Zorginstellingen benadelen bewoners |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zaken die door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gedekt worden zoals een kopje koffie, fruit etc niet in rekening mogen worden gebracht bij bewoners van zorginstellingen?
Ik deel de mening van de NZa dat aanbieders geen geld in rekening mogen brengen voor producten en diensten die tot de aanspraken behoren. Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Het is in strijd met artikel 35 van de Wmg.
Wat voor maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt en bent u bereid bewoners die reeds voor dergelijke zaken betaald hebben te (laten) compenseren?
Tegen bestaande overtredingen wordt opgetreden door zorgkantoren en de NZa. Ik wil er echter ook voor zorgen dat dit soort incidenten in de toekomst niet meer voorkomen. Het is daarom cruciaal dat aanbieder en cliëntenraad in overleg treden en dat het besef wat wel en niet geoorloofd is neerdaalt in de instelling zelf. Voor de wijze waarop de betrokken partijen – zorgkantoren, cliëntenorganisaties, cliëntenraden en NZa - gezamenlijk optreden tegen onterechte eigen betalingen wil ik u verwijzen naar mijn brief over «onterechte betalingen in AWBZ-instellingen» (kenmerk DLZ-3016126).
Ten aanzien van terugbetalingen ben ik van mening dat de cliënt tegemoet moet worden gekomen voorzover er wordt geconstateerd dat er onterecht geld in rekening is gebracht. In Nederland geldt dat wat onverschuldigd is betaald teruggevorderd kan worden (art. 6:203 Burgerlijk Wetboek). Ik heb geen bevoegdheden of instrumenten om dit als minister af te dwingen. Ik doe appel op aanbieders om in het overleg met individuele cliënten of cliëntenraden tot een voorstel te komen voor tegemoetkoming als er sprake is van onterechte bijbetalingen. Het staat individuele cliënten bovendien vrij om juridische stappen te zetten of een klacht in te dienen bij de aanbieder, bijvoorbeeld door de instelling in verzuim te stellen vanwege onverschuldigde betaling.
Het EU-onderzoek “Two Apples a day keeps the doctor away” |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU steunt onderzoek naar gezonder voedsel met tientallen miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voornaamste conclusie van het onderzoek, dat 13,79 miljoen euro kostte, namelijk dat het eten van twee appels (300 gram) per dag het cholesterol met 10% kan verlagen, niet veel meer dan een oude volkswijsheid bevestigt, en dat de prijs van het onderzoek in geen verhouding tot deze conclusie staat?
Het betreffende brede onderzoeksproject ISAFRUIT heeft naast de bevinding over de relatie tussen het eten van appels en het cholesterolgehalte in het bloed ook vele andere resultaten en conclusies opgeleverd. Zo heeft het onderzoek, zoals bekend, nieuwe methoden ontwikkeld voor het efficiënter kweken van nieuwe fruitsoorten, het terugbrengen van allergische bestanddelen in fruit en het ontwikkelen van nieuwe duurzame en veiliger technologieën om ziekten en plagen onder fruit tegen te gaan door minder of geen gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen. Het totale onderzoeksproject kent dus een brede opzet en kan een bijdrage leveren aan een verbeterde levenskwaliteit en de ontwikkeling en productie van hoogwaardige producten in Nederland en de EU.
Kunt u aangeven op welke wijze dit onderzoek bijdraagt aan de competitiviteit van Europa, mede in het licht van de verklaring van Eurocommissaris Geoghegan-Quinn dat juist onderzoeken als deze bijdragen aan de EU-strategie om de praktische voordelen van door de EU gefinancierd onderzoek te laten zien in het kader van de EU2020 strategie? Denkt u dat een onderzoek als deze überhaupt bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de EU?
De brede opzet en de resultaten van het ISAFRUIT-onderzoek (zie antwoord op vraag 2) kunnen bijdragen aan een hogere fruitconsumptie en de ontwikkeling en productie van hoogwaardige producten in de EU, en daarmee uiteindelijk aan de volksgezondheid en de concurrentiekracht van Europa als geheel.
Resultaten van wetenschappelijk onderzoek kunnen niet altijd direct vertaald worden naar concrete toepassingen, maar goed wetenschappelijk onderzoek draagt wel degelijk bij aan een verbetering van de levenskwaliteit en welvaart. De publieke en private investeringen in onderzoek en ontwikkeling vormen daarbij de belangrijkste motor achter het bevorderen van welvaart en productiviteitsgroei. Een Europese inzet op het gebied van onderzoek en ontwikkeling heeft een positief effect op het totaal aan investeringen op dit terrein en zorgt dat er van schaalvoordelen en internationale kennis-spillovers geprofiteerd kan worden. Europese onderzoekssamenwerking, zoals binnen ISAFRUIT, draagt daarmee wat mij betreft juist bij aan de geloofwaardigheid van de EU en is dus een belangrijk onderdeel van de EU 2020-strategie.
Bent u bereid om in het kader van de komende begrotingsbehandeling de Kamer een lijst te doen toekomen van alle onderzoeken die de EU financiert met een duidelijk promotiedoel?
Het onderzoek zoals plaatsvond in ISAFRUIT is onderdeel van het thema voedselkwaliteit en veiligheid van het 6e Kaderprogramma. Onderzoek onder dit thema is gericht op consumentgeoriënteerde problemen, zoals voedselgerelateerde ziekten en allergieën, de invloed van voedsel op gezondheid, milieuvriendelijke productiemethoden en milieuhygiënische risico´s. ISAFRUIT is daarbij ook gericht op het verbeteren van de gezondheid door het stimuleren van de consumptie van fruit, maar dient geen promotiedoel. Dit is ook niet de insteek van de Kaderprogramma’s voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Daarmee is het opstellen van een lijst van dergelijke onderzoeken niet aan de orde.
Promotieactiviteiten van Heineken tijdens de huldiging van het Nederlands elftal |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de promotieactiviteiten van Heineken tijdens de huldiging van het Nederlands elftal in Amsterdam op dinsdag 13 juli jl.?
Ja.
Bent u bekend met het bericht1 dat Heineken bijzonder ingenomen was met de uitgevoerde marketing strategie en het bier gratis ter beschikking heeft gesteld? Bent u op de hoogte van deze elementen van de marketing strategie van Heineken?2
Ja, het bericht in het dagblad Trouw van 15 juli jl. is mij bekend. En nee, ik ben niet op de hoogte van de marketing strategie van Heineken N.V. Wel heb ik geconstateerd dat er door Heineken promotieteams promotiemateriaal is uitgedeeld aan mensen in het publiek.
Het Commissariaat voor de Media heeft de beelden van de televisieuitzending bekeken en heeft aangegeven dat er geen overtreding van de Mediawet heeft plaatsgevonden. De conclusie van het Commissariaat is dat beide omroepen (SBS en NOS) netjes verslag hebben gedaan en er geen sprake was van sluikreclame. Het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) heeft naar aanleiding van de huldigingsuitzending een klacht ingediend bij de Reclame Code Commissie (zelfregulering) inzake het niet naleven van de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, maar de klacht is door de commissie afgewezen.
Wat uw mening over deze zichtbare verstrengeling van het zich presenteren van de voetbalhelden, zijnde belangrijke voorbeeldfiguren voor jongeren, met de doelgerichte promotie van een biermerk?
Het ging hier om een unieke gebeurtenis waarvan in dit geval zowel kinderen, jongeren als volwassenen getuige zijn geweest. Desondanks betreur ik het dat juist dit beeld, bewust of onbewust, is neergezet.
Deelt u de mening dat op deze wijze alcoholpromotie een zeer groot aantal minderjarigen heeft bereikt?
Ja, uit gegevens aangeleverd door Heineken valt op te maken dat 165 000 jongeren zijn bereikt.
Bent u bekend met de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken waarin staat beschreven dat alcoholpromotie niet gericht dient te zijn op een publiek dat uit meer dat 25% minderjarigen bestaat? Deelt u de mening dat deze zogenaamde 25% regel niet heeft kunnen voorkomen dat een zeer groot aantal jongeren met alcoholpromotie is geconfronteerd?
Ja, ik ben bekend met de betreffende bepaling in de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken. En ja, deze 25% regel heeft niet kunnen voorkomen dat overdag 165 000 jongeren herhaaldelijk zijn geconfronteerd met het merk Heineken.
Deelt u de mening dat er bij de alcoholindustrie op dient te worden aangedrongen dat de 25% regel dient te worden aangepast? Welke aanpassing stelt u voor?
Een aanpassing van de 25% regel lijkt mij vooralsnog niet nodig. Er is frequent ambtelijk overleg met STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik), de koepel van de alcoholindustrie, over de wijze waarop zij maatschappelijk verantwoord ondernemen gestalte geven.
Bent u bekend met de werkgroep Alcohol en Jongeren van het Regulier Overleg Alcohol (ROA) en haar rapport getiteld «Jongeren en alcohol mixen niet» waarin o.a. een programma met het NOS*NSF is opgenomen om het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen (Kamerstuk 27 565, nr. 103)? Deelt u de mening dat de alcoholpromotiestrategie van Heineken tijdens de huldiging van het Nederlandse elftal op 13 juli jl. haaks staat op de voorgenomen activiteiten van NOS*NSF? Welke conclusie trekt u uit deze feiten?
Ja, daar ben ik mee bekend. NOC*NSF zet zich op verschillende manieren in om het alcoholgebruik door jongeren in sportkantines te verminderen. Zij doet dit in nauw overleg en in samenwerking met haar leden waarvan de KNVB er één is. Een voorbeeld van deze activiteiten is het uitrollen van de campagne «Geen 16, geen druppel». De activiteiten van Heineken tijdens de huldiging passen niet goed in de uit te dragen norm «geen alcohol onder de 16».
Deelt u de mening dat deze promotie-actie van Heineken gemeentelijke activiteiten ontmoedigt, daar tal van gemeenten in Nederland actief zijn met het ontwikkelen van een lokaal alcoholbeleid met als doel het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen, onder andere in de sportsector.
Er zijn ons nog geen signalen bekend dat deze actie het gemeentelijk beleid heeft ontmoedigd.
Bent u bereid om beleid te ontwikkelen dat als doel heeft om de thans zeer geaccepteerde samenhang tussen alcoholreclame en sport terug te dringen?
Er is door ons reeds voorlichting en beleid ontwikkeld om het alcoholgebruik bij sporters en in sportkantines terug te dringen. Zo kent de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken diverse specifieke regels die betrekking hebben op het fenomeen sport, zoals de verboden voor alcoholreclame op vervoermiddelen voor snelheidssporten. Daarnaast is er een campagne ontwikkeld door het Trimbos-instituut gericht op het niet schenken van alcohol aan jongeren in sportkantines. Deze campagne wordt door NOC*NSF gecontinueerd. Als laatste voorbeeld van ingezet beleid kunnen we de voorlichtingsinstructie voor barvrijwilligers noemen, de Instructie Verantwoord Alcohol Schenken.
Acht u het wenselijk dat in Nederland, in navolging van Frankrijk, sportsponsoring door alcoholproducenten wettelijk verboden wordt?
Vooralsnog is hiertoe geen aanleiding.
Het bericht dat steeds meer mantelzorgers stoppen met werken |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat «steeds meer mantelzorgers stoppen met werken»?
Ik ken het bericht van Werk&mantelzorg waarin wordt aangegeven dat meer mantelzorgers stoppen met werken of minder gaan werken.
Wat is uw mening over de relatie die wordt gelegd tussen enerzijds de pakketmaatregelen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en anderzijds het steeds vaker stoppen met werken dan wel het minder gaan werken?
Uit de Cliëntenmonitor Langdurige Zorg en de Jeugdmonitor AWBZ blijkt inderdaad dat een deel van de mantelzorgers zich genoodzaakt zien minder te gaan werken of te stoppen met werken vanwege hun zorgactiviteiten. In de laatste voortgangsrapportage over de pakketmaatregelen AWBZ van 21 juli 2010 heb ik u daarover geïnformeerd. Bij het formuleren van de pakketmaatregelen is ervoor gezorgd dat de zogenaamde «zwaardere gevallen» zoveel mogelijk worden ontzien. Wanneer mensen die geconfronteerd worden met de pakketmaatregelen, zich desondanks genoodzaakt zien minder te gaan werken, is dat natuurlijk vervelend. Ik reken erop dat de maatregelen die zijn opgenomen in de kabinetsbrieven «Voor elkaar» en «Naast en met elkaar» eraan bijdragen dat dit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Immers, het beter bereiken van mantelzorgers door bijvoorbeeld gemeenten en professionele hulpverleners en door een grotere bekendheid van mantelzorgers met mogelijkheden van ondersteuning kunnen het combineren van werk en zorg zeker ten goede komen.
