Zzp’ers in de zorg die niet aan de slag komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de gezondheidszorg die als gevolg van financiële en juridische barrières aan de zijlijn staan?1
Ja. Er wordt echter geen objectieve bron voor de onderbouwing van de stelling genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de zorg werkzaam zijn, in welke sectoren binnen zorg de zij werken en uit welke financieringsstromen zij bekostigd worden?
Een bron voor globale informatie is het onderzoek van het EIM samen met Bureau Bartels van 10 oktober 2008 dat in een Algemeen Overleg op 12 februari 2009 met uw Kamer is besproken. Meer gedetailleerde informatie is niet beschikbaar.
Onderzoekstechnisch is die ook moeilijk te verkrijgen omdat de aantallen in de zorg werkzame zzp-ers relatief gering zijn vergeleken bij de aantallen werknemers in loondienst.
Wat is uw mening over de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden en de waarde van deze zzp’ers voor de zorg in Nederland?2
Ik zie niet graag verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten, of ze nu werknemer zijn of zelfstandige. De zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden zijn vaak actief op het terrein van intensieve, al dan niet palliatieve, zorg. Zij leveren daarin een belangrijk aandeel, dat daar moeilijk gemist kan worden. In een brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer (TK 2008–2009, 26 631, nr. 302) heeft zij de randvoorwaarden opgesomd voor de inzet van zzp-ers in het VWS-veld. Kort: de kwaliteit van de zorg blijft minstens gelijk, de kosten van de zorg stijgen niet en de transparantie van de geleverde zorgprestaties blijft gelijk. Daarnaast moeten zowel de zorgvrager als de zorgverlener zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze voor een zzp-er. Ik ben het daar mee eens. Verder ik ben van mening dat indien iemand in de zorg wil werken, dit hem/haar mogelijk gemaakt moet worden.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten? Welke problemen voorziet u wanneer inderdaad vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering dat door de PGB-stop veel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de problemen zijn gekomen?3
De PGB-stop, die ik gelukkig inmiddels heb kunnen opheffen, betrof alleen nieuwe aanvragen. De bestaande PGB’s bleven intact zodat de zelfstandigen voor deze PGB-houders konden blijven werken. Zoals hiervoor aangegeven, werken veel zelfstandigen in de palliatieve zorg. Deze categorie was uitgesloten van de PGB-stop.
Op welke wijze besteedt u aandacht aan de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden bij wijzigingen van beleid, zoals bijvoorbeeld de in de zomer van 2010 doorgevoerde PGB-stop?
Bij een beslissing tot wijziging van beleid neem ik uiteraard alle relevante aspecten in ogenschouw. Zeker de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, waar we 12 000 mensen meer willen hebben. In het geval van de PGB-stop moesten echter financiële aspecten prevaleren boven het arbeidsmarkt-aspect.
Op welke manier komen de investeringen die ertoe moeten leiden dat er meer mensen in de zorg aan de slag kunnen ten goede aan zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden?
In de ouderenzorg worden investeringen gedaan ten behoeve van het personeel, vooral bekostigd uit de tarieven. De vormgeving van de arbeidsrelatie, werken in dienstverband of als zelfstandige, al dan niet in opdracht van een zorgaanbieder, is echter de keus van de professional zelf. Bij een werknemer is het tarief van de werkgever waar die investeringen uit moeten worden gedekt. Bij een zzp-er is het de zzp-er zelf die beslissingsbevoegd is hoe hij zijn inkomsten uit de tarieven besteedt.
Welke maatregelen kunt u verder nemen en bent u bereid te nemen om de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden te verbeteren?
Een maatregel die al was aangekondigd en die nu nader wordt uitgewerkt, is het mogelijk maken van contractering door zelfstandigen in AWBZ. De huidige problemen waarmee zelfstandigen worden geconfronteerd, met name in hun relatie met hun opdrachtgever (de zorgaanbieder/contractant met het zorgkantoor) zijn vooral fiscaal van aard.
In hoeverre geven de financieringsstromen van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ruimte voor de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden ook uit deze financieringsstromen ruimte gegeven kan worden?
De Zorgverzekeringswet kent geen juridische belemmeringen voor de inzet van zelfstandigen. In de wijze van financiering, bijvoorbeeld door middel van dbc’s, ligt wel een drempel voor de inzet van zelfstandigen. De medisch specialistische zorg is omschreven in dbc’s en deze zorg wordt door verzekeraars bij diverse zorgaanbieders zoals ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra ingekocht. De zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld in het kader van medisch specialistische zorg in de thuissituatie gebruik maken van zelfstandige verpleegkundigen. Het is aan de zorgaanbieder hoe zij deze zorg vormgeven en of zij hierbij gebruik willen maken van hun eigen personeel of zelfstandige verpleegkundigen inzetten.
In de AWBZ is het thans mogelijk om als zelfstandige te werken voor PGB-houders en als opdrachtnemer van een zorgaanbieder die een contract met het zorgkantoor heeft voor levering van zorg in natura. De huidige vormgeving van het werken als opdrachtnemer is echter vaak dusdanig dat Belastingdienst en UWV constateren dat feitelijk sprake is van een dienstverband. Dit laatste is aanleiding tot het wijzigen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zodat zelfstandig zorgverleners direct kunnen contracteren met het zorgkantoor/concessiehouder uitvoering AWBZ.
Welke stappen zijn reeds genomen na de toezegging van minister Klink in het algemeen overleg van 15 april 2010 om het Besluit zorgaanspraken AWBZ zo te wijzigen dat zorgkantoren ook rechtstreeks zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden kunnen contracteren?
In zijn brief van 16 augustus 2010 aan uw Kamer (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) heeft de minister van VWS uiteengezet wat naast de wijziging van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ nodig is voor de implementatie van deze wijziging. Daaraan wordt op dit moment gewerkt met als insteek dat de wijziging per 1 januari 2012 geëffectueerd wordt. Ter aanvulling op deze activiteiten onderzoek ik op dit moment met de betrokkenen of het mogelijk is om, vooruitlopend op de wijziging van de regelgeving, een experiment met contractering van zelfstandigen uit te voeren.
Langer doorwerken in de zorg voor hetzelfde pensioen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pensioenfonds zorg gaat uit van langer werken»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat een pensioenfonds vooruit loopt op eventuele wetgeving aangaande verhoging van de AOW-leeftijd en dus langer doorwerken? Deelt u de zorg dat belangen van deelnemers geschaad kunnen worden als niet eerst wetgeving over langer doorwerken wordt afgewacht?
Het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) heeft – als alle fondsen – te maken met de gevolgen van de stijgende levensverwachting en van ontwikkelingen op de financiële markten voor de vermogenspositie. Als onderdeel van een breder pakket heeft PFZW besloten de opbouw van het pensioen in 2011 te verlagen van 2,05% naar 1,95% van de pensioengrondslag. Deelnemers van PFZW kunnen de gevolgen hiervan compenseren door enkele maanden langer door te werken.
PFZW kent een flexibele ingangsdatum voor het ouderdomspensioen. Deelnemers kunnen kiezen voor pensionering vóór, op of na 65 jaar. De verlaging van de pensioenopbouw in 2011 staat los van de kabinetsvoornemens met betrekking tot de AOW-leeftijd. Het is in het belang van de deelnemers dat PFZW zijn vermogenstekort snel aanpakt en daarmee niet wacht tot na de wetgeving over de AOW-leeftijd.
Hoe beoordeelt u de situatie dat in een bedrijfstak waar grote tekorten van arbeidskrachten zijn en nog meer worden verwacht, de pensioenopbouwrechten van werknemers worden verlaagd terwijl de opgebouwde rechten van gepensioneerden in deze bedrijfstak niet worden gekort, anders dan het niet-indexeren van de rechten? In hoeverre vindt u dit een evenwichtige belangenafweging voor alle deelnemers van het fonds?
Naast de hierboven genoemde verlaging van de pensioenopbouw verhoogt PFZW in 2011 de pensioenpremie en wordt afgezien van indexatie. Deze maatregelen hebben gevolgen voor werkgevers, werknemers (deelnemers) en gepensioneerden. Het fonds acht deze maatregelen evenwichtig en noodzakelijk voor een betaalbaar en toekomstbestendig pensioen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over deze beslissing.
Deelt u de mening dat dit voornemen tot verlagen van opbouwrechten niet zal leiden tot meer animo om in de zorg te blijven en gaan werken, en dat dit wellicht een averechts effect kan hebben op het werven van nieuwe arbeidskrachten in de zorg?
De aanpak van het tekort aan arbeidskrachten is primair de verantwoordelijkheid van de sector en daarmee van werkgevers en sociale partners. Arbeidsvoorwaarden zijn – naast de aard van het werk en de arbeidsomstandigheden – van belang voor de aantrekkingskracht van de sector.
Het pensioen is onderdeel van het totale arbeidsvoorwaardenpakket en kan hierbij dus een rol spelen. Als de deelnemers van PFZW de lagere opbouw compenseren door (iets) langer door te werken, heeft dat als zodanig een positief effect op het arbeidsaanbod in de zorg. Een voortvarende aanpak om het pensioen toekomstbestendig te maken, kan overigens de aantrekkingskracht van de zorg ook vergroten.
Russische betrokkenheid bij de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsetsjenië |
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de Russische geheim agent Potjomkin over de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsjetsjenië in 1996?1,2
Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Potjomkin. Ik onthou me van commentaar over de vraag of deze uitspraken op waarheid berusten.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering tot nu toe heeft ondernomen na de moord op 5 Rode Kruismedewerkers, onder wie de Nederlander Elkerbout?
Nederland heeft meerdere malen bij de Russische autoriteiten zijn zorgen geuit over het uitblijven van voortgang bij het justitieel onderzoek naar de moord op de Rode Kruis-medewerkers. Tevens onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met het Rode Kruis over de kwestie en zijn herdenkingsdiensten voor de slachtoffers bijgewoond.
Zowel in 1996 als bij deze verklaring neemt het Rode Kruis, als werkgever van betrokkenen, het voortouw in de contacten met de Russische autoriteiten. Het Rode Kruis heeft onlangs aangegeven in contact te staan met de Russische autoriteiten over het onderzoek.
Mede gelet op de reactie van het Rode Kruis en het feit dat het vooralsnog om speculaties lijkt te gaan, is vooralsnog afgezien van een demarche richting de Russische autoriteiten, zoals die in het verleden is uitgevoerd. Uiteraard zal ik hierover contact blijven houden met het Rode Kruis.
Zijn de uitlatingen van de voormalige Russische geheim agent Potjomkin voor u aanleiding om bij de Russische regering om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u hierbij gezamenlijk op met Spanje, Noorwegen, Canada en Nieuw Zeeland, omdat burgers van deze landen ook tot de slachtoffers van deze laffe moordaanslag behoorden? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met de regeringen van deze landen en het Internationale Rode Kruis om gezamenlijk van de Russische autoriteiten te verlangen dat de moordenaars alsnog gestraft zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het 55+ complex De Prinsenhof te Rotterdam |
|
Jan van Bochove (SGP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het 55+ complex De Prinsenhof, Dordtsestraatweg te Rotterdam?
Ja.
Weet u wie de eigenaar is van dit complex?
Ja, dat is Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR), een woningcorporatie.
Is het waar dat de eigenaar dit complex wil verkopen?
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om een «kwetsbare» groep bewoners, namelijk ouderen?
De bewoners van de Prinsenhof zijn senioren (55+ ers).
Houdt de eigenaar naar uw opvatting voldoende rekening met opvattingen van het huurdersplatform en de bewonersorganisatie?
