De griepvaccinatie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending waarin de werking van de griepvaccinatie in twijfel wordt getrokken?1
Ik ben het niet eens met de conclusies uit de Zembla-uitzending waarin de werking van het griepvaccin in twijfel wordt getrokken. Zie voor een nadere toelichting mijn reactie op uw overige vragen.
Heeft u kennis over zodanige restricties dat een zogenaamd dubbelblindonderzoek zowel wat betreft de tijd er voor nodig, als wat betreft medisch-ethische redenen uitvoering van deze effectiviteittest en veiligheidstest belemmert? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en door welke instantie worden deze belemmeringen opgeworpen?
In Nederland is in 1994 al een dubbelblind (overheidsgefinancierd) onderzoek uitgevoerd naar het voorkómen van influenza bij 60-plussers2, 3. Dit toonde substantiële effectiviteit van vaccinatie aan op het voorkómen van griep. Een dubbelblind onderzoek met als uitkomstmaten ernstige complicaties en sterfte is tot nu toe nergens ter wereld haalbaar gebleken. Dit vanwege de benodigde zeer grote aantallen proefpersonen, complexe logistiek en hoge kosten.
Daarnaast wisselt de virulentie van de circulerende influenzavirussen van jaar tot jaar en van plaats tot plaats. Hierdoor wisselt ook de mate van match tussen vaccinstammen en circulerende stammen. Daarom is het, voor een robuuste schatting, noodzakelijk om een onderzoek over meerdere jaren, in meerdere gebieden, in relevante bevolkingsgroepen uit te voeren. Dit maakt de uitvoering nog complexer.
Voor wat betreft de medisch ethische aspecten is het aan een Medisch Ethische Toestingscommissie (METC) om te beoordelen of een onderzoeksvoorstel ethisch verantwoord is. Ik kan mij voorstellen dat er ethische bezwaren zijn bij een onderzoeksopzet waarin mensen, die nu in aanmerking komen voor vaccinatie, niet gevaccineerd worden.
Een dubbelblind onderzoek bij gezonde volwassenen biedt ook geen oplossing. De uitkomsten van dit onderzoek zouden niet van toepassing zijn op het merendeel van de (risico)groepen die in Nederland vaccinatie aangeboden krijgen. Gezonde volwassenen zijn immers over het algemeen minder kwetsbaar voor de complicaties van griep. Bovendien reageren ouderen anders op een vaccinatie dan (gezonde) volwassenen.
Bent u bereid een dubbelblindonderzoek naar de effectiviteit van de griepprik te laten doen om meer duidelijkheid te krijgen over de werkzaamheid en het preventieve nut van de griepvaccinatie?
Nee. Het is en was bekend dat het huidige griepvaccin niet volledig beschermt. Daarom pleitte de Gezondheidsraad in 2007 ook voor voortzetting en intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectiviteit van griepvaccins. Dat neemt niet weg dat er, naar het oordeel van de Gezondheidsraad in 2007, voldoende wetenschappelijke studies zijn die de (kosten-)effectiviteit van influenzavaccinatie van 60-plussers en medische risicogroepen aantonen. Er zijn, volgens de Gezondheidsraad, in de tussentijd geen studies uitgevoerd die aanleiding zijn om deze beoordeling te herzien.
Het Europees Centre for Disease Control (ECDC)4 en het Amerikaanse Centre for Disease Control (CDC)5 komen tot dezelfde conclusies als de Gezondheidsraad met betrekking tot de te verwachten effectiviteit van griepvaccinatie.
Vindt er na elk jaar dat een seizoensgriepvaccinatie heeft plaatsgevonden een evaluatie plaats over de juiste keuze van de samenstelling van de antigenen, alsmede over de gewenste effectiviteit in vitro van de gevonden antistoffen (-lichamen) na vaccinatie?
Evaluatie van de keuze van de samenstelling vindt voortdurend plaats doordat medisch microbiologische laboratoria en het Nationaal Influenza Centrum (NIC) influenzavirussen karakteriseren. Er wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen gevonden antigenen in circulerende influenzavirussen en antigenen aanwezig in het griepvaccin. Hierover wordt tijdens het griepseizoen wekelijks gerapporteerd in de Influenza Nieuwsbrief van het NIC. Het NIC wordt door de WHO en het ECDC op de hoogte gehouden van welke influenzavirussen circuleren in omringende landen.
De gewenste in vitro effectiviteit van de griepvaccinatie wordt door de WHO twee maal per jaar beoordeeld, in februari en september. Op basis hiervan wordt geadviseerd over de vaccinsamenstelling voor respectievelijk het Noordelijk en Zuidelijk halfrond.
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitzending pijnlijk duidelijk werd dat niet ieder lid of adviseur van een daartoe samengestelde commissie van de Gezondheidsraad zijn kwalificaties, diploma’s, zakelijke of wetenschappelijke relaties kenbaar had gemaakt? Voelt u de noodzaak de Gezondheidsraad een aanwijzing hiertoe te geven? Vindt u niet dat voor wetenschappers die betrokken zijn bij adviezen van de Gezondheidsraad het nee, tenzij principe dient te gelden, dat wil zeggen dat zij in principe geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Deze zijn te vinden op de website van de Gezondheidsraad (http://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/onafhankelijkheid). Hoewel ik vertrouwen heb in de manier waarop de Gezondheidsraad deze procedures toepast, is helaas nooit volledig uit te sluiten dat individuen ten onrechte informatie niet melden.
Ik ben ervan op de hoogte dat in de uitzending een lid van een Commissie van de Gezondheidsraad is genoemd die ten onrechte een nevenfunctie niet gemeld had. De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft hierover met het betreffende lid indringend gesproken. Daarbij is het evidente belang van volledige openheid over nevenactiviteiten van leden van de Raad voor de advisering van de Gezondheidsraad benadrukt.
Het principe dat leden van de Gezondheidsraad geheel geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben, is in het huidige tijdsgewricht niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Gerbrands (PVV) over de gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep van 22 november 2010 (2010Z17284).
Deelt u de opvatting dat bij de risico-inschatting tot toelating van nieuwe producten, zoals vaccins, voor toepassing in de Nederlandse populatie het van belang is de op wetenschappelijke inzichten gebaseerde motivatie voor de keuze van de vaccinatie op een juiste en heldere wijze te communiceren, zowel aan de beroepsgroep als aan de bevolking? Bent u van plan met een perfecte communicatie voor de komende jaren een verbetering van de risicoperceptie na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, heldere en juiste voorlichting over nieuwe vaccins aan zowel de bevolking als aan beroepsgroepen vind ik van groot belang. Ik heb deze voorlichtingstaak bij het RIVM neergelegd. Het RIVM baseert zich hierbij nadrukkelijk op wetenschappelijke inzichten. In de voorlichting en communicatie is er aandacht voor de ziekte waartegen gevaccineerd wordt alsook voor de mogelijke bijwerkingen van het vaccin. Dit is opgenomen in zowel het voorlichtingsmateriaal dat naar iedereen van de doelgroep wordt gezonden, alsook op de website waar mensen terecht kunnen die meer willen weten. Ook wordt gecommuniceerd over de onzekerheden, bijvoorbeeld wanneer niet nauwkeurig aan te geven is hoeveel gezondheidsrisico of sterfte vaccinatie precies voorkomt.
Op basis van wetenschappelijke feiten over de risico’s kunnen mensen zelf een persoonlijke afweging maken. Ik ben van mening dat de communicatie over de risico’s goed is. De communicatie wordt op reguliere basis geëvalueerd en waar nodig aangepast. Ook publieksvragen kunnen aanleiding geven tot optimalisatie van de voorlichting.
Een andere bron van informatie is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Bij toelating van geneesmiddelen en vaccins beoordeelt het CBG de werkzaamheid en de risico’s. Onderdeel van de registratie is het vaststellen van de wetenschappelijke productinformatie. Het CBG publiceert via zijn website de Nederlandstalige productinformatie van een vaccin; deze bestaat uit een document («Summary of the Product Characteristics») bestemd voor arts en apotheker en de bijsluiter voor de patiënt. Deze documenten bevatten informatie over de werkzaamheid (er wordt een samenvatting gegeven van wat er farmaceutisch en (pre)klinisch bekend is over het geneesmiddel) en de mogelijke risico’s. Ook wordt belangrijke risico-informatie als nieuwsbericht op de CBG-website geplaatst, met de mogelijkheid hierop een abonnement te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat het belang van vaststelling van de doodsoorzaak, gerelateerd aan griep, in de uitzending duidelijk is gebleken, te meer daar dit een onderdeel uitmaakt van de motivatie voor deze jaarlijkse bevolkingsvaccinatie? Heeft u de intentie op dit gebied voortvarend deze lacune van diagnostiek en registratie te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Het vaststellen en registreren van de directe doodsoorzaak, onderliggende doodsoorzaak, en eventuele bijkomende doodsoorzaken, gebeurt door de arts die de dood constateert. Bij mensen met een verzwakte afweer (ouderen) of met andere gezondheidsproblemen kan een griepinfectie één van meerdere oorzaken zijn die het proces tot sterfte beïnvloeden. Bovendien verloopt een griepinfectie vaak atypisch, zeker bij ouderen. Het aantal sterftegevallen waarbij influenza als (onderliggende) doodsoorzaak wordt geregistreerd, is daarom waarschijnlijk lager dan het feitelijke aantal sterfgevallen door griep. Dit is geen gevolg van een lacune in de registratie, maar het gevolg van bovengenoemde onzekerheden in het aanwijzen van (onderliggende) doodsoorzaken.
Het is onwaarschijnlijk dat meer diagnostiek een antwoord kan geven op de vraag in hoeverre en in welke mate sterfte, bij iemand met diverse aandoeningen die de dood tot gevolg kunnen hebben, beïnvloed of versneld is door de aanwezigheid van griep. Met behulp van diverse statistische technieken en aannames kan alleen een schatting worden gegeven van het totaal aantal griepgerelateerde sterftes, bijvoorbeeld op basis van de totale of specifieke sterfte per week gerelateerd aan de circulatie van griep.
De verkoop van bedreigde tonijn in Nederlandse supermarkten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Greenpeace dat aantoont dat er in tonijn in blik vaak bedreigde en overbeviste tonijnsoorten zitten?1
Ja.
Is het waar dat zolang op het blik één soort genoemd staat, terwijl er meer soorten in zitten, dit in strijd is met Richtlijn 2000/13/EC artikel 2, aangezien dit de consument misleidt? Welke conclusie trekt u hieruit?
Ja.
De consument dient via het etiket van juiste informatie te worden voorzien.
Is het waar dat vermengen van twee (of meer) soorten tonijn in een blik in strijd is met Verordening 1536/92? Welke conclusie trekt u hieruit?
Nee. Het vermengen van meerdere soorten tonijn is niet in strijd met Verordening 1536/92.
Op welke manier vindt er op dit moment controle plaats op de naleving van genoemde Richtlijn en Verordening met betrekking tot tonijn in blik?
