De toename van het aantal jongeren met overgewicht in Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het aantal jongeren met overgewicht toeneemt in Nederland?1
Ja.
Hoe verklaart u dit, gezien het feit dat vijf jaar geleden het Convenant Overgewicht werd gesloten om dit probleem juist te bestrijden? Bent u van mening dat het Convenant voldoende succesvol is? Bent u van mening dat het Convenant de verwachtingen heeft waargemaakt? Zo ja, kunt u concreet benoemen tot welke aantoonbare en meetbare resultaten de inbreng van het Convenant heeft geleid? Hoeveel heeft het Convenant tot nu toe gekost? Welk budget heeft het Convenant voor de komende jaren? Welk deel van dit budget wordt besteed aan personeelskosten?
De afgelopen vijf jaar (2005 t/m 2009) is overgewicht hoog op de agenda van burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties gekomen. Zowel de minister voor Jeugd en Gezin als ik zien dit als een positief en relevant resultaat vanuit het Convenant Overgewicht. Helaas is de trend van toenemend overgewicht bij kinderen nog niet gedaald. Niemand kan echter verwachten dat bij afloop van het Convenant de overgewichtproblematiek in ons land is opgelost. Tijdens de behandeling van de nota Overgewicht op 7 september 2009 is bevestigd dat gezondheidsresultaten kunnen worden behaald door voorzetting en verbinding van ons beleid. Om de energie die het Convenant bij partijen en personen heeft opgewekt vast te houden en de ontwikkelde plannen en aanpakken om te zetten in integrale en structurele activiteiten, heb ik derhalve ingezet op een vervolg. Dit voornemen werd door uw Kamer tijdens het nota-overleg ondersteund. Het goede debat heeft toen ook geleid tot het aannemen van concrete doelstellingen met betrekking tot de invoering van de 100% Gezonde Schoolkantines in 2015 (Motie Vendrik) en implementatie van de EPODE-aanpak bij gemeenten (Motie Wiegman).2 Deze moties worden uitgevoerd via het vervolg van het Convenant.
Per 1 januari 2010 is het vijfjarig Convenant Gezond Gewicht van start gegaan. Ik heb dit Convenant mede namens de minister voor Jeugd en Gezin, de staatssecretaris van VWS en de staatssecretarissen van OCW ondertekend. De ambitie van het Convenant is om de trend in overgewicht én obesitas bij zowel kinderen als volwassenen te laten dalen.
Alle ondertekende partijen dienen bij te dragen aan de begroting van het Convenant Gezond Gewicht (1.228.500 Euro in 2010). De totaal begrote personele kosten voor 2010 bedragen 670.500 Euro (inclusief BTW).
In de Rijksbegroting kunt u de bijdrage vanuit de overheid aan het Convenant vinden. In 2010 bedraagt deze in totaal 775.195 Euro. Voor 2011 is een reservering van 774.481 Euro opgenomen. Voor 2012 t/m 2014 betreft het een reservering van 775.000 Euro. De reservering vanuit de overheid zegt niets over het totale budget van het Convenant; het budget bestaat immers uit financiële inleg van meerdere partijen.
Heeft u enig idee waarom de voorzitter van het Convenant zegt niet tevreden te zijn met de resultaten van het Convenant, maar hoopvol te zijn voor de toekomst? Waarop is deze hoop gebaseerd? Deelt u deze mening?
Het feit dat de heer Rosenmöller zich opnieuw als voorzitter heeft gecommitteerd aan het Convenant Gezond Gewicht, wil voor mij zeggen dat hij vertrouwen heeft in het Convenant en de slagkracht ervan.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 aangeef, is realisme ten aanzien van resultaten na een relatief korte periode met inzet van vele partijen op zijn plaats. Dat er nog ruimte is voor verbetering, heb ik namens de Rijksoverheid middels onder andere een vervolg van het Convenant bekrachtigd.
Welke concrete wijzigingen in beleid hebt u doorgevoerd of gaat u nu binnenkort invoeren die ertoe zullen leiden dat het aantal jongeren met overgewicht nu wél snel zal afnemen?
Uit oogpunt van doeltreffendheid heb ik op diverse onderdelen van mijn beleid verscherping en verbinding aangebracht. Voorbeelden hiervan zijn:
Nog een voorbeeld in dat kader is de specifieke handleiding voor professionals die basisscholen ondersteunen bij integrale en structurele gezondheidsbevordering, de zgn. handleiding Gezonde School. Deze handleiding is 9 april jl. gelanceerd. In deze handleiding komen voeding en bewegen nadrukkelijk aan bod.
Het ZonMw programma Gezonde Slagkracht speelt ook een rol in het stimuleren en ondersteunen van integraal lokaal gezondheidsbeleid voor overgewicht. Door in de eerste subsidieronde de nadruk te leggen op thema overgewicht, zijn 16 van de 27 gehonoreerde gemeenten aan de slag met overgewicht. Bovendien continueren partijen zoals het Voedingscentrum en het NISB de (door)ontwikkeling van interventies op het gebied van voeding en bewegen en ontsluiten zij kennis voor relevante doelgroepen van mijn beleid.
Bent u van mening dat de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) voortdurend innovatieve producten ontwikkelt en dat deze producten daadwerkelijk bijdragen aan de vermindering van het aantal mensen met overgewicht?
Ja. De levensmiddelenindustrie is constant bezig met het verbeteren en vernieuwen van haar producten. Ik vind het belangrijk dat er levensmiddelen worden ontwikkeld en aangeboden die een gezond voedingspatroon beter mogelijk maken. Je kunt echter niet stellen dat dit meteen zal leiden tot een vermindering van het aantal mensen met overgewicht. De consument is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor zijn/ haar voedselkeuze en voedingspatroon. Bovendien is overgewicht een multi-factorieel probleem. Zo gaat het niet alleen om voeding (energie-inname), maar ook om bewegen (energieverbruik).
Bent u van mening dat de oproep van de FNLI aan haar leden om «uiterst terughoudend te zijn met reclame voor snoep en versnaperingen speciaal gericht op kinderen» enig c.q. voldoende effect sorteert?
Zoals de minister voor Jeugd en Gezin en ik u in de brief over voedingsreclame bij kinderen 4 hebben laten weten, zullen wij de zelfregulering nauwgezet volgen. Via monitoring willen we een beeld krijgen van de omvang en inhoud van voedingsreclame bij kinderen tot 12 jaar. Hieruit zal moeten blijken of de initiatieven effect hebben en of kinderen inderdaad zoveel mogelijk worden gevrijwaard van een reclameaanbod voor voedingsmiddelen die niet passen in een gezond voedingspatroon. De uitkomsten van de monitoring zullen medio 2011 beschikbaar zijn.
Bent u van mening dat de oproep van de FNLI aan haar leden om «uiterst terughoudend te zijn met reclame voor snoep en versnaperingen speciaal gericht op kinderen» voor de overheid aanleiding mag zijn geen reclameverbod in te voeren? Zo ja, kunt u garanderen dat deze oproep ervoor zal zorgen dat er geen reclame voor niet gezonde producten gericht op kinderen meer zal worden gemaakt?
Nee, ik kan geen garanties geven over het effect van de oproep van de FNLI. In onze brief4 geven we aan dat we de industrie de kans willen geven hun initiatieven verder te ontplooien. Die ruimte is er nu dan ook. Gezien de doelstelling in de nota Overgewicht volgen we de genomen stappen nauwgezet middels de monitoring (zie ook antwoord 6). Zodra we medio volgend jaar over de resultaten beschikken, wordt u daarover geïnformeerd.
Bent u van mening dat de overheid voldoende actief optreedt en alle mogelijke maatregelen heeft genomen om overgewicht terug te dringen? Zo ja, betekent dat dat geen aanvullend beleid meer nodig is en dat het aantal mensen met overgewicht binnenkort sterk zal dalen? Zo nee, welke maatregelen zijn er mogelijk, welke daarvan zijn aantoonbaar effectief en van welke kan effect worden verwacht? Welke maatregelen gaat u zo snel mogelijk implementeren?
De kern van ons beleid bestaat uit diverse peilers en is verwoord in de nota Overgewicht5. Zoals ik u bij het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, richt ik mij meer op verscherping en verbinding van bestaand beleid dan op het inzetten en ontwikkelen van nieuw beleid. Er is veel en goed bruikbaar materiaal. Aandacht voor opschaling en implementatie van goede, erkende interventies vind ik dan ook efficiënt. Versterking van de lokale integrale aanpak op overgewicht zorgt voor slagkracht. Verbinding van informatie, partijen, professionals en kennis zorgt voor transparantie en doelmatigheid. Voorbeelden van verbinding en verscherping zijn ook in mijn brief van 9 november 2009 verwoord.2
Ziet u aanleiding uw reactie op de motie Arib2, in uw brief van 9 maart 20103 te herzien en op korte termijn daadkrachtiger op te treden, nu blijkt dat het aantal jongeren met overgewicht schrikbarend stijgt?
In mijn antwoord op vraag 6 en 7 geef ik u aan dat we de industrie de kans willen geven hun initiatieven verder te ontplooien. Door dit via monitoring te volgen, krijgen we een beeld van de omvang en inhoud van voedingsreclame bij kinderen tot 12 jaar. Hieruit zal moeten blijken of de initiatieven effect hebben. Met de uitkomsten van de monitoring als basis, kunnen we medio 2011 onze richting nader bepalen.
Denkt u dat de wens van de voorzitter van het Convenant dat Nederland over vijf jaar «de gezondste jeugd van Europa» heeft werkelijkheid zal worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Daar kan ik helaas nog geen uitspraken over doen. De inzet van vele relevante partijen is hier in ieder geval op gericht. Wij zijn één van de partijen van het Convenant Gezond Gewicht en zetten ons als rijksoverheid met grote betrokkenheid in. De toekomst zal uitwijzen of de ambitie wordt waar gemaakt.
Dure HIV-AIDS medicatie op de Nederlandse Antillen |
|
Khadija Arib (PvdA), John Leerdam (PvdA) |
|
Kent u de berichten «HIV-medicatie op de Antillen blijft duur»1 en «Geen lagere prijs hiv medicatie»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg op 19 mei jl. over de voortgang van het staatkundig proces hebt meegedeeld dat uit de reactie van de minister van Volksgezondheid van de Nederlandse Antillen zou blijken dat zij niet ingaat op het hulpaanbod dat Nederland in december 2009 heeft gedaan met betrekking tot het bedingen van lagere prijzen van HIV-AIDS medicatie?
Ja, ik ben mij bewust van mijn antwoord richting de Kamer tijdens dat overleg.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende lokale radiostations op de Nederlandse Antillen bericht hebben dat de Nederlandse Antillen in december 2009 wel degelijk positief gereageerd hebben op het Nederlandse hulpaanbod en dat Nederland in maart 2010 door de Nederlandse Antillen verzocht is om assistentie?
Ja, ik ben in algemene zin op de hoogte van hetgeen hierover in de Antilliaanse media naar voren is gebracht.
Bent u bereid de correspondentie die vanaf december 2009 gevoerd is tussen Nederland en de Nederlandse Antillen betreffende Nederlandse hulp bij het bedingen van lagere prijzen voor HIV-AIDS medicatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik stuur u hierbij de brieven van 7 december 2009 en 9 maart 2010 van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. Tevens stuur ik u mijn schriftelijke reactie hierop van 2 juni 2010.3
Kunt u bevestigen dat Nederland bereid is om de Nederlandse Antillen bij te staan bij het bedingen van lagere prijzen voor HIV-AIDS medicatie en dus positief zal reageren op verzoeken daartoe? Zo nee, waarom niet?
De toezegging die ik heb gedaan tijdens het overleg met de Tweede Kamer op 1 juli 2009 luidde dat Nederland bereid is om de Nederlandse Antillen bij prijsonderhandelingen met de farmaceutische industrie te ondersteunen. Het ministerie van VWS heeft laten weten bereid te zijn deze ondersteuning te bieden. Tot op heden heeft de regering van de Nederlandse Antillen niet aangegeven gebruik te willen maken van dit specifieke aanbod. Ambtelijk overleg heeft naar voren gebracht dat de Nederlandse Antillen aangeven reeds te beschikken over een hoogwaardig team van deskundigen dat ervaring heeft met dit soort onderhandelingen. Tijdens het overleg met uw Kamer op 19 mei jl. was ik niet geheel op de hoogte van alle correspondentie die er had plaatsgevonden. Het onderwerp was op dat moment ook niet geagendeerd. Tot mijn spijt heeft dit tot enige verwarring geleid.
De brief van minister Leeflang van 9 maart 2010 verzoekt om technische assistentie bij het uitzoeken van de mogelijkheden voor de invoer van generieke geneesmiddelen, waaronder aidsremmers. Het ministerie van VWS is bereid de Nederlandse Antillen waar mogelijk met deskundigheid bij te staan. In mijn brief van 2 juni heb ik minister Leeflang voorgesteld dat hierover verder contact plaatsvindt met de Vertegenwoordiger van Nederland te Willemstad.
