Het bericht "Menzis legt Refaja wil op" |
|
Rikus Jager (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Vindt u dat het binnen de zorgplicht van een zorgverzekeraar past om zich zo nadrukkelijk bezig te houden met de nieuwbouwplannen van een ziekenhuis en aan te sturen op een fusie van dat ziekenhuis met een ander ziekenhuis? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
De zorgplicht houdt onder meer in dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de verzekerde de zorg krijgt waar hij behoefte aan heeft en waarop aanspraak bestaat. Welke maatregelen noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht kan voldoen is in principe aan de zorgverzekeraar zelf. Een belangrijk middel is de zorginkoop waarbij wordt onderhandeld over prijs, kwaliteit en volume. In het verlengde hiervan kan ik mij ook voorstellen dat zorgverzekeraars in gesprek gaan met ziekenhuizen over de merites van fusies en nieuwbouwplannen. Dit kan nodig zijn om ervoor te zorgen dat zorg doelmatig wordt verleend en bovendien kwalitatief goed is.
Kindermishandeling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onvoldoende capaciteit heeft om kindermishandelingszaken te behandelen?1
Ja.
Is het NFI het enige instituut dat forensisch onderzoek mag doen? Zo ja, waarom?
Nee. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verricht forensisch pediatrisch onderzoek in de vorm van het opmaken van rapportages in strafrechtelijke onderzoeken ten aanzien van levende of dode kinderen en het geven van consulten. Daarnaast verricht ook de Forensische Polikliniek Kindermishandeling in Utrecht forensisch pediatrisch onderzoek in de vorm van letselonderzoek bij levende kinderen, rapportages in strafrechtelijke onderzoeken ten aanzien van levende of dode kinderen en geeft het consulten.
Verder kunnen de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de rechtspraak en de advocatuur in het kader van de pilot inschakeling particuliere onderzoeksinstituten (TK, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VI, nr. 150) een aanvraag doen voor financiering van forensisch onderzoek door een particulier forensisch instituut. Deze pilot loopt tot en met 2011 en aanvragen worden beoordeeld door een landelijke toetsingscommissie.
Herinnert u zich de Kamervragen uit 2009 over het feit dat politie en justitie bij kindermishandeling te weinig beroep doen op forensische artsen, waarop u antwoordde dat het NFI 100 zaken per jaar kan afdoen, dat deze capaciteit optimaal wordt benut en er geen indicatie was dat de beschikbare capaciteit onvoldoende zou zijn?2 Wat is er sindsdien precies veranderd?
Ja. Ik heb toen aangegeven dat ik gelet op het toenmalige aantal meldingen geen indicatie had dat de bij het NFI beschikbare capaciteit binnen de in 2008 opgerichte productgroep forensische pediatrie onvoldoende zou zijn. De jaarcapaciteit van deze productgroep bestaat uit 25 rapportages in strafrechtelijke onderzoeken en 75 consulten. De productgroep had echter per september 2009 al ruim 40 aanvragen voor rapportages in behandeling genomen. Aangezien dit meer is dan de productgroep qua jaarcapaciteit aankan, is in overleg met politie en Openbaar Ministerie (OM) besloten tot een innamestop voor nieuwe aanvragen voor rapportages per oktober 2009. De al in behandeling genomen aanvragen voor rapportages worden afgehandeld op grond van de door het OM aangebrachte prioritering. De productgroep heeft sinds de innamestop geen nieuwe aanvragen door het OM voorgelegd gekregen. Het OM heeft de mogelijkheid aanvragen voor te leggen aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling en maakt daar gebruik van. Overigens valt het verrichten van secties op kinderen buiten de productgroep forensische pediatrie van het NFI en buiten de innamestop. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Is het waar dat het NFI bereid is alle kinder-, jeugd- en huisartsen in Nederland te gaan opleiden, mits een fors bedrag daarvoor beschikbaar komt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de opleidingsinstituten en universiteiten die ook deze taak hebben?
Voor het opleiden van kinderartsen, jeugdartsen en huisartsen kent Nederland een aantal aangewezen opleidingsinstituten en universiteiten, die voldoen aan gestelde eisen en daarmee door het betreffende College zijn erkend. Het NFI behoort niet tot deze opleidingsinstituten. Wel is het NFI een kennis- en expertisecentrum op het gebied van forensisch onderzoek. Het NFI verzorgt dan ook op verzoek modules over forensisch-pediatrische onderwerpen. Deze modules worden door het NFI vaak in samenwerking met de opleidingsinstituten aangeboden.
Is het waar dat er gerechtelijke secties van Nederlandse overledenen in België worden gedaan omdat de NFI-pathologen geen tijd hebben en de recherche soms vier tot vijf dagen moet wachten en daarom naar België uitwijkt?
Voor zover het OM bekend, is het slechts één keer voorgekomen dat het OM een sectieaanvraag in België heeft gedaan. In de service level agreement (SLA) die het NFI heeft afgesloten met politie en OM is opgenomen dat de gegarandeerde capaciteit van het NFI 400 secties per jaar is, wat neerkomt op ongeveer acht secties per week. Als het aantal aanvragen per week groter is, kan niet altijd worden gegarandeerd dat de sectie binnen twee dagen plaatsvindt. In de betreffende week heeft het NFI vijftien secties uitgevoerd, waardoor de normale termijn van twee dagen niet kon worden gehaald. Daarop heeft het OM besloten naar België uit te wijken.
Wat is uw mening over de opstelling van het NFI, namelijk dat zij het eerste jaar geen expertises over kindermishandeling doet omdat zij geen tijd dan wel te veel zaken heeft?
Het NFI sluit met het OM en de politie een Service Level Agreement (SLA) waarbij productie-afspraken worden gemaakt over de diverse deskundigheidsgebieden van het NFI. Forensische pediatrie is één van deze deskundigheidsgebieden. Als de vraag groter is dan de capaciteit, dan wordt de vraag in overleg met politie en OM gereguleerd. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3. Overigens is het niet in alle zaken waarin het vermoeden van kindermishandeling bestaat nodig het NFI of de Forensische Polikliniek Kindermishandeling in te schakelen om een rapportage op te maken. Verder kan het verrichten van andere onderzoekshandelingen, zoals het horen van getuigen, ook in nieuwe zaken op normale wijze doorgaan. Een verdere uiteenzetting over het capaciteitsvraagstuk bij het NFI en de innamestop ontvangt uw Kamer voor de zomer van 2010 in de tijdens het AO brede jeugdzorg van 11 mei 2010 toegezegde brief.
Herinnert u zich tevens dat u aangaf dat, om het aantal gevallen van onverklaard overlijden van minderjarigen zo klein mogelijk te maken, de NODO-procedure wordt ingevoerd?3 Wanneer wordt de NODO-procedure daadwerkelijk ingevoerd? Kunt u eerdere Kamervragen over de vertraging in het invoeren van de NODO-procedure van januari 2010 nu beantwoorden?