In Nederland wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de soorten vis die op de verpakking vermeld staan ook daadwerkelijk in de verpakking zit. De nVWA doet dit met een chemische methode, de zogenaamde eiwit electroforese, die echter alleen werkt met rauwe, ongekookte vis. De nVWA beschikt niet over een onderzoekmethode waarmee verschillende soorten tonijn in blik (gekookt) kunnen worden aangetoond.
Bent u bereid een onderzoek door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) in te stellen naar aanleiding van het onderzoek van Greenpeace? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dergelijk onderzoek zal niet bijdragen aan het oplossen van het probleem en waarschijnlijk ook geen additionele informatie opleveren in vergelijking met het rapport van Greenpeace.
Ik ben van mening dat dit in breder Europees en internationaal verband moet worden geadresseerd. Ook het Greenpeace rapport laat zien dat problemen eerder in de visketen ontstaan. Ik zal in Europees verband aandacht vragen voor dit probleem.
Bent u bereid de betrokken bedrijven erop aan te spreken dat zij zwaar bedreigde vissoorten verhandelen en daarmee Europese regelgeving overschrijden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Op de handel in bedreigde diersoorten is de CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild fauna and flora) -regelgeving van toepassing. Daartoe worden bedreigde diersoorten aangewezen in het CITES-verdrag. De in blik aangetroffen tonijnsoorten vallen niet onder de werking van de CITES-regelgeving.
Bent u bereid deze bedrijven de toegang tot de Nederlandse markt te ontzeggen als zij zich niet aan de Europese regelgeving houden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven dienen zich te houden aan de Europese regelgeving dienaangaande. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het probleem van bedreigde en overbeviste tonijnsoorten in ingeblikte tonijn wordt veroorzaakt doordat de bedreigde tonijnsoorten door het gebruik van lokvlotten meegevist worden? Zo ja, bent u bereid in Europa aan te dringen op een verbod op het gebruik van lokvlotten, gezien de bijvangstproblematiek? Zo nee, waarom niet?
De in blik aangetroffen soorten vallen niet onder de werking van de CITES-regelgeving.
Vooral in de Stille en Indische Oceaan wordt op tropische tonijnsoorten gevist. De bijvangstproblematiek van de zogenaamde lokvlotten is mij bekend. Ik zal op dit moment in Europa niet aandringen op een verbod van lokvlotten. Dergelijk optreden zou niet realistisch zijn, aangezien tijdens de onlangs gehouden jaarvergadering van ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas) is gebleken dat zelfs voor beperkingen ten aanzien van het gebruik van lokvlotten op dit moment onvoldoende draagvlak bestaat.
Trucs van gemeenten bij inkoop van hulp in de huishouding ten koste van alfahulpen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat gemeenten trucs bedenken om zoveel mogelijk cliënten die hulp in de huishouding nodig hebben, deze via een alfahulp te laten uitvoeren?1
Ja. Overigens onderschrijf ik de kwalificatie «trucs» niet, zie hiervoor vraag 7.
Acht u het wenselijk dat gemeenten via een besloten vennootschap (bv) als werkgever optreden van deze alfahulpen?
In het bericht wordt de alfacheque besproken, die in de gemeente Tilburg is ingevoerd en in Breda zal worden ingevoerd. De gemeente kan de burger bij het aanbieden van een pgb of een financiële tegemoetkoming administratieve ondersteuning bieden. De SVB vervult zo’n rol reeds bij het PGB. Bij de alfacheque wordt de bij het werkgeverschap behorende administratie uitgevoerd door een uitvoerende organisatie. Het werkgeverschap zelf komt echter niet bij deze uitvoerende organisatie te liggen, maar bij de burger. In de gemeente Breda ligt de kassafunctie en de verantwoordelijkheid om voor vervanging zorg te dragen bij ziekte bijvoorbeeld nadrukkelijk bij de burger. De uitvoeringsorganisatie bemiddelt voornamelijk tussen vraag en aanbod.
Navraag bij de gemeente Breda leert dat de betrokken uitvoeringsorganisatie feitelijk onderdeel uitmaakt van de gemeente.
Deelt u de mening dat de wetswijziging van 2009 juist bedoeld was om te voorkomen dat de hulp in de huishouding via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door overwegend alfahulpen uitgevoerd zou gaan worden?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. De gemeente Breda legt bij alle nieuwe verzoeken tot huishoudelijke hulp huisbezoek af door klantmanagers op HBO-niveau, zo geeft de gemeente aan. Daarbij wordt zowel mondeling als schriftelijk informatie gegeven over de mogelijkheden die er zijn om huishoudelijke hulp te krijgen. Als een burger voor een alfahulp kiest, wordt daarna verwezen naar een speciale website (www.alfachequebreda.nl) met nog meer informatie over deze optie. Daarnaast heeft de wetswijziging er ook voor gezorgd dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat alfahulpen overwegend laag opgeleide vrouwen zijn die met dit werk geen bestaansminimum kunnen verwerven?
Huishoudelijke verzorging kan op basis van verschillende rechtsposities worden verricht. Aan elke wijze zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen en in de vrijheid om de eigen werktijden in te delen.
De burger bepaalt op welke wijze deze de huishoudelijke hulp wil ontvangen: in natura, in de vorm van een pgb via een overeenkomst van opdracht of als volledig werkgever, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming en gebruikmakend van de regeling dienstverlening aan huis. Deze keuze zal leidend zijn voor de omvang van door alfahulpen geleverde huishoudelijke hulp. Huishoudelijke hulp door alfahulpen vormt momenteel slechts een relatief klein deel van het totale volume aan huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat de Wmo hulp in de huishouding overwegend wordt uitgevoerd door alfahulpen, die zo weinig verdienen dat ze zich niet kunnen verzekeren tegen risico «s, geen sociale zekerheid hebben en geen pensioen opbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van gemeenten niet alleen zo goedkoop mogelijk goede zorg in te kopen, maar zich ook verantwoord op te stellen ten aanzien van het verbeteren van het perspectief van de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Bij de keuzes die gemeenten daarbij maken kunnen zij ook verwachte effecten op de (lokale) arbeidsmarkt laten meewegen. De gemeente Breda heeft zich bij haar beleid ten aanzien van de alfacheque zo geeft ze aan, ook laten leiden door de wens om een zo groot mogelijk aanbod van huishoudelijke hulp te kunnen blijven genereren.
Wat vindt u in het licht hiervan van deze trucs van gemeenten?
Ik kan de kwalificatie «trucs» niet onderschrijven. Gemeenten moeten zich houden aan de kaders die de Wmo ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning stelt. Met de wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 is onder andere de «informed consent» in de wet opgenomen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten deze «informed consent» zorgvuldig invullen en burgers keuzevrijheid bieden. Ik heb thans geen signalen dat de gemeenten die de alfacheque willen invoeren, zich hier onvoldoende rekenschap van geven.
De betrouwbaarheid van 'Kies Beter' |
|
Renske Leijten |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de website Kies Beter geen informatie bevat over bezoeken, maatregelen en bevindingen van de Inspectie voor de gezondheidszorg, zelfs niet over perikelen zoals die zich bij HWW Zorg te Den Haag en Monteverdi te Zoetermeer hebben afgespeeld? Wat is uw verklaring hiervoor?1
De inspectierapporten worden via www.igz.nl openbaar gemaakt. In het verleden is ervoor gekozen om op kiesBeter.nl een link naar inspectierapporten te plaatsen. Door een technische storing bij kiesBeter.nl hebben er twee weken geen links naar de inspectierapporten van de verpleeg- en verzorgingshuizen op kiesBeter.nl gestaan. Inmiddels is er een aparte pagina aangemaakt binnen kiesBeter.nl waarbinnen directe linkjes worden gemaakt naar de inspectierapporten van de diverse zorgtypes zoals V&V, thuiszorg, gehandicaptenzorg enz.. Ook op de startpagina zorgverleners wordt gemeld dat deze pagina met linkjes bestaat. Daarnaast is vanaf de homepage te zoeken op trefwoorden zoals: inspectierapporten, IGZ, rapporten.
Daarmee zijn de inspectierapporten zoals over HWW Zorg te Den Haag en Monteverdi te Zoetermeer via www.igz.nl èn www.kiesBeter.nl opvraagbaar.
Bent u van mening dat transparantie en betrouwbare informatie voor zorggebruikers essentieel is om verantwoord te kunnen kiezen tussen verschillende zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Ja, transparante en betrouwbare informatie over zorg en zorgverleners is essentiële informatie voor zorggebruikers.
Op welke wijze dienen zorggebruikers naar uw oordeel te worden voorzien van betrouwbare informatie? Is de website Kies Beter voor u het medium naar keuze? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggebruikers ontvangen informatie uit diverse kanalen: huisarts, zorginstelling, zorgverzekeraar en uit de eigen kring van de zorggebruiker. De mate van betrouwbaarheid van deze informatie is niet bekend.
De overheid vindt het belangrijk dat er betrouwbare informatie is en voelt zich verantwoordelijk om deze informatie beschikbaar te stellen, om die reden is kiesBeter.nl er. Met een website worden veel zorggebruikers en zorgverleners bereikt, om die reden sta ik achter dit medium.
Bent u van mening dat de gegevens van de Inspectie een noodzakelijk bestanddeel vormen voor een goede afweging over de kwaliteit van een zorginstelling? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van een goede afweging kunnen rapporten van de IGZ nuttig blijken. Op kiesBeter.nl staat tevens een link naar het BIG-register met daarop een lijst van BIG-geregistreerden met een bevoegdheidsbeperking.
Bent u nog van mening dat Kies Beter het predicaat van «betrouwbare informatie van de overheid», zoals staat vermeld op de website, verdient? Wilt u toelichten of u de informatie voor zorggebruikers voldoende betrouwbaar en transparant vindt?
KiesBeter.nl beslaat een breed terrein en geeft informatie over verzekeringen, medicatie, zorgverleners en zorginstellingen, patiënteninformatie, actualiteiten in de zorg, kwaliteit, aandoeningen en wachttijden. Het is geen website die «af» is, maar juist een website die ieder jaar gefaseerd gevuld en geactualiseerd wordt om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de vragen van de zorggebruiker. Zoals gezegd wordt de betrouwbaarheid geborgd doordat kiesBeter.nl niet commercieel is en de informatie op kiesbeter afgestemd is met wetenschappelijke instituten. Voor wat betreft de kwaliteitsgegevens volgt kiesBeter.nl het transparantieprogramma Zichtbare Zorg. Deze informatie is in samenwerking met de veldpartijen tot stand gekomen en is betrouwbaar en transparant, maar nog niet volledig. In 2011 wordt de presentatie en de zoekfunctie op kiesBeter.nl eenvoudiger en toegankelijker gemaakt voor zorggebruikers. Dit is een onderdeel van de opdracht aan kiesBeter voor 2011.
Gelooft u dat een ten gunste van zelfregulering terugtredende overheid de toegang tot goede zorg voor iedereen bevordert? Zo ja, op grond waarvan en onder welke voorwaarden?
Ik zie niet goed waar in uw vraag precies de link van kiesBeter met het optreden in geval van het falen van zelfregulering ligt en weet niet naar welk falen van zelfregulering u vraagt.
