Het uitvoeren van onnodige operaties door artsen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending over het feit dat er grote verschillen bestaan in behandelingen tussen artsen, tot wel een factor vier?1
In de uitzending van Nieuwsuur van 11 december jl. is uitgebreid ingegaan op het fenomeen «praktijkvariatie». Dat er variatie bestaat tussen de wijze waarop artsen hun patiënten behandelen is op zich geen nieuw gegeven. Vergelijkbare verschillen worden ook in het buitenland gesignaleerd. Mijn ambtsvoorganger heeft er in de vorige kabinetsperiode ook meerdere malen aandacht voor gevraagd.
Variatie is niet per definitie «slecht». Verschillen in behandelpatronen kunnen bijvoorbeeld worden veroorzaakt doordat bepaalde zorginstellingen of artsen zich hebben gespecialiseerd in de behandeling van bepaalde aandoeningen en daarom ook zwaardere patiënten te behandelen krijgen. In die gevallen is het niet raar, en niet ongewenst, dat deze ziekenhuizen of artsen zwaarder behandelen dan andere.
Voorzover er echter verschil in behandeling bestaat die niet terug te voeren is op verschil in kenmerken van de patiëntenpopulatie, is (grote) variatie in behandeling ongewenst. Van artsen mag immers worden verwacht dat zij handelen volgens de professionele standaarden van de eigen beroepsgroep.
Het feit dat de media aandacht aan dit verschijnsel geven, juich ik toe. Het bevordert de bewustwording over dit verschijnsel en stimuleert de direct betrokken partijen (de artsen zelf, de patiënten, de zorgverzekeraars en de inspectie) om vragen te stellen aan die instellingen of artsen die een afwijkend behandelpatroon hebben.
Wat zegt dit over de kwaliteit van de geboden zorg door artsen?
De relatie tussen enerzijds verschillen in behandelmethoden en anderzijds de kwaliteit van de aangeboden zorg is niet te veralgemeniseren. Elke behandelingsbeslissing is een individuele beslissing en soms zijn er goede redenen om af te wijken van professionele standaarden. In het verlengde daarvan kunnen klinieken die kwalitatief goede zorg leveren ook zwaardere patiënten aantrekken/doorverwezen krijgen en daardoor relatief vaak of zwaar interveniëren. Waargenomen verschillen in behandelgedrag zijn dan ook vooral een eerste aanleiding om vragen te stellen aan de betrokken artsen en instellingen ( «pas toe of leg uit-principe»).
Ik juich daarom de toenemende transparantie over praktijkvariatie toe. Het stelt partijen (artsen, bestuurders, verzekeraars, patiënten en inspectie) in staat de juiste vragen te stellen en zo artsen en instellingen scherp te houden over hun werkwijze.
Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het is lastig om hier een uitputtende verklaring voor te geven. Zoals eerder aangegeven kan de variatie waarschijnlijk deels worden verklaard door verschillen in de samenstelling van patiëntenpopulaties. De variatie die hierdoor wordt verklaard kan dan ook heel legitiem zijn.
Daarnaast kan het behandelgedrag ook voortvloeien uit gewoonten van artsen, al dan niet in combinatie met onwetendheid over het bestaan van nieuwere en betere behandeltechnieken. Dat laatste is natuurlijk ongewenst. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van artsen en instellingen de zorg zo veel mogelijk volgens professionele standaarden vorm te geven en daar ook transparant over te zijn.
Als laatste wijs ik op de mogelijkheid dat voor bepaalde aandoeningen of behandelingen geen professionele standaarden beschikbaar zijn. Dat kan reden zijn voor waargenomen spreiding in behandelgedrag. In dat geval is het van belang dat beroepsgroepen dergelijke standaarden gaan opstellen.
Welke maatregelen staan u voor ogen om deze verschillen te verkleinen?
Zorgaanbieders (artsen en instellingen) zijn zelf primair verantwoordelijk voor het handelen volgens professionele standaarden. Zij nemen de behandelbesluiten en voeren die ook uit. Tegelijk blijkt in de praktijk, zoals de Nieuwsuuruitzending laat zien, dat die verantwoordelijkheid niet overal ten volle wordt genomen.
In dat licht vind ik het allereerst van groot belang dat de transparantie over de geleverde kwaliteit van artsen en instellingen toeneemt. Transparantie-vergroting maakt in eerste instantie de artsen zelf meer alert. Zoals ook in Nieuwsuur vanuit de specialisten werd aangegeven, zoeken zij zelf naar vergelijkingsinformatie om hun eigen handelen aan te spiegelen en zo te komen tot kwaliteitsverbetering. In nauwe samenwerking met alle betrokken veldpartijen wordt via het programma Zichtbare Zorg hard gewerkt aan vergroting van het inzicht in de geleverde kwaliteit.
Daarnaast zijn ook verzekeraars aan zet. Zij kunnen, aan de hand van eigen informatie over het gedrag van zorgaanbieders, waargenomen verschillen in behandelgedrag betrekken bij hun contractonderhandelingen met zorgaanbieders.
Als derde noem ik het ontwikkelen van nieuwe, betere en meer actuele professionele standaarden en het stimuleren van de toepassing van deze standaarden. Daartoe wil ik een Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg oprichten, dat op dit terrein een belangrijke agenderende en stimulerende rol moet krijgen.
En ten slotte heeft natuurlijk ook de toezichthouder op de kwaliteit van zorg, de inspectie, een rol. De IGZ houdt toezicht op basis van risicoanalyses. Praktijkvariatie kan een indicatie zijn voor onnodige risico’s voor de kwaliteit van zorg: immers, iedere operatie kent een zeker risico en dus brengen onnodige operaties ook onnodige risico’s voor de patiënt met zich mee. In dat kader roept de IGZ verzekeraars op signalen over onnodige behandeling te melden aan de IGZ.
Klopt de bewering van de Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied dat verzekeraars en overheid wel de cijfers hebben over de verschillen in behandelingen tussen specialisten, maar de beroepsgroep niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillen tussen artsen in behandelingen wel ter beschikking komen van de beroepsgroepen?
De gegevens over de behandelingen in de ziekenhuizen zijn opgeslagen in het DBC-informatiesysteem (DIS). Deze gegevens zijn het gezamenlijk eigendom van ziekenhuizen en specialisten. Het is aan deze partijen (i.c. de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en de Orde van Medisch Specialisten) om te beoordelen of een verzoek om deze gegevens te mogen gebruiken wordt ingewilligd of niet. Ik ga daar niet over. Dat neemt niet weg dat ik het vreemd zou vinden als beroepsgroepen van medisch specialisten, met het doel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, de toegang tot de benodigde gegevens zou worden ontzegd. Immers, de besturen van de Nederlandse ziekenhuizen en de daar werkzame artsen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg in die instellingen. Ik zal dit punt met de ziekenhuizen bespreken.
Wiens taak is het om de verschillen tussen artsen inzichtelijk te maken: de ziekenhuizen, de verzekeraars of de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om transparant te zijn over hun prestaties. Daartoe behoort ook het inzichtelijk maken van de kwaliteit van de door hen geleverde zorg. Verzekeraars dienen daarnaast hun (potentiële) verzekerden te laten zien hoe zij met hun zorgplicht voor die verzekerden omgaan. Daartoe behoort ook het verschaffen van inzicht in de achtergronden van hun contracteerbeleid, zeker als dat gebaseerd is op waargenomen verschillen in de kwaliteit van de ingekochte zorg.
De overheid heeft in dat kader vooral een aanjagende rol. Sinds eind 2006 worden veldpartijen via het programma Zichtbare Zorg, ondergebracht bij de IGZ, ondersteund om te komen tot transparantie over kwaliteit. In dat programma zijn de afgelopen jaren, in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, forse stappen gezet. In het verlengde hiervan wijs ik op mijn hiervoor reeds gememoreerde voornemen te komen tot een Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, waar meerdere taken ten aanzien van het stimuleren van kwaliteit en transparantie worden gebundeld. Hierover zal ik de Tweede Kamer dit voorjaar nader informeren.
Bent u bereid u in te zetten om intercollegiale toetsing en benchmarking tussen specialisten en ziekenhuizen, bijvoorbeeld als het gaat om verschillen in behandeling, te institutionaliseren?
Zoals ik in de voorgaande antwoorden heb verwoord ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het transparant zijn bij de zorgaanbieders. Tegelijkertijd zie ik de noodzaak dat de overheid hier een aanjagende rol vervult. Het initiatief van Zichtbare Zorg is hiervan een voorbeeld evenals de aangekondigde oprichting van een Kwaliteitsinstituut. Met dit soort initiatieven en door initiatieven van zorgverzekeraars worden specialisten en ziekenhuizen benchmarks aangereikt en worden ze geprikkeld tot intercollegiale toetsing. Anders dan door dit soort initiatieven – en natuurlijk het toezicht door de IGZ – zie ik voor mijzelf geen rol weggelegd om benchmarking en intercollegiale toetsing te institutionaliseren.
