Onnodige pijn bij bevalling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat zwangere vrouwen in veel Nederlandse ziekenhuizen geen pijnbestrijding krijgen?1
In alle ziekenhuizen van Nederland kan men enigerlei vorm van pijnbestrijding gedurende de partus krijgen, volgens de Richtlijn medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de bevalling2, echter in een gering aantal ziekenhuizen is de 24-uurs beschikbaarheid van één soort pijnbestrijding, de epidurale analgesie, nog niet gewaarborgd, met name in de nachtelijke uren.
Maar ook in die klinieken beschikt men dan op die momenten over andere opties voor pijnbestrijding.
Is het waar dat er sinds twee jaar een richtlijn bestaat waarin pijnbestrijding bij bevalling 24 uur per dag wordt gegarandeerd?
Nee, deze hierboven reeds genoemde Richtlijn doet aanbevelingen voor het verlenen van medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de baring, maar garandeert deze niet.
Is het waar dat 15 ziekenhuizen zich niet aan de richtlijn houden en vrouwen in deze ziekenhuizen alleen tussen 9.00 en 17.00 uur pijnbestrijding kunnen krijgen? Welke ziekenhuizen houden zich niet aan deze richtlijn en waarom doen zij dat niet?
Nee, dit is niet waar: alle ziekenhuizen bieden te allen tijde enige vorm van pijnbestrijding zoals genoemd in de richtlijn aan.
Waar U echter op doelt is dat niet alle ziekenhuizen 24 uur per etmaal genoemde epidurale analgesie kunnen bieden.
De laatste jaren is er een toename in het gebruik van pijnbestrijding gedurende de partus, zowel medicamenteus als epiduraal, in steeds meer ziekenhuizen.
In 2010 is er nog maar één kliniek waar helemaal geen epidurale analgesie (EA) tijdens de partus geboden wordt. In 7 klinieken is er alleen beschikbaarheid van EA overdag en/of tot 23 uur. In 49 perifere ziekenhuizen en de 8 academische is EA 7x24 uur beschikbaar. In een aantal andere klinieken, 29, zijn nachtelijke epiduralen met enige beperking mogelijk.3
Deels komt dit doordat men kiest voor alternatieve vormen van pijnbestrijding maar vaak liggen er logistieke verschillen tussen de ziekenhuizen onderling aan ten grondslag.
Met name in de kleinere ziekenhuizen is het aantal anesthesiologen niet groot genoeg om nachtelijke inzet te institutionaliseren; zij hebben een oproepdienst voor spoedgevallen, naast hun reguliere werk overdag.
Daarnaast kan men al bezig zijn met een spoedoperatie.
Deelt u de mening dat de richtlijn niet voor niets voorziet in pijnbestrijding bij bevalling en dat de ziekenhuizen zich hieraan moeten houden?
Ik ben van mening dat vrouwen op basis van goede informatie moeten kunnen kiezen of zij thuis of in het ziekenhuis bevallen en indien zij kiezen voor een ziekenhuis, ook in welk ziekenhuis zij zich dan laten begeleiden. Informatie over de pijnstilling die een ziekenhuis conform de richtlijn kan bieden, is daarvoor nodig. Op dit moment kunt u deze informatie vinden op de website van Kind en Ziekenhuis.4
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat vrouwen in alle ziekenhuizen conform de richtlijn worden behandeld en dientengevolge 24 uur per dag de mogelijkheid van pijnbestrijding bij de bevalling kunnen krijgen?
Het is aan de ziekenhuizen om transparant te zijn over de zorg die zij kunnen bieden en het is eveneens aan de ziekenhuizen om die zorg zo veel mogelijk overeenkomstig de richtlijnen te doen plaatsvinden. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
In de uitvraag van de ZiZO indicatorenset ziekenhuizen5 is het hebben van een transmuraal schriftelijk multidisciplinair protocol «medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de baring» een prestatie-indicator die in 2010 is uitgevraagd over 2009. Het grootste deel van de 86 ziekenhuislocaties die gegevens hebben aangeleverd (72%) maakt gebruik van een transmuraal multidisciplinair protocol Medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de bevalling. Betreft de indicator epidurale pijnstilling is in het overgrote deel van deze 84 ziekenhuislocaties (98%) de mogelijkheid geboden wordt om zonder beperkingen 24 uur per etmaal, 7 dagen in de week epidurale of CSE pijnstilling te krijgen.
Het artikel "HAWK personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt" |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «HAWK Personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt»?1
De staatssecretaris van Defensie heeft in zijn brief van 3 september 1998 (Handelingen 1997–1998, nr. 1731) gemeld dat de veiligheidsafstanden voor de HAWK-installatie van 1985 tot 1998 waren aangepast. Zoals uiteengezet in deze brief bleef ook bij de aangepaste veiligheidsafstanden de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling binnen de Navo-veiligheidsnorm. Deze norm voor de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling heeft tot doel een overmatige opwarming te voorkomen. Een verband tussen het optreden van kanker en blootstelling aan radarstraling is overigens niet aangetoond. Hoewel de onderzoeksrapporten daar geen aanleiding toe gaven, is in 1998 vanwege onrust bij het personeel de veiligheidsafstand aangepast aan de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsafstand.
De staatssecretaris van Defensie heeft op 17 december 2009 in brief over de «Haalbaarheidsstudie HAWK» (Kamerstuk 27 580, nr. 14) melding gemaakt van de onderzoeken in België en Duitsland. Het onderzoek in de Verenigde Staten is mij niet bekend. In de brief van 17 december 2009 en in de antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie (Kamerstuk 27 580, nr. 16, verzonden 18 mei 2010) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een onderzoek naar de gezondheidseffecten van de Hawk-radar. Ik zie in het artikel in De Pers van 1 september jl. geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Kunt u de Instructie 26224 van de directeur Materieel Koninklijke Luchtmacht, uitgevaardigd op 2 december 1985, en de originele fabrieksaanwijzingen voor het HAWK-afweersysteem naar de Kamer sturen?
Het Hawk-afweersysteem is in 2004 buiten gebruik gesteld. De gevraagde documentatie is niet meer in het bezit van Defensie. Intussen is bij het NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) de systeemdocumentatie opgevraagd. Fabrieksaanwijzingen, Technical Manuals en meetrapporten van apparatuur zoals HAWK zijn doorgaans zeer omvangrijk en bovendien gerubriceerd. Ik zal de relevante delen van de documenten naar de Kamer zenden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat Defensie de fabrieksaanwijziging betreffende de minimaal veilige afstand tussen de mens en de Improved Continuous Wave Acquisition Radar (ICWAR) heeft ingekort? Zo ja, op welke momenten sinds de ingebruikneming van de HAWK is dit gebeurd? Op basis van welke gegevens is besloten dat deze inkorting geen schadelijke gevolgen kan hebben voor degenen die met of in de nabijheid van het HAWK-afweersysteem werkten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat onderzoek in Nederland naar de gevolgen van blootstelling aan straling afkomstig van de ICWAR alsnog haalbaar is, wanneer er aansluiting gezocht wordt bij de resultaten van gelijksoortige onderzoeken die plaatsvonden in onder andere de VS, Duitsland en België? Zo ja, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van militairen die hebben gewerkt met HAWK-radarinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een nieuwe reeks misstanden in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ouderen in zorgcentrum Loevestein te Den Haag zeker een jaar lang onder erbarmelijke omstandigheden hebben geleefd?1
Ik vind dit erg triest. Juist deze groep kwetsbare ouderen moet erop kunnen vertrouwen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Wat is de oorzaak hiervan?
Ik heb van de IGZ begrepen dat hieraan ten grondslag lag dat de instelling te kampen heeft gehad met een probleem in de dagelijkse aansturing op de werkvloer waardoor er geen goede voorbeeldfunctie aanwezig is, evenals het ontbreken van de continue aanwezigheid van een multi-disciplinair team. Inmiddels heeft de zorginstelling een nieuwe teamleider aangesteld.
Hoeveel meldingen over deze zorginstelling heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg de afgelopen 5 jaar ontvangen? Welke actie is vervolgens op deze meldingen ondernomen?
Er zijn tussen november 2006 en heden 4 meldingen ontvangen over Loevestein.
Waarom heeft u op eerdere vragen van de SP-fractie geantwoord dat u overweegt om slechts de mogelijkheid tot bewindvoering te scheppen indien de instelling failliet dreigt te gaan en niet wanneer de kwaliteit ernstig onder de maat is? Hoe zijn kwetsbare ouderen bij instellingen als Loevestein hierbij gebaat? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Primair is de Raad van Bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor het leveren van zorg, voor de continuïteit en de kwaliteit daarvan. De IGZ heeft de taak om toezicht te houden op de kwaliteit van zorg die in instellingen geleverd wordt. Naar mijn mening is de IGZ voldoende toegerust. De IGZ heeft voldoende instrumenten om bestuurders aan te spreken en te bewerkstelligen dat zij maatregelen nemen als de kwaliteit onvoldoende is. Bewindvoerderschap vind ik niet nodig, omdat de IGZ bij voortdurende slechte kwaliteit verscherpt toezicht kan instellen.
Omdat ik het belangrijk vind dat cliënten niet verstoken blijven van zorg bij ernstige financiële problemen van een instelling en een (dreigend) faillissement, heb ik u – in eerdere antwoorden op kamervragen (vergaderjaar 2009–2010, nr. 3051) – toegezegd dat ik wil uitzoeken welke mogelijkheden er zijn om in ieder geval de continuïteit van die zorg te garanderen. Het aanstellen van een bewindvoerder is een van de mogelijkheden die ik, alhoewel het een zwaar middel is en er nogal wat haken en ogen aan kleven, serieus zal onderzoeken. Daarbij moeten er antwoorden komen op vragen als: waar vinden we bewindvoerders, wie stelt een bewindvoerder aan, hoe wordt dit gefinancierd, hoe moet het juridisch geregeld worden, hoe weten we of de aan te stellen bewindvoerder in staat is om de instelling weer op poten te krijgen. En mocht dat op financieel gebied nog te realiseren zijn, hoe weten we dat hij/zij dat ook kan op het gebied van kwalitatief goede zorg. Kortom, allerlei vragen die beantwoord moeten worden voordat er daadwerkelijk kan worden overgegaan tot het invoeren van bewindvoerderschap in de zorg.
Bent u van mening dat de recente reeks misstanden in de ouderenzorg niet berust op incidenten, maar een structureel beeld van de situatie in Nederland geven? Zo nee, hoe verklaart u de grote stroom reacties zoals die zijn binnengekomen bij Een Vandaag en Nu91?3
Het baart mij zorgen dat instellingen regelmatig te kampen hebben met een personeelstekort waardoor de werkdruk voor de medewerkers toeneemt, de kans op fouten toeneemt en de kwaliteit van zorg afneemt, zoals de incidenten waar u naar verwijst laten zien. Dit wordt nog versterkt in vakantieperiodes -zoals ook blijkt uit de uitzending van Een Vandaag- wanneer de bezetting minimaal is. Ik betreur het dat de meest basale onderdelen van de zorg hierdoor in het gedrang komen. Tegelijkertijd is dit gelukkig geen beeld dat de inspanningen van de hele sector dekt. De kwaliteitsmeting van de zorginhoudelijke indicatoren verantwoorde zorg geven een goed beeld van de stand van de kwaliteit in de sector verpleging en verzorging en laat zien dat de uitkomsten van de zorg licht verbeteren.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de stelling dat naar de wc geholpen worden, even naar buiten gaan en een praatje maken voor de meeste ouderen in Nederland een onbereikbare luxe is geworden?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw antwoord op de vraag «Hoe erg moet het worden, voordat er iets verbetert?»3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de recente korting van 91 miljoen euro op de verpleeg- en verzorgingshuizen bevorderlijk is voor de kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De door u aangehaalde 91 miljoen euro is een korting op de contracteerruimte 2010 waarmee een overschrijding van de geraamde groei van de intramurale capaciteit in 2008 gecompenseerd wordt. Echter voor 2010 is er voor de totale AWBZ-uitgaven een groeiruimte van 620 miljoen euro beschikbaar; hiervan is 385 miljoen euro gereserveerd ter dekking van verschillende uitgaven (zoals geraamde groei pgb, extra zorgkosten zwaardere zorg en extramurale zorg in nieuwe Fokuswoningen). Er resteert een bedrag van 235 miljoen euro om extra productieafspraken te maken. Per saldo is er dus geen sprake van minder AWBZ-middelen maar van meer.
Deelt u de mening dat verdere bezuinigingen op de zorg voor kwetsbare mensen uitgesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat u dit gaat meemaken als bewindspersoon; nu en in de nabije toekomst?
Kortheidshalve verwijs ik u voor toekomstplannen voor de gezondheidszorg naar de begroting van VWS die met Prinsjesdag beschikbaar is gekomen.
Welk advies heeft u voor bewoners en andere betrokkenen die te maken krijgen met misstanden in de zorg? Waar kunnen zij terecht?
Ik raad bewoners aan om in geval van mogelijke misstanden, maar ook met vragen over de zorg, altijd in gesprek te gaan met het zorgpersoneel, de eigen verzorgende (EVV’er) en/of de locatiemanager of bestuurder. Mocht dit niet leiden tot verbeteringen of oplossingen, dan is er altijd een cliëntenraad die benaderd kan worden of kunnen klachten worden ingediend bij de klachtencommissie van de zorginstelling. Ingeval van misstanden of van structurele tekortkomingen in de zorg, kunnen betrokkenen deze melden bij de IGZ.
Bent u bereid, naast het meldpunt gehandicaptenzorg, ook een speciaal meldpunt voor ouderenzorg te openen bij de Inspectie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat het meldpunt ouderenzorg van start?5
De IGZ is geen klachtenbehandelinginstantie of landelijke beroepsorganisatie voor klachten. De IGZ heeft als opdracht om meldingen over calamiteiten of structurele tekorten in de zorg te onderzoeken. Met ingang van 1 september 2010 is bij de IGZ een tijdelijk meldpunt gehandicaptenzorg ingesteld. De ervaringen met dit meldpunt wil ik eerst bezien alvorens al dan niette besluiten om een meldpunt voor klachten over de ouderenzorg in te stellen.
Het verzaken van de acceptatieplicht door verzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wist u van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar verzekeraars, waarvan zij vermoedt dat ze in 2009 zich niet gehouden hebben aan de acceptatieplicht in de Zorgverzekeringswet (Zvw)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja ik wist van dit onderzoek, de NZa heeft dit onderzoek aangekondigd in het Samenvattend rapport Rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2009.