KiesBeter geeft informatie op basis waarvan burgers een keuze kunnen maken voor een zorgaanbieder. Zorgaanbieders zijn in eerste aanleg met andere partijen als de zorgverzekeraars en cliëntorganisaties verantwoordelijk voor het definiëren van de relevante keuze-informatie waarover op kiesBeter wordt gerapporteerd. Zorgstellingen leveren zelf de gegevens aan voor publicatie op kiesBeter. Beide zijn niet-vrijblijvend, maar een wettelijke verplichting. In het kader van het op te richten Kwaliteitsinstituut voor de zorg wordt bezien hoe de doorzettingsmacht van de overheid bij het definiëren van keuze-informatie verder vorm kan worden gegeven.
Bent u van mening dat de overheid dient op te treden indien zelfregulering faalt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke «high penalty» staat er dan tegenover uw «high trust»?
Zie antwoord vraag 6.
De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griepprik |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep»?123
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de definitie pandemie gewijzigd werd door de WHO kort voor het uitbreken van de Mexicaanse griep?
De Internationale Health Regulations (IHR) uit 2005 worden momenteel geëvalueerd. De uitbraak van Mexicaanse griep vormt hiervoor de belangrijkste casus. Over de resultaten van deze evaluatie wordt gerapporteerd aan de World Health Assembly (WHA) van mei 2011. De evaluatie zal ook ingaan op de verwarring die ontstaan is rond de definitie alsook op het effect van het gebruik van het begrip pandemie op de beeldvorming.
Dat de WHO fase 6 uitriep was voor Nederland niet de directe aanleiding voor het nemen van het besluit tot aanschaf van vaccins. Op het moment dat het vaccin aangeschaft moest worden, was er sprake van een onzekere situatie waarin snel gehandeld moest worden. Op 8 mei 2009 had de Gezondheidsraad advies uitgebracht over vaccinatie tegen Mexicaanse griep4. De Gezondheidsraad constateerde dat er nog onvoldoende gegevens waren voor een goede beoordeling van de epidemiologische situatie. Bovendien was er nog altijd een risico dat het virus, hoewel misschien op dat moment nog mild, tijdens zijn rondgang over de wereld zou muteren naar een meer pathogene stam. Wanneer langer gewacht werd zouden de vaccins waarschijnlijk te laat geleverd worden, of zou een bestelling helemaal niet meer mogelijk zijn. Dit vanwege de benodigde productietijd en de verwachtte omvangrijke mondiale vraag naar dit vaccin. Er moest dus, op basis van een risico-inschatting gehandeld worden, wetende dat er een reële kans bestond dat de vaccins, voor andere dan de bekende risicogroepen, niet gebruikt zouden hoeven worden.
Deelt u de constatering dat zonder de wijziging van die definitie er geen pandemie zou zijn geweest, en dat Nederland had kunnen volstaan met het inkopen van veel minder vaccins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deskundigen wier belangen samenvallen met die van de farmaceutische industrie niet zouden mogen deelnemen aan de ontwikkeling van definities en richtlijnen?
Dit moet per geval beoordeeld worden. Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Volledige onafhankelijkheid van de industrie is niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Er zijn terreinen waarin publieke onderzoeksfinanciering niet of nauwelijks aan de orde is, maar waar wel topresearch plaatsvindt. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende topwetenschappers niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij volledige transparantie betracht wordt. Daarnaast is het belangrijk dat een organisatie, die verantwoordelijk is voor de definities en richtlijnen, procedures hanteert om onafhankelijke advisering te waarborgen. Zo heeft bijvoorbeeld de Gezondheidsraad een uitgebreide set van waarborgen om belangenverstrengeling in haar Commissies te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 5.
Laat u onderzoeken of de leden van de Gezondheidsraad banden hebben (of hadden) met de farmaceutische industrie die op belangenverstrengeling kunnen duiden?
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik heb geen aanleiding om aan de beoordeling van de Gezondheidsraad te twijfelen. Ik voel mij hierin gesteund door een internationale review uit 2008 die de werkwijze van de Gezondheidsraad positief beoordeelde, nadrukkelijk ook op dit punt.
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Dit vormt een continu aandachtspunt binnen een veranderende omgeving waarin de keuze is gemaakt om beperkt publiek geld te investeren in wetenschappelijk onderzoek en waar kennis in toenemende mate «vermarkt» wordt.
Zo vullen bijvoorbeeld alle kandidaat-leden voor een commissie een belangenverklaring in. Op grond van deze verklaring beoordeelt de voorzitter van de Gezondheidsraad voor ieder afzonderlijk kandidaat-lid van een Commissie of deze benoemd kan worden als lid of als niet stemhebbend adviseur van een Commissie. Deze verklaringen zijn voor een ieder op te vragen.
Bij de eerste vergadering van de Commissie (de installatievergadering) moeten alle leden en adviseurs hun mogelijke belangen ten overstaan van de voorzitter van de Raad en alle commissieleden uitspreken.
Verder worden Commissies altijd multidisciplinair samengesteld. Dit garandeert een brede wetenschappelijke beoordeling en een evenwichtige advisering door de Raad. Als de Commissie een advies heeft gegeven wordt het getoetst door één of meer Beraadsgroepen waar andere deskundigen zitting in hebben. Het advies wordt beoordeeld op inhoud en consistentie met eerder uitgebrachte adviezen.
Bovenstaande procedures zijn zo zorgvuldig mogelijk. Hierin heb ik vertrouwen. De procedure voor de bewaking van de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad is te vinden op de website van de Raad. Toch is nooit volledig uit te sluiten dat een individu ten onrechte informatie niet meldt.
Kunt u de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad en de totstandkoming van zijn adviezen garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de werkzaamheid van influenzavaccins bij gezonde volwassenen, aangezien de medische wetenschap zelf het nut hiervan in twijfel trekt?
Nee. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid van Gerven over de griepvaccinatie van 25 november 2010 (2010Z17692).
De voortzetting van de campussen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de zogenoemde «Stakeholder-meeting» voor projectleiders van de negen pilotprojecten campussen in Nederland»?
Ja.
Is het waar dat uw directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg daar heeft medegedeeld dat de pilotprojecten aan het eind van dit jaar zullen stoppen, en dat de kans «erg klein is dat het nieuwe kabinet besluit tot voortzetting»? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de resultaten, zoals gebleken uit het evaluatieonderzoek: «de pilots zijn voor 79% van de deelnemers effectief gebleken in het bereiken van een verbetering van de school- of werksituatie, en een significante verbetering in de motivatie en (zelf)discipline op korte en langere termijn»?
De directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg heeft in de bijeenkomst op 16 november aangegeven dat de kans op nieuwe financiering vanuit het Rijk voor een vervolg van de pilotprojecten campussen gering is. Deze uitspraak is gebaseerd op het vooraf beoogde tijdelijke karakter van de pilots en de eindevaluatie van de pilotprojecten campussen. Uit deze evaluatie blijkt dat de campussen voor 79% van de deelnemers heeft geleid tot «verbetering van de school- of werksituatie». Echter, de in het kader van hetzelfde onderzoek samengestelde controlegroep heeft voor wat betreft de hiervoor bedoelde effectiviteit qua uitkomst (68%) geen wezenlijk verschil laten zien. Daarbij komt dat de campussen een relatief dure voorziening zijn en dat de deelnemers aan de campussen ook niet significant verschilden van de deelnemers die hun weg in bestaande voorzieningen vinden.
Bent u bereid bij het besluit over de toekomst van de campussen een onderscheid tussen de diverse campussen te maken, tussen de meer preventieve aanpakken en de «echte» campussen, gericht op structuur en discipline?
De zorg voor het voorkomen van uitval en afglijden van jongeren naar maatschappelijk ongewenst gedrag moet centraal staan bij de jongere zelf maar ook bij alle voorzieningen en organisaties die hier een verantwoordelijkheid in hebben en kunnen nemen. Het evaluatierapport levert hiertoe bruikbare inzichten en succesfactoren. Het is van belang dat in individuele situaties zo vroeg mogelijk en op basis van maatwerk de juiste interventie plaats vindt. Maatwerk moet lokaal geformuleerd en geleverd worden.
Houdt de krijgsmacht personeelstechnisch nog rekening met een eventuele doorstart van het project De Uitdaging, de «Defensie-campus»?
Nee. Op 14 oktober jl heeft Minister Rouvoet, mede namens Minister van Middelkoop, in zijn beantwoording op Kamervragen de Kamer geïnformeerd dat bij ontbreken van financiële middelen het voor Defensie niet opportuun is om het project De Uitdaging te continueren.
Daarvan uitgaand is één van de consequenties dat het betrokken personeel per 1 januari 2010 een andere functie binnen Defensie zal worden toegewezen.
Het toegenomen geneesmiddelengebruik onder kinderen en jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het toegenomen geneesmiddelengebruik onder kinderen en jongeren?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat het aantal gebruikers onder de 20 jaar met bijna 17% tot € 2.7 mln is gestegen in de periode 1999–2009?
Het bericht uit de BN De Stem van 16 november jl. stelt dat in tien jaar tijd het gebruik van receptplichtige geneesmiddelen onder kinderen en jongeren gestegen is tot 2,7 mln. gebruikers (2009). Sommige aandoeningen doen zich vaker voor bij kinderen en zijn ook beter te diagnosticeren. Vanuit dat oogpunt beschouw ik het als een positieve ontwikkeling dat deze aandoeningen goed te behandelen zijn met medicatie. Tegelijkertijd deel ik de zorgen van de hoogleraar Medische Ethiek die in het betreffende bericht aan het woord is over met name het toegenomen gebruik van medicatie onder jongeren bij gedragsstoornissen. Van belang is dat de richtlijnen door de beroepsbeoefenaren goed worden gevolgd en dat de richtlijn voldoende handvatten biedt voor een adequate diagnosestelling. Ik overweeg om de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen op dit terrein gericht onderzoek te gaan doen.
Bent u van mening dat richtlijnen en protocollen geneesmiddelengebruik onder kinderen en jongeren moeten reguleren? In hoeverre zijn dergelijke richtlijnen op dit moment al beschikbaar? Bent u van plan het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen met kracht te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Welke rol zal de Regieraad Kwaliteit, dan wel het toekomstige kwaliteitsinstituut, hierbij spelen?
Ik ben van opvatting dat de inzichten die beschikbaar zijn met betrekking tot het voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen een plek zouden moeten hebben in de behandelrichtlijnen en in protocollen die gehanteerd worden in de praktijk. Gezien het stadium waarin de kennis over geneesmiddelen in relatie tot kinderen zich momenteel in het algemeen bevindt, zullen de huidige richtlijnen veelal dergelijke informatie niet bevatten. Ik ga ervan uit dat de richtlijnen zoveel mogelijk zullen worden aangepast aan nieuwe inzichten. Het landelijk formularium op dit terrein (zie beantwoording vraag 4) zal hierin ook meegenomen moeten worden. Ik ga hierbij uit van de verantwoordelijkheid van de beroepsgroepen zelf voor de actualisering van de richtlijnen. Uiteraard kan het toekomstig Kwaliteitsinstituut hierbij ook een zekere rol spelen.