In hoeverre speelt volgens u de financiering van de ziekenhuiszorg een rol, waarbij het doen van operaties extra geld oplevert in tegenstelling tot een meer terughoudende behandeling? Bent u bereid het financieringssysteem zodanig aan te passen dat niet het doen van veel operaties wordt beloond, maar verstandig handelen gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Op dit moment wordt een groot deel van de ziekenhuiszorg bekostigd op basis van een budget. Hierdoor ontbreken de juiste prikkels voor kwaliteit en doelmatigheid. Daarom wil ik overstappen op een model, waarin de prestaties van ziekenhuizen worden beloond. Ziekenhuizen die een kwalitatief beter en efficiënter zorgaanbod hebben, kunnen daardoor groeien. In sommige situaties is (nog) niet behandelen de beste behandeling; overbehandeling levert immers (onnodige) risico’s op. Voor het voorkomen daarvan moet het ziekenhuis beloond kunnen worden. Ik zie hier een belangrijke rol voor de zorgverzekeraars maar ook voor de medici en ziekenhuisorganisaties zelf. Cruciaal daarvoor is, zoals ik in de antwoorden op de voorgaande vragen heb aangegeven, dat er betere en meer volledige standaarden komen voor het medisch handelen en dat er goede publieke informatie is over hoe het medisch handelen zich tot de standaarden verhoudt.
Is het toekomstige DOT-systeem2, zoals u dat voorstaat, hiervoor wel geschikt?
Ja, het DOT-systeem is hier geschikt voor. Allereerst geven de DOT-zorgproducten net als de huidige DBC’s meer zicht op wat een ziekenhuis aan zorg levert. Het DBC-systeem en het DOT-systeem maken het mogelijk om prestaties te belonen en afspraken te maken over de zorg rond een bepaalde diagnose. Door het bekostigen van ziekenhuiszorg op basis van DBC's of straks DOT-zorgproducten kunnen er ook afspraken worden gemaakt over degressieve tarieven. Bij een bepaald volume zijn namelijk de vaste kosten van een zorgaanbieder terugverdiend. Door afspraken te maken over degressieve tarieven wordt het minder winstgevend om onnodige extra operaties uit te voeren. Een groot voordeel van het DOT-systeem boven het DBC-systeem is de medische herkenbaarheid van de DOT-zorgproducten. Hierdoor wordt het, beter dan bij het DBC-systeem, mogelijk om richtlijnen en kwaliteitsinformatie te koppelen aan zorgproducten.
In het verlengde van het antwoord op vraag 8 merk ik op dat, ook met de verbetering die DOT ten opzichte van het huidige DBC-systeem teweegbrengt, het hebben van goede medische standaarden en transparantie in medisch handelen niet kunnen worden gemist.
De dreigende ontmanteling van de afdeling immunologie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het management van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) plannen heeft om de afdelingen klinische immunologie en interstitiële longziekten af te stoten, waardoor zeldzame immunologische aandoeningen niet meer in het AZM behandeld kunnen worden?1 Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Naar aanleiding van deze berichten is contact opgenomen met de Raad van Bestuur van het AZM. Deze geeft aan dat zij zich momenteel beraadt op haar strategische koers voor de komende jaren, daarin wil ze keuzen maken ten aanzien van het te leveren zorgpakket. Deze keuzen betreffen ook de topreferente zorg. Het AZM heeft aangegeven juist ter versterking van de academische functie haar totale portfolio te bekijken om zo te kunnen beoordelen of alle functies wel in stand gehouden moeten worden. Functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s. Deze handelwijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Het AZM stelt overigens dat de berichtgeving in de krant voorbarig is. Er is nog geen sprake van een besluit. Er is sprake van een voorgenomen besluit waarvan het AZM op dit moment de implicaties onderzoekt al vorens een definitief besluit te nemen. Het voorgenomen besluit betreft daarnaast niet de gehele afdeling longziekten en klinische immunologie. Het betreft het voorgenomen besluit zorgverlening rondom een tweetal topreferente ziektebeelden binnen deze afdelingen over te dragen naar andere UMC’s. Deze twee topreferente ziektebeelden kennen in het AZM een relatief klein aantal patiënten.
Is het waar dat daardoor mogelijk honderden patiënten voor klinische immunologie jaarlijks naar het Universitair Medisch Centrum in Groningen moeten, omdat alleen nog daar deze bijzondere medisch-academische specialisatie voorhanden is?
Zie vraag 1. Het betreft een voorgenomen besluit ten aanzien van een tweetal topreferente ziektebeelden binnen deze afdelingen, met een relatief klein aantal patiënten. De implicaties van dit voorgenomen besluit worden op dit moment door het AZM onderzocht.
Wat is de reden van de plannen om de klinische immunologie en interstitiële longziekte af te stoten? Is het waar dat deze afdelingen financieel verliesgevend zijn door de huidige Diagnose Behandeling Combinatie-financiering? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Zie vraag 1. Het AZM heeft aangegeven juist ter versterking van de academische functie haar de totale portfolio te bekijken om zo te kunnen beoordelen of alle functies wel in stand gehouden moeten worden.
Kwalitatieve argumenten zijn hierbij doorslaggevend: functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s.
Is de Nederlandse Federatie van Universitaire Centra (NFU) op de hoogte van de plannen van het AZM? Is zij hiermee akkoord gegaan? Zo ja, om welke redenen?
Topreferente zorg is specialistische patiëntenzorg die gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling. Deze zorg wordt alleen door UMC’s geleverd. Zij ontvangen naast de reguliere financiering, speciaal voor deze zorg bijzondere bekostiging via de academische component. UMC’s maken met elkaar afspraken in NFU verband over hoe ze topreferente zorg op een goede en kwalitatief verantwoorde manier kunnen organiseren en waarborgen in Nederland.
Begin januari van dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger met de Raad van Bestuur van het AZM gesproken. In dat gesprek heeft hij benadrukt dat topreferente zorg niet aan de markt wordt overgelaten omdat het publieke belang van voldoende aanbod en kwaliteit gewaarborgd moet blijven. In het geval van zeldzame ziektebeelden kan het concentreren van die zorg op een beperkter aantal locaties leiden tot betere kwaliteit van zorg. Bij eventuele keuzen die het AZM maakt in haar zorgaanbod van topreferente zorg dient de verbetering van kwaliteit van zorg leidend te zijn. Concentratie van die zorg kan plaats vinden op basis van kwalitatieve argumenten, mits goed afgestemd met de andere UMC’s binnen de NFU, en op een zodanige manier dat de continuïteit van die zorg voor de patiënten gewaarborgd blijft. Ik onderschrijf dit beleid.
Mijn ambtsvoorganger heeft met het AZM afgesproken dat eventuele besluitvorming omtrent topreferente zorg zorgvuldig zal plaats vinden, met onder andere een analyse van de implicaties van het besluit. Tevens is afgesproken dat de cliëntenraad van het AZM en de collega UMC’s (NFU) betrokken wordt in het besluitvormingsproces. De kamer is hierover per brief in september van dit jaar geïnformeerd ((T.K., 2009–2010, 32 299, nr. 7). In deze brief is ook aangegeven dat het AZM met mij zal overleggen alvorens definitieve besluiten rondom topreferente zorg genomen worden. Deze afspraken staat nog steeds, de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft VWS dat op 14 december jongstleden nog bevestigd.
Onderschrijft u de brief van uw ambtsvoorganger dat financiën niet de reden mogen zijn om patiënten niet te behandelen? Bent u bereid uw invloed aan te wenden om de ontmanteling van de afdeling klinische immunologie en interstitiële longziekten te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van de inmiddels vervallen motie-Van Gerven naar aanleiding waarvan de regering heeft toegezegd de financiering van academische centra te onderzoeken wanneer zij relatief veel dure patiënten behandelen?2
Het leveren van topreferente zorg is een belangrijke publieke taak die uitsluitend door de 8 UMC’s wordt verricht. Voor deze topreferente zorg krijgen zij naast de reguliere financiering ook de academische component. Hierover maken zij gezamenlijk afspraken met de minister van VWS over kwaliteit, beschikbaarheid en doelmatigheid van deze zorg. Momenteel is er goed overleg met de UMC’s over de besteding van de academische component en de legitimering ervan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het VAO ziekenhuiszorg deze week?
Ja.
Incest binnen migrantengemeenschappen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Een meisje voor dag en nacht», waarin een meisje vertelt over haar incestervaring?1
Ja.
Bent u bekend met dit verschijnsel en de impact die het heeft op de slachtoffers? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er die specifiek gericht zijn op de hulpverlening aan incestslachtoffers?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik besef dat incestervaringen een grote impact op de slachtoffers hebben. Er zijn diverse mogelijkheden voor hulpverlening bij diverse instanties, zoals het Bureau Slachtofferhulp, de Fiom (bij zwangerschap ten gevolge van incest) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Er zijn verschillende methodes voor de verwerking van traumatische situaties zoals incest. Voorbeelden hiervan zijn EMDR, CLAS en traumacursussen. Kinderen die te maken hebben gehad met seksueel misbruik kunnen terecht bij een medisch kinderdagverblijf.
Deelt u de mening dat er binnen de migrantengemeenschappen, zoals Marokkaanse, Turkse en andere allochtone groepen, een groot taboe heerst in het bespreekbaar maken van incest en dat slachtoffers hierdoor vaak jarenlang met een geheim blijven lopen? Wat is volgens u aan beleidsmaatregelen mogelijk en nodig om dit stilzwijgen te doorbreken?
Seksueel misbruik is een fenomeen waarop een groot taboe rust binnen (onder andere) migrantengemeenschappen, met alle schadelijke gevolgen voor de slachtoffers van dien. Het is daarom een positieve ontwikkeling dat migrantenorganisaties hun verantwoordelijkheid nemen om de bewustwording van praktijken van seksueel misbruik bij hun achterban te versterken en het thema bespreekbaar te maken. Een goed voorbeeld hiervan is het recentelijk door het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders georganiseerde symposium «Aanpak seksueel misbruik» en het voornemen om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het bestrijden en tegengaan van seksueel misbruik onder Marokkaanse Nederlanders.
