De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griepprik |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep»?123
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de definitie pandemie gewijzigd werd door de WHO kort voor het uitbreken van de Mexicaanse griep?
De Internationale Health Regulations (IHR) uit 2005 worden momenteel geëvalueerd. De uitbraak van Mexicaanse griep vormt hiervoor de belangrijkste casus. Over de resultaten van deze evaluatie wordt gerapporteerd aan de World Health Assembly (WHA) van mei 2011. De evaluatie zal ook ingaan op de verwarring die ontstaan is rond de definitie alsook op het effect van het gebruik van het begrip pandemie op de beeldvorming.
Dat de WHO fase 6 uitriep was voor Nederland niet de directe aanleiding voor het nemen van het besluit tot aanschaf van vaccins. Op het moment dat het vaccin aangeschaft moest worden, was er sprake van een onzekere situatie waarin snel gehandeld moest worden. Op 8 mei 2009 had de Gezondheidsraad advies uitgebracht over vaccinatie tegen Mexicaanse griep4. De Gezondheidsraad constateerde dat er nog onvoldoende gegevens waren voor een goede beoordeling van de epidemiologische situatie. Bovendien was er nog altijd een risico dat het virus, hoewel misschien op dat moment nog mild, tijdens zijn rondgang over de wereld zou muteren naar een meer pathogene stam. Wanneer langer gewacht werd zouden de vaccins waarschijnlijk te laat geleverd worden, of zou een bestelling helemaal niet meer mogelijk zijn. Dit vanwege de benodigde productietijd en de verwachtte omvangrijke mondiale vraag naar dit vaccin. Er moest dus, op basis van een risico-inschatting gehandeld worden, wetende dat er een reële kans bestond dat de vaccins, voor andere dan de bekende risicogroepen, niet gebruikt zouden hoeven worden.
Deelt u de constatering dat zonder de wijziging van die definitie er geen pandemie zou zijn geweest, en dat Nederland had kunnen volstaan met het inkopen van veel minder vaccins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deskundigen wier belangen samenvallen met die van de farmaceutische industrie niet zouden mogen deelnemen aan de ontwikkeling van definities en richtlijnen?
Dit moet per geval beoordeeld worden. Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Volledige onafhankelijkheid van de industrie is niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Er zijn terreinen waarin publieke onderzoeksfinanciering niet of nauwelijks aan de orde is, maar waar wel topresearch plaatsvindt. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende topwetenschappers niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij volledige transparantie betracht wordt. Daarnaast is het belangrijk dat een organisatie, die verantwoordelijk is voor de definities en richtlijnen, procedures hanteert om onafhankelijke advisering te waarborgen. Zo heeft bijvoorbeeld de Gezondheidsraad een uitgebreide set van waarborgen om belangenverstrengeling in haar Commissies te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 5.
Laat u onderzoeken of de leden van de Gezondheidsraad banden hebben (of hadden) met de farmaceutische industrie die op belangenverstrengeling kunnen duiden?
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik heb geen aanleiding om aan de beoordeling van de Gezondheidsraad te twijfelen. Ik voel mij hierin gesteund door een internationale review uit 2008 die de werkwijze van de Gezondheidsraad positief beoordeelde, nadrukkelijk ook op dit punt.
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Dit vormt een continu aandachtspunt binnen een veranderende omgeving waarin de keuze is gemaakt om beperkt publiek geld te investeren in wetenschappelijk onderzoek en waar kennis in toenemende mate «vermarkt» wordt.
Zo vullen bijvoorbeeld alle kandidaat-leden voor een commissie een belangenverklaring in. Op grond van deze verklaring beoordeelt de voorzitter van de Gezondheidsraad voor ieder afzonderlijk kandidaat-lid van een Commissie of deze benoemd kan worden als lid of als niet stemhebbend adviseur van een Commissie. Deze verklaringen zijn voor een ieder op te vragen.
Bij de eerste vergadering van de Commissie (de installatievergadering) moeten alle leden en adviseurs hun mogelijke belangen ten overstaan van de voorzitter van de Raad en alle commissieleden uitspreken.
Verder worden Commissies altijd multidisciplinair samengesteld. Dit garandeert een brede wetenschappelijke beoordeling en een evenwichtige advisering door de Raad. Als de Commissie een advies heeft gegeven wordt het getoetst door één of meer Beraadsgroepen waar andere deskundigen zitting in hebben. Het advies wordt beoordeeld op inhoud en consistentie met eerder uitgebrachte adviezen.
Bovenstaande procedures zijn zo zorgvuldig mogelijk. Hierin heb ik vertrouwen. De procedure voor de bewaking van de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad is te vinden op de website van de Raad. Toch is nooit volledig uit te sluiten dat een individu ten onrechte informatie niet meldt.
Kunt u de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad en de totstandkoming van zijn adviezen garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de werkzaamheid van influenzavaccins bij gezonde volwassenen, aangezien de medische wetenschap zelf het nut hiervan in twijfel trekt?
Nee. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid van Gerven over de griepvaccinatie van 25 november 2010 (2010Z17692).
De voortzetting van de campussen |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de zogenoemde «Stakeholder-meeting» voor projectleiders van de negen pilotprojecten campussen in Nederland»?
Ja.
Is het waar dat uw directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg daar heeft medegedeeld dat de pilotprojecten aan het eind van dit jaar zullen stoppen, en dat de kans «erg klein is dat het nieuwe kabinet besluit tot voortzetting»? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de resultaten, zoals gebleken uit het evaluatieonderzoek: «de pilots zijn voor 79% van de deelnemers effectief gebleken in het bereiken van een verbetering van de school- of werksituatie, en een significante verbetering in de motivatie en (zelf)discipline op korte en langere termijn»?
De directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg heeft in de bijeenkomst op 16 november aangegeven dat de kans op nieuwe financiering vanuit het Rijk voor een vervolg van de pilotprojecten campussen gering is. Deze uitspraak is gebaseerd op het vooraf beoogde tijdelijke karakter van de pilots en de eindevaluatie van de pilotprojecten campussen. Uit deze evaluatie blijkt dat de campussen voor 79% van de deelnemers heeft geleid tot «verbetering van de school- of werksituatie». Echter, de in het kader van hetzelfde onderzoek samengestelde controlegroep heeft voor wat betreft de hiervoor bedoelde effectiviteit qua uitkomst (68%) geen wezenlijk verschil laten zien. Daarbij komt dat de campussen een relatief dure voorziening zijn en dat de deelnemers aan de campussen ook niet significant verschilden van de deelnemers die hun weg in bestaande voorzieningen vinden.
Bent u bereid bij het besluit over de toekomst van de campussen een onderscheid tussen de diverse campussen te maken, tussen de meer preventieve aanpakken en de «echte» campussen, gericht op structuur en discipline?
De zorg voor het voorkomen van uitval en afglijden van jongeren naar maatschappelijk ongewenst gedrag moet centraal staan bij de jongere zelf maar ook bij alle voorzieningen en organisaties die hier een verantwoordelijkheid in hebben en kunnen nemen. Het evaluatierapport levert hiertoe bruikbare inzichten en succesfactoren. Het is van belang dat in individuele situaties zo vroeg mogelijk en op basis van maatwerk de juiste interventie plaats vindt. Maatwerk moet lokaal geformuleerd en geleverd worden.
Houdt de krijgsmacht personeelstechnisch nog rekening met een eventuele doorstart van het project De Uitdaging, de «Defensie-campus»?
Nee. Op 14 oktober jl heeft Minister Rouvoet, mede namens Minister van Middelkoop, in zijn beantwoording op Kamervragen de Kamer geïnformeerd dat bij ontbreken van financiële middelen het voor Defensie niet opportuun is om het project De Uitdaging te continueren.
Daarvan uitgaand is één van de consequenties dat het betrokken personeel per 1 januari 2010 een andere functie binnen Defensie zal worden toegewezen.
Het toegenomen geneesmiddelengebruik onder kinderen en jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het toegenomen geneesmiddelengebruik onder kinderen en jongeren?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat het aantal gebruikers onder de 20 jaar met bijna 17% tot € 2.7 mln is gestegen in de periode 1999–2009?
Het bericht uit de BN De Stem van 16 november jl. stelt dat in tien jaar tijd het gebruik van receptplichtige geneesmiddelen onder kinderen en jongeren gestegen is tot 2,7 mln. gebruikers (2009). Sommige aandoeningen doen zich vaker voor bij kinderen en zijn ook beter te diagnosticeren. Vanuit dat oogpunt beschouw ik het als een positieve ontwikkeling dat deze aandoeningen goed te behandelen zijn met medicatie. Tegelijkertijd deel ik de zorgen van de hoogleraar Medische Ethiek die in het betreffende bericht aan het woord is over met name het toegenomen gebruik van medicatie onder jongeren bij gedragsstoornissen. Van belang is dat de richtlijnen door de beroepsbeoefenaren goed worden gevolgd en dat de richtlijn voldoende handvatten biedt voor een adequate diagnosestelling. Ik overweeg om de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen op dit terrein gericht onderzoek te gaan doen.
Bent u van mening dat richtlijnen en protocollen geneesmiddelengebruik onder kinderen en jongeren moeten reguleren? In hoeverre zijn dergelijke richtlijnen op dit moment al beschikbaar? Bent u van plan het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen met kracht te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Welke rol zal de Regieraad Kwaliteit, dan wel het toekomstige kwaliteitsinstituut, hierbij spelen?
Ik ben van opvatting dat de inzichten die beschikbaar zijn met betrekking tot het voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen een plek zouden moeten hebben in de behandelrichtlijnen en in protocollen die gehanteerd worden in de praktijk. Gezien het stadium waarin de kennis over geneesmiddelen in relatie tot kinderen zich momenteel in het algemeen bevindt, zullen de huidige richtlijnen veelal dergelijke informatie niet bevatten. Ik ga ervan uit dat de richtlijnen zoveel mogelijk zullen worden aangepast aan nieuwe inzichten. Het landelijk formularium op dit terrein (zie beantwoording vraag 4) zal hierin ook meegenomen moeten worden. Ik ga hierbij uit van de verantwoordelijkheid van de beroepsgroepen zelf voor de actualisering van de richtlijnen. Uiteraard kan het toekomstig Kwaliteitsinstituut hierbij ook een zekere rol spelen.
In hoeverre wordt op dit moment in de opleiding tot arts aandacht besteed aan geneesmiddelengebruik en bijwerkingen onder kinderen en jongeren?