Welke maatregelen heeft u voor ogen om de toenemende krapte op de arbeidsmarkt en het toenemend beroep dat er wordt gedaan op mantelzorgers met elkaar samen te laten gaan?
Nederland mag zich gelukkig prijzen. In geval van chronische ziekte en beperkingen kunnen veel mensen rekenen op de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers. Naar verwachting wordt het beroep op mantelzorgers de komende jaren groter ten gevolge van een groeiende zorgvraag en het schaarser wordende personeelsaanbod in de zorg. Om er voor te zorgen dat mantelzorgers zoveel mogelijk hun zorg kunnen blijven verlenen, op een goede manier hun eigen leven kunnen voortzetten én daarnaast aan het arbeidsproces te kunnen blijven deelnemen, heeft de toenmalige staatssecretaris Bussemaker – in het kader van de kabinetsbrieven «Voor elkaar» en «Naast en met elkaar» – een aantal activiteiten gestart. Ik noem u enkele activiteiten specifiek gericht op werk en mantelzorg:
Daarnaast is een goede ondersteuning van mantelzorgers van belang om overbelasting te voorkomen en het combineren van werk en zorg mogelijk te maken. Ik noem enkele voorbeelden:
Dit betekent niet dat we achterover kunnen leunen. Het beleid van de afgelopen jaren biedt mijns inziens een goede basis voor de volgende kabinetsperiode. Bij maatregelen op het terrein van de zorg en van arbeid blijft oog voor de positie van mantelzorgers van belang.
Gelet op wat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) constateerde onlangs constateerde, namelijk dat 20% van de medewerkers met mantelzorgtaken graag verlof had willen opnemen maar niet op de hoogte bleek te zijn van de mogelijkheden daartoe, vindt u dat de overheid hier een voorlichtende taak heeft en zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, wie acht u daar verantwoordelijk voor?
Het is niet zo dat 20% van de medewerkers met mantelzorgtaken graag verlof had willen opnemen maar niet op de hoogte bleek te zijn van de mogelijkheden daartoe.
Uit de gegevens van het CBS komt naar voren dat van de groep werknemers die voor een ziek familielid zorgen circa 20% wel behoefte heeft aan zorgverlof maar er geen gebruik van heeft gemaakt. Van déze groep werknemers heeft 12,3% geen gebruik gemaakt van een van de verlofregelingen omdat zij daarmee onbekend waren. Onbekendheid met de mogelijkheden van de beschikbare regelingen speelt dus een beperkte rol bij het niet opnemen van verlof voor de verzorging van een langdurig zieke. De hoofdreden waarom 20% van de werknemers die voor een ziek familielid zorgen wel behoefte heeft aan verlof maar er geen gebruik van maakt, is vooral gelegen in de omstandigheid dat het werk het niet toe liet om verlof op te nemen: bij zowel mannen als vrouwen ligt dit op 38,7 procent. Uit ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan bij de het project Werk&mantelzorg komt naar voren dat het introduceren van flexibele werkprocessen op de werkvloer hierin een aanzienlijke verbetering kan brengen.
Zowel de sociale partners als de overheid hebben een rol bij de voorlichting over de verlofregelingen. Wezenlijk onderdeel van een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid is dat de werkgever in overleg met de werknemer beziet welke mogelijkheden er zijn om het werk aan te passen aan de zorgverantwoordelijkheden. Verlof is een van de instrumenten die daarvoor kunnen worden ingezet. Voorlichting door de sociale partners of individuele werkgevers ligt daarnaast ook voor de hand gezien de mogelijkheden die de Wet arbeid en zorg biedt om op het niveau van de cao of het individuele bedrijf nadere regelingen te treffen over het gebruik van de verlofregelingen.
De verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is met name gelegen in het geven van informatie over de wettelijke kaders. Bij de totstandkoming van de Wet arbeid en zorg is intensieve voorlichting gegeven, onder andere door de uitgave van het tijdschrift Toptijd. Momenteel biedt de website van het ministerie van SZW informatie over de diverse verlofregelingen. Het ligt voor de hand dat bij eventuele aanpassing van de Wet arbeid en zorg in het kader van de Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden opnieuw actief voorlichting zal worden gegeven over de (gewijzigde) regelgeving.
Hoe kan het, dat uw ministerie nog niet het certificaat «mantelzorgvriendelijk» heeft? Bent u van plan tot voorbeeld te zijn voor alle werkgevers die u aanspreekt op tot mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid? Heeft u de ambitie om uw ministerie tot de koplopers te laten behoren in het door het ministerie ondersteunde initiatief van Mezzo «Werk en Mantelzorg?»
Mijn ambities om te komen tot een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid gaan verder dat het ministerie van VWS. Met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is begin dit jaar een project gestart dat erop is gericht mantelzorg binnen alle departementen beter op de kaart te krijgen. Dat gebeurt door het vergroten van het bewustzijn bij de departementen van het feit dat er veel werknemers van het Rijk mantelzorg verlenen. Tevens worden handreikingen geboden om hen daarbij goed te kunnen ondersteunen. Het spreekt vanzelf dat VWS hieraan actief mee doet.
Deelt u de mening dat het vraagstuk van het combineren van werk en zorg steeds urgenter om antwoorden vraagt die verder gaan dan bewustwording en informatie verschaffen? Bent u bereid om de ontwikkelingen en inspanningen op het terrein van mantelzorg en werk nauwgezet te volgen en de Kamer daar periodiek een «stand van zaken brief» over te sturen?
Ik deel uw mening dat het vraagstuk van het combineren van werk en zorg om meer vraagt dan het verschaffen van informatie en het bevorderen van bewustwording. Dat is echter vooral een aangelegenheid die zich tussen de sociale partners -bijvoorbeeld rond het afsluiten van de CAO- afspeelt. VWS en SZW kunnen wel partijen stimuleren om deze verantwoordelijkheid op te pakken, en doen dat ook. Het verschaffen van informatie, het verspreiden van best practices en het verhogen van de bewustwording zijn daarbij belangrijke instrumenten. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen of nog andere maatregelen moeten worden ingezet, en hoe de ontwikkelingen op dit terrein zullen worden gevolgd en hoe daarover zal worden gerapporteerd.
Dat jongeren vaak alcoholreclame in de bioscoop zien |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren vaak alcoholreclame in de bioscoop zien?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen en heb het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid gelezen.
Is het waar dat bij films voor bezoekers van 6 jaar en ouder bij ruim 50 procent van de voorstellingen alcoholreclame werd uitgezonden? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Dit gegeven is inderdaad uit het onderzoek af te leiden. Mijn departement zal over deze materie in gesprek gaan met de bioscoop (reclame) exploitanten en de STIVA, de koepel van de alcoholindustrie die toezicht houdt op de zelfregulering inzake alcoholreclame.
Bent u zich ervan bewust dat alcoholreclame bij jongeren leidt tot een verhoging van de alcoholconsumptie? Zo ja, bent u bereid om alcoholreclame zo veel mogelijk te beperken en zoveel mogelijk te verbieden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat alcoholreclame tot een verhoging van de alcoholconsumptie leidt. In de afgelopen kabinetsperiode is er al een beperkingsmaatregel ingevoerd, namelijk een verbod op alcoholreclame voor radio en televisie tussen 06.00–21.00 uur. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen aangezien alcoholfabrikanten hun eigen reclamecode overtreden?
Indien hier sprake is van overtreding van de reclamecode, dan ga ik ervan uit dat de zelfregulering haar werk doet en hier tegen optreedt. Mijn departement zal in gesprek gaan met de STIVA en hen hierop wijzen.
Bent u nog steeds van mening dat veel waarde gehecht moet worden aan zelfregulering? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?2
Ja.
Bent u bereid om bij alcoholfabrikanten strenger te controleren of zij zich aan de code houden dat drankreclame geen (bioscoop)publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de code van de alcoholfabrikanten dat drankreclame geen (bioscoop)publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat, om te zetten in een wettelijke regel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan via zelfregulering worden bereikt. Ik wil deze mogelijkheid eerst benutten voordat ik wettelijke maatregelen overweeg.
Bent u bereid om dezelfde regels voor alcoholreclame in de bioscoop te hanteren als deze momenteel gelden voor alcoholcontrole op radio en tv, waar voor 21.00 uur geen reclame voor drank meer mag worden uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal allereerst in gesprek gaan met de STIVA en de bioscoop (reclame) exploitanten. Wanneer noodzakelijk kan een volgend kabinet desgewenst nadere regels aan alcoholreclame in de bioscoop stellen in een AMvB op grond van de Drank- en Horecawet. De regering heeft hier tot op heden geen gebruik van gemaakt.
Het bericht dat steeds meer zorginstellingen kosten aan bewoners doorrekenen voor zaken die vallen onder de AWBZ |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «zorginstellingen benadelen bewoners»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Waarom stapelen deze misstanden, zoals dat bewoners van zorginstellingen moeten betalen voor koffie, fruit of zelfs het oppompen van de banden van de rollator, zich alsmaar op, terwijl dit verzekerde zorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is?
Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Het is in strijd met artikel 35 van de Wmg. Aanbieders die wel bijbetalingen vragen handelen in strijd met de wet. De NZa heeft op 15 juli jl. aan alle zorgkantoren en alle instellingen in gehandicaptenzorg en verpleging- en verzorgingshuiszorg een brief gestuurd waarin de NZa wijst op de vigerende regelgeving en aangeeft dat het vragen van bijbetalingen voor diensten tot de verzekerde zorg behoren niet geoorloofd is. De NZa heeft naar aanleiding van de brieven reacties ontvangen. De NZa verwacht uiteindelijk bij tussen de 50 en 100 instellingen te constateren dat er sprake is van onterechte betalingen voor zorg die onder het verzekerd pakket valt.
Bent u bereid om alle instellingen die zich hieraan schuldig maken te berispen en in tweede instantie een aanwijzing te geven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Tegen instellingen die ten onrechte bijbetalingen vragen voor zorg die onder het verzekerd pakket valt, wordt opgetreden door zorgkantoren en de NZa. De NZa heeft een handhavingsbevoegdheid op basis van de Wet markordening gezondheidszorg. De handhavingsmogelijkheden die de NZa heeft zijn het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een bestuurlijke boete. Voor de wijze waarop de betrokken partijen – zorgkantoren, cliëntenraden en NZa - optreden tegen onterechte eigen betalingen wil ik u verwijzen naar mijn brief over «onterechte betalingen in AWBZ-instellingen» (kenmerk DLZ-3016126).
Bent u bereid om alle instellingen aan te schrijven en duidelijk te maken dat er niet bijbetaald hoeft te worden voor AWBZ-verzekerde zorg? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle aanbieders in gehandicaptensector en verpleging- en verzorgingshuissector zijn door de NZa per brief van 15 juli jl. gewezen op de vigerende regels en richtlijnen. Hierin is duidelijk vermeld dat het niet geoorloofd is om bijdragen van cliënten te vragen voor zaken die tot de aanspraken behoren. Er is onder andere verwezen naar de brochure «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» van het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Dit document biedt een goede basis voor het maken van afspraken tussen zorgkantoren en instellingen en voor cliëntenraden.
Deelt u de mening dat het van de gekke is dat gevangenen wel vele rechten hebben en dat deze verwoord zijn in de Penitentiaire beginselenwet en dat ouderen, gehandicapten en chronisch zieken in instellingen geen afdwingbare rechten hebben, maar worden afgescheept met slappe Normen Verantwoorde Zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet uw mening dat ouderen, gehandicapten en chronische zieken in instellingen afgescheept worden met slappe normen. Bewoners van zorginstellingen ontvangen zorg op grond van een indicatie die aansluit op de zorgbehoefte van de cliënt. De zorginstelling gebruikt de indicatie om de zorg in overleg met de cliënt af te stemmen. De zorgafspraken worden vastgelegd in een zorgplan. De cliënt heeft dus wel degelijk inspraak in de ontvangen zorg. Daarnaast hebben bewoners bij geneeskundige behandeling recht op informatie, toestemming, dossiervorming en privacy. Verder kunnen cliënten klachten indienen als ze de zorg niet goed vinden en via cliëntenraad invloed uitoefenen op de inhoud en kwaliteit van de zorg. De rechten van cliënten zijn vastgelegd in de Kwaliteitswet en de Wet Big, Wet klachtrecht cliënten zorgsector en de Wet medezeggenschap Wmcz.