Het bericht "Toch weer isotopentekort; kankerpatiënten de dupe" |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch weer isotopentekort; kankerpatiënten de dupe»?1
Wat is uw reactie op het ontstane tekort en wat is de precieze oorzaak ervan?
Deelt u de mening dat kankerpatiënten niet de dupe mogen worden van onderhoudswerkzaamheden aan reactoren?
Welke maatregelen tegen het dreigende tekort heeft u getroffen naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen van 18 februari 2010?2
Hoe gaat u het tekort nu oplossen en wat zijn uw garanties dat dit niet weer zal voorkomen?
Tandartsbehandelingen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending1 van 10 mei jl.?
Ja.
Deelt u de mening dat het toezicht op de kwaliteit van behandelingen op dit moment onvoldoende is, aangezien uit de uitzending naar voren kwam dat er een halve inspecteur voor de hele Nederlandse mondzorg is? Zo ja, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geboden zorg ligt primair bij de beroepsbeoefenaren. Daarnaast houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht op de sector op basis van risicoanalyses. Gelet op een stijgend aantal meldingen over kwaliteitsproblemen, vooral bij de grote instellingen voor mondzorg, wil ik nagaan of er gronden bestaan om de inspectiecapaciteit voor dit zorgdomein uit te breiden. Daarbij wil ik benadrukken dat, naast de inspecteur die specifiek is aangesteld voor het toezicht op de mondzorg, de overige inspecteurs eveneens bevoegd zijn om toezicht ter zake te houden.
Deelt u de mening dat het voor mensen, voorafgaand aan de behandeling, duidelijk moet zijn of ze door een tandarts of een assistent behandeld worden en dat het initiatief hiervoor bij de zorgverlener en niet bij de patiënt moet liggen?
Ja, die mening deel ik. Uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) vloeit redelijkerwijs voort dat indien een behandeling niet door een tandarts zelf wordt uitgevoerd, maar door een assistent dit aan de patiënt kenbaar moet worden gemaakt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2008 een circulaire uitgebracht waarin staat beschreven aan welke eisen het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandartspraktijk moet voldoen. Hierin staat expliciet vermeld dat een niet-tandarts de patiënt dient te informeren over het feit dat hij de voorbehouden handeling uitvoert in opdracht van de tandarts. Ook dient hij hiervoor toestemming te vragen.
Acht u het wenselijk dat preventieassistenten met een beperkte opleiding taken uitvoeren die aan de tandarts zelf behoren? Zo nee, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is het toegestaan dat niet-zelfstandig bevoegde personen zogenaamde voorbehouden handelingen uitvoeren. Dit mag echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Zo moet een zelfstandig bevoegde professional, in dit geval een tandarts, hiertoe opdracht verlenen en moet hij zich ervan vergewissen dat de persoon bekwaam is om de handeling uit te voeren.
Ook moet hij, voor zover redelijkerwijs nodig, aanwijzingen geven en ervoor zorgen dat toezicht en tussenkomst mogelijk zijn. Onder deze voorwaarden is het niet strijdig met de wet dat een preventieassistent boort of vult.
Dat neemt niet weg dat ik mij zorgen maak over de signalen dat de kwaliteit van de geboden zorg mogelijk niet toereikend is, vooral waar het gaat om personen met een beperkte opleiding. Ik ben niet voornemens de Wet BIG aan te passen, maar zal in overleg treden met de Inspectie om te bezien of de circulaire die vermeld wordt in vraag 3 aanscherping behoeft.
Deelt u de mening dat, als de behandeling met instemming van de patiënt door een assistent plaatsvindt, er een aangepast tarief bij past? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om tot dit tarief te komen?
Voor tandheelkundige zorg worden wettelijke maximumtarieven gehanteerd. Deze zijn, overeenkomstig de uitgangspunten van «functionele tarifering», gekoppeld aan de zorgprestaties en niet aan de soort zorgaanbieder. De maximumtarieven voor tandheelkundige zorg bieden de ruimte om, in geval de behandeling met instemming van de patiënt door een assistent plaatsvindt, een lagere prijs overeen te komen. Ik ben daarom niet voornemens om aparte tarieven voor assistenten te faciliteren.
Let's Go Thuiszorg te Hasselt |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg waarin Let’s Go Zorg in Hasselt onder verscherpt toezicht wordt gesteld?1
Ja. Let’s Go Zorg is door de Inspectie voor de gezondheidszorg bezocht in het kader van het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg». De voormalig staatssecretaris heeft het rapport dat naar aanleiding van dit project is uitgebracht, op 11 juni 2009 naar uw Kamer gezonden. De individuele rapportages van de eerste bezoeken, de follow up bezoeken en de bezoeken naar aanleiding van verscherpt toezicht aan de in het kader van dit project bezochte instellingen, zijn actief openbaar gemaakt op www.igz.nl. Zo ook de rapporten over Let’s Go Zorg.
Kunt u toelichten hoe het op dit moment met de bedrijfsvoering van Let’s Go Zorg in Hasselt is gesteld, specifiek op de terreinen deskundigheid op managementniveau, wisselingen van medewerkers, coördinatie om verantwoordelijkheid te dragen en kwaliteit van zorg? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bedrijfsvoering? Zo nee, waarom niet?
Let’s Go Zorg stond sinds 27 april 2010 onder verscherpt toezicht van de Inspectie. De Inspectie heeft op 7 juni 2010 opnieuw een bezoek aan Let’s Go Zorg gebracht om te toetsen of men inmiddels voldoende verbeteringen heeft doorgevoerd. Op 22 juni 2010 is Let’s Go Zorg echter failliet verklaard. Hierdoor heeft de inspectie van haar voornemen afgezien om mij te adviseren Let’s Go Zorg een aanwijzing ex artikel 8, lid 1, Kwaliteitswet zorginstellingen te geven.
Vind u het wenselijk dat Let’s Go Zorg nog steeds de salarissen van medewerkers niet volledig heeft uitbetaald, terwijl zowel de directeur van de thuiszorgorganisatie als de verantwoordelijk wethouder in Zwolle eind vorig jaar de belofte hebben gedaan dat «voor de kerst» de salarissen zouden worden uitbetaald? Welke maatregelen gaat u nemen, zodat de betreffende medewerkers alsnog het salaris ontvangen?
Uiteraard is het onwenselijk als medewerkers niet het loon krijgen waar zij recht op hebben. Maar u refereert hier aan een probleem dat zich afspeelt in de relatie tussen een privaatrechtelijke werkgever en zijn werknemers. In die relatie ligt geen rol voor VWS. Werknemers hebben in dit soort gevallen zelf een verantwoordelijkheid én instrumenten om op te treden en hun belangen veilig te stellen. Wanneer zij dat niet zelf (willen/kunnen) doen, kunnen zij een beroep doen op belangenbehartigers als vakbonden en/of rechtsbijstandverzekeraars. Indien blijkt dat de werkgever niet meer in staat is om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen, is er voor de loonvorderingen van werknemers een vangnet in geval van faillissement.
Is het waar dat Let’s Go Zorg geen salarissen uitbetaalt, omdat de organisatie te kampen heeft met een schuld bij de Belastingdienst die eerst ingelopen moet worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel (oud-)medewerkers van Let’s Go Zorg zijn ondertussen naar de rechtbank gestapt om het salaris alsnog uitbetaald te krijgen? Welke gerechtelijke uitspraken hebben de procedures tot op heden opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat medewerkers door het niet uitbetalen van het salaris in financiële problemen zijn geraakt, hierdoor een BKR-registratie hebben opgelopen of zelfs bijna uit huis zijn gezet? Acht u dit goed werkgeverschap van Let’s Go Zorg? Welke maatregelen gaat u nemen om deze medewerkers in bescherming te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de consequenties van de bedrijfsvoering van Let’s Go voor de continuïteit van de zorg voor cliënten? Kunt u daar een omschrijving van geven? Hoeveel cliënten heeft Let’s Go zorg in beheer, uitgesplitst per gemeente?
Let’s Go kwam in het kader van het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg» in beeld bij de Inspectie. Uit de rapportage naar aanleiding van het inspectiebezoek op 20 januari 2009 blijkt dat Let’s Go toentertijd 185 cliënten had in de zorgkantoorregio’s Zwolle en Drenthe. In de regio Zwolle waren dit deels cliënten die zelf met een PGB zorg inkochten bij Let’s Go, en deels cliënten via onderaanneming van andere (regionale) thuiszorgaanbieders De Nieuwe Thuiszorg, Thuiszorg Carinova en Thuiszorg Service Nederland. Voor de cliënten in de regio Drenthe had Let’s Go een contract met het zorgkantoor.
Mij hebben geen signalen bereikt dat de continuïteit van zorg in gevaar is gekomen. Voor wat betreft de continuïteit van zorg geldt dat PGB-cliënten hier zelf voor verantwoordelijk zijn. Voor de continuïteit van de door Let’s Go Zorg in onderaanneming uit te voeren ondersteuning c.q. zorg zijn allereerst de genoemde hoofdaannemers verantwoordelijk. Doordat Let’s Go vanwege haar werkwijze in de regio Zwolle – PGB-zorg en zorg in onderaanneming – geen rechtstreeks contact had met het zorgkantoor c.q. gemeenten, heb ik niet langs die weg de gevraagde gegevens kunnen achterhalen. Wel weet ik uit mondelinge informatie door de inspectie, naar aanleiding van hun follow-up bezoeken aan Let’s Go dat in de afgelopen periode het overgrote deel van de cliënten is overgestapt naar andere thuiszorgaanbieders. Exacte aantallen zijn mij niet bekend. Juni jongstleden zouden er nog slechts enkele cliënten zijn overgebleven. Op grond van publieke uitlatingen van de curator van Let’s Go concludeer ik dat ook voor hen de continuïteit van zorg is geregeld.
De continuïteit van de zorg in natura waarvoor Let’s Go hoofdaannemer was, is geregeld door het zorgkantoor conform diens verantwoordelijkheid hiervoor. Volgens mondelinge informatie van het zorgkantoor Drenthe betrof het hier 5 à 10 cliënten.
Overigens kan ik u verwijzen naar de nota «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» waarin voorzien wordt in een early warning systeem voor zorgaanbieders in de langdurige en de curatieve zorg. Ik heb de NZa gevraagd een dergelijk systeem, waarbij de zorgaanbieder primair verantwoordelijk wordt gesteld voor het tijdig signaleren en melden van problemen die tot continuïteitsproblemen van cruciale zorg kunnen leiden, nader uit te werken vooruitlopend op een wettelijke regeling van een en ander in de Wet Cliëntenrechtenzorg. Ik verwacht dat de NZa mij binnenkort nader zal kunnen informeren.
Is het waar dat Let’s Go Zorg in gesprek is met Thuiszorg Service Nederland om medewerkers door te schuiven naar laatstgenoemde? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De aard en inhoud van vermeende gesprekken tussen Let’s Go Zorg en Thuiszorg Service Nederland zijn mij niet bekend. Zorgaanbieders zijn private rechtspersonen met eigen verantwoordelijkheden; onder meer wat betreft het werkgeverschap. Daar treed ik niet in.
Bent u bekend met het feit dat Let’s Go Zorg en Let’s Go Uitzendbureau alle contracten hebben overgezet naar Let’s Go Holding? Zo ja, wat is hiervan de reden, en hoe beoordeelt u deze constructie?
Nee. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog is op dit moment de belastingschuld die de onderdelen van Let’s Go hebben? Klopt het dat het bedrijf twee jaar geleden al balanceerde op het randje van een faillissement? Zo ja, wat was de reden dat het bedrijf alsnog een doorstart kon maken?2
De hoogte van de huidige belastingschuld van de onderdelen van Let’s Go is mij niet bekend. Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling zie ik ook geen aanleiding om mij te verdiepen in een eventuele openstaande belastingschuld van Let’s Go. Vanuit datzelfde perspectief kan ik niet bevestigen of het klopt dat het bedrijf twee jaar geleden al balanceerde op het randje van een faillissement.
Alleen als zorginstellingen vanwege financiële problemen aankloppen bij de Nederlandse Zorgautoriteit of in geval van daadwerkelijk faillissement, wordt mij dit bekend. Vanuit deze situaties kende ik Let’s Go tot zeer recent niet. Inmiddels blijkt er wel sprake van faillissement van Let’s Go Zorg per 22 juni 2010. De afwikkeling van het faillissement, en in dit kader van een mogelijke openstaande belastingschuld, is nu in handen van een curator.
Hoeveel beloning (salaris) hebben de aandeelhouders van Let’s Go over 2009 ontvangen?
Van Let’s Go Zorg is nog geen jaarverslag /Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording beschikbaar waarin de beloning (salaris) van de aandeelhouders over 2009 is opgenomen.