In hoeverre wordt op dit moment in de opleiding tot arts aandacht besteed aan geneesmiddelengebruik en bijwerkingen onder kinderen en jongeren?
Er is nog weinig bekend over de juiste dosering voor kinderen met betrekking tot geneesmiddelen die alleen voor volwassenen zijn geregistreerd. Deze tekortkoming wordt op Europees niveau aangepakt via een specifieke Verordening die eind 2006 is aangenomen door de Europese Commissie. (1901/2006). Als uitvloeisel van deze wetgeving heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) actie ondernomen en heeft in 2006 onder andere een Expertgroep kinderartsen ingesteld. In Nederland is daarnaast door VWS het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) financieel mogelijk gemaakt. Doel van dit kenniscentrum is enerzijds het ontwikkelen van een landelijk formularium (voor het voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen), anderzijds het ontwikkelen van een onderwijsmodule over farmacotherapie bij kinderen bestemd voor de artsen die in opleiding zijn tot kinderarts.
Beide trajecten bevinden zich in een afrondend stadium. De subsidie loopt inmiddels ten einde, maar zowel de KNMP als de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen hebben zich bereid verklaard de financiering voor hun rekening te nemen zodat beide trajecten goed kunnen worden afgerond.
Deelt u de mening dat de farmaceutische industrie zijn verantwoordelijkheid zou moeten nemen ten aanzien van onderzoek naar gevolgen van geneesmiddelengebruik bij kinderen? Deelt u de mening dat dit onderzoek door de farmaceutische industrie gefinancierd dient te worden?
De farmaceutische industrie heeft een verantwoordelijkheid ten aanzien van onderzoek naar de gevolgen van geneesmiddelengebruik bij kinderen. Er zijn ook geneesmiddelen die specifiek voor kinderen zijn geregistreerd. Daarnaast is inmiddels vanuit Europa een stimuleringsprogramma opgezet. Indien een fabrikant het geneesmiddel ook registreert voor kinderen, dan krijgt de fabrikant een jaar extra dossierbescherming hetgeen uit commercieel oogpunt interessant is.
Ook ZonMw heeft in haar «Verdieping Goed Geneesmiddelen Gebruik» (2010) vastgesteld dat geneesmiddelonderzoek bij kinderen te weinig plaatsvindt. Ik streef ernaar om een programma Goed Geneesmiddelen Gebruik binnen ZonMw op te zetten, gefinancierd uit zowel publieke als private gelden. Op dit moment werkt ZonMw aan een programmaschets, waarbinnen geneesmiddelonderzoek bij kinderen een plek inneemt.
Welke mogelijkheden ziet u om dergelijk onderzoek te financieren en faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
'Dagboek van een berjaardenbroeder |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dagboek van een bejaardenbroeder», over de situatie bij zorggroep Rijnmond in Rotterdam?1
Ja
Bent u van mening dat het verantwoord is om met vijf medewerkers een groep van 31 bewoners van een gesloten psychogeriatrische afdeling te verzorgen?
De wijze waarop de zorginstelling de zorg inricht is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling. Voorop staat dat de zorg moet voldoen aan de normen van verantwoorde zorg, waar de Inspectie voor de Gezondheidszorg op toeziet.
Bent u het ermee eens dat groepen die zo groot zijn als in het artikel wordt geschetst, voor zowel bewoners als voor medewerkers zeer problematisch zijn en goede zorg onmogelijk maken? Zo ja, op welke manier werkt u aan een oplossing voor dit probleem?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Weet u of de Inspectie voor de Gezondheidszorg nog onlangs een inspectie in dit huis heeft uitgevoerd? Zo ja, kwamen de bevindingen daarvan overeen met de bevindingen van de journalist? Zo nee, zal er naar aanleiding van dit artikel op korte termijn een inspectie volgen?
Nee er is niet onlangs een inspectie uitgevoerd. Zorggroep Rijnmond heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op eigen initiatief geïnformeerd naar aanleiding van dit artikel. Het bestuur heeft aangegeven naar aanleiding van het artikel verbetermaatregelen te zullen treffen.
Deelt u de mening dat er genoeg voorbeelden van verpleeghuizen zijn waar met eenzelfde budget per cliënt wel kleinschalige zorg geleverd kan worden, en waar wel voldoende personeel per groep aanwezig is? Zo ja, deelt u de mening dat het bedroevend is dat er nog steeds zulke grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen verpleeghuizen? Welke actie onderneemt u om de kwaliteit van achterblijvende verpleeghuizen te verbeteren?
Er zijn voorbeelden in het land waar kleinschalig wonen succesvol wordt ingezet op basis van dezelfde ZZP-tarieven. Het betreft hier vaak groepen van 6–8 bewoners waarbij overdag steeds een personeelslid aanwezig is en waar er tijdens piekperioden een personeelslid bijkomt. Ik stimuleer de kwaliteitsverbeteringen in de sector op verschillende manieren zoals via het stimuleringsprogramma In voor zorg, waar aanbieders hands on hulp kunnen krijgen. Kennis en ervaringen van de trajecten zijn beschikbaar voor organisaties in de langdurige zorg. In het Regeerakkoord zijn afspraken gemaakt over het opzetten van een Kwaliteitsinstituut. Daarnaast werk ik aan een Zorgbeginselenwet, waar de Inspectie op toe gaat zien.
Kunt u aangeven of er in de aanstaande beginselenwet voor verpleeghuizen criteria zullen worden opgenomen over minimale personeelsbezetting, over het adequaat inwerken van mensen, over de verhouding van het aantal mensen dat werkt via een flexcontract of als invaller en het aantal vaste krachten en over het aantal nieuwe gezichten waarmee bewoners mogen worden geconfronteerd?
De Beginselenwet zorginstellingen regelt concrete rechten voor bewoners van zorginstellingen en richt zich derhalve op de wijze waarop de cliënt de eigen zorg kan inrichten. De punten in uw vraag hebben betrekking op de bedrijfsvoering van de organisatie en maken geen onderdeel uit van de aanstaande beginselenwet. In samenwerking met Inspectie voor de Gezondheidszorg laat ik een onderzoek verrichten naar aantallen en kwaliteit van zorgverleners in instellingen voor langdurige zorg. De resultaten hiervan zijn naar verwachting beschikbaar in het najaar van 2011.
Te veel fysiotherapie voor kinderen |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Laat dat kind toch eens met rust!», waarin prof. Helders stelt dat ouders te veel van hun kinderen verwachten?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat jaarlijks zo’n 1 800 kinderen voor kinderfysiotherapie worden doorverwezen naar het UMC Utrecht? Zijn er cijfers beschikbaar hoeveel kinderen landelijk naar fysiotherapeuten worden doorverwezen? Herkent u het door prof. Helders geschetste beeld dat naar schatting slechts een kwart van deze kinderen behandeling nodig heeft? Kan een overzicht gegeven worden van het aantal verwijzingen voor kinderfysiotherapie in de laatste jaren? Is het aantal verwijzingen toegenomen sinds er vrije prijzen gelden?
Wanneer een jeugdarts, huisarts, eerstelijns fysiotherapeut, of een medisch specialist klachten of beperkingen constateert waarbij (tweedelijns) fysiotherapie geïndiceerd kan zijn, is doorverwijzing naar een fysiotherapeut in een (academisch) ziekenhuis de juiste keuze. Het is aan de professionaliteit van de betrokken (kinder)fysiotherapeut om te beoordelen of een kind al dan niet gebaat is bij fysiotherapeutische zorg.
Specifieke cijfers over kinderfysiotherapie in (academische) ziekenhuizen en de verwijzing daarnaar, zijn niet voor handen. Ook over verwijzingen binnen de eerste lijn zijn slechts beperkt cijfers beschikbaar, mede vanwege de introductie van directe toegankelijkheid voor de eerstelijns fysiotherapeut. Wel blijkt uit cijfers van Vektis dat jongens tussen de 5 en de 10 jaar gemiddeld meer kosten maken voor fysiotherapie dan meisjes in dezelfde leeftijdscategorie. Of er samenhang is met de in het artikel genoemde problematiek valt niet te zeggen.
Bent u van mening dat richtlijnen en protocollen voor het doorverwijzen van kinderen en jongeren naar fysiotherapie nodig zijn? In hoeverre zijn dergelijke richtlijnen op dit moment al beschikbaar? Bent u van plan het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen met kracht te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Welke rol zal de Regieraad Kwaliteit, dan wel het toekomstige kwaliteitsinstituut hierbij spelen?
Wanneer het gaat om doorverwijzing van de huisarts of fysiotherapeut in de eerste lijn naar een fysiotherapeut in een (academisch) ziekenhuis kunnen richtlijnen en protocollen een oplossing voor het geschetste probleem bieden. Daarnaast speelt echter goede voorlichting aan ouders ook een belangrijke rol (zie ook het antwoord op vraag 4. Er bestaat momenteel geen richtlijn voor verwijzing naar deze specifieke vorm van zorg. Wel wordt aandacht besteed aan doorverwijzen in de diverse functieprofielen. Het opstellen van eventuele richtlijnen en protocollen acht ik primair een taak van de beroepsgroep zelf. Ook het toekomstige Kwaliteitsinstituut zal de ontwikkeling van richtlijnen en protocollen door de beroepsgroepen zelf stimuleren, maar zal dit niet zelf ter hand nemen.
In hoeverre wordt op dit moment in de opleiding tot arts aandacht besteed aan de motorische ontwikkeling van kinderen en de normale variaties daarin zoals versnellingen en vertragingen in de ontwikkeling? In hoeverre is er aandacht voor het omgaan met ouders die te veel van hun kinderen verwachten?
De ontwikkeling van een kind in al zijn fases is onderdeel van de basis- en jeugdartsenopleiding. In de jeugdgezondheidszorg (JGZ) worden kinderen regelmatig door een jeugdarts onderzocht op normale groei en ontwikkeling.
Jeugdartsen hebben instrumenten tot hun beschikking, waarmee ze de groei en ontwikkeling van kinderen kunnen volgen, kinderen met een afwijkende ontwikkeling kunnen signaleren en zo nodig voor verdere diagnostiek, behandeling of begeleiding kunnen doorsturen naar de huisarts, fysiotherapeut en/of specialist. Deze instrumenten worden niet alleen gebruikt om te signaleren maar ook om de ouders goed te informeren over de ontwikkeling van hun kind en het gesprek daarover aan te gaan. Hierbij hoort ook uitleg over wat «normaal» is en wat extra aandacht behoeft.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat ouders geen goed beeld meer hebben van de normale ontwikkelingsnormen en de normale variaties daarop en te snel medische hulp zoeken voor problemen die er niet zijn? Welke mogelijkheden ziet u om deze trend te doorbreken?
Ik vind het van belang dat er geen onnodige medicalisering plaatsvindt en dat ouders een goed beeld hebben van wat normaal is en wat niet. Hierbij is nadrukkelijk een rol voor de jeugdgezondheidszorg weggelegd. Ook kunnen ouders hiervoor terecht bij de huisarts.
Tijdens de contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg zijn groei en ontwikkeling belangrijke aandachtspunten. De jeugdgezondheidszorg informeert de ouders of de ontwikkeling binnen de normale variaties valt en neemt daarmee eventuele onnodige zorgen weg.