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft geantwoord op de in deze vraag aangehaalde gestelde mondelinge vragen van het lid Arib van uw Kamer van 12 januari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 40, 3885-3886). Daarbij heeft zij gezegd dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in augustus 2009 gedurende de voorbereiding van de implementatie van de NODO-procedure een groot aantal knelpunten constateerde. Op 20 april 2010 heeft de KNMG een advies over de inrichting van de NODO-procedure opgeleverd inclusief een herzien NODO-protocol vanwege door de KNMG aangevoerde knelpunten. De uitvoeringskosten zijn hier niet in meegenomen. Wel geeft de KNMG aan de kosten vele malen hoger in te schatten dan nu begroot zijn. Daarom wordt de komende maanden bekeken wat de reële kosten zijn en hoe de tariefstructuur ingericht moet worden. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen een besluit nemen over het vervolg van de NODO-procedure. Over dit besluit zal ik uw Kamer informeren.
Acht u het mogelijk dat een dader van kindermishandeling, waarbij een kind is overleden, daarna nieuwe slachtoffers maakt? Zo ja, deelt u de mening dat het noodzakelijk is kindermishandeling uit te sluiten bij minderjarigen die overlijden? Zo ja, op welke manier garandeert u dit op dit moment?
In de Wet op de lijkbezorging is sinds 1 januari 2010 de volgende systematiek opgenomen bij overlijden van een minderjarige. Op grond van artikel 3 Wet op de lijkbezorging geschiedt lijkschouwing zo spoedig mogelijk na het overlijden door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. Artikel 5 Wet op de lijkbezorging regelt dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register benoemd worden als gemeentelijke lijkschouwer. Op grond van artikel 10a, eerste lid, Wet op de lijkbezorging moet de behandelende arts bij het overlijden van een minderjarige vóór het afgeven van de verklaring van overlijden contact opnemen met de gemeentelijke lijkschouwer. Dit betekent dat er na het overlijden van een minderjarige altijd een forensisch arts, in de persoon van de gemeentelijke lijkschouwer, betrokken moet worden voordat een verklaring van overlijden mag worden afgegeven. Indien de NODO-procedure is geïmplementeerd, komt daar de mogelijkheid bij om bij twijfel over de aard en/of de oorzaak van het overlijden van de minderjarige en als er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijke dood, een nader onderzoek naar de doodsoorzaak in te stellen. Voor wat betreft het invoeren van de NODO-procedure verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Op artikel 5 Wet op de lijkbezorging is overgangsrecht van toepassing. Gemeentelijke lijkschouwers hebben tot 1 januari 2013 de tijd om te zorgen dat zij aan de kwaliteitseisen voor forensisch arts voldoen en ingeschreven zijn in het forensisch register van het Forensisch Medisch Genootschap. Op dit moment heeft ongeveer de helft van de circa 500 gemeentelijke lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts gevolgd. Deze artsen zijn als forensisch arts geregistreerd.
Bent u van mening dat artsen, politie en Openbaar Ministerie op dit moment voldoende in staat zijn om kindermishandeling en verwaarlozing te herkennen? Zo nee, bent u zich er van bewust dat dit al eerder onder de aandacht van de regering is gebracht en dat toegezegd is dat hier aandacht aan zou worden besteed? Wat is concreet gebeurd om er voor te zorgen dat kindermishandeling eerder en beter wordt herkend?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Arib van uw Kamer van 5 juni 2009 (TK, vergaderjaar 2008-–2009, Aanhangsel Handelingen 3520) en naar de verslagen van de mondelinge vragenuren van 9 maart 2010 (TK Handelingen 2009-–2010, 60, 5344–5346) en 13 april 2010 (TK Handelingen 2009–2010, 75, 6374–6376).
Daar voeg ik aan toe dat binnen de gezondheidszorg volop wordt gewerkt aan het verder verdiepen en verspreiden van kennis over kindermishandeling onder artsen en verpleegkundigen. Mijn ambtgenoot voor Jeugd en Gezin stimuleert dit. Door organisaties als de Augeo Foundation en de Werkgroep Opleiding Kinderartsen Kindermishandeling is en wordt lesmateriaal ontwikkeld op basis waarvan huisartsen, spoedeisen hulp-artsen, kinderartsen en kinderverpleegkundigen via bijscholing hun kennis op peil kunnen brengen en houden. Ook is met brancheorganisaties en beroepsverenigingen gesproken over het in de betreffende beroepsprofielen verankeren van de competenties die het werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (zie hierna) van professionals vraagt. Hiernaast is mijn ambtgenoot voor Jeugd en Gezin met vertegenwoordigers van de beroepsopleidingen in gesprek over de aandacht voor kindermishandeling in de opleidingen.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft het signaleren van kindermishandeling op afdelingen voor spoedeisende hulp de afgelopen jaren meermalen onder de loep genomen. Dit is aanleiding geweest voor ziekenhuizen om een signaleringsprotocol in werking te stellen. Nagenoeg alle ziekenhuizen hebben dit nu. Daarnaast wordt met de partijen uit het ziekenhuisveld een norm kindermishandeling ontwikkeld. Deze veldnorm biedt de professionals een ijkpunt en kan door de Inspectie worden gehanteerd bij het uitoefenen van toezicht. Deze zomer wordt de bekendmaking van de veldnorm verwacht.
Op 1 februari 2010 is het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gepresenteerd. Dit basismodel is opgesteld in overleg met de branche- en beroepsorganisaties, en is bedoeld als handreiking voor het opstellen van een code voor de eigen organisatie of praktijk. Dit wordt gestimuleerddoor de betrokken organisaties via bijeenkomsten en een website (www.meldcode.nl) op de hoogte te brengen van het traject voor het invoeren van een meldcode. Naar verwachting treedt de Wet Meldcode in 2011 in werking. Het is dan voor organisaties en zelfstandige beroepskrachten in de (jeugd)gezondheidszorg, het onderwijs, de kinderopvang, de jeugdzorg en de maatschappelijke ondersteuning, politie en justitie verplicht om met een code te werken. Daarnaast wordt de deskundigheidsbevordering van professionals op het vlak van het signaleren van kindermishandeling en het gebruiken van de meldcode ter hand genomen door onder andere het ontwikkelen van trainerhandleidingen en een databank met het beschikbare aanbod aan cursussen en trainingen.
Bij politie en OM zijn verbeterslagen gemaakt in de aanpak van kindermishandeling. Op de arrondissementsparketten zijn gespecialiseerde officieren van justitie aanspreekpunt voor huiselijk geweld, waaronder kindermishandeling is begrepen. In de nieuwe Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, die per 1 juni 2010 in werking treedt, is als nieuwe taak voor deze officieren van justitie opgenomen dat zij afspraken maken met de politie over vroegherkenning om escalatie van mogelijk geweld te voorkomen. Verder is in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling van het Openbaar Ministerie, die in augustus 2009 inwerking is getreden, vastgelegd dat de politie bij een vermoeden van kindermishandeling het doen van aangifte zoveel mogelijk bevordert.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts te betrekken die kindermishandeling en verwaarlozing kan uitsluiten? Zo nee, waarom wordt dan tenminste geen haast gemaakt met het invoeren van de NODO-procedure?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel van de huidige gemeentelijk lijkschouwers hebben de opleiding tot forensisch arts gevolgd?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat subsidie aan patiëntorganisaties stagneert |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Subsidiekraan PGO-organisaties druppelt»?1
Uit dit artikel komt een beeld naar voren dat alle, en dat zijn er ruim 200, patiënten-, gehandicapten en ouderenorganisaties er financieel op achteruitgaan. Dit beeld is onjuist en doet geen recht aan het vele positieve wat er gebeurt in de pgo-wereld.