Erkent u dat de acceptatieplicht een cruciaal onderdeel is van de Zorgverzekeringswet?
De acceptatieplicht is, als spiegelbeeld van de verzekeringsplicht, een wezenlijk onderdeel van de Zorgverzekeringswet.
Welke verzekeraars worden onderzocht? Deelt u de mening dat verzekeraars die de acceptatieplicht schenden met naam en toenaam genoemd dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet op de hoogte welke zorgverzekeraars worden onderzocht. Indien er daadwerkelijk sprake is van het schenden van de acceptatieplicht kan de NZa op grond van artikel 78 van de Wet markordening gezondheidszorg overgaan tot het openbaar maken van deze schending. Voorwaarde hiervoor is echter wel dat er eerst een aanwijzing is gegeven en deze niet is opgevolgd. Of het openbaar maken voor een dergelijke schending de meest aangewezen sanctie is, is aan de NZa. Er wordt nu eerst onderzocht of de acceptatieplicht daadwerkelijk is geschonden.
Erkent u dat het goed is wanneer de NZa niet alleen onderzoekt wie de acceptatieplicht hebben genegeerd, maar ook wat de motieven zijn van het schenden van de acceptatieplicht? Zo ja, gaat de NZa dit ook onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De NZa is op dit moment bezig met het onderzoeken of de acceptatieplicht is geschonden. Indien dat het geval is, zal de NZa zeker de aard van deze schending in kaart brengen alvorens zich de bezinnen op een eventuele sanctie.
Bent u bereid (te laten) onderzoeken of het zo is dat het systeem voor risicoverevening niet goed werkt en dat zorgverzekeraars daarom sommige risicoverzekerden mijden? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen tijd diverse onderzoeken naar de werking van het systeem van risicoverevening uit laten voeren. Met name de internationale evaluatie en een onderzoek dat zich richt op het risico tot risicoselectie na afbouw van macronacalculatie zullen inzicht geven in de gedragsprikkels die zorgverzekeraars ervaren met betrekking tot negatieve risicoselectie.
In het najaar, als alle onderzoeken afgerond zijn, zal ik u van de uitkomsten van deze onderzoeken op de hoogte stellen.
Bent u bereid (te laten) onderzoeken of het zo is dat de maatregelen genomen zijn om wanbetaling tegen te gaan onvoldoende zijn voor de zorgverzekeraar? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens de parlementaire behandeling van de wanbetalerswet2 heb ik toegezegd het parlement voor het einde van 2010 te informeren over de uitvoering van de wet voor de verzekerden die op het moment van inwerkingtreding van de wet al een premieachterstand hadden van meer dan zes maanden (het stuwmeer). Daarnaast is in de VWS-verzekerdenmonitor 20103 toegezegd te bezien in hoeverre nadere maatregelen voor eventuele recidiverende wanbetalers wenselijk zijn. Verder is in de pandrechtbrief van 2 juli 20104 toegezegd de effecten van het incassobeleid te onderzoeken.
Op dit moment tref ik voorbereidingen voor het uitvoeren van een evaluatie, waarbij de doelstellingen van de wet zullen worden getoetst aan de uitvoeringspraktijk. Daarbij wordt ook onderzocht of de maatregelen die genomen zijn om wanbetaling tegen te gaan, voor de zorgverzekeraar voldoende zijn.
Aan de hand van deze evaluatie zal ik het parlement informeren over de uitkomsten van de evaluatie en de beleidsmatige consequenties die daaruit mogelijkerwijs zullen voortvloeien. In december 2010 zal ik u tussentijds informeren over de verwerking van het stuwmeer.
Is bekend om hoeveel mensen het gaat die door het schenden van de acceptatieplicht niet bij een verzekeraar terecht konden? Zijn deze mensen uiteindelijk wel ergens aangenomen, of zitten zij nog zonder verzekering?
Op dit moment is de NZa aan het onderzoeken of er sprake is van het schenden van de acceptatieplicht, de aard en omvang hiervan zal uit dit onderzoek naar voren komen. Wel is duidelijk dat de signalen die de NZa heeft ontvangen, alleen betrekking hebben op mensen met een betalingsachterstand bij een andere zorgverzekeraar. Op grond van artikel 8a van de Zorgverzekeringswet mag een verzekerde deze verzekering niet opzeggen. De eventuele schending van de acceptatieplicht heeft betrekking op het afsluiten van een tweede verzekering voor de groep mensen die reeds verzekerd waren, maar een betalingsachterstand hebben. Van het uitsluiten van mensen voor een zorgverzekering is dus geen sprake.
In welke mate is de groep die geweigerd wordt overeenkomstig aan de groepen die onverzekerd zijn? Zit hier een verband?
Voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoord bij de vorige vraag.
Bent u van mening dat het niet naleven van de acceptatieplicht door verzekeraars een reden moet zijn voor het kwijtschelden van de boete wegens het onverzekerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de huidige regelgeving krijgt een verzekeringsplichtige die zich te laat verzekert een boete opgelegd. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering» (Kamerstukken I 2009/10, 32 150, A) voor behandeling in de Eerste Kamer waarmee het huidige boeteregiem vervalt. Een boete over een onverzekerde periode is dan niet meer aan de orde; het kwijtschelden van die boete bij te late aanmelding is dan niet meer relevant.
Wel is en blijft het naleven van de acceptatieplicht door zorgverzekeraars een cruciaal onderdeel van de Zorgverzekeringswet. Dat is tevens een belangrijk punt van toezicht. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt doet de NZa thans nader onderzoek of er sprake is van schending van de acceptatieplicht. De NZa zal maatregelen richting zorgverzekeraars treffen als blijkt dat verzekeringsplichtigen inderdaad onterecht worden geweigerd. Ook in de komende jaren zal de NZa op, onder meer, dit onderwerp toezicht blijven houden.
Wat gaat u doen met de uitkomsten van het onderzoek van de NZa? Welke sancties gaat u de verzekeraars opleggen die zich niet gehouden hebben aan de acceptatieplicht?
De NZa is op grond van haar taak als toezichthouder bevoegd om maatregelen te treffen. Zo kan de NZa een aanwijzing geven en als deze niet wordt nagekomen, kan de schending openbaar worden gemaakt of een last onder dwangsom worden op gelegd. Ook een bestuurlijke boete tot 500 000 is mogelijk. Of er een maatregel noodzakelijk is en welke maatregel dit dient te zijn, is aan de NZa.
De berisping van de internetapotheek door het Medisch Tuchtcollege |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege tegen de apotheker die via internet medicijnen verkoopt zonder geldig doktersrecept?1
Ja.
Klopt de conclusie in het bericht dat de apotheker, ondanks de berisping door het Medisch Tuchtcollege, gewoon kan doorgaan met zijn praktijken omdat hij gebruik maakt van buitenlandse doktersrecepten?1
Het bericht op de site van de NOS klopt niet. De Kwaliteitswet zorginstellingen is toereikend. De desbetreffende apotheker – de Multatuli apotheek te Delft – heeft de terhandstelling van receptgeneesmiddelen via de website dokteronline.com gestaakt sinds 20 mei 2010. Zie voorts het antwoord op vraag 4.
Bent u nog steeds van mening dat de Kwaliteitswet zorginstellingen voldoende is om in te grijpen?2 Waarom kan de apotheker toch doorgaan met zijn praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een aanwijzing zou geven om zo snel mogelijk een bevel te doen uitgaan naar deze apotheker, dat deze zich moet voegen naar de normen die gelden voor verantwoorde zorg?2 Is dit inmiddels gebeurd en kan de apotheker na dit bevel nog steeds doorgaan met zijn praktijken?
Ik ben mijn toezegging nagekomen. Ik heb de Multatuli apotheek een aanwijzing gegeven op basis van artikel 7 van de Kwaliteitswet. De aanwijzing hield kort gezegd in dat de betrokken apotheek geen geneesmiddelen meer via dokteronline.com mocht terhandstellen. De apotheek heeft tegen deze aanwijzing een voorlopige voorziening gevraagd bij de Rechtbank Den Haag. Op 20 mei 2010 oordeelde de Voorzieningenrechter dat geen sprake was van verantwoorde zorgverlening door de Multatuli apotheek en dat de minister van VWS in redelijkheid een aanwijzing kon geven. Daarop heeft de apotheek de aflevering van receptgeneesmiddelen via dokteronline.com gestaakt.
Het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag heeft 31 augustus jl. geoordeeld dat eveneens geen sprake is van verantwoorde zorg in de zin van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en heeft de apotheker berispt.
Het door een apotheker terhandstellen van receptgeneesmiddelen die zijn voorgeschreven in strijd met artikel 67 Geneesmiddelenwet is dus strijdig met de Kwaliteitswet zorginstellingen en met de Wet BIG. Elke apotheek die zich daaraan schuldig maakt kan direct worden gedwongen daar mee op te houden. Voorzover bij de IGZ bekend is er thans geen enkele apotheek in Nederland die zich daaraan schuldig maakt.
Staat u nog steeds op uw standpunt uit het debat van 6 april 2010, waarin u stelde dat hiaten in de wet niet aan de orde zijn?2 Hoe reageert u op de brancheorganisatie KNMP, die stelt dat er sprake is van een maas in de wet?1
Zoals in het antwoord bij vraag 4 is uiteengezet, is er geen sprake van een hiaat in de wet. In de berichtgeving waaraan wordt gerefereerd zijn helaas onjuistheden geslopen. Uit navraag blijkt dat de KNMP van oordeel is dat een aanwijzing of bevel via de Kwaliteitswet of de Wet BIG effectief is. Dit staat ook op de website van de KNMP. De KNMP zou wel graag zien dat in de Geneesmiddelenwet wordt bepaald dat apothekers geen geneesmiddelen mogen terhandstellen als door een arts in strijd met artikel 67 is voorgeschreven. Ik acht zo’n toevoeging in de Geneesmiddelenwet echter juridisch gezien overbodig als er al twee andere wetten zijn op basis waarvan kan worden opgetreden.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 12 februari 2009, waarin u al toezegde om de betreffende website, dokteronline.com, aan te pakken?3 Waarom is de betreffende website nog steeds operationeel? Is een berisping van het Medisch Tuchtcollege de enige actie die is ondernomen?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de eigenaar/beheerder van de website enerzijds en de beroepsbeoefenaren in de zorg die daaraan meewerken anderzijds.
Er zijn vele websites die receptgeneesmiddelen rechtstreeks of via een constructie als dokteronline aanbieden. Voorzover die websites, zoals dokteronline, vanuit het buitenland opereren en in het buitenland worden beheerd is het juridisch en feitelijk zeer lastig die websites «uit de lucht» te halen. Wanneer websites buiten de Europese Unie worden beheerd is dit extra lastig omdat de wetgeving meestal anders luidt dan in Nederland, dan wel ontbreekt.
In de aangehaalde Kamervragen had ik ook al aangegeven dat Nederlandse wetten alleen gelden op Nederlands grondgebied. Wel is het mogelijk om artsen en apothekers die in Nederland samenwerken met zo’n website effectief aan te pakken. Op basis van de Kwaliteitswet of de Wet BIG kunnen deze beroepsbeoefenaren gedwongen worden deze activiteiten te staken. Voorzover thans bekend zijn er in Nederland geen (BIG-geregistreerde) artsen of apothekers die hieraan meewerken.
Het kan zijn dat aan Nederlanders receptgeneesmiddelen via dokteronline.com kunnen worden toegezonden door apotheken vanuit België, Engeland of Duitsland. Er zijn geen douanecontroles meer binnen de Europese Unie. Het is aan de handhavende autoriteiten in de andere lidstaten om daar tegen op te treden.
Is de omissie in artikel 67 van de Geneesmiddelenwet, waarvan u spreekt in de beantwoording, inmiddels hersteld?3 Heeft u het na herstellen van deze omissie wel voldoende mogelijkheden om internetapothekers aan te pakken?
Bij de invoering van artikel 67 Geneesmiddelenwet is nagelaten de overtreding van dat artikel met een boete te sanctioneren. Deze omissie is hersteld in het voorstel van wet tot wijziging van de geneesmiddelenwet en de Wet BIG dat thans in de Tweede Kamer in behandeling is (Kamerstukken II, 32 196). Het opleggen van een boete betekent echter niet dat de activiteiten daadwerkelijk worden gestaakt. Internetapotheken die geneesmiddelen afleveren die in strijd met artikel 67 zijn voorgeschreven kunnen als gezegd effectief worden aangepakt. en worden gedwongen hun activiteiten te staken via de Kwaliteitswet en de wet BIG.
Per wanneer zal de site www.dokteronline.com uit de lucht worden gehaald? Is het, gezien het feit dat deze zaak anderhalf jaar geleden al aan de orde is gesteld, niet onbegrijpelijk dat deze site nog steeds operationeel is?
Zoals bij vraag 6 is uiteengezet kan ik vanuit het buitenland opererende websites als dokteronline.com niet zomaar «uit de lucht halen». Wel kan ik de aflevering van geneesmiddelen in Nederland via beroepsbeoefenaren in Nederland tegenhouden.
Het gaat hierbij echter ook om een grensoverstijgend vraagstuk, waarbij de handhavende autoriteiten van andere landen hun verantwoordelijkheid zullen moeten nemen.
Een stijgend aantal medewerkers uit de zorg dat is ingeschreven bij het UWV |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een stijgend aantal mensen uit de zorg staan ingeschreven?1
Ja.
Bent u van mening dat door goed personeelsbeleid uitval als gevolg van overbelasting kan worden voorkomen?
Goed personeelsbeleid kan inderdaad bijdragen aan het terugdringen van de ervaren werkdruk.
Bent u op de hoogte van de wijze waarop werkgevers in de zorg voorkomen dat de belasting van de medewerkers steeds hoger wordt?
Ik ga geregeld op werkbezoek in zorginstellingen en daar laat ik mij uitvoerig voorlichten over problemen op de werkvloer. Verder voer ik regelmatig overleg met de branche-organisaties en met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties samen. Daarin wordt onder andere het thema arbeidsomstandigheden besproken. Zij zijn immers de primair verantwoordelijken voor alles wat samenhangt met een goede organisatie van het dagelijkse werk. Beheersing van de werkdruk blijkt voor werkgevers een grote uitdaging te zijn. Ze nemen verschillende maatregelen op het gebied van belasting, belastbaarheid en regelmogelijkheden van het personeel.