Ja, de verhuurder heeft overleg met bewoners en vertegenwoordigers ervan. Aan de bewoners is aangeboden om te verhuizen naar andere complexen. Wanneer men daarop niet wenst in te gaan, kan men er gewoon blijven wonen. Dit zal met de koper worden vastgelegd. Wel zal een aantal specifieke (bijvoorbeeld zorg)voorzieningen niet langer worden gecontinueerd. Dat betekent wellicht dat in dat geval bewoners die elders, buiten het complex, moeten zoeken.
Is het waar dat u toestemming moet geven voor de verkoop van dit complex?
Dat hangt er van af. In geval van verkoop aan een andere woningcorporatie behoeft de verkoop geen toestemming van de minister BZK, zoals weergegeven in art 11.d van het BBSH. Bij verkoop aan een marktpartij is wel vooraf toestemming nodig van de minister van BZK. Tot op heden is geen schriftelijk verzoek aan mij voorgelegd.
Bent u, indien uw toestemming moet geven, bereid deze niet te verlenen door rekening te houden met de opvatting van de bewoners (mede gezien hun kwetsbaarheid), de bewonersorganisatie en het huurdersplatform?
Bij de afweging of ik wel of geen toestemming geef voor de verkoop zullen de belangen van de huurders worden meegewogen.
Mocht toch tot verkoop moeten worden besloten, wilt u de Kamer hierover gemotiveerd informeren en bent u dan bij het verlenen van toestemming bereid te bevorderen dat rekening wordt gehouden met de positie van de huurders?
Ja, wanneer de verkoop aan mij wordt voorgelegd zal ik de Kamer over mijn beslissing informeren. Voor het overige verwijs ik naar het voorgaande.
De uitspraak van de Keniaanse premier Raila Odinga over homoseksuele mannen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat premier Raila Odinga vindt dat homoseksuelen opgepakt moeten worden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de premier onwenselijk zijn, zeker gezien het gegeven dat het maatschappelijke klimaat voor homo’s en lesbiennes in Kenia, een stuk verdraagzamer is dan in andere Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bereid om over de uitlatingen van premier Raila Odinga in gesprek te gaan met de Keniaanse ambassadeur? Zo niet, waarom niet?
Een dergelijk gesprek acht ik op dit moment niet noodzakelijk, omdat premier Odinga het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet.
Heeft u toezicht op de mogelijke veiligheidsrisico's voor homoseksuele mannen in Kenia?
Homoseksuelen hoeven in Kenia niet te vrezen voor actieve vervolging door de overheid, maar zijn vanwege de formele strafbaarstelling nog steeds kwetsbaar voor afpersing, intimidatie en dergelijke. Er zijn gevallen bekend van geweld tegen homoseksuelen, maar in het algemeen is het algehele klimaat in de grotere steden redelijk tolerant.
Bent u bereid om inlichtingen in te winnen bij de Nederlandse ambassade in Nairobi over het mogelijke gevaar dat homoseksuele mannen lopen in Kenia? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is er een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade?
De ambassade heeft regelmatig contact met de Keniaanse homobelangenorganisaties en werkt nauw met hen samen om de discriminatie van homoseksualiteit in Kenia tegen te gaan. De in augustus aangenomen grondwet biedt hiervoor een goede basis; hierin is een sterke algemene antidiscriminatiebepaling opgenomen die in principe ook geldt voor homoseksuelen. Dit moet de komende jaren in het implementatiesproces leiden tot het schrappen van de de oude nog uit de koloniale tijd stammende strafbaarstelling van mannelijke homoseksualiteit in het Wetboek van Strafrecht. De ambassade zal dit proces nauwgezet blijven volgen.
Een medisch letselschadefonds |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de moeizame weg naar genoegdoening voor de slachtoffers van medisch handelen?1
In deze uitzending komt naar voren dat een veelvoorkomende klacht is dat de procedure rondom de afhandeling van de medische schade vaak onnodig lang duurt en een onbevredigend resultaat heeft. Dit betreur ik.
Vindt u dat, wanneer er sprake is van medische letselschade, de slachtoffers thans voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de positie van het slachtoffer van medische letselschade kan worden verbeterd. Dit doe ik met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op 7 juni 2010 naar uw kamer is gezonden. In de Wcz doe ik o.a. voorstellen ter verbetering van het klachtrecht, hetgeen de positie van de slachtoffers van medische letselschade ten goede komt. Om te beginnen wordt in de Wcz een harde termijn gesteld aan een zorgvuldige klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient binnen een periode van zes weken (te verlengen met een periode van vier weken) het slachtoffer te voorzien van een inhoudelijke, schriftelijke reactie op de klacht. Wordt een klacht binnen deze termijn niet of niet naar tevredenheid afgehandeld dan staat de weg open naar een onafhankelijke geschilleninstantie (de Wcz verplicht de zorgaanbieder zich aan te sluiten bij een onafhankelijke geschilleninstantie) die een bindende uitspraak kan doen. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen van (op termijn) € 25 000,00. Om iemand met een klacht (bijv. het slachtoffer in het geval van medische letselschade) zo goed als mogelijk te begeleiden en te adviseren schrijft de Wcz een voor de cliënt kostenloze klachtenfunctionaris of vertrouwenspersoon voor. Het is op grond van de Wcz de plicht van de zorgaanbieder om zorg te dragen voor deze klachtenfunctionaris, dan wel vertrouwenspersoon.
Daarnaast staat het het slachtoffer eveneens te allen tijde vrij een procedure voor de burgerlijke rechter te starten. Met betrekking tot deze procedure hebben het Kabinet en veldpartijen onlangs stappen ter verbetering gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK2009–2010, 31 765 nr. 20). Samengevat gaat het hierbij om de volgende maatregelen:
Al het voorgaande leidt ertoe dat slachtoffers van medische letselschade meer en betere mogelijkheden hebben om hun recht te halen.
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen die schade oplopen ten gevolge van medisch handelen hiervoor een financiële tegemoetkoming ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het jaarlijks in absolute zin? Wat vindt u van dit percentage?
Deze informatie heb ik niet volledig tot mijn beschikking. De schadeverzekeraars Centramed en MediRisk hebben mij hun gegevens hierover verstrekt. Het overgrote deel van de Nederlandse ziekenhuizen is bij één van deze twee verzekeraars aangesloten. Een beperkt aantal ziekenhuizen is in het buitenland verzekerd. Op basis van de informatie die door Centramed en MediRisk is verstrekt, kan worden aangenomen dat in ons land ca. 2000 tot 2 200 patiënten jaarlijks aanspraak maken op schadevergoeding door het indienen van een claim na een behandeling in een zorginstelling (met name ziekenhuizen). In deze cijfers is niet verdisconteerd dat zorginstellingen bepaalde zaken zelfstandig of via de geschillencommissie in Den Haag afhandelen. MediRisk geeft daarbij aan dat op basis van de gegevens over de afgelopen jaren kan worden vastgesteld dat bij 38% van de bij MediRisk aangemelde claims de patiënt een vergoeding ontvangt voor de geleden schade. Centramed geeft aan dat bij 42% van de zaken die zijn afgewikkeld tussen 2006 en nu, een betaling aan de patiënt heeft plaatsgevonden.
Wat is het gemiddelde bedrag dat slachtoffers van medische letselschade krijgen uitgekeerd?
Op grond van gegevens van MediRisk over de afgelopen jaren blijkt dat gemiddeld een bedrag van € 19 197 aan schadevergoeding aan de patiënt is uitgekeerd. In dit bedrag zijn de kosten inbegrepen van buitengerechtelijke bijstand van een door de patiënt ingeschakelde belangenbehartiger. Bij Centramed bedraagt het gemiddelde bedrag dat is uitgekeerd voor de zaken die in de periode 2006 tot en met 2010 zijn afgewikkeld € 14 793 per patiënt.
Hoe lang duurt gemiddeld de rechtsgang voordat tot uitkering van de verzekeraar wordt overgegaan?
De afhandelingsduur van een letselschadeclaim is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Slechts een deel van de letselschadezaken wordt via de rechter beslist; het merendeel van de zaken wordt in onderling overleg, al dan niet langs de weg van de geschillencommissie, afgehandeld. Zaken die bij de rechter komen, zijn vooral zaken die in het buitengerechtelijke traject zijn vastgelopen.
Gerechtelijke procedures konden afgelopen jaren afhankelijk van de inhoud van de zaak en van de houding van procespartijen soms lang duren. De Rechtspraak richt zich de laatste jaren met succes op een effectievere inzet van de comparitiezitting, waarbij partijen zo snel mogelijk alle relevante bewijsstukken en informatie overleggen, zodat via eindvonnis of schikking letselschadeprocedures sneller afgehandeld kunnen worden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde deelgeschilprocedure draagt hieraan bij doordat partijen niet de volledige zaak voor de rechter hoeven te brengen, maar slechts het deel van het geschil waar men het onderling niet over eens kan worden.
Cijfers over de duur van de rechtsgang zijn niet voorhanden. Wel zijn er cijfers over de behandelduur van claims. Centramed geeft aan dat van de claims die in 2006 zijn ingediend nog 20% openstaat, uit 2007 nog 31%, 2008 nog 45%, uit 2009 nog 71% en uit 2010 nog 92%. MediRisk geeft aan dat claims in 22% van de gevallen binnen 1 jaar worden afgewikkeld; 43% wordt afgewikkeld tussen 1 en 2 jaar; 13% tussen 2 en 3 jaren, terwijl 22% een afwikkelingsduur kent van langer dan 3 jaren. Slechts een deel van deze openstaande zaken bevindt zich dus onder de rechter.
Welke termijn bij dergelijke procedures vindt u aanvaardbaar?
Ik heb geen oordeel over een te hanteren termijn. De duur van letselschadezaken hangt samen met de inhoud van de zaak en de houding van de procespartijen. Wel ben ik van mening dat de betrokken partijen zich moeten inspannen om de termijn zo kort als mogelijk te laten zijn.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten van rechtsbijstand afzien van het halen van hun recht?
Als dit zo is dan betreur ik dat. Juist om te voorkomen dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten afzien van rechtsbijstand is er ook voor wat betreft medische missers aangesloten bij het regime van de Wet op de rechtsbijstand. Heeft het slachtoffer ingevolge deze wet recht op rechtsbijstand dan betaalt hij een eigen bijdrage naar rato van zijn inkomen. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand ontstaat als het verzamelinkomen minder is dan € 24 400,00 (voor alleenstaanden) en € 34 400,00 (voor niet alleenstaanden). Bij een lager inkomen is de eigen bijdrage lager. De eigen bijdrage bedraagt tenminste € 100,00 en ten hoogste € 750,00. Naast de mogelijkheden die de Wet op de rechtsbijstand biedt tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen personen die op grond van deze wet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ook aanspraak maken op een subsidie ten behoeve van medisch haalbaarheidsonderzoek en een renteloze lening van maximaal € 3 000,00 voor het verkrijgen van een deskundigenbericht. De brief die de Minister van Justitie op 29 september 2010 (TK2010–2011, 31 116 nr. J) aan de voorzitter van de Eerste Kamer heeft gezonden gaat hier nader op in.
Wat zijn de recente ervaringen in de Scandinavische landen, als Zweden en Denemarken, met het no-fault systeem?