De historisch gegroeide ongelijkheid tussen de subsidiebedragen van de pgo-organisaties wordt gelijkgetrokken. Daardoor ontvangen 30 pgo-organisaties, stapsgewijs in vier jaar tijd, uiteindelijk in 2012 minder instellingssubsdie. In het genoemde artikel zijn vooral deze organisaties aan het woord.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat het gaat om ordinair bezuinigen?
Tot 2008 ging er jaarlijks ca. € 30 miljoen aan subsidies naar de pgo-organisaties. Vanwege het belang dat de staatssecretaris en ik destijds hechtten aan de pgo-organisaties hebben wij vanaf 2008 jaarlijks structureel € 10 miljoen extra uitgetrokken (TK 29214. nr. 24). Dit bedrag is bij het herzien van de subsidieregeling in stand gebleven. Van bezuinigen is dus geen sprake. Van dit bedrag gaat overigens circa driekwart naar de instellingssubsidies en wordt een kwart besteed aan projectsubsidies.
Erkent u dat het projectsubsidiesysteem enkel subsidies toekent aan projecten die in uw straatje vallen, zoals de directeur van de CSO stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, projectsubsidies hebben tot doel bij te dragen aan het versterken van de positie van patiënten, gehandicapten en ouderen in de stelsels van zorg en ondersteuning. Dit doel is vastgelegd in het met het veld besproken en aan Uw Kamer voorgelegde beleids- en beoordelingskader. De onafhankelijke Programmaraad die de projecten beoordeelt op hun relevantie en kwaliteit, heeft bij de beoordeling van de inhoudelijke relevantie van de projecten gekeken of aan het gestelde doel wordt voldaan.
De directeur van CSO doelt op projecten zoals het participeren in pensioenfondsen. Deze projecten zijn in de eerste ronde inderdaad niet toegekend, omdat ik van mening ben dat projecten gericht op zorg en ondersteuning de voorkeur verdienen. In een aangenomen motie Willemse-Van der Ploeg c.s. (TK 29214 nr. 41) van 17 december 2009 is echter gevraagd bij de toekenning van de projectsubsidies vanaf de tweede tranche op alle doelstellingen het levensbrede terrein volwaardig mee te nemen». Bij brief van 23 december (TK 29214, nr. 44) aan Uw Kamer heb ik daarom aangegeven dat daar met de tweede tranche wel rekening mee wordt gehouden.
Hoe oordeelt u over de stelling van de directeur van LOC Zeggenschap die stelt dat de onafhankelijkheid van de cliëntenbeweging in gevaar komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directeur van het LOC geeft aan dat de plannen steeds meer bij moeten dragen aan het beleid. Voor de projectsubsidies (ca. een kwart van het totaal beschikbare bedrag) klopt dat inderdaad, daarmee wil ik dat pgo-organisaties een bijdrage leveren aan het beleid om de positie van de patiënt, gehandicapte of ouderen te versterken. Mijn beleid definieer ik dit bewust ruim, om ruimte te laten voor initiatieven van de organisaties. De instellingssubsidies (ca. driekwart van totaal beschikbare budget) kunnen organisaties naar eigen inzicht besteden en hoeven pas achteraf te worden verantwoord. Ik ben van mening dat de onafhankelijkheid niet in gevaar komt, temeer niet omdat de versterking van de positie van de patiënt, gehandicapte of ouderen convergeert met de kerndoelstelling van PGO-organisaties zelf.
Op welke wijze komt u cliëntorganisaties, zoals KansPlus, tegemoet zoals toegezegd in het algemeen overleg van december 2009?
Zoals aangegeven in het algemeen overleg van 3 december ben ik bereid om de hardheidsclausule uit de Subsidieregeling PGO toe te passen voor een incidentele overbruggingsbijdrage, wanneer blijkt dat organisaties in zulke onoverkomelijke financiële problemen raken dat zij zich niet meer kunnen kwalificeren voor de tweede tranche projectsubsidies. Over eventuele toepassing van de hardheidsclausule besluit ik per individueel geval. Ik heb de Unit Fonds PGO van het CIBG gevraagd om aanvullende informatie op te vragen bij organisaties die zich met financiële problematiek hebben gemeld. Als harde randvoorwaarde geldt wel dat alle pgo-organisaties uiterlijk in 2013 de instellingssubsidie ontvangen waar zij overeenkomstig de systematiek van de nieuwe subsidieregeling recht op hebben. Om in aanmerking te kunnen komen voor een overbrugging zullen organisaties dus met dat perspectief moeten kunnen en willen voortbestaan.
Bent u van mening dat het verdwijnen van cliëntorganisaties, zoals Pandora, gewenst resultaat is van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, met het wijzigen van de subsidieregeling beoog ik gelijke organisaties op gelijke wijze te subsidiëren. Dat sommige organisaties hierdoor minder subsidie krijgen is daarvan een uitkomst. Deze vermindering vindt plaats over vier jaar tijd. Organisaties hebben dus tijd om aan deze vermindering te wennen. Voor die organisaties voor wie dat te kort is, geldt mijn antwoord op vraag vijf. Ik wil graag benadrukken dat de subsidie voor het overgrote deel van de organisaties gelijk blijft, of zelfs stijgt.
De Stichting Pandora heeft overigens zelf besloten haar activiteiten elders onder te brengen en niet verder te zoeken naar andere mogelijkheden.
Het faillissement van Tootas |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de particuliere zorginstelling Tootas, die onderwerp was in de Zembla uitzending, failliet is?12
Het bericht is correct. Ik verwijs voorts naar mijn brief aan u van 30 maart 2010 (Kamerstukken II, 2009-2010, 30 597, nr. 139) en naar het spoeddebat dat de Tweede Kamer op 8 april jl. met mij heeft gevoerd, mede over deze zaak.
Is u bekend wie de overnemende partij is? Wat is uw oordeel over die overnemende partij?
Nee, mij is geen overnemende partij bekend. Niet uit te sluiten valt overigens, aangezien het om cliënten met een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) gaat, dat er meer dan één overnemende partij zal zijn.
Hoeveel mensen zijn er gedupeerd door het faillissement van Tootas?