Is het waar dat thuiszorgorganisatie De Nieuwe Zorg Thuis (DNZT) drie maanden voordat zij failliet zijn verklaard nog geld hebben gestoken in onderaannemer Let’s Go Zorg om de financiële perikelen van deze onderaannemer op te lossen? Zo ja, om hoeveel geld ging dit? Is het mogelijk dat hier sprake is van bedrieglijke bankbreuk het Wetboek van Strafrecht artikel 341 lid A», waarbij er vlak voor het faillissement nog geld weg wordt getrokken uit een onderneming?3en4
Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling heb ik hier geen zicht op. Bij faillissement bekijkt een curator overigens altijd of er sprake is van faillissementfraude, en legt bij enig vermoeden dit voor aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst. Ik ga er van uit dat dit, nu Let’s Go Zorg failliet is, ook als zodanig gebeurt.
Kunt u toelichten in hoeverre de constructies (samenwerking) op papier tussen Let’s Go Zorg in Hasselt met Thuiszorg Service Nederland (TSN) en met Carinova overeenkomen met de praktijk?
Nee. Ik ken «de constructies» niet. Het is aan het zorgkantoor om te beoordelen of de gecontracteerde zorgaanbieder voldoet aan de afspraken zoals die bij de zorginkoop zijn overeengekomen dan wel aan gemeenten om erop toe te zien dat contractuele afspraken inzake hulp bij het huishouden worden nageleefd. Hoe deze zorgaanbieder het vervolgens regelt om de gecontracteerde ondersteuning c.q. zorg te leveren, bijvoorbeeld al dan niet via onderaanneming, zoals bij Let’s Go Zorg het geval was, is voor het zorgkantoor en gemeenten in principe alleen relevant voor zover dat de nakoming van de overeengekomen afspraken beïnvloedt.
Acht u het wenselijk dat Let’s Go Zorg haar accent verlegt van Dalfsen, Staphorst en Zwartewaterland naar de regio Drenthe zonder de problemen in Overijssel eerst op te lossen? Kunt u dit toelichten?5
Gegeven de in de antwoorden op bovenstaande vragen al aangehaalde verantwoordelijkheidsverdeling wil en kan ik dit niet beoordelen. Overigens zullen, gelet op het recente faillissement van Let’s Go Zorg, deze plannen inmiddels van tafel zijn.
De situatie bij Huize Roël |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is u bekend dat Huize Roël failliet is?1
Ja.
Is het faillissement aan de Inspectie en/of aan u gemeld? Bent u van mening dat dit nodig is, juist vanwege alle controverse over deze zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is geïnformeerd over het faillissement tijdens de bezoeken die afgelopen april zijn afgelegd. Er is geen verplichting voor de zorgorganisatie om de inspectie op de hoogte te stellen van een faillissement. Het zorgkantoor wordt wel eens op de hoogte gesteld omdat zij verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van zorg.
Kunt u aangeven waar de bewoners van Huize Roël zijn ondergebracht en of deze woonvoorziening is aangesloten bij NeVeP?
De bewoners zijn, sinds 20 april 2010, in overleg met familieleden overgeplaatst naar andere zorgorganisaties, waarvoor zij zelf een voorkeur hebben uitgesproken. Dit betreffen 2 particuliere zorgorganisaties die aangesloten zijn bij de NeVeP en 1 verpleeghuis.
Kunt u aangeven of een registratie bij NeVeP voldoende is voor een kwalitatieve toets voor een zorginstelling of -organisatie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Per 13 april 2010 is de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidwetgeving (Wubhv) aangenomen. Particuliere zorgorganisaties zijn verplicht zich te laten registreren, waarmee zij direct onder toezicht van de IGZ vallen.
De NeVeP hanteert eigen kwaliteitsregels, waaronder een verplichting tot het behalen van een certificaat van het HKZ keurmerk, wat een extra kwaliteitstoets oplevert en mijns inziens voldoende is.
Bent u van mening dat een faillissement, en een verhuizing van bewoners, bevordelijk is voor het welbevinden van mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat een verhuizing van bewoners voor zover mogelijk voorkomen moet worden. In casu is het pand verkocht en konden de bewoners er niet meer blijven wonen. Veel belangrijker acht ik het dan ook, dat er voor de overgebleven bewoners rustig en in samenspraak met bewoners en familie gezocht is naar een passende oplossing en nieuwe woonomgeving.
Bent u bereid de curator van Huize Roël het verzoek te doen onderzoek te verrichten naar faillissementsfraude? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt hierover uitsluitsel verwacht?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van faillissementsfraude en hier zal dan ook geen onderzoek naar worden gedaan.
Erkent u dat er veel zorgorganisaties die (negatief) in het nieuws zijn failliet gaan?234 Kunt u aangeven hoe u dit beoordeelt?
Het is helaas waar dat een aantal zorgorganisaties, die recent in het nieuws waren, failliet is gegaan. Omdat naar mijn mening de kwaliteit van zorg bij sommige van deze organisaties niet optimaal was en er ook geen verbeteringen werden aangebracht, vind ik het niet erg dat deze zorgorganisaties niet zijn blijven bestaan. Wel betreur ik het feit, dat de gang van zaken onvermijdelijk zijn weerslag heeft gehad op cliënten en hun verwanten.
Wordt in alle gevallen van faillissement van zorgondernemingen onderzoek gedaan naar faillissementsfraude? Zo nee, bent u van mening dat dit nodig is? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van die onderzoeken?
Wanneer er sprake is van faillissementfraude, of vermoedens hiertoe, zal er onderzoek worden gedaan. Dit zal niet bij ieder faillissement gebeuren.
Te veel aangekochte griepvaccins |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat er ruim 20 miljoen vaccins tegen H1N1 over zijn en dat deze niet meer gebruikt zullen worden?1
Ja.
Is ooit geprobeerd reductie van de bestelde griepvaccins te verkrijgen? Welke landen in Europa hebben wel reductie van het aantal bestelde griepvaccins geregeld en in welke mate?
Ja, ik verwijs u naar mijn brief van 12 mei 20102.
Welke concrete stappen zijn ondernomen om de overtollige vaccins door te verkopen? Wanneer is dit gebeurd? Wanneer is hiermee een aanvang gemaakt, gezien de ontwikkeling van influenza H1N1 in Nederland?
Toen duidelijk was dat er in Nederland geen doelgroepen meer gevaccineerd zouden worden ben ik begonnen met de gesprekken met de fabrikanten en mogelijke in aankoop geïnteresseerde partijen. Ik verwijs u ook naar mijn brief van 12 mei 2010.
Hoeveel vaccins zijn doorverkocht en voor welk percentage van de oorspronkelijke prijs? Waarom is het doorverkopen van de vaccins niet gelukt? Welke rol heeft de Europese Commissie gespeeld bij het samenbrengen van aanbod en vraag van vaccin?
Ook hier verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2010. Wij hebben de vaccins voor de dezelfde prijs verkocht als waarvoor wij ze gekocht hebben. Veel landen hebben op ongeveer hetzelfde moment besloten om vaccins te verkopen. Bovendien was de pandemie over zijn piek heen. Die twee factoren hebben ervoor gezorgd dat de vraag naar Nederlands vaccin beperkt was. De Europese Commissie heeft geïnteresseerde landen en verkopende landen op elkaars pad gezet maar heeft geen rol gespeeld bij de verdere afhandeling van transacties.
Op welke wijze is in de contracten met fabrikanten al tevoren expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid om het vaccin door te verkopen?
In de leveringscontracten met de fabrikanten zijn expliciet regelingen opgenomen voor doorverkoop van de vaccins. Er is afgesproken dat vaccins die niet gebruikt zouden worden in de vaccinatiecampagne doorverkocht zouden mogen worden aan landen binnen en buiten de Europese Unie. In het geval verkoop buiten de Europese Unie zou plaatsvinden, zouden eerst nadere afspraken worden gemaakt met de fabrikanten. Dit laatste vooral in verband met productregistratie en gebruik van het merk van de fabrikant, alsmede in verband met productaansprakelijkheid (bijvoorbeeld indien het vaccin in een dergelijk land niet geregistreerd zou zijn).
In welk stadium verkeren de gesprekken met GlaxoSmithKline over terugverkoop van het vaccin? Door wie worden deze gesprekken gevoerd, onder welke voorwaarden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 12 mei 2010.
Is het waar dat de overtollige vaccins halverwege 2011 niet meer bruikbaar zijn? Is het mogelijk de overtollige vaccins aan te vullen met andere griepvarianten, en opnieuw te laten registreren? Is dit in het kader van de volksgezondheid aan te bevelen? Wordt deze mogelijkheid afgewezen alleen vanwege het feit dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) een lange tijd nodig heeft om een nieuw middel te registreren?
De vaccins verlopen vanaf de zomer 2010 t/m oktober 2011. Dit is afhankelijk van de productiedatum en verschilt per fabrikant. Vanaf oktober 2011 is geen van de vaccins nog bruikbaar. Eén component van het GSK product (Pandemrix), het zogenaamde adjuvant, is nog wel houdbaar na die datum, namelijk tot 36 maanden vanaf leverdatum aan het NVI. Dit adjuvant wordt gescheiden bewaard van het zogenaamde antigeen en pas kort voor toediening gemengd3.
Voor de reguliere seizoensgriepvaccinatie is het niet mogelijk en ook niet aanbevelenswaardig om de overtollige vaccins aan te vullen met andere griepvarianten. Dit is een omslachtige methode die niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor Good Manufacturing Practice (GMP) en zal dus niet in aanmerking komen voor registratie. Bovendien is het goedkoper om gebruik te maken van de lopende contracten voor ongeadjuveerd seizoensgriepvaccin.
Wanneer er opnieuw behoefte zou zijn aan een geadjuveerd pandemischvaccin, kan het adjuvant van het GSK vaccin nog wel gebruikt worden. Het is mogelijk om dit te mengen met een nieuw pandemisch antigeen. Dit antigeen moet dan wel afkomstig zijn van GSK en geregistreerd zijn.
Deze methode kan niet toegepast worden bij het product van Novartis (Focetria) omdat adjuvant en antigeen in dit product reeds gemengd zijn.
Kan er van worden uitgegaan dat het onderzoek naar de vaccinatie tegen Mexicaanse griep uitgebreid inzicht zal geven in de maatregelen die zijn genomen, de argumenten die daaraan ten grondslag lagen, de adviezen en adviseurs die van invloed zijn geweest op de beslissingen, de belangen die verschillende individuen en groepen hadden en de invloed daarvan op de genomen beslissingen, en de rol die de media daarbij hebben gespeeld? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt resultaat van dit onderzoek verwacht? Door wie wordt dit onderzoek uitgevoerd?
In de brief van 5 maart 2010 (PG2976679) aan de Tweede Kamer heb ik u laten weten dat de aanpak van de pandemie (H1N1) uitvoerig wordt geëvalueerd. Belangrijke onderwerpen in de evaluatie zijn de inhoudelijke advisering, het bestuurs- en beleidsproces, de voorlichting en communicatie, en de uitvoering van de vaccinatiecampagne. De vragen die u stelt, komen dus aan de orde. De evaluatie wordt uitgevoerd door (een) onafhankelijke externe partij(en). De aanbestedingsprocedure hiervoor is in volle gang. De planning is dat begin september duidelijk is wie de evaluatie gaat uitvoeren. De resultaten van het onderzoek worden eind 2010 verwacht.
Het inschakelen van tandartsassistenten die verdoven, wortelkanaalbehandelingen doen, boren en vullen |
|
Henk van Gerven , Jasper van Dijk |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending dat tandartsen preventieassistenten met korte opleidingen patiënten laten behandelen, waarbij het gaat om het verdoven, wortelkanaalbehandelingen, boren en vullen van tanden?1
Uit de tv-uitzending van TROS Radar maak ik op dat in sommige gevallen binnen de mondzorg de grenzen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) worden opgezocht. Uit de uitzending kan ik niet opmaken in hoeverre dit heeft geleid tot werkelijke overtredingen van deze wet.
Op grond van de Wet BIG is het toegestaan dat niet-zelfstandig bevoegde personen zogenaamde voorbehouden handelingen uitvoeren. Dit mag echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Zo moet een zelfstandig bevoegde professional, in dit geval een tandarts, hiertoe opdracht verlenen en moet hij zich ervan vergewissen dat de persoon bekwaam is om de handeling uit te voeren. Ook moet hij, voor zover redelijkerwijs nodig, aanwijzingen geven en ervoor zorgen dat toezicht en tussenkomst mogelijk zijn. Onder deze voorwaarden is het niet strijdig met de wet dat een preventieassistent boort of vult. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2008 een circulaire uitgebracht waarin staat beschreven aan welke eisen het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandartspraktijk moet voldoen. Naast de eisen uit de Wet BIG staat in deze circulaire bijvoorbeeld beschreven dat de patiënt toestemming moet verlenen voor het feit dat de behandeling door iemand anders dan de tandarts uitgevoerd wordt. Dat neemt niet weg dat ik mij zorgen maak over de signalen dat de kwaliteit van de geboden zorg mogelijk niet toereikend is, vooral waar het gaat om personen met een beperkte opleiding. Om die reden zal ik in overleg met de Inspectie nagaan of haar voornoemde circulaire aanscherping behoeft.