Denkt u ook dat er een verband bestaat tussen voortdurende reorganisaties in de zorg en de overbelasting van medewerkers?
Reorganisaties zijn geen specifiek kenmerk van de zorg, dus zou dat niet tot van andere sectoren onderscheidende cijfers kunnen leiden. Reorganisaties vinden op verschillende wijze plaats en kunnen daardoor verschillende effecten hebben op de inzetbaarheid van medewerkers.
Bestaat er naar uw weten een verband tussen de schaalgrootte van instellingen, het werkplezier van medewerkers en de uitval als gevolg van ziekte en overbelasting?
Zo specifiek als u het vraagt, daar zijn mij hier geen signalen van bekend. Wel is bekend dat ziekteverzuimcijfers gemiddeld hoger uitvallen naarmate organisaties groter zijn.
Is het naar uw mening mogelijk dat er een verband bestaat tussen het voortdurend opknippen van functies, het werkplezier en de uitval door ziekte of overbelasting?
Daar zijn mij geen onderzoeken over bekend.
Bent u bereid de bovenstaande mogelijke oorzaken te laten onderzoeken?
De verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid ligt, zoals ik hierboven al meldde primair bij de werkgevers al dan niet samen met werknemers. Het arbeidsomstandighedenbeleid valt, voor zover het om regelgeving en inspectie gaat, onder het domein van het ministerie van SZW. Mijn rol in deze aangelegenheid is dus maar een beperkte.
Net als u vind ik de cijfers van het UWV zorgwekkend. Daarom ga ik sociale partners daar naar vragen in mijn contacten met hen. In het onderzoeksprogramma Zorg en Welzijn, dat ik samen met sociale partners ondersteun, is voorzien om aandacht te besteden aan de mogelijke oorzaken van toenemende uitval.
Bent u bereid dit signaal van het UWV ook met de werkgevers in de zorg te bespreken en deze aan te sporen tot een organisatie- en personeelsbeleid dat het afgebrand raken van medewerkers in de zorg voorkomt?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 7.
Bent u bereid op basis van de signalen van het UWV ook de Arbeidsinspectie onderzoek te laten doen?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 7.
Chaos bij het CAK |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er veel klachten zijn over het Centraal Administratie Kantoor (CAK)?1
Ja, maar ontken dat er sprake is van chaos zoals de vragensteller suggereert. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat Zorgbelang Drenthe circa tien klachten per week ontvangt over het CAK? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Ik ben op de hoogte dat Zorgbelang Drenthe aangeeft circa tien klachten per week over het CAK te ontvangen. Ik ken de klachten niet. Ik vind het wenselijk dat inzicht wordt verkregen in de aard van de klachten. Daarom heeft het CAK deze klachten bij Zorgbelang Drenthe opgevraagd. Het CAK heeft met Zorgbelang Drenthe afspraken gemaakt over de ontvangst en afhandeling van deze klachten. Tevens heeft de directie van het CAK naar aanleiding van het bericht, vermeld in vraag 1, op korte termijn een gesprek met Zorgbelang Drenthe. Overigens heeft het CAK sinds januari 2010 twee klachten van klanten van Zorgbelang Drenthe ontvangen en afgehandeld.
Bent u op de hoogte van de inhoud van deze klachten, die zich vooral toespitsen op de informatiestroom vanuit het CAK, zoals het feit dat het CAK brieven met tegengestelde informatie verstuurt, mails niet beantwoordt, mails naar de verkeerde personen opstuurt en het feit dat het CAK moeilijk bereikbaar is? Kunt u ingaan op deze klachten?
Op basis van de eerste informatie van Zorgbelang Drenthe aan het CAK begrijp ik dat de klachten zich lijken toe te spitsen op de duur van de berekening en ontvangst van de rekening van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf en zorg zonder verblijf en de informatievoorziening. De klachten inzake de eigen bijdrage lijken voort te komen uit onjuiste of niet tijdige aanlevering van persoonsgegevens door de ketenpartners van het CAK.
Zorgbelang Drenthe heeft bij het CAK aangegeven enige tijd nodig te zullen hebben voor het invoeren en registreren van de klachten. Zorgbelang Drenthe zal de klachten op persoonsniveau bij het CAK aan leveren. Wanneer het CAK de individuele klachten van Zorgbelang Drenthe heeft ontvangen, zal het CAK deze klachten in behandeling kunnen nemen.
Overigens heeft het bericht onder vraag 1 het CAK aanleiding gegeven de procedure voor de beantwoording van correspondentie opnieuw te beoordelen en aan te scherpen.
Is het beeld dat Zorgbelang Drenthe schetst, dat het aantal klachten over het CAK de laatste anderhalve maand explosief is gestegen representatief voor de klachten over het CAK in het hele land? Zo nee, waarom stijgt het aantal klachten specifiek in Drenthe? Zo ja, wat is uw oordeel over deze klachtentoename?
Het beeld dat wordt geschetst is niet representatief voor het gehele land. Het aantal klachten bij het CAK is de laatste anderhalve maand niet gestegen ten opzichte van andere maanden in 2010. Het aantal klachten in juli (16) en augustus (28) 2010 is zelfs lager dan het gemiddeld aantal klachten per maand over geheel 2010 (31). Het aantal klachten op het totaal aantal uitingen van het CAK is zeer laag, zo ook in juli en augustus 2010: een honderdste (0,01%) procent. De door Zorgbelang Drenthe genoemde stijging van het aantal klachten de laatste anderhalve maand over het CAK is volgens het CAK dan ook niet representatief voor de klachten over het CAK in het hele land. Indien in een bepaalde regio echter meer klachten bestaan dan elders in het land dient daarvoor een verklaring te worden gegeven. Dit is, zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2, ook de aanleiding voor het CAK geweest om de klachten op te vragen.
Herinnert u zich de brief van de toenmalig staatssecretaris van VWS, waarin zij aangaf maatregelen te hebben getroffen om de informatievoorziening door het CAK te verbeteren?2 Zijn deze maatregelen onvoldoende gebleken, of hebben de indertijd genomen maatregelen vooral een tijdelijk effect gehad dat inmiddels is uitgewerkt? Welke structurele maatregelen gaat u nemen om de informatievoorziening door het CAK te verbeteren?
Ja, ik herinner mij deze brief. Zoals onder vraag 3 en 4 is beschreven, is de informatievoorziening door het CAK sinds deze brief verbeterd. Hierbij verwijs ik ook naar de brief van7 december 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 29 689, nr. 281) en het verslag van het Voortgezet Schriftelijk Overleg van 17 februari 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 29 689 nr. 290). De verbetering van de informatievoorziening heeft voortdurend de aandacht. Met betrokken partijen wordt regelmatig daarover overleg gevoerd. Als de inventarisatie van de klachten van Zorgbelang Drenthe daar aanleiding toegeeft, zal worden bezien of verdere verbeteringen nog noodzakelijk zijn.
Is het waar dat het CAK de eigen bijdrage intramuraal (in de periode tot 2010) vaststelde door het verzamelinkomen te verminderen met de opgevoerde buitengewone uitgaven?3
Het CAK voert dit uit conform artikel 1, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg. Op grond hiervan dient het CAK het verzamelinkomen echter niet te verminderen met de opgevoerde buitengewone uitgaven, maar dient het verzamelinkomen met die uitgaven te worden vermeerderd om de verschuldigde eigen bijdrage vast te stellen.
Wat is uw oordeel hierover? Is het CAK bevoegd om deze aftrek teniet te doen bij de berekening van de eigen bijdrage? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vaststelling van de eigen bijdrage geschiedt in overeenstemming met artikel 1, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg. Het CAK is verplicht de correctie voor buitengewone uitgaven toe te passen. Het gaat om een bijtelling en niet om een aftrek.
Het functioneren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake Cordaan en HWW-zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat vorig jaar de Inspectie voor de Gezondheidszorg tevreden was over de verbeterplannen van Cordaan, en dat zij na vele «incidenten» deze zomer toch een grootschalig onderzoek gaat doen bij de Amsterdamse gehandicapten-, ouderen- en thuiszorginstelling?12
De verbeterplannen die de inspectie heeft beoordeeld, boden op dat moment voldoende vertrouwen dat Cordaan zich binnen de aangegeven tijd zou kunnen herstellen. Deze verbeteringen bleken in de praktijk moeilijker uitvoerbaar dan gedacht. De inspectie hanteert de werkwijze dat zij Cordaan eerst de mogelijkheid biedt om hun verbeterplannen ten uitvoer te brengen. Natuurlijk betreur ik de incidenten die afgelopen zomer hebben plaats gevonden en daarom ondersteun ik dat de inspectie een groot onderzoek gaat doen bij Cordaan.
Hoe kunt u uitleggen dat een zorginstelling die al een tijd onder vuur ligt, grote fouten met de zorg kan maken, terwijl de Inspectie onderzoek doet?
Cordaan is een grote zorgaanbieder met cliënten in meerdere doelgroepen en een groot aantal zorginstellingen/locaties. Cordaan is als zorgaanbieder zelf primair verantwoordelijk voor de te leveren zorg. De inspectie is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de geleverde zorg. Toezicht door de inspectie biedt geen 100% garantie dat elk incident is uitgesloten.
Erkent u dat het zorginhoudelijke en sociale zaken zijn die ernstig zijn verwaarloosd (medicijntoediening, toezicht op zwakkere groepen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn incidenten geweest op het zorginhoudelijke vlak. Doordat het toezicht vanuit de verzorging binnen de instelling niet goed geregeld was, is een cliënt van de verpleegafdeling weggelopen. Tevens is binnen de thuiszorg een vrouw in een situatie van verwaarlozing terecht gekomen, waarop de thuiszorgmedewerkers niet adequaat hebben gereageerd. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de inspectie dan ook toezichtbezoeken afgelegd.
Wat zegt dit over een instelling? Wat zegt dit over de Inspectie?
Het is duidelijk dat er bij Cordaan problemen spelen, die niet zo snel als wenselijk zijn op te lossen. Dit vraagt een forse inspanning van de instelling. De inspectie legt reguliere bezoeken af, maar richt zich ook op zorginstellingen waar incidenten voorkomen. De inspectie heeft tijdens de bezoeken aan Cordaan de lijn van het handhavingskader gevolgd door bij tekortkomingen een verbeterplan te eisen. De inspectie ziet erop toe dat de verbeteringen worden doorgevoerd. Helaas blijkt de praktijk weerbarstiger en is het niet gelukt om de verbeteringen tijdig door te voeren. Dit heeft geleid tot het besluit van IGZ om met grootschalig(er) onderzoek bij de instelling te komen.
Erkent u dat er een grote parallel is met het toezicht en de wantoestanden bij Haagse Wijk en Woonzorg (HWW)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet dat HWW-zorg met problemen kampt, maar wil hierin geen parallel trekken. Het betreft hier verschillende zorginstellingen, die een andere ontstaansgeschiedenis hebben. De zorginstellingen bevinden zich in een andere situatie.
Kunt u toelichten waarom de Inspectie in gesprek blijft met de Raad van Bestuur over allerhande verbeterplannen, zoals geschiedde bij HWW en Cordaan, terwijl de zorg verslechtert?
Een zorginstelling krijgt in eerste instantie de mogelijkheid om zelf orde op zaken te stellen. De inspectie zal hiertoe altijd in gesprek blijven met een Raad van Bestuur. De inspectie handelt in deze conform het handhavingskader van de IGZ. Dit handhavingskader is gebaseerd op de Kwaliteitswet zorginstellingen. Dit handhavingskader voorziet er ook in dat bij onvoldoende vordering op de gevraagde plannen van aanpak verdergaande stappen kunnen worden gezet. Dit moment was hier nog niet aan de orde.
Bent u van mening dat, wanneer onder de ogen van de Inspectie er grote fouten worden gemaakt, zij dan medeverantwoordelijk is voor die fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals al eerder gezegd is het bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. De inspectie toetst of er risico’s zijn en maakt hier melding van. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de daadwerkelijke oplossing van de problemen. Mocht het zijn dat er per direct een groot risico bestaat voor de veiligheid van de cliënten, dan kan de inspectie een bevel geven aan de zorginstelling. De zorginstelling dient dit bevel binnen de afgesproken tijd op te volgen.
Welke waarde heeft de risicogestuurde inzet van de Inspectie als blijkt dat een zorginstelling die in onderzoek is blijft disfunctioneren?2
De inspectie bezoekt een zorginstelling als zij verwacht dat daar een hoog risico in de zorg bestaat. Als blijkt dat er een acuut gevaar dreigt voor de cliënten heeft de inspectie de mogelijkheid om direct op te treden in de vorm van het geven van een bevel, zoals gebeurd is bij HWW-Zorg. Voor een totaaloverzicht van de geconstateerde problemen over de zorginstelling acht ik het verstandig om het volledige onderzoek af te wachten. Daarnaast kost het aanbrengen van verbeteringen en invoeren van een andere werkwijze tijd, waardoor de effecten hiervan niet altijd op korte termijn merkbaar zijn.
Deelt u de mening dat het zinvol zou zijn om de Inspectie middelen te geven om de Raad van Bestuur te schorsen en/of tijdelijk buitenspel te zetten wanneer dit nodig is voor de verbetering van de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtinstrumentarium voor onderzoek naar de kwaliteit van de zorg voldoende instrumenten bevat om een Raad van Bestuur, daar waar nodig, maatregelen op te leggen voor het verbeteren van de zorg. Het schorsen of buitenspel zetten van een Raad van Bestuur is hierbij niet aan de orde. Conform de governance code is het de Raad van Toezicht die ingrijpt op het moment dat een Raad van Bestuur niet functioneert.
Hoeveel kansen vindt u voor een Raad van Bestuur billijk om een organisatie op het goede pad te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de organisatie, de situatie en de incidenten die voorgevallen zijn. Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een zorginstelling. De Raad van Bestuur van een zorginstelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur.
Erkent u dat de problemen bij Cordaan, maar ook bij HWW, laten zien dat er bij grootschalige instellingen direct een probleem is voor vele mensen die afhankelijk zijn van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet dat er direct een probleem ontstaat voor de cliënten bij een grote organisatie. Het is van belang dat bestuurders zich bewust blijven wat er gebeurt op het niveau van zorgverlening en dat het bestuur van een zorginstelling te allen tijde verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg.
