Risico's door uitzendkrachten op ambulances |
|
Attje Kuiken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitzendkrachten op ambulance levensgevaarlijk»1 en «Met patiënt achterin op zoek naar het ziekenhuis»?1
Ja.
Wat vindt u van de noodkreet van Abvakabo FNV dat op steeds meer plekken uitzendkrachten op ambulances moeten rijden?
Naar aanleiding van deze berichten heb ik contact gehad met Ambulancezorg Nederland (AZN). Zij heeft mij te kennen gegeven zich niet te herkennen in het beeld dat in het Algemeen Dagblad wordt geschetst. Volgens AZN zijn er voldoende waarborgen in de opleiding van chauffeurs om de kwaliteit te waarborgen. De opleiding tot ambulancechauffeur is verplicht voor alle chauffeurs, ook voor uitzendkrachten. Verder werkt de sector met landelijke protocollen om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen en wordt een ambulancechauffeur in zijn werk ondersteund door geavanceerde navigatiesystemen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van de inzet van uitzendkrachten als ambulancechauffeur die de verkeerssituatie en het stratenplan in de regio waar ze werken niet kennen? Wat zijn volgens u de gevolgen voor aanrijtijden? Vindt u het acceptabel dat uitzendkrachten zonder voldoende stratenkennis worden ingezet op ambulances?
De inzet van personeel is primair een verantwoordelijkheid van de Regionale ambulancevoorziening (RAV). De RAV moet beoordelen of een uitzendkracht ingezet kan worden in een specifieke regio. Landelijk zijn er opleidingseisen om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst. Eventuele gevolgen voor de aanrijdtijden door het inzetten van uitzendkrachten zouden zichtbaar moeten worden in de prestaties van de RAV-en. Jaarlijks wordt door AZN de benchmark «Ambulances in-zicht» uitgebracht. Dit rapport geeft inzicht in de prestaties van de individuele ambulancediensten. Waar de prestaties niet aan de gestelde normen voldoen moet een RAV dit kunnen uitleggen.
Vindt u dat werkgevers voldoende doen om te voorkomen dat uitzendkrachten die de verkeerssituatie en het stratenplan niet goed genoeg kennen op ambulances rijden? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe gaat u ze hiertoe aansporen?
Ja, naar mijn mening worden de risico’s voldoende beheerst.
Zie verder antwoord op vraag 2 en 3.
Is het waar dat steeds vaker verpleegkundigen een verkorte opleiding tot ambulancemedewerker krijgen aangeboden en/of al als ambulancemedewerker aan het werk zijn voordat de opleiding is afgerond?
Nee, dit is niet waar. De opleidingseisen en competenties van de ambulanceverpleegkundigen zijn afgestemd op de inhoud van hun functie en de eisen in het kader van de Wet BIG. Het Koninklijk Besluit 524 van 29 oktober 1997 regelt de deskundigheid van ambulanceverpleegkundigen op het gebied van voorbehouden handelingen in het kader van artikel 39 Wet BIG. Een ambulanceverpleegkundige is op basis van dit besluit een verpleegkundige die in het bezit is van het getuigschrift ambulanceverpleegkundige dat is afgegeven door de Stichting Opleidingen Scholing Ambulancehulpverlening (SOSA).
De gewenste minimale deskundigheid, in termen van (basis)opleiding en noodzakelijke kennis en vaardigheden is sectoraal vastgesteld. De zorgprofessionals werkzaam in het primaire proces, starten zo spoedig mogelijk na indiensttreding met een sectoraal erkende (vervolg) opleiding aan de Academie voor Ambulancezorg. De opleiding tot ambulanceverpleegkundige is zodanig ingericht dat de cursist aan het einde van de opleiding in staat is het beroep ambulanceverpleegkundige zelfstandig uit te voeren en is daarmee ook deskundig en bekwaam voor het functioneel zelfstandig uitvoeren van bepaalde voorbehouden handelingen.
Is het toegestaan om verpleegkundigen zonder afgeronde opleiding tot ambulancemedewerker in te zetten als ambulancemedewerker? Zo ja, vindt u dit wenselijk/acceptabel? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen tegen werkgevers die niet-opgeleide verpleegkundigen inzetten?
Nee, dit is niet toegestaan. RAV-en onderzoeken en initiëren met de ketenpartners nieuwe zorgproducten. Voorbeelden hiervan zijn Mobiele Intensieve Care Unit (MICU), de rapid responder en de hulp- zorg ambulance. Daarbij wordt taakherschikking zoveel mogelijk op het niveau van de werkvloer georganiseerd waarbij kwaliteit en doelmatigheid belangrijke criteria zijn. De RAV-en spelen hierop in door middel van een verantwoorde zorg- en opleidingsdifferentiatie. Sectoraal is afgesproken dat de RAV voor externe toetsing en certificatie gebruik maakt van een branchespecifiek certificatieschema. De RAV laat zich, op basis van dit schema en conform de eisen voor (her)certificering van de certificerende organisatie, periodiek toetsen.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg(IGZ) onderzoek gedaan naar het halen van de bereikbaarheidsnorm door ambulances die met uitzendkrachten of niet gekwalificeerd personeel werken? Zo ja, wat is de uitkomst van het onderzoek?
De IGZ heeft tot nu toe geen onderzoek gedaan.
Bent u bereid de IGZ te vragen onmiddellijk onderzoek te doen naar het halen van de bereikbaarheidsnorm door ambulances die met uitzendkrachten of niet gekwalificeerd personeel werken? Zo ja, Kunt u de resultaten van dit onderzoek vóór 1 oktober 2011 aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.
Het toetreden van buitenlandse zorgondernemers tot de Nederlandse thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Amerikaanse franchiseketen Home Instead Senior Care zijn oog heeft laten vallen op de Nederlandse thuiszorg? Vindt u dit een positieve ontwikkeling?1
Ik vind het een positieve ontwikkeling als cliënten uit voldoende aanbod kunnen kiezen voor de (thuis)zorg die het beste bij hen past.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat van deze onderneming reeds in vijftien landen vestigingen bestaan, er hier sprake is van een heuse zorgmultinational? Vindt u dat dergelijke bedrijven in de Nederlandse zorg thuishoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Doordat Home Instead Senior Care reeds in vijftien landen vestigingen heeft past de definitie van multinational bij deze onderneming. Ik vind dat echter op zichzelf geen reden om dit bedrijf en soortgelijke andere buitenlandse zorgaanbieders de toegang tot de Nederlandse zorg te ontzeggen.
Herinnert u zich dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) regelmatig heeft gewezen op het moeizame toezicht op nieuwe (binnenlandse) toetreders in de zorg? Welke gevolgen verwacht u voor de kwaliteit en het toezicht indien ook buitenlandse partijen toetreden?2
Als een buitenlandse zorgaanbieder in Nederland zorg gaat aanbieden, moet deze gewoon voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dus als het een zorgaanbieder betreft die zorg aanbiedt als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen, moet aan deze wetgeving worden voldaan en valt de (nieuwe) aanbieder dus onder het toezicht van de IGZ.
Deelt u de analyse dat de Nederlandse zorg steeds meer gaat lijken op de Amerikaanse zorgmarkt en dat daar de verklaring ligt voor de belangstelling van dit Amerikaanse bedrijf? Wilt u uw antwoord toelichten?
Aan de vraagzijde verwacht ik dat er geen verschil is tussen de wensen van de ouderen in Amerika en die van de Nederlandse ouderen ten aanzien van goede zorg en dat het voor hen belangrijk is om zo lang mogelijk onafhankelijk te zijn en in hun eigen huis te kunnen blijven wonen. Wat betreft de aanbodzijde wil ik nogmaals benadrukken – zie ook mijn antwoord op vraag 3 – dat zorginstellingen en zorgorganisaties, van welke origine dan ook, dienen te voldoen aan de eisen die de Nederlandse wetgever stelt.
Deelt u de mening dat de toetreding van buitenlandse multinationals in onze zorg zich slecht verdraagt met de wens om de kleinschaligheid en menselijke maat in de zorg te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het belangrijk dat de zorg op het niveau van de interactie tussen cliënt en medewerker kleinschalig en naar de menselijke maat georganiseerd is. Zo lang dit het geval is, is het feitelijk irrelevant hoe groot of internationaal de organisatie is die er achter ligt.
Herinnert u zich het uiteenspatten van grote Nederlandse zorgconcerns, zoals Meavita, en de geringe invloed van de overheid op deze gebeurtenissen? Deelt u de mening dat dit een nog groter probleem zal zijn indien het een buitenlands zorgconcern betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik herinner mij het faillissement van Meavita. Indien een in Nederland actieve vestiging van een buitenlandse onderneming in zwaar weer terecht komt zijn dezelfde regels van toepassing als in het geval waar een Nederlandse zorgaanbieder in die situatie terecht komt. De minister en ik sturen uw Kamer nog voor de zomer een brief over de beleidsvoornemens rondom faillissement en cruciale zorg.
Hoe groot is het risico dat delen van de Nederlandse gezondheidszorg in handen vallen van hedgefunds of vergelijkbare investeringsmaatschappijen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Private kapitaalverschaffers kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan investeren in de zorg. Daarbij is het onderscheid naar soort privaat kapitaalverschaffer niet relevant. Het gaat er om dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn gegarandeerd. Nogmaals dient te worden benadrukt dat voldaan moet worden aan de Nederlandse wetgeving.
Kunt u uitsluiten dat de thuiszorg te maken zal krijgen met een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten, zoals we reeds zien in talloze sectoren als de schoonmaak, de bouw en de groenteteelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 al gezegd heb, moeten zorginstellingen die in Nederland werkzaam zijn, zich houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een buitenlandse moedermaatschappij zijn dezelfde als de regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een Nederlandse moedermaatschappij. Niet alleen ten aanzien van de (kwaliteit van) zorg, maar ook op financieel en fiscaal terrein en het terrein van het arbeidsrecht en het sociaal-verzekeringsrecht. Dus geldt voor alle zorgaanbieders met een vestiging in Nederland dat zij daarmee ook vallen onder het toezicht van IGZ, NZa en NMa. Uw vrees voor «een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten» bij zorginstellingen lijkt mij dus ongegrond, temeer daar het, aldus de berichtgeving van Home Instead Senior Care, in deze casus om een organisatie gaat die Nederlandse franchisenemers zoekt. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Hoe kan effectief worden opgetreden tegen uitbuiting van thuiszorgwerkers, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan financieel wanbeleid in een zorgorganisatie worden aangepakt, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat elke thuiszorgorganisatie een ondernemingsraad moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de ondernemingsraden is een ondernemingsraad al verplicht bij zorginstellingen die meer dan 50 personen in dienst hebben. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat het personeel vertegenwoordigd is bij de onderhandelingen op het hoogste niveau binnen de zorginstelling. Om die reden heb ik ook uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg arbeidsmarkt van 9 maart 2011 toegezegd om te onderzoeken hoe dit bewerkstelligd kan worden. Een mogelijkheid zou de Verzorgende Advies Raad (VAR) kunnen zijn. De manieren waarop dit doel kan worden bereikt zullen worden onderzocht.
Vergroot de toetreding van buitenlandse franchiseketens naar uw oordeel het risico op voor de zorg en het personeel schadelijke faillissementen of overnames? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kenmerkend voor franchise is dat de franchisenemer een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam te exploiteren. Veelal zijn daaraan regels verbonden over kwaliteit van dienstverlening en merkherkenbaarheid. Buitenlandse franchiseketens zullen contracten afsluiten met Nederlandse franchisenemers die hun zorgaanbod voor eigen risico en erkenning exploiteren en geen dochter zijn van de franchisegever. Op de Nederlandse franchisenemer zijn dezelfde regels van toepassing als op elke andere Nederlandse zorgaanbieder, ongeacht of de franchisegever buitenlands is of niet.
Hoeveel gemeenten en hoeveel zorgkantoren hebben thans interesse getoond voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de interesses van gemeenten en zorgkantoren voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders. Ik kan u daarom dan ook niet toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van enige ontwikkeling op dit gebied.
Uitzendkrachten op de ambulance |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er als gevolg van bezuinigingen op de ambulancezorg steeds vaker uitzendkrachten worden ingezet om ambulances te rijden terwijl ze niet goed bekend zijn met het gebied waarin ze moeten rijden?1 Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Vorig jaar is met de ambulancesector een convenant afgesloten waarin een efficiencytaakstelling overeen is gekomen betrekking hebbende op de budgetjaren 2011 tot en met 2013. Er is naar mijn mening, en ik heb dit bij de sector geverifieerd, op dit moment geen verband tussen het inzetten van uitzendkrachten en deze taakstelling. Redenen om uitzendkrachten in te schakelen hebben meestal te maken met uitval van eigen personeel.
Hoe groot is het aantal uitzendkrachten waarvan de ambulancediensten in Nederland gebruik maken in absolute aantallen en in percentages?
Deze aantallen worden niet landelijk bijgehouden en ik kan u deze cijfers dan ook niet geven. Voor de volledigheid wijs ik erop dat personeelsbeleid de verantwoordelijkheid is van de individuele ambulancediensten.
Vertonen deze aantallen een stijgende lijn? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2, ik heb hier geen gegevens over.
Hoe worden deze uitzendkrachten geworven?
Er zijn binnen de sector ambulancezorg een aantal gespecialiseerde uitzendbureaus werkzaam die zich toeleggen op het uitzenden van ambulancechauffeurs en ambulanceverpleegkundigen.