Hoeveel mondhygiënistes en preventieassistenten zijn er thans werkzaam in de tandzorg?
Op dit moment zijn 2340 mondhygiënisten werkzaam in Nederland. Preventieassistenten vallen niet onder de bepalingen van de Wet BIG en dus ook niet onder een wettelijke registratieplicht. Mede daardoor is onbekend hoeveel preventieassistenten in Nederland werkzaam zijn.
Is het waar dat door het tandartsentekort steeds meer ingewikkelde mondzorg overgelaten wordt aan lager geschoold personeel? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
In de tandartspraktijk wordt nauw samengewerkt en kunnen handelingen worden overgedragen van de tandarts naar niet-zelfstandig bevoegden. Dit gebeurt onder strikte voorwaarden zoals vermeld in het antwoord op vraag 1.
Onder deze voorwaarden ben ik dan ook voorstander van samenwerking, omdat dit bijdraagt tot een meer doelmatig gebruik van de voorhanden zijnde capaciteit in de mondzorg.
Vindt u niet dat de Wet Individuele beroepen in de Gezondheidszorg (BIG) moet worden aangescherpt, zodat het onmogelijk wordt dat behandelingen als verdoven, boren en vullen door preventieassistenten met beperkte opleidingen worden verricht?
De Wet BIG geeft het kader weer waarbinnen het uitvoeren van handelingen door niet-zelfstandig bevoegden kan plaatsvinden. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2008 een circulaire uitgebracht waarin beschreven staat aan welke eisen dit in de tandartspraktijk dient te voldoen. Ik ben niet voornemens de Wet BIG aan te passen, maar zal in overleg treden met de Inspectie om te bezien of deze circulaire aanscherping behoeft.
Zijn tandartsen niet verplicht zich aan te sluiten bij een klachtencommissie in het kader van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector? Zijn alle tandartsen aangesloten bij een klachtencommissie? Zo nee, hoe wordt hierop toegezien dat dit toch gebeurt? Wat vindt u van het voorstel van de Consumentenbond om te komen tot een geschillencommissie? Is deze zinvol mede in relatie tot de nieuwe Cliëntenwet zorg die in ontwikkeling is?
Ja, tandartsen zijn verplicht zich aan te sluiten bij een klachtencommissie en moeten een klachtenregeling hebben. Als de Inspectie uit thematisch onderzoek of uit meldingen of op grond van andere signalen indicaties heeft dat er veel klachten zijn over een tandarts, zal de Inspectie nader onderzoek doen. Op grond van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz) moeten alle zorgaanbieders, dus ook tandartsen, aangesloten zijn bij een geschilleninstantie. Als zij voldoen aan de aanvullende vereisten van de Wcz, kunnen bestaande klachtencommissies de rol vervullen van een onafhankelijke geschilleninstantie.
Onderschrijft u het standpunt van de Associatie Nederlandse Tandartsen die vindt dat er te weinig toezicht is, en dat «als er te weinig toezicht is er altijd een voedingsbodem ontstaat voor incidenten»?
Ik vind het een oneigenlijke omkering van zaken, als een beroepsgroep onaanvaardbaar handelen van haar leden wijt aan de mate van toezicht. De verantwoordelijkheid ligt bij de beroepsbeoefenaren zelf en bij de beroepsorganisaties als het om algemene cultuuraspecten gaat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in deze? Is het waar dat de kans dat een inspecteur een tandarts bezoekt gemiddeld ligt op één keer in de 350 jaar? Is het waar dat er slechts een «halve inspecteur» voor tandzorg is voor het hele land? Kan er bij een dergelijke bezetting nog wel sprake zijn van een actief toezicht om gebrekkige tandzorg te voorkomen? Bent u bereid de capaciteit van de Inspectie in dit kader te verhogen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie houdt toezicht op de sector op basis van risicoanalyses. Gelet op een stijgend aantal meldingen over kwaliteitsproblemen, vooral bij de grote instellingen voor mondzorg, wil ik nagaan of er gronden bestaan om de inspectiecapaciteit voor dit zorgdomein uit te breiden. Daarbij wil ik benadrukken dat, naast de inspecteur die specifiek is aangesteld voor het toezicht op de mondzorg, de overige inspecteurs eveneens bevoegd zijn om toezicht ter zake te houden. Indien de kwaliteit van de geboden zorg niet toereikend blijkt kan de inspectie een bevel uitvaardigen tot sluiting van een tandartspraktijk. Dit gebeurde bijvoorbeeld onlangs in Barendrecht en Echt-Susteren.
Is u bekend of diensten worden gedaan door niet-tandartsen in Nederland? Zo ja, hoe groot is dit fenomeen? Vindt u dat bij de avond-, nacht- en weekenddiensten de tandarts altijd zelf dienst moet doen dan wel fysiek aanwezig moet zijn als hij zijn taak delegeert?
Het is mij niet bekend in hoeverre niet-tandartsen avond-, nacht- en weekenddiensten waarnemen. Ik zou het in elk geval een uiterst onwenselijke situatie vinden, omdat niet-tandartsen niet zelfstandig mogen boren, vullen, trekken en verdoven, alle handelingen die noodzakelijk zijn bij het verhelpen van pijnklachten waarbij het meestal in avond-, nacht- en weekenddiensten om gaat.
Hoeveel buitenlandse tandartsen zijn er thans werkzaam in Nederland? Welk percentage betreft het van het totaal in Nederland werkzame tandartsen?
Er staan op dit moment 10.064 tandartsen in het BIG-register, waaronder 1664 tandartsen met een buitenlands diploma. Een aantal van deze geregistreerden is echter niet (meer) werkzaam in de tandartspraktijk, bijvoorbeeld vanwege pensioen. Het precieze aantal werkzame tandartsen is niet bekend.
Is er verschil in kwaliteit tussen Nederlandse en buitenlandse tandartsen? Wordt op enigerlei wijze bijgehouden of er een relatie is tussen de kwaliteit van de geboden tandzorg en de nationaliteit van de tandarts? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk ter bewaking van de kwaliteit van de geboden zorg?
Om in Nederland als tandarts werkzaam te zijn is registratie op grond van de Wet BIG verplicht. In Nederland afgestudeerde tandartsen komen op grond van hun diploma rechtstreeks hiervoor in aanmerking. Dat geldt ook voor tandartsen met een diploma dat is afgegeven binnen een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER). Voor tandartsen met een diploma van buiten de EER geldt dat deze een procedure bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) dienen te doorlopen. Daarbij wordt het diploma gevalideerd en dient de betrokken tandarts een tandheelkundig assessmentte ondergaan, waarbij zijn deskundigheid en vaardigheid wordt getoetst. Op grond hiervan wordt bepaald of de tandarts in het BIG-register kan worden ingeschreven. Er is dus geen aanleiding om onderzoek uit te voeren naar het verband tussen nationaliteit en tandheelkundige kwaliteit, omdat alle tandartsen van buiten de EER individueel worden getest.
Wat vindt u van het feit dat bijvoorbeeld de faculteit tandheelkunde in Groningen studenten uit Saoedi Arabië opleidt tegen betaling van 30.000 euro per jaar en tegelijkertijd Nederlandse studenten door de numerus fixus worden afgewezen?
Voor de opleiding van studenten uit Saoedi Arabië die in Groningen tandheelkunde studeren gelden de voorwaarden en uitgangspunten die ik in 2007 heb geformuleerd in mijn antwoord op de vragen van het Kamerlid Joldersma inzake Saoedi Arabische studenten die in Nederland geneeskunde studeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1032). Kort samengevat: het inzetten van capaciteit voor deze studenten mag niet ten koste gaan van de capaciteit voor de reguliere studenten tandheelkunde; het moet gaan om een vorm van contractonderwijs, waarbij de integrale kostprijs van de opleiding aan de contractpartner wordt doorberekend. In Groningen gaat het om maximaal twaalf studenten tandheelkunde per studiejaar; de contractpartner, het Ministerie van Hoger Onderwijs van Saoedi Arabië, wordt per student per studiejaar € 32.000 in rekening gebracht. Het arrangement heeft geen invloed op de numerus fixus; de belangen van Nederlandse studenten worden niet geschaad.
Is het waar dat het Capaciteitsorgaan heeft geadviseerd de capaciteit te verhogen met een bandbreedte van 314 tot 466 voor de instroom in de opleiding tot tandarts en van 333 tot 416 voor de instroom in de opleiding tot mondhygiënist zo mogelijk al in 2010?2
In het voorjaar heb ik het Capaciteitsplan 2009 (Advies Mondzorg) ontvangen. In dit plan wordt ingegaan op de benodigde verhoogde instroom in de opleidingen tandheelkunde en mondzorgkunde gelet op toekomstige ontwikkelingen. Momenteel werk ik samen met de staatssecretaris van OCW, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, aan een kabinetsreactie op dit rapport. Aangezien een aantal vraagstukken over de instroom van buitenlandse tandartsen en de mate van taakherschikking tussen tandarts en mondhygiënist momenteel nog wordt uitgezocht kan ik niet vooruitlopen op deze kabinetsreactie.
Waarom heeft u dit advies naast u neergelegd? Om financiële redenen? Om hoeveel geld gaat het als het advies van het Capaciteitsorgaan wordt overgenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u van het voorstel van de opleidingscentra in Nijmegen, Amsterdam en Groningen om de opleidingscapaciteit van tandartsen te verhogen van 240 naar 320 per jaar?3 Bent u bereid dit voorstel alsnog over te nemen, zodat nog dit jaar de capaciteit kan worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde voorstel tot verhoging van de capaciteit is bij mij, noch bij staatssecretaris Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart ingediend; ik heb begrepen dat het voorstel van de faculteiten/opleidingen tandheelkunde niet de instemming heeft van de verantwoordelijke instellingsbesturen. Als zodanig is het voorstel niet aan de orde. Het genoemde voorstel is weliswaar in lijn met het advies van het Capaciteitsorgaan, maar zoals gesteld in het antwoord op vraag 13 kan ik niet vooruitlopen op de kabinetsreactie op dit advies. Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat een eventuele wijziging van de onderwijscapaciteit eerst per 1 september 2011 kan worden geëffectueerd; het instellingsbestuur dient immers vóór 1 december voorafgaande aan het beoogde studiejaar het maximum aantal in te schrijven eerstejaars studenten aan de IBG te melden.
Een vrouw die ervan verdacht wordt haar dochtertje opzettelijk ziek te maken |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de casus van moeder Brenda?1
Ja.
Is de informatie uit de tv-uitzending waar dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de situatie dat haar jonge kind inmiddels al anderhalf jaar uithuis is geplaatst op basis van vermoedens, zonder dat er waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?
Nee, de informatie uit de tv-uitzending dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens is niet juist.
Hoe beoordeelt u dan de situatie dat moeder op basis van deze vermoedens van mishandeling zes weken in voorarrest heeft gezeten en dat nog steeds de strafprocedure niet is gestart?
De rechtbank heeft op vordering van het Openbaar Ministerie de voorlopige hechtenis bevolen. Daarop heeft de verdachte inderdaad zes weken in voorarrest gezeten. Het onderzoek ter terechtzitting is in april 2010 begonnen en zal in september van dit jaar worden voortgezet.
Wat gebeurt er met het kind als moeder uiteindelijk onschuldig blijkt te zijn aan de feiten waarvan zij verdacht wordt, rekening houdend met het feit dat het kind al lange tijd in een pleeggezin verblijft?
Zodra de moeder is vrijgesproken c.q. de eventuele vrijheidsstraf heeft ondergaan zal worden bezien of zij haar verantwoordelijkheid als ouder weer op zich kan nemen en zo ja op welke termijn. Daarbij is van belang dat het hier gaat om een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling; deze is altijd verbonden aan door de kinderrechter vastgestelde termijnen. De kinderrechter moet toestemming geven voor de verlenging ervan.
Deelt u de mening dat een scheiding van moeder en kind op zo’n jonge leeftijd de hechting ernstig verstoort, en daarom pas overgegaan moet worden tot uithuisplaatsing, als hier niet alleen vermoedens maar feiten aan ten grondslag liggen?
De kinderrechter heeft het bureau jeugdzorg gemachtigd het kind uit huis te plaatsen. Dit geeft aan dat er naar het oordeel van de rechter in deze zaak sterke aanwijzingen zijn dat het niet scheiden van moeder en kind ernstige risico's voor het kind met zich meebrengt.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hiervoor al aangegeven bevindt de zaak zich thans onder de rechter. Diens oordeel dient dan ook te worden afgewacht.