Hoe oordeelt u over de rol van het zorgkantoor bij de vele klachten die er al jaren in Amsterdam klinken over Cordaan? Moet het zorgkantoor zich, naar uw mening, meer inzetten voor de verbetering van de zorg en de woonomstandigheden van gehandicapten en ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb navraag gedaan bij het zorgkantoor en zij zijn bekend met de klachten van cliënten en (oud)medewerkers van Cordaan. Indien een incident voorkomt meldt Cordaan dit altijd bij het zorgkantoor. Naar de mening van het zorgkantoor volgt Cordaan de klachtenprocedure adequaat. Het zorgkantoor volgt de ontwikkelingen van Cordaan en zij hebben regelmatig gesprekken met elkaar. Het verbeteren van de kwaliteit is een intensief traject, dat veel tijd vergt. Ik ben dan ook van mening dat het zorgkantoor en Cordaan door met elkaar in gesprek te blijven, de processen kunnen verbeteren.
Acht u het mogelijk dat de zorgkantoren in Amsterdam en Den Haag, juist door de grote schaal waarop Cordaan en HWW opereren, niet gemakkelijk deze instellingen kunnen aanspreken op de staat van de zorg, vanwege de afhankelijkheid van deze instellingen voor de continuïteit van zorg in de regio?
Ik kan me voorstellen dat dit een lastig punt is voor de zorgkantoren. Aan de andere kant ligt hier ook een uitdaging voor het zorgkantoor en voor nieuwe zorgaanbieders. Het zorgkantoor moet zorgen voor voldoende keuze voor de cliënt en kunnen zich ook tot nieuwe aanbieders wenden om voldoende zorgaanbod te realiseren.
Erkent u dat het in 2008 bekend was dat het marktaandeel bij een fusie van Amsterdam Thuiszorg met Cordaan reden was voor de NMa om negatief te zijn over die fusie?3
Nee, dat erken ik niet. De NMa heeft in december 2007 onderzoek gedaan naar een mogelijke concentratie van zorgaanbieders, bij een fusie tussen Stichting Amsterdam Thuiszorg en Cordaan. De NMa heeft toen aangegeven wel problemen te zien ontstaan. Na een remedievoorstel van diverse partijen en onderzoek en raadpleging van andere marktpartijen heeft de NMa vastgesteld dat twee andere zorginstellingen geschikte kopers zijn en dat er door de afstoting geen nieuwe mededingingsproblemen ontstaan.
Erkent u dat de overname van Amsterdam Thuiszorg in 2008 het moment was om Cordaan in zijn geheel te onderzoeken op inhoudelijke zorgfuncties? Is dit gebeurd?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de fusie voor onder andere de kwaliteit van zorg en heeft geconcludeerd dat er aan de voorwaarden die de NMa heeft gesteld is voldaan. Een apart onderzoek gericht op de inhoudelijke zorgfuncties was niet aan de orde.
Afschaffing van de afstandsindicatie AWBZ |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u kinderen, die intern in het doveninstituut in Haren verblijven, daarvoor wel een afstandsindicatie geeft, en kinderen die intern in de blindenschool in Grave willen verblijven niet?1
Met «afstandsindicaties» bedoel ik hier (intramurale) indicaties voor de AWBZ-functie verblijf, waarbij niet de zorg maar het onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar is, namelijk op langer dan één uur reizen. Er zijn in dit geval geen zorginhoudelijke gronden om AWBZ-verblijf te indiceren. Tot en met het schooljaar 2008–2009 werden AWBZ-indicaties afgegeven door het CIZ, als onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar was. Vanuit de ambitie om duidelijker aan te geven waar de grenzen liggen voor het toekennen van AWBZ-zorg hebben de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma in juli 2009 (overgangs)afspraken gemaakt om het afgeven van «afstandsindicaties» ten behoeve van het volgen van onderwijs te beëindigen. Als overgangsafspraak is het CIZ gevraagd om alleen voor de lichting voor het schooljaar 2009–2010 nog één keer door te gaan met het afgeven van afstandindicaties voor zintuiglijk gehandicapte leerlingen. Het CIZ is ook gevraagd vanaf het schooljaar 2010–2011 geen afstandsindicaties meer af te geven. In een algemeen overleg van 2 juli 2009 zijn deze afspraken met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
Het is van belang onderscheid te maken tussen de overgangsregeling voor afstandsindicaties voor het schooljaar 2009–2010 en coulance afspraken voor het doveninternaat te Haren voor het schooljaar 2010–2011. De afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma maken duidelijk dat het achterliggende schooljaar 2009–2010 al als overgangsjaar diende voor de lichting 2009–2010. Een overgangsregeling voor het schooljaar 2010–2011 is niet aan de orde. De coulance afspraak voor het doveninternaat te Haren voor de lichting 2010–2011 is uitsluitend gemaakt omdat het CIZ abusievelijk toch positieve besluiten voor «afstandsindicaties» heeft afgegeven. Dit is niet aan de orde voor de blindenschool te Grave. Ik zie dan ook geen aanleiding de coulance afspraak uit te breiden voor de blindenschool te Grave.
Ziet u aanleiding om ook voor intern verblijf op deze blindenschool alsnog een indicatie te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat de ouders slechts 2 weken vóór aanvang van het schooljaar met dit besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) worden geconfronteerd?
Over de afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijkma is in juli 2009 met de Tweede Kamer, CIZ en VGN gecommuniceerd. De afspraken rond afstandindicaties zijn niet nieuw voor betrokken partijen.
Op de besluitvorming van het CIZ is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het tijdstip van besluitvorming door het CIZ hangt samen met het tijdsstip van aanvragen door de cliënt. Het CIZ heeft aangegeven dat op de voor de twee betrokken kinderen ingediende aanvragen ruim binnen de beslistermijn van zes weken is beslist. De handelswijze van het CIZ in deze is correct.
Het bericht dat volgens de Inspectie Jeugdzorg particuliere jeugdzorginstellingen nog vaak onveilig zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat volgens de Inspectie Jeugdzorg particuliere jeugdzorginstellingen nog vaak onveilig zijn?1
Kinderen horen niet thuis in instellingen waar zorgen bestaan over de veiligheid en de kwaliteit van zorg en waar het toezicht door een inspectie niet is gegarandeerd. Daarom heb ik op 29 maart 2010 provincies per brief verzocht geen gebruik meer te maken van particuliere zorgaanbieders die niet voldoen aan de kwaliteitseisen uit de Wet op de jeugdzorg en het protocol Nieuwe Zorgaanbieders. Dit verzoek blijft onverminderd van kracht.
Klopt het dat de Inspectie u een bericht heeft gezonden over de problemen in de particuliere jeugdzorg? Zo ja, bent u bereid de Kamer een afschrift te sturen van dit bericht en uw reactie hierop?
De Inspectie jeugdzorg heeft mij via een signalement op de hoogte gebracht van de door haar geconstateerde problemen in de particuliere jeugdzorg. Dit signalement, voorzien van een reactie, heb ik op 15 september 2010 aangeboden aan uw Kamer.
Bent u bereid een registratieplicht en een kwaliteitstoets voor particuliere jeugdzorginstellingen in te stellen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen, heb ik provincies op 29 maart 2010 per brief verzocht geen gebruik meer te maken van particuliere aanbieders die niet voldoen aan de kwaliteitseisen uit de Wet op de jeugdzorg en het protocol Nieuwe Zorgaanbieders. Dit verzoek heb ik op 7 juni herhaald en tevens aan provincies gevraagd mij voor 1 oktober van dit jaar te informeren over de door hen genomen maatregelen om dit type aanbod te beëindigen.
Bovendien ben ik, mede op basis van de signalen van de inspectie, in gesprek met het IPO en de Inspectie jeugdzorg over het gebruik van particulier zorgaanbod en over noodzakelijke (wettelijke) vervolgacties. Ik zal uw Kamer hier begin dit jaar nader over informeren.
Bent u bereid ook alle particuliere jeugdzorginstellingen te laten vallen onder de Wet op de jeugdzorg en de Inspectie? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het bericht dat de provincies zich onvoldoende houden aan de afspraak dat jongeren met een jeugdzorgindicatie niet meer geplaatst mogen worden in de particuliere jeugdzorg? Zo ja, bent u dan bereid, zoals u eerder antwoordde op Kamervragen2 om vervolgacties te ondernemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met het oordeel van de Inspectie dat een ouder niet kan oordelen over de kwaliteit van een jeugdzorginstelling als zij deze zorg door middel van een Persoons Gebonden Budget voor hun kind inzetten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie jeugdzorg heeft mij geïnformeerd dat haar opmerking over het oordeel van een ouder over de kwaliteit van de zorg die wordt ingezet door middel van een persoonsgebonden budget zo is bedoeld, dat zij van oordeel is dat sommige ouders niet in staat kunnen worden geacht een persoonsgebonden budget te beheren. Daarbij denkt de inspectie met name aan ouders van onder toezicht gestelde kinderen, waarbij de kinderrechter het kind onder toezicht heeft gesteld juist omdat het ouders niet zelfstandig lukte de juiste zorg voor hun kind in te schakelen.
In de discussie over een meer solide en toekomstbestendig persoonsgebonden budget wordt bekeken voor wie een persoonsgebonden budget in de toekomst nog beschikbaar zou moeten blijven. In dit kader wordt onder meer bezien in hoeverre de doelstelling van de ondertoezichtstelling zich verhoudt tot de toekenning van een persoonsgebonden budget voor kinderen die onder toezicht zijn gesteld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ook particuliere jeugdzorg wordt ingezet door middel van een Persoons Gebonden Budget en voldoet aan de eisen in de Wet op de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget kan alleen worden ingezet op basis van een indicatie voor AWBZ-zorg van het CIZ of bureau jeugdzorg. Dat betekent dat zorg die wordt ingezet door middel van een persoonsgebonden budget niet kan vallen onder de Wet op de jeugdzorg. Deze zorg valt echter wel onder de Kwaliteitswet zorginstellingen, indien de zorg geleverd wordt in of vanuit een georganiseerd verband dat strekt tot het leveren van zorg als omschreven bij of krachtens de AWBZ. Daarmee valt de zorg bovendien onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg.
De ziekte Meervoudige chemische overgevoeligheid (MCS) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten, waarin wordt aangegeven dat veel mensen allergisch zijn voor chemische stoffen?1,2
Ja.
Is het waar dat MCS in landen als Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg als allergie wordt geclassificeerd? Zo ja, op basis van welke feiten hebben zij dit gedaan?
Er zijn twee internationale systemen die ziekten en het menselijk functioneren classificeren: de International Statistical Classification of Diseases and related health problems van de WHO (ICD) en de WHO International Classification of Functioning, Disability and Health, (ICF). MCS komt als zodanig in geen van beiden voor. De verschillende klachten die worden toegeschreven aan MCS kunnen elk afzonderlijk wel in de ICD of ICF voorkomen. Mogelijk worden in andere landen klachten toegeschreven aan MCS door artsen vaker geclassificeerd in bepaalde categorieën dan in Nederland. Omdat hier geen internationale afspraken over zijn is het niet mogelijk gegevens tussen landen te vergelijken.
Kunt u aangeven waarom MCS in Nederland niet als ziekte wordt erkend?
In 1999 heeft de Gezondheidsraad op basis van uitgebreid literatuuronderzoek geconcludeerd dat het niet mogelijk is om de klachten die worden toegeschreven aan MCS medisch wetenschappelijk te verklaren. Echter, het erkennen van bepaalde problemen als wel of geen ziekte is een verouderde wijze van kijken naar ziekte en gezondheid, zoals ook blijkt uit het verslag van de Internationale conferentie «Wat is gezondheid» georganiseerd door de Gezondheidsraad en ZonMW in 20093. Veel belangrijker is de mate waarin het functioneren van mensen al dan niet wordt belemmerd door ervaren klachten en beperkingen. Professionals werkzaam in de gezondheidszorg worden opgeleid om mensen te ondersteunen in het vinden van een balans om optimaal te functioneren met de beperkingen die zij ondervinden.
Bent u bekend met de registratie die de MCS Vereniging Nederland bijhoudt van het aantal mensen dat kampt met de symptomen van MCS? Acht u het toelaatbaar dat minstens duizend3 mensen geen goede hulp krijgen omdat de ziekte niet wordt erkend?
Ik ben bekend met de registratie van de MCS Vereniging. Ik bestrijd de stelling dat minstens duizend mensen geen goede hulp kunnen krijgen omdat een ziekte al dan niet wordt erkend. Mensen die verklaarde en onbegrepen gezondheidsklachten ervaren worden in Nederland op vele manieren geholpen door professionele hulpverleners, mantelzorgers en sociale netwerken, zoals patiëntenverenigingen.
Kunt u aangeven of, en zo ja welk, longitudinaal onderzoek in Nederland of Europa plaatsvindt naar de gevolgen van blootstelling aan chemische stoffen vanuit de landbouw en de industrie op de menselijke gezondheid?
Ja, er vinden talloze longitudinale onderzoeken plaats die naar de relatie kijken tussen blootstelling aan chemische stoffen en gezondheidseffecten, in Nederland, binnen Europa, maar vooral ook buiten Europa. Onder meer vinden onderzoeken plaats op de werkvloer, over de relatie tussen de blootstelling van werknemers en een bepaald gezondheidseffect bij deze werknemers. In Nederland is er o.a. het PIAMA onderzoek dat gaat over de oorzaken, en over het voorkómen van astma en allergie bij kinderen. PIAMA staat voor: «Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie». In dit project wordt met name gekeken naar luchtvervuiling en tabaksrook. Ook in Europese projecten wordt gekeken naar effecten van blootstelling zoals bijvoorbeeld in het 7e kader EU project HITEA – «Health Effects of Indoor Pollutants: Integrating microbial, toxicological and epidemiological approaches». Verder is er in 2009 een door de industrie gefinancierd onderzoek naar geurstoffenallergie gestart waar onder andere het UMC Groningen aan meedoet.
Acht u het denkbaar dat de conclusies van de Gezondheidsraad uit 1999, namelijk dat op basis van de op dat moment beschikbare informatie er geen medisch wetenschappelijke onderbouwing is voor het bestaan van MCS als syndroom of ziekte, aan revisie toe zijn?