Wat vindt u van het oordeel van de vakbond AbvaKabo dat werkgevers veel te laks omspringen met dit probleem en dat zij rigoreus bezuinigen op het personeel zonder dat zij nadenken over het verlies aan kwaliteit?
Het verband tussen de bezuiniging en uitzendkrachten is naar mijn mening niet aangetoond. Het inhuren van uitzendkrachten is in het algemeen niet goedkoper dan personeel in vaste dienst. Zoals gezegd liggen er mogelijk andere redenen ten grondslag aan het inhuren van personeel, bijvoorbeeld ziekte van eigen personeel enzovoorts. Landelijk zijn er opleidingseisen voor chauffeurs, verpleegkundigen en meldkamercentralisten om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. Deze eisen gelden ook voor uitzendkrachten. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst.
Welke controle is er op de bekwaamheden en bevoegdheden van uitzendkrachten? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
Een uitzendkracht moet voldoen aan dezelfde (landelijk geldende) opleidingseisen als personeel in vaste dienst. Ook een uitzendkracht die als ambulancechauffeur in een regio werkzaam is heeft een landelijke opleiding tot ambulancechauffeur gevolgd. Een chauffeur wordt middels een geavanceerd navigatiesysteem ondersteund in het vinden van de weg.
De kwaliteit waaraan ambulancezorg moet voldoen is vastgelegd in onder andere de Kwaliteitswet zorginstellingen en in de veldnormen en richtlijnen van de ambulancesector. De ambulancediensten zijn uiteraard primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de IGZ houdt hier toezicht op.
Wie is verantwoordelijk als het gaat om niet BIG-geregistreerde medewerkers?
De ambulancedienst onder wiens verantwoordelijkheid het personeel wordt ingezet.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit probleem te tackelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.
Over operatie in de baarmoeder bij kinderen met een ernstige vorm van spina bifida |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Operatie open rug bij foetus succes»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek?2
Dit zijn de uitkomsten van één eerste gerandomiseerde trial. Het gaat hier dus om de eerste experimentele behandelingen waarvan de langetermijngevolgen nog niet goed te overzien zijn, zoals complicaties bij kind, moeder en latere zwangerschappen. De uitkomsten bieden perspectief, maar nieuwe ontwikkelingen moeten zorgvuldig in het kader van wetenschappelijk onderzoek tot stand komen, waarbij ook die langetermijngevolgen meegenomen moeten worden.
In Nederland is voor dergelijk onderzoek op basis van de Embryowet een positief oordeel van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) nodig.
Wat betekent deze medische ontwikkeling voor de informatievoorziening en het behandelingsperspectief wanneer bij een 20-wekenecho een spina bifida wordt gediagnosticeerd?
Zoals aangegeven, is de ingreep experimenteel en wordt in Nederland niet uitgevoerd. Voor Nederlandse patiënten betekent dit dat zij dezelfde keuzen houden als voorheen. Het behandelingsperspectief verandert op korte termijn dus niet.
Bent u ervan op de hoogte dat deze complexe foetale chirurgie een zeer geavanceerd multidisciplinair team vereist,dat Children’s Hospital of Philadelphia werkte met een team van specialisten in foetale chirurgie, neuochirurgie, verloskunde, maternale-foetale geneeskunde, cardiologie, anesthesiologie en intensive care, neonatologie en verpleging en dat chirurgen een techniek gebruikten om de myelomeningocele met meerdere lagen van de eigen foetus weefsel te dekken?3 Zo ja, is deze foetale chirurgie ook in Nederland mogelijk? Zo nee, deelt u de mening dat op grond van de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek het van belang is dat een operatie in de baarmoeder bij kinderen met een ernstige vorm van spina bifida ook in Nederland mogelijk wordt?
Zie ook mijn antwoord bij vraag 3. Het gaat om een experimentele behandeling in een vroeg stadium van technische ontwikkeling. De langetermijngevolgen van de ingreep, zoals complicaties bij kind, moeder en latere zwangerschappen, zijn nog niet goed te overzien. Nieuwe ontwikkelingen hebben tijd nodig. Wanneer de techniek blijvend veelbelovend en ook technisch overdraagbaar is, zullen op enig moment in tijd ook Europese zorginstellingen expertise gaan ontwikkelen. Momenteel wordt deze behandeling niet in Nederland aangeboden. Er kan niet gesproken worden van een voldoende stand van wetenschap en evenmin van een gegroeide praktijk om deze zorg aan te bieden. Op het moment dat daar wel sprake van is zal het College voor Zorgverzekeringen de vraag beantwoorden of er sprake kan zijn van verzekerde zorg. Voorzienbaar is dat deze behandeling ook na het verlaten van de experimentele fase verregaande specialisatie in een hoogtechnologisch centrum vraagt. In dat licht is de komst van een «centre of reference» aannemelijk omdat zoiets waarschijnlijk specialisatie in Europese context vergt.
ADHD in Nederland |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «ADHD in Nederland; Kinderen verdienen beter; een oproep voor een gezonde aanpak van de ADHD-epidemie» van de Stichting Nederlands Comité voor de Rechten van de Mens?1 Bent u bereid uw reactie op dit rapport vóór 1 april 2011 aan de Kamer te zenden?
Ja. Mijn antwoord op vraag 13 is mijn reactie op het rapport.
Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat het geneesmiddelengebruik bij ADHD in Nederland sterk is toegenomen de laatste jaren?2
Ook de leden Kooiman, Van Gerven en Smits (allen SP) hebben vorig jaar vragen gesteld over ADHD: met name over het bericht dat steeds meer kinderen en volwassenen gediagnosticeerd worden met ADHD en het gebruik van ADHD medicatie de afgelopen vijf jaar is verdubbeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 741). In die antwoorden, waarin tevens verwezen wordt naar antwoorden op uw vragen over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 740) heeft de staatssecretaris van VWS mede namens mij bevestigd dat er sprake is van een toegenomen gebruik van medicatie. Dit heeft, naar mijn mening, enerzijds te maken met de toegenomen kennis over ADHD, waardoor deze stoornis steeds beter en eerder herkend wordt en dus steeds meer kinderen gediagnosticeerd en behandeld worden voor hun ADHD. Tevens spelen ontwikkelingen als het verminderen van het taboe op psychiatrische stoornissen en het steeds ingewikkelder worden van de maatschappij, waardoor kinderen eerder tegen problemen aanlopen, een rol.
Wat is uw mening over de uitspraak van Dr. Allen Frances, voorzitter van de taskforce die de huidige versie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV) tot stand bracht, dat de definitie die opgesteld werd voor ADHD heeft geleid tot een onbedoelde groep patiënten met dit etiket, die wellicht beter af zouden zijn buiten het gezondheidszorgsysteem? Welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor de behandeling van kinderen met ADHD?
De opstelling en beoordeling van de criteria voor een (ADHD) diagnose is de taak van beroepsgroepen.
De DSM is een internationaal classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen, uitgegeven en opgesteld door de American Psychiatric Association. De werkgroep die zich hier mee bezig houdt bestaat uit internationaal vooraanstaande psychiaters. Dit classificatiesysteem is onderhavig aan een onderhoudscyclus en wordt daardoor steeds aangepast aan de laatste wetenschappelijke inzichten.
De huidige definitie van ADHD in DSM-IV heeft er inderdaad voor gezorgd dat er meer kinderen zijn gediagnosticeerd. Dat een bepaalde groep patiënten beter af zou zijn buiten de gezondheidszorg, vind ik een opmerkelijke uitspraak. Te meer nu deze is gedaan door de voorzitter van de taskforce.
In dit verband verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dibi over medicatie voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) (Aanhangende Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 742).
Deelt u de mening dat richtlijnen en protocollen beïnvloed kunnen worden door verschillende belangen en dat de overheid alert moet zijn op de belangen die spelen, zoals die van de farmaceutische industrie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, opstellers van richtlijnen en protocollen moeten zich er van bewust zijn dat sommige partijen, zoals bijvoorbeeld de farmaceutische industrie, belang hebben bij een bepaalde uitkomst. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2007en 2009 hiernaar onderzoek gedaan en monitort de opvolging van de aanbevelingen. In 2010 heeft de Regieraad Kwaliteit van Zorg een «richtlijn voor richtlijnen» ontwikkeld, waarbij is opgenomen dat alertheid voor belangenverstrengeling van groot belang is.
In Nederland worden richtlijnen opgesteld door wetenschappelijke verenigingen, die publieke of private onderzoeks-, kwaliteits- en/of kennisinstituten betrekken.
Wanneer wordt de aangenomen motie Arib (inzake een wettelijke regeling voor een register waarin de banden tussen farmaceutische bedrijven en artsen/onderzoekers) uitgevoerd?3
De stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) waarin de farmaceutische industrie, artsen en apothekers vertegenwoordigd zijn, legt momenteel de laatste hand aan een regeling om tot transparantie te komen over de banden tussen artsen en de farmaceutische industrie. Ik heb begrepen dat deze regeling deze maand gereed zal zijn. Ik vind het een groot voordeel dat partijen zelf met een dergelijke regeling komen. Dat betekent dat er draagvlak voor bestaat en dat de regeling in de praktijk voor partijen uitvoerbaar zal zijn. Mocht zelfregulering in de praktijk niet leiden tot de gewenste transparantie, dan zal ik het treffen van aanvullende maatregelen, waaronder het maken van wettelijke regels, in overweging nemen.
Bent u op de hoogte van de ernst van de bijwerkingen van geneesmiddelen die nu als standaardtherapie worden gegeven aan kinderen met ADHD? Bent u er van overtuigd dat de huidige behandelrichtlijnen, waarin medicatie op de eerste plaats staat, verantwoord zijn in het licht van de ernst van de bijwerkingen?
Ja, ik ben op de hoogte van de bijwerkingen van deze geneesmiddelen nu deze vermeld staan in de bijsluiter. De meest actuele bijsluiterteksten zijn te vinden op de website van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) via www.cbg-meb.nl. Het is aan de beroepsgroep om te zorgen voor behandelrichtlijnen.
In behandelrichtlijnen zal een goede afweging moeten worden gemaakt van de risico's van een behandeling ten opzichte van de baten van een behandeling.
Deze afweging moet een arts in de dagelijkse praktijk ook maken voor iedere individuele patiënt. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de richtlijn voor de behandeling van ADHD niet verantwoord zou zijn.
In hoeverre worden in Nederland gebruikers van methylfenidaat bevattende medicijnen gecontroleerd op de door de European Medicines Agency, de Europese Commissie, de Food and Drug Administration van de VS, de International Narcotics Control Board en door het Kinderrechten Comité van de VN aangegeven waarschuwingen?
In het kader van geneesmiddelenbewaking, in Nederland uitgevoerd door het CBG, worden na registratie voortdurend bijwerkingen van elk geneesmiddel bijgehouden. De meldingen van bijwerkingen door artsen, apothekers en patiënten worden beschreven in een periodiek veiligheidsrapport (PSUR, Periodic Safety Update Report) samen met farmaco-epidemiologische onderzoeksgegevens en literatuuroverzichten. PSURs worden op Europees niveau vergeleken en besproken. Bijwerkingen worden dus niet alleen in Nederland nauwlettend gevolgd, er is tevens afstemming op Europees niveau. Tevens is er afstemming tussen de Food and Drug Administration (FDA) en het European Medicines Agency (EMA).
In het systeem van geneesmiddelenbewaking wordt derhalve voortdurend nagegaan of de werkzaamheid van het geneesmiddel opweegt tegen de risico’s of bijwerkingen van het geneesmiddel. Als dit niet het geval is, kunnen de officiële productinformatie voor arts en apotheker en de bijsluitertekst worden aangepast met bijvoorbeeld waarschuwingen of kunnen andere aanvullende maatregelen worden genomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Bundesinstitut für Arzneimittel und Medizinprodukte (BfArM) op 16 september 2010 de goedkeuring voor methylfenidaatbevattende middelen in Rheinland Pfalz heeft beperkt en de Gemeinsame Bundesausschuss op 1 december 2010 nieuwe regels uitgaf om de mogelijkheid om psychostimulantia voor te schrijven verder te beperken? Wat is hierover uw mening?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
De vastgestelde regelgeving omtrent productinformatie voor arts en apotheker en bijsluiter van methylfenidaat bevattende geneesmiddelen is in Duitsland gelijk aan die in alle Europese lidstaten.
In januari 2009 concludeerde het Europees Wetenschappelijk Comité voor Humane Geneesmiddelen (CHMP) dat de balans tussen werkzaamheid en risico’s of bijwerkingen voor methylfenidaat bevattende geneesmiddelen bij de behandeling van ADHD bij kinderen van 6 jaar en ouder als gunstig wordt beschouwd.
De CHMP concludeerde eveneens dat er geen noodzaak was om het gebruik van methylfenidaat te beperken, maar dat nieuwe aanbevelingen voor het voorschrijven van het geneesmiddel, screening van de patiënt voorafgaand aan de behandeling en monitoring van de patiënt, noodzakelijk waren om het veilig gebruik ervan te optimaliseren. Dit advies is overgenomen door de Europese Commissie in mei 2009. Op basis hiervan is de productinformatie van methylfenidaat bevattende geneesmiddelen in onder andere Duitsland en Nederland aangepast.
Kennelijk is dat in Duitsland later gebeurd dan in Nederland; de reden daarvoor is mij niet bekend. Ik vind het goed dat in Nederland de aanpassing snel is gedaan.