Ik beschik niet over recente gegevens over de werking van het no-fault systeem zoals dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een medisch letselschadefonds of instantie in Nederland op te richten op basis van het no-fault systeem, waarbij de ernst maar niet de verwijtbaarheid van medische letselschade doorslaggevend is om tot financiële vergoeding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil niet tornen aan het Nederlandse aansprakelijkheidssysteem, dat is geënt op schuld en verwijtbaarheid. Dit houdt in dat men, om tot aansprakelijkheid te kunnen besluiten en schadevergoeding te kunnen eisen, moet aantonen dat een instelling of een hulpverlener zich zodanig onjuist heeft gedragen dat daardoor voor de patiënt schade is ontstaan. De initiatieven die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 5 dragen bij aan een snellere en toch zorgvuldige afhandeling van schadeclaims. Ik zie geen aanleiding om op dit gebied nieuwe initiatieven te starten.
De staat van de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending, waarin werd vermeld dat de redactie van dat programma is overspoeld met meldingen over mensonwaardige taferelen in de ouderenzorg?1
Ik begrijp dat er veel negatieve reacties binnenkomen. Wat ik jammer vind, is dat zorginstellingen voornamelijk negatief in het nieuws komen en dat er geen genuanceerder beeld wordt gegeven. Immers er gaat ook veel goed in de zorg. Ook bij de zorginstellingen waar een incident gebeurt is de zorg niet allemaal slecht.
Hoe omschrijft u de huidige toestand van de ouderenzorg? Kunt u zich voorstellen dat voor veel mensen de opname in een verzorgings- of verpleeghuis een schrikbeeld vormt?
Mijn motto is «vertrouwen in de zorg». Ik bouw mee aan een samenleving waarin wij met respect met elkaar omgaan. Als mensen kwetsbaar zijn, worden ze ontzien en worden ze ondersteund, zodat zij hun gevoel voor eigenwaarde behouden. Dat betekent ondersteunen van de eigen kracht van mensen en hun netwerk. Kwetsbare mensen moeten op deze zorg kunnen vertrouwen. Het betekent ook vertrouwen in de medewerkers die zorg geven. Zij zetten zich met hart en ziel in voor de mensen die hun hulp nodig hebben. Dat verdient waardering: niet alleen voor hun inzet maar ook voor hun inzichten. Daar waar vertrouwen beschaamd wordt, moet worden ingegrepen.
Kent u de heersende opinie onder verpleegkundigen en verzorgenden dat de ouderenzorg steeds meer het karakter van productiewerk heeft gekregen? Wat is hierop uw reactie?
Ik deel deze opinie niet. De recent uitgebrachte benchmark van de brancheorganisatie binnen de verpleging, verzorging en thuiszorg, ActiZ, laat juist zien dat de medewerkers positiever oordelen over hun werk dan voorgaande benchmarkrondes. De stijging van tevredenheid doet zich voor op alle door ActiZ gevraagde indicatoren. Ik maak hieruit op dat er voldoende tevredenheid en animo is voor de verpleegkundigen en verzorgenden om hun werk in de ouderenzorg gemotiveerd voort te zetten.
Kunt u zich voorstellen dat de wijze waarop de ouderenzorg is georganiseerd bij veel mensen associaties met de bio-industrie oproept? Wat is hierop uw reactie?1,2
Ik vind het afdoen aan de persoonlijke aandacht en inzet van de medewerkers in de ouderenzorg.
Deelt u de opvatting van verpleeghuisarts Bert Keizer dat oudereninstellingen te weinig geld krijgen om hun taken uit te voeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel de opvatting van meneer Keizer niet. Elk jaar groeit het beschikbare budget voor de zorginstellingen. Dit leidt ertoe dat gemiddeld genomen het beschikbare budget per zorginstelling toeneemt. Doordat de zorgvraag en zorgzwaarte toeneemt, zal er wel aandacht moeten zijn voor het zonodig anders inrichten van de werkprocessen.
Deelt u de mening dat het genant is dat ouderen uit efficiency-overwegingen gewreven moeten worden met een lotiondoekje in plaats van fatsoenlijk te worden gewassen of gedoucht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me goed voorstellen dat deze manier van werken vragen oproept. Ik ben echter wel van mening dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de zorginstelling. Als zij besluiten tot het overgaan van wassen en dit overleggen met cliënten, personeel en cliëntenraad, dit goed beargumenteren en overwegen, dan vind ik het prima. Ik denk dat er wel altijd uitgegaan moet worden van de wens van de cliënt. Soms is nat wassen te zeer belastend, nadelig voor de huid of heeft de cliënt daar geen behoefte aan, dan biedt het wassen met een lotiondoekje een alternatief.
Vindt u het wenselijk dat zorgbehoevende ouderen steeds vaker worden aangeduid als «klant» of «zorgconsument»? Wilt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op uw stelling dat de zorg geen markt is?3
Ik vind het belangrijk dat cliënten nog meer centraal komen te staan in de zorg. Cliënten moeten zoveel mogelijk kunnen kiezen waar en van wie zij zorg ontvangen en op welke wijze de zorg vorm gegeven wordt. Bij deze ontwikkeling kunnen termen als klant en zorgconsument worden gebruikt. De term is minder belangrijk denk ik zolang de wens van de cliënt leidend is in de dialoog.
Deelt u de mening dat de toenemende verzakelijking en nadruk op bedrijfseconomische «efficiencymodellen» ten koste gaan van de persoonlijke aandacht en het menselijke contact in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Efficiencydenken hoeft niet strijdig te zijn met goede en persoonlijke zorg leveren. Door werkprocessen en communicatie goed op orde te brengen kan er meer tijd aan de cliënt besteed worden. Beide aspecten moeten goed in orde zijn.
Bent u van mening dat persoonlijke aandacht en menselijk contact een onlosmakelijk onderdeel vormen van de fatsoenlijke zorg voor kwetsbare ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over het gegeven dat «aandacht» geen onderdeel is van de AWBZ?4
Ik ben van mening dat aandacht een onderdeel is van het leven. Aandacht op zich is geen functie in het kader van de AWBZ. Bij het verlenen van zorg, ontvangen cliënten altijd aandacht. Zeker als het uitgangspunt het zorgplan is, waarbij er afspraken worden gemaakt met de cliënt over de daadwerkelijke zorgbehoefte. In de zorg zijn betrokkenheid en wederkerigheid voor mij uitgangspunt omdat ze dat voor mij in het leven zijn.
Bent u van mening dat persoonlijke aandacht en menselijk contact niet zijn te omschrijven als afgebakende handelingen of «prestaties», maar uitsluitend kunnen voortkomen uit de liefde voor het vak en de professionele autonomie van de mensen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening en ben ervan overtuigd dat de mensen die op de werkvloer werken en daadwerkelijk zorg verlenen aan de cliënten dit doen uit liefde voor het vak en vanuit hun persoonlijke motivatie. Nogmaals, daarom vind ik het zo jammer dat er zoveel negatieve aandacht uitgaat naar de zorginstellingen, waar mensen keihard werken en het beste met de cliënt voor hebben.
Bent u van mening dat er thans een tweedeling bestaat tussen mensen die een verblijf in een comfortabele zorgresidentie of een particuliere verpleegkundige kunnen betalen, en zij die daarvoor niet de middelen hebben en zijn aangewezen op verschraalde AWBZ-zorg? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van een tweedeling. Er is wel sprake van verschillen. Alle inwoners van Nederland hebben recht op basiszorg. De verschillen tussen particuliere en publieke zorg zijn vergelijkbaar met de verschillen tussen mensen en posities buiten de intramurale setting. Waar ik moeite mee heb is met uw veronderstelling dat de kwaliteit van de zorg in een AWBZ instelling in de knel komt. Ik ben van mening dat de inzet van het zorgpersoneel werkzaam in AWBZ instellingen, niet minder is dan in particuliere instellingen.
Bent u van mening dat een te klein aandeel van het budget dat de overheid beschikbaar stelt voor de ouderenzorg, uiteindelijk terecht komt op de werkvloer? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar «besteding AWBZ-middelen: kostenstructuur en effecten voor cliënten in VVT-organisaties» door PricewaterhouseCoopers uit april 2010 biedt een goed inzicht in hoe deze zorginstellingen hun AWBZ-middelen inzetten. Hieruit blijkt dat de inzet verschilt per type zorginstelling en dat een relatief beperkt deel van de AWBZ-middelen (gemiddeld 13,3%) wordt ingezet voor overhead. De zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop zij de middelen inzetten. Wat mij wel opvalt is dat de ene zorginstelling veel beter in staat is om bijvoorbeeld de overhead laag te houden dan de ander. Ik streef ernaar dat er zoveel mogelijk middelen en aandacht ten goede komen aan de cliënt.
Bent u bereid de financiering van de AWBZ via zorgzwaartepakketten te vervangen voor directe financiering van locaties en zorgteams? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel worden verwacht?
Ik ben niet voornemens om de zorgzwaartefinanciering af te schaffen. In de intramurale zorg is de afgelopen jaren veel gebeurd om bekostiging op basis van ZZP’s in te voeren. Uit een recent onderzoek onder 850 aanbieders van intramurale AWBZ-zorg blijkt dat de doelstellingen van de ZZP’s – waaronder eerlijkere verdeling van middelen, beter inzicht in de zorgzwaarte van cliënten die in zorg zijn – grotendeels behaald zijn. In het Regeerakkoord is opgenomen dat de huidige wijze van financiering per handeling in de AWBZ wordt veranderd in financiering op resultaat. In mijn visiebrief die ik in het voorjaar aan uw Kamer stuur ga ik hier verder op in.
De gang van zaken bij bezwaar tegen indicatie door het Centrum Indicatiezorgstelling Zorg (CIZ) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bent u bekend met de column «Een aanbod dat ik niet kan weigeren»?1
Ja, ik heb de column gelezen.
Wat is uw reactie op de casus die in deze column naar voren komt?
Uit informatie van het CIZ is mij gebleken dat het CIZ in deze casus bij de heroverweging in bezwaar tot de conclusie is gekomen dat cliënt voor een lagere indicatie in aanmerking komt dan de indicatie waartegen het bezwaar is gericht. Een bezwaarde mag echter nooit in een nadeliger positie terecht komen door het indienen van bezwaar. Dat is in deze casus ook erkend en gezegd tegen de cliënt. Vervolgens is niet conform de werkinstructies van het CIZ gehandeld. Tegelijkertijd werd immers door de medewerker van het CIZ aangegeven dat de cliënt het bezwaar kan intrekken. Cliënt heeft dat als sturend en bedreigend ervaren en dat vinden ik en het CIZ ongewenst. Cliënt heeft over deze gang van zaken terecht bij het CIZ geklaagd. In reactie daarop is de afhandeling van het bezwaar overgenomen door een andere medewerker van het CIZ en heeft het CIZ excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het CIZ zal deze ervaring ook betrekken bij de (intercollegiale) toetsing van medewerkers met het oog op het trekken van lering daaruit.
Hoe vaak is een dergelijke casus reeds aan het College voor zorgverzekeringen voorgelegd? Wat heeft het College voor zorgverzekeringen in deze casussen besloten?
Op grond van artikel 58 van de AWBZ dienen alle bezwaarzaken waarvan het CIZ het voornemen heeft die ongegrond te verklaren, ter advisering te worden voorgelegd aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Dat geldt ook voor deze casus, waarover het CVZ overigens nog geen advies heeft uitgebracht. Omdat de in deze casus gevolgde werkwijze niet volgens de standaardwerkwijze van het CIZ is, liggen er geen vergelijkbare cases voor advies voor bij het CVZ.
Is het gebruikelijk dat over de herindicatie naar aanleiding van een bezwaar contact wordt opgenomen met de aanvrager?