Ik beschouw het als de expertise en derhalve de verantwoordelijkheid van onderzoekers en professionals om nieuwe ontwikkelingen rondom diagnosestelling en preventie of behandeling van klachten te signaleren. Indien er nieuwe (medische) inzichten ontstaan, bijvoorbeeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, worden deze door de diverse betrokken beroepsgroepen indien mogelijk en wenselijk omgezet in nieuwe richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Ik vind het op dit moment niet nodig om de Gezondheidsraad om een nieuw advies te vragen.
Deelt u de mening dat in het kader van de voorkoming van allergieën en ziekten als MCS en ter bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu in het algemeen, het gebruik van chemische stoffen in cosmetische en huishoudelijke producten fors zal moeten worden teruggedrongen? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inzetten? Zo neen, waarom niet?
Het is helaas te eenvoudig om te stellen dat complexe klachtenpatronen en ziektebeelden kunnen worden verminderd door het treffen van algemene maatregelen. Dit is alleen aannemelijk als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een directe relatie tussen klachten en uitlokkende factoren is.
In Nederland zijn diverse initiatieven genomen om neveneffecten van chemische stoffen te beperken. De huidige wetgeving vereist dat producten op de markt veilig zijn. Daarnaast is er specifieke wetgeving voor allergenen, die ertoe leidt dat voor bepaalde stoffen niet, gelimiteerd of met etiketteringsplicht gebruikt mogen worden. De VWA geeft al enkele jaren prioriteit aan het toezicht op de naleving van deze verboden, limieten en etiketteringseisen voor allergene stoffen. Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat de VWA een goed beeld heeft van de productgroepen met allergene stoffen5.
Ik vind het belangrijk dat de kennis over producten en ingrediënten die kunnen leiden tot allergie wordt uitgebouwd. VWA en VWS hebben daarom in 2009 het RIVM opdracht gegeven om een meldpunt op te zetten. Iedereen kan klachten over allergische reacties na het gebruik van cosmetica melden (CESES (Consumer Exposure Skin Effects and Surveillance); www.cosmeticaklachten.nl). Dit geeft de mogelijkheid om bij geclusterde en of ernstige klachten sneller te kunnen ingrijpen. Ook kan op basis van deze meldingen worden getoetst of het huidige Europese veiligheidsvangnet voor cosmetica voldoende werkt.
Welke inzet mag de Kamer van u verwachten op het gebied van MCS en de mensen die hieraan lijden?
Ik ben van mening dat er in Nederland veel professionals werkzaam zijn in de gezondheidszorg om mensen op individuele basis zo zorgvuldig mogelijk te helpen. Ik ben ook van mening dat dit specifieke competenties vergt en wil mij daarom zo min mogelijk mengen in de interactie tussen arts en patiënt. Ik voel mij verantwoordelijkheid voor het bewaken van gelijke toegankelijkheid van de gezondheidszorg, de betaalbaarheid van de zorg en de kwaliteit van de zorg. Dit geldt voor alle mensen in Nederland ongeacht hun specifieke klachten.
De hernieuwde poging een zelftest voor darmkanker op de Nederlandse markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (CDA) |
|
Is het waar dat een Frans bedrijf een zelftest voor darmkanker op de Nederlandse markt probeert te brengen?1
Al sinds enkele jaren zijn Fecaal Occult Bloed (FOB) zelftesten op de markt voor thuisgebruik door leken. Deze worden onder andere aangeboden via internet en bij apotheken. Het klopt dat via www.testudarmen.be een Fecaal Occult Bloed Test (FOBT) wordt aangeboden.
Heeft u kennisgenomen van de bezwaren van de Inspectie voor de Gezondheidzorg en deskundigen met betrekking tot de lage betrouwbaarheid van de zelftest en de gevolgen hiervan?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg doet in principe geen uitspraak over de wenselijkheid of onwenselijkheid van zelftesten. Zij adviseert wel om bij het vermoeden van een dergelijk ernstige aandoening dit bij voorkeur bij een huisarts te laten testen. Alle diagnostische testen kennen namelijk fout-positieve en fout-negatieve uitslagen. Daarom worden uitslagen vaak nog bevestigd middels een andere test. Verder kan een zorgprofessional de uitslag in een context plaatsen, omdat hij meer informatie heeft over de patiënt en die kan interpreteren in relatie tot de uitslag: de aard van de klachten, leeftijd, geslacht, medische historie (van de patiënt zelf en van familieleden), etc.
In het Besluit in-vitro diagnostica (gebaseerd op de Europese Richtlijn voor medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek) zijn regels vastgelegd waaraan zelftesten moeten voldoen. Onderdeel hiervan is dat in de gebruiksaanwijzing duidelijk moet zijn aangegeven dat er een kans op fout-positieve en fout-negatieve uitslagen is en wanneer men een arts moet raadplegen. Of de gebruiksaanwijzing aan de eisen voldoet, wordt beoordeeld door een zogenaamde aangemelde instantie. Deze geeft hiervoor een certificaat af. Pas daarna mag de fabrikant de CE-markering aanbrengen. Achter de CE-markering staat een viercijferig nummer. Dit is de unieke identificatiecode van de betrokken aangemelde instantie.
Deze regelgeving is momenteel op Europees niveau in evaluatie. Binnen de herziening zal ik in Europa onder andere pleiten om de huidige risico-indeling, zoals deze is opgenomen in de bijlage van de Richtlijn, te vervangen door een flexibele indeling, zodat er effectiever kan worden ingespeeld op innovatieve technologische ontwikkelingen. Daarnaast zal ik mij inzetten voor verplichte evaluatiestudies met leken, en voor de eis dat een fabrikant met het opstellen van de gebruiksaanwijzing te allen tijde rekening moet houden met het kennisniveau van de gebruiker en de omgeving waarin het product wordt toegepast.
Hoe hoog zijn de kosten die worden gemaakt als gevolg van foute uitslagen van de zelftest? Kunt u die kosten splitsen in de kosten die worden gemaakt voor overbodig onderzoek bij mensen die onterecht als ziek worden aangemerkt en te laat begonnen onderzoek bij mensen bij wie de ziekte niet is opgemerkt door de zelftest?
Het is onmogelijk om precies aan te geven wat de (financiële) gevolgen zijn van zowel fout-positieve als fout-negatieve uitslagen. Hiervoor is meer informatie nodig over de testkarakteristieken van desbetreffende zelftest, hoeveel mensen de test gebruiken en hoe ze reageren op de uitkomst van de test. Ook de reactie van de huisarts op de hulpzoekende kan veel uitmaken.
Uit de website valt op te maken dat de zelftest niet aangeboden wordt aan een bepaalde doelgroep, maar aan de hele bevolking. De Gezondheidsraad heeft geoordeeld dat de balans tussen de voor- en nadelen van screening voor de doelgroep van 55 tot 75-jarigen in een bevolkingsonderzoeksetting kosteneffectief is, maar er kan dus geen uitspraak worden gedaan over de doelmatigheid van het aanbod van een zelftest aan een bredere groep.
Op welke manier gaat u voorkomen dat dit product in Nederland op de markt komt? Is het wettelijk toegestaan om dit product op de Nederlandse markt te brengen? Spelen hierbij de criteria van Wilson en Jungner voor adequaat bevolkingsonderzoek een rol? Zo nee, waarom niet?2
Aangezien alleen een product wordt aangeboden valt het per definitie niet onder de Wet op het bevolkingsonderzoek. De criteria van Wilson en Jungner zijn hier zodoende dus niet van toepassing, het Besluit in-vitro diagnostica, die de markttoelating van in-vitro diagnostica regelt wel.
Indien de test een CE-markering heeft met viercijferige code (zie antwoord op vraag 2) mag ervan uitgegaan worden dat de test voldoet aan de essentiële eisen uit de Europese Richtlijn voor medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek i.c. het Besluit in-vitro diagnostica. In dat geval mag een test in heel Europa in de handel gebracht worden. In Nederland is in aanvulling op deze regels een zogenoemde kanalisatieregeling van kracht die stelt dat testen op onder andere tumormerkstoffen alleen aan de burger mogen worden geleverd via een arts of apotheker. Dit geldt ook voor FOB-testen. Deze regeling is echter alleen in Nederland van kracht, door het wegvallen van de binnengrenzen in de EU is het voor de Inspectie feitelijk onmogelijk om postzendingen of transporten vanuit EU-lidstaten te controleren.
Deelt u de visie van hoogleraar maag-lever-darmziekten K., die stelt dat er vraag naar dit product is omdat het bevolkingsonderzoek naar darmkanker is uitgesteld?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, ik denk niet dat er vraag naar screening ontstaat puur door het al dan niet invoeren van een bevolkingsonderzoek. Er zijn ook veel zelftests op de markt voor aandoeningen waar geen bevolkingsonderzoek voor bestaat (bv. cholesteroltests). Andersom worden via internet testen op soa verkocht, ook al biedt de overheid via de GGD voor bepaalde doelgroepen gratis onderzoek aan.
Hoe scoort het darmkankeronderzoek op de internationaal erkende criteria van Wilson en Jungner, waarmee kan worden vastgesteld of een onderzoek kan worden aangeboden als bevolkingsonderzoek?2
De Gezondheidsraad heeft de vraag of darmkankerscreening voldoet aan de criteria voor verantwoord bevolkingsonderzoek voorwaardelijk positief beantwoord in zijn advies van 17 november 2009. Een belangrijke voorwaarde is dat er voldoende faciliteiten zijn voor diagnostiek en behandeling. Op dit moment wordt aan deze voorwaarde nog niet voldaan en is het niet verantwoord om een bevolkingsonderzoek in te voeren. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn standpunt3 op het Gezondheidsraadsadvies dat ik op 16 februari 2010 aan uw Kamer heb gezonden.
In welke verhouding staan de kosten voor een bevolkingsonderzoek naar darmkanker tot de kosten zoals bedoeld in vraag 3? Staat u nog op uw eerdere standpunt dat een bevolkingsonderzoek naar darmkanker een goede kosteneffectiviteit heeft? Onderschrijft u de conclusie van de Gezondheidsraad dat darmkankerscreening vergeleken met de al ingevoerde screening op baarmoederhalskanker vijf maal kosteneffectiever is (2200 euro versus 11 300 euro per gewonnen levensjaar)?3,4
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zijn de kosten van screening op individueel niveau lastig in te schatten. Vooralsnog heb ik geen signalen ontvangen dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van dit testaanbod uit België en dat er grote knelpunten door ontstaan.
Ik onderschrijf nog steeds wat ik in mijn brief van 16 februari 2010 schreef: de invoering van een bevolkingsonderzoek naar darmkanker kan van grote betekenis zijn voor de volksgezondheid, maar er moet aan belangrijke randvoorwaarden worden voldaan. De capaciteit in de zorg voor het vervolg op de screening heb ik onder antwoord op vraag 6 genoemd.
Financiering is een andere. Ik onderschrijf de conclusie dat screening op darmkanker om de twee jaar voor een doelgroep tussen 55 en 75 jaar een gunstige kosteneffectiviteitsverhouding heeft, gunstiger dan bij andere screeningsprogramma’s voor kanker in Nederland. Weliswaar zijn eerst grote investeringen nodig en zal het effect op de volksgezondheid, door lagere incidentie en behandeling in een vroeger stadium, niet meteen ten volle zichtbaar zijn. Maar op termijn zou een bevolkingsonderzoek naar darmkanker zelfs kostenbesparend kunnen zijn.
Onderschrijft u het standpunt dat zowel om medische als financiële redenen het wenselijk is het bevolkingsonderzoek naar darmkanker zo snel mogelijk te starten? Bent u bereid uw eerdere standpunt, dat het besluit tot een bevolkingsonderzoek te komen pas in het voorjaar van 2011 genomen kan worden, te herzien? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals ik in antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is de capaciteit in de zorg nog niet voldoende om het vervolg op de screening te kunnen garanderen. Invoering is nog niet verantwoord tot enkele grote knelpunten zijn opgelost. Het RIVM is op dit moment bezig met een uitvoeringstoets om alle randvoorwaarden en knelpunten beter in beeld te brengen. Ik verwacht dit rapport aan het einde van het jaar.
De weigering inzage te geven in een Inspectierapport |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom heeft u het WOB-verzoek van de Twentsche Courant Tubantia, RTV Oost en RTL om inzage te krijgen in het Inspectierapport rondom neuroloog J.S. afgewezen?12
Het Inspectierapport over haar handelwijze in de casus van deze neuroloog is, met bijbehorende bijlagen, openbaar en is ook aan uw Kamer gestuurd op 19 februari 2009.
In het Wob-verzoek werd verzocht om een afschrift van alle documenten die tussen de IGZ en het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente en de betreffende neuroloog zijn gewisseld gedurende de periode 2000 tot en met 2005. Gelet op het lopende strafrechtelijk onderzoek naar neuroloog J.S. is naar aanleiding van de zienswijze van het OM geoordeeld dat het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten in dit geval dient te prevaleren boven het algemene belang van openbaarmaking zodat nagenoeg alle gevraagde documentenzijn geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder c van de Wob.
Bent u van mening dat ter verhoging van de kwaliteit van de Inspectie transparantie over het functioneren van deze instantie belangrijk is?
Ja.
Transparant zijn over de wijze van toezicht houden hoort bij een moderne manier van toezicht houden. De IGZ is daarom zelf transparant over de wijze waarop ze toezicht houdt. Nu de handhavingskaders per wettelijk instrument (aanwijzing, bevel, bestuurlijke boete, etc) openbaar zijn, is voor een ieder vooraf helder welke normen de IGZ stelt en wat de sanctie is bij overtreding van de normen. En de handhavingsresultaten maakt de IGZ ook actief openbaar.
Over de transparantie van de Inspectie met betrekking tot de kwestie van de MST neuroloog verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
In hoeverre draagt het bij aan transparantie over het handelen van de Inspectie als deze haar eigen handelen onderzoekt?
Zoals u weet maakt de IGZ de omslag naar een transparante, moderne en pro-actieve handhavingorganisatie, zoals ook in haar meerjarenbeleidsplan 2008–2011 staat beschreven. Daarbij werkt de IGZ continu aan het verbeteren van haar werkwijze. Kritisch kijken naar het eigen handelen met als doel om daar van te leren past in deze visie. Dat was ook de achterliggende gedachte bij de evaluatie die de IGZ zelf heeft gedaan inzake haar handelen in de kwestie van de MST neuroloog. Dit heeft op 17 februari 2009 geleid tot een onderzoeksverslag, dat met bijbehorende bijlagen openbaar is gemaakt en op 19 februari 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden. Met dit onderzoek heeft de IGZ mijns inziens bijgedragen aan transparantie.