Om het stilzwijgen over seksueel geweld meer in het algemeen te doorbreken, financier ik het partnership seksueel geweld. Dit partnership is er onder meer op gericht om de problematiek van seksueel geweld bij alle relevante partijen onder de aandacht te brengen. Hierin werkt een groot netwerk van partijen samen, namelijk GGZ Nederland, GGD Nederland, MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, Federatie Opvang, VSK, MEE Nederland, Pharos, Politie/justitie, Korrelatie, CASA Nederland, CCV, Slachtofferhulp Nederland, Nederlands Jeugdinstituut, Trimbos-instituut, Rutgers WPF en MOVISIE. VGN is geen officiële partner, maar werkt wel samen met het partnership.
Bent u ervan op de hoogte dat slachtoffers van incest uit allochtone groepen vaak niet adequaat worden geholpen, omdat de hulpverlening weinig kennis en deskundigheid in huis heeft over de specifieke situatie waarin deze slachtoffers verkeren? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om de hulpverlening door o.a. GGZ-instellingen toegankelijk te maken en ervoor te zorgen dat zij de juiste kennis en deskundigheid hebben, zodat zij de juiste hulp kunnen bieden?
Mij is niet bekend of slachtoffers van incest uit allochtone groepen vaak niet adequaat worden geholpen.
Ik zet in op verbetering van de deskundigheid over seksueel geweld in alle sectoren waar men seksueel geweld tegenkomt via het eerder genoemde partnership seksueel geweld, waarbij ook GGZ Nederland is aangesloten. Ik zal bij het partnership erop aandringen dat incest bij allochtone groepen en de specifieke achtergronden en omstandigheden gericht aandacht krijgen.
Daarnaast wil ik maatregelen nemen om misbruik van afhankelijkheidsrelaties krachtig tegen te gaan. In mijn brief «Vertrouwen in de zorg» van eind januari 2011 (kenmerk MEVA/AEB-3048722) heb ik u gemeld dat ik uiterlijk in april 2011 met nadere plannen kom om de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van misbruik van afhankelijkheidsrelaties te verbeteren.
Klopt het dat de opvang specifiek gericht op slachtoffers van seksueel geweld of eergerelateerd geweld, namelijk Zahir en Eva, nog steeds geen toezegging hebben over hun toekomstige financiering?
Er is duidelijkheid over de financiering. De motie Berndsen/Van Nieuwenhuizen (30 388, nr. 43) over de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld is onlangs aangenomen. Rond de zomer ontvangt u een brief over mijn brede visie op opvang van specifieke groepen, waarin ik ook de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld meeneem.
Deelt u de mening dat kennis en deskundigheid cruciaal zijn om slachtoffers van seksueel misbruik, zoals deze incestslachtoffers, goede hulp te kunnen bieden? Klopt het dat het laatste onderzoek dat gedaan is naar incestervaringen in Nederland uit 1985 stamt?
Uiteraard zijn kennis en deskundigheid noodzakelijk voor goede hulpverlening. Ik bevorder deskundigheid bij professionals over seksueel geweld via het partnership seksueel geweld. Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 4 zal ik er bij het partnership op aandringen om incest bij migrantengroepen specifieke aandacht te geven.
Er zijn sinds 1985 nog verscheidene landelijke representatieve kwantitatieve onderzoeken gedaan waarin incest is meegenomen. Die recentere onderzoeken gaan over kindermishandeling, waaronder seksuele kindermishandeling, of huiselijk geweld, waaronder seksuele kindermishandeling. Het gaat om:
Deze onderzoeken benadrukken de ernst en omvang van de problematiek.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar seksueel geweld binnen migrantengezinnen naar het voorbeeld van het eerdere onderzoek van Nel Draijer, zodat inzicht bestaat in de omvang en aard van dit soort geweld en op basis hiervan beleidsmaatregelen kunnen worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee. Dat seksueel geweld een aanzienlijk en zeer ernstig probleem is, is mij bekend. Het partnership seksueel geweld zet naast agendasetting in op onder meer deskundigheidsbevordering van de sectoren waar men slachtoffers van seksueel geweld kan tegenkomen.
Het bericht dat het ADR-systeem (Actief Donorregistratiesysteem) leidt tot meer orgaandonaties |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Horvat e.a. waarin wordt geconcludeerd dat invoering van het ADR-systeem leidt tot meer postmortale orgaandonaties?1
Ik heb u over mijn reactie op het onderzoek geïnformeerd in mijn recent naar de Kamer gestuurde brief over orgaandonatie. Daarin gaf ik aan dat de inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht die een ADR-systeem met zich meebrengt alleen te rechtvaardigen is als die inbreuk een ontegenzeggelijke en aanzienlijke toename van het aantal donoren oplevert. De verschillende onderzoeksresultaten laten een te wisselend beeld zien om mij daarvan te overtuigen. Ik vind de onzekerheden over de effecten van een systeemwijziging te groot om tot een systeemwijziging over te gaan.
Deelt u de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe weegt u de mogelijk nadelige effecten die de onderzoekers vinden op het aantal transplantaties van levende donoren?
Dit nadelige effect zou op zichzelf geen reden hoeven te zijn om van een systeemwijziging af te zien, zolang de positieve effecten van een systeemwijziging daar tegen opwegen. Zoals ik hierboven aangaf ben ik van dat positieve effect echter niet overtuigd.
Wat veroorzaakt volgens u de toename van het aantal levende donoren in Nederland in de afgelopen jaren?
Voor levende donoren is het afstaan van een nier een ingrijpende keuze. Dit is een zorgvuldig proces waarbij voor de betrokken partijen geen onnodige barrières moeten zijn. De afgelopen jaren zijn er maatregelen genomen om deze barrières weg te nemen. In de bijlage bij de brief die ik u onlangs toezond ga ik daar nader op in. Door deze maatregelen zijn informatie over donatie bij leven en de randvoorwaarden rondom de transplantatie verbeterd. Daarnaast wordt de capaciteit in de ziekenhuizen voor transplantaties met levende donoren de laatste jaren beter benut en zijn de ontwikkelingen in de medische technologie in de afgelopen jaren zodanig geweest dat een nierdonatie-operatie steeds minder risico’s met zich meebrengt. Een arts is hierdoor wellicht eerder geneigd om dit als behandeloptie te bespreken. Deze maatregelen en ontwikkelingen en de langere wachttijd voor een postmortaal orgaan zouden de toename van het aantal levende donoren kunnen verklaren. Wellicht dat een verdere toename van het aantal levende donoren nog zou kunnen worden bereikt door actieve promotie van deze vorm van orgaantransplantatie door de overheid. Omdat het zo’n ingrijpende keuze is hecht ik er echter veel waarde aan dat de keuze om bij leven een orgaan af te staan zoveel mogelijk vrij van druk gemaakt kan worden. Ik vind actieve stimulering van de overheid om die reden niet wenselijk.
Welke effectieve maatregelen zijn bekend om het aantal levende donoren verder te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
De reclames van de zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reclame voor de Zekurpolis waarin uitdrukkelijk wordt gesproken over niet betalen voor zorg die je niet gebruikt?1 Hoe oordeelt u hierover?
Bent u van mening dat Zekur.nl acceptatieplicht heeft voor de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe oordeelt u over het feit dat gericht reclame wordt gemaakt onder een doelgroep die over het algemeen minder gebruik maakt van zorg?
Is uw oordeel dat dit een oneerlijke reclame-uiting is, omdat er in het basispakket standaard al zaken zitten waar niet iedereen gebruik van zal maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat Univé, op basis van de samenstelling van de verzekerden van de Zekur-polis, onderhandelt over lagere prijzen als verzekerden behandeld worden in ziekenhuizen (dus over lagere diagnose-behandeling-combinaties, DBC’s, onderhandelen)? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, bent u bereid te monitoren of dit in de toekomst ook niet gebeurt?
Bent u bereid de uiting van Zekur.nl voor te leggen aan de Reclame Code Commissie, om te toetsen of eerlijke informatie, verschaft?
Hoe oordeelt u over de nieuwe zorgverzekeraar Promovendum, die een lagere premie garandeert aan hbo’ers, academici, en middelbaar en hoger personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bent u van oordeel dat ook deze verzekeraar acceptatieplicht heeft voor de basisverzekering? Houdt Promovendum zich hieraan?
Hoe oordeelt u over de belofte van gegarandeerde premiekortingen in het kader van het verbod op premiedifferentiatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Doet Promovendum mee aan de verplichte risicoverevening?
Heeft Promovendum banden met een zorgverzekeraar voor de inkoop van de zorg? Zo ja, met welke? Bent u van mening dat deze banden eerlijk vermeld moeten worden?
Vindt u het solidair dat hoger opgeleiden een korting krijgen en andere mensen niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat zorgverzekeraars die werken met een vrijwillig hogere eigen risico, in ruil voor een lagere premie, hun (toekomstige) verzekerden goed voorlichten over de risico’s en voordelen van deze constructie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe oordeelt u over de marketing van verzekeraar VGZ die mensen trekt met de belofte dat zij de eerste date betaalt voor alleenstaanden? Bent u van mening dat een zorgverzekeraar daar verantwoordelijk voor is, of beschouwt u dit als reclamestunt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Hoe oordeelt u over de onrust die is ontstaan over de zelfbenoemde onafhankelijke verzekeringsvergelijkingssite Independer, omdat wordt gesteld dat verzekeraars waaraan zij niets verdienen, minder prominent in beeld komen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Gaat u, op verzoek van de Nederlandse Patiënten en Cliëntenfederatie (NPCF), de Nederlandse Zorgautoriteit verzoeken onderzoek te doen naar deze claim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij de uitkomst verwachten?