Ik heb recentelijk het wetsvoorstel wet cliëntenrechten zorg bij uw Kamer ingediend. Met deze wet wil het kabinet de individuele en collectieve rechtspositie van de cliënt versterken en verduidelijken. De wet geeft cliënten recht op goede zorg in alle relaties tussen cliënten en zorgaanbieders in de gehele keten van de zorg. Met de nieuwe wet gaan de cliëntenrechten uit de Wet geneeskundige behandelovereenkomst ook voor alle cliënten in de langdurige zorg gelden.
Tenslotte wordt een impuls gegeven aan de rechten van cliënten door algemene leveringsvoorwaarden. In de verpleging- en verzorgingshuissector zijn in april 2010 tweezijdige leveringsvoorwaarden vastgesteld, deze treden per 1 januari 2011 in werking. De VVT-sector heeft de primeur van uniforme, sectorbreed gedragen Algemene Voorwaarden. Met de komst van uniforme algemene voorwaarden wordt een stevige basis gelegd voor de relatie zorgaanbieder-cliënt in deze sector. Hierin is onder meer een onafhankelijke geschillenregeling buiten de zorginstelling opgenomen.
Ik ben van mening dat bovenstaande voldoende waarborgen biedt voor een cliënt om de zorg te ontvangen die hij geïndiceerd heeft gekregen.
Bent u bereid om bewoners van instellingen afdwingbare rechten te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting van professor Van Genugten dat Nederland, in vervolg op de door het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 juli 2010 aangenomen resolutie waarin de Nederlandse regering wordt opgeroepen om (illegale) kinderen niet op straat te zetten, getroffen kan worden door een nog hardere resolutie van de Raad van Europa ?12 Zo ja, waarom laat u het zover komen? Zo nee, waarop baseert u uw mening dat uw eerdere verworpen argumenten nu wel overtuigend zullen zijn?
In de resolutie van het Comité van Ministers van de Raad van Europa wordt enerzijds bevestigd dat de personele reikwijdte van het (Herziene) Europees Sociaal Handvest (ESH) begrensd is. Dit betekent dat illegale vreemdelingen aan het (Herziene) ESH geen aanspraken kunnen ontlenen. Anderzijds stelt het Comité van Ministers dat lidstaten een verantwoordelijkheid hebben om dakloosheid van illegale vreemdelingen, in het bijzonder van minderjarigen, te voorkomen. Dit onderschrijf ik. De Nederlandse overheid spant zich dan ook maximaal in om te voorkomen dat afgewezen (ex)-asielzoekers in het algemeen, en (gezinnen met) minderjarige kinderen in het bijzonder, op straat terechtkomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan hetgeen van de Nederlandse overheid wordt gevraagd in het kader van de resolutie van het Comité van Ministers. Zie hiervoor ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 juli jl. waarin ik uitgebreid inhoudelijk ben ingegaan op de resolutie. In de eerstvolgende periodieke rapportage die Nederland onder het Herziene ESH verplicht is in te dienen, zal – zoals in de resolutie wordt verzocht – meer in detail worden uiteengezet welke maatregelen de regering treft om dakloosheid van illegaal in Nederland verblijvende kinderen te voorkomen. Ik deel dan ook niet de mening dat een «hardere» resolutie in het verschiet ligt.
Gaat u, in afwachting van een nader oordeel van de Raad van Europa, uitvoering geven aan de in deze resolutie neergelegde eis dat de Nederlandse praktijk volledig in overeenstemming moet worden gebracht met het Europees Sociaal Handvest en dat er geen (illegale) kinderen meer op straat mogen worden gezet, zoals ook eerder verwoord in de door de Kamer aangenomen motie Van Velzen c.s.?3 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli jl. heb ik besloten vooralsnog opvang in reguliere AZC’s van gezinnen met minderjarige kinderen wier vertrek uit Nederland niet (onmiddellijk) kan worden geëffectueerd, niet te beëindigen. Ook zullen gezinnen met minderjarige kinderen die verblijven in de VBL niet op straat worden gezet. Voor deze gezinnen geldt onverkort dat zij onder toezicht van de DT&V moeten werken aan hun vertrek uit Nederland. Ik zal mijn definitieve handelwijze bepalen nadat het Hof tot zijn einduitspraak is gekomen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Bureaus Jeugdzorg te laat zijn met indicaties |
|
Nine Kooiman |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Bureaus Jeugdzorg te laat zijn met indicaties?1
Iemand die bij het zorgkantoor een PGB wil aanvragen dient te beschikken over een geldig indicatiebesluit voor AWBZ-zorg van een bureau jeugdzorg (voor jeugd-ggz) of van het CIZ (voor jeugd-lvg). Ik kan niet aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd is voor een AWBZ-indicatie voor jeugdigen bij beide organisaties. De reden daarvoor is dat bij de bureaus jeugdzorg de doorlooptijd voor indicaties voor jeugd-ggz (AWBZ-zorg) niet apart wordt geregistreerd. Bij het CIZ is geen informatie beschikbaar uitgesplitst naar leeftijd of leveringsvorm van voorkeur.
De gemiddelde doorlooptijd voor alle eerste indicatiebesluiten (inclusief die voor AWBZ-zorg) bij bureau jeugdzorg is de afgelopen jaren teruggebracht naar gemiddeld 10 weken in het 1e kwartaal van 2010. Het CIZ heeft in het jaar 2009 87% van het totale aantal aanvragen binnen de wettelijke termijn van 6 weken afgehandeld.2
Overigens heeft de herindicatie-operatie in het kader van de uitvoering van de pakketmaatregel in 2009 een opwaartse druk gegeven op de doorlooptijden bij zowel het bureau jeugdzorg, als het CIZ.3
De langere doorlooptijd bij bureau jeugdzorg wordt verklaard doordat de indicatiestelling bij de bureaus jeugdzorg zowel inhoudelijk als procedureel verschilt van die bij het CIZ.
Bij de indicatiestelling zoals bedoeld in de Wet op de Jeugdzorg gaat het niet alleen om de beoordeling van het individu maar ook van het gezinssysteem. Verder gebeurt de indicatiestelling niet vanaf papier, maar is deze in de praktijk vaak gekoppeld aan een onderzoek en aan een eerste aanzet tot een zorgplan. Tenslotte geldt als verschil dat bureau jeugdzorg in het indicatieproces ondersteuning biedt bij het verduidelijken van de hulpvraag van de cliënt, waarbij onder meer wordt bekeken of AWBZ-zorg of jeugdzorg is aangewezen.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd is voor reguliere jeugdzorg indicaties tussen aanmelding en indicatiebesluit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd is voor persoonsgebonden budget (PGB)-indicaties in de jeugdzorg tussen aanmelding (bij Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en Bureau Jeugdzorg) en indicatiebesluit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de oorzaak dat kinderen en gezinnen zo lang op een PGB indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg moeten wachten? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Mij is bekend dat tot voor kort in enkele provincies door de toename van aanvragen voor AWBZ lange wachttijden bestonden voor een (her)indicatie. Onder andere door het aanstellen van extra medewerkers zijn de wachttijden teruggebracht. Door onder meer vereenvoudiging van de indicatiestelling streef ik er samen met de sector naar de doorlooptijden verder terug te brengen.
Wat gebeurd er met de gezinnen die hun zorg financieren door middel van een PGB, waar in de reguliere jeugdzorg geen passende zorg voor te vinden is?
Gezinnen die de zorg reeds financieren door middel van een persoonsgebonden budget behouden dit. Voor hen verandert er niets.
Heeft u zicht hoeveel kinderen nu geen hulp krijgen omdat deze zorg enkel op basis van een PGB wordt aangeboden, waar in de reguliere jeugdzorg geen passende zorg voor te vinden is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het College voor zorgverzekeringen zal de maatregel van de subsidiestop van de persoonsgebonden budgetten monitoren. Dit betekent dat vanaf augustus resultaten bekend zullen worden van cliënten die op een PGB-wachtlijst terecht komen. Dit kan als oorzaak hebben dat AWBZ-zorg in natura (in onvoldoende) mate aanwezig is of dat de voorkeur van de cliënt uitgaat naar een persoonsgebonden budget.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat particuliere jeugdzorg aanbieders, die momenteel enkel werken vanuit een PGB financiering, ook onder de reguliere jeugdzorg kunnen werken?
Ik ga ervan uit dat u met uw vraag bedoelt dat aanbieders van AWBZ-zorg aan jeugdige cliënten behalve aan budgethouders met een pgb-financiering ook reguliere zorg gaan verlenen aan cliënten die kiezen voor zorg in natura. Zorgaanbieders die nu alleen nog werken vanuit de pgb-financiering kunnen een WTZi-toelating overwegen. Hierdoor wordt de zorgaanbieder onder kwaliteitstoezicht van de IGZ geplaatst. Indien toegelaten hebben zorgaanbieders de mogelijkheid om behalve zorg aan budgethouders óók zorg in natura te verlenen en hierover productieafspraken te maken met het zorgkantoor.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle kinderen recht op jeugdzorg behouden?
In de Wet op de jeugdzorg is vastgelegd dat een cliënt aanspraak heeft op jeugdzorg. Die aanspraak reikt zo ver als het indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg aangeeft. Het gaat hierbij om de jeugdzorg als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, dus zorg in het kader van opgroei- of opvoedingsproblemen. Aangezien dit recht op dit moment al in de wet is verankerd, is nadere inzet om het recht te behouden niet noodzakelijk.
Kunt u garanderen dat elk kind de zorg ontvangt die hij of zij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
In het Afsprakenkader ben ik met de provincies overeengekomen dat aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is. Daarbij wordt aan kinderen waarbij de veiligheid in het geding is en aan kinderen in crisissituaties direct geïndiceerde zorg geboden. De inzet is dat de overige kinderen binnen negen weken worden geholpen. Langer wachten kan alleen als dat volgens het bureau jeugdzorg inhoudelijk verantwoord is.
Het bericht dat er binnen “Amarant” (jeugd crisisopvang) asielzoekers worden opgevangen |
|
Willie Dille (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er binnen de reguliere crisisopvang jonge asielzoekers worden opgevangen?
Ik ben ervan op de hoogte dat Amarant in 1996 eenmalig en bij hoge uitzondering – onder andere op verzoek van de Raad van de Kinderbescherming en het verbindingskantoor (voorloper zorgkantoor) – een jonge asielzoeker tijdelijk heeft opgevangen in een woongroep. Aangezien het hier niet gaat om een structurele aangelegenheid maar om een uitzondering, zie ik niet de noodzaak om nadere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat een dergelijk verkeerd gebruik van reguliere crisisopvang onmiddellijk beëindigd moet worden? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u ondernemen om hieraan een eind te maken?
Zie antwoord vraag 1.
De berichten dat de minister van VWS een salaris van 285.000 euro voor vrij gevestigde specialisten als maximum salaris aanvaardbaar vindt |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het bericht waar dat u een maximumsalaris van 285.000 euro, dat wil zeggen ruim 100.000 euro boven de Balkenendenorm, voor vrij gevestigde medisch specialisten in de onderhandelingen met medisch specialisten hebt aangeboden en aanvaardbaar vindt?1
Zoals u uit het bericht heeft kunnen vernemen, heb ik overleg met de Orde van Medisch Specialisten gevoerd over de toekomstige bekostiging van de medisch specialisten. Daarbij gaat het zowel over beheersing van de totale uitgaven voor de omzet van medisch specialisten als de mogelijkheden prestaties te belonen.
Ik ben van mening dat het inkomen van de medisch specialisten niet alleen afhankelijk moet zijn van de hoeveelheid maar ook van de kwaliteit van de geleverde zorg. Ik wil hiervoor meer vrijheidsgraden introduceren zodat beter presterende specialisten een beter inkomen kunnen krijgen dan minder presterende. Ook beoog ik hiermee dat overbehandeling en onveiligheid (vanwege het niet naleven van veiligheids- of volumenormen) niet langer wordt beloond en dat het ziekenhuisbestuur daar ook op stuurt.