Vervolgens zijn er mede op uw verzoek aanvullende onderzoeken uitgevoerd door professor Legemaate, die een onafhankelijk advies heeft geschreven over de lessen die uit de onderzoeksrapportage van de Inspectie getrokken kunnen worden en dat op 24 juli 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden. En op 27 mei 2010 is het onafhankelijk extern vervolgonderzoek naar het handelen van de Inspectie inzake de voormalig neuroloog J.S. onder leiding van de heer mr. R.J. Hoekstra aan de Tweede Kamer gezonden. Met dit onafhankelijk onderzoek is het handelen van de IGZ in deze kwestie op een verantwoorde wijze in beeld gebracht over hetgeen zich heeft voorgedaan en hoe de IGZ daarin heeft gehandeld.
Op welke manier draagt u bij aan die transparantie als u een rapport van de Inspectie naar het eigen functioneren in deze zaak niet openbaar maakt?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb weergegeven is het Inspectierapport over haar handelwijze in de casus van deze neuroloog is, met bijbehorende bijlagen, openbaar en is deze ook aan uw Kamer gestuurd op 19 februari 2009.
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt zijn daarna nog rapporten van onafhankelijke onderzoekers over het handelen van de IGZ in deze casus openbaar geworden en aan uw Kamer gestuurd.
Is het in een democratie niet de taak van de pers om het handelen van staatsinstellingen te controleren?
Het controleren van het functioneren van staatsinstellingen is in onze democratische rechtsstaat de taak van de Algemene Rekenkamer, het parlement en de rechter. De onafhankelijke media hebben deze taak niet, al spelen zij daarbij uiteraard een – zij het indirecte – rol.
Deelt u de mening dat u op deze manier de indruk wekt dat u of de Inspectie iets te verbergen heeft?
Nee.
Bent u bereid het betreffende rapport ter beschikking te stellen van de Kamer?
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 4 heb aangegeven is het rapport inmiddels aan Uw Kamer gezonden.
Het niet melden van de dood van kinderen door artsen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Arts meldt dood kind vaak niet»?1
Ja.
Is het waar dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard een lijkschouwer in te schakelen? Kunt u aangeven hoeveel meldingen vanaf het in werking treden van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging op 1 januari 2010 tot nu toe, zijn gedaan?
De bewering dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard contact op te nemen met een gemeentelijk lijkschouwer, wordt in het artikel niet onderbouwd. De betrokken departementen hebben dergelijke signalen niet ontvangen. Het aantal meldingen wordt niet bijgehouden, zodat hierover geen gegevens bekend zijn.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet melden van de dood van een kind nu in de praktijk uitpakt? Is het zo dat wanneer een arts geen melding maakt van het overlijden van een kind, deze arts een verklaring van natuurlijke dood afgeeft ondanks het feit dat dit niet zeker is? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit gebeurt en dat kinderen worden gecremeerd of begraven zonder dat bekend is wat de doodsoorzaak is?
De behandelend arts mag slechts een verklaring van overlijden afgeven indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak (artikel 7, eerste lid, Wlb). In geval van een overleden minderjarige kan de behandelend arts de verklaring van overlijden slechts afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de behandelend arts dat er sprake is van een natuurlijk overlijden, te toetsen. Zonder dit overleg is het dus louter de eigen overtuiging van de behandelend arts waarop de verklaring van overlijden steunt. Hoewel het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer een verbetering ten opzichte van de oude procedure inhoudt, kan ook dan nooit in 100% van de gevallen volstrekte zekerheid over de doodsoorzaak bestaan, vandaar ook de introductie van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Het kabinet is vanzelfsprekend van mening dat in alle gevallen van overlijden van minderjarigen – conform de wet – het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer dient plaats te vinden, om de grootst mogelijke kans te creëren dat niet ten onrechte een verklaring van overlijden wordt afgegeven, en dus lijkbezorging plaatsvindt zonder helderheid over de doodsoorzaak.
Is het afgeven van een verklaring van een natuurlijke dood zonder dit met zekerheid te kunnen vaststellen juridisch mogelijk? Zo nee, wat zijn de juridische en tuchtrechtelijke mogelijkheden om zulke artsen te vervolgen? Deelt u de mening dat het niet melden van de dood van een kind bij een lijkschouwer in strijd is met de Wet op de lijkbezorging? Zo ja, welke sancties staan hiertegenover?
Het afgeven van een verklaring van overlijden zonder dat de behandelend arts de overtuiging heeft dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, is een strafbaar feit. Op deze overtreding staat ingevolge artikel 81, onder 1°, Wlb een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie. Zoals gesteld is bepalend of de behandelend arts de overtuiging heeft dat het overlijden een natuurlijke oorzaak heeft; is dat het geval, dan mag hij rechtens een verklaring van overlijden afgeven. Het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer doet daar niet aan af. Wel is het evident in strijd met de wet indien geen overleg plaatsvindt. Dit is echter niet strafbaar gesteld op grond van de Wlb. De arts in kwestie kan echter wel tuchtrechtelijk worden vervolgd.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak dat de wet een vooruitgang is omdat vanaf 1 januari 2010 artsen verplicht worden de dood van een kind te melden en een lijkschouwer in te schakelen? Zo ja, deelt u de mening dat deze uitspraak geen stand houdt omdat niet alle artsen zich aan de wet houden?2
Deze uitspraak houdt wel degelijk stand. Nu – overigens zonder nadere onderbouwing – wordt beweerd dat niet in alle gevallen sprake is van contact met de gemeentelijk lijkschouwer, betekent dit in ieder geval dat in veel gevallen wel degelijk contact met hem wordt opgenomen. Dat is een verbetering ten opzichte van de situatie van voor de wetswijziging, toen de gemeentelijk lijkschouwer nog niet standaard werd betrokken.
Wat vindt u ervan dat een aantal artsen geen melding maakt van het overlijden van een kind bij een lijkschouwer omdat de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure nog steeds niet gebruikt kan worden? Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mondelinge en schriftelijke vragen van het lid Arib, waarin u de toezegging hebt gedaan dat u samen met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in de eerste helft van dit jaar met een voorstel zou komen en de Kamer hierover zou informeren? Weet u dat het nu bijna eind augustus 2010 is en dat u uw toezegging niet nakomt?3
Dat – naar wordt gesteld – een aantal artsen geen contact opneemt met de gemeentelijk lijkschouwer omdat de NODO-procedure nog niet is ingevoerd, is betreurenswaardig. De wettelijke verplichting tot overleg met de gemeentelijk lijkschouwer staat los van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak.4
In antwoord op mondelinge vragen d.d. 12 januari 2010 heb ik gezegd dat het de bedoeling is «dat de KNMG voor 1 april 2010 het NODO-protocol heeft uitgewerkt op de door haar aangevoerde knelpunten, want zij heeft zelf knelpunten gesignaleerd. De KNMG zal dan ook advies geven over het aantal NODO-centra. Daarna moet de besluitvorming over de implementatie van de NODO-procedure plaatsvinden. Dat zal halverwege dit jaar zijn.»5
Vervolgens heeft de Minister van Justitie en BZK, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, in antwoord op schriftelijke vragen geantwoord dat de KNMG op 20 april 2010 een advies over de inrichting van de NODO-procedure heeft opgeleverd «inclusief een herzien NODO-protocol vanwege door de KNMG aangevoerde knelpunten. De uitvoeringskosten zijn hier niet in meegenomen. Wel geeft de KNMG aan de kosten vele malen hoger in te schatten dan nu begroot zijn. Daarom wordt de komende maanden bekeken wat de reële kosten zijn en hoe de tariefstructuur ingericht moet worden. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen een besluit nemen over het vervolg van de NODO-procedure. Over dit besluit zal ik uw Kamer informeren.»6
Momenteel worden door een onafhankelijk bureau de uitvoeringskosten van de NODO-procedure berekend. Het definitieve rapport wordt eind september 2010 opgeleverd. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen op basis hiervan een besluit nemen over het vervolg.
Wat vindt u ervan dat wanneer artsen nu melding maken van de dood van een kind en een lijkschouwer inschakelen er geen NODO-procedure kan worden gevolgd omdat deze er simpelweg nog niet is? Klopt het dat door het ontbreken van een NODO-procedure nu geen neutraal medisch onderzoek kan plaatsvinden en dat het Openbaar Ministerie tot een gerechtelijke sectie kan overgaan? Deelt u de mening dat dit voor ouders zeer belastend kan zijn? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit zo snel mogelijk te voorkomen?
Vanzelfsprekend betreurt het kabinet het dat de invoering van de NODO-procedure is vertraagd. Nu de NODO-procedure nog niet van kracht is, is de situatie op dit punt niet anders dan voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Wlb per 1 januari jl. Er bestaat de mogelijkheid tot het verrichten van een neutraal medisch onderzoek naar de doodsoorzaak (een zgn. klinische obductie) indien de betrokken arts en de ouders dat belangrijk vinden. Daarnaast kan, bij het vermoeden van een strafbaar feit, een gerechtelijke sectie plaatsvinden.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts te betrekken die kindermishandeling en verwaarlozing kan uitsluiten? Zo ja, waarom wordt dan tenminste geen haast gemaakt met het invoeren van de NODO-procedure?
Het kabinet is nog steeds van mening dat het disproportioneel zou zijn bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts de lijkschouw te laten verrichten en verwijst hierbij naar de behandeling in het parlement van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (30 696), waarbij dit uitvoerig aan de orde is gekomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 7 moge blijken, betreurt het kabinet het dat de NODO-procedure nog niet in werking heeft kunnen treden. Het kabinet draagt er aan bij dat dit spoedig doch verantwoord alsnog het geval is. Zoals gezegd in antwoord op vraag 6 wordt nog gewacht op een onderzoek naar de kosten alvorens een besluit over de invoering van de NODO-procedure kan worden genomen.
Bent u van mening dat op dit moment voldoende waarborg bestaat om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven? Zo ja, waarop baseert u dit? Bent u derhalve van mening dat (huis)artsen over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar het antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en BZK en de Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 10 juni 2010.7
Wat betreft het constateren van een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling is de invoering van het verplichte contact tussen behandelend arts en gemeentelijk lijkschouwer per 1 januari jl. een eerste stap in de verbetering van het achterhalen van de doodsoorzaak van minderjarigen. De behandelend arts kan niet langer geheel zelfstandig een verklaring van overlijden afgeven; zijn overtuiging dat het overlijden het gevolg is van een natuurlijke oorzaak, wordt getoetst in het overleg dat hij met de gemeentelijk lijkschouwer heeft. Het kunnen vaststellen van de doodsoorzaak maakt deel uit van de basisopleiding tot arts. Bovendien heeft ongeveer de helft van de gemeentelijke lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts gevolgd. Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers hieraan moeten voldoen, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. Om zoveel mogelijk gevallen van overlijden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling te signaleren, is het uiteraard gewenst dat ook de NODO-procedure wordt ingevoerd.
Bent u bereid deze vragen voor vrijdag 2 september 2010 te beantwoorden?
Zoals altijd wordt er naar gestreefd de vragen zo spoedig mogelijk binnen drie weken te beantwoorden; vanwege de vereiste afstemming is 2 september echter onmogelijk gebleken.
Het in opspraak raken van artsen in ziekenhuizen te Amstelveen, Emmen, Enschede en Purmerend die jarenlang hun gang konden gaan |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat slecht functionerende artsen jarenlang door kunnen gaan met behandelingen en daarbij veel patiënten zwaar duperen?
Zoals ik uw kamer al heb laten weten in de brief «Stand van zaken toezeggingen AO IGZ en toezicht met betrekking tot medisch specialistisch handelen (31 maart 2010)» zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. In deze brief heb ik de maatregelen beschreven die ik hiervoor heb genomen. Daarnaast staan in de brief de verantwoordelijkheden voor de beroepsgroep en de instelling/Raad van Bestuur in geval van disfunctioneren beschreven. Tot slot is beschreven hoe de IGZ hierop toeziet en handhaaft. Ik heb hierbij de «Interne IGZ-richtlijn omgaan met signalen over disfunctioneren van medisch specialisten» toegevoegd en op zeer korte termijn stuur ik u de nieuwe werkwijze van de IGZ inzake beroepsbeperkende maatregelen disfunctionerende beroepsbeoefenaren.
Deelt u de mening dat de collegiale toetsing te vrijblijvend is?
Ja, hoewel ik groot belang hecht aan collegiale toetsing deel ik uw mening dat alleen collegiale toetsing te vrijblijvend is. Ook de Raad van Bestuur en het toezicht van de IGZ spelen een belangrijke rol. De verschillende verantwoordelijkheden staan in mijn brief van 31 maart beschreven.
Acht u het wenselijk dat er een meldplicht komt voor artsen die constateren, of zelfs maar vermoeden, dat een collega slecht functioneert?
Zoals u in mijn brief van 31 maart kunt lezen zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Een voorbeeld hiervan is het Kwaliteitskader Medisch Specialisten 2010 van de Orde van Medisch specialisten waarin wordt beschreven dat de medisch specialist een verantwoordelijkheid heeft actief te handelen indien hij opmerkt dat een collega geen goede zorg verleent. Daarnaast is binnen de medische wereld een cultuuromslag gaande wat betreft het bespreekbaar maken van het functioneren van de zorgverlener en het maken van vermijdbare fouten. In de ziekenhuizen is hier aandacht voor door onder andere het veilig melden van incidenten binnen het veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Deze en andere genomen maatregelen maken dat ik het niet wenselijk acht om een door u voorgestelde meldplicht in te voeren.
Welke rol spelen de beroepsgroep en de beroepsvereniging hierin?
Voor de rol die de beroepsgroep en beroepsvereniging speelt verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van 31 maart.
Welke mogelijkheden had de directie van het Waterlandziekenhuis om het disfunctioneren van de orthopedisch chirurg te voorkomen?1
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gehouden door de klachtenfunctionaris en klachtencommissie van klachten, en in het geval er een claim ligt van patiënten. Daarnaast functioneert de specialist binnen een maatschap. Indien er problemen zijn dan wordt dit, vaak middels het stafbestuur, besproken met de Raad van Bestuur. In dit geval ontbrak het aan concrete signalen.