Welke rol ziet u voor consultatiebureaus en huisartsen weggelegd om ouders een realistischer beeld van de ontwikkeling van hun kind te geven en onterechte doorverwijzingen naar fysiotherapeuten en andere behandelaars tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'blowende tiener eerder psychotisch' |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Blowende tiener eerder psychotisch»?1
Het onderzoek waar dit bericht op is gebaseerd laat een verband zien tussen cannabisgebruik op jonge leeftijd en psychotische ervaringen. Deze uitkomst past binnen het groeiende inzicht dat blowen schadelijk is voor het zich ontwikkelende brein van tieners.
Deelt u de zorgen over de conclusies uit nieuw onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat jongeren die op of voor hun twaalfde joints rookten drie keer vaker last van psychotische symptomen hebben?
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 1: de uitkomsten zijn in lijn met eerdere onderzoeken die er op wijzen dat cannabis schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van de hersenen. De jongeren die op of voor hun twaalfde blowen vormen gelukkig een relatieve uitzondering. Het onderzoek Jeugd en Riskant Gedrag uit 2007 schat dat 2,3% van de twaalfjarigen (4450 jongeren) wel eens cannabis heeft gebruikt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de voorlichting over deze schadelijke effecten van softdrugsgebruik voor jongeren te verbeteren?
Naast voorlichting is vroegsignalering van riskant gebruik, waaronder gebruik op jonge leeftijd, belangrijk om jongeren tijdig op te sporen. De huidige voorlichting, bijvoorbeeld het programma De Gezonde School en Genotmiddelen en de voorlichting van de instellingen voor verslavingszorg, besteedt al aandacht aan de risico’s van cannabisgebruik op jonge leeftijd. Niettemin zullen de handvatten die het programma De Gezonde School en Genotmiddelen hiervoor geeft, worden versterkt.
Hoe verhouden de bezuinigingen op de verslavingszorg, waaronder de hulpverlening bij problematisch softdrugsgebruik, zich tot deze nieuwe inzichten over de uiterst schadelijke effecten van softdrugsgebruik bij jongeren?
Er zijn mij geen bezuinigingen op de verslavingszorg bekend.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel met het huidige gedoogbeleid om softdrugs te controleren op kwaliteit, zoals het THC-gehalte?
Het huidige gedoogbeleid biedt deze mogelijkheid niet. Via de jaarlijkse monitor van het Trimbos-instituut wordt wel inzicht verkregen in onder meer de ontwikkeling van het THC-gehalte van de cannabis die in de coffeeshops wordt aangeboden.
Denkt u dat de feitelijke mogelijkheden om te controleren op kwaliteit en hoeveelheid schadelijke stoffen groter zouden zijn als ook de achterdeur van de coffeeshop gereguleerd zou worden, omdat er dan eisen en beperkingen kunnen worden gesteld, bijvoorbeeld aan het THC-gehalte? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Regulering van de achterdeur van de coffeeshop zou het mogelijk kunnen maken om eisen te stellen aan bijvoorbeeld de sterkte van de cannabis die via de coffeeshop wordt verkocht. Het kabinet is overigens niet van plan om tot regulering van de achterdeur over te gaan. Dit is in strijd met internationale verdragen.
Deelt u de mening dat in het Nederlandse drugsbeleid beperking van de gezondheidsschade voorop zou moeten staan? Zo ja, vindt u dan ook niet dat kwaliteitscontroles van de softdrugs die in coffeeshops wordt aangeboden mogelijk moet worden?
Het voorkomen van gezondheidsschade is nog altijd het uitgangspunt van het Nederlandse drugsbeleid. Problemen met blowen hangen echter niet alleen samen met de kwaliteit van de softdrugs maar ook met de hoeveelheid gebruikte cannabis en de frequentie van gebruik. Die zijn door kwaliteitscontroles niet te beïnvloeden. Bovendien zijn, zoals gemeld in antwoord op vraag 5, kwaliteitscontroles niet mogelijk binnen het huidige gedoogbeleid.
Bent u bereid experimenten met gereguleerde teelt en daaropvolgende kwaliteitscontroles van softdrugs toe te staan? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, experimenten met gereguleerde teelt, al dan niet gevolgd door een kwaliteitscontrole, zijn in strijd met de internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan.
Een undercoverrapportage over ouderenzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dagboek van een bejaardenbroeder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen die in het artikel naar voren komen?
In dit artikel wordt, als onderdeel van een tweeluik, in enkele pagina’s een aantal schrijnende situaties op rij gezet. Deze situaties deden zich voor in de twee zomermaanden dat de journalist in de verschillende locaties binnen de organisatie werkzaam was. Bij elkaar roept het een alarmerend beeld op bij de lezer. Ik wil niets afdoen aan de impact die de beschreven situaties op de betrokken cliënten en medewerkers hebben, maar hecht er ook aan het beeld enigszins te nuanceren. De negatieve stemming van de medewerkers zoals uit het artikel wordt opgeroepen is zorgelijk. Ik weet vanuit de praktijk dat onrust, agressie en andere gedragsproblemen voort kunnen komen uit het ziektebeeld van dementie in een vergevorderd stadium. De omgeving kan daar een rol in spelen. Een verband zoeken tussen gedrag van een bewoner en de prikkels van de omgeving is vakwerk en vergt professionele aandacht en toewijding. In het contact met Zorggroep Rijnmond heb ik geconstateerd dat het bestuur dit serieus neemt. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft aangegeven naar aanleiding van het tweeluik verbetermaatregelen te zullen treffen. Dit zal ook de tevredenheid van de medewerkers dienen te verbeteren. Ook is op eigen initiatief de Inspectie voor de Gezondheidszorg geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat de ambitie van het kabinet om 12 000 extra verpleegkundigen en verzorgenden aan het werk te krijgen in de zorg, ook daadwerkelijk gehaald wordt?
Uiteraard deel ik het belang van het realiseren van deze ambitie.
Hoe bent u van plan de voortgang van deze kabinetsdoelstelling bij te houden, dit om er zeker van te zijn dat deze doelstelling ook echt gehaald wordt?
Er zijn verschillende opties om invulling te geven aan de kabinetsdoelstelling. Een mix van maatregelen waarbij wordt geïnvesteerd in extra kwaliteit en extra medewerkers ligt hierbij voor de hand. Momenteel worden deze opties verder uitgewerkt en hierbij wordt ook gekeken naar hoe de voortgang van de realisatie van de doelstelling kan worden gemonitord. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden over de verschillende maatregelen zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u van mening dat de maatregelen die u de komende jaren wilt nemen, zoals bijvoorbeeld het kostendekkend maken van de zorgzwaartepakketten, voldoende zijn om de problemen die in dit artikel naar voren komen effectief aan te pakken? Zo nee, wanneer bent u bereid tot het nemen van extra maatregelen?
Het is in eerste instantie aan de instelling zelf om maatregelen te nemen die er voor zorgen dat bepaalde situaties, zoals genoemd in het artikel, in de toekomst worden voorkomen. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de betreffende instelling hiertoe ook het initiatief genomen. Aanvullend hierop worden er in de langdurige zorg de komende jaren extra investeringen gedaan. Deze investeringen komen ten goede aan extra personeel en kwaliteit van zorgverlening, wat de zorg voor de meest kwetsbare groepen, zoals dementerende ouderen, ten goede komt.
Het initiatief van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) om een Besloten Vennotschap (BV) voor plastische chirurgie te beginnen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het initiatief van het UMCG om een privékliniek voor plastische chirurgie in bv-vorm op te richten voor niet-verzekerderde plastische chirurgie? Acht u een dergelijk commercieel initiatief een taak voor een academisch medisch centrum?1
Het is aan het UMCG zelf om te bepalen welk type behandelingen ze aanbiedt en in welke organisatievorm deze behandeling plaatsheeft. Binnen de plastische chirurgie biedt UMCG, zoals vele andere ziekenhuizen, zowel zorg aan die onder het basispakket van de zorgverzekering valt als zorg die daarbuiten valt. De reden die het UMCG geeft om ervoor te kiezen een BV op te richten voor esthetische chirurgie is om de administratie en financiële kant van deze onverzekerde zorg op transparante wijze te scheiden van de verzekerde vormen van plastische chirurgie die door het UMCG worden aangeboden. Oprichting van een BV heeft voor het UMCG niet geleid tot verandering in de organisatie van de patiëntenzorg.
Hoe wordt voorkomen dat plastisch chirurgen zich op deze commerciële activiteit storten zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere zorg, een dag kent immers maar 24 uur?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specialisten zijn daar werkzaam?
De werkzaamheden binnen het Universitair Centrum voor Esthetische Chirurgie (UCEC) worden uitgevoerd door stafleden van de afdeling Plastische Chirurgie van het UMCG.
Hoe worden deze specialisten betaald? Per verrichting of zijn deze in loondienst? Wat verdient een academisch medisch specialist in deze privékliniek?
De plastisch chirurgen zijn in loondienst van het UMCG en krijgen betaald vanuit een ambtelijke aanstelling die ze bij het UMCG hebben. Zij worden gedetacheerd in de UCEC. De hoogte van het inkomen staat daarmee vast en is onafhankelijk van het feit of ze behandelingen uitvoeren bij het UCEC of het UMCG. Dit inkomen valt binnen de kaders van de CAO Universitair medische centra (CAO-UMC).
Wordt op deze wijze via een omweg het inkomen van de academisch specialisten opgekrikt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 4.
Leidt dit niet tot een toename van de wachtlijsten voor reguliere plastische chirurgie? Zo nee, waarom niet?
Ieder ziekenhuis bepaalt zelf welk type behandelingen ze aanbiedt en daarmee hoe de verhouding tussen de geboden verzekerde en onverzekerde zorg ligt. Het feit dat de esthetische chirurgie in het UMCG in het UCEC wordt uitgevoerd verandert op zichzelf niets aan deze keuze.
Wat vindt u van de wachtlijsten voor plastische chirurgie in het UMCG waarbij men 13 weken moet wachten voor een borstvergrotingsbehandeling en 17 weken voor een buikwandcorrectie, terwijl de Treeknorm voor behandeling zeven weken bedraagt?23
De Treeknormen zijn streefnormen die de veldpartijen onderling overeengekomen zijn. Het is gewenst maar niet noodzakelijk dat elk ziekenhuis op elk specialisme binnen de Treeknorm opereert. De patiënt heeft vrije keuze voor arts en ziekenhuis en kan in die keuze de wachttijd laten meewegen. Als een patiënt geconfronteerd wordt met een hoge wachttijd, kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een spoediger behandeling.
Waarom werkt het UMCG niet deze wachtlijsten weg in plaats van zich bezig te houden met commerciële initiatieven?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Het bewaren van dossiers door Jeugdzorg over gezinnen waar geen kindermishandeling is geconstateerd |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending over het niet vernietigen van dossiers van gezinnen door Jeugdzorg, ondanks dat onderzoek uitwees dat er geen sprake is van kindermishandeling?1
Ja.