Er is nog weinig bekend over de juiste dosering voor kinderen met betrekking tot geneesmiddelen die alleen voor volwassenen zijn geregistreerd. Deze tekortkoming wordt op Europees niveau aangepakt via een specifieke Verordening die eind 2006 is aangenomen door de Europese Commissie. (1901/2006). Als uitvloeisel van deze wetgeving heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) actie ondernomen en heeft in 2006 onder andere een Expertgroep kinderartsen ingesteld. In Nederland is daarnaast door VWS het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) financieel mogelijk gemaakt. Doel van dit kenniscentrum is enerzijds het ontwikkelen van een landelijk formularium (voor het voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen), anderzijds het ontwikkelen van een onderwijsmodule over farmacotherapie bij kinderen bestemd voor de artsen die in opleiding zijn tot kinderarts.
Beide trajecten bevinden zich in een afrondend stadium. De subsidie loopt inmiddels ten einde, maar zowel de KNMP als de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen hebben zich bereid verklaard de financiering voor hun rekening te nemen zodat beide trajecten goed kunnen worden afgerond.
Deelt u de mening dat de farmaceutische industrie zijn verantwoordelijkheid zou moeten nemen ten aanzien van onderzoek naar gevolgen van geneesmiddelengebruik bij kinderen? Deelt u de mening dat dit onderzoek door de farmaceutische industrie gefinancierd dient te worden?
De farmaceutische industrie heeft een verantwoordelijkheid ten aanzien van onderzoek naar de gevolgen van geneesmiddelengebruik bij kinderen. Er zijn ook geneesmiddelen die specifiek voor kinderen zijn geregistreerd. Daarnaast is inmiddels vanuit Europa een stimuleringsprogramma opgezet. Indien een fabrikant het geneesmiddel ook registreert voor kinderen, dan krijgt de fabrikant een jaar extra dossierbescherming hetgeen uit commercieel oogpunt interessant is.
Ook ZonMw heeft in haar «Verdieping Goed Geneesmiddelen Gebruik» (2010) vastgesteld dat geneesmiddelonderzoek bij kinderen te weinig plaatsvindt. Ik streef ernaar om een programma Goed Geneesmiddelen Gebruik binnen ZonMw op te zetten, gefinancierd uit zowel publieke als private gelden. Op dit moment werkt ZonMw aan een programmaschets, waarbinnen geneesmiddelonderzoek bij kinderen een plek inneemt.
Welke mogelijkheden ziet u om dergelijk onderzoek te financieren en faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
'Dagboek van een berjaardenbroeder |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dagboek van een bejaardenbroeder», over de situatie bij zorggroep Rijnmond in Rotterdam?1
Ja
Bent u van mening dat het verantwoord is om met vijf medewerkers een groep van 31 bewoners van een gesloten psychogeriatrische afdeling te verzorgen?
De wijze waarop de zorginstelling de zorg inricht is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling. Voorop staat dat de zorg moet voldoen aan de normen van verantwoorde zorg, waar de Inspectie voor de Gezondheidszorg op toeziet.
Bent u het ermee eens dat groepen die zo groot zijn als in het artikel wordt geschetst, voor zowel bewoners als voor medewerkers zeer problematisch zijn en goede zorg onmogelijk maken? Zo ja, op welke manier werkt u aan een oplossing voor dit probleem?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Weet u of de Inspectie voor de Gezondheidszorg nog onlangs een inspectie in dit huis heeft uitgevoerd? Zo ja, kwamen de bevindingen daarvan overeen met de bevindingen van de journalist? Zo nee, zal er naar aanleiding van dit artikel op korte termijn een inspectie volgen?
Nee er is niet onlangs een inspectie uitgevoerd. Zorggroep Rijnmond heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op eigen initiatief geïnformeerd naar aanleiding van dit artikel. Het bestuur heeft aangegeven naar aanleiding van het artikel verbetermaatregelen te zullen treffen.
Deelt u de mening dat er genoeg voorbeelden van verpleeghuizen zijn waar met eenzelfde budget per cliënt wel kleinschalige zorg geleverd kan worden, en waar wel voldoende personeel per groep aanwezig is? Zo ja, deelt u de mening dat het bedroevend is dat er nog steeds zulke grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen verpleeghuizen? Welke actie onderneemt u om de kwaliteit van achterblijvende verpleeghuizen te verbeteren?
Er zijn voorbeelden in het land waar kleinschalig wonen succesvol wordt ingezet op basis van dezelfde ZZP-tarieven. Het betreft hier vaak groepen van 6–8 bewoners waarbij overdag steeds een personeelslid aanwezig is en waar er tijdens piekperioden een personeelslid bijkomt. Ik stimuleer de kwaliteitsverbeteringen in de sector op verschillende manieren zoals via het stimuleringsprogramma In voor zorg, waar aanbieders hands on hulp kunnen krijgen. Kennis en ervaringen van de trajecten zijn beschikbaar voor organisaties in de langdurige zorg. In het Regeerakkoord zijn afspraken gemaakt over het opzetten van een Kwaliteitsinstituut. Daarnaast werk ik aan een Zorgbeginselenwet, waar de Inspectie op toe gaat zien.
Kunt u aangeven of er in de aanstaande beginselenwet voor verpleeghuizen criteria zullen worden opgenomen over minimale personeelsbezetting, over het adequaat inwerken van mensen, over de verhouding van het aantal mensen dat werkt via een flexcontract of als invaller en het aantal vaste krachten en over het aantal nieuwe gezichten waarmee bewoners mogen worden geconfronteerd?
De Beginselenwet zorginstellingen regelt concrete rechten voor bewoners van zorginstellingen en richt zich derhalve op de wijze waarop de cliënt de eigen zorg kan inrichten. De punten in uw vraag hebben betrekking op de bedrijfsvoering van de organisatie en maken geen onderdeel uit van de aanstaande beginselenwet. In samenwerking met Inspectie voor de Gezondheidszorg laat ik een onderzoek verrichten naar aantallen en kwaliteit van zorgverleners in instellingen voor langdurige zorg. De resultaten hiervan zijn naar verwachting beschikbaar in het najaar van 2011.
Te veel fysiotherapie voor kinderen |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Laat dat kind toch eens met rust!», waarin prof. Helders stelt dat ouders te veel van hun kinderen verwachten?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat jaarlijks zo’n 1 800 kinderen voor kinderfysiotherapie worden doorverwezen naar het UMC Utrecht? Zijn er cijfers beschikbaar hoeveel kinderen landelijk naar fysiotherapeuten worden doorverwezen? Herkent u het door prof. Helders geschetste beeld dat naar schatting slechts een kwart van deze kinderen behandeling nodig heeft? Kan een overzicht gegeven worden van het aantal verwijzingen voor kinderfysiotherapie in de laatste jaren? Is het aantal verwijzingen toegenomen sinds er vrije prijzen gelden?
Wanneer een jeugdarts, huisarts, eerstelijns fysiotherapeut, of een medisch specialist klachten of beperkingen constateert waarbij (tweedelijns) fysiotherapie geïndiceerd kan zijn, is doorverwijzing naar een fysiotherapeut in een (academisch) ziekenhuis de juiste keuze. Het is aan de professionaliteit van de betrokken (kinder)fysiotherapeut om te beoordelen of een kind al dan niet gebaat is bij fysiotherapeutische zorg.
Specifieke cijfers over kinderfysiotherapie in (academische) ziekenhuizen en de verwijzing daarnaar, zijn niet voor handen. Ook over verwijzingen binnen de eerste lijn zijn slechts beperkt cijfers beschikbaar, mede vanwege de introductie van directe toegankelijkheid voor de eerstelijns fysiotherapeut. Wel blijkt uit cijfers van Vektis dat jongens tussen de 5 en de 10 jaar gemiddeld meer kosten maken voor fysiotherapie dan meisjes in dezelfde leeftijdscategorie. Of er samenhang is met de in het artikel genoemde problematiek valt niet te zeggen.
Bent u van mening dat richtlijnen en protocollen voor het doorverwijzen van kinderen en jongeren naar fysiotherapie nodig zijn? In hoeverre zijn dergelijke richtlijnen op dit moment al beschikbaar? Bent u van plan het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen met kracht te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Welke rol zal de Regieraad Kwaliteit, dan wel het toekomstige kwaliteitsinstituut hierbij spelen?
Wanneer het gaat om doorverwijzing van de huisarts of fysiotherapeut in de eerste lijn naar een fysiotherapeut in een (academisch) ziekenhuis kunnen richtlijnen en protocollen een oplossing voor het geschetste probleem bieden. Daarnaast speelt echter goede voorlichting aan ouders ook een belangrijke rol (zie ook het antwoord op vraag 4. Er bestaat momenteel geen richtlijn voor verwijzing naar deze specifieke vorm van zorg. Wel wordt aandacht besteed aan doorverwijzen in de diverse functieprofielen. Het opstellen van eventuele richtlijnen en protocollen acht ik primair een taak van de beroepsgroep zelf. Ook het toekomstige Kwaliteitsinstituut zal de ontwikkeling van richtlijnen en protocollen door de beroepsgroepen zelf stimuleren, maar zal dit niet zelf ter hand nemen.
In hoeverre wordt op dit moment in de opleiding tot arts aandacht besteed aan de motorische ontwikkeling van kinderen en de normale variaties daarin zoals versnellingen en vertragingen in de ontwikkeling? In hoeverre is er aandacht voor het omgaan met ouders die te veel van hun kinderen verwachten?
De ontwikkeling van een kind in al zijn fases is onderdeel van de basis- en jeugdartsenopleiding. In de jeugdgezondheidszorg (JGZ) worden kinderen regelmatig door een jeugdarts onderzocht op normale groei en ontwikkeling.
Jeugdartsen hebben instrumenten tot hun beschikking, waarmee ze de groei en ontwikkeling van kinderen kunnen volgen, kinderen met een afwijkende ontwikkeling kunnen signaleren en zo nodig voor verdere diagnostiek, behandeling of begeleiding kunnen doorsturen naar de huisarts, fysiotherapeut en/of specialist. Deze instrumenten worden niet alleen gebruikt om te signaleren maar ook om de ouders goed te informeren over de ontwikkeling van hun kind en het gesprek daarover aan te gaan. Hierbij hoort ook uitleg over wat «normaal» is en wat extra aandacht behoeft.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat ouders geen goed beeld meer hebben van de normale ontwikkelingsnormen en de normale variaties daarop en te snel medische hulp zoeken voor problemen die er niet zijn? Welke mogelijkheden ziet u om deze trend te doorbreken?