Is het waar dat Independer huisartsenpraktijken exploiteert en daar reclame voor maakt? Wat is uw oordeel hierover? Is hierdoor haar onafhankelijkheid niet in het geding? Zo nee, waarom niet?
Met welke (zorg)verzekeraars heeft Independer financiële banden?
Bent u van mening dat – in het algemeen – de reclames van zorgverzekeraars eerlijke informatie verschaffen over de verzekering, de premie en de dekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de kosten van het reclamebombardement dat nu plaatsvindt voor de gunst van nieuwe verzekerden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer dit overzicht sturen?
"Onafhankelijke" vergelijkingssites voor zorgverzekeringen |
|
Sabine Uitslag (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPCF wil onderzoek naar «onafhankelijke» vergelijkingssites voor zorgverzekeringen»?1
Ja.
Is het inderdaad zo dat de verzekeringsvergelijkingssite Independer verzekeraars die wel provisie betalen een voorkeursbehandeling geeft boven verzekeraars die geen provisie betalen en daarom niet onafhankelijk genoemd kan worden?
Independer is een bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit betekent onder meer dat de informatie correct, duidelijk en niet misleidend dient te zijn en als er sprake is van advisering, gelden er ook adviesregels gericht op het borgen van de kwaliteit en passendheid van het advies. Ik heb geen bevoegdheid te oordelen over de vraag of Independer zich daaraan heeft gehouden. De AFM houdt daar toezicht op.
Over de term «onafhankelijkheid» kan het volgende worden opgemerkt. Deze term is niet gedefinieerd in de Wft. Op dit moment is het nog zo dat een partij (bemiddelaar) die geen contractuele verplichtingen heeft om voor bepaalde aanbieders te bemiddelen, maar die wél op basis van provisie werkt zich «onafhankelijk» mag noemen. Alleen wanneer een bemiddelaar zich onafhankelijk noemt, terwijl hij bijvoorbeeld een contractuele verplichting heeft om uitsluitend voor één of meer aanbieders te bemiddelen kan dit echter wel worden gekwalificeerd als niet duidelijke of zelfs misleidende informatie. In het licht van de aangekondigde maatregelen gericht op adviseurs/bemiddelaars in de zin van de Wft (waaronder een provisieverbod voor complexe financiële producten) heeft de minister van Financiën aangekondigd na te willen denken over hoeonafhankelijkheid nog beter wettelijk kan worden geborgd.
Meldt Independer ook op zijn site wie een bijdrage levert?
Ja, via het logo en de afsluitknop is zichtbaar met welke verzekeraars een samenwerking bestaat. Ook wordt op de homepage «Zorgverzekering vergelijken» van Independer onder het kopje «Verdiensten» expliciet gemeld dat Independer.nl een vergoeding ontvangt als die verzekeraar wordt gekozen.
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u een pleidooi voor vergelijkbare en betrouwbare informatie over zorgverzekeringen, waaraan commerciële sites een bijdrage kunnen leveren mits ze transparant zijn over hun opdrachtgevers, helpen realiseren?2 Zo ja, hoe?
Nee, dit laat ik over aan de markt. Wanneer consumenten niet tevreden zijn over Independer.nl kunnen ze ook uitwijken naar andere vergelijkingssites.
Op KiesBeter.nl kunnen consumenten polissen van verzekeraars vergelijken. Dit is een betrouwbare, niet-commerciële vergelijkingssite van de overheid over zorgverzekeringen, ziekenhuizen en medicijnkosten. KiesBeter.nl is een product van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) in samenwerking met vele andere organisaties in de zorg, in opdracht van het Ministerie van VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport).
Hoe kunt u bevorderen dat websites die informatie geven over zorgverzekeringen, betrouwbare informatie geven? Moet dat via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), zoals de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) voorstelt, of ziet u nog andere mogelijkheden?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is één van de taken van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het toezicht houden op de informatieverstrekking en overige gedragingen door zorgverzekeraars, waaronder reclame-uitingen (artikel 40 van de Wmg).
Zorgverzekeraars moeten informatie over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op een zodanige wijze openbaar maken dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. De informatie betreft in elk geval de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten.
Ook moeten zorgverzekeraars ervoor zorgen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie over een product of dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan het bepaalde bij of krachtens de Wmg, de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze informatie mag ook niet misleidend zijn.
De NZa geeft invulling aan artikel 40 Wmg door de uitgifte van een richtsnoer (richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten»), waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie.
Vergelijkingssites die kwalificeren als bemiddelaar vallen onder het toezicht van de AFM. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt moet de informatie van bemiddelaars correct, duidelijk en niet misleidend zijn. Om een kwaliteitsimpuls te geven aan de vergelijkingssites over zorgverzekeringen heeft de NZa in 2007, 2008 en 2009 verschillende van deze sites beoordeeld3 op correctheid, inzichtelijkheid en transparantie. Het doel van de rapportages was om een kwaliteitsimpuls te geven aan de vergelijkingssites. Dit heeft goed gewerkt, aangezien in 2008 alle sites goed scoorden. De NZa adviseert de consument echter om niet alleen af te gaan op de informatie op vergelijkingssites, maar om zich breder te oriënteren (te denken valt aan informatie van de zorgverzekeraar, van de werkgever en vakbond) Informatie op vergelijkingssites is doorgaans beknopt. Daarom heeft de NZa op haar website nog enkele tips gegeven om de consument nog meer in staat te stellen om een geïnformeerde keuze te maken. Ik verwijs u voor de volledigheid naar deze website: http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/dossiers/zorgverzekering/zorgverzekering-kiezen/zoeken-passende-zorgverzekering/
Klopt het dat het kabinet twaalfduizend extra verplegers wil aanstellen?1
In het Regeerakkoord is gesteld dat zorginstellingen meer financiële armslag krijgen, zodat werkgevers in de zorg in de gelegenheid zijn 12 000 extra medewerkers aan het werk te zetten voor de dagelijkse verzorging van ouderen en gehandicapten. Het gaat daarbij niet alleen om verpleegkundigen, maar ook om verzorgenden en sociaal agogen.
Wat is het exacte doel? Betreft het 12 000 personen of 12 000 fte? Kan het kabinet naar onderdeel van de gezondheidszorg uitsplitsen hoeveel extra verplegers erbij komen? Welke andere meetbare indicatoren hanteert het kabinet?
Bij de begrotingsbehandeling VWS heb ik aangegeven dat het om een investering gaat die het mogelijk maakt dat werkgevers 12 000 meer personen kunnen aanstellen. Het gaat daarbij om een financiële impuls in de verpleeg- en verzorgingshuizen, de thuiszorg, de gehandicaptenzorg en de langdurige geestelijke gezondheidszorg. Op dit moment is de verdeling over deze onderdelen nog niet duidelijk. Verder worden geen andere meetbare indicatoren gehanteerd.
Hoeveel verpleegkundigen zijn er op 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren? Kan het kabinet dit uitsplitsen naar de verschillende onderdelen van de gezondheidszorg? Wat zijn voor de eventuele andere meetbare indicatoren, zoals bedoelt in vraag 2, de nulmetingen per 1 januari 2011?
Bij de begrotingsbehandeling VWS is uw Kamer medegedeeld dat er geen specifieke nulmeting zal plaatsvinden ten behoeven van de 12 000 extra medewerkers. Wel worden in het kader van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn jaarlijks rapporten gepubliceerd, waarin overzichten zijn opgenomen over het aantal verplegend, verzorgend en sociaal agogisch personeel (uitgesplitst naar zorgbranche, functie en niveau). Het meest recente overzicht heeft betrekking op 2009 (zie TK, 2008–2009, 29 282, nr. 86). In de loop van 2011 komt het overzicht over 2010 beschikbaar.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Er zijn op dit moment geen tussendoelen geformuleerd.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn visiebrief die binnenkort uw Kamer zal bereiken. Daarnaast ben ik op dit moment in overleg met sociale partners over de uitwerking van een gezamenlijke agenda voor de arbeidsmarkt in de zorg. Zo gauw de uitwerking van de agenda gereed is, zal ik uw Kamer van de inhoud ervan op de hoogte stellen.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen. Daarnaast worden in het kader van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn jaarlijks rapportages gemaakt. Deze zal ik u ook doen toekomen. Dit programma is een gezamenlijk initiatief van VWS, sociale partners in zorg en welzijn, Calibris en UWV en wordt uitgevoerd door Panteia.
Klopt het dat het kabinet de kwaliteit van de ouderenzorg wil verbeteren?1
Ja.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
Het kabinetsbeleid ten aanzien van verbetering van de kwaliteit van de ouderenzorg is erop gericht ouderen kwalitatief goede zorg te bieden. Het exacte doel is niet uitgedrukt in meetbare indicatoren. Wel staan in het Regeerakkoord en Gedoogakkoord 2010–2014 de diverse kwalitatieve maatregelen genoemd die er alle aan moeten bijdragen dat dit doel wordt bereikt. Ik verwijs u hier kortheidshalve naar.
Op basis van welke effect- en prestatie-indicatoren wil het kabinet de kwaliteit meetbaar maken?
Het kabinet hanteert geen specifieke effect- en prestatie-indicatoren om de kwaliteit meetbaar te maken, maar sluit aan bij de indicatoren zoals die door de gezamenlijke partijen binnen de sector worden gehanteerd. Sinds 2007 worden in de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg de indicatoren van het Kwaliteitskader verantwoorde zorg gemeten binnen de instellingen in deze sector.