Welke andere dan medicamenteuze behandelingen voor ADHD zijn mogelijk in Nederland? In hoeverre wordt van deze behandelingen gebruik gemaakt? In hoeverre wordt van deze behandelingen gebruik gemaakt voordat overgegaan wordt tot medicamenteuze therapie?
De multidisciplinaire richtlijn ADHD (2005) stelt dat de behandeling van ADHD in het algemeen op twee pijlers berust: medicatie en gedragstherapeutische/psychosociale behandeling. Er is tevens een medicatieprotocol ADHD beschikbaar op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Methylfenidaat, het middel dat als eerste wordt ingezet bij de medicamenteuze behandeling van ADHD, is uitgebreid wetenschappelijk onderzocht bij kinderen. Het medicatieprotocol ADHD is in maart 2010 geactualiseerd en gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten.
Tot gedragstherapeutische/psychosociale behandeling behoren psycho-educatie, gedragstherapie en begeleiding gericht op de ouders, de leerkracht en de school en niet-medicamenteuze behandeling van het kind, bijvoorbeeld via zelfregulatietraining. Hierbij kan gedragstherapeutische/psychosociale behandeling van kortere duur zijn dan het medicatiegebruik.
Uit de Trendrapportage GGZ 2010 (Trimbos-instituut, 2010) blijkt dat er ongeveer 114 080 personen zijn die ADHD medicatie gebruiken (meetjaar 2008). In dit onderzoek wordt vermeld dat er 228 dagen per persoon met medicatie behandeld wordt. Er zijn geen specifieke gegevens over het aantal jeugdigen dat ADHD medicatie gebruikt.
Behandeling door middel van dieet en begeleiding, zoals in het onderzoek van mevrouw Pelsser, wordt op dit moment ook geboden. Het is aan de betreffende beroepsgroep, in dit geval (kinder- en jeugdpsychiaters) om te beoordelen of deze vormen van behandeling genoeg zijn onderbouwd om ze op te nemen in richtlijnen.
Gezien de vele producten die zijn ontwikkeld op het gebied van diagnostiek en behandeling van ADHD ben ik van mening dat in Nederland voldoende wordt gekeken naar alternatieven voor medicamenteuze behandeling. In dit verband verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 3 van uw eerdere vragen over onterechte en gemiste diagnosen ADHD (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2011, nr. 740).
Ik deel de mening, dat critici van de huidige behandeling met medicatie niet of niet voldoende serieus worden genomen, dan ook niet.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van mevrouw Pelsser4 dat bewijst dat met behulp van een dieet en een goede begeleiding van ouders ADHD bij 78% van de kinderen kan verdwijnen? Welke gevolgen dient dit onderzoek naar uw mening te hebben voor de behandeling van ADHD?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat in Nederland voldoende wordt gekeken naar alternatieven voor medicamenteuze behandeling van ADHD? Zo nee, wat kunt u doen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat critici van de huidige behandeling van ADHD met geneesmiddelen onvoldoende serieus genomen worden en onvoldoende invloed hebben op de behandeling? Zo ja, vind u dit terecht? Zo nee, hoe wilt u dit veranderen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u van elk van de in het rapport genoemde aanbevelingen aangeven in hoeverre u deze aanbeveling zinnig vindt, in hoeverre de aanbeveling nu al in de praktijk wordt gebracht en of, hoe en wanneer u de aanbeveling gaat overnemen en implementeren?
Het rapport is opgesteld door de Stichting Nederlands Comité voor de Rechten van de Mens (NCRM). Deze stichting heeft banden met de Scientology Church en tegen die achtergrond dient het rapport te worden bezien. Het NCRM voert al langer strijd tegen de psychiatrie in het algemeen. De stichting ziet bijna iedere vorm van dwangtoepassing en medicatietoediening als een schending van de mensenrechten. Dat wil niet zeggen dat er geen punten staan in het rapport die nadere aandacht verdienen. Er staat een aantal belangrijke signalen in die het waard zijn om nader te worden bezien. Ik zal mijn reactie op het rapport in zijn geheel geven, omdat het in veel gevallen de kunde en verantwoordelijkheid van veldpartijen is om over de afzonderlijke aanbevelingen te beslissen.
Het eerste signaal is dat het aantal ADHD gediagnosticeerde kinderen en het aantal kinderen dat hiervoor medicatie krijgt, de afgelopen decennia enorm is toegenomen. Het NCRM zet hier vraagtekens bij en vraagt zich af of hier niet te veel kinderen bij zitten die onterecht deze diagnose hebben gekregen en dus onterecht medicatie krijgen. Dit signaal is al eerder aan de orde gekomen in eerdere kamervragen van u, waarnaar ook in deze antwoordenset is verwezen (zie antwoord op vraag 2).
Het tweede signaal is dat er te veel wordt behandeld met medicatie in plaats van andere beschikbare methoden. Voor de behandeling van ADHD is onder meer een behandelprotocol en multidisciplinaire richtlijn beschikbaar, die voorzien in medicamenteuze en andere wijze van behandeling (o.a. gedragstherapeutisch). Ik ben (gelet op de aanhoudende signalen) wel benieuwd naar de mening en ervaringen van de beroepsgroepen, in dit geval (kinder- en jeugd)psychiaters, die deze medicatie voorschrijven.
Inmiddels heb ik met de Inspectie voor de Gezondheidszorg afgesproken nader onderzoek te doen naar het voorschrijfgedrag van ADHD medicatie. Ik ben voornemens om met de beroepsgroepen in gesprek te gaan om deze signalen met hen te bespreken. Daarbij zal ik tevens de resultaten van het onderzoek van de Inspectie betrekken.
Het derde signaal uit het rapport is dat er te weinig bekend is over de lange termijn effecten van de medicatie en dat er verwevenheid is met de farmaceutische industrie. Wat betreft de lange termijn effecten: hierbij wijs ik op het systeem van geneesmiddelenbewaking dat voor alle geneesmiddelen (en dus ook voor ADHD medicatie) geldt. In dit systeem moet worden bijgehouden voor alle geneesmiddelen die op de markt komen, wat de werking in de praktijk is. Bijwerkingen moeten gemeld worden en op basis van de gemelde bijwerking of toename van bijwerkingen, kan nader onderzoek plaatsvinden. Het CBG beslist hierover.
Wat betreft de farmaceutische industrie: de farmaceutische industrie ontwikkelt geneesmiddelen en brengt deze op de markt. De registratie autoriteiten (EMA/ CBG) wegen de werkzaamheid en veiligheid af en laten het middel toe op de markt.
Het is aan de professional om af te wegen of hij dit middel voorschrijft aan een patiënt, rekening houdend met professionele richtlijnen hieromtrent.
Het staat alle partijen vrij een klacht in te dienen bij de CGR over ongeoorloofde (publicitaire) druk van de farmaceutische industrie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht.
Er bereiken mij geen signalen dat dit stelsel van checks and balances onvoldoende zou functioneren ten aanzien van het ADHD medicatiegebruik.
Problemen bij de beheerder van elektronische patiëntendossiers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het faillissement van ICT bedrijf InfoTechnology dat onder meer 1,5 tot 2 miljoen elektronische patiëntendossiers (EPD’s) beheert?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de curator van InfoTechnology dat op korte termijn het doorleveren van diensten is gewaarborgd, omdat de schuldeisers het belang van de dienst zien, maar dat doorleveren op de middellange termijn afhangt van het vinden van een overnamepartner?
Gelet op de uitspraken van de curator ben ik van mening dat de continuïteit van de zorgverlening voldoende gewaarborgd is. Ik onderschrijf het belang van het op korte termijn doorleveren, gezien het belang van de dienst. Voor de middellange termijn zal dit afhangen van een eventuele overnamepartner, dan wel zullen de betreffende zorgaanbieders zelf kunnen overstappen naar een andere leverancier.
Hoe beoordeelt u berichten in de media dat de Belastingdienst al weken geleden op de hoogte was van de financiële problemen bij het bedrijf, een van de grote ICT-bedrijven in de zorg? Bent u hierover geïnformeerd door de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u actie ondernomen?
Ik ben hierover niet geïnformeerd door de Belastingdienst.
Wel ben ik geïnformeerd door de IGZ over de problemen bij InfoTechnology.
Uiteraard is het voor de continuïteit van zorg van belang dat een zorgaanbieder er voor zorgt dat noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn en blijven. Dit is echter de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf. Daarom is het aan te bevelen dat de zorgaanbieder dit contractueel regelt met zijn leverancier.
De gebruikersverenigingen en Nictiz zullen de zorgaanbieder attenderen op het belang van het contractueel goed regelen van dergelijke zaken, zodat dit voor-komen kan worden.
Kunt u garanderen dat er geen data verloren zullen gaan en geen oneigenlijk gebruik zal worden gemaakt van de dossiers? Blijft de privacy van de 1,5 tot 2 miljoen EPD’s gewaarborgd?
Zoals gezegd is dit de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf. Voor wat betreft de privacy, zal nog steeds gelden dat er passende waarborgen getroffen moeten worden. Ik heb geen signalen dat op dit gebied problemen te verwachten zijn. De huidige wet- en regelgeving blijft natuurlijk ook van toepassing op bedrijven die failliet gaan en de zorgvuldige overdracht van gegevens is ook dan aan de orde.
Is bekend om welke reden het bedrijf in financiële problemen is gekomen? Ziet u parallellen met de eerdere financiële problemen bij Famed en LHV Declaratie Direct, die net als InfoTechnology ook declaratiediensten voor de gezondheidszorg leverden?
Het is mij niet bekend wat de reden van de problemen is.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de voorlichter van het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) dat een faillissement van InfoTechnology geen acute problemen oplevert, omdat er nog geen praktijken via InfoTechnology zijn aangesloten op het Landelijk Schakelpunt (LSP) van het EPD? Was het probleem wel acuut geweest als via InfoTechnology wél zorgverleners op het LSP waren aangesloten? Hoe schat u het risico in als bedrijven die al wel op het LSP zijn aangesloten, in financiële problemen komen?1
De dienstverlening van InfoTechnology wordt momenteel gecontinueerd. Gegevens blijven dus beschikbaar. De uitspraak doelt op de Zorg Service Provider (ZSP2)-dienstverlening van InfoTechnology. Hier maakten nog geen zorgverleners gebruik van. Het eventueel staken van deze dienstverlening heeft dus geen effect op beschikbaarheid van gegevens. Als de Application Service Provider (ASP)-dienstverlening van InfoTechnology of andere leveranciers niet gecontinueerd zou worden, zouden gegevens van zorgaanbieders die hier gebruik van maken ook niet meer beschikbaar zijn voor raadpleging via het LSP.
Controleert Nictiz bij verlening van het (Zorg Service Provider)-keurmerk (ZSP) ook of bij afsluiten van ICT-contracten afspraken over continuïteit worden vastgelegd en afspraken wat er met de data en diensten gebeurt bij faillissement? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit ook bij InfoTechnology het geval? Zo nee, waarom niet?
Nictiz controleert of aan de eisen wordt voldaan om te zorgen voor veilige uit-wisseling van gegevens en continuïteit in geval van technische storingen. Nictiz beoordeelt op dit moment niet of er afspraken gemaakt zijn over de continuïteit van de dienstverlening bij faillissement. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de zorgverlening richting de patiënt, Nictiz draagt zorg voor waarborgen ten aan-zien van een veilige uitwisseling via het landelijk schakelpunt, daar valt dit niet onder. Wel zullen Nictiz en de gebruikersverenigingen de zorgaanbieders attenderen op het belang van het contractueel goed regelen van dergelijke zaken, zodat dit voorkomen kan worden. Voorts wordt nagegaan of dergelijke eisen moeten worden toegevoegd aan de Goed beheerd zorgsysteem (GBZ3)-eisen.
Als InfoTechnology wordt overgenomen door een bedrijf dat het ZSP-keurmerk niet heeft of krijgt, hoe is dan de privacy geregeld? Wat zijn dan de gevolgen voor de zorgverleners die hun ICT-diensten hebben ondergebracht bij InfoTechnology?
Als InfoTechnology wordt overgenomen door een bedrijf zonder ZSP-keurmerk wil dat niet zeggen dat de privacy niet geregeld is. Het zal echter voor de betrokken zorgaanbieders niet mogelijk zijn om dan aan te sluiten op het Landelijk Schakel-punt, daar is immers een leverancier met een ZSP-keurmerk voor nodig.
Welke mogelijkheden ziet u voor een nieuw keurmerk voor application service providers (asp’s), waarnaar Nictiz nu een haalbaarheidsstudie doet? Aangezien het ZSP-keurmerk blijkbaar geen garantie is dat bedrijven omvallen, zal een nieuw keurmerk deze garantie dan wel geven? Wat zal de waarde zijn van een nieuw keurmerk?
Garanties voor het niet failliet gaan van bedrijven zijn niet te geven. Ook een nieuw keurmerk kan deze waarborgen niet bieden. Ik ben dan ook van mening dat de oplossing gevonden dient te worden in de contractuele afspraken die zorg-aanbieders met leveranciers maken. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de verlening van de zorg aan de patiënt. Zij dienen te waarborgen dat deze zorg niet in gevaar komt. Het verdient dan ook de aanbeveling dat zorgaanbieders in hun contracten met leveranciers afspraken maken over de continuïteit bij faillissementen. Nictiz onderzoekt of contractuele borging van de continuïteit van dienstverlening in geval van faillissement onderdeel kan en moet uitmaken van de GBZ-eisen.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de nota’s voor de heffing van de eigen bijdrage voor begeleiding maanden te laat worden verzonden en dat sommige cliënten, mensen met een lichamelijke beperking en/of psychiatrische problemen, zelfs op dit moment, acht maanden na de invoering van de eigen bijdrage voor begeleiding, geen enkele nota van de eigen bijdrage voor begeleiding hebben ontvangen?1
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken onfatsoenlijk is, omdat de mensen die het betreft in grote onzekerheid leven omdat zij ten eerste geen, of pas heel laat, inzicht hebben gekregen in hun eigen financiële positie en ten tweede bij het ontvangen van achterstallige nota’s geen informatie hebben over mogelijke betalingsregelingen?