Ik vind het van belang dat er geen onnodige medicalisering plaatsvindt en dat ouders een goed beeld hebben van wat normaal is en wat niet. Hierbij is nadrukkelijk een rol voor de jeugdgezondheidszorg weggelegd. Ook kunnen ouders hiervoor terecht bij de huisarts.
Tijdens de contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg zijn groei en ontwikkeling belangrijke aandachtspunten. De jeugdgezondheidszorg informeert de ouders of de ontwikkeling binnen de normale variaties valt en neemt daarmee eventuele onnodige zorgen weg.
Welke rol ziet u voor consultatiebureaus en huisartsen weggelegd om ouders een realistischer beeld van de ontwikkeling van hun kind te geven en onterechte doorverwijzingen naar fysiotherapeuten en andere behandelaars tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'blowende tiener eerder psychotisch' |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Blowende tiener eerder psychotisch»?1
Het onderzoek waar dit bericht op is gebaseerd laat een verband zien tussen cannabisgebruik op jonge leeftijd en psychotische ervaringen. Deze uitkomst past binnen het groeiende inzicht dat blowen schadelijk is voor het zich ontwikkelende brein van tieners.
Deelt u de zorgen over de conclusies uit nieuw onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat jongeren die op of voor hun twaalfde joints rookten drie keer vaker last van psychotische symptomen hebben?
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 1: de uitkomsten zijn in lijn met eerdere onderzoeken die er op wijzen dat cannabis schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van de hersenen. De jongeren die op of voor hun twaalfde blowen vormen gelukkig een relatieve uitzondering. Het onderzoek Jeugd en Riskant Gedrag uit 2007 schat dat 2,3% van de twaalfjarigen (4450 jongeren) wel eens cannabis heeft gebruikt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de voorlichting over deze schadelijke effecten van softdrugsgebruik voor jongeren te verbeteren?
Naast voorlichting is vroegsignalering van riskant gebruik, waaronder gebruik op jonge leeftijd, belangrijk om jongeren tijdig op te sporen. De huidige voorlichting, bijvoorbeeld het programma De Gezonde School en Genotmiddelen en de voorlichting van de instellingen voor verslavingszorg, besteedt al aandacht aan de risico’s van cannabisgebruik op jonge leeftijd. Niettemin zullen de handvatten die het programma De Gezonde School en Genotmiddelen hiervoor geeft, worden versterkt.
Hoe verhouden de bezuinigingen op de verslavingszorg, waaronder de hulpverlening bij problematisch softdrugsgebruik, zich tot deze nieuwe inzichten over de uiterst schadelijke effecten van softdrugsgebruik bij jongeren?
Er zijn mij geen bezuinigingen op de verslavingszorg bekend.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel met het huidige gedoogbeleid om softdrugs te controleren op kwaliteit, zoals het THC-gehalte?
Het huidige gedoogbeleid biedt deze mogelijkheid niet. Via de jaarlijkse monitor van het Trimbos-instituut wordt wel inzicht verkregen in onder meer de ontwikkeling van het THC-gehalte van de cannabis die in de coffeeshops wordt aangeboden.
Denkt u dat de feitelijke mogelijkheden om te controleren op kwaliteit en hoeveelheid schadelijke stoffen groter zouden zijn als ook de achterdeur van de coffeeshop gereguleerd zou worden, omdat er dan eisen en beperkingen kunnen worden gesteld, bijvoorbeeld aan het THC-gehalte? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Regulering van de achterdeur van de coffeeshop zou het mogelijk kunnen maken om eisen te stellen aan bijvoorbeeld de sterkte van de cannabis die via de coffeeshop wordt verkocht. Het kabinet is overigens niet van plan om tot regulering van de achterdeur over te gaan. Dit is in strijd met internationale verdragen.
Deelt u de mening dat in het Nederlandse drugsbeleid beperking van de gezondheidsschade voorop zou moeten staan? Zo ja, vindt u dan ook niet dat kwaliteitscontroles van de softdrugs die in coffeeshops wordt aangeboden mogelijk moet worden?
Het voorkomen van gezondheidsschade is nog altijd het uitgangspunt van het Nederlandse drugsbeleid. Problemen met blowen hangen echter niet alleen samen met de kwaliteit van de softdrugs maar ook met de hoeveelheid gebruikte cannabis en de frequentie van gebruik. Die zijn door kwaliteitscontroles niet te beïnvloeden. Bovendien zijn, zoals gemeld in antwoord op vraag 5, kwaliteitscontroles niet mogelijk binnen het huidige gedoogbeleid.
Bent u bereid experimenten met gereguleerde teelt en daaropvolgende kwaliteitscontroles van softdrugs toe te staan? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, experimenten met gereguleerde teelt, al dan niet gevolgd door een kwaliteitscontrole, zijn in strijd met de internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan.
Een undercoverrapportage over ouderenzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dagboek van een bejaardenbroeder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen die in het artikel naar voren komen?
In dit artikel wordt, als onderdeel van een tweeluik, in enkele pagina’s een aantal schrijnende situaties op rij gezet. Deze situaties deden zich voor in de twee zomermaanden dat de journalist in de verschillende locaties binnen de organisatie werkzaam was. Bij elkaar roept het een alarmerend beeld op bij de lezer. Ik wil niets afdoen aan de impact die de beschreven situaties op de betrokken cliënten en medewerkers hebben, maar hecht er ook aan het beeld enigszins te nuanceren. De negatieve stemming van de medewerkers zoals uit het artikel wordt opgeroepen is zorgelijk. Ik weet vanuit de praktijk dat onrust, agressie en andere gedragsproblemen voort kunnen komen uit het ziektebeeld van dementie in een vergevorderd stadium. De omgeving kan daar een rol in spelen. Een verband zoeken tussen gedrag van een bewoner en de prikkels van de omgeving is vakwerk en vergt professionele aandacht en toewijding. In het contact met Zorggroep Rijnmond heb ik geconstateerd dat het bestuur dit serieus neemt. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft aangegeven naar aanleiding van het tweeluik verbetermaatregelen te zullen treffen. Dit zal ook de tevredenheid van de medewerkers dienen te verbeteren. Ook is op eigen initiatief de Inspectie voor de Gezondheidszorg geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat de ambitie van het kabinet om 12 000 extra verpleegkundigen en verzorgenden aan het werk te krijgen in de zorg, ook daadwerkelijk gehaald wordt?
Uiteraard deel ik het belang van het realiseren van deze ambitie.
Hoe bent u van plan de voortgang van deze kabinetsdoelstelling bij te houden, dit om er zeker van te zijn dat deze doelstelling ook echt gehaald wordt?
Er zijn verschillende opties om invulling te geven aan de kabinetsdoelstelling. Een mix van maatregelen waarbij wordt geïnvesteerd in extra kwaliteit en extra medewerkers ligt hierbij voor de hand. Momenteel worden deze opties verder uitgewerkt en hierbij wordt ook gekeken naar hoe de voortgang van de realisatie van de doelstelling kan worden gemonitord. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden over de verschillende maatregelen zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u van mening dat de maatregelen die u de komende jaren wilt nemen, zoals bijvoorbeeld het kostendekkend maken van de zorgzwaartepakketten, voldoende zijn om de problemen die in dit artikel naar voren komen effectief aan te pakken? Zo nee, wanneer bent u bereid tot het nemen van extra maatregelen?
Het is in eerste instantie aan de instelling zelf om maatregelen te nemen die er voor zorgen dat bepaalde situaties, zoals genoemd in het artikel, in de toekomst worden voorkomen. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de betreffende instelling hiertoe ook het initiatief genomen. Aanvullend hierop worden er in de langdurige zorg de komende jaren extra investeringen gedaan. Deze investeringen komen ten goede aan extra personeel en kwaliteit van zorgverlening, wat de zorg voor de meest kwetsbare groepen, zoals dementerende ouderen, ten goede komt.
Het initiatief van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) om een Besloten Vennotschap (BV) voor plastische chirurgie te beginnen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het initiatief van het UMCG om een privékliniek voor plastische chirurgie in bv-vorm op te richten voor niet-verzekerderde plastische chirurgie? Acht u een dergelijk commercieel initiatief een taak voor een academisch medisch centrum?1
Het is aan het UMCG zelf om te bepalen welk type behandelingen ze aanbiedt en in welke organisatievorm deze behandeling plaatsheeft. Binnen de plastische chirurgie biedt UMCG, zoals vele andere ziekenhuizen, zowel zorg aan die onder het basispakket van de zorgverzekering valt als zorg die daarbuiten valt. De reden die het UMCG geeft om ervoor te kiezen een BV op te richten voor esthetische chirurgie is om de administratie en financiële kant van deze onverzekerde zorg op transparante wijze te scheiden van de verzekerde vormen van plastische chirurgie die door het UMCG worden aangeboden. Oprichting van een BV heeft voor het UMCG niet geleid tot verandering in de organisatie van de patiëntenzorg.
Hoe wordt voorkomen dat plastisch chirurgen zich op deze commerciële activiteit storten zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere zorg, een dag kent immers maar 24 uur?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specialisten zijn daar werkzaam?
De werkzaamheden binnen het Universitair Centrum voor Esthetische Chirurgie (UCEC) worden uitgevoerd door stafleden van de afdeling Plastische Chirurgie van het UMCG.
Hoe worden deze specialisten betaald? Per verrichting of zijn deze in loondienst? Wat verdient een academisch medisch specialist in deze privékliniek?
De plastisch chirurgen zijn in loondienst van het UMCG en krijgen betaald vanuit een ambtelijke aanstelling die ze bij het UMCG hebben. Zij worden gedetacheerd in de UCEC. De hoogte van het inkomen staat daarmee vast en is onafhankelijk van het feit of ze behandelingen uitvoeren bij het UCEC of het UMCG. Dit inkomen valt binnen de kaders van de CAO Universitair medische centra (CAO-UMC).
Wordt op deze wijze via een omweg het inkomen van de academisch specialisten opgekrikt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 4.
Leidt dit niet tot een toename van de wachtlijsten voor reguliere plastische chirurgie? Zo nee, waarom niet?
Ieder ziekenhuis bepaalt zelf welk type behandelingen ze aanbiedt en daarmee hoe de verhouding tussen de geboden verzekerde en onverzekerde zorg ligt. Het feit dat de esthetische chirurgie in het UMCG in het UCEC wordt uitgevoerd verandert op zichzelf niets aan deze keuze.