Op 30 maart jl. stuurde ik u de, ook in mijn antwoord op vraag 1 genoemde, brief toe over de kwaliteit van de zorg in woonboerderij en woongroep. In deze brief meldde ik u dat in de woongroep Keijenborg van Tootas B.V. 7 personen wonen. Of deze personen (minus degenen die in verband met klachten over de zorg de voorziening inmiddels al hadden verlaten) allemaal door het faillissement zijn gedupeerd is niet duidelijk. Dit is immers mede afhankelijk van de wijze waarop de desbetreffende persoon (of vertegenwoordiger) zijn of haar pgb beheert. Afhankelijk van de hoogte van het pgb is een bepaald bedrag als voorschot aan de budgethouder overgemaakt. Het is de vraag in hoeverre een deel van dit bedrag al is betaald aan de failliete zorgaanbieder en of daarvoor al dan niet de met de zorgaanbieder afgesproken hoeveelheid zorg is geleverd.
Mutatis mutandis geldt dat voor de personen die niet in de woonvoorziening van Tootas B.V. verbleven, maar alleen zorg in de zin van begeleiding overdag bij Tootas B.V. inkochten.
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel persoonsgebonden budget (pgb)-gelden er bij het faillissement zijn verdwenen?
Gegeven de verdeling van verantwoordelijkheden ligt het instellen van een dergelijk onderzoek op de weg van de faillissementscurator. Voorts kan het zorgkantoor op gespecificeerd verzoek individuele klantgegevens aanleveren over de indicatie, het budget en de verantwoording.
Bent u bereid contact te zoeken met het zorgkantoor en daar te verzoeken coulance te hebben met de mensen die via het pgb zorg inkochten bij Tootas, maar hun zorggelden nu – naar alle waarschijnlijkheid – kwijt zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Door te kiezen voor een pgb in plaats van voor zorg in natura, neemt de pgb-houder de volle verantwoordelijkheid op zich voor de besteding van het budget, inclusief de kwaliteit van ingekochte zorg en de daadwerkelijke aanwending van het budget voor geïndiceerde zorg. Het is niet aan mij om bij het zorgkantoor aan te dringen op een coulante behandeling.
Mij is overigens bekend, dat het betreffende zorgkantoor in het verleden in vergelijkbare gevallen coulant is omgegaan met verzoeken in deze sfeer als onomstotelijk kon worden vastgesteld dat het probleem buiten schuld van de klant om was ontstaan. Er is geen reden om aan te nemen dat in dit geval voor een andere handelwijze zal worden gekozen. De budgethouder pgb moet in een dergelijk geval wel een contract kunnen overleggen met de desbetreffende zorgaanbieder/instelling en kunnen bewijzen dat het geld daadwerkelijk is betaald. Daarnaast heeft de NZa als toezichthouder van het zorgkantoor hierin een instemmende rol.
Erkent u dat de eigenaar van Tootas gewoon opnieuw kan beginnen met een particuliere zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het woord «gewoon» in de vraagstelling suggereert dat een eigenaar van een failliete B.V. een nieuwe B.V. kan beginnen zonder dat er voor hem of haar obstakels zijn. Die obstakels zijn er wel degelijk. Een doorstart, onder dezelfde of onder een andere naam, is meestal ingewikkeld. Over het algemeen verlenen huisbankier en toeleveranciers niet, of alleen onder strenge condities, medewerking aan een doorstart. Curator en/of schuldeisers kunnen een doorstart aanvechten. Los daarvan geldt de Nederlandse wet- en regelgeving voor de eigenaar van Tootas B.V. net als voor iedereen.
Is u bekend dat (voormalige) cliënten, verwanten en ex-medewerkers aangifte hebben gedaan tegen Tootas? Bent u bereid uit te zoeken wat het faillissement juridisch betekent voor het vervolg van die aangifte?
Mijn ambtgenoot van Justitie heeft laten weten dat er inderdaad door vier particulieren, die zorg bij Tootas BV inkochten, aangiften zijn gedaan bij de politie. Naar aanleiding daarvan is de politie onder leiding van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart. Het faillissement van Tootas B.V. heeft geen invloed op het vervolg dat aan de aangifte wordt gegeven. Het Openbaar Ministerie zal, als het onderzoek is afgerond, beoordelen of er termen aanwezig zijn om tot vervolging over te gaan.
Bent u tevens bereid om uit te zoeken of de aangifte ook zal leiden tot vervolging en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht "Menzis legt Refaja wil op" |
|
Rikus Jager (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Menzis legt Refaja wil op»?1
Ja, ik heb van het bericht kennis genomen.
Deelt u de opvatting van deze zorgverzekeraar dat in het gebied van Oost-Groningen slechts plaats is voor één ziekenhuis?
Uit de informatie die mij bereikt heeft blijkt niet dat de zorgverzekeraar Menzis de opvatting heeft dat er slechts plaats is voor één ziekenhuis in het gebied van Oost-Groningen. Menzis heeft op mijn verzoek laten weten zich zorgen te maken over de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg als gevolg van de krimp in de regio en de vereiste volumes die worden gesteld aan de kwaliteit van zorg. Daar komt nog bij dat het moeilijk is voldoende zorgprofessionals aan te trekken. Gelet op deze ontwikkelingen, die deels ook zullen doorzetten in de toekomst, is het volgens Menzis noodzakelijk in overleg en samenwerking met de ziekenhuizen te komen tot een geïntegreerde visie op de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in de regio. Ik vind dat hierin voor de zorgverzekeraar een belangrijke taak ligt. Om die reden sta ik achter de verantwoordelijkheid die de zorgverzekeraar Menzis in deze kwestie neemt, met inachtneming van de verantwoordelijkheid die de overheid heeft als cruciale zorgfuncties bereikbaar zijn en blijven.
Wanneer de wens van de zorgverzekeraar werkelijkheid wordt en er één ziekenhuis aan de A7 bij Zuidbroek zou komen, wat zijn dan de consequenties voor de bereikbaarheid van acute zorg in het adherentiegebied van het Refajaziekenhuis?
Allereerst is niet vastgesteld of de komst van één ziekenhuis aan de A7 bij Zuidbroek de uitdrukkelijke wens van de zorgverzekeraar Menzis is. Menzis heeft aangegeven dat er vooralsnog geen concrete voorstellen liggen voor de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in de regio Oost-Groningen.
Op dit moment analyseert het RIVM op mijn verzoek de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio Noord en Oost Groningen. Hiertoe zal het RIVM een aantal scenario’s uitwerken op basis van de beschikbaarheid van het aantal SEH’s en de consequenties voor de bereikbaarheid van de acute zorg voor de inwoners en de omliggende gebieden indien één of meer SEH’s hun deuren zouden sluiten. Ik zal u na ontvangst van de uitkomsten schriftelijke informeren over de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio.
Het bericht dat het elektronisch patiëntendossier (EPD) niet goed beveiligd is |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Onderschrijft u de bevindingen van de Universiteit van Amsterdam dat het EPD «gewoon lek is»?1 Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de resultaten van het onderzoek van de heer Van ’t Noordende van de Universiteit van Amsterdam over de informatiebeveiliging van het landelijk EPD. De in dit onderzoek beschreven risico’s zijn onderwerp van afweging in de ontwerpfase geweest. De keuzes die in de ontwerpfase zijn gemaakt, houden verband met de beoordeling van de kans op en de gevolgen van de risicosituatie in het licht van getroffen maatregelen. Het onderzoek bevat geen nieuwe inzichten.