De maatregelen die in mijn brief van 31 maart zijn beschreven leiden ertoe dat de Raad van Bestuur beter toegerust is om disfunctioneren in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Signalen over disfunctioneren komen daardoor sneller bij een Raad van Bestuur terecht. Een voorbeeld hiervan is het besluit dat de Wetenschappelijke verenigingen van de erkende medisch specialismen in december 2009 hebben genomen, dat per 2010 de conclusies en aanbevelingen van de visitatierapporten ter beschikking worden gesteld aan de Raden van Bestuur. Hiermee hebben Raden van Bestuur een extra handvat om hun eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg waar te maken.
Waarom heeft de directie van het ziekenhuis pas na uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam besloten een onderzoek in te stellen?1
Voor zover nu is gebleken had de directie van het ziekenhuis daarvóór geen reden om een onderzoek in te stellen. De patiënten die zich tot het tuchtcollege hadden gewend, hadden geen klacht ingediend bij het ziekenhuis. In het verleden zijn er geen onevenredig aantal klachten en geen zodanig ernstige klachten bij de klachtencommissie binnen gekomen over deze specialist.
Het ziekenhuis had niet eerder signalen ontvangen die er op duidden dat hij niet goed zou functioneren, behalve de waarschuwing in 2008, waarop de specialist adequate maatregelen heeft genomen. Het rugcentrum had zelfs recent nog een prijs gekregen.
De recente waarschuwing van het tuchtcollege dateert van maart 2010. De specialist is hiertegen in beroep gegaan, en deze procedure moet nog volgen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft vervolgens een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld naar de organisatie en kwaliteit van de zorg die door de specialist werd verleend. Met de betreffende specialist werd afgesproken dat hij gedurende het onderzoek geen rugpatiënten zou zien of behandelen. Vanaf eind april heeft de specialist besloten zijn praktijkvoering tijdelijk te staken.
Op 8 juli bracht de commissie haar rapport uit. Hieruit bleek dat de betreffende specialist door wijze van praktijkvoering en verslaglegging een risico vormde voor het ziekenhuis. Op 2 augustus j.l. is vervolgens de toelatingsovereenkomst met de betreffende specialist tot het ziekenhuis met onmiddellijke ingang opgezegd.
Was de ziekenhuisdirectie op de hoogte van het feit dat de orthopedisch chirurg een omstreden experimentele behandelmethode toepaste?1
Nee.
De behandelmethode die de chirurg toepaste, is niet standaard. Patiënten die zich tot hem wendden hadden niet altijd de eenvoudigste rugklachten die door standaard methoden behandeld konden worden. Het is een vrij nieuwe ingreep die nog niet evidence based is. Het is de vraag of de Raad van Bestuur zich dat realiseerde. Het feit dat de zorgverzekeraar het rugcentrum steunde en ook deze ingreep vergoedde gaf ook de Raad van Bestuur het vertrouwen dat het hier om een ingreep ging die niet omstreden is.
De orthopeed is met name tekort geschoten in het adequaat voorlichten van patiënten over de aard van de ingreep, de risico’s, mogelijkheden en ook noodzaak tot systematische follow-up van deze operatietechniek.
Is het bericht waar dat collega-orthopedisch chirurgen zeer kritisch waren over de gekozen behandelmethode? Zo ja, waar hadden zij dit moeten melden?1
De collega-orthopeden uit het ziekenhuis hielden zich niet bezig met rugoperaties en hebben zich hierover niet geuit. Uit de uitspraak van de commissie die het ziekenhuis heeft ingesteld, blijkt dat hierover door deze deskundigen kritisch wordt gedacht. Het is duidelijk dat de techniek slechts bij bepaalde indicaties kan worden toegepast en nog geëvalueerd dient te worden.
Was de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de toepassing van deze methode door de orthopedisch chirurg?1
Er waren geen signalen bij de inspectie binnen gekomen hierover. De uitspraak bij de tuchtzaak in 2008 betrof met name het ontbreken van adequate voorlichting en verslaglegging.
Heeft de Inspectie meldingen ontvangen over het disfunctioneren van deze orthopedisch chirurg?1 Zo ja, wanneer zijn deze meldingen ontvangen en welke actie heeft de Inspectie hierop ondernomen?
De inspectie heeft de afgelopen 10 jaar geen klachten van patiënten of meldingen van het ziekenhuis over deze arts gekregen. In 1994 is er voor het laatst een klacht bij de inspectie binnen gekomen over deze specialist, welke adequaat door het ziekenhuis werd behandeld. In deze casus ging het om het feit dat de orthopeed weigerde een bepaalde rugoperatie te doen.
Wel sprak het tuchtcollege in 2008 een waarschuwing uit. Naar aanleiding hiervan heeft de inspectie contact opgenomen met de specialist. Uit correspondentie van de IGZ met de specialist naar aanleiding van deze uitspraak bleek dat hij hierop adequate maatregelen had genomen. Nieuwe problemen kwamen aan het licht door twee uitspraken van het regionale tuchtcollege in maart 2010. Dit signaal is door IGZ vrijwel direct met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis besproken.
Welke maatregelen heeft de ziekenhuisdirectie genomen nadat de orthopedisch chirurg in oktober 2008 een waarschuwing kreeg van het Regionaal Tuchtcollege?1
Door de toenmalige raad van bestuur is na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in oktober 2008 gesproken over de verbeteracties die door de betrokken orthopeed dienden te worden doorgevoerd. De betrokken specialist heeft een uitgebreide lijst van maatregelen die hij genomen had overlegd aan de IGZ en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Vervolgens bleek uit de kwaliteitsvisitatie van de wetenschappelijke vereniging in 2008, die de Raad van Bestuur bereikte, dat er geen aanleiding was tot onrust.
Welke maatregelen kan de Inspectie nemen als een praktiserend arts een waarschuwing heeft gekregen, en welke maatregelen zijn in dit specifieke geval genomen?1
De inspectie beoordeelt de uitspraken van het tuchtcollege en gaat na of er meerdere signalen zijn binnen gekomen. Afhankelijk van de aard en recidive van de problematiek waar een waarschuwing of berisping voor is gegeven, zal zij de arts hier schriftelijk of mondeling op aanspreken. Zij spreekt de specialist en, indien hier aanleiding toe bestaat ook de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de waarschuwing, en de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen. Zie verder bij vraag 10.
Pesten in verzorgingshuizen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over een toename van pestgedrag in verzorgingshuizen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de toename van het pestgedrag te wijten is aan een wetswijziging, waardoor alleen «ouderen die iets mankeren» mogen worden opgenomen in een verzorgingshuis?
Ik ben van mening dat pestgedrag niet te wijten is aan een wetswijziging, een opname in een verzorgingshuis of omdat iemand iets mankeert. Het woord «pestgedrag» zegt het al, het gaat om het «gedrag» van mensen. In de eerste plaats zijn mensen zelf verantwoordelijk voor hun eigen gedrag. Pesten komt voor in alle leeftijdscategorieën en in alle milieus en is dus niet gerelateerd aan ouderen in een verzorgingshuis, die wel of niet iets mankeren.
Bent u van mening dat er een verband is tussen de werkdruk van het personeel, of personele onderbezetting, en het voorkomen van pesterijen onder bewoners van een verzorgingshuis?
Ik vind het vreselijk om te horen dat mensen gepest worden terwijl ze hun oude dag doorbrengen in een verzorgingshuis en niet geaccepteerd worden door medebewoners. Zoals ik in bovenstaand antwoord ook al zeg, mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun gedrag en dat heeft niets te maken met personele onderbezetting.
Wel ben ik er voorstander van dat pestgedrag uit de taboesfeer wordt gehaald. Ik verwacht dat in de zorginstellingen waar personeel en bestuur bewoners durven aan te spreken op hun gedrag en het onderwerp bespreekbaar maken, het pestgedrag zal verminderen. Dit kan gebeuren door het inzetten van een vertrouwenspersoon, die specifiek aandacht besteed aan het pesten.
Bent u het met het Ouderenfonds eens dat één van de oorzaken van pesterijen in verzorgingshuizen is dat ouderen niet kunnen kiezen in welk verzorgingshuis zij opgenomen worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Iedereen kan kiezen in welk verzorgingshuis hij of zij opgenomen wil worden. Wel is het zo dat er een wachtlijst kan zijn voor een bepaald verzorgingshuis omdat veel mensen hiervoor kiezen. Is iemand woonachtig in Groningen, maar wenst in een verzorgingshuis in Limburg te gaan wonen, dan is dat mogelijk. Veel mensen kiezen echter voor het verzorgingshuis in de buurt, omdat de kinderen in de buurt wonen, omdat ze zelf al lang in de buurt wonen of omdat zij er mensen kennen. Maar de keuze voor een verzorgingshuis is vrij voor iedereen.
Welke maatregelen of initiatieven zijn reeds genomen om pestgedrag in verzorgingshuizen tegen te gaan?
Er is geen landelijke maatregel of protocol om pestgedrag tegen te gaan. Wel hebben de verzorgingshuizen een klachtencommissie, een incidentenmeldcommissie en hanteren veel zorginstellingen huisregels of een gedragscode. Hierin is opgenomen hoe bewoners en personeel zich dienen te gedragen ten opzichte van elkaar.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke maatregelen en projecten om pestgedrag in verzorgingshuizen tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld het invoeren van een pestprotocol dat door het Ouderenfonds wordt voorgesteld?2
Er is al onderzoek gedaan door de Radboud Universiteit, dus dat hoef ik niet nogmaals te doen. Ik vind het een goed initiatief van het Nationaal Ouderenfonds om een pestprotocol te maken en die beschikbaar te stellen voor zorginstellingen die hier gebruik van wensen te maken. Ik vind wel dat de zorginstellingen hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben.
Wordt pesten nu meegenomen in de in de huidige kwaliteitsindicatoren? Bent u bereid dit als indicator mee te nemen, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een pestprotocol?
Pesten zal niet afzonderlijk worden meegenomen in de huidige indicatorenset verantwoorde zorg. In de huidige set is het verplicht een cliënttevredenheidsonderzoek af te nemen. Hierin wordt de cliënt gevraagd naar bejegening en veilige woonomgeving en kan de cliënt aangeven dat pesten voorkomt.
De onduidelijke eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond naar eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf?1
Ja.
Waarom hanteren ziekenhuizen verschillende tarieven voor televisie- en telefoonkosten? Wordt er winst gemaakt op dit soort voorzieningen voor patiënten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het landelijk? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Het is aan ziekenhuizen zelf om te bepalen of zij deze dienst willen bieden. Ik ben van mening dat, net als bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, er voor instellingen vrijheid moet zijn aanvullende diensten en producten te bieden.
De kosten die ziekenhuizen voor deze diensten maken, kunnen verschillen. Die zullen, neem ik aan, onder meer afhangen van de overeenkomst van het ziekenhuis met de aanbieder van telefonie of televisie. Of ziekenhuizen op deze diensten winst maken en hoeveel geld hier landelijk mee omgaat, is mij niet bekend.
Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) is een ziekenhuis verplicht een cliëntenraad in te stellen. Ik vind het van belang dat het ziekenhuis in samenspraak met de cliëntenraad tot een aanbod van aanvullende diensten komt dat aansluit bij de vraag van de cliënten. Bij het aanbieden van aanvullende diensten moet de basiszorg voorop staan en moet er transparantie zijn over de aangeboden diensten. Cliënten moeten van te voren weten wat de kosten zullen zijn.
Bent u van mening dat een televisie of een telefoon tot de gebruikelijke zorg in een ziekenhuis behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het dan niet vreemd dat er een eigen bijdrage voor wordt gevraagd?
Die mening ben ik niet toegedaan. Het gaat hier niet om medische zorg of om diensten en voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden. Het gaat hier dan ook niet om het betalen van een eigen bijdrage, maar om het naar eigen keuze inkopen van een dienst.
Is het waar dat dit type kosten alleen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed als ze in de verpleegprijs zijn opgenomen?2 Bent u van mening dat dit de transparantie van de ziekenhuiskosten niet ten goede komt?
Deze type kosten behoren geen onderdeel uit te maken van de verpleegprijs. Voor de transparantie van ziekenhuiskosten zijn ze ook niet relevant. Wel moet voor de cliënt transparant zijn wat de kosten zijn als de cliënt zo’n aanvullende dienst wil afnemen.
Bent u bereid dit type verblijfkosten in de Zorgverzekeringswet op te nemen, zodat deze ziekenhuiskosten in alle gevallen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat dit type kosten niet ten laste van de zorgverzekering moet komen. Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, is het geen medische zorg en zijn het ook geen diensten of voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden.
Wat vindt u van het pleidooi van de Consumentenbond voor duidelijke en eerlijke tarieven voor bijkomende kosten voor ziekenhuisverblijf? Bent u bereid zich in te zetten voor duidelijke en eerlijke tarieven vooraf? Bent u bereid regulerende afspraken met ziekenhuizen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om regulerende afspraken over deze aanvullende diensten met ziekenhuizen te maken. Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is er vrijheid om zaken die niet tot de aanspraak behoren te regelen. In de antwoorden 2 tot en met 5 heb ik aangegeven waaraan het aanbieden van de aanvullende diensten moet voldoen. Het ziekenhuis moet de cliëntenraad betrekken bij het aanbod van deze diensten en de prijs die daarvoor gevraagd wordt. Ingevolge de Wmcz neemt het ziekenhuis op een schriftelijk door de cliëntenraad uitgebracht advies geen afwijkend besluit dan nadat daarover, voor zover dat redelijkerwijze mogelijk is, ten minste eenmaal met de cliëntenraad overleg is gepleegd. Als het ziekenhuis afwijkt van het advies zal hij dat schriftelijk aan de cliëntenraad moeten motiveren. Ik ben van mening dat langs die weg de inbreng van cliënten over deze kwestie is gewaarborgd.
In dit kader is relevant dat de ziekenhuissector aan de slag is met algemene leveringsvoorwaarden. In de al beschikbare algemene voorwaarden voor de verpleging, verzorging en thuiszorg staan goede afspraken opgenomen over de aanvullende diensten. De cliënt moet vooraf goed geïnformeerd zijn en als er een geschil ontstaat over onverwachte kosten achteraf, kan de cliënt dit aankaarten bij een geschilleninstantie. Ik ondersteun dit initiatief van de sector en verwacht dat ook de ziekenhuissector komt met algemene leveringsvoorwaarden, waarin de transparantie rondom aanvullend diensten en producten een plek heeft.