Wat vindt u van de wachtlijsten voor plastische chirurgie in het UMCG waarbij men 13 weken moet wachten voor een borstvergrotingsbehandeling en 17 weken voor een buikwandcorrectie, terwijl de Treeknorm voor behandeling zeven weken bedraagt?23
De Treeknormen zijn streefnormen die de veldpartijen onderling overeengekomen zijn. Het is gewenst maar niet noodzakelijk dat elk ziekenhuis op elk specialisme binnen de Treeknorm opereert. De patiënt heeft vrije keuze voor arts en ziekenhuis en kan in die keuze de wachttijd laten meewegen. Als een patiënt geconfronteerd wordt met een hoge wachttijd, kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een spoediger behandeling.
Waarom werkt het UMCG niet deze wachtlijsten weg in plaats van zich bezig te houden met commerciële initiatieven?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Het bewaren van dossiers door Jeugdzorg over gezinnen waar geen kindermishandeling is geconstateerd |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending over het niet vernietigen van dossiers van gezinnen door Jeugdzorg, ondanks dat onderzoek uitwees dat er geen sprake is van kindermishandeling?1
Ja.
Is er sprake van landelijk beleid ten aanzien van het wel of niet bewaren van dossiers na onterechte beschuldiging van kindermishandeling? Zo ja, wat is de wettelijke basis van dit beleid? Hoe zijn hierin de rechten van ouders verankerd?
Het beleid ten aanzien van het bewaren van dossiers bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) is opgenomen in het landelijk protocol van handelen AMK’s. Dit beleid is gebaseerd op artikel 55, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg dat stelt dat het AMK een dossier bewaart tot het jongste kind van het gezin waar het bureau jeugdzorg bemoeienis mee heeft gehad, meerderjarig is geworden met een minimale bewaartermijn van 15 jaar. Na het verstrijken van de bewaartermijn wordt het dossier vernietigd. Daarnaast kunnen ouders en/of het gemelde kind het AMK verzoeken het dossier te vernietigen. Het AMK voldoet bij een onterechte melding bijna altijd aan dit verzoek, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat het bewaren een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijk toekomstige situatie van kindermishandeling, dan wel dat het een situatie betreft waarin een maatregel van jeugdbescherming overwogen dient te worden. Dit is bij wet geregeld. Het belang van het gemelde kind staat hierbij centraal.
Is het waar dat naast de categorieën «gegronde melding» en «ongegronde melding», Jeugdzorg een categorie «niet bevestigde melding» heeft, waarvan de dossiers altijd bewaard blijven ook al kan geen kindermishandeling worden aangetoond? Zo ja, wat betekent dit voor het recht van ouders die onterecht werden beschuldigd en willen dat het dossier wordt vernietigd?
Het belang van het bewaren van de gegevens voor het kind is voor het besluit van het AMK het leidende principe. Het AMK hanteert bij het beëindigen van een onderzoek drie categorieën: 1) de melding bleek ongegrond, dan kan worden overgegaan tot vernietiging van het dossier (behoudens het gestelde onder het antwoord op vraag twee); 2) de melding bleek gegrond, in dit geval wordt het dossier niet vernietigd en 3) de melding is niet bevestigd. In dat geval is kindermishandeling niet aangetoond, maar ook niet ontkracht. Vaak zijn er dan wel zorgen over de ontwikkeling van het kind. Er kan ook sprake zijn geweest van een bedreigende situatie die inmiddels is beëindigd maar die mogelijk wel schade heeft veroorzaakt. Hoe groot het risico op recidive is, valt niet altijd te voorspellen. In dat geval is het, met het oog op mogelijke toekomstige problemen, in het belang van het kind om de gegevens te bewaren volgens de bewaartermijnen zoals de wet deze noemt.
De privacy van ouders is gewaarborgd omdat het dossier alleen opnieuw kan worden geopend door een medewerker van het AMK naar aanleiding van een nieuwe melding.
Worden ouders voldoende geïnformeerd over hoe met dossiers na onterechte klachten wordt omgegaan, en wat hun rechten daarbij zijn? Zo nee, is Jeugdzorg bereid hierover betere informatie te verschaffen?
Jeugdzorg Nederland (voorheen de MOgroep Jeugdzorg) heeft mij gemeld dat in de praktijk een AMK medewerker aan ouders en/of jeugdigen waarover een onterechte melding is gedaan, veelal de vraag voorlegt of het dossier met de onterechte melding moet worden vernietigd. Om te zorgen dat deze pro-actieve werkwijze door alle AMK-medewerkers wordt toegepast, zal dit worden opgenomen in het protocol van Handelen van de AMK’s.
Overigens is het niet zo dat in alle gevallen van een onterechte melding ouders willen dat het dossier wordt vernietigd, bijvoorbeeld als er een kans bestaat dat opnieuw een onterechte melding wordt gedaan. Dit kan voorkomen bij meldingen van ex-partners. Als het oude dossier bewaard blijft, besluit het AMK op basis daarvan geen nieuw onderzoek te starten.
De uitzending van de Ombudsman waaruit is gebleken dat passagiers vervoer geweigerd wordt, vanwege hun handicap of hulpmiddel |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «De Ombudsman» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een aantal passagiers geweigerd wordt om te worden vervoerd vanwege hun handicap of hulpmiddel? Deelt u de mening dat het absurd is om mensen met een handicap nog een keer te beperken door hen te weigeren in een rolstoelbus? Zo nee, waarom niet?
Ik maak onderscheid tussen een handicap en een hulpmiddel. Passagiers worden nooit geweigerd vanwege hun handicap. Ten aanzien van hulpmiddelen streef ik er naar om iedereen die aan de toelatingscriteria voldoet een goede vervoersvoorziening te bieden. Valys is bedoeld voor sociaal-recreatieve uitstapjes op bovenregionale afstanden voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Bij het streven om iedere pashouder een goede vervoersvoorziening te bieden geldt wel een aantal beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen. Dat zou ten koste gaan van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken.
Ondanks de mogelijkheden die de voorziening biedt om hulpmiddelen mee te nemen, kan het een enkele keer voorkomen dat iemand niet kan worden vervoerd. Ik streef er samen met Connexxion naar om dit zoveel mogelijk te voorkomen door waar mogelijk maatwerk te bieden.
Deelt u de mening dat het probleem vooral ligt aan de tijd die het kost om iemand met een handicap veilig vast te zetten, en dat dit Connexxion teveel tijd en geld kost? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ik vind het juist belangrijk dat voldoende tijd genomen wordt om mensen met een handicap veilig vast te zetten. Connexxion vindt dat ook. Daarom is het in- en uitrijden van een rolstoel, inclusief inzittende of het vastzetten van scootmobiel of rollator een verplicht onderdeel van de dienstverlening van de chauffeur en is dit ook vastgelegd in de overeenkomst die ik met Connexxion heb afgesloten. Gelet op de aandacht voor dit onderwerp zal ik met Connexxion in ons periodieke overleg met elkaar en met de gebruikersorganisatiesover de uitvoering van het vervoer extra stilstaan bij het veilig vastzetten van hulpmiddelen. Daarbij betrek ik de brief die de Vereniging Spierziekten Nederland en de Stichting Ombudsman naar mij hebben verzonden en waarvan de Kamer een afschrift heeft ontvangen. In deze brief komt het onderwerp van het vastzetten en meenemen van hulpmiddelen ook aan de orde.
Als momenteel regels of, wetgeving in weg staan voor optimaal vervoer van mensen met een handicap, bent u dan bereid deze regels c.q. wetgeving subiet aan te passen, zodat mensen met een handicap te allen tijde vervoerd kunnen worden met hun hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De wet- en regelgeving vormen, samen met de financiële middelen die ik voor deze voorziening beschikbaar heb, de voorwaarden waarbinnen ik een zo goed mogelijke (veilige) vervoersvoorziening mogelijk maak. Deze voorwaarden bieden daar ook voldoende ruimte voor.
Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) |
|
|
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onrust over uitkering Wtcg geld» op de website van de CG-Raad?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe de afbakening van de doelgroep heeft plaatsgevonden? Op basis van welke beleidsuitgangspunten is dit gedaan?
Tijdens de totstandkoming van de wet eind 2008 is de afbakening voor de tegemoetkoming in overleg met de Kamer besproken. Om te bepalen wie voor een tegemoetkoming over 2009 in aanmerking komt is gekeken naar bepaalde vormen van zorggebruik en zorgindicaties vanuit de landelijke registraties van de Zvw, de AWBZ en de Wmo. Het uitgangspunt daarbij was dat de intensiteit van het zorggebruik iets zegt over de mate waarin mensen belemmeringen ondervinden en dat de mate van de belemmeringen een indicatie is voor de hoogte van de meerkosten die mensen hebben als gevolg van hun aandoening2.
Destijds was al duidelijk dat de afbakening voor de tegemoetkoming 2009 die eind dit jaar wordt uitgekeerd nog niet optimaal was. Om de afbakening te verbeteren, heeft het kabinet in 2009 de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg ingesteld. Deze Taskforce, die onder leiding stond van de heer Linschoten, heeft zich samen met medisch experts en andere betrokkenen gebogen over de mogelijke verbeteringen in de afbakeningscriteria van de Wtcg. In december 2009 heeft de Taskforce advies uitgebracht en dit advies is in december 2009 nagenoeg integraal overgenomen door het kabinet3. De regeling is door deze wijzigingen beter toegesneden op de doelgroep waarvoor deze is bedoeld. Dit zal bij de uitkering van de tegemoetkoming over 2010 – in het najaar van 2011 – merkbaar zijn.
Vindt u het een aanvaardbare situatie dat er geld terecht komt bij mensen die het niet nodig hebben, en dat er tegelijkertijd mensen zijn die het wel nodig hebben, terwijl zij geen tegemoetkoming ontvingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven was bij de behandeling van de Wtcg bekend dat de afbakeningscriteria nog niet optimaal waren. Dit werd door een meerderheid van het toenmalige parlement aanvaardbaar geacht. Voor de uitkering over 2010 (aan het einde van 2011) zijn de criteria aangepast. Uiteraard is alles erop gericht om het geld daar terecht te laten komen waarvoor deze regeling is ingesteld.
Is de uitvoering in 2010 aanleiding om de afbakening te evalueren en eventueel te wijzigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De komende tijd zal ik alle opties inventariseren. In februari 2011 zal ik – in de vierde Wtcg-voortgangsrapportage – de Kamer informeren over het verloop van de huidige uitkeringsronde en Wtcg-relevante beleidsontwikkelingen.
Het bericht 'Meer kids in alcoholcoma' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer kids in alcoholcoma»?1
Ja.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie van het in het artikel genoemde onderzoek dat het aantal kinderen onder de zestien jaar dat met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis terecht komt, blijft toenemen (2007: 297, 2009: 500, eerste helft 2010: nog verdere toename)? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten om deze zorgwekkende trend te breken?