De zorg aan mensen met oorsuizen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorg (diagnostiek en behandeling) voor mensen met auditieve problemen en taalproblemen bij Adelante?1
Ja.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er in opdracht van ZonMw multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan om de zorg voor mensen met Tinnitus/Hyperacusis/Menièrete (oorsuizen) te evalueren, en dat een onderdeel de kosteneffectiviteit en de uitkomsten van behandeling is (rapport verwacht voorjaar 2011)?
Ik ben op de hoogte van een onderzoekstraject van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht die onderzoek uitvoeren naar nieuwe interventies voor tinnitus. Het onderzoekstraject vindt niet plaats in opdracht van ZonMw, maar op eigen initiatief van bovengenoemde partijen. ZonMw levert een financiële bijdrage aan het onderzoekstraject.
Bent u er ook van op de hoogte dat het Centrum Indicatiestelling Zorgsector (CIZ) sinds januari 2009 oordeelt dat Tinnitus geen grondslag is voor AWBZ en dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) geen grond ziet voor financiering, zolang er geen resultaten zijn van het onderzoek?
De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Het bieden van reguliere zorg aan mensen met tinnitus valt onder de zorg die door audiologische centra van oudsher wordt geboden op grond van de Zorgverzekeringswet (en voorheen de Ziekenfondswet). Het CVZ heeft niet kunnen vaststellen de behandelvormen, waar Adelante onderzoek naar doet voldoende effectief zijn. De nieuwe interventies zijn geen te verzekerde prestaties in het kader van de Zvw of AWBZ.
Hoe oordeelt u over het feit dat er onderzoek wordt gedaan naar de (kosten)effectiviteit van een multidicsiplinaire behandeling, maar dat die behandeling niet vergoed wordt, noch via de AWBZ, noch via de zorgverzekeraars?
Voor het initiëren van het onderzoek zijn Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht verantwoordelijk. Ook het eventueel beëindigen van het onderzoekstraject is een besluit die de initiatiefnemers samen nemen. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over deze besluitvorming te oordelen of mij daarin te mengen.
Bent u ervan op de hoogte dat, wanneer de behandeling niet gefinancierd wordt, deze dan zal moeten worden gestaakt en dat het onderzoek niet kan worden afgemaakt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat hier sprake is van een ernstige situatie, omdat mensen hun (lopende) behandeling dreigen te verliezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is geen sprake van een ernstige situatie omdat het niet gaat om een situatie waarin verzekerden verstoken blijven van noodzakelijke zorg. Voor reguliere tinnituszorg binnen audiologische centra is er een bekostigingstitel binnen de Zorgverzekeringswet.
Erkent u tevens dat met overheveling van AWBZ-grondslagen naar de zorgverzekeringswet is gesteld dat niemand buiten de boot diende te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het onderzoektraject heeft betrekking op nieuwe behandelvormen van tinnitus. De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Er is hier dan ook geen sprake van een overheveling van AWBZ-grondslagen. Voor reguliere tinnituszorg is een bekostigingstitel binnen de Zvw.
Bent u bereid een uitweg uit de impasse te zoeken, desnoods door tijdelijke projectsubsidie, tot de tijd dat het onderzoek is afgerond en er meer duidelijkheid is over (de bekostiging van) Tinnitus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee. Op 20 april 2010 heeft al een overleg plaatsgevonden met Adelante, ZonMw, NZa, CVZ en VWS over het bekostigingsprobleem die Adelante heeft om het onderzoekstraject af te ronden. In dat overleg werd duidelijk dat de bekostiging ten laste van de NZa-beleidsregel innovatie niet mogelijk is. ZonMw heeft naar aanleiding van het overleg bovenop de al eerder toegezegde middelen aanvullend subsidie toegezegd. Het financiële vraagstuk waarvoor Adelante zich gesteld ziet, hangt samen door Adelante eerder gemaakte keuzes. De verantwoordelijkheid voor deze keuzes ligt bij Adelante.
Wat kost het onderzoek van ZonMw?
Het betreft geen onderzoek van ZonMw, maar een onderzoek van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht waarvoor ZonMw een bijdrage heeft geleverd aan de financiering. De financiële bijdrage van ZonMw voor het onderzoeksproject bedraagt, inclusief de recente aanvullende bijdrage, maximaal € 527.423,56.
Antwoord vragen Van Gerven over de rol van Menzis bij het ontmantelen van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Menzis legt Refaja wil op» en «Refaja in oosten dupe van krimp in noorden»?1
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zich op deze wijze mengt in de spreiding van het zorgaanbod? Hoort het bij de taken van een zorgverzekeraar om aan te sturen op schaalvergroting en concentratie van voorzieningen waardoor de zorg voor de bevolking minder goed bereikbaar wordt? Zo ja, waarom?
Bent u van mening dat Menzis misbruik maakt van zijn positie door concentratie te eisen? Is dit de manier waarop marktmacht in uw visie de zorg moet gaan reguleren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van een volwaardig ziekenhuis als het Refaja-ziekenhuis geen operatiekamers meer zou hebben? Bent u van mening dat dit een ongewenste situatie zou zijn?
In hoeverre zijn de plannen voor een operatiecomplex langs de A7 al compleet? Is dit een door de samenleving gewenste en gedragen oplossing?
Wat betekent dit voor de bereikbaarheid van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen voor de 45-minutennorm in het kader van de bereikbaarheid bij spoed? Is de bereikbaarheid niet wezenlijk in het geding gezien het onderzoek van juli 2009 van Linschoten c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Vindt u niet dat verzekeraars in samenspraak met de samenleving en gedragen door de samenleving tot volwaardige ziekenhuiszorg voor Oost-Groningen moeten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit dan gestalte krijgen?
Zorgverzekeraars die hun zorgplicht niet nakomen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Apothekers woedend over fraudeklacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de beschuldiging van fraude van zorgverzekeraar UVIT aan het adres van de apothekers?
Over het algemeen vind ik het niet verstandig dat betrokkenen via de publiciteit met elkaar communiceren over dergelijke aangelegenheden. Zeker niet nu ook de omstandigheden en de feiten nog niet duidelijk zijn en zorgverzekeraar UVIT zijn onderzoek ter zake nog niet heeft afgerond.
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat tijdstip niet in Nederland verkrijgbaar waren en welke geneesmiddelen dat betreft. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze. Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT. In de afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers zijn bepalingen opgenomen over controle van declaraties door de zorgverzekeraar zodat hier in eerste instantie sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid.
Wat vindt u van de reactie van apothekerskoepel Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat niet de apothekers, maar UVIT zijn zorgplicht verzaakt?
Net zoals ik het niet verstandig vind dat betrokken via de publiciteit met elkaar communiceren, vind ik het niet verstandig om hier uitspraken over te doen.
Volledigheidshalve merk ik op dat het feitencomplex niet vaststaat en nog voorwerp van onderzoek is. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat de fraude niets anders inhoudt dan het leveren van andere dan het preferente medicijn, omdat de preferente medicijnen Claritromycine, Perindopril en Venlafaxine gedurende drie maanden niet leverbaar waren?
Ik kan en wil geen reactie geven nu het feitencomplex niet vaststaat en het primair een aangelegenheid betreft tussen zorgverzekeraar UVIT en de desbetreffende apothekers die declareren bij UVIT. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat het preferentiebeleid heeft geleid tot ernstige leveringsproblemen en dat deze leveringsproblemen één van de negatieve effecten van dit prijsbeleid zijn?
Deze aangelegenheid heeft inderdaad betrekking op het preferentiebeleid. Voor zover ik het op dit moment kan overzien kunnen hieraan echter geen algemene conclusies worden verbonden ten aanzien van het volledige preferentiebeleid. UVIT onderzoekt immers op dit moment de omvang en reikwijdte van de voorliggende geval. Wel wil ik er op wijzen dat overleg plaatsvindt over hoe het preferentiebeleid in de praktijk uitwerkt. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de beschuldiging van UVIT het imago van de apothekers onterecht verder beschadigt?
Ik kan en wil hier geen uitlatingen over doen. In de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 treft u mijn argumentatie daarvoor aan.
Bent u van mening dat dit conflict wordt veroorzaakt door het preferentiebeleid, waardoor de zorgverzekeraar een financieel belang heeft bij het voorschrijfgedrag van de apotheker?
Het preferentiebeleid speelt inderdaad een rol bij deze aangelegenheid. Het heeft echter geen invloed op het voorschrijfgedrag van de arts. De voorschrijvende arts heeft volledige keuzevrijheid bij het voorschrijven. Als een arts behandeling met een als preferent aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord acht, dan schrijft hij een ander (niet-preferent) geneesmiddel voor dat dan vergoed wordt overeenkomstig de bepalingen van het Geneesmiddelen-vergoedingssysteem (GVS). Daarvoor hoeft de arts alleen maar de letters MN (van medische noodzaak) op het recept te vermelden. Zie verder mijn antwoord op vragen 5 en 9.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid ertoe leidt dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen, aangezien preferente medicijnen vaker niet verkrijgbaar zijn dan niet-preferente medicijnen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb aangegeven kunnen naar mijn mening geen algemene conclusies worden getrokken uit het voorliggende geval. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de unaniem aangenomen motie van de leden Schermers en Van der Veen2, waarin u wordt verzocht helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheidsverdeling in de situatie dat preferente middelen niet leverbaar zijn en er aldus zorg voor te dragen dat de administratieve lasten van de apotheker niet verder zullen oplopen en de patiënt er niet de dupe van wordt? Waarom heeft u niet voor 1 december 2009 de Kamer geïnformeerd hoe u dit ging uitvoeren, zoals gevraagd in de motie?
Naar aanleiding van de desbetreffende motie van de leden van de Tweede Kamer Schermers en Van der Veen heb ik u bij brief van 9 november 2009 aangegeven dat ik in overleg ben met betrokkenen over de administratieve effecten en gevolgen van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars, inclusief het couvert-systeem (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 123). Dat overleg dat in het verband van de Commissie Alders plaatsvindt is nog niet afgerond.
Het vernietigen en weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van diverse belangenorganisaties dat stempassen van mensen met een verstandelijk beperking regelmatig worden weggegooid?
Zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Wat is uw reactie op het voorstel van Platform Verstandelijk Gehandicapten, dat er beëdigd stembegeleiders moeten komen, die ook mensen met een verstandelijke beperking kunnen helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat ook mensen met een verstandelijke beperking hulp kunnen krijgen bij het uitbrengen van hun stem?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel van de vereniging van verstandelijk gehandicapten LFB om op de stembiljetten ook de foto’s van lijsttrekkers op te nemen?
Reeds eerder is vastgesteld dat het stembiljet aan vernieuwing toe is (TK 2009–2010, 31 142, nr. 21). Ik heb de Kamer toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren dat moet leiden tot een nieuw ontwerp voor het stembiljet. Het nieuwe ontwerp moet het mogelijk maken dat kiezers met beperkingen met het stembiljet kunnen stemmen. Dit spoort dus met het voorstel van de vereniging LFB.
Het weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel stempassen aan verstandelijk beperkten zijn uitgegeven bij de verkiezingen voor de gemeenteraad en hoeveel er naar schatting zullen worden uitgegeven bij de komende Tweede Kamerverkiezingen?
Nee, in de gemeentelijke basisadministratie op grond waarvan de stempassen worden geproduceerd, worden geen gegevens bijgehouden over het al dan niet verstandelijk beperkt zijn van personen.
Is er een sluitend inzicht in het aantal aan verstandelijk beperkten uit te geven stempassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het aantal kiezers met een verstandelijke beperking zodanig substantieel is, dat ze bij volledige opkomst bepalend zouden zijn voor ongeveer 2 Kamerzetels?
Volgens een recent gepubliceerd rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (maart 2010) zijn er in Nederland circa 147.000 personen die AWBZ zorg vragen voor verstandelijk gehandicapten (een deel hiervan heeft de kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar uiteraard nog niet bereikt). Bij de Tweede Kamerverkiezing in 2006 bedroeg de kiesdeler (aantal stemmen nodig voor één zetel) 65 592 stemmen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer belangenbehartigers van verstandelijk beperkten stempassen vernietigen zonder medeweten of toestemming van hun cliënten, hun familie of curatoren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Is het vernietigen van stempassen van derden strafbaar? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak is verbaliserend opgetreden ten tijde van de gemeenteraadsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Noch de Kieswet noch het Wetboek van Strafrecht kent een bepaling die expliciet ziet op het vernietigen van stempassen van derden. Wel zou het vernietigen van de stempas mogelijk strafbaar kunnen zijn op grond van het algemene artikel in het Wetboek van Strafrecht over vernieling (artikel 350). Hierop staat een straf van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Voor zover bij het ministerie van BZK bekend, is er bij de gemeenteraadsverkiezingen geen aangifte gedaan door belanghebbenden.