Cliënten die in bezwaar zijn gegaan tegen een indicatiebesluit worden in het kader van de afhandeling van het bezwaar in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Dat schrijft de Algemene wet bestuursrecht voor. Het komt daarnaast vaker voor dat er contact wordt opgenomen met de cliënt, bijvoorbeeld omtrent onduidelijkheden in het bezwaar of ontbrekende gegevens, met het oog op een zorgvuldige beslissing op bezwaar.
Deelt u de mening dat deze situatie de schijn wekt dat gedreigd wordt met een lagere indicatie om te voorkomen dat het bezwaar wordt doorgezet? Zo nee, vindt u dit een normale gang van zaken? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat deze schijn alsnog ontstaat?
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een bezwaar tegen een indicatie, gesteld door het CIZ, nooit mag leiden tot een lagere indicatie dan waartegen bezwaar is gemaakt?
Ja, zie tevens ook mijn antwoord op vraag 2.
Het voortbestaan van Fokus-projecten |
|
Renske Leijten |
|
Deelt u de mening dat de unieke visie en werkwijze van Fokus-wonen behouden dient te blijven? Zo nee, waarom niet?1
In ADL-clusterwoningen wonen mensen met een ernstige lichamelijke handicap. Velen daarvan zijn aangewezen op 24-uurs zorg op afroep. Dat is voor deze mensen een essentiële voorwaarde om een zelfstandig leven te kunnen leiden. Dat dient uiteraard mogelijk te blijven als op 1 januari 2012 de huidige financiering van deze zorg vanuit een tijdelijke subsidieregeling eindelijk wordt vervangen door reguliere bekostiging. Na dertig jaar is het experimenteerstadium van het Fokuswonen voorbij. De overgang naar de AWBZ betekent uiteraard wel dat er voor cliënten en zorgaanbieders veranderingen op kunnen treden die samenhangen met het verdwijnen van de subsidieregeling. Een verandering voor bewoners is dat voor de zorg in ADL-clusters een eigen bijdrage betaald moet worden. De aanbieder krijgt te maken met meerdere regimes. Het is in de nieuwe situatie aan zorgaanbieder en verzekerde om heldere afspraken te maken over de gewenste invulling van de AWBZ-indicatie.
Bent u van mening dat deze werkwijze behouden kan blijven wanneer het Fokus-wonen grotendeels wordt ondergebracht in de AWBZ? Wilt u uw antwoord toelichten?
Per 1-1-2012 krijgen de bewoners een recht op AWBZ-zorg voor de zorg in- en om de woning die thans nog via een instellingssubsidie wordt bekostigd. Vanaf dat moment gelden ook voor bewoners van ADL-clusters de regels die van kracht zijn voor alle andere mensen met een lichamelijke beperking. Voor individuele bewoners kan dat gevolgen hebben. Bij de indicatiestelling door het CIZ is namelijk de geobjectiveerde zorgbehoefte het uitgangspunt en niet de subjectieve zorgvraag zoals in de huidige dienstverlening in ADL-clusters. Een bewoner kan dan niet zonder meer ten laste van de AWBZ meer hulp vragen dan nodig is om een verantwoorde situatie te bereiken. Daarnaast speelt dat de AWBZ-indicatie is afgestemd op een doelmatige manier van zorgverlening. Het kan doelmatiger zijn om een aantal handelingen tijdens één sessie uit te voeren. Gebleken is echter dat de meeste bewoners van ADL-clusters momenteel niet meer hulp inroepen dan waarop zij op grond van de AWBZ recht op zouden hebben. Uit de resultaten van het herindicatietraject komt naar voren dat de huidige gemiddelde ingeroepen ADL-assistentie van bewoners goed past in de AWBZ-indicatie voor persoonlijke verzorging. Voor velen zal de overgang per 1-1-2012 dan ook geen grote gevolgen hebben.
Kent u de zorgen van Fokus-cliënten over het voornemen om deze voorziening onder te brengen in de AWBZ? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid zich hierover actief te informeren bij de betrokkenen?
Ja. De cliëntenraad heeft op 2 november 2009 aan voormalig Staatssecretaris Bussemaker een notitie overhandigd tijdens de viering van het 30 jarig jubileum van Fokus. Als vervolg daarop hebben ambtenaren van mijn ministerie meerdere malen gesproken met de cliëntenraad van Fokus om te spreken over hun zorgen en wensen. Daarnaast ontvang ik soms ook rechtstreeks signalen van kritische bewoners van ADL-clusters.
Deelt u de mening dat de 24-uursbeschikbaarheid van een ADL-hulp (algemene dagelijkse levensverrichtingen) voor veel Fokus-cliënten essentieel is om zelfstandig te kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de bezorgdheid van Fokus-cliënten dat overheveling naar de AWBZ zal leiden tot versobering of zelfs verdwijning van de Centrale Units van waaruit ADL-hulpen opereren? Kunt u toezeggen dat deze bezorgdheid ongegrond is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De ADL-units zijn nodig om 24 uur per etmaal noodoproepen te kunnen beantwoorden. De bezorgdheid dat ADL-units als gevolg van de overheveling van ADL-assistentie naar de AWBZ zouden moeten verdwijnen deel ik niet. Voor de totstandkoming van de bestaande ADL-units hebben de woningcorporaties middelen ontvangen van de overheid. De corporaties stellen de bestaande centrale ADL-units om niet beschikbaar aan de aanbieders van ADL-assistentie. Voor nieuwe steunpunten is de NZa-beleidsregel Zorginfrastructuur van kracht. Op dit moment werkt de Nederlandse zorgautoriteit (Nza) aan een uitvoeringstoets over de bekostiging van 24-uurs zorg op afroep. Aan de NZa is expliciet gevraagd om te bezien of wijzigingen in de bekostiging van zorg op afroep noodzakelijk zijn als gevolg van de beëindiging van de instellingssubsidie aan Fokus per 1-1-2012.
Wat is uw reactie op de bezorgdheid van Fokus-cliënten dat overheveling naar de AWBZ zal leiden tot het verlies van de regie over het eigen leven, bijvoorbeeld niet meer de duur van een douchebeurt of het tijdstip van naar bed gaan kunnen bepalen? Kunt u toezeggen dat deze bezorgdheid ongegrond is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind deze bezorgdheid ongegrond. Het is en blijft aan Fokus en de cliënt om goede afspraken te maken over de wijze waarop de zorg wordt geleverd. Net als voor alle andere lichamelijk gehandicapten die niet kiezen voor een Fokuswoning, moet de omvang van de ingeroepen zorg passen binnen de afgegeven AWBZ-indicatie. Uit het herïndicatietraject komt naar voren dat de omvang van de hulp die de bewoners gemiddeld inroepen goed past binnen de afgegeven AWBZ-indicaties.
Bent u van mening dat de versnipperde ZZP-/PGB-financiering2 bevorderlijk is voor het voortbestaan en de ontwikkeling van unieke, kleinschalige concepten voor wonen en zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor veel zorgaanbieders een gegeven dat mensen met een hulpvraag op meerdere systemen een beroep kunnen doen voor wonen, zorg en ondersteuning. Veel zorgaanbieders slagen er in om voor een doelgroep een samenhangend zorgaanbod te organiseren, zodanig dat hun bewoners weinig last van de schotten hebben. Het is echter ook van belang dat niet alleen aanbieders maar ook de inkopers meer integraal denken en inkopen. Pas dan kan voor de mensen met een hulpvraag het beste resultaat worden bereikt.
Op welke wijze garandeert u dat unieke, kleinschalige concepten voor wonen en zorg kunnen worden ontwikkeld en blijven voortbestaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik geef geen garanties. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van cliëntorganisaties, gemeenten, corporaties en zorgaanbieders om de handen ineen te slaan en ervoor te zorgen dat alle mensen met een zorgvraag op de woningmarkt aan hun trekken kunnen komen. Door goede samenwerking op lokaal niveau en het optimaal gebruiken van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving biedt, kunnen zorg- en woonconcepten waar mensen met een beperking behoefte aan hebben, behouden blijven en nieuwe concepten tot ontwikkeling komen.
Verpleeghuis Houtwijk te Den Haag |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Deelt u de mening die uit de eindconclusie1 van de IGZ mag worden afgeleid dat het onder verscherpt toezicht stellen van verpleeghuis Houtwijk niet heeft geleid tot de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg? Zo nee, waarom niet?
Bij verpleeghuis Houtwijk is op 11 november jl. door de IGZ Verscherpt Toezicht (VT) ingesteld. Bovenstaande vraag lijkt op een misverstand te berusten. De IGZ heeft sinds januari 2010 intensief toezicht gehouden op verpleeghuis Houtwijk. Omdat de verbeteringen die de Raad van Bestuur van HWW Zorg sinds maart jl. in gang heeft gezet tot onvoldoende resultaten heeft geleid in verpleeghuis Houtwijk, is de IGZ op 11 november jl. tot het instellen van VT overgegaan.
Welke maatregelen kan de IGZ nog nemen, nadat gebleken is dat de periode van onder verscherpte toezichtstelling van een verpleeghuis als Houtwijk niet heeft geleid tot de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg, anders dan een verlenging van die onder verscherpte toezichtstelling?
Op advies van de IGZ kan ik besluiten HWW Zorg een aanwijzing te geven.
Bent u bereid tot verregaande sancties als blijkt dat noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg achterwege blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 6
Wanneer moet verpleeghuis Houtwijk de beoogde doelstellingen met betrekking tot de kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg behaald hebben?
Zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 4 maanden, te weten begin maart 2011.
Hoe verankert u de vereiste verbetermaatregelen met betrekking tot de cliëntenzorg in verpleeghuis Houtwijk in het bestaande beleid van de instelling?2
Verankering is primair de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf door een goed systeem van intern toezicht op kwaliteit en veiligheid. Daarnaast zal de IGZ HWW Zorg ook na maart 2011 nog blijven volgen om te beoordelen of de verbeteringen beklijven.
Wat doet u, indien het voorgenomen nieuwe plan van aanpak niet leidt tot de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg?
Vooralsnog gaat de IGZ ervan uit dat de bestuurder van verpleeghuis Houtwijk zorg zal dragen voor de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen. De houding van de bestuurder is serieus en coöperatief. Het plan van aanpak is op 26 november jl. door de IGZ ontvangen en met de uitvoering is men al voortvarend van start gegaan.
Als de IGZ constateert dat het plan van aanpak niet tot de gewenste verbeteringen leiden zal ik –mede op basis van advies van de IGZ- aanvullende maatregelen nemen.
Het effect van elektromagnetische straling van zendinstallaties |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van TU Delft en Wageningen Universiteit naar de effecten van draadloos internet op planten en bomen?1
Het onderzoek is nog niet beschikbaar en ik heb er geen kennis van kunnen nemen. De Universiteit Wageningen heeft een persbericht uitgebracht over een onderzoek dat niet openbaar is gemaakt. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de gemeente Alphen aan de Rijn. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid houdt op mijn verzoek de wetenschappelijk ontwikkelingen bij op het gebied van elektromagnetische velden. In dit Kennisplatform zijn deskundige instanties vertegenwoordigd die gezamenlijk informatie verstrekken over elektromagnetische velden. De rol van het Kennisplatform is om het publiek onafhankelijk en toegankelijk te informeren over de stand van de wetenschap inzake elektromagnetische velden. Het Kennisplatform heeft informatie opgevraagd bij de onderzoeker en deze informatie is te vinden op de website www.kennisplatform.nl.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek? Bent u bereid de instituten te verzoeken het onderzoek en de conclusies daarvan openbaar maken?