Ik vind het zorgwekkend dat in de eerste helft van dit jaar 172 jongeren onder de 16 jaar en 184 jongeren tussen de 16 en 18 jaar met een alcoholintoxicatie in een algemeen ziekenhuis zijn opgenomen.
Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, waarin diverse maatregelen staan om het alcoholmisbruik door kinderen en jongeren aan te pakken. De aanpak van deze problematiek zal ook aan de orde komen in de Landelijke nota gezondheidsbeleid, waarin ik mijn preventiebeleid uiteen zal zetten. Deze zal begin 2011 aan uw Kamer worden gestuurd.
Hoe reageert u op de constatering dat ongeveer een derde van die jongeren met een alcoholcoma de alcohol zelf kocht in de supermarkt of een horecagelegenheid, terwijl de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar wettelijk verboden is?
Het is helaas een bekend feit dat de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet voor verbetering vatbaar is. Hierin moet absoluut een slag gemaakt worden. Ik verwacht dit te bereiken met de overdracht van het toezicht naar gemeenten. Zie ook antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoeker dat het met het verbod op de alcoholverkoop aan jongeren tot 16 jaar – ondanks alle campagnes – heel «beroerd gesteld» is? Wat is bekend over de effectiviteit van de gevoerde campagnes? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol daar beter gehandhaafd worden, zodat het niet meer mogelijk is dat vier op de vijf vijftienjarigen probleemloos drank meekrijgt?
Wat betreft het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De enige Postbus 51 campagne over alcohol die de afgelopen jaren is uitgezonden is de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Het doel van deze campagne was om het alcoholgebruik onder jongeren in ieder geval tot hun 16de jaar uit te stellen en om ouders hierover afspraken te laten maken met hun kinderen. Uit onderzoek van de Rijksvoorlichtingsdienst weten we dat de campagne effect heeft gehad op kennis en houding van de ouders. Sinds 2008 is een stijgende trend zichtbaar in het aantal ouders dat het (absoluut) niet goed vindt dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe alcohol proeft (van 58% naar 71%). Ook de gevolgen van alcoholgebruik door jonge kinderen zijn steeds vaker bekend bij de ouders. Het percentage ouders dat met hun kind een afspraak heeft gemaakt om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken is sinds 2008 toegenomen (van 32% naar 51%). Er is dus nog een lange weg te gaan.
Om de naleving van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol te verbeteren is in het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet (dat u op 18 juli 2009 is aangeboden) de overdracht van het toezicht naar de gemeenten voorzien. Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiënter in kunnen zetten en beter zicht hebben op de lokale problematiek. Zo weten zij beter dan een landelijke handhavingsdienst of de plaatselijke alcoholverstrekkers wel of niet de regels naleven.
Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op 1 juli 2010 controversieel verklaard.
Zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik u binnenkort over de voortgang van dit wetsvoorstel informeren.
De toegankelijkheid van treinen en perrons voor rolstoelgebruikers |
|
Dion Graus (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Kent u de signalen van klanten van de NS, die per rolstoel reizen, over slecht toegankelijke treinen en perrons?
Het is mij bekend dat het voor reizigers in een rolstoel in de meeste gevallen niet mogelijk is zelfstandig in en uit de trein te komen. Daarom kan een reiziger in een rolstoel hulp aanvragen: een servicemedewerker van NS zorgt er – met behulp van een verplaatsbare brug – voor dat een reiziger in een rolstoel in en uit de trein kan rijden.
Is het waar dat rolstoelgebruikers soms letterlijk in de trein naast een stinkende wc worden weggestopt?1
Voor een zitplaats in een compartiment en voor het gebruik van de aangepaste toiletten geldt dat de rolstoel maximaal 120 centimeter lang en 85 centimeter breed mag zijn. Om in de trein te passen, mag een rolstoel maximaal 150 centimeter lang en 85 centimeter breed zijn. Als iemand een rolstoel heeft met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter, kan diegene met rolstoel uitsluitend op het balkon geplaatst worden.
Voor reizigers in een rolstoel is het wenselijk dat alle rolstoeltoegankelijke voorzieningen bij elkaar zijn geplaatst. Op het balkon met de rolstoeltoegankelijke ingang – de ingang met bredere deuren – zal zo mogelijk een rolstoeltoegankelijke toilet te vinden zijn. Als dat toilet ergens anders in de trein gesitueerd zou zijn, kunnen mensen in een rolstoel niet bij dat toilet komen. Een rolstoeltoegankelijk toilet waar iemand in een rolstoel niet kan komen, heeft geen gebruikswaarde. Het kan dus inderdaad zo zijn dat mensen in een rolstoel met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter op het balkon moeten staan waar ook het rolstoeltoegankelijke toilet is. In IC-dubbeldekstreinen zijn er vanwege de aanwezigheid van trappen alleen rolstoelplaatsen op het (grote) balkon.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om als NS te claimen «rolstoelvriendelijk» te zijn terwijl dit in de praktijk niet blijkt te kloppen?
Over het algemeen zijn er vrij weinig klachten van rolstoelgebruikers over de dienstverlening van NS. Het merendeel van de rolstoelgebruikers is tevreden over de dienstverlening die NS biedt. NS erkent dat er ook fouten worden gemaakt; het organiseren van assistentieverlening blijft immers mensenwerk. Problemen omtrent assistentieverlening hebben de nadrukkelijke aandacht van NS. In vergelijking met de omliggende landen scoort NS trouwens goed.
Daarnaast werken NS en ProRail samen aan het verbeteren van de toegankelijkheid van treinen en stations: alle stations worden de komende tijd toegankelijk gemaakt voor mensen met een auditieve of visuele functiebeperking. Een groot aantal stations wordt in de komende periode ook voor mensen met een motorische functiebeperking zelfstandig toegankelijk gemaakt. Bij modernisering van bestaand materieel worden deze zoveel als mogelijk toegankelijk gemaakt. Materieel dat nu instroomt – de nieuwe sprinters – voldoet ook aan de toegankelijkheidseisen.
Is het waar dat niet in alle treinen rolplanken aanwezig zijn, zodat rolstoelgebruikers soms voor onneembare hindernissen staan en daardoor de trein niet in of uit komen?
Sommige regionale treinvervoerders hebben treinen met een uitschuiftrede. Voor het overige deel van de treinen in Nederland, moet gebruik gemaakt worden van een verplaatsbare brug om met een rolstoel in en uit de trein te komen. Op alle perrons van de stations waar assistentieverlening wordt aangeboden is zo'n verplaatsbare brug aanwezig. Deze bruggen mogen – om veiligheidsredenen – uitsluitend door daarvoor opgeleide servicemedewerkers bediend worden.
Bent u bereid de NS aan te sporen om op korte termijn te bewerkstelling dat rolstoelgebruikers op een klantvriendelijke wijze gebruik kunnen maken van de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de afspraken in het Vervoerplan van NS en in de vervoersconcessie met betrekking tot de toegankelijkheid van treinen en stations rolstoelgebruikers aan te scherpen, zodat rolstoelgebruikers optimaal van de trein gebruik kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Afspraken over het verbeteren van de toegankelijkheid van treinen en stations zullen deel uitmaken van de nieuwe beheer- en vervoerconcessie.
De zorg voor autisten |
|
Karin Straus (VVD), Johannes Sibinga Mulder , Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorg voor autisten ver onder de maat»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van het krantenartikel in het Algemeen Dagblad van 5 november 2010.
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel autisten in Nederland totaal verkeerde zorg krijgen? Wat is volgens u de oorzaak van deze totaal verkeerde zorg?
Zorg voor autisme is specialistisch en vergt daarom extra kennis van hulpverleners die niet elke GGZ-instelling kan bieden. Het is van belang dat er spreiding van kennis plaatsvindt op dit terrein zodat hulpverleners op het juiste moment doorverwijzen.
Kunt u ook goede voorbeelden geven waarin passende zorg wordt geboden voor autistische mensen?
Goede voorbeelden waarin passende zorg wordt geboden zijn bijvoorbeeld binnen de GGZ: de autismeafdeling van Yulius in Dordrecht, het ATN politeam in Groningen, het Dr. Leo Kannerhuis, Centrum Autisme in Leiden, Ribw Den Haag, Ribw Arnhem & Veluwevallei. In de gehandicaptensector zijn dat bijvoorbeeld Amarant in Tilburg, de Driestroom in Druten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) stelt dat er binnen zorginstellingen onvoldoende kennis is over autisme, en dat hulpverleners vaak niet weten hoe ze met autistische patiënten om moeten gaan? Kunt u aangeven waarom autistische mensen terecht komen in zorginstellingen die niet zijn toegerust op de behandeling en het bieden van de juiste zorg aan deze groep mensen?
De vraag naar specialistische zorg overschrijdt het beschikbare aanbod. Dat is een belangrijke reden waarom mensen met autisme in instellingen terechtkomen die onvoldoende zijn gespecialiseerd voor deze doelgroep. De meeste instellingen en hulpverleners willen zich overigens graag toerusten om te kunnen werken met mensen met autisme. De afdeling opleidingen van het Dr. Leo Kannerhuis levert bijvoorbeeld jaarlijks opleidingen aan 80 tot 100 zorgaanbieders en/of scholen. Autismezorg vereist specialistische kennis en ervaring. De overdracht van die kennis en ervaring kost tijd.
In hoeverre kunt u druk uitoefenen op de instellingen om de zorg voor autisten te verbeteren?
Ik kan niet direct druk uitoefenen op de instellingen om de zorg voor autisten te verbeteren. Als er klachten zijn met betrekking tot de zorg dan kan de IGZ op basis hiervan een onderzoek instellen.
Kunt u aangeven of de signalering van autisme adequaat en tijdig is?
Er worden initiatieven genomen om de mogelijkheden wat betreft de signalering van autisme te verbeteren en te versterken. De universiteit Nijmegen heeft hiertoe een module ontwikkeld (Dianeproject) die aangeboden wordt via de consultatiebureaus. Het Dr. Leo Kannerhuis heeft een module ontwikkeld voor ouders en leerkrachten die beschikbaar is op het internet. Verbetering van de vroegsignalering wordt gezien als een belangrijke kans om de zorg tijdig in te kunnen zetten en tijdig het gezin te ondersteunen in het leren omgaan met autisme.
Kunt u aangeven hoe de diagnose van autisme plaatsvindt? Wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen kinderen en volwassenen?
In de kinder- en jeugd GGZ is men al 20 jaar bezig met de ontwikkeling van de diagnosestelling autisme terwijl de kennis pas enkele jaren doordringt in de volwassenenpsychiatrie.