Voor een formele reactie van het ministerie van VWS op het onderzoek van Van ’t Noordende verwijs ik u naar bijgevoegde brief.
Wat gaat u doen om de gesignaleerde tekortkomingen van het EPD te verhelpen?
Gezien de gevoeligheid van de uit te wisselen gegevens stel ik zeer hoge eisen aan de beveiliging. Zowel het Landelijk Schakelpunt (LSP) als ook de decentrale zorginformatiesystemen bij zorgverleners worden periodiek getoetst door middel van kwalificaties, schouwingen en indringerstesten. De uitkomsten van deze periodieke toetsingen geven momenteel geen directe aanleiding voor specifieke maatregelen als reactie op het onderzoek van Van ’t Noordende.
Bent u bereid de architectuur van het EPD grondig te herzien om de beveiliging ervan te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen ten aanzien van de informatiebeveiliging voor het landelijk EPD worden op een continue basis geïnventariseerd, geanalyseerd en geadresseerd en waar nodig worden aanvullende maatregelen genomen.
Het onderzoek van Van ’t Noordende geeft geen aanleiding om de architectuur van het EPD te herzien.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is wat betreft de uitrol van het elektronisch medicatiedossier?
Door middel van de «Voortgangsrapportage elektronisch patiëntendossier» wordt uw Kamer vier keer per jaar geïnformeerd over de voortgang van de invoering van het landelijk EPD. De laatste voortgangsrapportage dateert van 8 februari 2010 (MEVA/ICT-2984098). Op korte termijn zal uw Kamer de voortgangsrapportage over het eerste kwartaal van 2010 ontvangen.
Wanneer mag de Kamer de evaluatie van de uitrol van het elektronisch medicatiedossier verwachten?
Het landelijk EPD bevindt zich nog in de fase van invoering. De invoering van het landelijk EPD wordt intensief gemonitord waarover aan u gerapporteerd wordt door middel van de voortgangsrapportages.
Aansluiting op het landelijk EPD vindt op dit moment vrijwillig plaats. Het wetsvoorstel (elektronische zorginformatieuitwisseling) is in behandeling bij de Eerste Kamer. Na inwerkingtreding zal de wet in ieder geval elke vijf jaar worden geëvalueerd.
De financiering van Jellinek Retreat op Curaçao |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Leerdam (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat Jellinek een luxe kliniek, Jellinek Retreat, opent op Curaçao?1
Ja.
Op welke wijze wordt deze kliniek gefinancierd?
Financiering van de kliniek vindt plaats uit de volgende bronnen:
Investering in de realisatie van de kliniek:
Exploitatie van de kliniek:
De exploitatie van de instelling vindt plaats uit de opbrengsten van de zorg- en dienstverlening aan patiënten.
Uit welke bron financiert Arkin, de moedermaatschappij, haar meerderheidsbelang in Jellinek Retreat?
Mentrum Holding BV – 100% eigendom van de stichting Arkin – is de feitelijke aandeelhouder. Het meerderheidsbelang is gefinancierd met privaat – dus niet uit collectieve middelen – opgebouwd kapitaal van de organisatie.
Is Jellinek Retreat een particuliere kliniek? Vindt u het juist dat een publiek gefinancierde merknaam wordt gebruikt voor een private onderneming?
Jellinek Retreat is een particuliere kliniek in het buitenland. Onder de huidige wetgeving is er geen mogelijkheid om het dragen van de naam van een andere toegelaten instelling te verbieden.
Kunt u garanderen dat er geen sprake is van gebruik van premiegeld? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) kent werelddekking. Dat betekent dat verzekerden overal ter wereld aanspraak kunnen maken op de zorg indien deze deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Vanuit verzekeringsoogpunt is er dus geen beletsel voor Nederlandse verzekerden om zorg in het buitenland in te roepen. De zorg die Jellinek Retreat verleent kan, voorzover het gaat om de zorg die ook krachtens de Zvw onder de dekking van de zorgverzekering valt, voor vergoeding in aanmerking komen. Bij een restitutieverzekering is de vergoeding tot een bedrag dat in Nederland voor dezelfde zorg in redelijkheid passend is te achten, respectievelijk bij een naturaverzekering een bedrag ter hoogte van een door de zorgverzekeraar in de zorgpolis bepaald percentage van dit bedrag, waarvoor een minimum van 80 redelijk wordt geacht. Overigens heeft Jellinek Retreat laten weten dat de patiënten van Jellinek Retreat er niet voor kiezen om hun declaratie bij de zorgverzekeraar neer te leggen, maar de rekening in zijn geheel zelf betalen.
Is het inmiddels mogelijk om in Jellinek Retreat een behandeling te ondergaan die goedkoper is dan 600 euro per dag, zodat lokale Antilliaanse verslaafden er ook terecht kunnen? In hoeverre is er sinds de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties afgelopen december, waarbij dit onderwerp aan de orde is gesteld, vooruitgang geboekt bij het openstellen van Jellinek Retreat voor lokale Antilliaanse verslaafden?
Iedereen kan zich voor behandeling in de Jellinek Retreat aanmelden, inclusief lokale Antilliaanse verslaafden. Voor allen geldt eenzelfde tarief. In eerste instantie is de kliniek echter gericht op de markt voor medisch toerisme. Nederlanders woonachtig op de Antillen hebben zich overigens al aangemeld voor behandeling.
Is de binnen het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) vereiste samenwerking tussen Jellinek Retreat en lokale instanties op het gebied van verslavingszorg op Curaçao inmiddels van de grond gekomen? Zo ja, hoe evalueert u deze samenwerking? In welke mate is er sprake van overdracht van kennis en expertise?
Het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen is primair bedoeld als economische stimulans voor de Nederlandse Antillen. Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Hierbij worden minimaal 200 scholieren voorgelicht en wordt personeel van lokale verslavingsorganisaties getraind. Deze activiteiten zijn momenteel in voorbereiding op basis van een uitgebreid onderzoek dat recent is afgesloten. Echter, voor een definitieve analyse is het nog te vroeg. Pas in de laatste fase van het project – eind 2010 – zullen deze deelactiviteiten worden afgerond, en worden besproken in de eindrapportage over het project.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Leerdam c.s.2 betreffende een evaluatie van het PSNA? Wanneer kan de Kamer een rapportage verwachten over de mate waarin het PSNA heeft geleid tot duurzame ontwikkeling en groei van werkgelegenheid en in hoeverre de lokale bevolking hier op het gebied van welzijn en welvaart van geprofiteerd heeft?
Mede n.a.v. de motie Leerdam c.s. is NL EVD Internationaal als uitvoerder van het PSNA begin februari gestart met een brede evaluatie van het programma over de periode 2002–2010. Naast deskresearch zijn in maart en april interviews gehouden met een groot aantal betrokkenen. Verwachting is om in juni het evaluatierapport te presenteren en aan de hand daarvan specifieke antwoorden te formuleren op de vragen gesteld in de bewuste motie.