In het beheersmodel dat ik met de Orde heb besproken krijgen partijen (instellingen en (het collectief van) medisch specialisten) zelf de vrijheid om invulling te geven aan de afspraken over de honorering. Zij kunnen dat in volledige vrijheid doen of zij kunnen daarbij, indien daar behoefte aan is, gebruik maken van een van de voorbeeldcontracten die de NZa gaat opstellen.
Partijen zijn bij het maken van deze afspraken wel begrensd door de maximale kostenvergoeding ten behoeve van de diensten van de medisch specialisten die door de NZa op instellingsniveau wordt vastgesteld. De opstelsom van alle door de NZa per instelling bepaalde grenzen mag het totaal van de voor medisch specialistische beschikbare middelen in het BKZ niet overschrijden. Ik zal niet op het niveau van de individuele medisch specialist normomzetten (bestaande uit zowel inkomen als praktijkkosten) gaan handhaven.
Waarom vindt u beloningsverschillen van circa 128.000 euro voor de minst verdienende specialist tot 285.000 euro voor de meest verdienende specialist acceptabel? Vormt een dergelijke vorm van «bonus’geneeskunde niet een bedreiging voor de beroepseer, en een belemmering om te komen tot een goede samenwerking tussen specialisten?
Ik heb geen besluit genomen over de hoogte van het gemiddelde of over een maximum- of minimuminkomen voor de medisch specialisten. Er zijn tal van voorbeelden waarbij het gerechtvaardigd en gewenst is om, binnen alle redelijkheid, de ene medisch specialist beter te honoreren dan de andere medisch specialist. Mijn streven is dat medisch specialisten worden beloond voor zowel de hoeveelheid van de geleverde diensten als de kwaliteit daarvan.
Waarom hanteert u niet de Balkenendenorm (181.000 euro) als maximumnorm voor specialisten, nu er in de Kamer een meerderheid te weten SP, GroenLinks, PvdA en PVV) hiervan voorstander is?2
Zoals gemeld in mijn vorige vraag heb ik geen besluit genomen over de hoogte van het gemiddelde of over een maximum- of minimuminkomen voor de medisch specialisten. De Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) biedt geen juridische grondslag voor het voeren van inkomenspolitiek. Wel kan ik op grond van de grond van de WMG bepalen in hoeverre inkomen als kostencomponent bij de berekening van tarieven voor zorgprestaties wordt meegenomen. Voor het voeren van inkomensbeleid zal – indien dat is gewenst – separate wetgeving nodig zijn. Zoals ik bij mijn antwoord op de eerste vraag heb aangegeven is de normomzet voor mij geen norm die ik op het niveau van de individuele medisch specialist zal gaan handhaven. Het gemiddelde norminkomen van de medisch specialist zal na aftrek van de praktijkkosten wel rond de Balkenendenorm uitkomen.
Vindt u dat de medisch specialist verantwoordelijk dient te blijven voor het medisch inhoudelijke proces ongeacht de wijze van financiering van de medisch specialist? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat de professionele autonomie van de specialisten gewaarborgd blijft in de nieuwe wijze van financiering?
Ik ben van mening dat de medisch specialist verantwoordelijk dient te blijven voor het medisch inhoudelijke proces. De zorgprofessionals moeten zelf primair verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg die wordt geleverd aan cliënten, en moeten daar ook naar handelen. Tussen medisch specialist en patiënt bestaat een behandelrelatie. In de behandelkamer -in de directe relatie met de patiënt- is en blijft de medisch specialist derhalve primair verantwoordelijk. De nieuwe wijze van financiering doet hier niet aan af.
Onderzoek naar vermeende wantoestanden bij een abortuskliniek |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving over mogelijke wantoestanden bij een Haagse abortuskliniek?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat het een kwestie van tijd is, voordat er medische blunders worden gemaakt en dat baliemedewerkers zouden worden ingezet om net geholpen patiënten te verzorgen?
Bij de kliniek in Den Haag zijn problemen van bestuurlijke aard. Omdat dergelijke problemen kunnen leiden tot risico’s voor de geboden zorg is VWS in overleg getreden met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De Inspectie heeft de kliniek inmiddels meerdere malen bezocht en bij deze bezoeken zijn geen tekortkomingen geconstateerd die een ernstige bedreiging vormen voor de kwaliteit van de zorg.
Welk onderzoek is er reeds gedaan naar de kwaliteit van de zorg binnen deze abortuskliniek?
De Inspectie heeft gesprekken gevoerd met het bestuur, de directie en overige medewerkers waaronder de abortusartsen, verpleegkundigen en anesthesisten. Daarnaast heeft de Inspectie een onaangekondigd inspectiebezoek gebracht aan de kliniek. Zoals aangegeven bij vraag 2 zijn er tijdens deze bezoeken geen tekortkomingen geconstateerd die een bedreiging vormen voor de geboden zorg.
Zijn er reeds maatregelen getroffen om de kwaliteit van de zorg in de betreffende abortuskliniek te garanderen? Zo ja, welk? Zo nee, welke maatregelen kunt u nemen?
De Inspectie heeft een plan van aanpak ontvangen van de kliniek waarin de maatregelen staan die ervoor moeten zorgen dat de kliniek de zorg kan blijven garanderen. De Inspectie heeft afspraken gemaakt met het bestuur over het rapporteren van de voortgang en volgt op die manier het proces nauwkeurig.
Deelt u de mening dat ook het financieel beheer van abortusklinieken onderdeel behoort te zijn van toezicht, en dat wanbeheer er nooit toe mag leiden dat de kwaliteit van de zorg in het geding komt?
Ja.
Op welke wijze wordt op dit moment toezicht gehouden op het bestuur en het financieel beheer van abortusklinieken?
Voor zover de kliniek een beroep doet op de AWBZ subsidie abortushulpverlening, is het College voor zorgverzekeringen (CVZ) belast met het toezicht op de besteding van de subsidie.
Enkele leden van het personeel hebben bij de Haagse politie aangifte gedaan van vermeende fraude. Deze aangifte is onder behandeling bij het functioneel pakket in Den Haag. De uitkomst wordt door het CVZ afgewacht, alvorens zij zelf een onderzoek gaan instellen.
Bent u van mening dat het toezicht op het bestuur en het financieel beheer door abortusklinieken voldoende geregeld is? Zo nee, welke mogelijkheden tot verbetering van het toezicht ziet u?
Door de problemen in Amsterdam en nu in Den Haag is gebleken dat de regeling rondom de abortushulpverlening aanpassingen vereist. Op dit moment wordt daar door VWS, in samenwerking met CVZ, IGZ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan gewerkt.
Zijn er u andere vergelijkbare situaties bekend, waarbij mogelijk financieel wanbeheer de dienstverlening door abortusklinieken wellicht een risico vormt voor de kwaliteit van de zorg?
Nee.
Psychofarmaca en kinderen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van de Deense studie waarin onderzoek is gedaan naar alle spontaan gemelde bijwerkingen van geneesmiddelen bij kinderen tot 17 jaar?1
In de Deense publicatie van Aagaard over het gebruik van psychofarmaca bij kinderen worden meldingen besproken van ernstige bijwerkingen bij kinderen die psychofarmaca gebruiken.
Hoewel er ten aanzien van de studie enkele kritische kanttekeningen gemaakt kunnen worden, wordt wederom duidelijk hoe belangrijk het is om het gebruik van psychofarmaca bij kinderen wat betreft werkzaamheid en risico’s kritisch te blijven volgen en zo nodig actie te ondernemen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de overige registratie autoriteiten in de EU lidstaten doen dit ook. De in de studie benoemde risico's worden volgens het CBG op dit moment voldoende afgedekt in de huidige productinformatie voor artsen en apothekers (SmPC) en in de bijsluiters. In de communicatie met voorschrijvers blijft het CBG benadrukken dat men zich aan de aanwijzingen in de productinformatie dient te houden.
Wel moet aangetekend worden dat de Deense situatie niet met de Nederlandse vergelijkbaar is omdat in de Deense studie andere definities gebruikt worden om meldingen te classificeren. Voorts betreft het een onderzoek dat niet wetenschappelijk getoetst is waardoor de resultaten geen goed onderbouwd inzicht geven in de problematiek. Om deze redenen is het niet mogelijk om de uitkomsten van het artikel van Aagaard in het juiste perspectief te plaatsen en conclusies te trekken met betrekking tot de situatie in Nederland.
Kunt u aangeven of, en in welke mate, ook in Nederland sprake is van een toename van het gebruik van psychofarmaco onder kinderen en adolescenten, zowel wat antidepressiva, methylfenidaad (o.a. Ritalin) en antipsychotica?
De toename van het gebruik van psychofarmaca heeft een grillig verloop.
De leeftijdsgroepen die bij de Stichting Farmaceutische Kengetallen gedefinieerd worden is 0–10 jaar en 11–20 jaar.
De cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) geven het volgende beeld:
Antidepressiva
Antipsychotica
Methylfenidaat
Hoeveel meldingen van bijwerkingen zijn in Nederland gemeld bij kinderen tot 17 jaar over bijvoorbeeld de laatste tien jaar, hoeveel procent daarvan heeft de maken met het gebruik van psychofarmaco en is welke mate zijn deze als ernstig geclassificeerd?
Ook in ons land hebben we, zoals te verwachten is, ernstige meldingen van bijwerkingen bij kinderen die hetzij antipsychotica, hetzij antidepressiva gebruiken. De cijfers voor meldingen die betrekking hebben op antipsychotica en antidepressiva, zijn als volgt:
Jaar
Aantal meldingen van bijwerkingen psychofarmaca bij kinderen tot 17 jaar
Percentage t.o.v. totaal aantal meldingen van bijwerkingen bij kinderen tot 17 jaar
Meldingen van ernstige bijwerkingen van Psychofarmaca bij kinderen tot 17 jaar
Percentage van meldingen van ernstige bijwerkingen t.o.v. totaal aantal meldingen van bijwerkingen van psychofarmaca bij kinderen tot 17 jaar
2001
20
9%
4
20%
2002
4
3
0
0
2003
2
2
1
50
2004
44
11
11
25
2005
63
12
11
17
2006
64
11
5
8
2007
72
12
8
11
2008
53
13
12
23
2009
75
2*
17
23
2010
38
8
4
11
NB: In 2009 zijn veel meldingen ontvangen bij kinderen tgv de pandemie vaccinatie. Dit heeft het beeld voor 2009 beïnvloed.
Bent u bereid en van plan deze bijwerkingen ook in Nederland te laten onderzoeken? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen?
Het opzetten van specifieke onderzoeken naar bijwerkingen is niet de taak van de overheid, maar de uitkomsten van onderzoeken worden uiteraard nauwgezet in de gaten gehouden door de registratie autoriteiten.
Het CBG is verantwoordelijk voor de beoordeling en bewaking van alle geregistreerde geneesmiddelen in Nederland gedurende de hele levenscyclus van een geneesmiddel. Ook antidepressiva en antipsychotica worden continu gemonitord door de registratieautoriteiten waaronder het CBG. Elke keer wanneer er iets verandert in de balans werkzaamheid/risico’s van een geneesmiddel door bijvoorbeeld nieuwe inzichten, melding van bijwerkingen of mogelijke risico’s vindt er een (her)beoordeling plaats. Indien noodzakelijk wordt verdere actie ondernomen.
Deelt u de zorgen over het feit dat een op de vijf bijwerkingen betrekking had op kinderen tot twee jaar, dat deze bijwerkingen op één na ernstig waren en er zelfs twee sterfgevallen zijn gemeld?
In de Deense situatie lijken inderdaad meer ernstige bijwerkingen op te treden dan in de Nederlandse situatie. Echter de Deense data in het onderzoek kunnen niet vergeleken worden met de Nederlandse situatie. De wijze waarop het Deense onderzoek is uitgevoerd, maakt het niet mogelijk om hieruit conclusies te trekken voor de Nederlandse situatie.