Een reden dat bij kinderen autisme eerder wordt ontdekt komt doordat ouders de problemen signaleren. Daarnaast betrekt de behandelaar de ouders bij de informatievoorziening en diagnosestelling. Voor volwassenen met autisme is het moeilijker te constateren dat het niet goed met hen gaat, onder andere omdat de behandelaar de diagnose moet stellen op basis van de informatie van de patiënt zelf.
Deelt u de mening dat de diagnosticering omtrent autisme moet worden verbeterd, om te voorkomen dat deze mensen terecht komen bij hulpverleners die niet op deze groep berekend zijn, waardoor zij de verkeerde zorg krijgen?
Ik ben het met u eens dat de diagnose omtrent autisme moet worden verbeterd. Bij de beantwoording van vraag 9 kom ik daar op terug.
Heeft u er kennis van genomen dat in het artikel wordt aangegeven dat in Nederland 160 000 autisten leven, en dat deze mensen niet per definitie zorg hoeven te ontvangen vanuit bijvoorbeeld instellingen, maar dat een gedeelte van deze groep wel zorg en begeleiding nodig heeft? Beschikt het huidige aanbod van hulpverlening over voldoende capaciteit om deze groep mensen van de juiste zorg en begeleiding te voorzien? Zo nee, wat zijn uw plannen om het huidige aanbod van hulpverlening te laten aansluiten op de zorgvraag van deze groep?
Het versterken van het aanbod en een spreiding van kennis en deskundigheid naar de regio’s is een belangrijk aandachtspunt. Het Ministerie van VWS heeft daartoe sinds 2005 actief bijgedragen aan het uitwerken van het franchiseconcept van het Dr. Leo Kannerhuis Nederland. De feitelijke uitrol van dit concept dient nu zijn beslag te krijgen. Daarnaast heeft de ontwikkeling van zorgproducten, inclusief ICT mogelijkheden, expliciet de aandacht. Tijdige behandeling en tijdige ondersteuning van het gezinssysteem en ook het onderwijssysteem kan er toe bijdragen dat meer mensen met autisme binnen de eigen omgeving kunnen blijven functioneren en dat zij minder afhankelijk worden van de zorg.
Bent u ervan op de hoogte dat naar aanleiding van de Wet zorg en drang in de afgelopen jaren is gewerkt aan de verbetering van zorg bij mensen met een psychische stoornis zodat isolatie zoveel mogelijk voorkomen wordt? Hoe verhoudt zich dit tot de inhoud van het genoemde artikel? .
In uw vraag refereert u naar de wet Zorg en drang. VWS werkt aan het wetsvoorstel Zorg en dwang waarin de rechten van mensen met dementie of een verstandelijke beperking geregeld worden. Mensen met autisme vallen nu onder de Wet bopz die meer gericht is op psychiatrische behandelingen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Waar het gaat om het terugdringen van dwangtoepassingen is in het veld de afgelopen jaren duidelijk een cultuurverandering ingezet. Het toepassen van dwangmaatregelen en met name separaties is geen toepassing (meer) die standaard in het arsenaal van de GGZ thuis hoort. De aandacht om dwangmaatregelen en met name separaties te voorkomen, is toegenomen. Het aantal separaties laat, mede als gevolg van het dwang- en drangproject van GGZ Nederland, een daling zien. Dit blijkt ook uit het Rapport «Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht» van de Stichting IVA beleidsonderzoek en Advies, van juli 2010. VWS zal in samenwerking met veldpartijen verder inzetten op het toewerken naar een kwalitatief verantwoorde dwang en drang in de GGZ.
Ook ten aanzien van mensen met autisme zijn wat dat betreft vorderingen geboekt. Er zijn al meerdere initiatieven waarbij cliënten door een juist zorgaanbod minder of niet afhankelijk zijn van isolatievoorzieningen. Woon-werkvoorzieningen voor autisten en de aangepaste huisvesting waardoor cliënten minder overprikkeld raken zijn hiervan voorbeelden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat autistische personen vanwege onjuiste zorg terechtkomen in zeer traumatische situaties – zoals lange periodes in separatie of langdurige opname op afdelingen voor chronisch zieken – die de problemen voor deze groep alleen maar verergeren? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat dergelijke zware en blijkbaar contraproductieve maatregelen getroffen worden?
Ik kan de stelling in het eerste deel van uw vraag volledig onderschrijven. Door het project van het Dr. Leo Kannerhuis wordt kennis over de behandeling van mensen met autisme gedeeld. Daarnaast komt er verspreid over Nederland meer gespecialiseerd aanbod van zorg waardoor patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Er zijn echter ook gevallen waar geen keuzes of alternatieven beschikbaar zijn om een dergelijk ingrijpen te voorkomen.
Berichten dat de zorg voor autisten ver onder de maat is |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten?1
Ja, ik ben op de hoogte van de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten.
Is het waar dat de problemen van autistische patiënten verergeren door gebrekkige kennis van hulpverleners?
Hoe kan het zijn dat, ondanks alle aandacht voor isoleren- en separeren, het nog steeds gangbaar blijkt te zijn dat cliënten te vaak en onnodig in een isoleercel worden opgesloten?
In het artikel staat dat in de afgelopen vijf jaar ruim 150 autisten langer dan een jaar in separatie zijn gezet. Dit aantal is onjuist.
In april 2009 kwam een getal van 150 zeer langdurige separaties in een TV uitzending van NOVA. Het ging toen om het aantal afzonderingen en separaties in de jaren 2004 t/m 2008 in de gehele GGZ. Mijn voorganger heeft hierover een brief gestuurd aan de Tweede Kamer (25 424, nr. 78).
Waar het gaat om het terugdringen van dwangtoepassingen is in het veld de afgelopen jaren duidelijk een cultuurverandering ingezet. Het toepassen van dwangmaatregelen en met name separaties is geen toepassing (meer) die standaard in het arsenaal van de GGZ thuis hoort. De aandacht om dwangmaatregelen en met name separaties te voorkomen, is toegenomen. Het aantal separaties laat, mede als gevolg van het dwang- en drangproject van GGZ Nederland, een daling zien. Dit blijkt ook uit het Rapport «Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht» van de Stichting IVA beleidsonderzoek en Advies, van juli 2010. VWS zal in samenwerking met veldpartijen verder inzetten op het toewerken naar een kwalitatief verantwoorde dwang en drang in de GGZ.
Is het waar dat autisten veelal belanden op afdelingen voor chronisch zieken, terwijl dat niet nodig is?
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schrijnende situatie voor autisten?
Ik heb het Leo Kannerhuis bereid gevonden om in samenwerking met meerdere instellingen in Nederland meer voorzieningen op te zetten voor kinderen met autisme waardoor kennis over aanpak en behandeling en zorg en of behandeling regionaal beschikbaar komt. Er treedt hierdoor verbreding van kennis op bij de deelnemende instellingen die zich bewust zijn van het feit dat middels een dergelijke samenwerking de cliënt een bij autisme passend antwoord kan krijgen op de zorgvraag.
Kunt u garanderen dat de kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is? Zo nee, waarom niet?
Nee ik kan niet garanderen dat kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is omdat de inhoud van zorgverlening aan het veld is en omdat het om specialistische zorg gaat. Het gaat hierbij over feitelijke kennis over autisme en behandelmethodieken. Naast leren is vooral de praktijkervaring essentieel. Dit vraagt tijd.
Bij de beantwoording van vraag 5 heb ik al aangegeven hoe kennisontwikkeling wordt aangepakt. Het Leo Kannerhuis zal over een langere periode de ontwikkeling van kennis op dit terrein blijven volgen.
Het in rekening brengen van kosten door zorginstellingen voor diensten die onder de Algemene Wet Boijzondere Ziektekosten (AWBZ) vallen |
|
Sabine Uitslag (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg brengt gratis dienst in rekening»1 waarin de resultaten worden vermeld van een onderzoek van patiëntenvereniging Klaverblad onder eenentwintig Zeeuwse zorginstellingen?
Ik heb kennisgenomen van dit artikel. Een van mijn medewerkers was aanwezig bij de bijeenkomst waar het onderzoek van Klaverblad Zeeland «Van recht tot betalen» is gepresenteerd.
Wat vindt u van het feit dat een zorginstelling 39 euro in rekening brengt voor een extra douchebeurt?
Het rapport van Klaverblad gaat in op aanvullende eigen betalingen in Zeeuwse intramurale instellingen. De uitkomst volgens Klaverblad is dat er geen sprake is van forse of grootschalige onrechtmatigheden onder de Zeeuwse instellingen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Over verzorging constateert Klaverblad dat er één instelling is die laat bijbetalen voor een extra zorgbeurt die niet binnen het ZZP te plannen is. Voor een extra zorgbeurt wordt € 39,- per uur gerekend. Klaverblad constateert nadrukkelijk dat dit een uiterste is en dat onduidelijk is hoe de betreffende instelling helder maakt dat een extra douchebeurt niet binnen het ZZP te plannen is.
Aan het aanbieden van aanvullende pakketten zijn voorwaarden verbonden, die mijn voorganger met cliëntenorganisaties, branches en zbo’s heeft besproken. Deze voorwaarden zijn uiteengezet in een brief aan uw kamer van 5 juli 2010 (kamerstuk 30 597, nr. 149).
Bent u ervan op de hoogte dat in het onderzoek melding wordt gemaakt dat voor sommige diensten en hulpmiddelen, bijvoorbeeld een hoog-laagbed, door de zorginstelling kosten in rekening worden gebracht bij de cliënt die onder de AWBZ vallen en derhalve gratis aangeboden dienen te worden? Deelt u de mening dat dit niet mag voorkomen en hoe denkt u deze misstanden aan te pakken?
Ik ben hiervan op de hoogte. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor zaken die onder het verzekerd pakket vallen. Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Ik wil waken voor het beeld dat alle instellingen in Zeeland ongeoorloofde bijbetalingen vragen voor zorg die onder het verzekerde pakket valt.
Het onderzoek laat zien dat er in Zeeland geen sprake is van forse of grootschalige onrechtmatigheden. In een brief aan uw Kamer van 26 augustus 2010 (30597, nr 156), is ingegaan op de wijze waarop verschillende partijen optreden tegen onterechte betalingen. Ik zal u begin volgend jaar informeren over de stand van zaken.
Is het voldoende duidelijk welke zorg precies tot de reguliere zorg behoort en wat de extra's zijn? Zo ja, deelt u de mening dat de zorginstelling helder moet aangeven dat zij alleen kosten in rekening brengen voor extra zorg en ook welke vormen van extra zorg zij levert? Worden de cliëntenraden wel altijd voldoende in staat gesteld om een goede beoordeling te geven van de extra kosten die bij de cliënten in rekening worden gebracht voor extra diensten?