Is er sprake van landelijk beleid ten aanzien van het wel of niet bewaren van dossiers na onterechte beschuldiging van kindermishandeling? Zo ja, wat is de wettelijke basis van dit beleid? Hoe zijn hierin de rechten van ouders verankerd?
Het beleid ten aanzien van het bewaren van dossiers bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) is opgenomen in het landelijk protocol van handelen AMK’s. Dit beleid is gebaseerd op artikel 55, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg dat stelt dat het AMK een dossier bewaart tot het jongste kind van het gezin waar het bureau jeugdzorg bemoeienis mee heeft gehad, meerderjarig is geworden met een minimale bewaartermijn van 15 jaar. Na het verstrijken van de bewaartermijn wordt het dossier vernietigd. Daarnaast kunnen ouders en/of het gemelde kind het AMK verzoeken het dossier te vernietigen. Het AMK voldoet bij een onterechte melding bijna altijd aan dit verzoek, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat het bewaren een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijk toekomstige situatie van kindermishandeling, dan wel dat het een situatie betreft waarin een maatregel van jeugdbescherming overwogen dient te worden. Dit is bij wet geregeld. Het belang van het gemelde kind staat hierbij centraal.
Is het waar dat naast de categorieën «gegronde melding» en «ongegronde melding», Jeugdzorg een categorie «niet bevestigde melding» heeft, waarvan de dossiers altijd bewaard blijven ook al kan geen kindermishandeling worden aangetoond? Zo ja, wat betekent dit voor het recht van ouders die onterecht werden beschuldigd en willen dat het dossier wordt vernietigd?
Het belang van het bewaren van de gegevens voor het kind is voor het besluit van het AMK het leidende principe. Het AMK hanteert bij het beëindigen van een onderzoek drie categorieën: 1) de melding bleek ongegrond, dan kan worden overgegaan tot vernietiging van het dossier (behoudens het gestelde onder het antwoord op vraag twee); 2) de melding bleek gegrond, in dit geval wordt het dossier niet vernietigd en 3) de melding is niet bevestigd. In dat geval is kindermishandeling niet aangetoond, maar ook niet ontkracht. Vaak zijn er dan wel zorgen over de ontwikkeling van het kind. Er kan ook sprake zijn geweest van een bedreigende situatie die inmiddels is beëindigd maar die mogelijk wel schade heeft veroorzaakt. Hoe groot het risico op recidive is, valt niet altijd te voorspellen. In dat geval is het, met het oog op mogelijke toekomstige problemen, in het belang van het kind om de gegevens te bewaren volgens de bewaartermijnen zoals de wet deze noemt.
De privacy van ouders is gewaarborgd omdat het dossier alleen opnieuw kan worden geopend door een medewerker van het AMK naar aanleiding van een nieuwe melding.
Worden ouders voldoende geïnformeerd over hoe met dossiers na onterechte klachten wordt omgegaan, en wat hun rechten daarbij zijn? Zo nee, is Jeugdzorg bereid hierover betere informatie te verschaffen?
Jeugdzorg Nederland (voorheen de MOgroep Jeugdzorg) heeft mij gemeld dat in de praktijk een AMK medewerker aan ouders en/of jeugdigen waarover een onterechte melding is gedaan, veelal de vraag voorlegt of het dossier met de onterechte melding moet worden vernietigd. Om te zorgen dat deze pro-actieve werkwijze door alle AMK-medewerkers wordt toegepast, zal dit worden opgenomen in het protocol van Handelen van de AMK’s.
Overigens is het niet zo dat in alle gevallen van een onterechte melding ouders willen dat het dossier wordt vernietigd, bijvoorbeeld als er een kans bestaat dat opnieuw een onterechte melding wordt gedaan. Dit kan voorkomen bij meldingen van ex-partners. Als het oude dossier bewaard blijft, besluit het AMK op basis daarvan geen nieuw onderzoek te starten.
De uitzending van de Ombudsman waaruit is gebleken dat passagiers vervoer geweigerd wordt, vanwege hun handicap of hulpmiddel |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitzending «De Ombudsman» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een aantal passagiers geweigerd wordt om te worden vervoerd vanwege hun handicap of hulpmiddel? Deelt u de mening dat het absurd is om mensen met een handicap nog een keer te beperken door hen te weigeren in een rolstoelbus? Zo nee, waarom niet?
Ik maak onderscheid tussen een handicap en een hulpmiddel. Passagiers worden nooit geweigerd vanwege hun handicap. Ten aanzien van hulpmiddelen streef ik er naar om iedereen die aan de toelatingscriteria voldoet een goede vervoersvoorziening te bieden. Valys is bedoeld voor sociaal-recreatieve uitstapjes op bovenregionale afstanden voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Bij het streven om iedere pashouder een goede vervoersvoorziening te bieden geldt wel een aantal beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen. Dat zou ten koste gaan van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken.
Ondanks de mogelijkheden die de voorziening biedt om hulpmiddelen mee te nemen, kan het een enkele keer voorkomen dat iemand niet kan worden vervoerd. Ik streef er samen met Connexxion naar om dit zoveel mogelijk te voorkomen door waar mogelijk maatwerk te bieden.
Deelt u de mening dat het probleem vooral ligt aan de tijd die het kost om iemand met een handicap veilig vast te zetten, en dat dit Connexxion teveel tijd en geld kost? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ik vind het juist belangrijk dat voldoende tijd genomen wordt om mensen met een handicap veilig vast te zetten. Connexxion vindt dat ook. Daarom is het in- en uitrijden van een rolstoel, inclusief inzittende of het vastzetten van scootmobiel of rollator een verplicht onderdeel van de dienstverlening van de chauffeur en is dit ook vastgelegd in de overeenkomst die ik met Connexxion heb afgesloten. Gelet op de aandacht voor dit onderwerp zal ik met Connexxion in ons periodieke overleg met elkaar en met de gebruikersorganisatiesover de uitvoering van het vervoer extra stilstaan bij het veilig vastzetten van hulpmiddelen. Daarbij betrek ik de brief die de Vereniging Spierziekten Nederland en de Stichting Ombudsman naar mij hebben verzonden en waarvan de Kamer een afschrift heeft ontvangen. In deze brief komt het onderwerp van het vastzetten en meenemen van hulpmiddelen ook aan de orde.
Als momenteel regels of, wetgeving in weg staan voor optimaal vervoer van mensen met een handicap, bent u dan bereid deze regels c.q. wetgeving subiet aan te passen, zodat mensen met een handicap te allen tijde vervoerd kunnen worden met hun hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De wet- en regelgeving vormen, samen met de financiële middelen die ik voor deze voorziening beschikbaar heb, de voorwaarden waarbinnen ik een zo goed mogelijke (veilige) vervoersvoorziening mogelijk maak. Deze voorwaarden bieden daar ook voldoende ruimte voor.
Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) |
|
|
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onrust over uitkering Wtcg geld» op de website van de CG-Raad?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe de afbakening van de doelgroep heeft plaatsgevonden? Op basis van welke beleidsuitgangspunten is dit gedaan?
Tijdens de totstandkoming van de wet eind 2008 is de afbakening voor de tegemoetkoming in overleg met de Kamer besproken. Om te bepalen wie voor een tegemoetkoming over 2009 in aanmerking komt is gekeken naar bepaalde vormen van zorggebruik en zorgindicaties vanuit de landelijke registraties van de Zvw, de AWBZ en de Wmo. Het uitgangspunt daarbij was dat de intensiteit van het zorggebruik iets zegt over de mate waarin mensen belemmeringen ondervinden en dat de mate van de belemmeringen een indicatie is voor de hoogte van de meerkosten die mensen hebben als gevolg van hun aandoening2.
Destijds was al duidelijk dat de afbakening voor de tegemoetkoming 2009 die eind dit jaar wordt uitgekeerd nog niet optimaal was. Om de afbakening te verbeteren, heeft het kabinet in 2009 de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg ingesteld. Deze Taskforce, die onder leiding stond van de heer Linschoten, heeft zich samen met medisch experts en andere betrokkenen gebogen over de mogelijke verbeteringen in de afbakeningscriteria van de Wtcg. In december 2009 heeft de Taskforce advies uitgebracht en dit advies is in december 2009 nagenoeg integraal overgenomen door het kabinet3. De regeling is door deze wijzigingen beter toegesneden op de doelgroep waarvoor deze is bedoeld. Dit zal bij de uitkering van de tegemoetkoming over 2010 – in het najaar van 2011 – merkbaar zijn.
Vindt u het een aanvaardbare situatie dat er geld terecht komt bij mensen die het niet nodig hebben, en dat er tegelijkertijd mensen zijn die het wel nodig hebben, terwijl zij geen tegemoetkoming ontvingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven was bij de behandeling van de Wtcg bekend dat de afbakeningscriteria nog niet optimaal waren. Dit werd door een meerderheid van het toenmalige parlement aanvaardbaar geacht. Voor de uitkering over 2010 (aan het einde van 2011) zijn de criteria aangepast. Uiteraard is alles erop gericht om het geld daar terecht te laten komen waarvoor deze regeling is ingesteld.
Is de uitvoering in 2010 aanleiding om de afbakening te evalueren en eventueel te wijzigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De komende tijd zal ik alle opties inventariseren. In februari 2011 zal ik – in de vierde Wtcg-voortgangsrapportage – de Kamer informeren over het verloop van de huidige uitkeringsronde en Wtcg-relevante beleidsontwikkelingen.
Het bericht 'Meer kids in alcoholcoma' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer kids in alcoholcoma»?1
Ja.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie van het in het artikel genoemde onderzoek dat het aantal kinderen onder de zestien jaar dat met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis terecht komt, blijft toenemen (2007: 297, 2009: 500, eerste helft 2010: nog verdere toename)? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten om deze zorgwekkende trend te breken?
Ik vind het zorgwekkend dat in de eerste helft van dit jaar 172 jongeren onder de 16 jaar en 184 jongeren tussen de 16 en 18 jaar met een alcoholintoxicatie in een algemeen ziekenhuis zijn opgenomen.
Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, waarin diverse maatregelen staan om het alcoholmisbruik door kinderen en jongeren aan te pakken. De aanpak van deze problematiek zal ook aan de orde komen in de Landelijke nota gezondheidsbeleid, waarin ik mijn preventiebeleid uiteen zal zetten. Deze zal begin 2011 aan uw Kamer worden gestuurd.
Hoe reageert u op de constatering dat ongeveer een derde van die jongeren met een alcoholcoma de alcohol zelf kocht in de supermarkt of een horecagelegenheid, terwijl de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar wettelijk verboden is?
Het is helaas een bekend feit dat de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet voor verbetering vatbaar is. Hierin moet absoluut een slag gemaakt worden. Ik verwacht dit te bereiken met de overdracht van het toezicht naar gemeenten. Zie ook antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoeker dat het met het verbod op de alcoholverkoop aan jongeren tot 16 jaar – ondanks alle campagnes – heel «beroerd gesteld» is? Wat is bekend over de effectiviteit van de gevoerde campagnes? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol daar beter gehandhaafd worden, zodat het niet meer mogelijk is dat vier op de vijf vijftienjarigen probleemloos drank meekrijgt?