Bent u bereid alsnog op te treden tegen gevallen waarin duidelijk is dat stempassen ten onrechte vernietigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb gesteld, zal ik de instellingen aanschrijven en hen er op wijzen dat zij de stempassen tijdig moeten verstrekken aan hun inwoners.
Bent u bereid instellingen voor verstandelijk beperkten aan te schrijven en te wijzen op de strafbaarheid van het vernietigen van stempassen van hun cliënten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid extra toe te zien op onregelmatigheden met de stempassen van verstandelijk beperkten tijdens de komende parlementsverkiezingen en waar nodig handhavend op te treden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb ik mij bereid verklaard in het kader van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing na te gaan of zich bij het stemmen door mensen met een verstandelijke beperking problemen hebben voorgedaan. Ik heb echter geen mogelijkheden om op dit terrein handhavend op te treden daar ik daarvoor geen bevoegdheden heb.
Mantelzorgwoningen |
|
Hans van Leeuwen , Renske Leijten |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat gemeenten, waaronder Schiermonnikoog, ondanks uw antwoorden op eerdere vragen1 moeite hebben met de uitleg van de regels rond plaatsing van mantelzorgwoningen en het toestaan van tijdelijke bewoning van bijgebouwen voor mantelzorg?
Ja, het is mij bekend dat de toepassing van de regelgeving voor het toestaan van mantelzorgwoningen in de praktijk vragen oproept.
Kunt u nog vóór de zomer van 2010 in een brief helder uiteenzetten:
Alvorens in te gaan op de gestelde vragen, merk ik eerst op dat het tot mijn spijt niet mogelijk is gebleken de vragen voor aanvang van de zomer van 2010 te beantwoorden. In antwoord op de vragen kan ik aangeven er groot belang aan te hechten dat gemeenten mantelzorg zoveel mogelijk faciliteren. Erkend moet echter worden dat er redenen kunnen zijn waarom bebouwing ten behoeve van mantelzorg niet in elke vorm aanvaardbaar kan worden geacht. Gemeenten beschikken, in het bijzonder binnen de bebouwde kom, over een grote mate van beleidsvrijheid om al dan niet in afwijking van een bestemmingsplan bouwwerken ten behoeve van mantelzorg bij woningen toe te staan. Dat de mogelijkheden die het ruimtelijk instrumentarium biedt bij zijn toepassing vragen oproept is mij bekend. Met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die per 1 oktober in werking treedt, zullen deze vragen nog niet allemaal opgelost zijn. Mede ter uitvoering van de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 34) en de motie Linhard c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 38), wordt momenteel een voorstel voorbereid waarmee wordt nagestreefd om binnen het systeem van de Wro en Wabo vereenvoudigingen door te voeren in de vergunningprocedure om afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan. Daarbij wordt ook de mogelijkheid betrokken om tijdelijke afwijkingen van bestemmingsplannen toe te staan. Deze mogelijkheid is nu nog beperkt tot een maximumduur van vijf jaar. Bezien wordt hoe deze regeling flexibeler kan worden gemaakt. Ook wordt bezien hoe langs eenvoudige weg kan worden toegestaan dat (al dan niet tijdelijk) woningen kunnen worden toegestaan in leegstaande gebouwen. Bovenstaande materie is complex, mede vanwege de samenhang met onder meer het Bouwbesluit 2003, de Wet geluidhinder en het Besluit milieu effectrapportage. Anders dan aanvankelijk aangenomen is inmiddels duidelijk geworden dat hierbij wijzigingen op wetsniveau onvermijdelijk zijn. Zodra een samenhangende oplossing ter uitvoering van genoemde moties concretere vorm heeft gekregen, zult u hierover bij separate brief nader worden geïnformeerd. Naar mijn verwachting kan hier richting het einde van het jaar meer duidelijkheid over worden gegeven.
Burgemeester en wethouders zijn thans bevoegd via een eenvoudige procedure (met toepassing van de zogenoemde planologische «kruimellijst») medewerking te verlenen aan uitbreiding van bestaande woningen. Dergelijke uitbreidingen kunnen ook ten dienste staan van mantelzorg van bewoners van de woning. Het bijplaatsen van een aparte mantelzorgwoning bij een bestaande woning overschrijdt thans echter de toepassingsmogelijkheden van deze «kruimelprocedure». Er geldt namelijk een beperking dat het aantal woningen niet mag toenemen. In een dergelijke situatie kan thans medewerking worden verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan door middel van een projectbesluit. Onder de Wabo wordt dit een omgevingsvergunning die met de uitgebreide procedure wordt voorbereid.
Indien toestemming is verleend om voor slechts een bepaalde tijdsduur (maximaal vijf jaar) een bouwwerk aanwezig te hebben, geldt het vereiste dat na verloop van die tijd het bouwwerk moet verdwijnen. Voor een tijdelijk toegestaan gebruik geldt dat het gebruik na verloop van de toegestane termijn moet worden beëindigd. Bij het negeren van dit vereiste kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Voor gevallen waarin de wens bestaat om vrijgekomen bebouwing voor andere doeleinden (bijvoorbeeld bewoning) te gebruiken, zal het afhankelijk zijn van de geldende regelgeving (waaronder het bestemmingsplan) of en welke procedure hiertoe moet worden gevolgd. Veelal zal opnieuw omgevingsvergunning nodig zijn. Het bevoegd gezag zal zich daarbij een oordeel dienen te vormen over de planologische aanvaardbaarheid van het gewenste nieuwe gebruiksdoel, dat geheel op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Het feit dat eerder toestemming is verleend voor een mantelzorgwoning, vormt in dat verband geen precedent.
Wat is, gelet op de bovengenoemde argumentatie, uw oordeel over het opleggen van een dwangsom door de gemeente Schiermonnikoog aan familieleden die tijdelijk een bijgebouw bewonen vanwege het verlenen van mantelzorg?
Ik kan niet treden in een lokale afweging om op een bepaald perceel al dan niet een mantelzorgsituatie toe te staan. Het is een zaak voor het gemeentebestuur om samen met initiatiefnemers te bezien in hoeverre er binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte bestaat om mantelzorgsituaties toe te staan. Daarbij bestaat altijd de mogelijkheid om de juistheid van besluiten door de rechter te laten toetsen.
De inval van de NMa bij de LHV |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de inval van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)? Oordeelt u hierover positief?1
Het toezicht op naleving van de Mededingingswet (Mw) is opgedragen aan de NMa. De NMa is bevoegd bij een vermoeden van een overtreding van de Mw onaangekondigde bedrijfsbezoeken af te leggen. Waar vermoedens zijn van mededingingsbeperkende afspraken is het wenselijk dat de NMa onderzoek doet. Mededingingsbeperkende afspraken kunnen de keuzevrijheid van patiënten aantasten.
Welke informatie over prijsafspraken of marktverdeling hoopt de NMa bij de LHV te kunnen vinden? Is die informatie niet veel beter te vinden bij individuele huisartsen?
De NMa doet onderzoek mede op basis van tips en signalen van cliënten en huisartsen over het mogelijk verdelen van patiënten en het belemmeren van huisartsen die actief willen worden binnen een bepaalde regio. De Mw is niet alleen van toepassing op overeenkomsten (of onderling afgestemde feitelijke gedragingen) tussen ondernemers, maar ook op besluiten van ondernemersverenigingen, zoals de LHV.
Heeft de NMa zelfstandig besloten tot deze inval? Heeft u c.q. het ministerie voor het tijdstip van de inval contact hierover gehad met de NMa? Was u op enigerlei wijze op de hoogte van de aanstaande inval of vermoedde u die, op basis van concrete informatie of door verneming bij geruchte? Is het ministerie van VWS op enigerlei wijze betrokken geweest bij de voorbereiding van het onderzoek?
De NMa besluit zelfstandig tot een inval. Rond het moment van binnentreden bij de LHV heeft de NMa de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ) op de hoogte gesteld van het onaangekondigde bedrijfsbezoek zodat eventuele vragen van de pers adequaat beantwoord zouden kunnen worden. De ministeries van VWS en EZ zijn niet betrokken bij het onderzoek of de voorbereiding daarvan.
Door wie wordt de NMa aangestuurd, daar waar het dossiers in de zorg betreft? Heeft u invloed op het beleid van de NMa en zo ja, welke? Is deze inval naar uw oordeel een voorbeeld van de rol die de NMa in de toekomst moet gaan spelen?
Op grond van de Mw heeft de NMa een aantal wettelijke taken, die zij verplicht is uit te voeren. De NMa heeft een discretionaire bevoegdheid in de keuzes ten aanzien van de afspraken waartegen en de wijze waarop zij handhavend optreedt. De minister van EZ is verantwoordelijk voor het algemene functioneren van de NMa. De minister van EZ heeft de bevoegdheid beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden van de NMa, voor zover deze geen betrekking hebben op individuele gevallen. Als de minister van EZ dergelijke regels stelt met betrekking tot de zorgsector, zoals door middel van de beleidsregel houdende bijzondere regels betreffende concentraties van zorgaanbieders2, dan komen deze regels in nauw overleg met het ministerie van VWS tot stand.
Zoals wij ook op vraag 1 antwoordden is het wenselijk dat de NMa daar waar vermoedens zijn van mededingingsbeperkende afspraken onderzoek doet, ook in de toekomst. Mededingingsbeperkende afspraken kunnen de keuzevrijheid van patiënten aantasten.
Deelt u de stelling dat het succes van huisartsenzorg valt en staat met onderlinge samenwerking? Zo ja, hoe verhoudt onderlinge concurrentie zich daarmee?
Samenwerking is van groot belang. Een goed voorbeeld hiervan is de opvang van patiënten in de Avond,- Nacht-, en Weekenduren (ANW-uren). Huisartsen, vaak verenigd in een dienstenstructuur, organiseren voor hun patiënten opvang voor spoedvragen in de ANW-uren. Zonder goede samenwerking, het delen van informatie over patiënten en het afstemmen van behandelmethodes, zou adequate zorg voor patiënten niet goed mogelijk zijn.
Niet alle vormen van samenwerking zijn toegestaan. Samenwerkingsafspraken kunnen te ver gaan en tot onwenselijke machtsconcentraties leiden. Een voorbeeld van afspraken die op grond van de Mw (bijna) altijd zijn verboden, zijn prijsafspraken en marktverdelingsafspraken. Als huisartsen onderling afspraken maken over wie met welke zorg welk gebied bedient, kan dit ertoe leiden dat huisartsen patiënten weigeren en de vestiging van nieuwe huisartsen tegengaan. Hierdoor kan een grote machtsconcentratie op huisartsenzorg in een bepaald gebied ontstaan. Consequentie daarvan kan zijn dat huisartsen weinig tot geen druk voelen om rekening te houden met de wensen van hun patiënten. In die gevallen wordt de keuzevrijheid van de patiënt in de kern aangetast en wordt bijvoorbeeld patiënten de mogelijkheid ontnomen om, als zij ontevreden zijn over hun huisarts, over te stappen naar een huisarts naar eigen keuze.
Samenwerkingsafspraken zijn vaak echter wel toegestaan. Ten eerste zijn er samenwerkingsafspraken die niet onder het kartelverbod vallen, simpelweg omdat zij de mededinging niet beperken, of anders gezegd omdat zij geen invloed hebben op de mate waarin huisartsen rekening dienen te houden met de wens van cliënten. Zo wordt door het bespreken van een inhoudelijke zorgvraag van een cliënt, het delen van best practices of het gezamenlijk uitwerken van kwaliteitsprotocollen de mededinging in principe niet beperkt. Ten tweede vallen bepaalde samenwerkingsafspraken buiten het toepassingsbereik van het kartelverbod als zij onder de bagatelbepaling vallen. De huidige bagatelbepaling stelt in geval van dienstverlening zoals huisartszorg afspraken vrij die tussen niet meer dan acht ondernemingen zijn gemaakt met een gezamenlijke omzet die niet hoger is dan EUR 1.100.000, of indien geldt dat het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen niet groter is dan 5% en de gezamenlijke omzet waarop de afspraak betrekking heeft niet hoger is dan EUR 40.000.000.
Ook samenwerkingsverbanden die noodzakelijk zijn om (zuiver) de kwaliteit van zorg te dienen of de doelmatigheid van zorg te verbeteren, goed zijn voor cliënten en voldoende keuzemogelijkheden voor mensen overlaten, zijn geoorloofd en zeker wenselijk. De positieve effecten van deze samenwerkingsverbanden wegen op tegen het nadeel van de eventuele beperking van de mededinging. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het eerder genoemde voorbeeld omtrent de zorg voor patiënten in de ANW-uren. Het uitgangspunt is dat een huisarts individueel kan bepalen hoe hij aan het wettelijk vereiste kwaliteitsniveau wil en kan voldoen. Voorts zijn ook gemeenschappelijke inkoop van de voor het aanbieden van de zorg benodigde producten, afspraken over waarneming, het gezamenlijk opzetten van elektronische netwerken en informatie-uitwisseling en samenwerking op administratief gebied veelal toegestaan.