In het Besluit zorgaanspraken zijn de aanspraken van een cliënt geregeld en in de Kwaliteitswet staat dat zorgaanbieders «verantwoorde zorg» moeten bieden. Verantwoorde zorg is volgens artikel 2 van de Kwaliteitswet «zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt.» Met cliënten worden zorgafspraken gemaakt, afgestemd op de daadwerkelijke zorgbehoefte van de cliënt en vastgelegd in het zorgplan. Ik vind het van belang dat aanbieders transparant zijn in hun aanbod van aanvullende diensten. De cliënt moet weten waar hij voor betaalt. Het LOC heeft in het najaar aan alle cliëntenraden in Nederland een handreiking verstrekt hoe zij het gesprek kunnen voeren met aanbieders. Het is essentieel dat er een gesprek tussen aanbieder en cliëntenraad plaatsvindt over aanvullende diensten. Ik verneem dat dit gesprek steeds meer op gang komt, een goed voorbeeld hiervan is de provincie Zeeland.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf 1 januari 2011 alle zorginstellingen op hun website dienen te vermelden welke bedragen zij voor diensten in rekening brengen? In hoeverre is bij de presentatie van diensten en prijzen voldoende transparantie en eenduidigheid gegarandeerd, zodat deze voor de cliënt goed met elkaar vergelijkbaar zijn?
Ik ben ervan op de hoogte dat met ingang van 1 januari 2010 de algemene leveringsvoorwaarden van de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VV&T)
inwerking treden. In de algemene leveringsvoorwaarden is opgenomen dat cliënten bij de intake schriftelijke informatie ontvangen van de aanbieder over de zorg en/of diensten die de cliënt al dan niet zelf moet betalen.
De zorgovereenkomst moet een beschrijving bevatten van de overeengekomen aanvullende zorg die voor rekening van de cliënt komt en een specificatie van de kosten.
Daarnaast is in de algemene leveringsvoorwaarden opgenomen dat de zorgaanbieder ervoor zorgt dat hij die informatie beschikbaar heeft die het voor de cliënt mogelijk maakt een goede vergelijking te maken met andere zorg-aanbieders, teneinde een weloverwogen keuze te kunnen maken. In de toelichting bij de voorwaarden staat vermeld dat de zorgaanbieder hieraan voldoet als hij op kiesbeter.nl zijn gegevens heeft vermeld. Er is geen verplichting voor aanbieders om op kiesbeter de tarieven van aanvullende diensten en producten te plaatsen.
De overname van personeel en zorgbehoevenden in de gemeente Haarlemmermeer |
|
Renske Leijten |
|
Bent u op de hoogte van de situatie in de Haarlemmermeer, waar 400 thuishulpen met collectief ontslag zijn gestuurd doordat hun werkgever buiten de aanbesteding van de huishoudelijke zorg is gevallen?1
Ja.
Bent u van mening dat de gemeente goed beleid voert door de keuze voor drie nieuwe aanbieders, waardoor de oude aanbieder zijn personeel moet ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Ze zijn hierbij vrij in de wijze waarop ze deze ondersteuning vormgeven. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de vraag voor welke aanbieders de gemeente kiest, dit behoort tot de vrijheid van gemeenten.
Wat is uw oordeel over het feit dat zeker de helft van de 400 thuishulpen moeten solliciteren voor hetzelfde werk, maar dat zij wel een schaal lager betaald zullen krijgen?
Arbeidsvoorwaarden zijn primair een zaak van betrokken werkgevers en werknemers. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven van aanbieders van huishoudelijke verzorging te eisen dat zij hun personeel belonen conform de CAO VVT. Verder moeten thuiszorginstellingen voldoen aan de kwaliteitseisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De IGZ houdt hier toezicht op. Vanzelfsprekend is het personeel van groot belang bij het streven naar goede kwaliteit.
Erkent u dat het de inzet van de thuishulpen is die maakt of een aanbieder kwaliteit levert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel dat juist zij salaris moeten inleveren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van de nieuwe aanbieder T-zorg die enkel iemand aanneemt wanneer diegene de huidige cliënten meebrengt naar deze aanbieder?2
De cliënt kiest de aanbieder van huishoudelijke verzorging. Vanzelfsprekend zijn er cliënten die graag hun eigen hulp willen behouden en er daarom voor kiezen om gebruik te maken van de diensten van de nieuwe werkgever van deze hulp. In die zin kan het in stand houden van de relatie tussen cliënt en medewerker voor alle partijen wenselijk zijn. De keuze hiervoor blijft echter voorbehouden aan de cliënt.
Een aanbieder kan dus niet van een toekomstige medewerker eisen dat deze zijn cliënten «meeneemt» naar deze aanbieder. Bij de gemeente Haarlemmermeer zijn ook geen gevallen bekend, waarbij de nieuwe aanbieder eist dat de potentiële medewerker cliënten meeneemt.
Bent u van mening dat de eis om cliënten mee te nemen een ordentelijke eis is om iemand een contract aan te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de indruk dat de aanbieder niet geïnteresseerd is in het toekomstig personeelslid, maar enkel in diens cliënten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat cliënten die geen keuze maken voor één van de nieuwe aanbieders, geen zorg meer krijgen in 2011?3
De gemeente heeft een compensatieplicht waar het gaat om het bieden van ondersteuning bij het voeren van een huishouding, in natura of in de vorm van een PGB. Als een cliënt geen keuze maakt voor één van de nieuwe aanbieders, dan laat dit de compensatieplicht van de gemeente onverlet. De gemeente Haarlemmermeer heeft mij verzekerd, dat zij ten aanzien van alle cliënten aan deze compensatieplicht voldoet en blijft voldoen.
Bent u van mening dat de gemeente mensen die zorg nodig hebben, en in het bezit zijn van een indicatie, mag uitschrijven wanneer zij niet kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de gemeente te wijzen op haar compensatieplicht voor mensen die een indicatie hebben en te verzoeken mensen die geen keuze hebben gemaakt voor 2011 niet de zorg te weigeren in het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie dreigen te verdwijnen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer tegenslag farmasector»?1
Is het waar dat u geen geld meer uittrekt voor de tweede financieringsronde van vier jaar van topinstituut TI Pharma? Zo ja, hoe verhoudt zich deze bezuiniging met het eerder verstrekte budget om TI Pharma op te richten en tot de recente private toezeggingen van 53 miljoen euro voor matching van een mogelijke vervolgsubsidie vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES)?2
Er is door het Kabinet geen tweede financieringsronde van 4 jaar toegezegd. Bij de start van de topinstituten is aangegeven dat de FES-middelen waren bedoeld als eenmalige investeringsimpuls om publiek private samenwerking op te starten. Daarin zijn de topinstituten, ook TI Pharma, geslaagd. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven zal de onbelegde ruimte in het FES ten goede komen aan de algemene middelen en zal geen additionele voeding van het FES plaatsvinden. Daarmee is er geen mogelijkheid meer om TI Pharma vanuit FES een vervolgfinanciering te bieden. De projecten waarvoor reeds financiering is verkregen kunnen gewoon doorgang vinden. Door het vorige kabinet is recentelijk besloten om voor TI Pharma een overbruggingsfinanciering ter grootte van € 6 mln. met een looptijd tot 1 juli te reserveren, zodat een volgend kabinet een besluit zou kunnen nemen over de toekomst van TI Pharma. Deze periode biedt gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
De genoemde intentieverklaringen (neergelegd in zgn. «letters of intent») vanuit de private sector stammen uit 2009 en werden alle gegeven onder de conditie dat de overheid voor minimaal hetzelfde bedrag subsidie zou toezeggen. Echter, het bedrijfsleven heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om de innovatiekansen te benutten die onder de vlag van TI Pharma van de grond zijn gekomen, en deze met eigen middelen verder te ontwikkelen..
Erkent u dat TI Pharma zorgt voor vertrouwen van het internationale bedrijfsleven in onze kenniseconomie en -infrastructuur, mede gezien de resultaten van de midtermreview?2 Zo ja, kunt u nader toelichten welk vervolg u aan de resultaten van de midtermreview geeft?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Een positieve midtermreview was door het kabinet als voorwaarde gesteld voor het verstrekken van overbruggingsfinanciering van TI Pharma. Mede op basis van de positieve midterm review heeft het kabinet € 6 mln. overbruggingsfinanciering aan TI Pharma verstrekt.
Op basis van het Regeerakkoord zal er geen nieuwe financieringsronde vanuit FES-middelen plaatsvinden. Meer in algemene zin geldt dat het in het regeerakkoord Life Sciences is genoemd als een van de economische topgebieden. Hierin zal, samen met partijen, vanuit een brede benadering worden gekeken naar de wijze waarop innovatie en economische groei het beste gestimuleerd kunnen worden. In de vormgeving van dit beleid, dat voortbouwt op hetgeen al is bereikt, zullen de resultaten uit de midtermreview van TI Pharma uiteraard worden meegenomen.
Welke actie koppelt u aan het benoemen van farma- en biotech-onderzoek als topgebied in Nederland? Op welke manier wilt u zorgen voor de benodigde kennisinfrastructuur en randvoorwaarden om kennisintensieve bedrijven en kapitaal aan te trekken en te behouden?
Hierop zal ik nader terugkomen in de door mij aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid.
Wat betekent het verdwijnen van technologische topinstituten voor de toekomst van experimenteel onderzoek in de farmasector? Wat betekent het voor de andere in het bericht genoemde sectoren? Hoe beziet u de toekomst van de vele kenniswerkers in de farmasector?
De topinstituten waar het hier om gaat, zijn virtuele instituten die publiek-private onderzoeksprogramma’s organiseren. Het onderzoek zelf vindt plaats binnen reguliere kennisinstellingen en, zij het in mindere mate, bij de betrokken bedrijven.
In welke mate het lopende onderzoek in kennisinstellingen en het bedrijfsleven de komende jaren zal teruglopen, nu er geen zicht is op een nieuwe financieringsimpuls vanuit de FES middelen is thans niet goed te overzien.
Natuurlijk ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen. Ik zie dat als een logisch onderdeel van de topgebiedenaanpak waarbij ik in dialoog met publieke en private partijen de agenda voor de komende jaren wil ontwikkelen. Dit gesprek zal ik ook koppelen aan de uitkomst van de thans lopende midtermreview van het innovatieprogramma Life Sciences & Health, die eind dit jaar wordt afgerond.