De openbaarmaking van de voor de griepvaccins betaalde prijs |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat in andere Europese lidstaten de prijs van de aangeschafte griepvaccins wel openbaar is gemaakt?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het overleg met beide leveranciers over openbaarmaking van de prijs van de geleverde griepvaccins?
Zowel GSK als Novartis beroepen zich op geheimhouding. GSK verwijst naar gegevens uit een eerder gepubliceerd interview met haar directeur Andrew Witty van 26 juli 2009. In dit interview geeft Andrew Witty aan dat de prijs die landen betaald hebben voor de pandemische vaccins vergelijkbaar is met de prijs die over het algemeen betaald wordt voor seizoensgriepvaccins.
Kunt u aangeven of deze leveranciers in andere landen andere afspraken hebben gemaakt die openbaarmaking van de prijs van het vaccin wel mogelijk maken?
Of onze leveranciers andere afspraken hebben gemaakt met andere landen over hun prijzen en het volledig openbaar maken hiervan, is mij niet bekend. Ik ben niet bekend met de inhoud van de contracten.
Welke rol speelt concurrentiegevoeligheid van deze informatie bij openbaarmaking in deze Europese lidstaten?
In hoeverre concurrentiegevoeligheid een rol speelt bij de openbaarmaking van prijzen in andere Europese lidstaten is mij niet bekend. Lidstaten gaan hier verschillend mee om.
Ik ben van mening dat openbaarmaking van overeengekomen prijzen de positie van de Nederlandse overheid kan benadelen bij toekomstige aanbestedingen. Openbaarmaking van de prijs maakt het immers voor de concurrent inzichtelijk wat de commerciële ruimte is om wel of niet gegund te worden. Dit kan een prijsopdrijvend effect hebben bij toekomstige aanbestedingen.
Het bericht "Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek" |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek»?1
Eén leerling uit de uitzending waarop wordt gedoeld, zit thuis vanwege het feit dat de school een speciale klas heeft gesloten vanwege geldgebrek als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel, echter de andere kinderen uit de uitzending, zitten al langer thuis. In de uitzending wordt gesuggereerd dat ook deze kinderen geen les krijgen door geldgebrek als gevolg van de pakketmaatregel 2009 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Juist omdat de leerlingen al langer thuiszitten, kan de AWBZ-pakketmaatregel bij deze leerlingen nog geen rol hebben gespeeld. Dat neemt niet weg dat het een zeer onwenselijke situatie is als kinderen thuiszitten. Meestal spelen meerdere oorzaken een rol, zoals ook blijkt uit het onderzoek naar thuiszitters van Ingrado (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 66).
Hoeveel kinderen zijn als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ2 extra thuis komen te zitten? Bij hoeveel kinderen is de begeleiding op school zo sterk afgenomen dat er gevolgen zijn voor de onderwijskwaliteit?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel leerlingen als gevolg van de bezuinigingen AWBZ thuis zijn komen te zitten of dat de begeleiding op school zodanig is afgenomen dat dit gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit. De inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) op school is een individuele afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze zij een pgb of een deel daarvan inzetten op school. Volgens een onderzoek van het ITS in 2008, zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun pgb in op school, zowel op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) als op reguliere scholen. De WEC-Raad geeft aan dat tussen de 2.500 en 3.000 leerlingen pgb-uren inzetten in het (v)so.
Het staat het met de verdeling van de tien miljoen euro die vrij is gemaakt ter compensatie van de bezuinigingen op de AWBZ in het onderwijs? Waarom merken scholen nog niets van die maatregel?
Voor de verdeling van de € 10 miljoen is, in overleg met betrokkenen in het veld, een tijdelijke regeling ontworpen. In de brief over passend onderwijs die op 25 januari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 497, nr. 21) aan de Kamer is gestuurd, bent u over de regeling geïnformeerd en is de hoofdlijn geschetst. De regeling is 29 april 2010 gepubliceerd. Na publicatie kunnen scholen een verzoek indienen om extra ondersteuningsmiddelen.
Wordt de bezuiniging in de toekomst gecompenseerd? Is daar structureel geld voor vrijgemaakt? Zo nee, wat is er dan geregeld voor de scholen?
Het Kabinet stelt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar ter compensatie van de negatieve effecten van de AWBZ-pakketmaatregel, daarmee zijn de compensatiemiddelen voor het onderwijs structureel. Zoals in vraag 3 is aangegeven, is er een tijdelijke regeling ontworpen. Deze regeling wordt geëvalueerd alvorens de compensatiemiddelen structureel worden ingebed.
Is het waar dat de compensatieregeling enkel voor cluster 3 en 4 beschikbaar is? Zo ja, waarom niet voor de clusters 1 en 2?
Nee, de regeling is bedoeld voor alle leerlingen die zijn geïndiceerd door de Commissie voor de Indicatiestelling en die meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben dan een school kan bieden en voor wie geen of onvoldoende pgb kan worden ingezet op school. Ook voor cluster 1 en cluster 2 leerlingen kan een school een verzoek indienen voor extra ondersteuningsmiddelen. Er is voor gekozen de uitvoering van de regeling te leggen bij de rec’s cluster 3 en 4 om versnippering van de middelen en onnodige bureaucratie te voorkomen. Uit het bij vraag 2 genoemde ITS-onderzoek bleek namelijk dat vooral leerlingen met een cluster 3 of cluster 4 indicatie een deel van hun pgb inzetten op school.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle kinderen die sinds de bezuinigingen op de AWBZ thuis zitten, zo snel mogelijk weer naar school kunnen? Zo ja, bent u bereid ouders die deze problemen ondervinden zich bij u te laten melden, zodat u voor ieder kind een oplossing kunt zoeken? Zo ja, via welk (mail)adres?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, is op 29 april 2010 een regeling gepubliceerd op grond waarvan extra ondersteuning in het onderwijs kan worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel.
Voor kinderen die toch thuis zijn komen te zitten, moeten alle inspanningen erop gericht zijn hen zo snel mogelijk weer naar school te begeleiden. Speciaal voor kinderen voor wie het moeilijk is een onderwijsplek te realiseren, zijn er onderwijsconsulenten die kunnen bemiddelen en adviseren. Ouders kunnen hier kosteloos een beroep op doen. Informatie over de onderwijsconsulenten kunnen ouders vinden op www.onderwijsconsulenten.nl, het telefoonnummer is 070-312 28 87.