Sterfgevallen worden altijd in detail bekeken en opgevolgd. Dat is een ernstige zaak, echter op grond van de gegevens uit het artikel is niet vast te stellen of de bijwerkingen waren veroorzaakt door de gebruikte geneesmiddelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op onze vragen in 2006 over de toename van signalen dat het gebruik van Paroxetine en andere moderne antidepressiva tijdens de zwangerschap risico's opleveren voor het ongeboren kind, waarin u aangaf dat het College ter beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in maart 2006 een brief van de fabrikant hierover aan artsen en apothekers heeft doen uitgaan?2
Sinds 2006 is dit onderwerp nog diverse malen aan de orde geweest en besproken in zowel nationaal als in Europees verband. In maart 2010 is een uitgebreid onderzoek in Europees verband afgerond en is de uitgebreide productinformatie (SPC) herzien. Psychofarmaca worden zeer nauwlettend gevolgd.
Gaat het CBG opnieuw actie ondernemen c.q. heeft dit reeds gedaan op basis van het Deense onderzoek waaruit blijkt dat ernstige bijwerkingen ook voor andere antidepressiva zoals Citalopram en Fluexetine- en voor de antipsychotica zijn gemeld? Zo ja, wat gaat er gebeuren?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, kunnen er geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de Nederlandse situatie. Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 4.
Bent u met de onderzoekers van mening dat het voorschrijven van psychofarmaca tijdens zwangerschap alleen plaats zou moeten vinden in de tweede lijn, zodat moeder en het zich ontwikkelende kind intensief gevolgd kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Allereerst is de groep van psychofarmaca erg groot. Meest voorgeschreven zijn de antidepressiva en binnen deze groep weer vooral de SSRI's (Selective Serotonin Reuptake Inhibitor). Verloskundigen schrijven deze medicatie nooit voor, maar het is zeker niet ongewoon dat huisartsen (1e lijn) dergelijke prescripties doen. Overige psychofarmaca worden in principe primair in de 2e lijn voorgeschreven.
Als het gaat om gebruik in de zwangerschap moet onderscheid worden gemaakt tussen patiënten die tevoren al zijn ingesteld op medicatie en diegenen waarbij een indicatie bestaat om tijdens de zwangerschap te starten. Bij gebruik van psychofarmaca en kinderwens is een preconceptioneel advies in de 2e lijn zinvol, zodat de voor- en nadelen van staken of continueren voor moeder en kind kunnen worden afgewogen.
Als psychofarmaca tijdens de zwangerschap moeten worden gestart, ben ik het eens met de vraagsteller dat dit zeker in (of in overleg met) de 2e lijn moet gebeuren. De belangrijkste reden hiervoor is dat sommige middelen al of niet de voorkeur hebben voor gebruik tijdens de zwangerschap. Het controleren van een zwangerschap met psychofarmacagebruik van de moeder behoort in principe in de 2e lijn. Uitzondering kan zijn SSRI gebruik, afhankelijk van het betreffende middel en de dosering (bij middelen met lange halfwaardetijd en een niet zeer hoge dosis zijn neonatale symptomen niet te verwachten). Bij gebruik van psychofarmaca waarvan een mogelijke associatie bekend is met foetale congenitale afwijkingen, bestaat er een indicatie voor geavanceerd ultrageluidonderzoek. Ondanks zeer veel bekende exposities is er nooit een duidelijke associatie gevonden tussen maternaal SSRI gebruik en aangeboren afwijkingen bij het kind. Daarom wordt in die gevallen meestal volstaan met routine structureel echoscopisch onderzoek (SEO). Neonatale onttrekkingsverschijnselen komen bij maternaal SSRI gebruik overigens regelmatig voor, zijn zelden ernstig en over het algemeen «self-limiting».
Het instrueren van ouders over de mogelijke symptomen (voor thuisobservatie) is in sommige klinieken al routine. Tot op heden berust het beleid, ook met betrekking tot noodzaak van neonatale observatie, inderdaad op lokale afspraken.
Voor het realiseren van optimale zorg zijn goede afspraken nodig tussen de 1e en 2e lijn. Momenteel wordt er gewerkt aan een evidence-based richtlijn «SSRI gebruik tijdens zwangerschap en lactatie» (initiatief NVOG, in samenwerking met NVvP (psychiaters) en NvK (kinderartsen)). Het streven is om in de richtlijn aanbevelingen te doen voor het optimale beleid. Het is de bedoeling om de KNOV (verloskundigen) hierbij, nog in de conceptfase van de richtlijn, te betrekken. Idealiter zal op termijn moeten worden gewerkt aan een aanvullende richtlijn betreffende het gebruik van de overige psychofarmaca in relatie tot zwangerschap. Recent is het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) opgericht (een initiatief van betrokken zorgverleners met ZonMw-subsidie). Deze vereniging heeft een toegankelijke website en kan mogelijk op termijn dienen als forum voor zowel patiënten als hulpverleners.
Naast het voorgaande is er de door de overheid gefinancierde Teratologie Informatie Service (TIS). TIS verzamelt prospectief informatie over geneesmiddelgebruik tijdens zwangerschap. Het doel daarvan is om meer te weten over de (on)veiligheid van die geneesmiddelen voor het ongeboren kind. Zorgverleners kunnen deze informatie gebruiken als er sprake is van (mogelijk) geneesmiddelengebruik bij kinderwens, tijdens zwangerschap of bij borstvoeding. Het is noodzakelijk om deze informatie in de praktijk te verzamelen, omdat zwangere vrouwen meestal worden uitgesloten van klinische (registratie)studies.
Hoe denkt u over de ontwikkeling van een «birth defect case-control monitoring system» naast de al bestaande SPRN (Stichting Perinatale Registratie Nederland) en de EUROCAT (European Registration of Congenital Anomalies and Twins)?
Case-control monitoring systems zijn geschikt om case-controle studies te doen naar de relatie van specifieke geneesmiddelen en aangeboren afwijkingen. In Europees verband binnen het EUROCAT-netwerk gaat daaraan gewerkt worden omdat een FP7 subsidie is gehonoreerd. Nederland gaat daarin een belangrijke rol spelen. Een dergelijk systeem dat heel Nederland bestrijkt is eigenlijk te klein om voldoende power te hebben om naar specifieke geneesmiddelen en specifieke aangeboren afwijkingen te kijken.
Is een project voor een dergelijk monitoring-systeem bij het Top Instituut Pharma gehonoreerd? Zo ja, wat zijn de eerste resultaten? Zo nee, bent u bereid dit project alsnog te financieren?2
Zie antwoord op vraag 9.
Geven de overige bevindingen waarbij het voor de helft kinderen van 11 tot en met 17 jaar betreft en driekwart als ernstig wordt gekenschetst aanleiding voor het CBG om in actie te komen betreffende het gebruik van vrijwel alle psychofarmaca bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het CBG houdt al continu de nieuwe inzichten op gebied van bijwerkingen in de gaten en onderneemt zonodig actie. Ten algemene merk ik nog op dat slechts voor een beperkt aantal psychofarmaca voldoende onderzoeksgegevens zijn overlegd waaruit een positieve balans werkzaamheid/risico’s voor gebruik bij kinderen is vastgesteld. Daarom zijn uitsluitend deze psychofarmaca zijn voor deze indicatie bij kinderen geregistreerd.
Bent u alsnog bereid een onafhankelijk onderzoek naar de bijwerkingen op het gebied van antidepressiva zeker bij kinderen en jongeren te stimuleren of te initiëren?3 Zo nee, waarom niet?
Momenteel zie ik hier geen aanleiding toe en acht ik het huidige systeem zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 4 voldoende adequaat.
Zwangere vrouwen die een vragenlijst moeten invullen bij gemeente Venray |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Brigitte van der Burg (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel »Venray test of moeder wel of niet geschikt is»?1
Ja.
Is het u bekend dat de gemeente Venray vrouwen die 12 weken zwanger zijn een vragenlijst laat invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is een hulpmiddel ter ondersteuning van de verloskundige om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders. Het doel van de methodiek is niet
om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn, maar om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Denkt u dat het mogelijk is, op basis van 36 vragen over psychische, relationele en financiële onderwerpen vast te stellen of de aanstaande moeder een goede moeder zal worden?
Het doel van de methodiek is niet om vast te stellen of de zwangere vrouw een goede moeder zal zijn, maar om te beoordelen of de aanstaande moeder extra hulp of begeleiding nodig heeft. Deelname is op vrijwillige basis.
Wat vindt u er van dat de gemeente Venray op basis van deze 36 vragen en na analyse van de antwoorden bepaalt of de moeder extra zorg nodig heeft en dat zelfs op basis van de antwoorden een melding kan uitgaan naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?
De methodiek Samen Starten is een hulpmiddel ter ondersteuning van de zorgprofessionals om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders met als doel om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen bieden. Los van deze methodiek geldt dat, als er signalen van mogelijke kindermishandeling zijn, het belangrijk is dat de zorgprofessional hiervan melding doet aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Voor de sector verloskunde beschrijft de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hoe verloskundigen dienen om te gaan met het melden van vermoedens van mogelijke kindermishandeling bij het AMK.
Deelt u de mening dat door deze vragenlijst toekomstige ouders mogelijk op voorhand als risico-ouder worden neergezet?
Nee. Het doel van Samen Starten is het waar nodig bieden van extra hulp of ondersteuning aan aanstaande ouders. De gemeente geeft aan dat door verloskundigen de vragenlijst te laten toesturen aan alle aanstaande ouders zij juist wil voorkomen dat onterechte voorselectie en/of stigmatisering optreedt.
Deelt u voorts de mening dat dit een eerste stap is op weg naar de selectie van geschiktheid voor ouderschap, en dat zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Hoe valt dit dan te rijmen met deze vragenlijst? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de gemeente Venray niet verder gaat met dit onzinnige plan?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente Venray heeft naar mij aangegeven dat de methodiek een hulpmiddel is voor de verloskundigen bij hun beoordeling of iemand extra hulp of ondersteuning nodig heeft.
Zijn er volgens u objectieve criteria op basis waarvan de Nederlandse overheid geschiktheid voor ouderschap kan definieren?
Nee. Dit is ook geen taak van de overheid.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat deze vragenlijst wordt aangeboden en ingevuld dient te worden, het risico bestaat dat potentiële ouders worden afgeschikt om in een later stadium hulp te vragen aan verloskundigen?
De basis van de zorgverlening is het gesprek tussen de zorgverlener en de cliënt.
De vragenlijst is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de zorgprofessionals om goed het gesprek met de aanstaande ouders te kunnen voeren. Voorop staat dat zorgprofessionals in het gesprek met de aanstaande ouders in staat moeten zijn om aan de aanstaande ouders helder uit te leggen wat het doel en de inhoud van de methodiek Samen Starten is, namelijk het waar nodig aanbieden van extra hulp of ondersteuning. Daarbij dienen zij duidelijk aan te geven dat deelname hieraan geheel vrijwillig is en dat gegevens niet zonder toestemming van de cliëntaan derden mogen worden doorgeven. Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Bent u van mening dat de gemeente Venray verloskundigen kan dwingen deze vragenlijst aan te bieden aan hun cliënten, of deelt u de mening dat gemeenten dit niet aan verloskundigen zouden mogen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke positie brengt u verloskundigen ten opzichte van hun cliënten?
De gemeente is opdrachtgever en financier van prenatale voorlichting.
De gemeente bepaalt in overleg met de aanbieders de invulling van prenatale voorlichting op doelgroepniveau. De gemeente Venray is voornemens om afspraken te gaan maken met verloskundigen in de regio over het uitvoeren van de methodiek Samen Starten. De verloskundigen hebben hun eigen professionele verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de prenatale voorlichting in hun individuele relatie met de cliënt.
Bent u ervan op de hoogte dat aanleiding voor het plan van de gemeente Venray is de plicht van gemeenten om vanaf 1 januari 2010 te werken aan prenatale signalering en ondersteuning volgens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG)? Heeft de gemeente Venray naar uw mening deze wet en plicht op een juiste wijze geïnterpreteerd? Zo nee, kunt u aangeven wat de WPG bedoelt met prenatale signalering en ondersteuning en gaat u de gemeente Venray hierop aanspreken?
Momenteel ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid voor bij de Tweede Kamer. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is om prenatale voorlichting als wettelijke taak van de gemeente te formuleren, waar dit voorheen gebeurde op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Prenatale signalering is geen onderdeel van dit wetsvoorstel.
Prenatale voorlichting houdt in het geven van voorlichting aan aanstaande ouders in het belang van de gezondheid en welzijn van de aanstaande moeder en kind.