Wat betekent het stilvallen van publiek-private financiering voor de betrokken universiteiten, zoals Leiden, Groningen, Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam? Erkent u dat het wegvallen van topinstituten ook banen op het spel zet in het MKB en bij Life Science Parken, zoals in Leiden? Wat heeft het voor gevolgen voor universitaire opleidingen, die in bachelor- en mastertrajecten zwaar hebben ingezet op dit type onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de betrokken bedrijven, brancheverenigingen, universiteiten, topinstituten, Life Science Parken en lokale overheden in gesprek te gaan over de toekomst van toponderzoek en kennisinfrastructuur?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ja.
Bezuinigingen in de farmasector |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Ja.
Hoe moet de in het artikel beschreven twijfelachtige voortgang van de financiering van TI Pharma bezien worden in het licht van de tijdens de plenaire debatten over Abbott en Organon gedane toezeggingen over het blijvend versterken van het vestigingsklimaat en het inzetten op innovatie?
Publiek-private samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, inclusief de universitaire medische centra is een van de, positieve, aspecten van het Nederlandse innovatieklimaat voor life sciences. Door instituten als TI Pharma is hieraan met een substantiële bijdrage vanuit het FES een belangrijke impuls gegeven. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. Het vestigingsklimaat wordt door meerdere factoren bepaald, waaronder de kennisinfrastructuur en de samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur, maar in belangrijke mate ook door fiscale aspecten en regeldruk.
In de in het Regeerakkoord aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid zal ik daarop terugkomen.
Bent u van mening dat het onverstandig is om te bezuinigen op kennisinvesteringen vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en hiermee de totale kennisinvesteringen te verminderen?
Nee. Er vindt deze kabinetsperiode geen voeding van het FES plaats en er zullen dan ook geen nieuwe kennisinvesteringen uit het FES worden gefinancierd. Concrete projecten, waar reeds besluitvorming over heeft plaatsgevonden, kunnen gewoon doorgang vinden. De hiervoor bestemde middelen zijn aan de desbetreffende departementale begrotingen toegevoegd, dit betreft voor deze kabinetsperiode ruim € 1,1 mld.
Het kabinet zal het kennis- en innovatiebeleid de komende jaren hervormen. Uitgangspunt hierbij is dat het van belang is meer focus en samenhang te brengen in het kennis- en innovatiebeleid en de bureaucratie zoveel mogelijk te beperken. Het innovatiebeleid, de coördinatie ervan en het loket voor innovatiemiddelen wordt geconcentreerd bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het nieuwe beleid wordt de komende maanden nader uitgewerkt in de nota bedrijfslevenbeleid die in 2011 zal verschijnen, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord.
Welke concrete beleidsmaatregelen gaat u treffen (in vergelijking met het vorige kabinetsbeleid) om de positie van Nederland als internationale kenniseconomie te behouden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. We zullen daarbij drie sporen volgen: het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie (o.a. afschaffen onnodige regels); het aanbieden van een eenvoudig en transparant bedrijfgericht innovatie instrumentarium (o.a. beperking innovatiesubsidies, uitbreiding fiscale voorzieningen en inrichten revolverend fonds); en de inzet op een effectieve kennisinfrastructuur waarin samenhang en valorisatie centraal staan.
De contouren van dit beleid zullen de komende maanden verder uitgewerkt worden. In 2011 zal het kabinet het nieuwe economische en innovatiebeleid vastleggen in een nota bedrijfslevenbeleid.
Welk belang hecht u aan de farmasector binnen de Nederlandse kenniseconomie en op welke andere economische sectoren wilt u inzetten?
In het Regeerakkoord worden de specifieke topgebieden genoemd, waaraan dit kabinet bijzonder aandacht zal schenken. Hieronder valt ook «life sciences», naast water, voedsel, tuinbouw, high tech, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie.
Hoe gaat u er, ondanks schrappen van een aantal subsidiebudgetten, voor zorgen dat de echte innovatieve MKB-bedrijven wel op maat bediend worden in hun innovatie-activiteiten?
EL&I zal voorwaarden scheppen voor het bedrijfsleven dat wil innoveren. De verlaging van subsidies wordt gecompenseerd door lastenverlaging via o.a. de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Ten aanzien van subsidies geldt dat die waar mogelijk de vorm krijgen van een revolverend fonds, waarbij terugbetaalde leningen weer besteed worden aan nieuwe kanshebbers. Met het Innovatiekrediet helpt EL&I het innovatieve MKB bijvoorbeeld al op een dergelijke wijze bij de financiering van veelbelovende innovatieve projecten die binnen enkele jaren leiden tot nieuwe producten of een technische ontwikkeling van een nieuw product. Daarnaast wordt ter bevordering van innovatie in het MKB ingezet op Innovatieprestatiecontracten en komt er meer aandacht voor kennisvalorisatie en slim aanbesteden.
Het rapport 'De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, Analyse controlegegevens nVWZ in 2009' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, analyse controlegegevens nVWA 2009» van 1 november 2010?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal gezondheidsrisico’s voor jonge kinderen, waar internationale acute gezondheidsnormen werden overschreden, net als vorig jaar 0,5 procent is?
Elke overtreding van de gezondheidsnormen is onwenselijk.
Het toezicht van de nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. In 2009 zijn op die basis door de nVWA ca. 3500 metingen op groente en fruit uitgevoerd waarbij 16 keer (ca. 0,5%) sprake was van overschrijding van de gezondheidsnormen. Het beleid is dat groente en fruit waarbij de gezondheidsnormen zijn overschreden door de nVWA van de markt wordt gehaald. Overigens worden van buiten de EU afkomstige producten, waarbij herhaaldelijk overschrijdingen van de gezondsheidsnormen worden geconstateerd, op basis van recente Europese controlewetgeving (Verordening (EG) 669/2009), onderworpen aan een ingangscontrole aan de EU grenzen. Hierdoor wordt voorkomen dat producten die niet aan de gezondheidsnormen voldoen op de markt worden gebracht.
Waarom heeft de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) niet ingegrepen bij constatering van gezondheidsrisico’s bij druiven en peren in Nederlandse supermarkten?
Ik neem aan dat u hier doelt op de drie monsters druiven/peer uit bijlage 1 van het rapport weetwatjeeet die bemonsterd zijn bij supermarkten. De nVWA heeft bij 2 van deze monsters geen overschrijding van de MRL vastgesteld. Het is standaard EU beleid om in dergelijke gevallen geen nadere actie te ondernemen. Voor het derde monster waar het residu boven de MRL lag werd een boete gegeven. Deze partij is in augustus/september 2009 niet van de markt gehaald omdat door een interne nVWA communicatieverstoring te laat werd gereageerd. De partij was inmiddels als geheel verkocht. Inmiddels zijn begin 2010 de interne nVWA procedures voor risicobeoordeling aangepast.
Waarom controleert en handhaaft de nVWA alleen op gezondheidsrisico’s wanneer de Maximale Residu Limiet (MRL) tweemaal wordt overschreden, waardoor met name jonge kinderen onnodig blootgesteld worden aan te hoge residuen landbouwgif?
De nVWA controleert en handhaaft op gezondheidsrisico’s zodra de MRL limiet wordt overschreden. Wanneer is geconstateerd dat er geen gezondheidsrisico is dan wordt bij de beoordeling van het analyseresultaat rekening gehouden met de meetonzekerheid. Alle handhavers in Europa hanteren bij de analysemethoden een meetonzekerheid van 50%.
Bent u bereid de nVWA eerder te laten controleren en handhaven dan nu het geval is, zodat met name jonge kinderen niet meer onnodig worden blootgesteld aan te hoge residuen landbouwgif? Waarom (niet)?
Het toezicht van nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. De werkwijze van de VWA is onlangs geaudit door de Europese Commissie en er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Overigens voert ook het bedrijfsleven zelf controles uit op haar producten.
Wat vindt u er van dat Nederlandse aardbeien, appels, peren en sla méér vervuild zijn dan dezelfde producten uit het buitenland en wat gaat u hier aan doen?
Ik neem aan dat u met vervuild doelt op overschrijding van de wettelijke norm (MRL). In verhouding zijn bij Nederlandse producten significant minder overschrijdingen aangetroffen dan bij buitenlandse producten. Bij zowel peren als appels zijn geen overtredingen van de MRL waargenomen. Het percentage overschrijdingen van de MRL bij aardbeien was bij het Nederlands product geringer dan bij producten uit het buitenland. Echter bij Nederlandse sla was er in tegenstelling tot sla uit het buitenland sprake van een gering aantal overschrijdingen van de MRL.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor een verbod op de nu in Europa toegestane stoffen die door de Wereldgezondheidsorganisatie als «zeer gevaarlijk» geclassificeerd worden? Bent u bereid deze stoffen op nationaal niveau te verbieden?
Nee, want de classificatie van de WHO is alleen gebaseerd op de eigenschappen van de stof, zonder daarbij de hoeveelheid van die stof waaraan men wordt blootgesteld te betrekken. Voor het bepalen van een risico zijn beide gegevens even belangrijk. Omdat de blootstelling in het algemeen zeer laag is, zijn gezondheidsrisico’s niet te verwachten.
Hoe lang duurt het voor een wettelijke norm wordt aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten van de Wereldgezondheidsorganisatie met betrekking tot gezondheidsrisico’s?
Wettelijke residunormen (MRL’s) worden in Europees verband vastgesteld. Deze worden vòòr vaststelling getoetst aan de gezondheidskundige grenswaarden, die ook Europees worden vastgesteld. Als de inname gebaseerd op de MRL de gezondheidskundige grenswaarde overschrijdt, wordt deze MRL niet geaccepteerd. Ook de VN (WHO en FAO) leiden normen en gezondheidskundige grenswaarden af voor pesticiden, binnen het raamwerk van de Codex Alimentarius. Aangezien de Europese normen en gezondheidskundige grenswaarden in het algemeen strenger zijn dan die van de Codex Alimentarius, is er in het algemeen weinig reden tot aanpassing aan WHO inzichten.
Normaliter worden normen en gezondheidskundige grenswaarden eens in de 10 jaar opnieuw geëvalueerd. Als daar echter aanleiding toe is kan de Europese Commissie besluiten om deze eerder aan te passen.
Vindt u dat het een taak van maatschappelijke organisaties is om jaarlijks over te gaan tot publicatie van de meetgegevens van de nVWA, of vindt u dat dit een taak van de nVWA zelf is?
De resultaten van het onderzoek op residuen zijn openbaar en staan vermeld op de website1 van de nVWA. De maatschappelijke organisaties maken voor hun publicatie gebruik van die openbare resultaten.