De toename van het aantal zwerfjongeren |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer jongeren op straat door crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN) uitgaat van twee tot drie keer zoveel jongeren zonder vaste woon- of verblijfplaats dan de Algemene Rekenkamer, die eind 2008 uitging van 6000?
Wij nemen signalen die hulpverleners en jongeren zelf afgeven altijd serieus. De problematiek van zwerfjongeren is complex en het kabinet voert samen met anderen een actief beleid om het aantal zwerfjongeren terug te dringen. In de voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang (Kamerstukken II, 29 325, nr. 52) is weergegeven welke activiteiten in gang zijn gezet. Graag verwijs ik u daarvoor naar deze rapportage.
In een reactie op de berichtgeving stelt Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN) op haar website dat de aantallen zoals genoemd in verschillende media niet het juiste beeld. SZN meldt dat een hogere schatting niet met zekerheid is vast te stellen. De relatie met de crisis wordt bovendien niet direct gelegd.
Is ten gevolge van de gewijzigde motie-Uitslag/Timmer2 al sprake van een eenduidige definitie voor zwerfjongeren, zodat in het vervolg leeftijdsgrenzen niet tot problemen en afschuifgedrag leiden bij verantwoordelijke instanties?
Inmiddels is er een eenduidige definitie vastgesteld. Deze is u bekendgemaakt bij brief van 24 juni 2010, Kamerstukken II, 32 267, nr. 5. Een eenduidige definitie is overigens niet de enige oplossing voor eventueel afschuifgedrag. Daarvoor is meer nodig; in bovengenoemde voortgangsrapportage is beschreven welke maatregelen het kabinet neemt.
Kunt u verduidelijken wat de stand van zaken is met betrekking tot deze eenduidige definitie? Kunt u uiteenzetten wanneer deze eenduidige definitie te verwachten is zodat hiermee concreet aan de slag kan worden gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verduidelijken welke resultaten de Handreiking aanpak zwerfjongerenproblematiek concreet heeft opgeleverd?
De herziene Handreiking aanpak zwerfjongerenbeleid is in 2009 breed verspreid onder alle gemeenten. Wij hebben niet onderzocht wat deze handreiking concreet heeft opgeleverd. Wel hebben wij onlangs 16 (van de 43) centrumgemeenten expliciet gevraagd welke knelpunten zij op dit moment nog ervaren. Op basis van dit onderzoek voeren wij de activiteiten uit die in de eerder genoemde voortgangsrapportage opvang zijn beschreven.
Kunt u verduidelijken welke maatregelen u gaat nemen om de jongeren die als gevolg van de crisis op straat komen toch te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Sponsoring van patiëntenorganisaties |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek van Health Action International (HAI) waaruit blijkt dat veel patiëntenorganisaties die met de Europese geneesmiddelenautoriteit (EMA) om de tafel zitten (zwaar) gesubsidieerd worden door de farmaceutische industrie, en dat nog niet de helft van deze organisaties voldoet aan de richtlijnen die al in 2005 door de EMA zijn opgesteld?1,2
Health Action International (HAI) is één van de organisaties die deelnemen aan het overleg bij EMA. Ik vind het een goede zaak dat HAI vanuit die hoedanigheid kritisch kijkt naar het naleven van de door EMA opgestelde criteria (Criteria to be fulfilled by Patients’ and Consumers’ Organisations involved in EMA Activities) inzake deelname aan EMA activiteiten. Het rapport maakt echter niet duidelijk waarom alleen onderzoek is gedaan naar het criterium transparantie over sponsoring. Dat is slechts één van de zeven criteria waaraan patiëntenorganisaties moeten voldoen. Overigens ben ik een voorstander van transparantie over (financiële) relaties tussen partijen. In die zin betreur ik het dat in casu niet alle patiëntenorganisaties de afgesproken transparantie hebben betracht.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling hierdoor zeker niet kan worden uitgesloten, en dat dit dus zeer ongewenst is?
Met u ben ik van mening dat wij voortdurend alert moeten zijn op belangenverstrengeling. Momenteel zijn er de volgende waarborgen.
Ten eerste dienen patiëntenorganisaties die een subsidie van het CIBG (Fonds PGO) ontvangen, er voor zorg te dragen dat het bestuur van de organisatie onafhankelijk is en dat de onafhankelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar is. Dit laatste betekent dat de organisatie in geval van sponsoring zorgvuldig dient na te gaan of de onafhankelijkheid niet in gevaar komt en er zonodig waarborgen worden getroffen om hiervoor te zorgen. Dit is een uitwerking van artikel 5 lid 2 van de Subsidieregeling PGO. Bij de beoordeling van de verantwoordingsstukken in verband met de vaststelling van de instellingssubsidies wordt door de medewerkers van het CIBG (Fonds PGO) bekeken of de subsidiebepalingen door de pgo-organisaties zijn nageleefd. Daarbij vindt ook een toets plaats op bovengenoemd artikel. Daarnaast worden door een externe accountant jaarlijks 25 a 30 organisaties grondig doorgelicht (steekproefsgewijze controle). Ook de onafhankelijkheid van de organisatie is daarbij onderwerp van onderzoek.
Ten tweede zijn sinds 2005 de gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties van kracht via de zelfreguleringsinstantie stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR). Patiëntenorganisaties zijn niet bij de CGR aangesloten maar de Nederlandse farmaceutische industrie wel. Deze gedragsregels geven de eisen aan waaraan sponsoring moet voldoen. Tevens bevatten deze gedragsregels eisen over de transparantie. In Nederland publiceren farmaceutische bedrijven jaarlijks op hun websites de sponsoring van patiëntenorganisaties.
Ten derde kent ook de Nederlandse Consumenten- en Patiëntenfederatie (NPCF) een «Gedragscode Fondsenwerving voor patiëntenorganisaties».
Bent u het eens met de aanbevelingen van HAI aan de EMA, ondermeer om ervoor te zorgen dat alle informatie hierover op de website van de EMA komt, en om organisaties die niet voldoen aan de criteria van overleg uit te sluiten? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten dat dit ook uitgevoerd wordt?
Ik ben een voorstander van transparantie over de (financiële) banden van partijen in de zorg met de farmaceutische industrie. Ik zal de EMA dan ook aanraden om de aanbevelingen van HAI ter harte te nemen.
Is het waar dat de IAPO, een internationaal samenwerkingsverband om van patiëntenorganisaties, die in 2008 voor 89 procent werd gesponsord, ook bij het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) aan tafel zit?3
Op de website van het CBG staat aangegeven welke patiënten- en consumentenorganisaties vertegenwoordigd zijn in het overleg met het CBG. Ook de IAPO (International Alliance of Patients Organisations) is daarin vertegenwoordigd. Ik vind het een goede zaak dat het CBG het initiatief heeft genomen om het geluid vanuit de patiënten nadrukkelijker naar voren te laten komen. Uiteindelijk zijn patiënten degenen die gebruik maken van geneesmiddelen en die vanuit die positie zinvolle inbreng kunnen leveren.
Met welke organisaties overlegt het CBG nog meer, en in hoeverre worden deze organisaties gesponsord door de farmaceutische industrie (bedrag en percentage)?
Op de website van het CBG staat een overzicht van de patiënten- en consumentenorganisaties waarmee het CBG overlegt. Dit overzicht heb ik als bijlage toegevoegd. (bijlage 1). Tevens heb ik een aparte bijlage toegevoegd met de door u gevraagde informatie over de mate van sponsoring van de betreffende patiënten- en consumentenorganisaties door de farmaceutische industrie (bijlage 2). Deze gegevens heb ik via het CIBG (Fonds PGO) opgevraagd.4
Bent u van mening dat de aanbevelingen van HAI aan de EMA ook moeten gelden voor het CBG? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Het CBG heeft inmiddels kennis genomen van het rapport van HAI en gaat na welke van de aanbevelingen in de Nederlandse situatie toepasbaar en effectief zijn. Het CBG past zonodig de huidige werkwijze aan.
De aanbevelingen van HAI zijn overigens niet één op één toepasbaar in de Nederlandse situatie. Bij mijn antwoord op vraag 2 heb ik al duidelijk gemaakt dat in de Nederlandse situatie meerdere gedragscodes van toepassing zijn op (het sponsoren van) patiëntenorganisaties.
Wat vindt u van het gegeven uit het Trouwonderzoek van 2007 dat de industrie vooral financiële ondersteuning biedt aan patiëntenverenigingen voor aandoeningen waarbij patiënten veel en lang geneesmiddelen moeten slikken in markten met felle concurrentie?4
Ik vind het op zich een goede zaak dat er contact is tussen de farmaceutische bedrijven en patiëntenorganisaties in situaties waarin patiënten regelmatig en/of veel geneesmiddelen moeten gebruiken. Deze ondernemingen kunnen informatie krijgen over de inpassing van het geneesmiddelengebruik in het dagelijks leven van patiënten, om zodoende het product of de informatie daaromtrent te kunnen verbeteren. Het is niet bezwaarlijk dat patiëntenorganisaties daarbij een bijdrage ontvangen van een farmaceutische onderneming. Het zou wel bezwaarlijk zijn als dit leidt tot beïnvloeding ten aanzien van medicijngebruik, maar daartoe functioneren de eerder genoemde waarborgen, zie mijn antwoord op vraag 2. Het ligt mijns inziens wel minder voor de hand dat er samenwerkingsrelaties zijn tussen patiëntenorganisaties en farmaceutische bedrijven in het geval die patiëntengroepen niet of nauwelijks geneesmiddelen gebruiken.
Inderdaad is de farmaceutische markt een competitieve markt met felle concurrentie. Dit betekent ook dat farmaceutische bedrijven elkaar in de gaten houden of zij voldoen aan de gedragsregels van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR).
Kunt u een overzicht geven van de mate van sponsoring (door wie en hoeveel) van alle patiëntenorganisaties in Nederland? Zo nee, bent u bereid een dergelijk overzicht op te stellen?
Via de websites van farmaceutische bedrijven is na te gaan welke patiëntenorganisaties door farmaceutische bedrijven worden gesponsord. Daarnaast is via de jaarlijkse verantwoording bij het CIBG (Fonds PGO) zichtbaar in hoeverre patiëntenorganisaties sponsorgelden hebben ontvangen. Een compleet overzicht kan ik u echter niet verstrekken. Er zijn namelijk patiëntenorganisaties die sponsorgelden van andere bedrijven/bedrijfstakken ontvangen en er zijn patiëntenorganisaties of gezondheidsfondsen die geen subsidie van mijn ministerie of het CIBG (Fonds PGO) ontvangen. Van die organisaties beschik ik niet over de door u gevraagde informatie.
Tenslotte worden in het kader van de Monitor Patiënten- en gehandicaptenorganisaties in Nederland gegevens verzameld over de financiering van patiëntenorganisaties. Daaruit blijkt slechts een beperkt deel van de middelen van deze organisaties afkomstig uit sponsoring. Verreweg de belangrijkste financieringsbronnen zijn subsidies en contributies en donaties. De monitor is openbaar en te vinden op www.PGO-support.nl.
Voldoen alle patiëntenorganisaties inmiddels aan de gedragsregels sponsoring patiëntenorganisaties?
De regels in artikel 5 lid 2 van de Subsidieregeling PGO gelden voor alle patiëntenorganisaties die een subsidie ontvangen van het CIBG (Fonds PGO). Ik heb bij vraag 8 aangegeven hoe de naleving hiervan is geborgd.
Vindt u deze gedragsregels voldoende, bijvoorbeeld gezien het feit dat ze geen enkele limiet stellen aan het percentage van het jaarlijkse budget dat uit sponsorgelden mag bestaan?
Ik acht de regels die zijn opgenomen in de Subsidieregeling PGO en de gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties via de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) voldoende. Mede gelet op de controle op de naleving hiervan. Ik waardeer het dat patiëntenorganisaties zelf ook een gedragscode hebben opgesteld (Gedragscode Fondsenwerving NPCF).
Deelt u de mening dat patiëntenorganisaties geheel onafhankelijk moeten kunnen opereren? Zo ja, bent u bereid naar een meer adequate financiering te zoeken, bijvoorbeeld via een klein percentage van de premiegelden?
Ja, ik deel de mening dat patiënten onafhankelijk van de industrie moeten kunnen opereren. De huidige financiering van patiëntenorganisaties acht ik adequaat. Tot 2008 ging er jaarlijks ca. € 30 miljoen aan subsidies naar de pgo-organisaties. Vanwege het belang dat de toenmalige staatssecretaris en ik destijds hechtten aan de pgo-organisaties hebben wij vanaf 2008 jaarlijks structureel € 10 miljoen extra uitgetrokken (TK 29 214, nr. 24). Dit bedrag is bij het herzien van de subsidieregeling in stand gebleven. Van dit bedrag gaat overigens circa driekwart naar de instellingssubsidies en wordt een kwart besteed aan projectsubsidies. Binnenkort start ik met de evaluatie van de subsidieregeling PGO. Een volgend kabinet zal zich op basis van de uitkomsten van deze evaluatie alsmede de visie op de topstructuur van de koepels en de platforms (TK 29 214, nr. 48) moeten beraden op de toekomstige financiering.
Nieuwbouwplannen voor gesloten jeugdzorg |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat inmiddels definitief toestemming is gegeven voor de ontwikkeling van nieuwbouw voor gesloten jeugdzorg in Rotterdam Charlois, die zal gaan dienen als voorloper van de te bouwen permanente voorziening in Maassluis? Zo nee, wat is dan precies de stand van zaken? Zo ja, waarom is hier spoed achter gezet?
Gegeven de behoefte aan een locatie op korte termijn voor gesloten jeugdzorg voor jeugdigen in de regio Zuidwest met een machtiging gesloten jeugdzorg vestigt Avenier in het najaar van 2010 in Rotterdam een tijdelijke voorziening voor 48 plekken gesloten jeugdzorg in een bestaande zorgvoorziening. Er is geen sprake van nieuwbouw, zoals in de vraag wordt gesteld.
Had het niet in de rede gelegen de hierover op 6 juli 2010 gestelde Kamervragen eerst te beantwoorden? Bent u bereid deze series vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De beantwoording van deze twee aanvullende vragen ontvangt u gelijktijdig met de antwoorden op de eerdere vragen.