Ik betreur het dat mensen pas laat de eigen bijdrage opgelegd hebben gekregen. Daarentegen zijn mensen wel geïnformeerd over een mogelijke betalingsregeling. Deze staat op de factuur vermeld en op de website van het CAK.
Wat is de reden voor deze grote achterstanden bij het versturen van de nota’s voor de eigen bijdrage? Wat gaat u er aan doen om deze achterstanden weg te werken en te voorkomen dat een dergelijks situatie zich nogmaals voordoet? Wanneer krijgen deze mensen zekerheid?
De reden voor deze achterstanden is het niet of zeer laat aanleveren van gegevens door zorgaanbieders.
Om de eigen bijdrage op te leggen, is het noodzakelijk dat het CAK door de zorgaanbieder geïnformeerd wordt aan welke burgers zorg wordt verstrekt waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is en hoeveel zorg dat is. Vele zorgaanbieders hebben dat goed en op tijd gedaan, maar er is ook een groep die nog geen gegevens heeft aangeleverd of dat te laat heeft gedaan.
De invoeringsdatum van 21 juni 2010 voor de eigen bijdrage voor begeleiding in natura is met alle veldpartijen gekozen.
Het CAK is over het aanleveren van gegevens voor de eigen bijdrage sinds september 2009 in gesprek met de branches van zorginstellingen waarbij gevraagd is de leden te informeren over de verplichting om in het kader van de eigen bijdrage voor begeleiding gegevens aan te leveren aan het CAK. Ook zijn de branches maandelijks geïnformeerd over de voortgang. Begin november 2009, in december 2009 en in maart 2010 zijn vanuit het CAK brieven gestuurd naar de zorgaanbieders over deze maatregel en over het feit dat hiervoor gegevens moeten worden aangeleverd en de wijze waarop dit zou moeten gebeuren. In de eerste helft van 2010 is aan de zorgaanbieders op zeer regelmatige basis informatie verspreid over de maatregel en over de wijze van aanlevering, onder meer via nieuwsbrieven en via de relatiebeheerders van het CAK die zorginstellingen hebben bezocht. Zorgaanbieders die geen gegevens aanleverden zijn regelmatig door het CAK per brief verzocht dit alsnog te doen. Ook heeft het CAK Zorgverzekeraars Nederland gevraagd de zorgkantoren erop te wijzen dat een aantal zorgaanbieders de nodige gegevens niet of niet tijdig aanlevert. Doel hiervan was dat de zorgkantoren de desbetreffende zorgaanbieders daarop gingen aanspreken. Daarnaast zijn de vertegenwoordigers van zorgaanbieders gevraagd hun leden die nog geen gegevens aanleverden, aan te sporen om cliënten met begeleiding te informeren over het feit dat er nog een factuur voor de eigen bijdrage kon worden verwacht. Hiervoor is een standaardbrief ter beschikking gesteld.
Er is dus het nodige gedaan om problemen als de onderhavige te voorkomen en er wordt het nodige aangedaan om de achterstanden weg te werken en mensen de noodzakelijke zekerheid te geven.
Voor de toekomst blijft de les dat het belangrijk is dat alle partijen goed meewerken en hun verantwoordelijkheid nemen.
Is bekend hoeveel mensen die nu een eigen bijdrage voor begeleiding moeten betalen in financiële problemen raken? Hoeveel mensen hebben als gevolg hiervan bijzondere bijstand aangevraagd?
Of mensen in financiële problemen geraakt zijn, is mij niet bekend. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en er wordt dus rekening gehouden met de draagkracht. Voor mensen met lage inkomens (inkomens op of onder 120% van het sociaal minimum) is de rekening, ook over een aantal maanden beperkt. Deze bedraagt, inclusief de Wtcg-korting, ongeveer € 12 per vier weken voor alleenstaanden en € 17 per vier weken voor gehuwden. Voor mensen met hogere inkomens zijn de bedragen hoger, maar is ook de draagkracht hoger.
Er is dus wat dat betreft geen aanleiding om door de eigen bijdrage in financiële problemen te komen. Of en hoeveel mensen bijzondere bijstand hebben aangevraagd, is mij niet bekend.
Klopt de conclusie van de vierde meldactie van de Cliëntenmonitor Langdurige Zorg van oktober 2010 dat een kwart van de mensen die een eigen bijdrage voor begeleiding moeten gaan betalen de begeleiding heeft stopgezet of overweegt deze stop te zetten? Hoeveel mensen zijn gestopt met ambulante begeleiding als gevolg van de invoering van een eigen bijdrage?
Door de methode waarop dit onderzoek is uitgevoerd, kunnen over de uitkomst geen conclusies worden getrokken voor de doelgroep als geheel, maar alleen voor de deelnemers aan het onderzoek.
Over de mensen die recent gestopt zijn met ambulante begeleiding zijn geen gegevens beschikbaar. Het feit dat de mensen die hebben deelgenomen aan dit onderzoek, hebben aangeven te overwegen van de begeleiding af te zien, houdt niet in dat ze dat dan ook daadwerkelijk zullen doen.
Waar zijn deze mensen die noodgedwongen moesten stoppen met begeleiding nu? Op welke andere plaatsen kloppen deze mensen aan voor hulp bij begeleiding? Welke gemeenten kent u die deze mensen een alternatief vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aanbieden? Welke alternatieven hebben gemeenten tot hun beschikking? Valt daaronder ook deskundige psychiatrische begeleiding? Hebben de gemeenten hiervoor voldoende expertise en middelen ter beschikking?
Voor mij staat voorop dat mensen die de zorg echt nodig hebben die ook kunnen ontvangen. De eigen bijdrage is bedoeld om mensen te stimuleren de afweging te maken of zij de zorg echt nodig hebben. In de memo met de vierde meldactie van de Cliëntenmonitor Langdurige Zorg wordt dan ook terecht geconcludeerd dat de eigen bijdrage door de overheid bewust is ingezet vanwege de remmende werking die er vanuit gaat. Daarnaast is het doel van de eigen bijdrage een gedeeltelijke medefinanciering van de zorg door gebruikers. Het heffen van een eigen bijdrage is redelijk, mede gelet op collectieve bijdrage in de kosten van de zorg. Voor mensen die zorg ontvangen, moet de verschuldigde bijdrage echter wel op te brengen zijn. Daarom is de hoogte van de bijdrage afhankelijk van het inkomen. Er wordt dus rekening gehouden met de draagkracht van betrokkenen. Voor mensen die de zorg nodig hebben en die er desondanks voor kiezen van de zorg af te zien, is een collectief geregeld alternatief dus niet aan de orde.
Ik ben van mening dat het heffen van een eigen bijdrage, een maatregel van de vorige staatssecretaris, verantwoord is. Ik zie geen aanleiding tot heroverweging van deze maatregel. Daarvoor zijn ook geen financiële middelen beschikbaar.
Deelt u de mening dat de eigen bijdrage voor begeleiding als bezuinigingsmaatregel onverantwoord is, dat deze niet geholpen zijn met het wegblijven van begeleiding omdat zij hierdoor op den duur meer kans hebben op terugval of onnodige complicaties?
Zie antwoord vraag 6.
De teruggeleiding van een meisje naar Guatemala |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak van de 9-jarige Dana, die is teruggeleid naar Guatemala maar daar kennelijk niet is aangekomen?1
Deze zaak is mij bekend. Mijn informatie is dat Dana op 7 februari 2011 in gezelschap van haar vader naar Guatemala is gereisd en daar is aangekomen. Na een beslissing van de Guatemalteekse rechter daartoe, woont Dana nu voorlopig bij haar vader in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de Guatemalteekse kinderbescherming.
Kunt u zich de gevoelens van de met het gezag belaste moeder voorstellen? Wat gaat u doen om Dana op te sporen? Welke inspanningen levert de Centrale Autoriteit momenteel om het meisje op te sporen en het gezag met de moeder te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de Centrale Autoriteit de beoordeling gemaakt of er sprake kan zijn van een verantwoorde en veilige terugkeer van het meisje naar Guatemala? Welke waarborgen zijn hiertoe gesteld?
Ingevolge het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) moet elk verdragsland een centrale autoriteit aanwijzen die is belast met de uitvoering van de doelstelling van het verdrag en tot wie men zich kan wenden in gevallen van kinderontvoering. Een centrale autoriteit neemt geen beslissingen. Het is de rechter die aan de hand van de criteria genoemd in dit verdrag, beslist of een kind moet worden teruggeleid naar het land waar vanuit het ongeoorloofd is meegenomen. In deze concrete zaak heeft de Nederlandse rechter in eerste aanleg en in hoger beroep na afweging van alle aangevoerde argumenten besloten tot het geven van een bevel tot teruggeleiding van Dana naar Guatemala. De situatie in Guatemala is in de verschillende gerechtelijke procedures expliciet aan de orde geweest. Steeds is geoordeeld dat deze situatie niet zo onveilig is dat de terugkeer van Dana daarom niet zou kunnen plaatsvinden.
Waarom heeft de Centrale Autoriteit zich op het standpunt gesteld dat Dana met de vader naar Guatemala diende terug te keren, terwijl Dana in Guatemala niet bij de vader verbleef?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies geeft voor Guatemala, maar dat een 9-jarig meisje toch naar dit land wordt teruggeleid waar zij al eens een gewapende overval heeft meegemaakt en niet veilig over straat kan?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Centrale Autoriteit en de Centrale Autoriteit in Guatemala?
Goed.
Op welke wijze heeft de Centrale Autoriteit zich tot nu toe ingespannen om vast te stellen waar het kind zich bevindt en welke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat het kind aan gevaren is blootgesteld zoals voorgeschreven in artikel 7 onder a en b van het Haags Kinderontvoeringsverdrag?
Conform artikel 7, tweede lid, onder a en b, HKOV zijn voor de duur van het verblijf van het meisje in Nederland, maatregelen genomen om het belang van het meisje te waarborgen. De rechtbank te Utrecht heeft op 3 januari 2011 geoordeeld dat er gevaar bestond dat Dana zou worden onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het eerder gegeven rechterlijke teruggeleidingsbevel. Daarom is de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht belast met de voorlopige voogdij over Dana. Blijkens de uitspraak van de rechtbank heeft daarbij meegespeeld dat de moeder Dana na de eerdere terugkeer (in maart 2010) vanwege een teruggeleidingsbevel, nogmaals ongeoorloofd naar Nederland heeft overgebracht. Voorts heeft de moeder zich niet gehouden aan de in de beschikking d.d. 10 december 2010 opgenomen afspraken die de ouders onderling hadden gemaakt over de omgang tussen Dana en haar vader in december 2010.3 Bureau Jeugdzorg heeft als voogd ervoor zorggedragen dat genoemd teruggeleidingsbevel ten uitvoer is gelegd. Dana en haar vader zijn zoals gezegd op 7 februari 2011 samen naar Guatemala gereisd. Nu Dana weer in Guatemala verblijft, zijn de Guatemalteekse autoriteiten verantwoordelijk voor haar welzijn. Zoals aangegeven is mij bekend dat de kinderbescherming in Guatemala thans onderzoek doet naar de situatie.
Heeft de Centrale Autoriteit in Guatemala gecontroleerd of laten controleren of de vader tegen de moeder nieuwe procedures heeft aangespannen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de gerechtelijke procedures in Nederland, zijn de lopende procedures en de stand van zaken in Guatemala uitdrukkelijk aan de orde gekomen. De rechter heeft het besprokene in aanmerking genomen in zijn beoordeling van de zaak.
Welke afspraken zijn er vooraf gemaakt om de teruggeleiding naar Guatemala veilig en verantwoord te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er door de Centrale Autoriteit vooraf goede afspraken gemaakt over gezag en omgang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat deze afspraken ook worden nagekomen?
Voorafgaande aan de terugkeer van minderjarigen kunnen ouders een beroep doen op de hulp en assistentie van de Nederlandse Centrale autoriteit als het gaat om de voorwaarden rondom een «safe return». Daar hoort ook bij het maken van afspraken rondom de – voorlopige – omgang tussen het kind en beide ouders direct na terugkeer. In de onderhavige casus hebben de ouders die hulp niet gevraagd, omdat die vooraf niet nodig leek. Nu de ouders na terugkeer in Guatemala het niet eens zijn over gezag en omgang, is het de Guatemalteekse rechter tot wie zij zich moeten wenden, omdat het meisje daar haar gewone verblijfplaats heeft.
Bent u bereid deze vragen, gelet op het spoedeisende karakter, zo spoedig mogelijk te beantwoorden? «Niet-essentiële reizen worden ontraden. Er geldt een verhoogd veiligheidsrisico voor het hele land. Stel uzelf de vraag of een reis naar dit land verantwoord en noodzakelijk is.»
Ja.
De exploderende kosten in de langdurige zorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten langdurige zorg gaan exploderen»?1
Ja.