Wat betreft het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De enige Postbus 51 campagne over alcohol die de afgelopen jaren is uitgezonden is de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Het doel van deze campagne was om het alcoholgebruik onder jongeren in ieder geval tot hun 16de jaar uit te stellen en om ouders hierover afspraken te laten maken met hun kinderen. Uit onderzoek van de Rijksvoorlichtingsdienst weten we dat de campagne effect heeft gehad op kennis en houding van de ouders. Sinds 2008 is een stijgende trend zichtbaar in het aantal ouders dat het (absoluut) niet goed vindt dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe alcohol proeft (van 58% naar 71%). Ook de gevolgen van alcoholgebruik door jonge kinderen zijn steeds vaker bekend bij de ouders. Het percentage ouders dat met hun kind een afspraak heeft gemaakt om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken is sinds 2008 toegenomen (van 32% naar 51%). Er is dus nog een lange weg te gaan.
Om de naleving van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol te verbeteren is in het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet (dat u op 18 juli 2009 is aangeboden) de overdracht van het toezicht naar de gemeenten voorzien. Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiënter in kunnen zetten en beter zicht hebben op de lokale problematiek. Zo weten zij beter dan een landelijke handhavingsdienst of de plaatselijke alcoholverstrekkers wel of niet de regels naleven.
Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op 1 juli 2010 controversieel verklaard.
Zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik u binnenkort over de voortgang van dit wetsvoorstel informeren.
De toegankelijkheid van treinen en perrons voor rolstoelgebruikers |
|
Willie Dille (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Kent u de signalen van klanten van de NS, die per rolstoel reizen, over slecht toegankelijke treinen en perrons?
Het is mij bekend dat het voor reizigers in een rolstoel in de meeste gevallen niet mogelijk is zelfstandig in en uit de trein te komen. Daarom kan een reiziger in een rolstoel hulp aanvragen: een servicemedewerker van NS zorgt er – met behulp van een verplaatsbare brug – voor dat een reiziger in een rolstoel in en uit de trein kan rijden.
Is het waar dat rolstoelgebruikers soms letterlijk in de trein naast een stinkende wc worden weggestopt?1
Voor een zitplaats in een compartiment en voor het gebruik van de aangepaste toiletten geldt dat de rolstoel maximaal 120 centimeter lang en 85 centimeter breed mag zijn. Om in de trein te passen, mag een rolstoel maximaal 150 centimeter lang en 85 centimeter breed zijn. Als iemand een rolstoel heeft met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter, kan diegene met rolstoel uitsluitend op het balkon geplaatst worden.
Voor reizigers in een rolstoel is het wenselijk dat alle rolstoeltoegankelijke voorzieningen bij elkaar zijn geplaatst. Op het balkon met de rolstoeltoegankelijke ingang – de ingang met bredere deuren – zal zo mogelijk een rolstoeltoegankelijke toilet te vinden zijn. Als dat toilet ergens anders in de trein gesitueerd zou zijn, kunnen mensen in een rolstoel niet bij dat toilet komen. Een rolstoeltoegankelijk toilet waar iemand in een rolstoel niet kan komen, heeft geen gebruikswaarde. Het kan dus inderdaad zo zijn dat mensen in een rolstoel met een lengte tussen de 120 en 150 centimeter op het balkon moeten staan waar ook het rolstoeltoegankelijke toilet is. In IC-dubbeldekstreinen zijn er vanwege de aanwezigheid van trappen alleen rolstoelplaatsen op het (grote) balkon.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om als NS te claimen «rolstoelvriendelijk» te zijn terwijl dit in de praktijk niet blijkt te kloppen?
Over het algemeen zijn er vrij weinig klachten van rolstoelgebruikers over de dienstverlening van NS. Het merendeel van de rolstoelgebruikers is tevreden over de dienstverlening die NS biedt. NS erkent dat er ook fouten worden gemaakt; het organiseren van assistentieverlening blijft immers mensenwerk. Problemen omtrent assistentieverlening hebben de nadrukkelijke aandacht van NS. In vergelijking met de omliggende landen scoort NS trouwens goed.
Daarnaast werken NS en ProRail samen aan het verbeteren van de toegankelijkheid van treinen en stations: alle stations worden de komende tijd toegankelijk gemaakt voor mensen met een auditieve of visuele functiebeperking. Een groot aantal stations wordt in de komende periode ook voor mensen met een motorische functiebeperking zelfstandig toegankelijk gemaakt. Bij modernisering van bestaand materieel worden deze zoveel als mogelijk toegankelijk gemaakt. Materieel dat nu instroomt – de nieuwe sprinters – voldoet ook aan de toegankelijkheidseisen.
Is het waar dat niet in alle treinen rolplanken aanwezig zijn, zodat rolstoelgebruikers soms voor onneembare hindernissen staan en daardoor de trein niet in of uit komen?
Sommige regionale treinvervoerders hebben treinen met een uitschuiftrede. Voor het overige deel van de treinen in Nederland, moet gebruik gemaakt worden van een verplaatsbare brug om met een rolstoel in en uit de trein te komen. Op alle perrons van de stations waar assistentieverlening wordt aangeboden is zo'n verplaatsbare brug aanwezig. Deze bruggen mogen – om veiligheidsredenen – uitsluitend door daarvoor opgeleide servicemedewerkers bediend worden.
Bent u bereid de NS aan te sporen om op korte termijn te bewerkstelling dat rolstoelgebruikers op een klantvriendelijke wijze gebruik kunnen maken van de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de afspraken in het Vervoerplan van NS en in de vervoersconcessie met betrekking tot de toegankelijkheid van treinen en stations rolstoelgebruikers aan te scherpen, zodat rolstoelgebruikers optimaal van de trein gebruik kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Afspraken over het verbeteren van de toegankelijkheid van treinen en stations zullen deel uitmaken van de nieuwe beheer- en vervoerconcessie.
De zorg voor autisten |
|
Karin Straus (VVD), Johannes Sibinga Mulder , Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Zorg voor autisten ver onder de maat»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van het krantenartikel in het Algemeen Dagblad van 5 november 2010.
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel autisten in Nederland totaal verkeerde zorg krijgen? Wat is volgens u de oorzaak van deze totaal verkeerde zorg?
Zorg voor autisme is specialistisch en vergt daarom extra kennis van hulpverleners die niet elke GGZ-instelling kan bieden. Het is van belang dat er spreiding van kennis plaatsvindt op dit terrein zodat hulpverleners op het juiste moment doorverwijzen.
Kunt u ook goede voorbeelden geven waarin passende zorg wordt geboden voor autistische mensen?
Goede voorbeelden waarin passende zorg wordt geboden zijn bijvoorbeeld binnen de GGZ: de autismeafdeling van Yulius in Dordrecht, het ATN politeam in Groningen, het Dr. Leo Kannerhuis, Centrum Autisme in Leiden, Ribw Den Haag, Ribw Arnhem & Veluwevallei. In de gehandicaptensector zijn dat bijvoorbeeld Amarant in Tilburg, de Driestroom in Druten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) stelt dat er binnen zorginstellingen onvoldoende kennis is over autisme, en dat hulpverleners vaak niet weten hoe ze met autistische patiënten om moeten gaan? Kunt u aangeven waarom autistische mensen terecht komen in zorginstellingen die niet zijn toegerust op de behandeling en het bieden van de juiste zorg aan deze groep mensen?
De vraag naar specialistische zorg overschrijdt het beschikbare aanbod. Dat is een belangrijke reden waarom mensen met autisme in instellingen terechtkomen die onvoldoende zijn gespecialiseerd voor deze doelgroep. De meeste instellingen en hulpverleners willen zich overigens graag toerusten om te kunnen werken met mensen met autisme. De afdeling opleidingen van het Dr. Leo Kannerhuis levert bijvoorbeeld jaarlijks opleidingen aan 80 tot 100 zorgaanbieders en/of scholen. Autismezorg vereist specialistische kennis en ervaring. De overdracht van die kennis en ervaring kost tijd.
In hoeverre kunt u druk uitoefenen op de instellingen om de zorg voor autisten te verbeteren?
Ik kan niet direct druk uitoefenen op de instellingen om de zorg voor autisten te verbeteren. Als er klachten zijn met betrekking tot de zorg dan kan de IGZ op basis hiervan een onderzoek instellen.
Kunt u aangeven of de signalering van autisme adequaat en tijdig is?
Er worden initiatieven genomen om de mogelijkheden wat betreft de signalering van autisme te verbeteren en te versterken. De universiteit Nijmegen heeft hiertoe een module ontwikkeld (Dianeproject) die aangeboden wordt via de consultatiebureaus. Het Dr. Leo Kannerhuis heeft een module ontwikkeld voor ouders en leerkrachten die beschikbaar is op het internet. Verbetering van de vroegsignalering wordt gezien als een belangrijke kans om de zorg tijdig in te kunnen zetten en tijdig het gezin te ondersteunen in het leren omgaan met autisme.
Kunt u aangeven hoe de diagnose van autisme plaatsvindt? Wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen kinderen en volwassenen?
In de kinder- en jeugd GGZ is men al 20 jaar bezig met de ontwikkeling van de diagnosestelling autisme terwijl de kennis pas enkele jaren doordringt in de volwassenenpsychiatrie.
Een reden dat bij kinderen autisme eerder wordt ontdekt komt doordat ouders de problemen signaleren. Daarnaast betrekt de behandelaar de ouders bij de informatievoorziening en diagnosestelling. Voor volwassenen met autisme is het moeilijker te constateren dat het niet goed met hen gaat, onder andere omdat de behandelaar de diagnose moet stellen op basis van de informatie van de patiënt zelf.
Deelt u de mening dat de diagnosticering omtrent autisme moet worden verbeterd, om te voorkomen dat deze mensen terecht komen bij hulpverleners die niet op deze groep berekend zijn, waardoor zij de verkeerde zorg krijgen?
Ik ben het met u eens dat de diagnose omtrent autisme moet worden verbeterd. Bij de beantwoording van vraag 9 kom ik daar op terug.
Heeft u er kennis van genomen dat in het artikel wordt aangegeven dat in Nederland 160 000 autisten leven, en dat deze mensen niet per definitie zorg hoeven te ontvangen vanuit bijvoorbeeld instellingen, maar dat een gedeelte van deze groep wel zorg en begeleiding nodig heeft? Beschikt het huidige aanbod van hulpverlening over voldoende capaciteit om deze groep mensen van de juiste zorg en begeleiding te voorzien? Zo nee, wat zijn uw plannen om het huidige aanbod van hulpverlening te laten aansluiten op de zorgvraag van deze groep?
Het versterken van het aanbod en een spreiding van kennis en deskundigheid naar de regio’s is een belangrijk aandachtspunt. Het Ministerie van VWS heeft daartoe sinds 2005 actief bijgedragen aan het uitwerken van het franchiseconcept van het Dr. Leo Kannerhuis Nederland. De feitelijke uitrol van dit concept dient nu zijn beslag te krijgen. Daarnaast heeft de ontwikkeling van zorgproducten, inclusief ICT mogelijkheden, expliciet de aandacht. Tijdige behandeling en tijdige ondersteuning van het gezinssysteem en ook het onderwijssysteem kan er toe bijdragen dat meer mensen met autisme binnen de eigen omgeving kunnen blijven functioneren en dat zij minder afhankelijk worden van de zorg.