Het is aan de onderzoeker of aan de opdrachtgever om het onderzoek openbaar te maken. Ik beschik niet over het onderzoek. Volgens informatie van het Kennisplatform geeft de onderzoeker van de Universiteit Wageningen zelf aan dat het gaat om eerste resultaten en dat die nog niet bevestigd zijn in een herhalingsonderzoek. De onderzoeker waarschuwt dat er nu nog geen vergaande conclusies te trekken zijn uit zijn resultaten. Ik heb daar niets aan toe te voegen.
Het terugvorderen van miljoenen in verband met misbruik van pgb's |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Menzis Zorgkantoor meer dan honderd persoongebonden budgetten (pgb’s) terugvordert in de regio Twente in verband met fraude, niet complete besteding en onvoldoende verantwoording van de pgb’s?1
Ja.
Klopt het bericht dat het gaat om een totaal bedrag aan terugvorderingen van miljoenen euro’s? Zou een vergelijkbare actie in andere regio’s tot een soortgelijk hoog bedrag leiden?
Menzis heeft inderdaad een vordering van enkele miljoenen op budgethouders. Het terugvorderen van niet bestede middelen is echter bestaande praktijk. Jaarlijks worden door de zorgkantoren, naar aanleiding van de verantwoording door budgethouders, niet of onjuist besteedde middelen teruggevorderd of verrekend met toekomstige budgetten. Het gaat om gemiddeld 10% van het pgb. Landelijk gaat het om ruim 200 miljoen. Bij het vaststellen van de beschikbare middelen voor het pgb (het pgb-subsidieplafond) is met dit ervaringsgegeven rekening gehouden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie De Vries/Wolbert2, waarin de regering wordt verzocht alles in het werk te stellen om de taken van bemiddelingsbureaus te scheiden zodat beheer, bemiddeling en het aanbieden van zorg niet meer door één bureau ka worden gedaan?
Hiermee is het vorige kabinet voortvarend aan de slag gegaan. Zoals mijn voorganger in haar brief van 12 juni 2009 (kenmerk: DLZ/CB-U-2912189) heeft aangegeven, hebben Per Saldo en stichting de Ombudsman een gedragscode voor pgb-bemiddelingsbureaus ontwikkeld waarin deze scheiding van taken is vastgelegd. Op basis van deze gedragscode is vervolgens door Per Saldo en het Keurmerkinstituut met subsidie van VWS een kwaliteitskeurmerk voor pgb-bemiddelingsbureaus ontwikkeld. Dit keurmerk is bijna klaar. Het streven is dat bemiddelingsbureaus vanaf 1 januari 2011 een aanvraag voor het keurmerk kunnen indienen. In de werkgroep fraude die mij begin volgend jaar zal adviseren, wordt bekeken of het wenselijk is dit keurmerk een wettelijke status te geven.
Wat is de stand van zaken in de ontwikkeling van het keurmerk voor bemiddelingsbureaus? Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie Wolbert3, waarin de regering wordt verzocht te stimuleren dat er een keurmerk komt voor commerciële zorgaanbieders die zorg leveren die wordt betaald uit een pgb?
De stand van zaken ten aanzien van het keurmerk voor bemiddelingsbureaus heb ik uiteengezet in het antwoord op vraag 3.
Ik geef op de volgende wijze uitvoering aan de motie Wolbert.
Na overleg met Per Saldo zijn we gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat budgethouders meer baat hebben bij goede vergelijkende informatie over zorgaanbieders dan bij een keurmerk. Ik heb vervolgens aan Per Saldo subsidie verstrekt om een deel van deze keuze-informatie te ontwikkelen. De volgende drie aspecten worden uitgewerkt:
Wat is uw mening over het advies dat Menzis pgb-houders geeft om aangifte te doen wanneer zij niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben? Herkent u zich in de uitspraak dat wettelijke uitspaken in dergelijke zaken te lang op zich laten wachten? Op welke manier kan dit effectiever worden aangepakt?
De pgb-regeling gaat ervan uit dat de budgethouder zelf verantwoordelijk is voor het inkopen van de benodigde zorg. Deze zorg dient zowel qua omvang als kwaliteit voldoende te zijn. Afspraken over de te leveren zorg worden, al dan niet met tussenkomst van een bemiddelingsbureau, vastgelegd in een overeenkomst tussen budgethouder en zorgaanbieder. Wanneer de budgethouder merkt dat de zorgaanbieder de gemaakte afspraken niet nakomt en (kwalitatief) onvoldoende zorg levert, dient deze de zorgverlener hierop aan te spreken. Ook kan de budgethouder, als deze ontevreden is over de geleverde zorg, overstappen naar een andere zorgaanbieder. Aangifte door de budgethouder is alleen dan aan de orde wanneer blijkt dat er sprake is van onrechtmatig handelen door de zorgaanbieder of bemiddelaar. Veel fraudesignalen hebben betrekking op budgethouders die zelf niet goed in staat zijn de regie over hun zorgvraag en budget te voeren.
Deze budgethouders geven de regie en het budgetbeheer uit handen en worden vervolgens het slachtoffer van praktijken van malafide pgb-bureautjes. Deze bureaus leveren nauwelijks of geen zorg en besteden het pgb aan andere zaken dan waar het voor bedoeld is. In dergelijke zaken is het doen van aangifte zeker van belang.
In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat een uitspraak naar aanleiding van een aangifte te lang op zich laat wachten. De tijd die hiervoor nodig is verschilt van geval tot geval en is mede afhankelijk van de complexiteit van een zaak. In het overleg «Fraudebestrijding in de zorg», dat op initiatief van VWS periodiek bijeenkomt, is gemeld dat het Openbaar Ministerie, politie en verzekeraars werken aan een convenant om te komen tot betere stroomlijning van meldingen en aangiften van verzekeringsfraude.
Kunt u toezeggen dat u de zorgkantoren van de andere verzekeraars gaat vragen dat ook zij zich zullen toeleggen op het beter signaleren van mogelijke fraude en aangifte te doen in geval van vermoedens van fraude en het terugvorderen van teveel betaalde of niet verantwoorde zorg?
Dit is bij zorgkantoren bestaande praktijk. Het College voor Zorgverzekeringen heeft in samenspraak met de zorgkantoren een controleprotocol ontwikkeld dat met ingang van dit jaar in gebruik is genomen. Alle zorgkantoren controleren op basis van dit controleprotocol. Zij zijn daarbij alert op het zich voordoen van fraude. Wanneer fraude wordt gesignaleerd wordt het pgb stopgezet en worden de onjuist besteedde middelen teruggevorderd.
De zorgkantoren delen hun fraudesignalen onderling.
Het bericht dat het Rijnland Ziekenhuis de operatiekamers uit Alphen aan den Rijn wil wegbezuinigen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat de directie van het Rijnland Ziekenhuis haar personeel heeft laten weten dat de operatiekamers in de vestiging in Alphen aan den Rijn per 1 april 2011 worden gesloten? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op mijn verzoek heeft het Rijnland Ziekenhuis de volgende reactie gegeven. In het kader van de opgelegde bezuinigingen ad € 150 miljoen en € 314 miljoen moet het Rijnland Ziekenhuis, bij een marge van 0,5%, 5% bezuinigen. Dat vereist volgens het ziekenhuis ingrijpende maatregelen. De Raad van Bestuur van de Rijnland Zorggroep is voornemens een aantal maatregelen te nemen, waaronder het voorlopig verplaatsen van de operatiecapaciteit van de locatie Alphen aan den Rijn naar Leiderdorp. De belangrijkste reden hiervoor is het verminderen van dure ZZP’ers (Zelfstandige Zonder Personeel) onder het OK- en anesthesie personeel. Het Rijnland Ziekenhuis is sinds twee jaar bezig extra OK- en anesthesiepersoneel op te leiden, met de bedoeling geen dure ZZP’ers meer te hoeven inzetten. De Raad van Bestuur hoopt op termijn de OK-capaciteit in Alphen aan den Rijn weer te gaan gebruiken. De Raad van Bestuur heeft aangegeven het personeel nog formeel te informeren over de maatregelen in het kader van de begroting 2011. Het OK- en anesthesiepersoneel is al op de hoogte van het voornemen.
Ik heb geen oordeel over de interne bedrijfsvoering van een ziekenhuis. Wel wijs ik er op dat de bereikbaarheid van zorg niet in gevaar is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u dat Alphen aan den Rijn, een stad met circa 72 000 inwoners, een volwaardig ziekenhuis verdient? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat de operatiemogelijkheden in Alphen aan den Rijn blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burger. In die regio’s waar het zorgaanbod onder druk staat, vaak is dit het geval in de rurale gebieden, hecht ik aan het behoud van zorgvoorzieningen in de buurt. Dit geldt in het bijzonder voor de basiszorg waarover de patiënt binnen niet al te lange afstand kan beschikken. Dit kabinet streeft naar betere zorg dichter bij huis. Dat hoeft niet altijd ziekenhuiszorg te zijn maar kan ook een samenwerkingsverband zijn tussen de eerste en de tweede lijn.
Ik ga niet bewerkstelligen dat er operatiemogelijkheden in Alphen aan den Rijn beschikbaar blijven. De beschikbaarheid van operatiemogelijkheden binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is in de regio niet in gevaar. Zo is het mogelijk om uit te wijken naar het Rijnland Ziekenhuis, locatie Leiderdorp of naar het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda.
Klopt het bericht, verspreid in de interne nieuwsbrief Rijnland Actueel, dat de Rijnland Zorggroep in 2011 naast de voorgenomen bezuiniging van € 1,5 miljoen nog een € 5,5 miljoen moet bezuinigen? In hoeverre is die bezuiniging een gevolg van de budgetkorting die u heeft opgelegd aan de ziekenhuizen?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat de te nemen maatregelen het directe gevolg zijn van de opgelegde bezuinigingen ad € 1,5 miljoen en vooral de extra € 3,14 miljoen. De gecommuniceerde bezuiniging ad € 5,5 miljoen is bijgesteld als gevolg van de verlaging van de extra bezuiniging (van € 549 miljoen naar € 314 miljoen).
In welke 70 000-plus steden staat een volwaardig basisziekenhuis ter discussie?
Voor zover ik weet, is dit het geval in Zeeland. Het gaat hier om het behoud van een volwaardig basisziekenhuis op Walcheren, te weten Vlissingen.
Hoeveel steden in Nederland met meer dan 70 000 inwoners hebben geen volwaardig basisziekenhuis met Spoedeisende Eerste Hulp, klinische verloskunde en volledige operatiekamerfaciliteiten meer? Welke steden zijn dat? Wat vindt u van dat gegeven? Vindt u niet dat in al die steden een volwaardig ziekenhuis zou moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk gegeven wordt niet als zodanig geregistreerd, ik kan het antwoord dus niet geven. Ik vind het van belang dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burgers als het gaat om het aanbod van basiszorg. Tevens streeft dit kabinet naar basiszorg dichter bij. Dit hoeft niet te betekenen dat deze noodzakelijkerwijs geleverd dient te worden door een ziekenhuis. Ik zie hierin ook veel mogelijkheden in de samenwerking tussen de eerste en tweede lijn.
Van belang is dat de mogelijkheden van een basisziekenhuis in voldoende mate in de regio beschikbaar is, in het bijzonder de beschikbaarheid van de acute zorg binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de taakstelling van € 549 miljoen voor 2011 en volgende jaren niet gaat leiden tot ongewenste concentraties van ziekenhuisvoorzieningen, afnemende bereikbaarheid van ziekenhuizen en een toename van de wachtlijsten?
Inmiddels is het bedrag van de taakstelling naar beneden bijgesteld naar € 314 miljoen voor 2011.