Er wordt vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat de prenatale voorlichting wordt afgestemd op de behoeften van de aanstaande ouders in lijn met het lokale gezondheidsbeleid. De gemeente kan zelf de inhoud van het aanbod van prenatale voorlichting en de aanbieders bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Venray stelt dat het beantwoorden van de vragenlijst op vrijwillige basis gebeurt? Kan de minister aangeven wat de gemeente Venray doet met toekomstige ouders die weigeren de vragenlijst in te vullen? Meent de gemeente Venray dat toekomstige ouders die de vragenlijst niet invullen op basis daarvan al risico-ouder zijn?
Het is belangrijk dat de verloskundigen naar de aanstaande ouders duidelijk aangeven wat het doel is van het gesprek, en dat deelname aan het gesprek en het beantwoorden van de vragen geheel vrijwillig is. De gemeente Venray onderschrijft dit uitgangspunt. De gemeente geeft aan dat, indien ouders geen vragenlijst invullen, dit uiteraard geen verdere gevolgen zal hebben.
Worden de ingevulde vragenlijsten na inname onderdeel van het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
Nee. De vragenlijsten zullen worden afgenomen door verloskundigen, niet door de JGZ-professionals.
De gemeente Venray |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Venray test of moeder geschikt is», en «Venray niet bang om achter de voordeur te komen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Venray zwangere vrouwen een vragenlijst wil laten invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is niet bedoeld om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn. De vragenlijst is een hulpmiddel voor de verloskundige bij het voeren van een gesprek met aanstaande ouders en om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Deelt u de mening dat deze vragenlijst geen juiste aanpak is voor prenatale signalering?
De vragenlijst is een hulpmiddel voor de professionals om zo goed mogelijk te kunnen beoordelen of de aanstaande ouders extra hulp of ondersteuning nodig hebben. De beroepsgroepen hebben het voortouw bij het ontwikkelen van dergelijke instrumenten. Dit gebeurt zoveel mogelijk op basis van de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Het is niet aan mij om daar een inhoudelijke beoordeling van te geven.
Deelt u voorts de mening dat de gemeente Venray op deze manier achter de voordeur van gezinnen komt zonder dat de gemeente daarvoor een gegronde aanleiding heeft?
Nee, ik deel deze mening niet. Het is niet de gemeente, maar het zijn de zorgprofessionals die de gesprekken met de aanstaande ouders voeren. De deelname hieraan is vrijwillig. Gemeenten hebben geen toegang tot de resultaten van de gesprekken. Op de zorgverlening is de privacy-regelgeving op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. Zorgprofessionals mogen gegevens niet zonder toestemming van de cliënt aan derden doorgeven (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3).
Wilt u samen met de gemeente Venray zoeken naar een andere manier voor prenatale signalering? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente om in overleg met de zorgprofessionals te bepalen hoe het beste invulling kan worden gegeven aan de opdracht voor prenatale voorlichting, gelet op de situatie binnen de gemeente.
Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Het bevel van de Inspectie voor de Gezondheid (IGZ) |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het feit dat de Inspectie zich genoodzaakt ziet om HWW Zorg een bevel op te leggen, omdat de veiligheid van de bewoners nog steeds gevaar loopt?1
De IGZ heeft op vrijdag 2 juli 2010 een bevel gegeven aan HWW Zorg. Dit bevel was geldig voor 7 dagen. Binnen deze periode moest HWW Zorg de noodzakelijke verbeteringen die in het bevel stonden uitvoeren. Het feit dat de IGZ het nodig vond een bevel op te leggen aan HWW Zorg, betreur ik. Tegelijkertijd heeft de IGZ geconstateerd dat binnen de 7 dagen waarvoor het bevel gold HWW Zorg de opgelegde maatregelen heeft getroffen. Ik constateer dat in dit geval het instrument van het bevel een effectieve werking heeft gehad. Dit stemt mij tevreden over het gebruik van het instrument in deze situatie.
Herinnert u zich uw verontwaardiging over de toestand bij HWW Zorg, met name de BOPZ-afdeling? Vindt u het geven van een bevel, op straffe van een boete, niet een te lichte maatregel, aangezien de bewoners acuut gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?2
Door het geven van een bevel is een zeer concrete opdracht aan HWW Zorg gegeven. HWW Zorg had 7 dagen de tijd om dit bevel uit te voeren. Bij het niet uitvoeren van het bevel is er de mogelijkheid een dwangsom of bestuursdwang toe te passen. Tevens is er de mogelijkheid het bevel na 7 dagen te verlengen. De zorginstelling ervaart, mede vanwege het publieke karakter van het bevel, voldoende druk om de opdracht die is bevolen uit te voeren. Door de IGZ is de uitvoering gecontroleerd door middel van onverwachte bezoeken. Kortom, ik zie geen aanleiding om het bevel als een te lichte maatregel in deze situatie te beschouwen.
Heeft HWW Zorg binnen de geldigheidstermijn het bevel van de Inspectie uitgevoerd? Zo nee, heeft u het bevel verlengd?
Ja, HWW Zorg heeft binnen de termijn de in het bevel genoemde maatregelen uitgevoerd. Op 5 juli is er uitvoerig verslag uitgebracht aan de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg. Tevens zijn er door de IGZ twee onaangekondigde bezoeken gebracht op 7 juli aan woonzorgcentrum de Amethisthorst en aan woonzorgcentrum Moerwijk.
Na deze bezoeken was er geen grond om het bevel verder te verlengen en is het bevel 9 juli 2010 opgeheven.
Heeft u nog vertrouwen in de Raad van Bestuur van HWW Zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke consequentie hoort deze gang van zaken, naar uw mening, te hebben voor deze RvB?
Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een instelling. De Raad van Bestuur van een instelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur. In het geval van HWW Zorg geldt dat de Raad van Toezicht in de afgelopen maanden een nieuw tweehoofdig bestuur heeft aangesteld. De voorzitter van de Raad van Bestuur is per 1 april 2010 gestart bij HWW Zorg en het andere bestuurslid is 1 juni 2010 gestart. Ik neem aan dat de Raad van Toezicht zorgvuldig heeft gezocht naar competente bestuurders. Zij moeten de tijd krijgen te bewijzen dat dit het geval is.
Welke actie heeft het zorgkantoor ondernomen, en welke actie gaat zij nog ondernemen vanuit de zorgplicht?
Het zorgkantoor is vanuit de zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en kent vanzelfsprekend de regio. Van het zorgkantoor begrijp ik dat zij actief betrokken is bij de verbetertrajecten van HWW Zorg. Het zorgkantoor voert frequent overleg met HWW Zorg.
Deelt u de mening dat de continuïteit van zorg in het geding is wanneer de kwaliteit van een grote instelling als HWW Zorg ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ingrijpen als de misstanden voortduren?
De continuïteit van zorg bij HWW Zorg is niet in het geding. Wel heeft de IGZ aan het begin van dit jaar aan de instelling gevraagd een plan van aanpak te maken om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De IGZ volgt de verbeteringen op de voet. De verbeteringen zijn zichtbaar, maar dit betekent niet dat alle noodzakelijke verbeteringen ook binnen korte tijd allemaal gerealiseerd kunnen worden. De IGZ houdt daarom ook de komende tijd de vinger aan de pols bij HWW Zorg. Het feit dat de IGZ er zo boven op zit geeft mij het vertrouwen dat de noodzakelijke verbeteringen binnen afzienbare tijd gerealiseerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er in de langdurige zorg situaties denkbaar zijn waarin de dreiging met boetes niet leidt tot verbetering van de zorg, maar waar de ultieme maatregel van sluiting ongewenst is? Deelt u de mening dat u in een dergelijk scenario onvoldoende wettelijke mogelijkheden heeft om in te grijpen? Zo nee, over welke alternatieven beschikt u?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtsinstrumentarium wat betreft kwaliteit voldoende instrumenten bevat om kwaliteit van zorg te verbeteren waar dat nodig is.
Situaties waar in de vraag op wordt gedoeld zijn wellicht denkbaar, al zijn deze op dit moment fictief en naar verwachting zeldzaam. Instrumenten toevoegen aan de huidige instrumentenkist van het toezicht door de IGZ is hiervoor mijns inziens niet nodig.
Omdat er gevallen kunnen zijn waarbij (nog) geen sprake is van een faillissement, maar bewindvoering toch nodig kan worden geacht met het oog op de continuïteit van de zorgverlening, wil ik de mogelijkheden daartoe uitzoeken. In de brief Ruimte en Rekenschap heb ik daarom aangekondigd de wettelijke mogelijkheid om verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur/Raad van Toezicht over te laten nemen door een bewindvoerder te willen vastleggen in de wet. Ik moet dit aan een volgend kabinet overlaten.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waaruit blijkt dat u momenteel geen wettelijke mogelijkheden heeft om de Inspectie tijdelijk het bewind te laten overnemen? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de «reguliere instrumentenkist» van de IGZ uit te breiden, teneinde bewindvoering mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een voorstel te komen?3
Zoals in het antwoord van vraag 7 reeds staat, ben ik van mening dat de huidige instrumentenkist van de IGZ niet hoeft te worden uitgebreid. Het door de IGZ laten voeren van het bewind over een instelling lijkt mij niet wenselijk. De onafhankelijkheid van de IGZ, als toezichthouder van de kwaliteit in de zorg, zou hierdoor in gevaar kunnen komen.
Het aanstellen van een bewindvoerder is een zwaar middel, hiernaast komt dat ten principale de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg bij de zorginstelling ligt. De wijze waarop op dit moment bij HWW Zorg toezicht wordt gehouden op het uitvoeren van het plan van aanpak doet recht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen. De IGZ volgt bij geconstateerde onvoldoende kwaliteit de verbeteringen op de voet en kan zonodig ingrijpen. Voor de mogelijkheid een bewindvoerder te benoemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Het verbod op de Exclusietest voor de ziekte van Huntington en op HLA-typering (Human Leukocyten Antigeen) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de TV-uitzending over de ziekte van Huntington?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending.
Kunt u zich voorstellen dat mensen niet willen weten of zij in de toekomst de ziekte van Huntington zullen krijgen, omdat dat een zeer zware psychische belasting vormt en daarnaast ook praktische gevolgen heeft voor bijvoorbeeld hypotheek, levensverzekering en werk? Kunt u zich voorstellen dat mensen wél willen weten of zij kans hebben op een kind met dragerschap van deze ernstige ziekte? Kunt u zich voorstellen dat mensen, nu de mogelijkheid voor embryoselectie bestaat en er dus een kans is om een gezond kind te krijgen dat geen drager is van de Ziekte van Huntington, deze mogelijkheid willen gebruiken?
Ja, ik kan mij voorstellen dat deze wensouders niet willen weten of zij de ziekte van Huntington krijgen. De ziekte van Huntington is immers een ongeneeslijke erfelijke aandoening, waarvan het verloop tot op heden niet te remmen is. De ziekte uit zich in onwillekeurige bewegingen, persoonlijkheidsveranderingen en verstandelijke achteruitgang. Daarmee heeft de ziekte niet alleen grote gevolgen voor de patiënt zelf, maar ook voor diens omgeving. Ik kan mij daarom ook voorstellen dat de wensouders, die een ouder hebben met Huntington en daardoor mogelijk drager zijn van het gen, willen voorkómen dat hun kind de ziekte van Huntington ontwikkelen zal.
Bent u op de hoogte van het feit dat, wanneer exclusie Pré-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD) verboden blijft, wensouders veroordeeld worden tot het ondergaan van een abortus, wanneer bij prenataal onderzoek blijkt dat de foetus 50% kans heeft op dragerschap? Vindt u abortus van een kind dat 50% kans heeft toch gezond te zijn acceptabeler dan het vernietigen van embryo’s die 50% kans hebben toch gezond te zijn, via exclusie PGD? Denkt u dat de belasting voor ouders, afgezien van de InVitro Fertilisatie (IVF)-behandeling, zwaarder is bij het niet gebruiken van een embryo dan bij het ondergaan van een abortus? Zo ja, waarom?
Potentiële dragers van het Huntington-gen met een kinderwens kunnen in Nederland op verschillende manieren proberen een kind te krijgen dat geen gendrager is. Zij kunnen dit onder andere proberen door middel van PGD. De ouders moeten dan wel bereid zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie. Het kan immers zo zijn dat beide ouders geen drager zijn van het Huntington-gen. Ik spreek hier bewust over «het proberen om een kind te krijgen»: de slagingskans per gestarte PGD behandeling is immers 15–20%. De PGD-behandeling is een belastende behandeling, zowel voor de moeder als de partner.