Klopt het dat bij ongewijzigd beleid de uitgaven aan langdurige zorg stijgen van 3,5% bbp naar 8,1% in 2060? Klopt het dat de AWBZ-premie stijgt van € 3900 naar € 5200 in 2020? Kunt u toelichten wat de oorzaken zijn voor deze grote stijging?
De onzekerheid bij het voorspellen van de groei van de uitgaven aan langdurige zorg is groot. De Europese Commissie voorspelt in «Sustainability Report 2009» dat de uitgaven aan langdurige zorg stijgen van 3,5% bbp naar 8,1%. Volgens de CPB-studie «Vergrijzing Verdeeld» nemen de AWBZ-uitgaven echter toe van 4% BBP naar zo’n 6% BBP. Duidelijk is wel dat de AWBZ-uitgaven aan ouderenzorg zullen stijgen als gevolg van een vergrijzende bevolking.
Momenteel is de AWBZ-premie niet kostendekkend en wordt een groot deel van de AWBZ-uitgaven uit de algemene middelen betaald. De AWBZ-premie is ook niet meer verhoogd sinds 2008 (een verhoging met 0,15%-punt). Het ligt ook niet in de verwachting dat de komende jaren de AWBZ-premie (fors) omhoog gaat. Wanneer de AWBZ-uitgaven verder stijgen, zal (in eerste instantie) het aandeel van de AWBZ-uitgaven dat uit de algemene middelen wordt bekostigd, toenemen.
Klopt het dat Nederland de hoogste uitgaven aan langdurige zorg heeft van alle EU-landen? Kunt u toelichten waardoor dit wordt veroorzaakt?
Ja, samen met Zweden heeft Nederland de hoogste uitgaven aan langdurige zorg van alle EU-landen (gemeten in % BBP). Vergelijkingen zijn echter altijd lastig vanwege definitiekwesties. Niet alles wat in ons land onder de langdurige zorg geschaard wordt, valt in andere landen eveneens onder de noemer langdurige zorg. Niettemin kan ik onderschrijven dat ons land relatief veel uitgeeft aan de langdurige zorg.
Belangrijke oorzaak hiervoor is de grote omvang van de geïnstitutionaliseerde zorg in ons land. Relatief veel ouderen, gehandicapten en geesteszieken leven in instellingen. Daarnaast zijn in Nederland veel vormen van aanspraak geformaliseerd, terwijl in andere EU-landen vergelijkbare zorg op informele basis wordt versterkt.
Wat vindt u van de aanbevelingen van het wetenschappelijk instituut van het CDA om een fundamentele stelselwijziging door te voeren in de AWBZ?
Ook ik ben van mening dat een koersverandering in de AWBZ gewenst is. De hoofdrichting van mijn beleidslijn heb ik u geschetst in mijn brief «Vertrouwen in de zorg», die ik uw Kamer op 28 januari jl. heb toegezonden. In deze brief heb ik drie grote thema’s benoemd:
Wat is uw reactie op de kritiek van het wetenschappelijk instituut van het CDA dat de investering voor ouderenzorg mogelijk niet leidt tot extra mensen in de zorg, maar enkel tot hogere lonen in de sector?
In het rapport staat het iets genuanceerder dan in de vraag is overgenomen. Er staat letterlijk: «In addition, the budget will increase in order to employ more nurses. However, as labour market conditions remain strict, wage increases could also be the consequence.»
Het is, (macro-)economisch gezien, een terecht gesignaleerd risico dat – onder overigens gelijkblijvende omstandigheden (ceteris paribus) – een toename van de vraag naar arbeid kan leiden tot een stijging van de prijs van arbeid. Maar er zijn tal van andere variabelen die ook een impact op de prijs van en de vraag naar arbeid kunnen hebben. Dus «ceteris paribus» gaat nagenoeg nooit op.
In ieder geval is het zo dat VWS de arbeidsmarkt in de zorg al decennia in de gaten houdt, er scenario’s voor ontwikkelt en er – samen met sociale partners in de zorg – beleid voor ontwikkelt en voert. Jaarlijks verschijnt er een zogenaamde Arbeidsmarktbrief van VWS die ook in de Tweede Kamer veel aandacht krijgt.
Wat vindt u van de aangedragen oplossing om de pensioenleeftijd te verhogen zodat de druk op de arbeidsmarkt wordt verlicht en mensen zelf een deel van de zorgkosten voor hun rekening kunnen nemen?
Een hogere pensioenleeftijd kan helpen het arbeidsaanbod te verruimen en daarmee de druk op de arbeidsmarkt te verlichten. Bovendien verbetert het financiële draagvlak voor de AWBZ. Tevens bouwt men (relatief) meer pensioen op waardoor men in een latere fase kan bijdragen (via eigen betalingen) aan de voorzieningen in de langdurige zorg. Het is dan ook verstandig dat dit kabinet inzet op het verhogen van de pensioenleeftijd.
Klopt het dat u bij de ontvangst van het rapport de volgende uitspraak hebt gedaan: «Er moeten dingen anders in het stelsel van de langdurige zorg. Langdurige zorg is nergens duurder dan in ons land. Als we nu niets doen, neemt het verschil met andere landen de komende decennia alleen maar toe. Dat kunnen we onze kinderen niet aandoen»? Kunt u toelichten waarom u geen serieuze maatregelen neemt in de langdurige zorg als u die mening bent toegedaan?
Deze uitspraak heb ik inderdaad gedaan. Ik deel echter niet uw conclusie dat ik geen serieuze maatregelen neem in de langdurige zorg. Zoals ik bij vraag 4 al heb toegelicht heb ik in mijn brief «Vertrouwen in de zorg» het kader aangegeven waar binnen ik een aantal voornemens zal presenteren. Deze voornemens betreffen serieuze ingrepen in onder meer de functie begeleiding, de overheveling van jeugdzorg, het doorvoeren van scheiden wonen en zorg en het solide maken en wettelijke verankering van de pgb-regeling. Een nadere uitwerking van deze maatregelen zal ik u presenteren in de brief «Vernieuwingsprogramma langdurige zorg», die ik uw Kamer in het voorjaar zal toezenden.
Het bericht dat tweeduizend medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs in Groningen een cursus krijgen aangeboden om te leren omgaan en angst voor liften |
|
Harm Beertema (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren met hoogtevrees op cursus»?1
Deelt u de mening dat het geen overheidstaak is om ambtenaren die lijden aan hoogtevrees, pleinvrees, smetvrees of wat voor vrees dan ook, van overheidswege een passende therapie aan te bieden? Zo nee, waarom maakt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan voor ambtenaren van de Dienst Uitvoering Onderwijs met hoogtevrees een uitzondering?
Het feit dat apothekers in Noordwijk weigeren een patiënt van medicijnen te voorzien |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziek van de apotheken»?1
Ja.
Wat vindt u van de weigering van de plaatselijke apotheken in Noordwijk om deze chronisch zieke patiënt te helpen?
Een weigering om patiënten de door een arts voorgeschreven geneesmiddelen af te leveren is niet alleen ongebruikelijk en bijzonder vervelend voor de desbetreffende patiënt, maar ook onacceptabel als het gaat om spoedmedicatie. Een dergelijke weigering is ook onacceptabel als alle apotheken in één plaats nee zouden verkopen omdat de betrokken patiënt ook geneesmiddelen betrekt bij een concurrerende, landelijk werkende apotheek die zich specialiseert in herhaalmedicatie zoals in casu de Thuisapotheek.
Onmiddellijk na de publicatie in de Telegraaf heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (Inspectie) actie ondernomen en opheldering gevraagd bij de desbetreffende apotheken. Daarbij hebben de apotheken aangegeven dat de weigering niet was ingegeven door concurrentieoverwegingen maar juist was ingegeven door hun zorgplicht en het leveren van verantwoorde farmaceutische zorg omdat in de ogen van de apothekers sprake was van onverantwoord over- gebruik. Het onderzoek van de Inspectie is echter nog niet afgerond.
Inmiddels heeft de patiënte een kort geding aangespannen tegen de betrokken apotheken waarin zij eist om op de voor de klanten van de apotheken gebruikelijke manier te worden beleverd. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak aangehouden tot 2 april 2011 in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie. Uit het tussenvonnis van het kort geding blijkt verder dat de betrokken apothekers hebben aangegeven dat hun weigering geen spoedmedicatie betrof en dat naar hun oordeel de veiligheid van de patiënte niet in gevaar is gekomen door het niet afleveren van geneesmiddelen. Het onderzoek van de Inspectie zal zich ook hiertoe uitstrekken.
Deelt u de mening dat concurrentie in de zorg er nooit toe mag lijden dat patiënten zorg onthouden wordt?
Ik deel de mening dat iedere patiënt toegang moet hebben tot verantwoorde farmaceutische zorg. Concurrentie in de zorg heeft als zodanig niets te maken met het leveren van verantwoorde farmaceutisch zorg en zet die verplichting niet opzij. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Gaat u de betreffende apotheken op hun zorgplicht wijzen? Zo nee, waarom niet?
Waar het hier om gaat is of de afweging die de betrokken apothekers hebben gemaakt om de voorgeschreven geneesmiddelen niet ter hand te stellen zorgvuldig en juist is geweest. De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt een onderzoek hier naar in.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit soort situaties voortaan te voorkomen?
Ik wacht het onderzoek van de IGZ af. Als dit onderzoek aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen, zal ik dat doen.
De vertrouwenscrisis tussen de ondernemingsraad en bestuur bij Thuiszorg Groningen, en de sponsoring door deze organisatie van FC Groningen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vertrouwenscrisis tussen ondernemingsraad en bestuur van Thuiszorg Groningen?1
Ja.
Acht u de kans aanwezig dat dit conflict gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de thuiszorg in de regio?
Een dergelijk conflict binnen een organisatie heeft altijd risico’s in zich. Ook voor de kwaliteit van zorg.
Kunt u, en wilt u, zorgen dat het toezicht op het functioneren van deze organisatie tijdelijk verscherpt wordt?
De IGZ laat mij weten verscherpt toezicht nog niet aan de orde te vinden. Wel worden de ontwikkelingen bij TZG nauwlettend gevolgd.
Weet u dat Thuiszorg Groningen, een Maevita-loot die in 2009 nog failliet was, momenteel de voetbalclub FC Groningen sponsort?2
Dat is mij bekend. Mijn voorganger beantwoordde daarover op 3 september 2010 vragen van mevrouw Leijten.
Deelt u de mening dat een dergelijke sponsoring voor de zorg geen toegevoegde waarde kan hebben, enkel kan dienen als statusverhogend speeltje voor bestuurders, en afkeuring verdient?
Mijn voorganger heeft in genoemde beantwoording zijn bevreemding over de sponsoring door TZG uitgesproken. Ik sluit mij daarbij aan. Het contract voor sponsoring is met ingang van het nieuwe seizoen 2011/2012 beëindigd.
De informatievoorziening palliatieve zorg |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Den Hartog Zorgadvies en het Lindeboom Instituut in opdracht van Agora en de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), waaruit blijkt dat blijkt dat de bestaande informatie over palliatieve zorg niet altijd even goed aansluit bij de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers?1
Een van mijn medewerkers heeft op 4 februari 2011 een werkconferentie te Bunnik bijgewoond, waarin de conceptresultaten van voornoemde onderzoeken zijn gepresenteerd.
De rapporten zijn overigens ten tijde van het opstellen van dit antwoord nog niet in mijn bezit.
Herkent u de problematiek die in het rapport geschetst wordt?
Een van de actiepunten uit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg 2008–2010 was om meer inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers, om zo te komen tot een samenhangende en doelgroepgerichte publieks- en patiëntenvoorlichting. Deze rapporten zijn een uitvoering van dit actiepunt.
Met deze rapporten bestaat nu meer inzicht over informatievoorziening rond palliatieve zorg.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aan te laten sluiten op de informatiebehoeften van de verschillende doelgroepen?
Eerst na zorgvuldige bestudering van de rapporten, die als gezegd nog niet tot mijn beschikking staan, kan in samenwerking en afstemming met het veld worden bepaald hoe kan worden bereikt dat de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aansluit op de informatiebehoeften, met oog voor de verschillende doelgroepen, die verschillende behoeften hebben.
Het ligt overigens wel in de rede dat een vorm van borging hiervan in het zorgproces tot de mogelijkheden behoort.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met de conclusie dat er veel materiaal beschikbaar is, maar dat die informatie lang niet altijd even goed zijn weg vindt via de hulpverlener naar de verschillende doelgroepen? Hoe gaat u hulpverleners motiveren om mensen beter te informeren over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Nadat ik de rapporten heb bestudeerd, zal ik bezien in hoeverre ik de conclusies uit de rapporten kan meenemen bij de ontwikkeling van een module voor palliatieve zorg.
Daarnaast kan het ZonMw-verbeterprogramma, dat is gericht op de professional, een rol spelen bij de verbetering van de informatievoorziening over palliatieve zorg.
Verder is van belang dat ZonMw in januari 2011 de oproep van het ZonMw-programma Palliatieve zorg Goed beschrijven van goede voorbeelden heeft geplaatst, waarin als speerpunt is opgenomen: het versterken van de regiefunctie van de cliënt/naasten en het beschrijven van goede voorbeelden over communicatie met patiënt, mantelzorger of interculturele palliatieve zorg. Resultaten worden vanaf medio 2012 verwacht.
Welke rol ziet u voor verzekeraars weggelegd in de informatievoorziening over palliatieve zorg?