Voor financieel gezonde instellingen hoeft de korting niet te leiden tot concentraties, afnemende bereikbaarheid en toename van de wachtlijsten. Wel kan het zo zijn dat voor ziekenhuizen die al langere tijd verkeren in een financieel kwetsbare positie de korting de toch al zorgelijke situatie kunnen verergeren. Dit laatste is dan niet alleen te wijten aan de kortingsmaatregel. Overigens wijs ik erop dat er ook de komende jaren sprake zal zijn van een groei in het macrobudget.
Het mogelijk afschaffen van de Wtcg |
|
Renske Leijten , Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat u overweegt de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) af te schaffen?1
De Wtcg is ingesteld om chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming te verschaffen voor de meerkosten die zij maken als gevolg van hun aandoening of beperking. Deze groepen maakten nauwelijks gebruik van de fiscale aftrekmogelijkheden voor buitengewone uitgaven, terwijl die fiscale regeling juist voor hen was bedoeld. In de berichtgeving over de Wtcg is veelvuldig benadrukt dat de tegemoetkoming nog niet in alle gevallen goed terecht komt. Hierbij is onderbelicht geraakt dat het geld in veel gevallen ook wél terecht komt bij de mensen die we met de Wtcg willen ondersteunen.
Dit laat onverlet dat ik in het interview met EenVandaag heb aangegeven dat de tegemoetkoming daadwerkelijk terecht moet komen bij de mensen waarvoor de regeling is bedoeld. Ik heb geconstateerd dat de doelgroepbepaling nu nog niet optimaal is. De regeling moet dus beter. Het vorige kabinet heeft op advies van de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg al verbeteringen aangebracht in de afbakeningscriteria van de Wtcg. Die verbeteringen worden in 2011 merkbaar. Ik ben voornemens om de regeling na de uitkeringsronde van 2011 te evalueren. Als dan blijkt dat de regeling dan nog niet werkt zoals we beogen, wil ik zelf nog een poging doen om de criteria te verbeteren. Zoals ik echter heb aangegeven, kun je niet oneindig doorgaan met verbeteren. Als uiteindelijk blijkt dat we de regeling niet goed krijgen, dan moeten we op zoek gaan naar iets anders.
Bent u zich ervan bewust dat deze uitspraak leidt tot veel ongerustheid bij mensen die een tegemoetkoming hard nodig hebben om zorgkosten (deels) gecompenseerd te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u garant voor een vervangende regeling als u het niet lukt om de Wtcg beter terecht te laten komen?2
Verwijzend naar bovenstaand antwoord ben ik thans niet voornemens om de Wtcg tegemoetkoming af te schaffen zonder dat hier iets voor in plaats komt.
Erkent u dat de belofte dat de Wtcg het instrument was om geld beter terecht te laten komen dan de Buitengewone aftrek bijzondere ziektekosten is geschaad?3
De Wtcg is begin 2009 ingesteld ter vervanging van de buitengewone uitgavenregeling (BU). Ik wil daarbij benadrukken dat de Wtcg een samenstel van maatregelen omvat en dus méér is dan alleen de algemene tegemoetkoming. Naast deze tegemoetkoming regelt de Wtcg ook een korting op de eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo, maandelijkse inkomenscompensatie voor ouderen en een jaarlijkse tegemoetkoming van € 350,– voor mensen die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Tenslotte is er ook een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. De doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten wordt door dit samenstel van maatregelen veel beter bereikt dan bij de BU het geval was. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, laat dit onverlet dat de afbakening van de doelgroep voor de algemene tegemoetkoming nog niet optimaal is en verder wordt verbeterd.
Acht u het mogelijk dat er een nieuwe fiscale mogelijkheid wordt gecreëerd voor teruggave van concrete kosten die samenhangen met chronische ziekte? Zo ja, bent u bereid dit te bespreken met uw collega van Financiën? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven reeds gesteld, bestaat de Wtcg uit vijf verschillende maatregelen en één daarvan is een fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. Op grond van deze regeling is het nu al mogelijk om zorgkosten die niet langs een andere weg worden vergoed op te voeren bij de aangifte inkomstenbelasting. Zo kunnen uitgaven voor onder andere genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen zoals steunzolen of een kunstgebit, een dieet op medisch voorschrift of extra gezinshulp via de belasting worden afgetrokken. Het creëren van een nieuwe fiscale regeling voor kosten die samenhangen met een chronisch ziekte acht ik dan ook niet aan de orde.
De significante stijging van het aantal HIV-infecties bij homoseksuele mannen in Nederland |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
Wat is uw reactie op het monitoringrapport 2010 van de Stichting HIV Monitoring (SHM), waarin staat dat het aantal HIV-infecties bij homoseksuele mannen in Nederland nu hoger is dan tijdens de piek van de epidemie in de jaren tachtig?1
Deelt u de mening dat het huidige beleid er onvoldoende in slaagt om het aantal HIV-infecties bij homoseksuele mannen in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid zich de komende jaren krachtig in te zetten op HIV-preventiecampagnes, specifiek gericht op homoseksuele mannen?
Bent u bereid HIV-preventiecampagnes op te zetten die zich in het bijzonder richten op nieuwe media waar homoseksuele mannen elkaar ontmoeten?
Bent u bereid te bevorderen dat in heel Nederland op SOA-poli weer inloopspreekuren voor homoseksuele mannen worden ingevoerd, zodat de drempel voor een test of advies wordt verlaagd?
Wilt u met de behandelaars in contact treden over het advies van de SHM om mensen die positief worden getest direct te behandelen, in plaats van te wachten totdat de patiënt klachten krijgt?
Het bericht dat naar schatting vijftig boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen komen te vervallen door bezuinigingen van gemeenten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht dat naar schatting vijftig boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen door bezuinigingen van gemeenten dreigen te verdwijnen?1 Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht.
Het is jammer wanneer gemeenten bezuinigen op belangrijke diensten voor ouderen, zeker als deze diensten ervoor zorgen dat zij langer zelfstandig kunnen wonen. Ook de gebruikers zelf geven aan dat zij veel baat hebben bij deze boodschappenbegeleidingsdiensten. Ik vind het erg belangrijk dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde en veilige omgeving kunnen blijven. Bovendien blijkt dat binnen deze projecten veel vrijwilligers zich met hart en ziel voor hun medemensen inzetten. Ook dat vind ik erg waardevol.
Wel kan ik mij voorstellen dat gemeenten andere manieren vinden om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam te houden en die goed aansluiten bij de wens van de ouderen zelf. Die beslissing is aan gemeenten. Zij zijn in het Wmo-kader volledig verantwoordelijk voor welzijnsvoorzieningen, zoals boodschappendiensten, zodat zij lokaal maatwerk kunnen verrichten.
De Wmo is zo ingericht dat gemeentebesturen terdege rekening moeten houden met de wensen van hun burgers. Uiteraard leggen gemeentebesturen over hun Wmo-beleid verantwoording af aan hun raden. Daarnaast is in de wetsartikelen 11 en 12 van de Wmo geregeld dat gemeenten belanghebbenden bij de beleidsvoorbereiding moeten betrekken en dat zij verplicht zijn om vertegenwoordigers van vragers om beleidsadvies te vragen. Tot slot kent de Wmo het compensatiebeginsel (artikel 4. Dat beginsel regelt dat de gemeente voorzieningen moet treffen zodat burgers met beperkingen in staat zijn om (o.a.) een huishouden te voeren en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ik zal dus geen actie ondernemen om het verdwijnen van deze specifieke welzijnsvoorziening te voorkomen. Wel ondersteun ik gemeenten op allerlei manieren om op een goede manier vorm te geven aan hun lokale welzijnsbeleid. Ik denk aan de programma’s: «Welzijn Nieuwe Stijl», «Beter in Meedoen», «Voor Elkaar», «Wmo-in-de-buurt» en «Welzijn, Wonen en Zorg maak het samen!»
Zijn deze gemeenten ervan op de hoogte gesteld dat de in het artikel genoemde voorgenomen bezuiniging van 200 miljoen euro op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Er is hier mogelijk sprake van een misverstand, omdat ten tijde van de kabinetsformatie met betrekking tot het Wmo-budget gesproken is over een tweetal bijstellingen van € 200 miljoen.
In de miljoenennota 2011 is een bijstelling van € 200 miljoen van het Wmo-budget opgenomen. Deze bijstelling van € 200 miljoen bestaat uit twee delen. In de eerste plaats wordt er vanuit gegaan dat er voor de PGB-uitgaven in de Wmo € 150 miljoen minder nodig is. Ook het SCP – de onafhankelijke derde – constateert in haar advies over het Wmo-budget 2011 dat sprake is van een overschatting van deze uitgaven. Het tweede deel bestaat uit een korting van € 50 miljoen. Het gaat hier om door de gemeenten te realiseren doelmatigheidswinst door meer gebruik te maken van collectieve voorzieningen in plaats van individuele voorzieningen.
Ten tijde van de kabinetsformatie is daarnaast een mogelijke tweede korting van € 200 miljoen op de Wmo-uitgaven (totaal dus € 400 miljoen) aan de orde geweest. In de Economische Verkenningen 2011–2015 (maart 2010) heeft het CPB namelijk (technisch) verondersteld dat een deel van de groei van de zorgkosten wordt opgebracht door hogere eigen betalingen in de Wmo. Hogere eigen betalingen in de Wmo komen ten gunste van gemeenten, waardoor volgens het CPB het Wmo-budget met € 200 miljoen verlaagd zou kunnen worden. Deze (andere) korting is niet overgenomen door het kabinet.
Het oormerken van Wmo-middelen voor specifieke doelgroepen past ten principale niet bij aard en het doel van de wet.
Deelt u de mening dat het budget voor de Wmo geoormerkt zou moeten worden voor Wmo-doelgroepen om te voorkomen dat gemeenten op ouderen en hulpbehoevenden gaan korten in plaats van in linkse hobby’s?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat boodschappenbegeleidingsdiensten een belangrijke bijdrage leveren aan het kabinetsdoel dat ouderen langer zelfstandig moeten kunnen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u ondernemen om het verdwijnen van deze boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen en hulpbehoevenden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Een grote groep jongens die jarenlang niets doet, stopt met studeren, en de hele dag doorbrengt met drinken, blowen en gamen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de grote groep jongens die jarenlang niets doet, de dag doorbrengt met gamen en blowen, en wordt aangemerkt als een absolute risicogroep voor depressie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Mij zijn echter geen wetenschappelijke onderzoeksgegevens bekend over de omvang van deze groep.
Deelt u de mening «dat de samenleving dit gedrag prima vindt» en geen gevolgen verbindt aan het niet komen opdagen bij onderwijs door depressies onder jongeren? Zo ja waarom? Zo nee, welke effectieve preventiemaatregelen zijn er of worden in de toekomst genomen, met welk meetbaar doel?
Nee. Het is niet normaal als jongeren stoppen met studeren of werken en de hele dag doorbrengen met drinken, blowen en gamen.
Het voorkomen van uitval van jongeren staat hoog op de agenda van het Kabinet. De minister van OCW heeft daarom het actieplan «Aanval op Schooluitval» opgesteld om zo schooluitval in het VO en MBO terug te dringen tot maximaal 25 000 vroegtijdige schoolverlaters in 2016.
Daarnaast zijn er in het VO en MBO Zorg en Adviesteams. In geval van beginnend probleemgebruik op scholen kan er vanuit de ZAT’s contact worden gelegd met de verslavingszorg.