Wat is de nulmeting per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Er zijn geen tussendoelen gesteld.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar het Regeerakkoord en Gedoogakkoord 2010–2014 en naar mijn visiebrief die in het voorjaar uw Kamer zal bereiken.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
Klopt het dat het kabinet de doelgroep voor de AWBZ wil beperken?1
Ja, ik neem aan dat u doelt op de maatregel die het IQ-criterium voor het recht op zorg in de AWBZ aanpast. Daarnaast neemt het kabinet een aantal maatregelen, zoals de overheveling van begeleiding, om de AWBZ houdbaar te maken voor juist de meest kwetsbare doelgroepen.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd? Welk percentage van de Nederlandse bevolking moet per 1 januari 2015 vallen onder de doelgroep voor de AWBZ?
Het exacte doel is niet uitgedrukt in meetbare indicatoren. Er worden geen effect- en prestatie-indicatoren gehanteerd. AWBZ is een volksverzekering waar in beginsel elke Nederlander recht op heeft. Om voor AWBZ-zorg in aanmerking te komen, moet vervolgens worden voldaan aan de eisen, bijvoorbeeld het hebben van beperkingen en een grondslag (verstandelijke handicap, somatische beperking enz.).
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren? Hoe groot is de doelgroep voor de AWBZ uitgedrukt als percentage van de Nederlandse bevolking?
Er is geen nulmeting verricht. Op dit moment vindt een quickscan plaats naar de grootte van de (IQ>70)doelgroep en hun zorgvraag.
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de gehele Nederlandse bevolking in beginsel recht op de AWBZ.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Er zijn geen tussendoelen gesteld, anders dan in financiële zin zoals opgenomen in de financiële bijlage bij het Regeerakkoord.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar het Regeerakkoord en Gedoogakkoord 2010–2014 en naar mijn visiebrief die in het voorjaar uw Kamer zal bereiken.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot het bevriezen van de doelgroep van zorgtoeslag |
|
Job Cohen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Emile Roemer , André Rouvoet (CU), Marianne Thieme (PvdD), Femke Halsema (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet de doelgroep van de zorgtoeslag wil bevriezen?1
Het kabinet heeft budgettaire doelen gesteld; gevolg hiervan is dat de doelgroep van de zorgtoeslag niet sterk zal toenemen. In het regeerakkoord is besloten om de percentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen te verhogen. Met deze maatregel wordt voorkomen dat het aantal huishoudens dat zorgtoeslag ontvangt sterk oploopt. Er staat geen doel in het regeerakkoord ten aanzien van het aantal zorgtoeslaggebruikers.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welk percentage van de Nederlandse bevolking moet op 1 januari 2015 recht hebben op zorgtoeslag? Welke andere prestatie-indicatoren hanteert het kabinet?
Zoals in (de Financiele Bijlage van) het Regeerakkoord is aangegeven zijn de bedragen in de Financiële bijlage leidend. Dat betekent dat de maatregel de budgettaire besparing moet realiseren zoals opgenomen in de Financiële bijlage van het Regeerakkoord.
Welk percentage van de Nederlandse bevolking heeft per 1 januari 2011 recht op zorgtoeslag? Wat zijn voor de andere prestatie-indicatoren, zoals bedoeld in vraag 2, de nulmetingen per 1 januari 2011?
Het aandeel van de bevolking dat recht heeft op zorgtoeslag in 2011 valt pas vast te stellen op basis van de belastingaangifte 2011 (in 2012).
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstellingen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
De (budgettaire) doelstellingen voor 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn vermeld in de financiële bijlage bij het regeerakkoord.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Komend jaar zal een AMVB aan de Kamer worden aangeboden (ter voorhang) waarin het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord zal uitwerken.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Het moment waarop de AMVB wordt aangeboden is mede afhankelijk van het verloop van de besluitvorming over de Wet Uniformering Loonbegrip, waarin ook wijzigingen van de zorgtoeslag zijn voorzien. Pas na behandeling van die wet in de Tweede Kamer kan en goed tijdschema voor de AMVB worden opgesteld.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
In het regeerakkoord staan de instrumenten genoemd: de normpercentages en afbouwpercentages voor een- en meerpersoonshuishoudens.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot marktwerking in de cure |
|
André Rouvoet (CU), Emile Roemer , Job Cohen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Femke Halsema (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet de marktwerking in de cure wil uitbreiden?1
Het kabinet heeft in het regeerakkoord uiteengezet dat zij voornemens is een aantal samenhangende maatregelen te nemen die tezamen beogen de curatieve zorg meer te enten op beloning naar prestatie en daarmee meer ruimte te geven voor ondernemerschap.
Het gaat in het bijzonder om de volgende maatregelen:
Deze set aan maatregelen moet in 2015 € 0,09 mld en structureel € 0,325 mld opleveren. Ik zal begin 2011 de speerpunten van mijn beleid uiteenzetten in een brief aan de Tweede Kamer; daarin zal ik in brede zin ingaan op de hierboven genoemde maatregelen.
Ten aanzien van de invoering van prestatiebekostiging ben ik voornemens om in februari 2011 een brief naar de Tweede Kamer te sturen over de voorgenomen uitwerking van de bijbehorende maatregelen.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
Ik streef er naar om begin 2011 in genoemde brieven in te gaan op de doelen, instrumenten en middelen met betrekking tot de kabinetsagenda rondom marktwerking in de cure en prestatiebekostiging.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
De Tweede Kamer ontvangt al minimaal halfjaarlijks een voortgangsrapportage, conform de motie Van der Veen (TK 29 248, nr. 57). Hierin zijn in elk geval opgenomen de gegevens over de prijs- en volumeontwikkelingen in het B-segment, de stand van zaken rondom de kapitaallasten en de stand van zaken rondom de vereenvoudiging van de DBC’s. Gezien deze inhoud kunnen deze periodieke rapportages tevens dienstbaar zijn als voortgangsrapportages rondom de feitelijke implementatie van de agenda rondom prestatiebekostiging.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot overhevelen van aandoeningen met een lage ziektelast |
|
Marianne Thieme (PvdD), Emile Roemer , Alexander Pechtold (D66), Femke Halsema (GL), Job Cohen (PvdA), André Rouvoet (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet aandoeningen met een lage ziektelast wil overhevelen naar aanvullende verzekeringen?1
Verzekerde prestaties gericht op de behandeling van aandoeningen met een lage ziektelast worden uit het basispakket verwijderd. Dit is nodig om de zorg betaalbaar te houden. Vanaf 2015 moet dit leiden tot een structurele besparing van € 1,3 miljard. Of en in hoeverre dergelijke prestaties worden opgenomen in aanvullende verzekeringen is een zaak van de zorgverzekeraars. De regering beslist niet over de samenstelling van aanvullende verzekeringen.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
Zie 1.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Het verwijderen uit het basispakket van behandelingen gericht op aandoeningen met een lage ziektelast moet vanaf 2015 leiden tot een structurele besparing van € 1,3 miljard.
Kan het kabinet definiëren welke aandoeningen vallen onder een aandoening met een lage ziektelast?
Op dit moment niet. De benadering via het lage-ziektelastcriterium vereist nadere uitwerking. Het College voor zorgverzekeringen zal om een uitvoeringstoets worden gevraagd. Ik zal in het eerste kwartaal van 2012 een plan van aanpak over de lage-ziektelastbenadering aan de Tweede Kamer presenteren. Ik heb deze toezegging overigens al gedaan in reactie op de gewijzigde motie Van der Veen c.s. (32 500 XVI, nr. 70).
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
De maatregel gaat pas later in. De lage-ziektelastbenadering moet vanaf 2015 een structurele besparing opleveren.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Vanaf 2015 moet het verwijderen uit het basispakket van behandelingen gericht op aandoeningen met een lage ziektelast leiden tot een structurele besparing van € 1,3 miljard. Voor de jaren 2011–2014 zijn er geen doelen gesteld.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Zie 4.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie 4.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie 4.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
De 6 miljoen extra aan ICT uitgaven in het Academisch Ziekenhuis Maastricht |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het AZM in totaal al 66 miljoen euro meer heeft uitgegeven aan ICT-projecten dan in 2004 was voorzien, en dat het totale bedrag in 2013 zal zijn opgelopen tot 132 miljoen euro? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over het AZM.
Exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de totale exploitatie worden afgewogen door de Raad van Bestuur van het AZM. Het AZM (i.c. de Raad van Toezicht) zal over de uitgaven die gedurende een jaar gedaan worden, verantwoording moeten afleggen in het jaarverslag. De verantwoording over deze kosten zal in het jaarverslag over 2010 te vinden zijn. Het zou te ver gaan om vanuit Den Haag specifieke regels te bepalen over dit soort situaties. Er zijn andere, efficiëntere mechanismen die hier corrigerend kunnen werken: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad, de verzekeraars die hen contracteren. Die zijn in staat om zo’n beslissing over de kosten van een ICT project in zijn geheel te kunnen beoordelen, in plaats van geïsoleerd als een incident.
Deelt u de mening dat de Raad van Bestuur van het AZM de ICT-uitgaven gedurende de afgelopen zes jaar structureel onderschat heeft, dat zij ondanks verschillende mogelijkheden daartoe de budgetoverschrijdingen niet heeft weten te stoppen en dat er derhalve sprake is van mismanagement binnen dit ziekenhuis?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over de exploitatiebeslissingen van individuele instellingen.
