemrix), het zogenaamde adjuvant, is nog wel houdbaar na die datum, namelijk tot 36 maanden vanaf leverdatum aan het NVI. Dit adjuvant wordt gescheiden bewaard van het zogenaamde antigeen en pas kort voor toediening gemengd3.
Voor de reguliere seizoensgriepvaccinatie is het niet mogelijk en ook niet aanbevelenswaardig om de overtollige vaccins aan te vullen met andere griepvarianten. Dit is een omslachtige methode die niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor Good Manufacturing Practice (GMP) en zal dus niet in aanmerking komen voor registratie. Bovendien is het goedkoper om gebruik te maken van de lopende contracten voor ongeadjuveerd seizoensgriepvaccin.
Wanneer er opnieuw behoefte zou zijn aan een geadjuveerd pandemischvaccin, kan het adjuvant van het GSK vaccin nog wel gebruikt worden. Het is mogelijk om dit te mengen met een nieuw pandemisch antigeen. Dit antigeen moet dan wel afkomstig zijn van GSK en geregistreerd zijn.
Deze methode kan niet toegepast worden bij het product van Novartis (Focetria) omdat adjuvant en antigeen in dit product reeds gemengd zijn.
Kan er van worden uitgegaan dat het onderzoek naar de vaccinatie tegen Mexicaanse griep uitgebreid inzicht zal geven in de maatregelen die zijn genomen, de argumenten die daaraan ten grondslag lagen, de adviezen en adviseurs die van invloed zijn geweest op de beslissingen, de belangen die verschillende individuen en groepen hadden en de invloed daarvan op de genomen beslissingen, en de rol die de media daarbij hebben gespeeld? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt resultaat van dit onderzoek verwacht? Door wie wordt dit onderzoek uitgevoerd?
In de brief van 5 maart 2010 (PG2976679) aan de Tweede Kamer heb ik u laten weten dat de aanpak van de pandemie (H1N1) uitvoerig wordt geëvalueerd. Belangrijke onderwerpen in de evaluatie zijn de inhoudelijke advisering, het bestuurs- en beleidsproces, de voorlichting en communicatie, en de uitvoering van de vaccinatiecampagne. De vragen die u stelt, komen dus aan de orde. De evaluatie wordt uitgevoerd door (een) onafhankelijke externe partij(en). De aanbestedingsprocedure hiervoor is in volle gang. De planning is dat begin september duidelijk is wie de evaluatie gaat uitvoeren. De resultaten van het onderzoek worden eind 2010 verwacht.