In het hoger onderwijs zijn meerjarenafspraken gemaakt om uitval te verminderen en studiesucces te verbeteren. Voor deze specifieke groep depressieve jongeren verwijs ik naar voorzieningen die aanwezig zijn bij hoger onderwijsinstellingen, zoals studentdecanen en studentpsychologen. Hiervoor zijn geen kwantitatieve doelen gesteld.
Is het waar dat dit gedrag mede wordt veroorzaakt doordat ouders gezag over hun kind hebben verloren, niet begeleiden, en geen structuur in de dag aanbrengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke preventieve maatregelen worden genomen om ouders hierbij te ondersteunen?
Uit het recent uitgevoerde HBSC-onderzoek2 blijkt juist dat ouders in Nederland zich sterk bewust zijn van het belang van hun opvoeding voor de ontwikkeling van hun kinderen. Zij hechten er aan om hun kinderen te leren om zich sociaal en gezond te gedragen.
Ouders worden hierbij preventief ondersteund via het schoolprogramma de Gezonde School en Genotmiddelen. Zij krijgen informatie hoe ze bij de opvoeding aandacht kunnen besteden aan roken, alcohol en drugs en leren dit ook toe te passen. In de landelijke nota gezondheidsbeleid, die ik in 2011 zal uitbrengen, zal ik aangeven op welke wijze ik met dit beleid wil verder gaan.
Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin. In 2011 zal iedere gemeente hiervoor een laagdrempelig en toegankelijk front office hebben.
Vindt u het zorgelijk dat bijna een vijfde van cannabisgebruikende mannelijke scholieren meer dan tien keer per maand blowt, versus een op de veertien meisjes?
Ja beide vind ik zorgelijk. Naast het feit dat cannabis- en alcoholgebruik leiden tot verminderd denkvermogen en concentratiestoornissen, blijkt uit recent wetenschappelijk onderzoek dat alcohol en cannabis schadelijk zijn voor de zich ontwikkelende hersenen van jongeren.
De genoemde verdeling geldt overigens binnen de groep actueel gebruikende scholieren en is afkomstig uit de Nationale Drug Monitor. Bron hiervoor is het Peilstationsonderzoek scholieren3. Uit die studie blijkt dat voor de groep scholieren als geheel dit voor cannabis neerkomt op 1,8% van de jongens en 0,5% van de meisjes.
En voor het totale aantal 16 jarige scholieren komt dit voor alcohol neer op 18% van de jongens en 4% van de meisjes. Deze getallen hebben betrekking op het drinkgedrag op een weekenddag.
Vindt u het zorgelijk dat jongens vaker en meer drinken dan meisjes, zo drinkt een kwart van de 16-jarige jongens meer dan 20 glazen op een avond tegen 6 procent van de meisjes?
Zie antwoord vraag 4.
Welke preventieve maatregelen op het gebied van jeugd en genotsmiddelen neemt u momenteel om dit gedrag te verminderen? Wat is tot op heden het effect?
De huidige preventieve maatregelen voor jongeren en genotmiddelen omvatten het schoolprogramma de Gezonde School en Genotmiddelen, de alcohol en drugs infolijn (deze is bedoeld voor jongeren die gericht informatie zoeken) en leefstijlcampagnes.
De Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 laat zien dat de trends in alcohol- en drugsgebruik niet ongunstig zijn. Iets minder jongeren drinken, maar als zij drinken, drinken zij te veel. Het cannabisgebruik is sinds 1996 met 5% gedaald tot 17% in 2007. Ook het aantal jongeren dat zich wegens cannabisproblemen meldt bij de verslavingszorg is sinds 2002 verviervoudigd, terwijl het aantal gebruikers niet is toegenomen.
Deelt u de mening dat een breder preventiebeleid ten aanzien van jeugd en genotsmiddelen tot betere resultaten zou hebben geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het huidige preventiebeleid ten aanzien van jeugd en genotmiddelen is al breed opgezet. Voorbeelden hiervan zijn de Alcohol en Drugsinfolijn, de Gezonde School en Genotmiddelen en de integrale aanpak van de leefstijlcampagnes. Mijn visie op preventiebeleid zal ik uiteenzetten in de landelijke nota gezondheidsbeleid die ik in het voorjaar van 2011 zal uitbrengen.
Welke preventiemaatregelen op het gebied van jeugd en genotsmiddelen worden met ingang van 2011 of tijdens de komende kabinetsperiode stopgezet?
Voor de beantwoording van deze vraag wil ik verwijzen naar de landelijke nota gezondheidsbeleid.
Vindt u dat u naar aanleiding van de nationale Drug Monitor 2009, Emancipatie-monitor 2008, en Prevalentie van Depressie 2008 van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) nieuwe preventiemaatregelen moet nemen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
De integrale bekostiging van zorg aan chronisch zieken |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in de zaak die zorggroep Meditta had aangespannen tegen zorgverzekeraar Achmea?1
Ja.
Welk effect verwacht u dat dit vonnis heeft op de voortgang van ketenzorg?
Ketenzorg, oftewel integrale zorg voor chronisch zieken vind ik – net als mijn voorganger – van groot belang. Naar mijn mening doet dit vonnis niets af aan het huidige beleid en ik verwacht ook niet dat het een structureel negatief effect op de ontwikkeling van ketenzorg zal hebben. Ik hoop dat het vonnis de nodige duidelijkheid geeft op basis waarvan zorgaanbieders en verzekeraars in de nabije toekomst tot overeenstemming kunnen komen over de bekostiging van integrale zorg.
Handelt Achmea volgens u in lijn met de bedoeling van de overgangsregeling?
De overgangs-regeling is opgesteld met als doel partijen ervaring op te laten doen met de nieuwe wijze van bekostigen. Het vonnis is er duidelijk over dat Achmea niet in strijd handelt met de overgangsregeling. Het verwijst onder meer naar de bepaling in de beleidsregel «Prestatiebekostiging multidisciplinaire zorgverlening chronisch zieken». Deze bepaling sluit de bekostiging van afzonderlijke prestaties in plaats van integrale bekostiging niet uit. Als partijen in de onderhandelingen niet tot afspraken over integrale bekostiging kunnen komen blijft het alternatief van bekostiging via de afzonderlijke deelprestaties beschikbaar, al dan niet gecombineerd met een zogenaamd koptarief.
Wat is uw visie op ketenzorg en integrale bekostiging? Wat zijn volgens u de effecten van het invoeren van integrale zorgprogramma’s op de kwaliteit van de zorg voor chronisch zieken? Wanneer kan de Kamer informatie over de vervolgstappen die u ziet voor het verbeteren van de ketenzorg tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de programmatische aanpak van chronische ziekten van grote waarde is, omdat het de patiënt centraal stelt en gebaseerd is op zorgstandaarden die de norm voor goede zorg beschrijven. Integrale zorgprogramma’s zullen naar verwachting resulteren in een betere zorg en daarnaast in een verschuiving van zorg vanuit de tweedelijn naar de eerstelijn.
Om de totstandkoming van dergelijke zorgprogramma’s te bevorderen is per 2010 integrale bekostiging mogelijk voor drie chronische aandoeningen: diabetes, vasculair risicomanagement en COPD.
Ketenzorg en de integrale bekostiging ervan moeten gezien worden als een groeimodel, waarmee verdere ervaring moet worden opgedaan. Integrale bekostiging is hierbij geen doel op zich, maar een middel om te komen tot meer en betere integrale zorg voor chronisch zieken. De evaluatiecommissie Integrale bekostiging doet nu onderzoek naar de effecten van integrale bekostiging voor chronisch zieken. Een eerste tussenrapportage hiervan verwacht ik begin volgend jaar.
Bent u op de hoogte van berichten dat zorggroepen overwegen te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s vanwege de onzekerheid over de financiering van ketenprogramma’s? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik zou het betreuren als zorggroepen op basis van het vonnis in de zaak Meditta/Achmea zouden besluiten te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s. Ik vind het namelijk te vroeg om over onzekerheid van de financiering te spreken. Mij hebben namelijk ook signalen bereikt over zorggroepen en verzekeraars die wél tot een overeenkomst over integrale bekostiging dan wel bekostiging via afzonderlijke deelprestaties komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat de zorggroep patiënten niet mag informeren over het feit dat Achmea geen integraal tarief voor integrale zorg vergoedt, maar alleen losse verrichtingen?
De uitspraak van de rechter is voor mij een gegeven, daar wil en kan ik geen oordeel over geven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat patiënten recht hebben op goede zorg én de beschikking moeten hebben over de juiste informatie zodat zij desgewenst keuzes kunnen maken.
Welke mogelijkheden ziet u voor de zorgaanbieder of de zorggroep als per 2011 de betaaltitel is verdwenen, maar de zorg niet gestopt mag worden omdat een financiële administratieve reden niet als gewichtige reden wordt gezien, en de patiënt ook niet geïnformeerd mag worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt is de bekostiging van afzonderlijke prestaties, al dan niet gecombineerd met een koptarief, een alternatief in gevallen waarin partijen niet tot overeenstemming komen over het integrale tarief. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hier op een goede manier mee om te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling van zorgstandaarden?
Zorgstandaarden zijn de norm van en voor veldpartijen. Het initiatief voor de ontwikkeling ervan ligt bij veldpartijen: patiëntenvertegenwoordigers en zorgaanbieders ontwikkelen de zorgstandaard en stellen deze gezamenlijk vast.
VWS is niet direct betrokken bij de ontwikkeling van zorgstandaarden, maar ondersteunt wel de totstandkoming ervan.
Momenteel stagneert de ontwikkeling van enkele nieuwe zorgstandaarden doordat niet alle beroepsgroepen volledig meewerken. Per zorgstandaard gaan de betrokken partijen hier verschillend mee om, in sommige gevallen wordt ervoor gekozen toch verder te gaan met de ontwikkeling maar dan zonder de inbreng van de betreffende beroepsgroepen.
Op dit moment worden daarom op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd om bezwaren die bij sommige beroepsgroepen leven te achterhalen. Hierbij is onder andere van belang te benadrukken dat de ontwikkeling en autorisatie van een zorgstandaard en het vervolgens overgaan op integrale bekostiging van de betreffende zorg, twee aparte besluiten zijn.
Wanneer kan de Kamer de eerste rapportage van de evaluatiecommissie tegemoet zien?
Een eerste tussenrapportage van de evaluatie commissie verwacht ik begin volgend jaar.
In welke mate wordt op dit moment aan de volgende voorwaarden voldaan:
U vraagt mij naar voorwaarden voor integrale bekostiging. Aan de punten die u noemt wordt momenteel gewerkt. Ik wijs u graag op de evaluatiecommissie integrale bekostiging die onderzoekt in hoeverre aan de beoogde randvoorwaarden wordt voldaan om de invoering van integrale bekostiging succesvol te laten zijn. Zodra de evaluatiecommissie de eindrapportage heeft gedaan van dit onderzoek in 2012 zal ik hier uitvoeriger hierop ingaan.
Het patiëntenonderzoek van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het patiëntenonderzoek van de NPCF, waarover die organisatie op 23 november jl. op haar website heeft bericht?1
Ja.
Bent u geschrokken van de uitkomst dat tweederde van de patiënten die deelnam aan het onderzoek zegt dat er (bijna) iets mis ging tijdens hun behandeling, en dat dit in de meeste gevallen kwam door gebrekkige communicatie tussen zorgverleners onderling, tussen zorgverleners en patiënten, of door onvoldoende toezicht en controle?