Navraag bij het AZM leert overigens dat het AZM de mening is toegedaan dat het onjuist is te stellen dat in 2004 werd uitgegaan van een investering van € 34,6 miljoen. Het plan waarop dit bedrag is gebaseerd is namelijk niet goedgekeurd door de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur van het AZM meldt mij dat op basis van dit eerste plan de Raad van Bestuur tot de overtuiging kwam dat een geheel andere opzet van de ICT-vernieuwing noodzakelijk en gewenst was. Dit plan heeft dus nooit een geformaliseerde status gekregen en heeft niet als inhoudelijk en financieel kader voor dit project gediend. Naar aanleiding van de discussie over het eerste plan, heeft de Raad van Bestuur ervoor gekozen om een deskundige aan te trekken met de vereiste ervaring in het leiden van omvangrijke ICT-trajecten. Dit werd met name van belang geacht omdat geen enkel ander UMC een dergelijk omvangrijk ICT-traject had doorlopen en er dus nog geen ervaring mee was opgedaan. Deze functionaris heeft bij zijn aantreden gesteld dat de kosten voor de noodzakelijke ICT-vernieuwing zouden stijgen van toentertijd 2,5% van de jaaromzet tot een percentage van rond de 5 tot 6% van de jaaromzet. Bij een omzet van € 450 miljoen is dat een bedrag van € 22,5 miljoen per jaar. Die 5%- norm is door het AZM gehanteerd bij de budgettering en is later reëel gebleken
Het AZM bestrijdt derhalve dat er sprake is van een kostenoverschrijding, omdat in de budgettering altijd de 5%-norm voor ICT-investeringen is gehanteerd. Het AZM heeft de afgelopen jaren, waarin de ICT-vernieuwing is doorgevoerd, nooit negatieve exploitatie-resultaten geboekt en het is niet nodig gebleken om de aangelegde bestemmingsreserve aan te wenden.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijke relatie tussen enerzijds de hoogte van de ICT-uitgaven van het AZM en anderzijds de op handen zijnde reorganisatie binnen het ziekenhuis, waarbij bezuinigd wordt op 260 Fte aan personeel en ook op de aanschaf van medische apparatuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over exploitatiebeslissingen van een individuele instelling.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bestuurders van het AZM dat deze reorganisatie veroorzaakt wordt door kortingen die het kabinet het ziekenhuis oplegt?
Elk ziekenhuis is verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering, en beslist op basis van de eigen, concrete omstandigheden hoe het de korting wil invullen. Een ziekenhuis heeft hiertoe verschillende mogelijkheden waar onder de doelmatigheid verhogen in de bedrijfsvoering, het professionalisering van de inkoop of het verdere verbetering van de arbeidsproductiviteit. Indien het AZM voor het verwerken van de korting de keuze heeft gemaakt voor een reorganisatie dan is die keuze de verantwoordelijkheid van het AZM.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een incident, of zijn u meer gevallen bekend van zorginstellingen waar ICT-projecten zodanig op de exploitatielasten drukken dat dientengevolge reorganisaties en/of bezuinigingen onontkoombaar zijn?
Beantwoording van deze vraag vergt dat ik mij tot in detail in exploitatiebeslissingen van individuele ziekenhuizen verdiep. Zoals aangegeven bij 1 is dat niet mijn verantwoordelijkheid.
In het algemeen zal er binnen elke organisatie en dus ook bij zorginstellingen, sprake zijn van plussen en minnen, welke binnen de exploitatie opgelost moeten worden.
Hoe verhouden deze budgetoverschrijdingen zich tot de wens van dit kabinet om de ziekenhuiszorg efficiënter te organiseren?
Zoals aangegeven bij 2 bestrijdt het AZM dat er sprake is van budgetoverschrijdingen. Het AZM heeft de afgelopen jaren geen negatieve exploitatie-resultaten geboekt.
Als een ziekenhuis zelf tot de conclusie komt dat investeringen in ICT noodzakelijk zijn om de zorg effectief, efficiënter, veiliger of patiëntvriendelijker te maken, hebben we met elkaar afgesproken dat deze beslissingen beter door het ziekenhuis kunnen worden genomen dan door de centrale overheid. Dat betekent dat het ziekenhuis ook zelf verantwoordelijkheid draagt voor deze beslissingen en de gevolgen daarvan.
Welke acties onderneemt u richting het AZM, om te voorkomen dat het totale bedrag aan investeringen in ICT-projecten in 2013 zal zijn opgelopen tot de verwachte 132 miljoen euro?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij hierop actie te ondernemen mocht dat nodig zijn. Er zijn andere, efficiëntere mechanismen die hier corrigerend kunnen werken, te weten de Raad van Toezicht, de Ondernemingsraad en de verzekeraars.
De DBC-financiering in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aan u gerichte brief van verschillende verenigingen voor psychologen, psychotherapeuten en psychiaters, waarin zij hun teleurstelling uitspreken over het uitblijven van een oplossing voor hun declaratieproblemen? Kunt u zich deze onvrede voorstellen en wat is hierop uw antwoord?1
Ik heb middels een brief aan de NVVP, NVvP en NIP2 gereageerd op hun bezwaar tegen het besluit van de NZa om geen nadere regel vast te stellen voor het prestatievoorschot in de curatieve GGZ. Graag verwijs ik u naar mijn brief, waarvan u ook een afschrift ontvangt (CZ-U-3042626).
Waarom wordt in de regeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen uitvoering gegeven aan de motie-Van Gerven2? Wilt u de NZa opdragen een regeling te treffen die wel in lijn is met genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de NVVP. Alle zorgverzekeraars committeren zich bestuurlijk aan het voorstel om het onderhanden werk van vrijgevestigde ggz-aanbieders permanent te financieren. Van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heb ik bovendien begrepen dat hun voorstel financieel aantrekkelijker is voor vrijgevestigde ggz-aanbieders, dan dat de regeling van de NZa zou zijn geweest. Mijns inziens is deze decentrale oplossing in lijn met de Motie Van Gerven, namelijk het oplossen van eventuele liquiditeitsproblemen bij aanbieders. Ik acht het dan ook niet nodig om de NZa op te dragen alsnog een landelijke regel vast te stellen.
Kent u de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB), waarin de verplichting voor ggz-behandelaars om diagnose-informatie te vermelden op declaraties en te verstrekken aan zorgverzekeraars ongedaan is gemaakt? Wat is uw reactie op het oordeel van het CBB dat er zwaarwegende bezwaren zijn met betrekking tot de medische privacy van de patiënt en het noodzakelijke beroepsgeheim van de behandelaar?3
Ja. Bij brief van 11 oktober 2010 heb ik u bericht over de gevolgen van de uitspraak van het CBb van 2 augustus 2010. Zoals ik destijds heb aangegeven, heeft het CBb het belang dat verzekeraars hebben bij het beschikbaar hebben van diagnose-informatie bij de uitvoering van hun controle- en inkooptaak onderschreven. Ook heeft het CBb geoordeeld dat de NZa onvoldoende de noodzaak heeft aangetoond dat deze diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder medisch tuchtrecht vallen. De NZa zal derhalve opnieuw een besluit dienen te nemen. Op 8 november jl. heeft de NZa alle betrokken partijen geconsulteerd over mogelijke oplossingsrichtingen. In januari 2011 is een hoorzitting gepland, waarna de NZa zo spoedig mogelijk een besluit zal nemen.
Is het waar dat de NZa als reactie op dit vonnis heeft besloten dat de posities van de DBC-prestatiecode die de diagnose bevatten mogen worden vervangen door nullen?
Het CBb heeft bij eerdergenoemd vonnis de voorlopige voorziening getroffen dat de verplichting voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten om de diagnose-informatie en de lekenomschrijving op declaraties te vermelden en aan zorgverzekeraars en cliënten te verstrekken, wordt geschorst tot zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar door de NZa. Meteen na deze uitspraak heeft de NZa deze voorlopige voorziening via haar website algemeen bekend gemaakt.
Is het waar dat de posities van de DBC-prestatiecode die de tarieven weerspiegelen wel verplicht moeten worden ingevuld? Zo ja, is dit niet in strijd met het vonnis van het CBB, aangezien aan de hand van de specifieke tarieven de diagnoses alsnog achterhaald kunnen worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De DBC-prestatiecode is een 12-cijferige code, die is opgebouwd uit 4 x 3 cijfers, te weten: zorgtype (3 cijfers), diagnosecode (3 cijfers), productgroep verblijf (3 cijfers) en productgroep behandeling (3 cijfers). Op basis van de voorlopige voorziening van het CBb hoeven de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten de diagnosecode en de code m.b.t. de productgroep «behandeling» niet in te vullen.
Ik constateer dat het, ondanks de voorlopige voorziening van het CBb, mogelijk is om op basis van de in rekening gebrachte tarieven de diagnose te achterhalen. Daarmee wordt het belang onderstreept dat de NZa zo snel mogelijk de door het CBb gevraagde onderbouwing van de noodzaak dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen, levert.
Vindt u het aanvaardbaar dat vertrouwelijke medische informatie over burgers als gevolg van de DBC-systematiek onder ogen kan komen van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt, en die niet tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe garandeert u de medische privacy?
Zoals ik heb toegelicht bij vraag 3 bereidt de NZa momenteel in afstemming met veldpartijen een zorgvuldig afgewogen besluit voor. In dit besluit moet de NZa in opdracht van het CBb hetzij de noodzaak aantonen dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen, hetzij de kring van personen bij verzekeraars die deze diagnose-informatie ontvangen beperken met het oog op de bescherming van de medische persoonsgegevens. De NZa is hierbij gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Wat weegt voor u zwaarder: het gemak van de zorgverzekeraar of de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6. In aanvulling hierop merk ik op dat het belang van de verzekeraar bij controle ook in het belang van de verzekerde is, omdat de zorgverzekeraar nagaat of het tarief dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening wordt gebracht rechtmatig in rekening wordt gebracht.