Samen met het veld, waaronder Agora en de NPV, zal worden bezien hoe de informatievoorziening kan worden geoptimaliseerd. De rol van de zorgverzekeraars zal hierin worden meegenomen.
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
Problematiek van autistische kinderen en kinderen met een laag IQ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Radio 1 journaal van 7 februari 20111 waarin wordt gesproken over een autistische jongen die in aanraking is gekomen met de politie?
Ja.
Bent u het eens met directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme die stelt dat betere herkenning, erkenning, diagnose en hulp aan autistische kinderen dit soort ernstige voorvallen kan voorkomen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Herkenning van bepaalde stoornissen bij (jeugdige) personen is van groot belang om een adequate benadering en aanpak van een dergelijke persoon mogelijk te maken. Hoe beter functionarissen die bij de uitoefening van hun functie in contact komen met personen met een stoornis, waaronder autisme, in staat zijn deze stoornis te herkennen en daar naar te handelen, hoe eerder misverstanden bij het in contact zijn met deze jongeren kunnen worden voorkomen.
Of voorvallen zoals besproken in het Radio 1 journaal van 7 februari 2011 voorkomen kunnen worden door meer kennis bij politie- en justitie-ambtenaren over autisme, valt niet met zekerheid te zeggen. Ongetwijfeld zal meer bekendheid tot meer begrip leiden.
Bent u het eens met de directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme dat het effectiever is als de politie hun aanpak aanpast aan kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking)? Zo ja, hoe wordt nu in de praktijk met deze groep omgegaan?
Bij de politie wordt allereerst gekeken naar de persoon van de jongere in relatie tot het gepleegde delict, zowel bij het verhoor als bij de aanpak. In het geval van een zogenoemde kwetsbare verdachte kan de hulp ingeroepen worden van gespecialiseerde rechercheurs.
Als er nog geen beleid is gemaakt ten aanzien van de aanpak van kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking), hoe gaat u dat in de toekomst dan aanpakken zodat de aanpak effectief is en recidive wordt voorkomen?
Er wordt geen beleid gemaakt voor specifieke stoornissen of beperkingen. Er zijn vele vormen van autisme en beperkingen en de politie kan zich niet specialiseren op elke vorm. De politie werkt op een zorgvuldige manier met jeugdigen. Om recidive te voorkomen, wordt bij elke jongere gekeken naar de persoon en de omgevingsfactoren en worden verbetermaatregelen daarop afgestemd.
Vindt u dat kinderen met autisme behandeld moeten worden in de jeugdgevangenis en hoe beoordeelt u de opmerking van de jongere in de uitzending die zegt niet geholpen te worden? Vergroot dit de kans op recidive?
In alle justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) is aandacht voor jongeren met een psychiatrische of gedragsstoornis en iedere JJI is in staat behandeling aan te bieden. Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gekeken waar een jongere het beste zou kunnen worden geplaatst gezien de specifieke problemen die een jongere kan hebben. Zo heeft bijvoorbeeld JJI De Hartelborgt een Very Intensive Care (VIC)-afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van psychiatrische stoornissen.
Binnen alle JJI’s wordt gewerkt met de basismethodiek YOUTURN. Deze methodiek schrijft voor dat iedere nieuw ingestroomde jongere gescreend wordt binnen 24 uur na binnenkomst met het instrument MAYSI-2.
De MAYSI-2 is een screeningsinstrument specifiek ontwikkeld voor gebruik in een JJI en identificeert jongeren die mogelijk met geestelijke gezondheidsproblemen te kampen hebben. De uitslagen van de MAYSI-2 worden beoordeeld door een gedragsdeskundige.
Jongeren in een JJI worden daarnaast ook binnen twee weken gescreend met het instrument SDQ volgens de basismethodiek YOUTURN. De SDQ is gericht op het screenen van psychiatrische problematiek en vaardigheden bij jongeren en adolescenten.
Hoe beoordeelt u de gebrekkige kennis over de Autipas? Wat wordt gedaan om de bekendheid van de Autipas en het omgaan met autistische crimineeltjes bij de politie te verbeteren?
Mocht een jongere aangeven dat hij een Autipas heeft, dan houdt de politie hier rekening mee. Dit past ook in de persoonsgerichte aanpak die de politie hanteert bij jongeren. Het waar nodig vergroten van de bekendheid van de Autipas bij de politie heeft mijn aandacht.
Bent u bekend met het artikel «Gewoon van buiten, maar vol problemen»2
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat deze jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problematiek, zoals schulden, beperkt aanpassingsvermogen, psychische en psychiatrische problemen, seksueel misbruik en/of verslaving hebben of een groter risico lopen deze problemen te krijgen? Bent u bekend met gebrek aan coördinatie in de zorg? Zo ja, wat gaat u doen om de samenhang in de zorg ter preventie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mij bekend dat jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problemen hebben. Deze jongeren zijn gebaat bij een integrale aanpak van hun problemen. Op dit moment vindt al samenwerking plaats tussen Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)- en Gehandicaptenzorg (GHZ)-instellingen in de aanpak van verstandelijk gehandicapten met een psychiatrische stoornis. Daarom biedt de decentralisatie van onder meer de jeugdzorg, de AWBZ-begeleiding en de Wajong naar gemeenten kansen voor het realiseren van een integrale aanpak op het gebied van onderwijs-zorg en arbeidsmarkt op zowel lokaal als regionaal niveau.
Deelt u de mening dat gezien de grote problemen en risico’s van deze doelgroep en de gebrekkige ondersteuning het menselijker, goedkoper en veiliger is de ondersteuning te verbeteren, dan erop te bezuinigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op een betere organisatie en coördinatie van de zorg en begeleiding van kwetsbare mensen op meerdere levensterreinen in het gemeentelijk domein. Dat betekent ook dat gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen (en voor een deel al hebben) om preventief te werk te gaan om afglijden van met name deze kwetsbare mensen richting criminaliteit te voorkomen. Dit zal in samenhang met politie en justitie, maar vaak ook in samenwerking met bijvoorbeeld de GGZ-instellingen vorm gegeven moeten worden.
Onderkent u het risico dat bezuinigen op deze groep kwetsbare mensen het risico vergroot op het afglijden naar het verkeerde pad, zoals deskundigen in het hierboven genoemde artikel ook stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u, in het licht van bovenstaande vragen, de uitspraak in het artikel dat kinderen met een laag IQ, autisme en andersoortige meervoudige problematiek zich in de steek gelaten voelen?
Kinderen met een laag IQ en bijkomende psychische problematiek vormen van kinds af aan een kwetsbare groep die ook door dit kabinet niet in de steek gelaten wordt. Het kabinet wil daarom gemeenten zo toerusten dat kan worden ingezet op preventie en vroegsignalering en op een integrale aanpak in de buurt, zowel in gezinnen als op scholen. Juist met als doel te voorkomen dat deze kinderen structureel in de problemen komen.
Drugs, drank en telefoons in tbs-klinieken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van PowNews waarin wordt gesproken over blowende, drinkende, en bellende jeugdigen in (jeugd-) tbs-klinieken?1
Ja. Het item van Pownews gaat overigens niet over jeugdigen in (jeugd-)tbs klinieken maar over jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting (JJI).
Is het waar dat (jeugd-)tbs’ers in de klinieken beschikking hadden over drank, drugs en telefoons? Zo nee, heeft u een vermoeden waar deze uitspraak dan vandaan komt? Zo ja, is het waar dat de drugs, drank en telefoons door bewakers naar binnen zijn gebracht? Zo nee, hoe komen de (jeugd-)tbs’ers hier dan aan? Zo ja, is het bekend welke bewakers dat zijn en zijn zij aangesproken op hun gedrag?
In de JJI’s heerst een totaalverbod op het bezit en gebruik van drank en drugs. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 14 juni 2010 in een beleidsreactie op het rapport Middelengebruik bij jongens in justitiële jeugdinrichtingen laten weten dat de conclusies uit dat rapport aanleiding vormden voor het verder aanscherpen van de maatregelen om bezit en gebruik van verboden middelen tegen te gaan2.
De maatregelen zien op het versterken van toezicht en controle enerzijds en van preventie en behandeling anderzijds. De belangrijkste maatregelen zijn:
Deze maatregelen moeten leiden tot het verder terugdringen van middelengebruik en -bezit. Jeugdigen die in een JJI terecht komen, worden vaak gekenmerkt door zeer hoogfrequent en problematisch middelengebruik. Dat betekent enerzijds dat de JJI’s veel aandacht besteden aan het terugdringen van bezit en gebruik van middelen – door controle én behandeling – maar anderzijds dat er altijd jongeren zullen zijn die er af en toe in slagen om de controle en het toezicht te omzeilen. In dat geval worden passende sancties – bijvoorbeeld uitstel van verlofactiviteiten – en gerichte controle toegepast ten aanzien van de betreffende jeugdige(n).
Mobiele telefoons zijn niet toegestaan in de JJI’s. Jongeren mogen op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon in de inrichting. Op deze manier kunnen zij contact onderhouden met bijvoorbeeld hun ouders en advocaat. Daarnaast kunnen jongeren tijdens onbegeleid verlof gebruik maken van mobiele telefoons van de JJI’s waarmee alleen naar bepaalde nummers gebeld kan worden.
In het item van Pownews is te zien dat enkele jeugdigen beschikking hebben gehad over een mobiele telefoon. De filmpjes die enkele maanden geleden op YouTube zijn geplaatst (zie de antwoorden op de vragen 4 en 5), zijn hiermee mogelijk opgenomen. Na de uitzending van Pownews op 7 februari is opnieuw een zogenaamde «spitactie» gehouden op de zogeheten ITA-afdeling (Individuele Traject Afdeling) van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen waar deze jongeren verblijven. Bij deze actie zijn een mobiele telefoon, softdrugs en gemixte drank in limonadeflessen gevonden. Alle aangetroffen contrabande is in beslag genomen.
De controle op het bezit en/of gebruik van middelen op de ITA-afdeling in genoemde inrichting is verder aangescherpt. Zo is de frequentie van de standaard kamerinspecties en urinecontroles opgevoerd. Het bezoek wordt gefouilleerd en mag maximaal drie, in plastic «gesealde» artikelen invoeren. De kleding en het schoeisel van de jongeren worden extra gecontroleerd en er vindt extra controle plaats van de medewerkers.
Binnen de bewuste inrichting wordt momenteel onderzocht hoe de verboden zaken zijn binnengekomen.
Is het gebruikelijk dat tbs’ers beschikking hebben over telefoon en internet?
JJI-jongeren hebben geen vrije beschikking over telefoons en internet. Wel hebben ze daartoe beperkte en gecontroleerde toegang. Zo beschikken ze niet over een eigen mobiele telefoon, maar kunnen ze op gezette tijden gebruik maken van de vaste telefoon op de groep.
Gebruik van internet vindt alleen op school plaats: onder toezicht en in het kader van de behandeling of opleiding, bijvoorbeeld om specifieke vaardigheden te oefenen met het oog op terugkeer naar de maatschappij. Zo is het mogelijk dat jongeren onder begeleiding van een pedagogisch medewerker of docent leren internetbankieren.
Is het waar dat het filmpje dat in PowNews wordt getoond, is opgenomen in een (jeugd-)tbs-kliniek? Zo ja, hoe kan dat? Hoe kan het dat dit filmpje op YouTube wordt geplaatst?
Afgaande op de beelden moet ik inderdaad vaststellen dat het filmpje deels is opgenomen in één JJI, locatie Kolkemate in Zutphen. De filmpjes zijn echter bewerkt voordat ze op internet zijn geplaatst en bevatten mogelijk ook oude beelden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat Justitie dit filmpje diezelfde dag nog van YouTube heeft verwijderd? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Voor zover bekend zijn er in de periode november – december 2010 door/via jeugdigen van de ITA-afdeling vier filmpjes op Youtube geplaatst. Deze filmpjes zijn – na de ontdekking ervan eind december 2010 – op verzoek van DJI begin januari 2011 door Youtube verwijderd. DJI heeft YouTube daartoe verzocht omdat de slachtoffers van deze JJI-jongeren op deze manier ongewild geconfronteerd kunnen worden met de daders, waarbij de filmpjes ten onrechte de suggestie wekken dat deze jongeren niet behandeld worden en hun verblijf in een JJI een «vrolijke vakantie vol drank- en drugsgebruik» is.
Wat hebben (jeugd-)tbs’ers nog meer in hun bezit of waar hebben zij toegang toe wat niet strookt met hun behandeling of hun aanwezigheid in de kliniek?
Indien in een inrichting contrabande – bijvoorbeeld drugs of alcohol, voorwerpen die als wapen kunnen dienen, of aanstekers – is aangetroffen, dan wordt dit bij de sectordirectie JJI gemeld door middel van een «melding bijzonder voorval».
Uit een analyse van de beschikbare gegevens over 2010 blijkt dat de helft van de JJI’s gedurende dat jaar melding heeft gemaakt van het aantreffen van verboden goederen. In totaal zijn in 2010 dertien meldingen bijzonder voorval ontvangen waaruit blijkt dat een of meer van bovengenoemde voorwerpen zijn aangetroffen in de inrichting.
Kan de conclusie getrokken worden, naar aanleiding van dit en andere incidenten, dat er iets schort aan het toezicht en de controle in (jeugd-) tbs-klinieken? Zo ja, hoe wilt u door te bezuinigen, toch orde op zaken stellen in de tbs-klinieken?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 is het beleid gericht op terugdringen van bezit en gebruik van drank en drugs, recent aangescherpt. Ik zal de verdere implementatie en uitvoering van de genoemde maatregelen nauwlettend blijven volgen.