Tijdens de meldactie patiëntveiligheid die de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) in oktober 2010 is gestart, konden patiënten alles melden wat tijdens de zorgverlening in hun ogen niet de bedoeling was. Van de conclusie van de NPCF naar aanleiding van deze meldactie dat veel fouten voorkomen hadden kunnen worden als de signalen van de patiënt of diens naasten serieus waren genomen, ben ik inderdaad geschrokken. Ik vind het belang van dergelijke meldacties – opgezet vanuit het patiëntenperspectief – die ons op de feiten wijzen, groot. De constatering dat blijkt dat tweederde van de deelnemende patiënten heeft aangegeven dat er (bijna) iets mis ging, vind ik, gezien het karakter van zo’n meldactie, overigens begrijpelijk.
Bent u geschrokken van de uitkomst dat tweederde van de patiënten waarbij daadwerkelijk iets mis ging zegt dat ze na de gebeurtenis niet werden opgevangen, dat er geen excuses werden aangeboden of dat het gebeurde niet met hen werd besproken?
Ja, ik vind het van groot belang dat direct na een incident de betrokken patiënt goed wordt opgevangen en dat met hem het gebeurde nauwgezet wordt besproken en als er fouten zijn gemaakt dat daarvoor excuses worden aangeboden.
Bent u van zins de zorgsector aan te spreken op dit geconstateerde gebrek aan goede communicatie tijdens de behandeling en na gemaakte fouten door zorgverleners? Wat gaat u ondernemen om alle zorgverleners te bewegen hun patiënten serieus te nemen?
Ja, ik zal in het kader van het VMS veiligheidsprogramma met de betrokken veldpartijen bespreken hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen, zodat tijdens de behandeling en na gemaakte fouten beter wordt gecommuniceerd met de patiënt en hij of zij echt centraal wordt gesteld in de zorg. Het aantal vermijdbare doden zal over een paar jaar met de helft moeten zijn verminderd. Ik wil daarover afspraken met de sector maken.
Er zijn de afgelopen jaren diverse instrumenten ontwikkeld, zoals een zorgvuldige wijze van communicatie met de patiënt tijdens de behandeling, alsmede de eerste opvang van de patiënt en zijn naaste ná een incident. Ik vind dat zorgverleners die snel moeten gaan toepassen in hun instelling.
Ook de sector zelf erkent overigens het belang van goede communicatie tussen patiënt en zorgaanbieder. Zo heeft de Letselschaderaad in juni van dit jaar de Gedragscode Openheid Medische Incidenten (GOMA) uitgebracht. Belangrijk onderdeel van de GOMA is het inzetten op verbetering van de communicatie tussen patiënt en zorgaanbieder.
Herinnert u zich het onderzoek van Nivel en het VUmc van ongeveer een jaar geleden dat aantoonde dat jaarlijks 1 700 mensen sterven door medische fouten, en dat ook in dit onderzoek slechte communicatie als belangrijke oorzaak werd aangewezen?
Ja, het gaat hierbij om het eerste dossieronderzoek uit 2007 (uit de dossiers van 2004). Dit onderzoek is inmiddels herhaald bij wijze van tussenmeting in het rapport «Monitor Zorggerelateerde Schade 2008». Zie hiervoor mijn brief CT/TSZ-3037582 die ik op 7 december 2010 aan uw Kamer heb toegezonden.
Herinnert u zich het boek «Artsen zien de patiënt niet staan» van E. Wielinga waarin ook de conclusie centraal staat dat gebrekkige communicatie aan de basis staat van veel medische missers?
Ja.
Welke acties zijn ondernomen na dat eerdere Nivel/VUmc-rapport of het boek van Wielenga en welke vruchten heeft dit afgeworpen?
De uitkomsten van het eerste EMGO/Nivel rapport waren aanleiding om patiëntveiligheid prominent op de beleidsagenda te plaatsen. Hiervoor is in 2008 het VMS-veiligheidsprogramma gestart, grotendeels gesubsidieerd door het ministerie van VWS. Op basis van het programma werkt de sector hard aan twee pijlers: de aanpak van tien medisch inhoudelijke verbeteringen in de ziekenhuiszorg én de implementatie van een veiligheidsmanagementsysteem in alle ziekenhuizen (VMS). Uit onderzoek van de IGZ blijkt dat de ziekenhuizen voortvarend aan veiligheid werken en dat zij thans (elementen van) het VMS invoeren (IGZ-rapport implementatie VMS ziekenhuizen TK. 31 765 nr. 23). Momenteel zijn nog geen cijfers beschikbaar van de concrete resultaten die deze inspanningen hebben opgeleverd. De meting van EMGO/Nivel, die in 2013 verschijnt zal hier meer inzicht in geven. Naast het veiligheidsprogramma is de sector ook voortvarend aan de slag gegaan met het vaststellen van veiligheidsnormen (zie hiervoor brief TK. 31 765 nr. 22). Er is bovendien, mede met financiering vanuit VWS, een aantal belangrijke instrumenten, specifiek gericht op de patiënt, ontwikkeld. Zo heeft de NPCF patiëntveiligheidskaarten ontwikkeld, die te vinden zijn op www.mijnzorgveilig.nl. Dat is een mooi voorbeeld van hoe de patiënt een grotere rol kan spelen tijdens het zorgproces. Daarnaast heeft de NPCF de folder «Als uw behandeling anders uitpakt» uitgebracht. Met deze folder wordt de patiënt geïnformeerd over wat er verwacht mag worden van een goede, betrokken zorgverlener. Daarnaast staan er in de folder adviezen hoe je als patiënt de eigen belangen in het contact met de zorgverlener zo goed mogelijk kan behartigen. Aangezien deze instrumenten nog maar kortgeleden zijn uitontwikkeld, hebben ze nog niet de gewenste verandering teweeggebracht. Het is daarom nu zaak dat de zorgsector zelf met deze instrumenten aan de slag gaat en op die wijze haar verantwoordelijkheid neemt.
De rechtsopvolger van Meavita en verpleeghuis Houtwijk te Den Haag |
|
|
|
Bent u van mening dat met de financiële injectie in de Haagse rechtsopvolger van Meavita beoogd is de kwaliteit van de zorg te continueren? Zo ja, kunt u een oordeel uitspreken over het behaalde resultaat tot nu toe? Zo nee, waarom niet?
HWW Zorg (waar de locatie Houtwijk onderdeel van uitmaakt) is opgericht voor het geval dat door de moeilijkheden waarin Meavita-west verkeerde, de continuïteit van zorg in gevaar zou komen. Toen bleek dat er, na het faillissement van Meavita-west, geen andere partij was die de zorgverlening kon of wilde overnemen is HWW Zorg geactiveerd. Vanuit het perspectief van continuïteit van zorg heeft mijn voorganger er bij de nieuwe stichting op aangedrongen geen selectie aan de poort toe te passen en alle medewerkers van Meavita-west over te nemen. Wetend dat er een aantal zou moeten afvloeien. In de debatten die daarover in de maanden maart en april van 2009 met uw kamer gevoerd zijn is duidelijk aangegeven dat steunverlening nodig zou zijn voor het financieren van het sociaal plan en andere daarmee samenhangende kosten. Steunverlening is bedoeld om financiële problemen op te lossen, de financiering van kwaliteitsverbetering dient te komen uit de reguliere exploitatie. De NZa controleert bij de toekenning van steun nadrukkelijk of er geen posten worden opgevoerd die uit de reguliere exploitatie betaald dienen te worden. De steun is dan ook verleend voor bepaalde posten. Na afloopt van ieder kwartaal wordt een financiële rapportage verstrekt ten aanzien van de besteding van de steunverlening. De jaarrekening over 2010 zal een beeld geven van het exploitatieresultaat en de vermogenspositie van HWW Zorg.
Hoe ziet u deze steun in relatie tot de slechte resultaten van verpleeghuis Houtwijk? Deelt u de mening dat de financiële bijdrage had moeten leiden tot het weer op orde komen van de zorgverlening aangezien het geld daarvoor bedoeld was? Zo ja, wat gaat u voor actie ondernemen richting de zorginstelling en zo nee, waarom vindt u dat niet?
De steun is bedoeld om de Meavita-erfenis als gevolg van overgang van personeel naar HWW Zorg, zonder selectie aan de poort, op te vangen. De Meavita-schulden zijn achtergebleven in de failliete boedel. Het is dus onmogelijk dat verleende steun gebruikt wordt om schuldeisers van Meavita-west te betalen.
Deelt u de zorgen dat er nu met belastinggeld ondermaatse zorg wordt bestendigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties worden er ondernomen?
De IGZ heeft een van de locaties van HWW Zorg, namelijk verpleeghuis Houtwijk, onder verscherpt toezicht geplaatst omdat de doelen uit het opgestelde verbeterplan niet blijken te worden gehaald. Het is goed dat de IGZ nu naar een zwaar middel grijpt om verbetering van kwaliteit van zorg af te dwingen. De IGZ constateert dat de verbeterplannen bij de andere locaties gelukkig wél werken.
Hierboven heb ik al aangegeven dat de verleende steun niet besteed mag worden aan kwaliteitsverbetering.
Deelt u de mening dat het geld bedoeld was voor de zorgverlening? Hoe is de verhouding tussen de effecten van de financiële injectie als het gaat om organisatorische maatregelen, zoals het sociaal plan, en maatregelen die direct effect hadden voor de zorgverlening? Zo ja, welke actie gaat u nu ondernemen? Zo nee, hoe gaat dit dan nu alsnog gebeuren?
De zorgverlening, inclusief de kwaliteit daarvan, dient te worden gefinancierd vanuit de productieafspraken met het zorgkantoor. De kosten van het sociaal plan zijn bestreden met de steunverlening. Dat betekent dat ik geen actie onderneem anders dan dat het toezicht van de IGZ geldt en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Waren er andere mogelijkheden om de continuïteit van zorg in Den Haag te garanderen? Zo ja, welke? Waarom is toch voor de financiële injectie gekozen?
Ten tijde van het faillissement waren er geen andere aanbieders die de door Meavita-west geleverde zorg konden of wilden overnemen.
Heeft de financiële injectie aanleiding gegeven de bestaande regels voor staatssteun te wijzigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat de NZa bezig is met een aanpassing van de Beleidsregel steunverlening. Binnenkort valt daarover besluitvorming van de NZa te verwachten. Nog meer dan in het verleden wordt steunverlening een ultimum remedium.
Kunt u aangeven hoe het met de zorg gesteld is in de andere organisaties van de rechtsopvolgers van Meavita in Groningen en in Den Haag? Kunt u een specificatie op hoofdlijnen geven?
In Den Haag voert de IGZ ook onderzoek uit in de overige locaties van HWW Zorg. Zoals ik tijdens het mondelinge vragenuurtje dd. 23 november 2010 ook al heb aangegeven, is de inspectie over de andere locaties tevreden. Hier is voldoende aangetoond dat er gewerkt wordt aan veranderingen en dat er duidelijk verbeteringen zijn ontstaan.
In Groningen heeft Thuiszorg Groningen (TZG) de zorgverlening van de Meavita-dochter overgenomen. TZG staat los van HWW Zorg. Over TZG heb ik geen negatieve berichten ontvangen.
Kunt u een planning geven waarin u verwacht dat de zorg weer op niveau is voor de medewerkers en de mensen die de zorg ontvangen?
De IGZ zal mij op de hoogte stellen zodra het verscherpt toezicht bij HWW Zorg kan worden opgeheven. De verwachting van de IGZ is dat het verscherpt toezicht drie tot vier maanden duurt.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Dat gaat helaas niet lukken, aangezien ik op uw verzoek de vragen wil bundelen met de kamervragen van mw. Dijkstra (D66) en vanwege het besluit uit de procedurevergadering van 24 november 2010, waarin verzocht is om een reactie op de noodzakelijkheid van een Plan-B.