De wensouders kunnen verder proberen een kind te krijgen met behulp van donorzaad of een gedoneerde eicel. Tot slot kunnen de wensouders ervoor kiezen om middels prenataal onderzoek te bepalen of er sprake is van dragerschap bij de foetus. Zij kunnen bij dragerschap kiezen voor een zwangerschapsafbreking.
Bij deze beslissingen spelen allerlei overwegingen mee, zoals het voorkómen van lijden bij het toekomstig kind, beschermwaardigheid van het leven, de belasting van de vrouw en de wensouders. Dergelijke beslissingen zijn niet gemakkelijk te maken en wensouders maken verschillende afwegingen. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker wordt gezien dan een andere beslissing.
Deelt u de mening dat het afwegen van de belasting van IVF/PGD tegen de belasting van de kennis van eigen dragerschap aan de ouders is, en de overheid dit niet voor de ouders mag beslissen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1 van het lid Dijkstra (2010Z10856) waarin ik met redenen omkleed aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Deelt u de mening dat het niet logisch is de exclusie-PGD te verbieden, terwijl de prenatale exclusietest, die vaak wordt gevolgd door abortus, als de kans op dragerschap 50% is, wél wordt toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Hierboven gaf ik reeds aan dat wensouders, die mogelijk drager zijn van het Huntington-gen, voor een moeilijke beslissing staan. Zij willen lijden bij hun toekomstig kind voorkómen. Lijden dat zijzelf van dichtbij hebben meegemaakt vanwege een aangedane vader of moeder. De wensouders zullen nadenken over de verschillende mogelijkheden die zij hebben om een kind te krijgen dat geen drager is van het Huntington-gen. Dat is geen eenvoudige opgave. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker of logischer kan worden gezien dan een andere beslissing.
In welke landen is exclusie-PGD wel toegestaan? Vindt u het aanvaardbaar dat mensen uit Nederland naar die landen reizen om een exclusie-PGD test te ondergaan? Zo ja, waarom vindt u exclusie-PGD wel aanvaardbaar zo lang het niet in Nederland wordt toegepast?
In mijn antwoord op vraag 2 van het lid Dijkstra (2010Z10856) heb ik aangegeven dat PGD na een exclusietest onder meer toegestaan is in België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
De Huntington exclusietest is in Nederland niet toegestaan. In eerdere antwoorden heb ik aangegeven waarom deze test in Nederland niet is toegestaan en welke mogelijke alternatieven wensouders in dat geval hebben. Het is dan ook niet zo dat ik de exclusietest aanvaardbaar acht als deze in het buitenland wordt toegepast. Het staat wensouders echter vrij om voor deze behandeling naar het buitenland te gaan.
Hoeveel verzoeken voor een exclusietest zijn in 2009 afgewezen? Hoeveel verzoeken per jaar voor een exclusie-PGD test zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland?
Omdat het jaarverslag PGD 2009 van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) nog niet uit is, moet ik u de cijfers over 2009 verschuldigd blijven. Uit het jaarverslag 2008 blijkt dat twee patiënten met een verzoek tot een Huntington exclusietest voor behandeling zijn afgewezen. Het is op het moment moeilijk in te schatten hoeveel verzoeken zouden kunnen worden verwacht.
Bent u van mening dat HLA-typering alleen mag plaatsvinden op voorwaarde dat het gaat om aanvullend onderzoek, als het kind lijdt aan een erfelijke ziekte en de ouders gezien het herhalingsrisico een indicatie hebben voor PGD? Vindt u het acceptabel dat er onderscheid gemaakt wordt tussen erfelijke en niet erfelijke ziekten bij het toestaan van HLA-typering? Zo ja, waarom en waarop berust dat onderscheid precies?
Ik ben van mening dat HLA-typering alleen toelaatbaar is als PGD wordt toegepast om een ziekte bij een volgend kind uit te sluiten. Tijdens deze PGD-behandeling kan dan ook gekeken worden naar mogelijke geschiktheid voor donorschap voor een oudere broer of zus.
HLA-typering is niet toelaatbaar als PGD niet ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van het te concipiëren kind wordt ingezet, maar alleen met het oog op donorschap voor de oudere broer of zus. Een belangrijk argument hierbij is de overweging dat PGD alleen wordt ingezet omwille van het kind zelf. Het gaat dan om de vraag of het «donorkind» op de wereld komt omwille van zichzelf, of dat het in eerste plaats moet dienen als donor voor zijn oudere broer of zus. Daarnaast speelt de overweging mee dat PGD zou worden ingezet om een kind tot stand te brengen dat anders zonder technische ingrepen tot stand zou komen.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat artsen en ouders passief moeten toekijken wanneer een kind dreigt te overlijden aan een niet-erfelijke ziekte, terwijl het via IVF-en HLA-typering zou kunnen worden gered?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van de mogelijkheid dat als een embryo alleen op HLA-typering getest kan worden en niet tevens op erfelijke ziekte, het «embryoverlies»geringer is? Vindt u dit een argument om HLA-typering toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat geen argument om PGD ten behoeve van donorschap voor een oudere broer of zus alsnog toe te staan. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik reeds aangegeven om welke reden PGD ten behoeve van donorschap niet is toegestaan.
Hoeveel verzoeken per jaar voor een HLA-typering zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland, ook bij ouders zonder indicatie voor PGD?
Eerder gaf ik aan dat het jaarverslag PGD 2009 van het azM nog niet uit is. De cijfers over 2009 moet ik u dan ook verschuldigd blijven. Volgens het jaarverslag 2008 zijn er in dat jaar geen verzoeken voor PGD-behandeling ten behoeve van donorschap afgewezen.
Bent u bereid de taak van de Indicatiecommissie PGD uit te breiden en deze commissie niet alleen te laten toetsen of eventuele nieuwe ziektes of aandoeningen in aanmerking komen voor PGD, maar ook varianten van toepassing van PGD te laten toetsen waarvoor nu een verbod geldt, analoog aan de Britse Human Fertility and Embryology Authority?
Nee, ik zie geen aanleiding de taak van de indicatiecommissie PGD uit te breiden.
Exclusietesten voor Huntingtonpatiënten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat ouders die mogelijk het Huntingtongen dragen en een gezonde baby willen, geen gebruik kunnen maken van embryoselectie, als zij niet ook zelf te weten willen komen of zij daadwerkelijk deze dodelijke ziekte zullen krijgen?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom deze exclusietest in Nederland niet is toegestaan?
Ja, dat klopt feitelijk. Het referentiekader voor de beantwoording van deze vragen is de Beleidsbrief Ethiek (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800, nr. 183) en het standpunt PGD (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 136), die het kabinet in missionaire status heeft vastgesteld.
Ouders dienen in Nederland bereid te zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie om in aanmerking te komen voor Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD) Bij een exclusietest worden alleen embryo’s teruggeplaatst die het betreffende gen van de niet-aangedane grootouder hebben. De ouders worden bij de exclusietest niet geïnformeerd over hun eigen genetische toestand. Ook hun behandelaars weten niets over de genetische situatie van de wensouders.
De exclusietest is in Nederland om verschillende redenen niet toegestaan. Voor PGD is altijd een IVF-behandeling nodig. In geval van de exclusietest worden IVF en PGD uitgevoerd, ook indien deze behandelingen helemaal niet noodzakelijk zijn, omdat bij beide ouders geen sprake is van de betreffende genetische aandoening. Dit betekent dat onnodig een kostbare en voor de vrouw belastende behandeling wordt ingezet om te voorkomen dat de wensouders geïnformeerd worden over hun eigen genetische status. De zwangerschap wordt dan met overbodige technische ingrepen tot stand gebracht. Deze ongewenste situatie zal zich bovendien blijven herhalen als de ouders de wens hebben om een tweede of derde kind te krijgen.
Is de exclusietest in andere landen wel toegestaan? Zo ja, om welke landen gaat het?
Ja, PGD na een exclusietest is in een aantal landen toegestaan. Het gaat onder meer om België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de exclusietest valt binnen de kaders van de Beleidsbrief Ethiek, en dat het uitvoeren van pre-implantatie genetische diagnostiek voor ouders die zelf niet willen weten of zij de ziekte van Huntington zullen krijgen dus mogelijk moet zijn?
In het kabinetsstandpunt PGD (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 323, nr. 46) is geschetst binnen welke kaders PGD in Nederland kan worden uitgevoerd en welke afwegingen hierbij een rol spelen. Het gaat dan onder meer om afwegingen tussen de beschermwaardigheid van het leven en het belang van het toekomstig kind en de mogelijkheid tot het voorkómen van lijden bij dit kind.
In de beleidsbrief Ethiek zijn drie waarden geformuleerd voor het ethische beleid, te weten goede zorg, beschermwaardigheid van het leven en autonomie. De kaders van PGD dienen gelezen te worden in het licht van deze waarden. De uitvoering van de exclusietest valt daarmee niet binnen de Beleidsbrief Ethiek.
Wat gaat u doen om deze test zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen?
Ik ben niet voornemens de exclusietest in geval van PGD toe te staan.
Klopt het de exclusietest eerder wel was toegestaan in Nederland? Zo ja, waarom is het eerdere besluit teruggedraaid?
In 2003 is het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) in het toenmalige Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering aangewezen als het enige PGD-centrum in Nederland. De beroepsgroep gaf aan vragen te hebben over de indicatiestelling PGD. Daarom is in 2003 advies gevraagd aan de Gezondheidsraad. In 2006 is het standpunt over (het in januari 2006) gepubliceerde Gezondheidsraad-advies aan uw Kamer verzonden. Hierin werd aangegeven dat de exclusietest in Nederland niet toelaatbaar is. In 2005 heeft het azM eenmaal de exclusietest toegepast. Sinds deze standpuntbepaling is de exlusietest in Nederland niet meer toegepast.
Als de exclusietest niet is toegestaan voor ouders die niet willen weten of zij zelf de ziekte zullen krijgen, terwijl ouders die weten dat zij de ziekte van Huntington zullen krijgen wel aanspraak kunnen maken op Pre-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD), wat is dan de argumentatie voor dit onderscheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Kleine zorginstellingen voor vertandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten die failliet dreigen te gaan door subsidiestop op persoonsgebonden budget |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Wij gaan failliet», waarin zorgboerderij «In ’t zadel» de noodklok luidt vanwege de subsidiestop op persoongsgebonden budgetten (pgb)?1
Het artikel meldt dat zorgboerderij In ’t Zadel op korte termijn failliet dreigt te gaan door de abrupte landelijke subsidiestop op het pgb. De landelijke subsidiestop op het pgb is tijdelijk vanaf 1 juli tot het eind van dit jaar en alleen voor cliënten die voor het eerst een pgb aanvragen. Zorgboerderij In »t Zadel stond al vóór de afkondiging van de tijdelijke subsidiestop in de rode cijfers. Aangezien de subsidiestop op het pgb niet geldt voor pgb-houders, die al bij zorgboerderij In ’t Zadel in zorg zijn, zijn deze problemen niet ontstaan door de tijdelijke pgb-stop.
Hoeveel zorgboerderijen zijn er die vooral werken met verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten?
Uit onderzoek blijkt dat het aantal zorgboerderijen in de loop der jaren aanzienlijk is gestegen. Voor 2010 zijn er 762 zorgboerderijen bekend (bron: www.zorgboeren.nl). Van de in totaal 762 zorgboerderijen in Nederland werken 561 zorgboerderijen vooral met verstandelijk gehandicapten en 431 zorgboerderijen met cliënten met een psychische hulpvraag.
Hoeveel zorgboerderijen zijn door de pgb-perikelen in de problemen gekomen?
Bij mijn weten is er nog geen zorgboerderij door de pgb-perikelen in de problemen gekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1, waarbij ik aangeef dat de problemen bij zorgboerderij In ’t Zadel niet zijn ontstaan door de tijdelijke pgb-stop.
Zijn het vooral deze zorgboerderijen die te lijden hebben van de pgb-problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat deze waardevolle vorm van zorg verdwijnt?
Het zijn vooral potentiële budgethouders die niet tot een van de uitzonderingsgroepen behoren die de gevolgen ondervinden van de pgb-subsidiestop.