Is het waar dat tbs’ers geen behandeling krijgen ook al hebben ze er wel recht op, zoals in het filmpje wordt gesteld? Zo ja, waarom krijgen zij geen behandeling? Zo nee, is dat in lijn met hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen over de versobering van de longstay-afdelingen?
Jeugdigen in de JJI’s worden wel degelijk behandeld. Alle JJI’s werken sinds 2010 met de basismethodiek YOUTURN, waarmee voor alle jeugdigen voorzien is in een basisaanbod voor de eerste drie maanden. Jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, dus ook jongeren met een PIJ-maatregel, ontvangen een behandelaanbod op maat. Dit betekent dat per jeugdige bekeken wordt welke gedragsinterventie of (externe) hulpverlening noodzakelijk is gezien de vaak complexe en meervoudige problematiek. Met het toezenden van de «eindrapportage kwaliteitsverbetering justitiële jeugdinrichtingen» heb ik uw Kamer op 9 november 2010 uitgebreid geïnformeerd over de gerealiseerde verbeteringen inzake de begeleiding en behandeling in de JJI’s3.
Het item van Pownews heeft betrekking op jongeren die zijn geplaatst op de ITA-afdeling van JJI-locatie Kolkemate in Zutphen. De ITA is een speciale afdeling voor «groepsongeschikte» jongeren die het proces op een reguliere afdeling dermate verstoren dat ze een negatieve invloed hebben op groepsgenoten. Ze zijn veelal niet gemotiveerd om aan hun behandeling mee te werken. Op de ITA krijgen ze een individueel traject aangeboden dat specifiek is afgestemd op de aard en de ernst van de gedrags- en psychische problematiek van de jongere. Het dagprogramma op de ITA bestaat onder meer uit scholing en/of arbeid, sport- en recreatieactiviteiten en zelfverzorging. Daarnaast worden – ook aan de betrokken jongeren – verschillende therapieën en gedragsinterventies aangeboden, zoals agressieregulatietrainingen, cognitieve gedragstherapieën en EMDR, een therapie gericht op traumaverwerking.
Met versobering van de longstay-afdelingen heeft een en ander niets te maken. De longstay-afdelingen zijn gesitueerd in drie forensisch psychiatrische centra die behandeling bieden aan meerderjarige tbs-gestelden. De behandeling op deze afdelingen is niet gericht op resocialisatie, maar kenmerkt zich door langdurige verpleging van de tbs-gestelden. Binnenkort zend ik u een beleidsbrief waarin ik mijn voornemens voor de tbs uiteen zet. In de brief zal ik tevens ingaan op de versobering van de longstay-afdelingen.
Deelt u de mening dat jongeren op deze manier uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling om van hun geestesziekte af te komen? Zo ja, waarom is niet eerder op dit signaal gereageerd? Zo nee, hoe ziet u dan dit signaal van deze jongeren?
Nee, ik deel de mening dat deze jongeren uit wanhoop aandacht vragen voor hulp en behandeling volstrekt niet. Het gaat om jongeren die op de ITA zijn geplaatst omdat ze ongeschikt zijn om op een reguliere afdeling van een JJI te functioneren. Alle jongeren, ook jongeren op de ITA, krijgen behandeling en begeleiding aangeboden, naast onderwijs, sport en andere gangbare onderdelen van een dagprogramma.
Sommige jongeren, en dat geldt in het bijzonder voor jongeren op de ITA, zijn echter zeer moeilijk te motiveren. Het gebrek aan motivatie kan er soms toe leiden dat jongeren zich volledig ontrekken aan welke vorm van onderwijs, behandeling of begeleiding dan ook. De betrokken medewerkers in de JJI’s – van groepsleider tot psychiater – zullen zich tot het uiterste inspannen om jongeren tot medewerking te bewegen, maar dat heeft helaas niet altijd het gewenste resultaat tot gevolg.
Van een gebrek aan behandeling is dus geen sprake. Sterker nog, sinds 2008 zijn grote verbeteringen in de behandeling van jeugdige delinquenten in de JJI’s gerealiseerd. Deze inspanningen worden gecontinueerd.
Het feit dat tien van de veertien maaltijden in het HAGAziekenhuis in Den Haag halal zijn |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat in de nieuwe voedingscentra van het Hagaziekenhuis tien van de veertien maaltijden halal zijn waardoor patiënten die niet halal willen eten dus maar een heel beperkte keuze uit vier maaltijden hebben?1
Het Hagaziekenhuis geeft aan dat ten onrechte in HagaActueel is opgenomen dat tien van de veertien maaltijden halal zijn. In totaal zijn er 32 maaltijden voor volwassenen en 16 voor kinderen waarbij rekening wordt gehouden met alle diëten en geloofsovertuigingen. Zowel voor volwassenen als voor kinderen zijn 9 maaltijden halal. Overigens betekent het feit dat een maaltijd halal is niet per definitie dat de maaltijd vlees bevat van ritueel geslachte dieren. Ook vegetarische maaltijden of maaltijden met vis of ei kunnen halal zijn. Het Hagaziekenhuis geeft aan dat bij de maaltijden voor volwassenen en kinderen respectievelijk in twee en drie van de maaltijden halal gecertificeerd vlees of kip wordt gebruikt.
Wat vindt u van die verhouding?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat halal maaltijden op geen enkele wijze bijdragen aan het genezingsproces van patiënten?
Ik vind het van belang dat ziekenhuizen kwalitatief goede zorg bieden. Kwaliteit van zorg beslaat vele aspecten die in meer of mindere mate bijdragen aan het genezingsproces. De voedingstoestand van een patiënt, en daarmee de kwaliteit van de voedinginname, is van niet te onder schatten invloed op het genezingsproces. Halalmaaltijden kunnen gezond zijn en hieraan voldoen. Halal maaltijden worden gegeven om rekening te houden met de religieuze overtuiging van de patiënt, zoals dat ook gebeurt met vegetariërs, hindoes, etc.
In hoeverre zijn patiënten op de hoogte wat halal betekent? Vindt u niet dat moet worden uitgelegd dat het hier om vlees gaat van ritueel zonder verdoving geslachte dieren?
Ik vind het van belang dat patiënten goed worden voorgelicht over de maaltijden die geserveerd worden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat in het Hagaziekenhuis niet gebeurt. Zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb aangegeven betekent het feit dat een maaltijd halal is niet per definitie dat vlees van ritueel, zonder verdoving, geslachte dieren wordt gebruikt.
Wat gaat u doen om deze islamisering te stoppen?
In artikel 3 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen staat opgenomen dat: «Voor zover het betreft zorgverlening die verblijf van de patiënt of cliënt in de instelling gedurende tenminste het etmaal met zich brengt, draagt de zorgaanbieder er tevens zorg voor dat in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten». Ik vind het niet vreemd dat ziekenhuizen, in het verlengde daarvan, ook rekening houden met religieuze voorkeuren, zoals joodse, islamitische, hindoestaanse, katholieke of boedistische, ten opzichte van maaltijden en zie dan ook geen reden om hier tegen op te treden.
De gevaarlijke bijwerkingen van het Mexicaanse griepvaccin |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het vaccin tegen de Mexicaanse griep een verhoogd risico op slaapziekte bij kinderen veroorzaakt in Zweden en Finland?1
Ik volg de informatie over dit onderwerp aandachtig. Voor de kinderen en alle direct betrokkenen is de diagnose narcolepsie heel vervelend.
Op dit moment wordt door de Finse registratie autoriteiten onderzocht of er inderdaad een verband is tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie in (een regio van) Finland. Ook in Zweden worden meldingen onderzocht.
Aan het gebruik van geneesmiddelen (en dus vaccins) zijn altijd bepaalde risico’s verbonden. Daarom worden deze zo goed mogelijk onderzocht. Dit gebeurt zowel bij klinische testen vóórdat een middel wordt toegelaten voor gebruik, als nadat het middel daadwerkelijk in gebruik genomen is. Zeldzame bijwerkingen zoals narcolepsie komen, mits aanwezig, pas naar voren komen als middelen op grote schaal worden gebruikt. Narcolepsie als bijwerking is niet naar voren gekomen bij de klinische testen van Pandemrix. Het is daarom van belang om ook tijdens het gebruik goed te blijven letten op bijwerkingen. In Nederland is dat de taak van het Nederlandse Bijwerkingen Centrum Lareb. Tot dusver zijn er onder kinderen die in Nederland gevaccineerd zijn met Pandemrix twee meldingen van narcolepsie ontvangen. Het is belangrijk om bij de interpretatie van de huidige en komende gegevens rekening te houden met de achtergrondincidentie van narcolepsie van ongeveer één tot twee patiënten per 100 000 inwoners.
Europese studies moeten uitwijzen of er een oorzakelijk verband bestaat tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie.
Ik volg de ontwikkelingen op de voet, zowel nationaal via het Nederlandse Bijwerkingen Centrum Lareb, als internationaal via het Europees Geneesmiddelen Agentschap EMA, waar het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) Nederland vertegenwoordigt in de Pharmacovigilance Working Party.
Klopt het dat het om het vaccin Pandemrix gaat van fabrikant GlaxoSmithKline, en dat ook in Nederland kinderen met dit vaccin zijn ingeënt op advies van onder andere viroloog Ab Osterhaus?
Ja, de naam van het vaccin is Pandemrix, de houder van de handelsvergunning is GSK. Het vaccin is toegelaten voor gebruik («geregistreerd») door het Europees Geneesmiddelen Agentschap. Het advies tot vaccineren is gegeven door een deskundigenberaad, onder gedeeld voorzitterschap van de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding en de voorzitter van de Gezondheidsraad.
Worden op dit moment nog kinderen ingeënt met Pandemrix? Zo ja, waarom?
Nee, het vaccins is éénmalig gebruikt tijdens de grieppandemie van 2009.
Heeft u maatregelen getroffen om kinderen die zijn ingeënt met Pandemrix extra te monitoren op slaapziekte?
Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb ontvangt en onderzoekt sinds eind 2009 alle meldingen van bijwerkingen op Pandemrix en heeft hierover gepubliceerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Vanaf de eerste meldingen is Lareb extra alert op narcolepsie en onderzoekt alle gemelde verdenkingen op narcolepsie bij gevaccineerde kinderen zorgvuldig.
Bent u van plan in Nederland een onderzoek te starten naar de bijwerkingen van vaccins?
In Nederland kennen we, net als in andere landen, een registratiesysteem voor bijwerkingen van medicijnen, waaronder vaccins. In Nederland verzorgt Lareb dit, onafhankelijk van fabrikanten en overheid. Er is in 2009 een onderzoek gestart in negen landen van de Europese Unie dat alle pandemische vaccins bestudeert en ook de mogelijke effecten van pandemie zelf. In dit zogenoemde VAESCO-onderzoek participeert ook Nederland, de coördinatie is in handen van de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC)2. De resultaten van het onderzoek worden verwacht in de zomer van 2011.
Het bericht over euthanasie bij baby's die niet gemeld wordt |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Euthanasie bij baby's niet gemeld»?1
Ja.
Klopt het bericht dat euthanasie bij baby’s nauwelijks gemeld wordt, omdat artsen verschillend oordelen over de vraag wanneer er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
De Commissie Late Zwangerschapsafbreking en Levensbeëindiging bij Pasgeborenen geeft in haar jaarverslag aan dat er verschillende redenen zijn die aan het uitblijven van meldingen ten grondslag kunnen liggen, waaronder de invoering van de 20-weken-echo op 1 januari 2007, onvoldoende bekendheid bij de artsen met de criteria en de procedure, verschillen van inzicht binnen de beroepsgroep en wellicht ook de vrees om in een justitiële procedure te worden betrokken. De commissie heeft verscheidene activiteiten ontplooid die er op gericht waren een gedachtewisseling binnen en met de beroepsgroep te bevorderen. Ik steun de commissie in haar constatering dat aan belangrijke aspecten rondom de besluitvorming van actieve levensbeëindiging van zwaar gehandicapten pasgeborenen, waaronder het beter ontwikkelen van palliatieve sedatie, prioriteit moet worden gegeven en dat het op de weg van de artsen ligt om hier het voortouw in te nemen. Uiteindelijk blijft het aan de individuele arts om met zijn professionele beoordelingskader de ondraaglijkheid enuitzichtloosheid van het lijden van een pasgeborene te beoordelen.
Klopt het bericht dat er maar slechts vijf meldingen van levensbeëindiging bij baby’s zijn gemeld? Hoe verhoudt het aantal meldingen zich tot de realiteit? Bent u van mening dat alle gevallen van levensbeëindiging gemeld dienen te worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
In 2009 en 2010 heeft de commissie in totaal vier meldingen van late zwangerschapsafbreking ontvangen en één melding van levensbeëindiging. De realiteit ten aanzien van late zwangerschapsafbreking laat zien dat de technische mogelijkheden van prenataal onderzoek enorm zijn toegenomen en dat ernstige afwijkingen bij de vrucht in een veel vroeger stadium worden geconstateerd. Als de ouders op een dergelijk moment besluiten tot het afbreken van de zwangerschap maar dit doen voor de 24-ste week dan wordt deze afbreking gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), niet bij de commissie. De commissie stelt ten aanzien van levensbeëindiging bij pasgeborenen dat artsen verschillend oordelen over de stervensfase van het kind en of het onvermijdelijk overlijden gezien moet worden als levensbeëindiging of een natuurlijke dood. Het is aan de artsen te komen tot consensus. Zie voor verdere beantwoording vraag 2 en 4.