Bent u van oordeel dat de kwaliteit van huisartsenzorg erbij gebaat is als huisartsen elkaar als concurrent ervaren en daarnaar handelen? Zo ja, kunt u drie belangrijke realistische voorbeelden geven van uitkomsten van concurrentie tussen huisartsen, die causaal de gezondheid van de patiënt positief beïnvloeden (niet zijnde service-aspecten van het huisartsenvak of prijsvorming, maar betrekking hebbend op kwaliteit die het ziekteproces beïnvloedt)?
Voldoende mededinging zal eraan bijdragen dat huisartsen een extra prikkel ondervinden om de wensen van patiënten centraal te stellen, bijvoorbeeld door zich te blijven verbeteren en innovaties door te voeren die de kwaliteit van de huisartsenzorg omhoog brengen. Kwaliteit is moeilijk meetbaar, zeker in de zorg, maar ook serviceaspecten kunnen bijdragen aan de kwaliteit die het ziekteproces beïnvloedt.
Voorbeeld 1: ten algemene geldt dat keuzevrijheid voor patiënten er bij voldoende aanbod aan huisartsenzorg in de regio toe zal leiden dat slecht functionerende huisartsen hun praktijk zien krimpen en bij afwezigheid van verbetering niet langer een praktijk zullen kunnen houden.
Voorbeeld 2: een huisarts die – in aanvulling op de reguliere behandeling – patiënten een paar dagen na een afspraak nabelt. Hiermee heeft de arts snel zicht op eventuele problemen die zich voordoen bijvoorbeeld rondom inname van medicatie. Daarnaast bevordert het mogelijk de zelfredzaamheid en het herstelproces van de patiënt.
Voorbeeld 3: huisartsen die zich – om zich te onderscheiden van andere huisartsen – specialiseren in bepaalde doelgroepen zoals gezinnen, allochtonen of studenten. Deze huisartsen laten zich bijvoorbeeld extra scholen in de problematiek van de specifieke doelgroep en doen ook meer ervaring op met die doelgroep. Dit kan de huisartsenzorg verbeteren.
Bent u van oordeel dat huisartsen elkaar economisch dienen te beconcurreren, in de zin dat zij in beginsel erop uit moeten zijn patiënten van elkaar te werven, zoals reguliere ondernemingen erop uit zijn uit economische overwegingen klanten van elkaar af te nemen? Zou u gelukkig zijn met deze houding en verwacht u daarvan per saldo voordelen voor de betrokken patiënten en zo ja, welke?
Het is van belang dat huisartsen de keuzevrijheid van cliënten respecteren en de vestiging van nieuwe huisartsen niet belemmeren. Het zou niet goed zijn als alle prikkels verdwijnen om zich positief van elkaar te onderscheiden (medisch inhoudelijk, maar ook op serviceaspecten zoals ruimere openingstijden).
Het is dan ook onwenselijk als huisartsen onderling afspreken om geen cliënten van elkaar over te nemen. Een patiënt dient zelf te kunnen kiezen naar welke huisarts hij of zij wil gaan en de huisarts moet individueel bepalen of de betreffende patiënt tot de praktijk wordt toegelaten3. De huisarts is iemand met wie een patiënt een goede vertrouwensband moet hebben. Als die band er niet is door bijvoorbeeld een conflict of ontevredenheid van de patiënt over de huisarts dan moet de patiënt kunnen wisselen van huisarts. Verder is het van belang dat niet de reeds gevestigde huisartsen bepalen of en onder welke voorwaarden een nieuwe huisarts mag toetreden tot een bepaalde regio. Dit kan immers tot gevolg hebben dat nieuwe initiatieven en keuzemogelijkheden voor patiënten worden belemmerd.
Is er wel sprake van een markt in de huisartsenzorg die door de NMa moet worden gecontroleerd c.q. bent u van oordeel dat de marktwerking daar dient te worden aangewakkerd?
De Nederlandse gezondheidszorg maakt de overstap van een systeem waarbij het aanbod van zorg voorop stond naar een systeem van vraaggestuurde zorg. Dit betekent dat patiënten meer dan vroeger de mogelijkheid hebben om te kiezen tot welke arts zij zich wenden. Door deze vraagsturing worden zorgaanbieders geprikkeld zich van elkaar te onderscheiden en zich te verbeteren, om zo de kwaliteit en doelmatigheid in de zorg hoog te houden. Om de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te waarborgen zijn regels gesteld. Binnen dit systeem van gereguleerde marktwerking dient de NMa haar werk te doen. Dit geldt ook voor huisartsen.
Het systeem van vraaggestuurde zorg is vormgegeven in de Zorgverzekeringswet. De Mw ziet erop toe dat de ruimte voor vraaggestuurde zorg niet onterecht wordt ingeperkt. De NMa houdt toezicht op naleving van de Mw voor zover er ruimte wordt gegeven voor vraaggestuurde zorg. Relevante factor bij de toepassing van de Mw op de huisartsenzorg, is onder andere dat aan de beroepsbeoefening financiële risico’s verbonden zijn en dat met de vervanging van puntstarieven en opheffing van de contracteerplicht doelbewust door de wetgever is gekozen voor meer ruimte voor vraagsturing4. Het is vervolgens aan de rechter naar aanleiding van een beroep tegen een besluit van de NMa om te bepalen of de NMa een juist besluit heeft genomen, onder andere over de vraag of de Mw ook echt van toepassing is.
Klopt het beeld dat u naar buiten oproept dat u voorstander bent van een combinatie van concurrentie en samenwerking? Zo ja, waar begint concurrentie, dus waar eindigt geoorloofde samenwerking? Welke vormen van samenwerking zijn naar uw oordeel niet geoorloofd omdat die niet in de geest zijn met het concurrentie-principe van de Zorgverzekeringswet, dan wel strijdig zijn met uw beleid? Zo nee, deelt u de mening dat concurrentie tussen huisartsen onderling meer na- dan voordelen heeft?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke problemen voorziet u voor de zorg als huisartsen samenwerken? Welk gevaar bestrijdt de NMa met deze inval?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kan de inval van de NMa bij de LHV de ontwikkeling op het vlak van ketenzorg afremmen of anderszins schaden? Perkt de NMa hiermee niet de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering in? Vindt u dit een wenselijke situatie? Moet het NMa-principe van «markt, tenzij» niet worden vervangen door het zorgprincipe «samenwerking, tenzij»?
Ketenzorg en het ontstaan van zorggroepen zijn een relatief nieuw fenomeen. De NMa en de NZa spannen zich, op basis van vragen die leven bij het veld, in om duidelijk te maken wat wel en niet mag onder de Mw ten aanzien van samenwerking in het kader van ketenzorg. In december 2009 hebben de NMa en de NZa een consultatiedocument gepubliceerd. Het consultatiedocument bevat ook de expliciete uitnodiging melding te maken van zaken waar bijvoorbeeld de huisartsen niet mee uit de voeten kunnen en om daarover dan meer helderheid te kunnen geven. Deze zomer worden de definitieve richtsnoeren over zorggroepen van de NMa en de NZa verwacht.
De NMa heeft invallen gedaan bij de LHV mede op basis van tips en signalen over het mogelijk onderling verdelen van patiënten en het belemmeren van de vestiging van nieuwe huisartsen. De spelregels ten aanzien van overstapmogelijkheden van cliënten en vestiging van nieuwe huisartsen zijn duidelijk.
Overstapmogelijkheden voor cliënten en vestiging van nieuwe huisartsen enerzijds en de ontwikkelingen op het vlak van ketenzorg anderzijds zijn twee verschillende onderwerpen. De invallen van de LHV belemmeren de ontwikkelingen op het vlak van ketenzorg niet en schaden ook anderszins niet.
Wat vindt u van het voorstel van Actiz, GGZ-Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om de mededingingswet buiten de orde te verklaren bij ketensamenwerkingsovereenkomsten in de zorg?2
Actiz, GGZNederland en VGN pleiten voor een veilige haven in de vorm van een groepsvrijstelling voor ketensamenwerkingsovereenkomsten. Een groepsvrijstelling beoogt een bepaalde groep overeenkomsten (bijv. ketensamenwerkingsovereenkomsten) die in strijd is met het kartelverbod van dit verbod vrij te stellen, gelet op de grote voordelen die dergelijke overeenkomsten genereren.
Voor ketensamenwerkingsovereenkomsten bestaan reeds veilige havens in de vorm van bestaande groepsvrijstellingen voor specialisatieovereenkomsten, onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten en voor verticale overeenkomsten. Deze groepsvrijstellingen beperken zich tot die overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de uitzonderingsvoorwaarden van het kartelverbod voldoen. Deze verruimen dus niet de uitzonderingsregels van de Mw. De genoemde groepsvrijstellingen zijn ook op de zorgsector van toepassing.
Onderschrijft u de mening van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat inzake de mededingingstoetsing de NMa zorgverzekeraars coulanter lijkt te behandelen dan zorgverleners?3 Zo nee, waarom niet?
De Mw is zowel op zorgverzekeraars als zorgaanbieders op dezelfde wijze van toepassing. De NMa heeft een discretionaire bevoegdheid in de keuzes ten aanzien van de afspraken waartegen en de wijze waarop zij handhavend optreedt. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de NMa in individuele gevallen de Mw op een juiste manier heeft toepast danwel bij haar ingediende klachten gegrond heeft afgewezen.
Daar waar verzekeraars en zorgaanbieders met elkaar onderhandelen kan vanuit de individuele vrijgevestigde zorgaanbieder een gevoel van ongelijkheid bestaan. De NMa heeft recent een document gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de visie van de NMa over de positie van individuele, vrijgevestigde zorgaanbieders ten opzichte van zorgverzekeraars.7
Ziet u strijdigheden en/of spanningen tussen de Mededingingswet enerzijds en de Zorgverzekeringswet en uw beleidsagenda anderzijds? Zo ja, welke? Hoe gaat u daarop beleidsmatig inspelen?
Zie het antwoord op vragen 5 en 8. Wij zien geen strijdigheden tussen de Mw enerzijds en de Zorgverzekeringswet en de beleidsagenda van de minister van VWS anderzijds.
Onderzoek naar te hoge declaraties door apothekers |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over onjuiste declaraties door apothekers?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van zorgverzekeraar Uvit, dat apothekers op grote schaal andere medicijnen hebben gedeclareerd dan zij aan patiënten hebben meegegeven?
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat moment in Nederland niet verkrijgbaar waren en voor welke geneesmiddelen dat geldt. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze.
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT.
Op welke wijze wordt momenteel toezicht gehouden op declaratiegedrag van zorgaanbieders en apothekers?
De afspraken die zorgverzekeraars en apotheekhoudenden met elkaar maken over de uitgaven voor farmaceutische zorg , inclusief de kosten van de afgeleverde geneesmiddelen, zijn van civielrechtelijk aard. Deze afspraken moeten uiteraard wel binnen de ruimte die de tariefbeschikkingen van de Nederlandse Zorgautoriteit daarvoor bieden, blijven.
In de afspraken tussen zorgverzekeraar en apotheker zijn ook bepalingen opgenomen over controle van de declaraties door de zorgverzekeraar zodat ook hier sprake is van civielrechtelijke verplichtingen ten opzichte van elkaar. De NZa houdt in het kader van de Zvw, AWBZ en Wmg toezicht op de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders.
Kunt u toelichten in welke mate het onjuist declareren ook geleid heeft tot een financieel voordeel voor apothekers?
Nee, dat kan ik op dit moment niet. Uit het onderzoek van UVIT zal moeten blijken of en zo ja in welke mate, daarvan sprake is.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen onderzoek te doen naar het declaratiegedrag door apothekers?
Ik zie op dit moment nog niet direct aanleiding om de NZa te vragen onderzoek te doen. Ik ben van mening dat eerst de uitkomsten van het onderzoek dat UVIT nu uitvoert bekend moeten zijn voordat eventuele vervolgstappen genomen kunnen worden. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek dat UVIT nu uitvoert daartoe aanleiding geven, zal ik de NZa vragen om nader onderzoek in te stellen naar mogelijke overtreding van een norm of regel.
Overigens is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ambtshalve belast met het toezicht en de handhaving van artikel 35 van de Wmg. De NZa kan, wanneer zij daartoe voldoende aanleiding ziet, zelf onderzoek doen naar het declaratiegedrag van apothekers en handhavend optreden wanneer zij dat nodig acht.
UVIT kan eventuele onterechte declaraties van apothekers terugvorderen.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen, mocht aangetoond worden dat apothekers bewust verkeerd hebben gedeclareerd?
Zie antwoord vraag 5.