Het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT)?1
Erkent u dat een goede cao van cruciaal belang is voor de 460.000 werknemers in de VVT-sector? Zo ja, bent u bereid voor hun belangen op te komen? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat u een rol kan spelen, gezien het feit dat in deze sector via AWBZ-premiegelden gefinancierd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Wat is de reden van de nullijn van de werkgevers? Waarom wordt er geen beroep gedaan op het ova-convenant (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) – waarin het ministerie van VWS met de werkgevers heeft afgesproken een jaarlijkse loonindexering beschikbaar te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat verpleegkundigen en verzorgenden vanaf 55 jaar verplicht moeten worden om nachtdiensten te draaien? Welke gevolgen heeft het voor de populariteit van het beroep als het zware werk voor oudere werknemers niet wordt beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat iemand die werkt in de zorg economisch zelfstandig moet kunnen zijn? Zo ja, erkent u dat het fulltime werken in de zorg daarbij meespeelt? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw oordeel over de eis van de werkgevers dat werknemers, onder het motto van flexibel werken, kortere diensten moeten accepteren als werktijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat werken in de zorg al een zeer flexibel beroep is, omdat er op wisselende tijden gewerkt wordt, in weekenden en op feestdagen? Zo ja, wat denkt u dat de werkgevers bedoelen met «flexibel»? Zo nee, wat vindt u hier niet flexibel aan?
Op welke manier ziet u een relatie tussen het feit dat werknemers in de zorg relatief het jongst met pensioen gaan en de zwaarte van het beroep?2 Is het mogelijk dat het vervallen van de leeftijdsuren een averechts gevolg zullen hebben voor het behoud van personeel in de VVT-sector?
Erkent u dat het behoud van personeel in de verpleeghuizen, verzorgingshuizen en in de thuiszorg, uitermate belangrijk is om de kwaliteit en continuïteit van zorg in deze sector te waarborgen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om goede arbeidsvoorwaarden te garanderen?
Erkent u dat de werkgevers in de VVT-zorg veel te hoge salarissen hebben en een gemakkelijke onderhandelingspositie, omdat de nullijn hen niet zal treffen? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de werkgevers in de zorg ook onder de cao te laten vallen, zodat zij harde eisen over een nullijn, «flexibel werken» en leeftijdsuren, ook zelf ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat dit in?
Bent u bereid deze vragen wel te beantwoorden?3
Sluikreclame/informatie gericht op kinderen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw mening over marketingactiviteiten voor het ADHD-medicijn Concerta via het marketingbureau Kostzewa in samenwerking met Hilah Productions in opdracht van Janssen-Cilag, de producent van Concerta?1
Ik heb kennis genomen van deze activiteiten in opdracht van Janssen-Cilag. De beoordeling of deze activiteiten binnen de wet- en regelgeving t.a.v. dit onderwerp vallen laat ik aan de toezichthoudende instellingen (Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), CGR, en KOAG/KAG); hen heb ik ingelicht over deze casus, en zij zullen de casus conform hun samenwerkingsafspraken opnemen. In algemene zin kan ik zeggen dat marketingactiviteiten niet mogen leiden tot onnodig geneesmiddelengebruik. Of daarvan hier sprake is, kan ik eerst na het onderzoek concluderen. Overigens heb ik van de firma Janssen-Cilag begrepen dat zij zich distantiëren van de manier waarop het marketingbureau de opdracht heeft omschreven.
Bent u bereid de Stichting Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CGR) of liever de Inspectie onderzoek te laten doen naar een (inmiddels verwijderde) presentatie van Kostzewa marketing waarin dit bureau uitlegde hoe schijnbaar neutrale voorlichting over ADHD werd gebruikt voor marketing van het middel van Janssen-Cilag en dat dit ook leidde tot een significante omzetstijging?2
Deze melding is bij Inspectie, CGR en KOAG/KAG onder de aandacht gebracht. Ik vertrouw erop dat deze melding door deze drie partijen conform hun samenwerkingsafspraken zal worden opgepakt.
Hoe beoordeelt u stellingen als «hoe communiceer je subtiel en doeltreffend het middel Concerta» door het marketingbureau?2
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien informatie tot doel heeft de omzet te verhogen, dit gedefinieerd moet worden als sluikreclame, en dus is verboden?
Wat kwalijk zou zijn, is als bedrijven activiteiten ontplooien die aanzetten tot het onnodig gebruik van geneesmiddelen. In hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet is neergelegd wat er met betrekking tot publieksreclame voor geneesmiddelen wel en niet mag. Op het moment dat men buiten de regels treedt zal er door Inspectie, CGR en KOAG/KAG conform hun samenwerkingsafspraken worden opgetreden.
Deelt u de mening dat de grens tussen informatie en marketing een grijs gebied is, en dat, ook als niet direct wordt verwezen naar een geneesmiddel of vergunninghouder3, op een subtiele manier sluipreclame bedreven kan worden? Zo ja, bent u bereid deze casus goed te laten onderzoeken, zodat ook voor andere fabrikanten en marketingbureau’s duidelijk wordt waar de grenzen liggen?
Het is toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Soms wordt dit gezien als reclame. Volgens een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem uit 2003 kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat wanneer een tot het publiek gerichte uiting uitsluitend informatie bevat over een ziekte, zonder dat direct en/of indirect naar een geneesmiddel en/of een vergunninghouder wordt verwezen, deze uiting in beginsel niet als reclame kan worden aangemerkt. Deze informatie is dan niet verboden en wordt als gezondheidsinformatie aangemerkt.
In een brief aan uw Kamer (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 105) heb ik u mijn visie op symptoomreclame gegeven. Het is moeilijk om een eenduidige scheidslijn aan te brengen tussen informatie en reclame, terwijl, zoals uw vraag ook illustreert, er wel behoefte is aan meer eenduidigheid. Ik vind het daarom een goede zaak dat de verschillende instanties die hiermee van doen hebben met elkaar in overleg zijn gegaan om te bezien of, en zo ja hoe nadere verduidelijking en aanscherping van regels en normering mogelijk is.
Deelt u de mening dat leveren van spreekbeurtenteksten aan kinderen van 6 tot 16 jaar door Janssen Cilag, ontwikkeld door Hilah Productions4, waarin verwezen wordt naar een pil om je rustig te maken, niet geoorloofde beïnvloeding van kinderen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik reeds eerder schreef is het geven van informatie over gezondheid en ziekte geoorloofd, mits dat gebeurt binnen de regels die daarvoor gelden. Met het geven van dergelijke informatie aan kinderen is extra zorgvuldigheid geboden. Of met het leveren van deze spreekbeurtteksten door Janssen-Cilag buiten de regels is getreden, zal beoordeeld moeten worden binnen de structuur die bestaat voor het toezicht op geneesmiddelenreclame.
Kent u de brochure Perspectief van Janssen-Cilag waarin medicatie als eerste wordt genoemd, onder meer Concerta?5 Zo ja, hoe wordt deze verspreid? Is dit voorgelegd aan de CGR en zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik ken de brochure Perspectief van Janssen-Cilag. De brochure bestaat uit een deel voor beroepsbeoefenaren, en een deel voor het algemeen publiek, en wordt op aanvraag door Janssen-Cilag per post verstuurd naar psychiaters en kinderartsen. Ook geïnteresseerde individuen kunnen daarnaast de brochure aanvragen. Uit informatie van Janssen-Cilag vernam ik dat de brochure niet is voorgelegd aan de CGR. In een eventueel onderzoek naar deze casus door de zelfregulerende instanties zal deze brochure vanzelfsprekend ook worden meegenomen.