Bent u ervan op de hoogte dat naar aanleiding van de Wet zorg en drang in de afgelopen jaren is gewerkt aan de verbetering van zorg bij mensen met een psychische stoornis zodat isolatie zoveel mogelijk voorkomen wordt? Hoe verhoudt zich dit tot de inhoud van het genoemde artikel? .
In uw vraag refereert u naar de wet Zorg en drang. VWS werkt aan het wetsvoorstel Zorg en dwang waarin de rechten van mensen met dementie of een verstandelijke beperking geregeld worden. Mensen met autisme vallen nu onder de Wet bopz die meer gericht is op psychiatrische behandelingen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Waar het gaat om het terugdringen van dwangtoepassingen is in het veld de afgelopen jaren duidelijk een cultuurverandering ingezet. Het toepassen van dwangmaatregelen en met name separaties is geen toepassing (meer) die standaard in het arsenaal van de GGZ thuis hoort. De aandacht om dwangmaatregelen en met name separaties te voorkomen, is toegenomen. Het aantal separaties laat, mede als gevolg van het dwang- en drangproject van GGZ Nederland, een daling zien. Dit blijkt ook uit het Rapport «Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht» van de Stichting IVA beleidsonderzoek en Advies, van juli 2010. VWS zal in samenwerking met veldpartijen verder inzetten op het toewerken naar een kwalitatief verantwoorde dwang en drang in de GGZ.
Ook ten aanzien van mensen met autisme zijn wat dat betreft vorderingen geboekt. Er zijn al meerdere initiatieven waarbij cliënten door een juist zorgaanbod minder of niet afhankelijk zijn van isolatievoorzieningen. Woon-werkvoorzieningen voor autisten en de aangepaste huisvesting waardoor cliënten minder overprikkeld raken zijn hiervan voorbeelden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat autistische personen vanwege onjuiste zorg terechtkomen in zeer traumatische situaties – zoals lange periodes in separatie of langdurige opname op afdelingen voor chronisch zieken – die de problemen voor deze groep alleen maar verergeren? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat dergelijke zware en blijkbaar contraproductieve maatregelen getroffen worden?
Ik kan de stelling in het eerste deel van uw vraag volledig onderschrijven. Door het project van het Dr. Leo Kannerhuis wordt kennis over de behandeling van mensen met autisme gedeeld. Daarnaast komt er verspreid over Nederland meer gespecialiseerd aanbod van zorg waardoor patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Er zijn echter ook gevallen waar geen keuzes of alternatieven beschikbaar zijn om een dergelijk ingrijpen te voorkomen.
Berichten dat de zorg voor autisten ver onder de maat is |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten?1
Ja, ik ben op de hoogte van de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten.
Is het waar dat de problemen van autistische patiënten verergeren door gebrekkige kennis van hulpverleners?
Hoe kan het zijn dat, ondanks alle aandacht voor isoleren- en separeren, het nog steeds gangbaar blijkt te zijn dat cliënten te vaak en onnodig in een isoleercel worden opgesloten?
In het artikel staat dat in de afgelopen vijf jaar ruim 150 autisten langer dan een jaar in separatie zijn gezet. Dit aantal is onjuist.
In april 2009 kwam een getal van 150 zeer langdurige separaties in een TV uitzending van NOVA. Het ging toen om het aantal afzonderingen en separaties in de jaren 2004 t/m 2008 in de gehele GGZ. Mijn voorganger heeft hierover een brief gestuurd aan de Tweede Kamer (25 424, nr. 78).
Waar het gaat om het terugdringen van dwangtoepassingen is in het veld de afgelopen jaren duidelijk een cultuurverandering ingezet. Het toepassen van dwangmaatregelen en met name separaties is geen toepassing (meer) die standaard in het arsenaal van de GGZ thuis hoort. De aandacht om dwangmaatregelen en met name separaties te voorkomen, is toegenomen. Het aantal separaties laat, mede als gevolg van het dwang- en drangproject van GGZ Nederland, een daling zien. Dit blijkt ook uit het Rapport «Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht» van de Stichting IVA beleidsonderzoek en Advies, van juli 2010. VWS zal in samenwerking met veldpartijen verder inzetten op het toewerken naar een kwalitatief verantwoorde dwang en drang in de GGZ.
Is het waar dat autisten veelal belanden op afdelingen voor chronisch zieken, terwijl dat niet nodig is?
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schrijnende situatie voor autisten?
Ik heb het Leo Kannerhuis bereid gevonden om in samenwerking met meerdere instellingen in Nederland meer voorzieningen op te zetten voor kinderen met autisme waardoor kennis over aanpak en behandeling en zorg en of behandeling regionaal beschikbaar komt. Er treedt hierdoor verbreding van kennis op bij de deelnemende instellingen die zich bewust zijn van het feit dat middels een dergelijke samenwerking de cliënt een bij autisme passend antwoord kan krijgen op de zorgvraag.
Kunt u garanderen dat de kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is? Zo nee, waarom niet?
Nee ik kan niet garanderen dat kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is omdat de inhoud van zorgverlening aan het veld is en omdat het om specialistische zorg gaat. Het gaat hierbij over feitelijke kennis over autisme en behandelmethodieken. Naast leren is vooral de praktijkervaring essentieel. Dit vraagt tijd.
Bij de beantwoording van vraag 5 heb ik al aangegeven hoe kennisontwikkeling wordt aangepakt. Het Leo Kannerhuis zal over een langere periode de ontwikkeling van kennis op dit terrein blijven volgen.
Het in rekening brengen van kosten door zorginstellingen voor diensten die onder de Algemene Wet Boijzondere Ziektekosten (AWBZ) vallen |
|
Sabine Uitslag (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg brengt gratis dienst in rekening»1 waarin de resultaten worden vermeld van een onderzoek van patiëntenvereniging Klaverblad onder eenentwintig Zeeuwse zorginstellingen?
Ik heb kennisgenomen van dit artikel. Een van mijn medewerkers was aanwezig bij de bijeenkomst waar het onderzoek van Klaverblad Zeeland «Van recht tot betalen» is gepresenteerd.
Wat vindt u van het feit dat een zorginstelling 39 euro in rekening brengt voor een extra douchebeurt?
Het rapport van Klaverblad gaat in op aanvullende eigen betalingen in Zeeuwse intramurale instellingen. De uitkomst volgens Klaverblad is dat er geen sprake is van forse of grootschalige onrechtmatigheden onder de Zeeuwse instellingen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Over verzorging constateert Klaverblad dat er één instelling is die laat bijbetalen voor een extra zorgbeurt die niet binnen het ZZP te plannen is. Voor een extra zorgbeurt wordt € 39,- per uur gerekend. Klaverblad constateert nadrukkelijk dat dit een uiterste is en dat onduidelijk is hoe de betreffende instelling helder maakt dat een extra douchebeurt niet binnen het ZZP te plannen is.
Aan het aanbieden van aanvullende pakketten zijn voorwaarden verbonden, die mijn voorganger met cliëntenorganisaties, branches en zbo’s heeft besproken. Deze voorwaarden zijn uiteengezet in een brief aan uw kamer van 5 juli 2010 (kamerstuk 30 597, nr. 149).
Bent u ervan op de hoogte dat in het onderzoek melding wordt gemaakt dat voor sommige diensten en hulpmiddelen, bijvoorbeeld een hoog-laagbed, door de zorginstelling kosten in rekening worden gebracht bij de cliënt die onder de AWBZ vallen en derhalve gratis aangeboden dienen te worden? Deelt u de mening dat dit niet mag voorkomen en hoe denkt u deze misstanden aan te pakken?
Ik ben hiervan op de hoogte. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor zaken die onder het verzekerd pakket vallen. Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Ik wil waken voor het beeld dat alle instellingen in Zeeland ongeoorloofde bijbetalingen vragen voor zorg die onder het verzekerde pakket valt.
Het onderzoek laat zien dat er in Zeeland geen sprake is van forse of grootschalige onrechtmatigheden. In een brief aan uw Kamer van 26 augustus 2010 (30597, nr 156), is ingegaan op de wijze waarop verschillende partijen optreden tegen onterechte betalingen. Ik zal u begin volgend jaar informeren over de stand van zaken.
Is het voldoende duidelijk welke zorg precies tot de reguliere zorg behoort en wat de extra's zijn? Zo ja, deelt u de mening dat de zorginstelling helder moet aangeven dat zij alleen kosten in rekening brengen voor extra zorg en ook welke vormen van extra zorg zij levert? Worden de cliëntenraden wel altijd voldoende in staat gesteld om een goede beoordeling te geven van de extra kosten die bij de cliënten in rekening worden gebracht voor extra diensten?
In het Besluit zorgaanspraken zijn de aanspraken van een cliënt geregeld en in de Kwaliteitswet staat dat zorgaanbieders «verantwoorde zorg» moeten bieden. Verantwoorde zorg is volgens artikel 2 van de Kwaliteitswet «zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt.» Met cliënten worden zorgafspraken gemaakt, afgestemd op de daadwerkelijke zorgbehoefte van de cliënt en vastgelegd in het zorgplan. Ik vind het van belang dat aanbieders transparant zijn in hun aanbod van aanvullende diensten. De cliënt moet weten waar hij voor betaalt. Het LOC heeft in het najaar aan alle cliëntenraden in Nederland een handreiking verstrekt hoe zij het gesprek kunnen voeren met aanbieders. Het is essentieel dat er een gesprek tussen aanbieder en cliëntenraad plaatsvindt over aanvullende diensten. Ik verneem dat dit gesprek steeds meer op gang komt, een goed voorbeeld hiervan is de provincie Zeeland.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf 1 januari 2011 alle zorginstellingen op hun website dienen te vermelden welke bedragen zij voor diensten in rekening brengen? In hoeverre is bij de presentatie van diensten en prijzen voldoende transparantie en eenduidigheid gegarandeerd, zodat deze voor de cliënt goed met elkaar vergelijkbaar zijn?
Ik ben ervan op de hoogte dat met ingang van 1 januari 2010 de algemene leveringsvoorwaarden van de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VV&T)
inwerking treden. In de algemene leveringsvoorwaarden is opgenomen dat cliënten bij de intake schriftelijke informatie ontvangen van de aanbieder over de zorg en/of diensten die de cliënt al dan niet zelf moet betalen.
De zorgovereenkomst moet een beschrijving bevatten van de overeengekomen aanvullende zorg die voor rekening van de cliënt komt en een specificatie van de kosten.
Daarnaast is in de algemene leveringsvoorwaarden opgenomen dat de zorgaanbieder ervoor zorgt dat hij die informatie beschikbaar heeft die het voor de cliënt mogelijk maakt een goede vergelijking te maken met andere zorg-aanbieders, teneinde een weloverwogen keuze te kunnen maken. In de toelichting bij de voorwaarden staat vermeld dat de zorgaanbieder hieraan voldoet als hij op kiesbeter.nl zijn gegevens heeft vermeld. Er is geen verplichting voor aanbieders om op kiesbeter de tarieven van aanvullende diensten en producten te plaatsen.