Ontslagen bij HWW Zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het plan van aanpak dat de Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW Zorg) heeft opgesteld naar aanleiding van een negatief rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
De IGZ heeft aangegeven tevreden te zijn over het plan van aanpak dat HWW Zorg heeft opgesteld. Het is niet aan mij om daar een inhoudelijk oordeel over te vellen, dat laat ik over aan de IGZ.
Erkent u dat de werkgever tekort is geschoten in de scholing van het personeel, omdat er jarenlang geen systematische bijscholing heeft plaatsgevonden?
Het is niet aan mij om te bepalen of de werkgever op dit punt wel of niet tekort geschoten is. Wel is mij duidelijk dat de IGZ HWW Zorg niet voor niets gevraagd heeft om een plan van aanpak dat er toe dient om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De urgentie om de tekortkomingen bij HWW Zorg aan te pakken is overduidelijk.
Wat is uw oordeel over het feit dat HWW Zorg zijn medewerkers voor de laatste keer waarschuwt en ook vijf medewerkers ontslaat?
HWW Zorg is, net als elke andere zorginstelling, vrij om de besluiten te nemen die zij nodig acht voor de organisatie. Dat geldt ook voor het ontslaan van medewerkers, waar HWW Zorg kennelijk toe over is gegaan. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Wat was precies de aard van het niet functioneren van de ontslagen werknemers? Welk opleidingsniveau hadden zij? Hoe zijn zij door HWW Zorg in staat gesteld om bijscholing te volgen?
Het is mij niet bekend wat de aard is van het niet functioneren. Dat is een zaak tussen de betreffende ontslagen medewerkers en hun werkgever, HWW Zorg. Wanneer de betrokken medewerkers van mening zijn dat hun ontslag onterecht is, dan staat het hen uiteraard vrij om het ontslag via de daarvoor gebruikelijke procedures aan te vechten.
Hoe rijmt u het ontslag van de vijf werknemers met de constatering van de IGZ dat er de afgelopen jaren geen systematische bijscholing heeft plaatsgevonden op het gebied van zaken als infectiepreventie, valpreventie en incontinentie? Hoe rijmt u het ontslag van de vijf met het feit dat HWW Zorg dit onderkent en extra scholing gaat aanbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het personeel ook kwalitatief lage zorg had verleend als HWW Zorg had gezorgd voor goede bijscholing? Is het ontslag wel terecht in uw ogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Bestuur van HWW Zorg in tijden van onderbezetting personeel ontslaat?
Wanneer HWW Zorg van mening is dat er voldoende reden is om mensen te ontslaan dan staat dit hen vrij. Ik ga er daarbij van uit dat HWW Zorg zich bewust is van het effect voor de cliëntenzorg van het verlies van deze arbeidskrachten.
Hoe verhoudt de uitdrukkelijke laatste waarschuwing voor het personeel zich tot het genoemde enthousiasme van het personeel voor het gemaakte plan van aanpak?2
Of het personeel wel of niet enthousiast is over het plan van aanpak staat los van de vraag of de werkgever van mening is dat er medewerkers zijn die zodanig functioneren dat de werkgever besluit om hen te ontslaan.
Heeft u inmiddels het plan B geformuleerd voor het geval dat de kwaliteit bij HWW Zorg niet verbetert?
U ontvangt tegelijkertijd met deze kamervragen een brief waarin ik inga op de mogelijke situatie die zou ontstaan als het plan van aanpak onverhoopt niet de verbeteringen oplevert die ervan worden verwacht.
Hoe oordeelt u over het feit dat de verzorgende, die te horen is in het geluidsfragment dat deze zaak aanzwengelde, wel functioneert?
Ik weet niet welk geluidsfragment u bedoelt.
HWW Zorg en TZG |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de advertentie die Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW Zorg) en Thuiszorg Groningen (TZG) afgelopen weekend in verschillend landelijke dagbladen hebben geplaatst?
Ja.
Waarom heeft u niet geëist dat de organisaties uit het voormalige Meavita voor het verlenen van staatssteun werden verkocht?
De stichtingen zijn zelfstandige private entiteiten. Van hen kon daarom niet zomaar worden geëist dat zij zichzelf moesten verkopen. Een dergelijke eis kan wel worden gesteld als voorwaarde voor steunverlening door de NZa. In het besluit tot steunverlening is door de NZa daarom wel de eis (in de vorm van een voorwaarde verbonden aan de steunverlening) gesteld dat de stichtingen zich aantoonbaar moeten inspannen om tot verkoop te komen.
Kunt u bevestigen dat de verleende staatssteun verwerkt zit in de marktconforme prijs die de organisaties nu zelf vragen?
Er is nog geen sprake van een marktconforme prijs, omdat de markt nog tot een prijs moet komen. Dat is een prijs die tussen verkoper en eventuele kopers tot stand zal moeten komen. In zijn algemeenheid kan wel worden aangenomen dat het waarschijnlijk is dat de reorganisatie die met de steunverlening is betaald, van invloed zal zijn op de door de markt te bepalen prijs.
Hoe oordeelt u achteraf over de gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van het faillissement van Meavita?
Het faillissement van Meavita is nog niet afgerond. De curatoren zijn daarmee op dit moment druk doende. In die zin kan ik nu nog niet oordelen. Wel is mij duidelijk geworden dat het faillissement van Meavita ingrijpende gevolgen heeft gehad voor alle betrokkenen.
Kunt u bevestigen dat het de intentie is om met de verkoop (een deel van) de staatssteun terug te verdienen?
Er is sprake van steunverlening op grond van NZa-beleidsregels. Deze steunverlening was met name bedoeld om een reorganisatie door te kunnen voeren, opdat de zorg aan zorgvragers zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht kon worden voortgezet.
Er is geen intentie om met de verkoop van de stichtingen gelden terug te verdienen.
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van de zorg in diverse instellingen, gezien de bemerkingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de verschillende berichten over de kwaliteit in de media de afgelopen week, omdat de staatssteun deels werd verleend om de kwaliteit op orde te brengen?
Het is niet aan mij om te oordelen over de kwaliteit van zorg bij HWW Zorg. De IGZ heeft onlangs naar aanleiding van bezoeken aan diverse locaties kritische rapporten uitgebracht. Het plan van aanpak dat HWW Zorg vervolgens op verzoek van de IGZ heeft opgesteld en nu uitvoert, geeft de IGZ vertrouwen dat er voortvarend aan de verbetering van de kwaliteit wordt gewerkt. Of dit daadwerkelijk voldoende is, zal medio juni van dit jaar blijken.
De vergunningverlening voor radiotherapie aan de Hansa Oncology Clinics |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de dreigende overcapaciteit aan lineaire versnellers in het adherentiegebied Nijmegen na de vergunningverlening voor radiotherapie aan Hansa Oncology Clinics?1
De patiënten van Hansa Oncology Clinics zullen niet alleen binnen het adherentiegebied Nijmegen afkomstig zijn maar ook daar buiten. Door de toename van het aantal kankerpatiënten zal de komende jaren de behandelcapaciteit aanzienlijk moeten worden uitgebreid. In de behoefteramingen van de NVRO, gebaseerd op het KWF Signaleringsrapport «Kanker in Nederland» neemt het aantal lineaire versnellers in Nederland toe van 129 in 2010 tot 158 in 2015. Op basis van het planningsbesluit radiotherapie 2009 kan de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit worden gerealiseerd in bestaande en in nieuwe vergunninghoudende centra voor radiotherapie. Het thans vergunninghoudende centrum in de regio (UMC Radboud) heeft recent zelf ook plannen aangekondigd om de capaciteit in de regio uit te breiden2.
Waarom, en op basis waarvan, heeft u besloten na het nieuwe planningsbesluit op 17 december 2009 ook Hansa Oncology Clinics een vergunning voor radiotherapie te verlenen?
Ik heb de vergunningsaanvraag beoordeeld aan de hand van het geldende kader, in casu het Planningsbesluit Radiotherapie 2009 dat op 23 oktober 2009 is vastgesteld.
Zou deze vergunningverlening kunnen leiden tot kwaliteitsverlies, omdat kwaliteitsnormen betreffende apparatuur, personeel, en adherentiegebied door de regionale aanbieders niet meer gehaald kunnen worden? Zou dit kunnen leiden tot extra zorgkosten, omdat geïnvesteerd moet worden in gebouwen en apparatuur welke voor een belangrijk deel onbenut zullen blijven?
Hansa Clinics zal een landelijke functie vervullen in de oncologische zorg. Het adherentiegebied is daarbij niet beperkt tot de regio waarin het is gevestigd. Hansa Clinics zal daarom patiënten uit alle delen van het land aantrekken. Zo draagt het centrum bij aan de uitbreiding van het aantal versnellers die in nodig zijn in verband met de toename van het aantal patiënten.
Meer investeringen in gebouwen en apparatuur ter verruiming van de capaciteit van radiotherapie zijn de komende jaren onontkoombaar om te voldoen aan de groeiende behoefte aan radiotherapie. Instellingen zullen bij hun investeringsbeslissingen niet lichtvaardig te werk gaan. De hoge investeringen kunnen immers alleen worden terugverdiend als de geraamde opbrengsten uit behandelingen ook worden gehaald.
In hoeverre is rekening gehouden met het rapport van de Gezondheidsraad «Radiotherapie Belicht» uit 2008, waarin de kwaliteitsrichtlijn is opgenomen dat «vermeden moet worden dat de oprichting van een nieuw centrum ten koste gaat van volume en kwaliteit in bestaande naburige centra»?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u op 23 oktober 2009, zonder gebruikelijk overleg met de beroepsgroep Nederlandse Vereniging van Radiotherapie en Oncologie (NVRO) en de Gezondheidsraad, de beslissing tot een nieuw planningsbesluit en daarmee nieuwe toetreding genomen heeft?
Op 23 oktober 2009 is het nieuwe planningsbesluit Radiotherapie 2009 door mij vastgesteld. Op 3 september 2009 heeft VWS met de NVRO overlegd waarbij mijn beleidsreactie op het Gezondheidsraadadvies Radiotherapie onderwerp van gesprek was. In die reactie heb ik de komende uittree van radiotherapie uit de WBMV per 2012 en de procedure rond nieuwe vergunningen in de tussengelegen periode aangekondigd.
Is het waar dat op 3 september 2009 in een overleg tussen u en de NVRO is afgesproken om gezamenlijk voor 1 januari 2012 te komen tot een nadere precisering van de kwaliteitseisen en een bijbehorende accrediterende instantie? Is het waar dat deze verdere gesprekken over de nieuwe toetsingscriteria en een bijbehorende accrediterende instantie tussen u en de NVRO nog niet plaats hebben gevonden? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft in het overleg van 3 september de NVRO aangespoord om, net zoals dat het geval is voor andere beroepsgroepen, de inhoud van de radiotherapeutische zorg zo veel als mogelijk is in richtlijnen te vervatten. VWS staat in beginsel positief over de vorming van een accrediterende instantie.
Het vervolggesprek tussen NVRO en VWS heeft intussen op 22 april 2010 plaatsgevonden. Een eerdere afspraak kon van de zijde van de NVRO geen doorgang vinden. In het vervolggesprek hebben VWS en de NVRO afgesproken om ten minste twee keer per jaar de voortgang van de in te stellen accrediterende instantie te bespreken.
Op welke specifieke eisen doelt u, waar u in uw vergunningverleningbrief aan Hansa Oncology Clinics verwijst naar de kwaliteitseisen van de NVRO en stelt dat de kliniek aan deze eisen voldoet? Hoe is de kliniek hierop getoetst, en wie heeft dit gedaan?
Elk nieuw centrum, en dus ook Hansa Oncology Clinics, zal eerst in het bezit willen zijn van een vergunning voordat het hoge investeringen doet in gebouw en apparatuur. VWS kan de vergunningaanvraag daarom alleen beoordelen op grond van de ingediende plannen en een inschatting geven van de realiteitswaarde daarvan. Het Planningsbesluit radiotherapie 2009 regelt dat de Minister een vergunning verstrekt als het nieuwe centrum aannemelijk heeft gemaakt dat het aan de eisen van het planningsbesluit voldoet.
Wordt de vergunning afgegeven, dan dient het nieuwe centrum aan de Minister te melden wanneer het met patiëntenzorg zal starten. Vervolgens zal de IGZ mij advies uitbrengen over de vraag of het centrum voldoet aan de eisen van verantwoorde zorg. Alleen wanneer de IGZ daarover positief heeft geadviseerd zal het centrum kunnen overgaan tot het behandelen van patiënten met radiotherapie.
In hoeverre en wanneer is de Inspectie voor de Gezondheidszorg door u geïnformeerd over de rol die de IGZ moet gaan spelen, om uiteindelijk de daadwerkelijke behandeling van patiënten door de Hansa Clinic goed te keuren?
IGZ reserveert in haar werkprogramma altijd ruimte voor risico gestuurd toezicht. Daarnaast vindt vóór de start van de behandeling in de Hansa Clinics inspectie plaats door de IGZ (zie ook mijn antwoord op vraag 7).