Kent u de site www.pharmamarketeer.nl en een recent artikel over marketing bij ADHD (31 maart) waarin gewezen wordt op de mogelijkheden van hyves en twitter? Zo ja, vindt u het een gewenste ontwikkeling als «informatie» richting kinderen vanuit de industrie of marketingbureau’s haar weg vindt?6 Concept catalog, onderhands aan bewindspersoon verstrekt
Ja, ik ken de website en het artikel. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al meldde is het toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Deze informatievoorziening moet op een afgewogen manier plaatsvinden. Wanneer verwezen wordt naar behandelopties, ligt het voor de hand om hiervoor aan te sluiten bij de door de beroepsgroep gehanteerde richtlijnen. En wanneer de informatievoorziening zich richt op kinderen, is extra zorgvuldigheid geboden.
Het artikel "Bejaarde homo's terug in de kast" |
|
Corien Jonker (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Bejaarde homo’s terug in de kast»?1
Ja.
Heeft u zicht op de omvang van vormen van negatieve bejegening van bewoners en personeel met een homoseksuele geaardheid in zorg- en verpleeghuizen? Zo ja, kunt u deze aangeven? Welke rol spelen hierbij culturele c.q. religieuze verschillen?
Vanuit het kwaliteitskader verantwoorde zorg, wordt er om de twee jaar een cliënttevredenheidsonderzoek gedaan in de verzorgings- en verpleeghuizen. Dit onderzoek wordt gedaan volgens de CQ index (Consumer Quality Index) waarin de cliënten wordt gevraagd naar de ervaren bejegening. In september 2009 is het branchebeeld van de meting van 2008 uitgekomen. Hierin wordt vermeld dat cliënten tevreden zijn over de bejegening in de verzorgings- en verpleeghuizen. (De score is 3,27 op een schaal van 1–4).
Het signaal dat er meer aandacht moet komen voor deze groep is mij bekend. Om meer zicht te krijgen op de omvang en vorm van negatieve bejegening bij deze groep, heb ik samen met mijn collega bewindspersoon van VROM eerder financieel bijgedragen aan het project «Roze Ouderen in Nederland». Dit project omvatte het organiseren van een Roze Belweek (beeldvorming van waar roze ouderen tegen aanlopen en wat er zou moeten veranderen); het opstellen van aanbevelingen voortgekomen uit de belweek in het Groenboek (2006) en het verankeren van de ideeën en oplossingsrichtingen door middel van pilotprojecten (2007 en 2008). Het project is uitgevoerd door ANBO, COC Nederland, Schorer en Movisie. De uitkomsten van het rapport «Roze ouderen in Nederland» krijgen een vervolg via het project «Roze 50+ de Onzichtbaarheid voorbij» van het Consortium Roze 50+ Nederland.
De tweede homo-emancipatiemonitor van het SCP die deze zomer verschijnt, zal ingaan op de acceptatie onder verschillende bevolkingsgroepen, waaronder ouderen en onder meer culturele en religieuze verschillen.
Welk beleid voeren management en bestuur van zorg- en verpleeghuizen om discriminatie van homoseksuele bewoners en personeel te voorkomen? Hoe gaan zij om met signalen van negatieve bejegening?
Een goede bejegening maakt deel uit van kwalitatief goede zorg (zie het antwoord op vraag 2). Mensen moeten gewoon zichzelf kunnen zijn in een zorginstelling en bewoners hebben recht op een goede bejegening ongeacht hun achtergrond of seksuele voorkeur. Bij signalen van negatieve bejegening dienen zorginstellingen daar adequaat op in te spelen. Een cliënt heeft bovendien altijd het recht om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen (WKCZ) biedt, zoals bij vraag 5 wordt aangegeven.
Welk percentage van de zorg- en verpleeginstellingen heeft een homovriendelijk beleid? Hoeveel instellingen hebben een «Roze Loper» uitgereikt gekregen?
Hier zijn geen specifieke cijfers over bekend, maar elke instelling dient aandacht te besteden aan de bejegening van de cliënten in hun instelling (zie antwoord op vraag 2).
Voor zover bekend hebben zes instellingen in 2008 een aanmoedigingsprijs in Nijmegen uitgereikt gekregen en een zorginstelling in Den Haag heeft in 2009 de Roze Loper uitgereikt gekregen. De eerste Roze Loper tolerantiescan is in deze maand uitgereikt aan een instelling in Amsterdam. Het is de bedoeling dat dit jaar bij meerdere instellingen een Roze Loper tolerantiescan wordt uitgevoerd.
Welk percentage van de instellingen heeft een bemiddelings- of klachteninstantie voor meldingen van negatieve bejegening? Wordt naar uw mening voldoende gebruik gemaakt van deze voorzieningen? Zo ja, op welke wijze wordt met meldingen omgegaan? Zo nee, zijn er specifieke drempels om van de voorzieningen gebruik te maken?
Elke zorginstelling is op basis van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen (WKCZ) verplicht een klachtenregeling op te stellen. Het primaire doel van de WKCZ is het bieden van een laagdrempelige klachtmogelijkheid voor cliënten in de zorgsector. Daarnaast is de wet gericht op het benutten van de signalen van cliënten om de kwaliteit van de zorg te verbeteren.
De meeste instellingen (meer dan 90%) hebben een dergelijk regeling. De instelling dient ervoor te zorgen dat cliënten op de hoogte zijn van de klachtenregeling.
Heeft u zicht op de rol en de mate van betrokkenheid van de verschillende ouderenorganisaties bij de integratie en acceptatie van homoseksuele ouderen? Ziet u noodzaak en mogelijkheden dit verder te stimuleren?
Met het project «Roze ouderen in Nederland» zijn successen geboekt, maar voor inbedding is meer nodig dan pilot-projecten opzetten en samenwerkingsverbanden creëren tussen professionals en instellingen onderling. Naast beïnvloeding van het management van instellingen, is een sterke beweging onder de ouderen zelf noodzakelijk. De uitkomsten van het rapport «Roze ouderen in Nederland» krijgen daarom een vervolg via het project «Masterplan Roze 50+ de Onzichtbaarheid voorbij». Dit plan betreft een integrale aanpak van de gesignaleerde en in kaart gebrachte problematiek. Het richt zich op de doelgroep zelf, de kring om hen heen, de maatschappij en inbedding in (kennis)netwerken en informatievoorziening.
De ouderenorganisatie ANBO heeft tijdens de rondetafelbijeenkomst over homo-emancipatiebeleid van de minister van OCW 10 juli 2007 het initiatief genomen om samen met andere organisaties te werken aan bevordering van de acceptatie. Vanuit het ministerie van OCW zijn middelen beschikbaar gesteld voor het vierjarige project Gay & Straight Ouderenalliantie van de ANBO.
Welke beleidsinstrumenten heeft de overheid om integratie en acceptatie van bewoners en personeel met een homoseksuele geaardheid in zorg- en verpleeghuizen te bevorderen? Zijn er «best practices» voorhanden voor management, voor personeel en voor bewoners? Zo ja, zijn deze voldoende bekend bij de zorginstellingen in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.