Bij zorgboerderijen is het van belang onderscheid te maken tussen zorgboerderijen die dagbesteding leveren en zorgboerderijen waar ook gewoond wordt. Woonzorgboerderijen zijn wooninitiatieven die onder de uitzonderingsgroep van de stop op de pgb-toekenningen kunnen vallen. De zorgboerderijen die dagbesteding leveren, kunnen met de toekenningenstop te maken krijgen voor hun cliënten die voor het eerst een pgb aanvragen. Voor bestaande pgb-houders die zij in zorg hebben, verandert er niets. Zij behouden hun pgb.
Zorgboerderij In ’t Zadel is een zorgboerderij die dagbesteding levert en ook verblijf biedt.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Wat is het alternatief voor deze vorm van zorg als zorgboerderijen het afvalputje vormen van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), omdat deze zorgboerderijen «mensen opvangen die nergens anders kunnen aarden of niet passen in het concept van een instelling»?2
Het rapport Marktperspectief zorgboerderijen in Nederland van Stichting Green Valley (september 2008) geeft aan dat «de financieringsvormen van verleende zorg op zorgboerderijen verschillend zijn en onder te verdelen zijn in de navolgende categorieën:
Uit de analyse van beschikbare gegevens blijkt duidelijk dat de grotere bedrijven veelal onderdeel zijn van een zorginstelling en/of over een eigen AWBZ-erkenning beschikken. De hoofdmoot van cliënten bij de kleinere bedrijven beschikt over een pgb. Het beschikbare cijfermateriaal is evenwel niet voldoende gespecificeerd om meer nauwkeurige uitspraken te doen over de verdeling van de omzet over deze categorieën.».
Voor nieuwe pgb-aanvragers is het alternatief de zorg in natura te ontvangen. Zij kunnen geplaatst worden in een zorgboerderij die onder de categorieën 2., 3. en 4. vallen.
Het rapport Marktperspectief zorgboerderijen in Nederland geeft tevens aan dat «uit een casestudy bij een beperkt aantal zorgboerderijen bleek dat de bezettingsgraad slechts 47% was. Enerzijds is dat toe te schrijven aan cliënten die niet op komen dagen, of met verlof of ziek zijn; aan de andere kant is er kennelijk nog ruimte om meer cliënten te ontvangen.».
Hieruit concludeer ik dat de zorgboerderijen geen wachtlijsten kennen en deze waardevolle vorm van zorg niet verdwijnt. Door mix aan financiering zal als gevolg van de subsidiestop op het pgb het merendeel van de zorgboerderijen niet verdwijnen.
Hoeveel zorgboerderijen zijn het afgelopen jaar failliet gegaan door de bezuinigingen in de AWBZ en/of pgb-perikelen? Hoe is de situatie nu in vergelijking tot uw antwoorden op eerdere vragen toen uw voorganger stelde dat faillissementen van zorgboerderijen geen trend waren?3
Voor wat betreft uw eerste vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
In reactie op uw tweede vraag geef ik u aan dat van een trend nog steeds geen sprake is. Cliënten met een pgb die al in zorg zijn bij een zorgboerderij, behouden hun pgb. Zorgboerderijen kunnen tot eind van dit jaar alleen geen nieuwe cliënten met een pgb aantrekken. Voor woonzorgboerderijen geldt dat in het geval een van de cliënten door omstandigheden niet meer aan het initiatief kan deelnemen (bijvoorbeeld als gevolg van verhuizing of overlijden), de overige individuele cliënten aan het zorgkantoor dienen aan te geven dat de continuïteit van de zorgverlening in gevaar komt als aan de aspirant bewoner geen pgb wordt toegekend. In dit licht is de uitzondering ook alleen van toepassing op cliënten met gebundelde pgb-subsidies die geen deel uitmaken van de reguliere exploitatie van (een keten van) zorg in natura aanbieders.
Het bericht van een groepsverkrachting door bewoners van een instelling voor licht vertandelijk gehandicapten |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bewoners instelling verkrachten meisje»?1
Ja.
Ik realiseer mij dat het incident reeds meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. De reden dat ik nu pas inhoudelijk reageer is dat er zowel een onderzoek door het OM als door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de orde was. De inspectie heeft gewacht met het afronden van haar onderzoek tot het politieonderzoek was beëindigd. Dit om te voorkómen met haar vragen het onderzoek van het OM in de wielen te rijden. De inspectie heeft mij onlangs over de uitkomsten van haar onderzoek geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zoiets nooit mag plaatsvinden binnen een zorginstelling?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt in onze samenleving – en dus ook binnen zorginstellingen – niet geaccepteerd. Helaas komen dergelijke incidenten toch voor in onze maatschappij, ook binnen zorginstellingen. Van zorgaanbieders worden extra inspanningen verwacht om veilige woon- en leefomstandigheden te bieden, onder andere door uitvoering van beleid dat gericht is op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Deelt u voorts de mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling dus duidelijk tekort schiet?
Nee. Ik licht dit toe.
Het interne toezicht wordt primair uitgeoefend door de Raad van Toezicht van Cordaan. Hierover wordt in het jaardocument 2009 verantwoording afgelegd. De Raad van Toezicht heeft een Auditcommissies Zorg en een Auditcommissie Financiën. In 2009 is een evaluatie uitgevoerd en is de werkwijze verder geprofessionaliseerd. De positie van de Auditcommissie Zorg is inhoudelijk versterkt. Er is in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Bovendien is een kwaliteitsraad met externe deskundigen ingesteld.
Daarnaast heeft Cordaan een intern systeem van visitatie. Het visitatieteam heeft in 2009 vijf locaties voor mensen met een verstandelijke beperking bezocht. De teamleden hebben 44 cliënten, begeleiders en verwanten op de domeinen van kwaliteit van bestaan bevraagd, zij proeven de sfeer en eten mee. In het verslag van het bezoek worden verbeterpunten vastgelegd. In het kwaliteitsjaarverslag 2009 legt Cordaan verantwoording af van de verbeterpunten en resultaten op de 8 onderdelen van het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg.
In 2009 en in de eerste helft van 2010 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op twee manieren toezicht gehouden op de sector Verstandelijk Gehandicaptenzorg van Cordaan. In de eerste plaats is er in het kader van thematisch toezicht tweemaal een aangekondigd bezoek gebracht. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in het kader van incidententoezicht een onaangekondigd bezoek aan de instelling afgelegd.
Op grond van deze informatie ben ik niet van mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling tekort schiet.
Op wat voor wijze gaat u de betrokkenen benaderen en wat zijn de gevolgen?
Cordaan heeft dit incident zelf gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Gelet op de complexiteit van het incident en de mogelijke strafrechtelijke implicaties voor de verdachten, waaronder twee cliënten van Cordaan, is voorrang gegeven aan een ongehinderde uitvoering van het politie-onderzoek.
Conform de Leidraad Meldingen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan Cordaan gevraagd een onderzoek naar dit incident te doen. Dit onderzoek zal geruime tijd in beslag nemen. Ondertussen zal Cordaan de inspectie periodiek een voortgangsrapportage doen toekomen. De inspectie heeft vastgesteld dat Cordaan zich in de eerste voortgangsrapportage in voldoende mate heeft verantwoord over de geleverde zorg en begeleiding aan de direct en indirect betrokken cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Bovendien heeft Cordaan inzicht gegeven in de maatregelen die tot nu toe zijn genomen. In de rapportage zijn de resultaten nog niet zichtbaar gemaakt, dat zal wel in de volgende voortgangsrapportage gebeuren.
Kunt u garanderen dat zoiets nooit meer gaat plaatsvinden in de toekomst? Zo nee waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om 100% veiligheid te garanderen. Zie ook antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat een meisje kan weglopen uit een gesloten instelling?
Jongeren verblijven in een gesloten jeugdinstelling op basis van een machtiging van de kinderrechter. De instellingen voor gesloten jeugdzorg stellen binnen zes weken na binnenkomst een behandelplan op. Het doel van de behandeling is terugkeer naar de samenleving. Verlof maakt onderdeel uit van de behandeling. Gesloten jeugdzorg betekent dus niet dat jongeren permanent opgesloten zitten.
Het behandelplan bevat ook afspraken over het verlof van de jongere. De instellingen voor gesloten jeugdzorg maken voorafgaand aan verlof een risicotaxatie en verloven worden geëvalueerd.
Het stopzetten van het persoongebonden budget (pgb) in kleine zorginstellingen |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin het volgende wordt gesteld: «De subsidiestop op het PGB nekt kleine zorginstellingen»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat de zorginstelling in het artikel schetst?
Nee. De landelijke subsidiestop op het pgb is tijdelijk vanaf 1 juli tot eind van dit jaar en alleen voor cliënten die voor het eerst een pgb ontvangen. De zorginstelling in het artikel stond al vóór de afkondiging van de tijdelijke subsidiestop in de rode cijfers. Aangezien de subsidiestop op het pgb niet geldt voor pgb-houders, die al bij de zorginstelling in zorg zijn, kan het probleem dat de zorginstelling in het artikel schetst niet het gevolg zijn van de tijdelijke pgb-stop.
Heeft u meer signalen ontvangen van kleine zorginstellingen die door de pgb-stop in de problemen komen? Zo nee, wilt u onderzoeken of de problemen zich beperken tot de in het artikel genoemde zorgboerderij? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel zorgboerderijen en instellingen het gaat? Kunt u aangeven, hoeveel cliënten hierbij betrokken zijn?
Ik heb van een aantal particuliere thuiszorginstellingen een brief ontvangen die door de tijdelijke subsidiestop op pgb’s tijdelijk geen nieuwe pgb-cliënten kunnen aantrekken. Hoeveel cliënten hierbij betrokken zijn, is niet aan te geven, omdat het om nieuwe pgb-cliënten gaat, die bovendien altijd recht op zorg in natura behouden.
Kunt u aangeven of het omzetten van de indicatie van zorg in natura naar het pgb aan een maximumtermijn is gebonden?
De indicatie voor zorg in natura en het pgb is identiek. Het gaat dus niet om het omzetten van de indicatie, maar het gaat in dit geval om het omzetten van zorg in natura naar een pgb.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet een subsidieaanvraag binnen 8 weken zijn afgehandeld. De zorgkantoren streven naar een snellere afhandeling. Er is een prestatienorm geformuleerd die ervan uitgaat dat aanvragen gemiddeld binnen 6 weken worden afgehandeld. De NZa rapporteert jaarlijks over deze prestatienormen.
Bent u bereid een regeling te treffen om zorginstellingen te ontzien die zelf deze kosten moeten voorschieten omdat het zorgkantoor de indicatie niet tijdig omzet van zorg in natura naar een pgb?
Voor een zorgboerderij of zorginstelling levert een doorlooptijd van 6 weken voor het omzetten van zorg in natura naar een pgb geen financieel probleem op.
Immers, een zorgboerderij moet eerst een maand zorg leveren, alvorens een factuur naar de budgethouder verzonden kan worden. Vervolgens heeft de budgethouder een betaaltermijn van een paar weken.
De doorlooptijd voor het omzetten van zorg in natura naar een pgb staat daarmee vrijwel gelijk aan een doorlooptijd die een zorginstelling toch altijd al heeft tussen zorglevering en ontvangst van de betaling.
Een zorginstelling neemt zelf een risico als men vooruitlopend op het verkrijgen van de benodigde financiering al begint met het leveren van de zorg.
Kunt u garanderen dat vanaf 1 januari 2011 de problemen met het omzetten van de indicatie opgelost zijn, zodat het pgb een volwaardig alternatief blijft?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de regeling voor de Thomashuizen uit te breiden naar instellingen zoals in het artikel genoemd?
De uitzondering die hier bedoeld wordt, geldt voor alle cliënten in ouder-/wooninitiatieven. Er is geen aparte regeling voor de Thomashuizen. Alle initiatieven waarvan de zorg voor de overige cliënten van het initiatief in gevaar komt als aan de aspirant bewoner geen pgb wordt toegekend vanwege de handhaving van het subsidieplafond per 1 juli 2010, komen voor de uitzondering in aanmerking.
Bent u bereid de zorgkantoren op te roepen extra maatregelen te treffen om te voorkomen dat er problemen ontstaan met wachtlijsten voor pgb-cliënten in kleine instellingen?
Ik zal laten monitoren welke cliënten door de pgb-wachtlijst in de problemen raken. Zorgkantoren en zorgaanbieders wil ik stimuleren een oplossing te vinden voor die mensen, waarvoor geen passende zorg in natura beschikbaar is.