Bent u het eens met de commissie die stelt dat de nicu’s (neonatale intensive care units) het ontwikkelen van palliatieve sedatie bij kinderen en pasgeborenen hoge prioriteit moeten geven? Hoe gaat u dit stimuleren?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u dat er een uniforme richtlijn voor levensbeëindiging van pasgeborenen moet komen? Welke verantwoordelijkheid heeft u bij het tot stand brengen van deze richtlijn?
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg van 10 februari 2011 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat psychiatrische patiënten in Nederland veel vaker alleen gelaten worden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Andere landen laten patiënten minder alleen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat uit internationale vergelijkingen blijkt dat Nederland koploper separeren is? Hoe verklaart u dat, en wat is uw ambitie om dit tegen te gaan?
Het is mij bekend dat Nederland internationaal hoog scoort als het gaat om het separeren van psychiatrische patiënten. Er is in Nederland een historische voorkeur voor separeren boven een maatregel zoals dwangmedicatie. Finland en Ierland hebben een vergelijkbaar beleid. De reden voor dit beleid ligt in het feit dat in Nederland van oudsher dwangmedicatie ingrijpender wordt gevonden dan opsluiting. Verschillen in separatiecijfers zijn geen indicatie voor meer of minder kwaliteit van zorg. Andere landen medicaliseren of fixeren sneller onder dwang.
Een belangrijk aspect van mijn beleid is het terugdringen van dwang en drang. In Nederland hebben we daarom afspraken gemaakt om het separeren tot het minimum te beperken. Deze cultuuromslag is gaande sinds 2000. Om dit proces verder te ondersteunen zijn in de afgelopen jaren een aantal concrete zaken in gang gezet. Ten eerste is er vanaf 2006 een beleidsregel voor het financieren van de zogenaamde «dwang en drang»-projecten. Deze projecten kunnen beschouwd worden als goede voorbeelden oftewel «best practices» voor het terugdringen van dwang en drang. Dankzij dit beleid is er vanaf 2006 een gestage afname te zien van het aantal separaties en de duur daarvan, terwijl er geen (evenredige) toename van dwangmedicatie of andere dwangtoepassingen waargenomen is. Onlangs is deze beleidsregel voor één jaar verlengd. Ten tweede is kort geleden een intentieverklaring ondertekend door een aantal partijen (VWS, GGZNL, NVvP, LPGGZ, e.d.) met als doel het committeren van deze partijen aan het terugdringen van dwang en drang en het borgen van de «dwang en drang»-projecten in de lijn. Hieruit spreekt een duidelijke ambitie van alle partijen in de geestelijke gezondheidszorg om het aantal en de duur van alle dwangtoepassingen tot het minimum terug te brengen. Ten derde heeft mijn ambtsvoorganger in 2010 veldpartijen opgeroepen om een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang te ontwikkelen. Een dergelijke richtlijn is een goed instrument om het beleid rond het terugdringen van dwang en drang te ondersteunen en de goede voorbeelden opgedaan bij alle «dwang en drang»-projecten zorgvuldig te bundelen.
Bent u het eens met de uitspraak «behandelen is gericht op verandering, verandering doe je niet onder dwang»?2
Dwangbehandeling komt voor in de GGZ. Een patiënt kan bijvoorbeeld onder dwang medicatie krijgen toegediend of moet verplicht met een rechterlijke machtiging op een afdeling verblijven. Hiervoor zijn altijd gegronde redenen aanwezig en er liggen uiterst zorgvuldige procedures aan ten grondslag.
Dwangbehandeling en dwangopname worden alleen in uiterste noodzaak toegepast (zijn altijd een ultimum remedium) en worden alleen daar toegepast waar alle andere opties niet tot een gewenst resultaat hebben geleid of waar aannemelijk is dat zij niet tot een gewenst resultaat zullen leiden. Consensus over de behandeling met betrokken partijen (patiënt, eventueel diens vertegenwoordiger en de betrokken hulpverleners) bij de behandeling is uitgangspunt.
Kent u de onderzoeken, van onder andere Bert van der Werf, waaruit blijkt hoe groot de persoonlijke en psychische schade van separeren is? Welke conclusie trekt u hieruit?
In de GGZ is vanaf 2000 een cultuuromslag in gang gezet. De insteek is meer gericht op voorkomen dan separeren. Mensen eenzaam opsluiten is een zeer ingrijpende maatregel die diepe impact heeft en sporen achterlaat. Het beleid is erop gericht om separeren en andere dwangtoepassingen tot het minimum te beperken en zoveel mogelijk terug te dringen. Op basis van recente wetenschappelijke literatuur kunnen de cijfers van Bert van de Werf weerlegd worden of als achterhaald betiteld worden. In het NRC-artikel staat ook dat het vergelijkend internationaal onderzoek van Bert van der Werf naar eigen zeggen «impressionistischer» van aard was. Er kunnen daarmee vraagtekens bij de onderbouwing van zijn onderzoek geplaatst worden.
Wat is uw reactie op de stelling dat het volledig isoleren van patiënten in Nederland nog wordt gezien als een behandelmethode, terwijl we weten dat isolatie door patiënten vaak als traumatisch wordt ervaren? Deelt u de mening dat deze Nederlandse visie achterhaald is, en dat het traumatiseren van patiënten geen onderdeel kan zijn van een behandeling?
Het is mij bekend dat dwangtoepassingen, waaronder isolatie, door patiënten als traumatisch worden ervaren. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger beleid ingezet gericht op het terugdringen van dwang en drang. Ik zet dit beleid voort. Traumatiseren is nooit onderdeel of doel van een behandeling. Tijdens een behandeling kan het echter noodzakelijk of zelfs wenselijk zijn de cliënt vanuit veiligheidsperspectief de bescherming van een separeerruimte te geven. Dat kan voor de patiënt maar ook voor de veiligheid van de hulpverleners noodzakelijk zijn.
Mijn beleid gericht op het verminderen van dwang en drang zal echter, hoe spijtig ook, nooit tot een volledig verdwijnen van dwangtoepassingen in de GGZ leiden. Er zullen immers altijd patiënten zijn op wie dwang zal moeten worden toegepast gelet op hun geestelijke gezondheidssituatie. Daarnaast moet ook het perspectief van de hulpverleners en de medepatiënt bij de beoordeling wel of niet overgaan tot separatie worden betrokken. Soms is er geen alternatief om de veiligheid in de kliniek te borgen. Als separatie toch noodzakelijk is, dan overgaan tot snelle mobilisatie of re-integratie van de cliënt.
Wat is uw reactie op de stelling dat, hoewel er nieuwe, betere behandelmethoden zijn, oude methoden nog altijd worden gebruikt? Welke maatregelen worden genomen om juist die toepassing van verbeterde behandelmethoden te stimuleren? Welke stappen zet u?
«Evidence based»-methoden zijn uitgangspunt bij behandeling. GGZ Nederland is nu bezig alle «best practices» of alternatieven die bijdragen aan het terugdringen van dwang en drang in kaart te brengen. In oktober 2011 zal dit proces afgerond zijn. Daarnaast is geld beschikbaar gesteld om deze «best practices» te implementeren en te borgen bij behandeling en begeleiding van patiënten die zeer intensieve zorg nodig hebben. Ten slotte heeft mijn ambtsvoorganger, zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 vermeld, veldpartijen opgeroepen om een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang te ontwikkelen. Ik heb er alle vertrouwen in dat veldpartijen de laatste stand van de wetenschap in de multidisciplinaire richtlijn zullen meenemen, en zal toezien op een vlotte ontwikkeling van deze multidisciplinaire richtlijn.
Welke alternatieven voor dwang en drang zijn (onder andere uit het buitenland) u bekend, zoals meer personeel, en in hoeverre wilt u zich inspannen deze in Nederland te introduceren?
Er zijn mij diverse alternatieven bij zeer intensieve zorgvragen bekend. Te denken valt daarbij aan: «één op één»-begeleiding, opschaling bij crises, intensieve care units, inzet van ervaringsdeskundigen, familieparticipatie, comfortrooms, «eerste vijf minuten»-methodiek en vele andere. In 2010 heeft mijn ambtsvoorganger GGZ Nederland gevraagd alle «best practices» of alternatieven die bijdragen aan terugdringen van dwang en drang in kaart te brengen. In oktober 2011 zal dit overzicht afgerond zijn. Daarnaast heb ik gelden beschikbaar gesteld om deze practices te implementeren en te borgen bij behandeling en begeleiding van zeer zorg intensieve cliënten.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over verwarde mensen in de politiecel? Waarom worden verwarde mensen in Nederland eerst in de politiecel gezet, in plaats van meteen te worden behandeld in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u de mening dat zorg vanuit menselijkheid (ook in het weekend) altijd voor opsluiten gaat?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op kamervragen over verwarde mensen in de politiecel en ik deel de mening dat zorg altijd voor opsluiten gaat. Het beleid in Nederland is er op gericht dat verwarde mensen niet eerst in een politiecel worden gezet. Opsluiting van verwarde personen in een politiecel is echter niet altijd te voorkomen. Een enkele keer wanneer een verwarde, angstige of agressieve patiënt via de politie in beeld komt bij de GGZ kan het in afwachting van plaats en plaatsing, noodzakelijk zijn een patiënt tijdelijk op het politiebureau vast te houden. Opsluiting in een politiecel vindt dus slechts plaats als tijdelijke eerste opvang, totdat een psychiater kan beoordelen of doorverwijzing naar een GGZ-instelling wenselijk is. Alle partijen, politie, GGZ en acute diensten spannen zich tot het uiterste in deze ongewenste situatie zo kort mogelijk te houden en zo snel mogelijk toeleiding naar zorg te bewerkstelligen.
GGZ Nederland en de politie leggen momenteel de laatste hand aan een convenant met betrekking tot zorg rondom patiënten en eerste opvang.
Verder is in de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voorgesteld om de crisisopvang zoveel mogelijk te organiseren op een plaats die ingericht is voor zorg met slechts als ultimum remedium een politiecel.
Deelt u voorts de mening dat de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) te weinig mogelijkheden biedt om vroeg hulp te bieden, zodat separeren kan worden voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat de nieuwe wet verplichte ggz, die hier een oplossingen voor biedt, daarom snel naar de Kamer moet worden gezonden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In de huidige Wet bopz kan inderdaad niet altijd in een vroeg stadium die zorg ambulant verleend worden die wel noodzakelijk is. In het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg (WvGGZ) zijn meer interventies mogelijk om al reeds in de ambulante sfeer schade af te wenden of te voorkomen. Zo kan iemand reeds thuis intensief worden begeleid of alleen voor de toediening van de voorgeschreven medicatie naar de polikliniek worden gebracht. De interventie moet zijn omschreven in de door de rechter opgelegde zorgmachtiging. Onder de Wet bopz was hier veelal een verblijf aan gekoppeld van minimaal drie dagen. Het wetsvoorstel is overigens op 14 juni 2010 bij uw Kamer ingediend (nr. 32 399).
Kent u de toezegging uit 2008 van uw ambtvoorganger dat er zo snel mogelijk een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang zou komen? Waarom is deze er nog steeds niet?
Ja, ik ken de toezegging van mijn ambtsvoorganger. Het Trimbos Instituut heeft een voorstudie gedaan naar de haalbaarheid en wenselijkheid van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang. Dit rapport heeft mijn ambtsvoorganger op 17 februari 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden. Met zijn brief van 22 juli 2010 aan de Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven positief te staan tegenover de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang en de beroepsgroepen te zullen oproepen om zo snel mogelijk met een plan van aanpak voor de ontwikkeling en de implementatie van de richtlijn te komen. Bovenstaande heb ik met mijn brief van 5 augustus 2010 aan veldpartijen kenbaar gemaakt. Kort geleden heb ik bij de beroepsgroepen navraag gedaan naar de stand van zaken rondom het plan van aanpak. Partijen hebben mij een eerste globaal plan van aanpak toegezonden dat nu ter beoordeling voorligt. Op basis hiervan zullen zij de richtlijn ontwikkelen en implementeren. Alle betrokken partijen (V&VN, NIP en NVvP) evenals GGZ Nederland onderschrijven het belang van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang.
De voortgang hiervan is een vast bespreekpunt op de agenda van de Stuurgroep dwang en drang.
De ontwikkeling van een richtlijn is altijd een langdurig traject. Dit geldt in het bijzonder voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn, omdat hierbij verschillende partijen, elk met zijn eigen deskundigheid en zienswijze, nauw betrokken zijn. Ik zal toezien op een vlotte voortgang.
Deelt u de mening dat het instellen van een high care/ intensive care voor de ggz, waarbij intensief behandelen centraal staat een menswaardig alternatief is voor lange opsluiting? Zo ja, bent u voornemens te zorgen voor meer high care afdelingen in de ggz?
Langdurige opsluiting wordt binnen de GGZ als zeer ongewenst gezien. Daar waar zeer intensieve zorg noodzakelijk is, kan deze binnen de beschermende omgeving van een intensive care unit (ICU) worden uitgevoerd. Diverse instellingen hebben al ICU’s of zijn er mee bezig. Waar deze ICU’s nog niet zijn gevormd, is een andere vorm van intensieve zorg gewenst (b.v. «één op één»-begeleiding door gespecialiseerde begeleiders).