Wat weegt voor u zwaarder: het gemak van de zorgverzekeraar of de medische ethiek van gegarandeerde vertrouwelijkheid tussen behandelaar en patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6.
Aan welke instanties worden door het DIS (DCB informatiesysteem) DBC-gegevens aangeleverd, bijvoorbeeld voor statistisch onderzoek? Hoeveel personen die niet vallen onder het medisch beroepsgeheim dan wel medisch tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn, hebben inzage in deze gegevens?
Door het DIS wordt aan twee soorten afnemers gegevens verstrekt: publieke afnemers (NZa, VWS, CBS, CVZ en DBC-Onderhoud) en private afnemers. De private afnemers zijn in eerste instantie zorgaanbieders die rapportages op basis van hun eigen gegevens ontvangen. Verzoeken van andere private partijen om DIS gegevens worden voorgelegd aan de eigenaren van die gegevens, namelijk de individuele zorgaanbieders of door zorgaanbieders gemachtigde brancheorganisaties (zoals bijvoorbeeld de NVZ of GGZ Nederland).
Aangezien de DIS-gegevens gepseudonimiseerd zijn (zie ook vraag 10) is er geen sprake van identificeerbare persoonsgegevens. Het medisch beroepsgeheim en medisch tuchtrecht zijn dan ook niet van toepassing op deze gegevens.
Is het waar dat deze DBC-gegevens niet onomkeerbaar zijn geanonimiseerd, maar omkeerbaar zijn gecodeerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De DBC-gegevens worden dubbel gepseudonimiseerd voordat ze worden opgeslagen in het DIS. Het DIS heeft zelf niet de beschikking over de broncode die het pseudonimisatieproces uitvoert, alleen de ZorgTTP (Zorg Trusted Third Party) beschikt daarover. De ZorgTTP kan inderdaad de pseudonimisatie omkeren. De ZorgTTP staat onder toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). In opdracht van VWS wordt jaarlijks een audit uitgevoerd bij de ZorgTTP, waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP).
Is het waar dat deze DBC-gegevens kunnen worden herleid tot de therapeut, de cijfers van de postcode van de patiënt en diens geboortejaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wilt u uw antwoord toelichten?
Als de zorgaanbieder een individuele therapeut is, zijn de DIS-gegevens herleidbaar tot deze therapeut. Als de zorgaanbieder een instelling is, zijn de gegevens echter niet herleidbaar tot de individuele therapeut. In het DIS worden de cijfers van de postcode (de wijkcode) en het geboortejaar opgenomen. Ik vind dat aanvaardbaar. Deze registratie voldoet aan de wet en regelgeving van de WBP en sluit aan bij de door het CBP gestelde eisen. Ik wil daarbij ook benadrukken dat slechts een beperkt aantal gebruikers een bestand krijgt met de DIS-gegevens van een individuele aanbieder: dat zijn de NZa, CBS, DBC Onderhoud, CVZ en VWS en mogelijk ook de brancheorganisaties en het CVZ. Andere partijen krijgen geen toegang tot deze gegevens van individuele aanbieders, waardoor indirecte herleidbaarheid voor een belangrijk deel wordt uitgesloten.
Kunt u uitsluiten dat elektronisch opgeslagen patiëntengegevens, versleuteld of niet, worden ontvreemd dan wel door een fout op straat belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is natuurlijk nooit helemaal uit te sluiten dat gegevens in handen van ongeautoriseerde personen komen. Wel zijn zoveel mogelijk voorzorgen genomen om te voorkomen dat dit gebeurt. Door de dubbele pseudonimisering zitten er geen tot personen te herleiden gegevens in het DIS (zie ook mijn antwoorden op vraag 10 en 11. Met de brancheorganisaties (zie vraag 9) is afgesproken dat afnemers van DIS-gegevens zich dienen te houden aan de geldende wet- en regelgeving in het algemeen, en aan de privacywetgeving in het bijzonder. Databestanden uit DIS worden altijd via aangetekende verzending en beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik verstrekt. Pas na ontvangstbevestiging geeft DIS het wachtwoord. Hiermee is het risico op ontvreemding of zoekraken van gegevens tot een absoluut minimum beperkt.
Zelfstandigen zonder personeel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Is het nog immer de inzet van de regering, zoals de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Kamer schreef, dat het mogelijk moet blijven dat zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) ingezet kunnen worden mede gezien het (arbeidsmarkttechnische) belang om iedereen die in de zorg wil werken, daartoe ook in de gelegenheid te stellen?1
Ja.
Tot welke concrete acties heeft deze inzet geleid en tot welke resultaten?
Op 16 augustus 2010 zond de minister van VWS uw Kamer een toelichting op de activiteiten die nodig zijn om de mogelijkheid tot contractering van zelfstandig zorgverleners door de zorgkantoren/concessiehouders uitvoering AWBZ in te voeren (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155). Deze activiteiten worden nu uitgevoerd.
Fiscaal kunnen er geen uitzonderingsposities gemaakt worden, omdat die dan direct op alle arbeidsrelaties van invloed zijn.
Ben u nagegaan wat de gevolgen zijn voor de uitvoeringslast van contractering van enkele duizenden zelfstandigen door zorgkantoren en voor de uitvoering van kwaliteitstoezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?2 Kunt u nu aan de Kamer rapporteren over uw toezegging dat zelfstandige contractering per 2012 mogelijk zou worden?3 Zo nee, waarom niet?
Dit zijn activiteiten als omschreven in de brief van 16 augustus 2010 (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155), die op dit moment uitgevoerd worden. Hierover wordt gerapporteerd in de memorie van toelichting bij de wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
Kunt u, aangezien er nog steeds onduidelijkheid bestaat wanneer Zorg in Natura, die verleend wordt door een zelfstandige, ook werkelijk verleend wordt als zelfstandige, voor onderstaande casussen aangeven wanneer sprake is van een dienstverband en wanneer van een ZZP-status? Kunt u dat met redenen omkleden? Kunt u voor elk van deze voorbeelden tevens aangeven of er een sprake is van een hiërarchische lijn en een dienstverband en dat met redenen omkleden?
Het is niet aan de politiek om de feiten en omstandigheden van een arbeidsrelatie te beoordelen. De kaders staan in de wet en regelgeving en worden door de jurisprudentie nader ingevuld.
Kunt u een reactie geven op de volgende casussen:
Bij brief van 16 augustus 2010 (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) is uw Kamer door de minister van VWS geïnformeerd dat voor AWBZ-contractering van individuele zorgverleners een wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ nodig is. Daarbij bent u ook geïnformeerd over de stappen die hiertoe en ten behoeve van de implementatie van deze wijziging in de regelgeving worden gezet. Overleg met het veld is hier onderdeel van. Het streven is erop gericht de zelfstandige contractering op zijn vroegst per 1 januari 2012 te effectueren. Ik ga er derhalve niet van uit dat dit voor 1 februari 2011 afgerond is.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg treden met het veld om te bepalen op welke wijze u uitvoering wenst te geven aan de belofte om zelfstandige contractering mogelijk te maken? Kunt u de Kamer voor 1 februari 2011 op de hoogte stellen op welke wijze dat mogelijk is gemaakt?
Ritalin als partydrug |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ritalin raakt in opmars als partydrug»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van het lid Bouwmeester over gemiste en oneigenlijke diagnose ADHD en gebruik ritalin?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het IVO-onderzoek (Instituut voor Verslavingsonderzoek) waaruit blijkt dat 15% van de kinderen met ADHD die ritalin gebruikt hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin.
24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich mee brengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin op en volgens doktersvoorschrift gebruiken.
Deelt u de zorg dat ritalin steeds vaker oneigenlijk gebruikt wordt als partydrug en zelfmedicatie? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat hiervan de oorzaak is? Zo nee, waarom niet?
De prevalentie van oneigenlijk gebruik van Ritalin is niet goed bekend. In een ander onderzoeksrapport van het IVO uit 2009, naar oneigenlijk medicijngebruik door 14–17 jarigen, gaven 55 van de 2385 ondervraagden aan ooit oneigenlijk Ritalin te hebben gebruikt. De meesten gaven aan dat het voor een eenmalig experiment was. Ook de onlangs verschenen achtergrondstudie van de Nationale Drug Monitor: «Hulpvraag bij amfetamine- en ecstasygebruik» bevat geen aanwijzingen voor toename van dit fenomeen. Hoewel het mij zorgen baart dat Ritalin oneigenlijk wordt gebruikt vormen de uitkomsten van bovenvermelde onderzoeken voor mij geen aanleiding tot nader onderzoek.
Deelt u de zorg dat ritalin steeds makkelijker illegaal te verkrijgen is via internet? Zo ja, hoe gaat u dit tegen? Zo nee, waarom niet?
Uit het IVO onderzoek van 2009 blijkt dat Ritalin bij oneigenlijk gebruik voornamelijk via vrienden en studiegenoten wordt verkregen. Verkrijging via internet kwam nauwelijks voor.
Bent u het eens met het IVO dat betere voorlichting oneigenlijk gebruik kan voorkomen en afkicken bevordert? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de aard en de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin zoals nu bekend wil ik mij vooralsnog in deze beperken tot het monitoren en voorlichten met behulp van het bestaande instrumentarium.
De ICT-perikelen van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in dagblad De Limburger «AZM vertilt zich aan ICT»?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over het AZM.
Exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de totale exploitatie worden afgewogen door de Raad van Bestuur van het AZM. Het kenmerkende van het systeem van zorg dat we in Nederland kennen, is dat de minister van VWS systeemverantwoordelijk is en dat de dagelijkse gang van zaken wordt uitgevoerd door privaatrechtelijke organisaties die daarvoor door zorgverzekeraars worden gecontracteerd. In dit specifieke geval behoort het niet tot mijn taak te weten welk ziekenhuis besluit over te gaan tot een ICT project, danwel een oordeel te hebben over de kosten die daarmee gepaard gaan.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het AZM (i.c. de Raad van Toezicht) over de uitgaven die gedurende een jaar gedaan worden, verantwoording moet afleggen in het jaarverslag. De verantwoording over deze kosten zal in het jaarverslag over 2010 te vinden zijn. Het zou te ver gaan om vanuit Den Haag specifieke regels te bepalen over dit soort situaties. Er zijn andere, efficiënter mechanismen die hier corrigerend kunnen werken: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad, de verzekeraars die hen contracteren. Die zijn in staat om zo’n beslissing over de kosten van een ICT project in zijn geheel te kunnen beoordelen, in plaats van geïsoleerd als een incident.
Zal de totale ICT vernieuwing van het Academisch Ziekenhuis Maastricht eind 2013 opgelopen zijn naar € 132 miljoen, terwijl in 2004 nog uitgegaan werd van € 34,6 miljoen? Zo nee, wat zijn dan de juiste bedragen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kostenexplosie en verviervoudiging van de ICT budgetten?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over de exploitatiebeslissingen van individuele instellingen.
Navraag bij het AZM leert overigens dat het totale investeringsbedrag voor de ICT-vernieuwing in het AZM eind 2013 € 132 miljoen zal bedragen. Het AZM geeft daarbij echter aan dat het onjuist is te stellen dat in 2004 werd uitgegaan van een investering van € 34,6 miljoen. Het plan waarop dit bedrag is gebaseerd is namelijk niet goedgekeurd door de Raad van Bestuur.
De Raad van Bestuur van het AZM meldt mij dat op basis van dit eerste plan de Raad van Bestuur tot de overtuiging kwam dat een geheel andere opzet van de ICT-vernieuwing noodzakelijk en gewenst was. Het oorspronkelijke plan heeft daarom nooit een geformaliseerde status gekregen en ook niet als inhoudelijk en financieel kader voor dit project gediend. Naar aanleiding van de discussie over het eerste plan, heeft de Raad van Bestuur ervoor gekozen om een deskundige aan te trekken met de vereiste ervaring in het leiden van omvangrijke ICT-trajecten. Dit werd met name van belang geacht omdat geen enkel ander UMC een dergelijk omvangrijk ICT-traject had doorlopen en er dus nog geen ervaring mee was opgedaan. Deze functionaris heeft bij zijn aantreden gesteld dat de kosten voor de noodzakelijke ICT-vernieuwing zouden stijgen van toentertijd 2,5% van de jaaromzet tot een percentage van rond de 5 tot 6% van de jaaromzet. Bij een omzet van € 450 miljoen is dat een bedrag van € 22,5 miljoen per jaar. Die 5%- norm is door het AZM gehanteerd bij de budgettering en is later reëel gebleken
Wat is de oorzaak van deze enorme kostenoverschrijding?
Zoals aangegeven bij 2 bestrijdt het AZM dat er sprake is van een kostenoverschrijding. Het AZM heeft de afgelopen jaren, waarin de ICT-vernieuwing is doorgevoerd, geen negatieve exploitatie-resultaten geboekt noch is het nodig gebleken de aangelegde bestemmingsreserve aan te wenden.
Vormen deze enorme uitgaven een bedreiging voor de kwaliteit van de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor geen aanwijzingen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft zowel in juni als in november van dit jaar gesprekken gevoerd met het AZM. Hierin zijn ook de bezuinigingsoperatie en de genomen stappen zoals inkrimping van de personele formatie besproken.
De IGZ is op dit moment van oordeel dat het AZM adequate kwaliteit van zorg levert. In vergelijking met voorgaande jaren heeft het AZM zelfs een aantal significante verbeteringen tot stand weten te brengen. Wel heeft de IGZ de Raad van Bestuur van het MUMC laten weten dat zij actief geïnformeerd wil worden indien zich onverwachte tegenvallers voordoen.
Is het waar dat het AZM meer verrichtingen in het B-segment wil gaan verrichten om de verliezen goed te maken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals eerder opgemerkt heeft het AZM de afgelopen jaren geen negatief exploitatie-resultaat geboekt. De inspanningen van de Raad van Bestuur zijn erop gericht de organisatie structureel financieel gezond te houden. De Raad van Bestuur heeft mij gemeld dat ten aanzien van het B-segment in het AZM sprake is van een stijging van de inkomsten door enerzijds meer aandacht te geven aan een zorgvuldige registratie en anderzijds door autonome groei. Het AZM is van mening dat de gestegen zorgvraag adequaat wordt ingevuld, zonder dat dit ten koste gaat van het academisch profiel. Het AZM meldt tenslotte dat ze in de verhouding tussen het aantal behandelingen in het B-segment versus topreferente zorg, niet uit de pas loopt in vergelijking met andere UMC’s, daarbij in aanmerking nemende dat het AZM ook een functie als stads- en streekziekenhuis vervult.
Hoe verhoudt dit zich tot de academische functie van het AZM? Is de kans dat opnieuw wordt overgegaan tot postcodegeneeskunde vanwege financiële niet medische redenen uitgesloten? Zo nee, wilt u dan ingrijpen?
Het AZM bekijkt ter versterking van de academische functie haar totale portfolio om te beoordelen of alle functies in stand gehouden moeten worden. Functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Overigens heeft mijn ambtsvoorganger met het AZM naar aanleiding van de berichtgeving over postcodegeneeskunde, begin dit jaar, afspraken gemaakt. U bent hierover per brief (TK, 2009–2010, 32 299, nr. 7). geïnformeerd. In deze brief is ook aangegeven dat het AZM met VWS zal overleggen alvorens definitieve besluiten rondom topreferente zorg genomen worden. Deze afspraak staat nog steeds, de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft ons dat op 14 december jongstleden nog bevestigd. De Raad van Bestuur van het AZM wil medio februari volgend jaar een definitief besluit nemen over haar aanbod van topreferente zorg. Voor die tijd zal ze met VWS een gesprek voeren over de inhoud van het besluit en mogelijke consequenties voor haar patiënten.
Is het waar dat het hoofd ICT vanwege de explosie van de ICT kosten is ontslagen? Is het waar dat hij als zondebok is geofferd? Zo ja, welk bedrag heeft betrokkene meegekregen bij zijn ontslag?
Het AZM meldt mij dat dit onjuist is. Volgens het AZM is de directeur ICT vertrokken wegens een verschil van inzicht in de verdere implementatie van het ICT-traject. Over de overeengekomen ontslagvergoeding kan het AZM geen mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Bestuur in deze kwestie? Is zijn positie in het geding? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Raad van Toezicht van het AZM zich een oordeel te vormen over het handelen van de Raad van Bestuur en of de positie van de Raad van Bestuur in het geding is.
Wat vindt u van de bezoldiging van de Raad van Bestuur, waarbij de heer P. in 2009 een totaal inkomen van € 306 377 euro genoot, de heer B. een totaal inkomen van € 274 460 en de heer D. een totaal inkomen van € 274 878?
VWS gaat altijd uit van het bruto-inkomen als vergelijkingsmaatstaf en niet het het bruto-inkomen plus de werkgeverslasten. Dat bruto-inkomen staat in het jaarverslag vermeld als € 256 386 respectievelijk € 229 923. Dat zijn inkomens die de benoemende Raad van Toezicht destijds bij de aanstelling van de desbetreffende leden van de Raad van Bestuur blijkbaar heeft gebaseerd op de toen geldende salarisadviesnorm, die van de NVZD. Een inschaling op basis van de nu geldende salarisnorm, de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ), zou heden ten dage tot een lagere inschaling leiden.
Wat vindt u van het feit dat alle drie de directeuren een auto van de zaak hebben ter waarde van respectievelijk € 72 482, € 65 004 en € 71 670 in 2009?
Over de dienstauto’s hebt u eerder vragen gesteld (TK, 2008–2009, Aanhangsel 1631). In het antwoord daarop is gesteld dat exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de exploitatie op instellingsniveau moeten worden afgewogen. De Raden van Toezicht, de Ondernemingsraden en de contracterende zorgverzekeraars zijn degenen die het beste in staat zijn om dergelijke beslissingen binnen het totale kader op instellingsniveau te kunnen beoordelen. Die mening ben ik nog steeds toegedaan (zie ook vraag 1).
Acht u een dergelijke salariëring en een auto van de zaak gerechtvaardigd voor een academisch ziekenhuis dat betaald wordt uit premiegelden en algemene middelen? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, bent u bereid corrigerend op te treden en de inkomens te maximeren op de Balkenendenorm, zijnde € 181 000 in 2009?
Zie mijn antwoorden op de vragen 9, 10 en 11. Zoals u weet komt het kabinet op korte termijn met een voorstel van wet om de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren. De Wet normering topinkomens (WNT) zal door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ingediend.
Is er sprake van voldoende adequaat toezicht door de Raad van Toezicht op de ICT-perikelen en de salariëring van de Raad van Bestuur? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voor het toezicht op de ICT perikelen verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden 1, 2, 7 en 8.
Voor het toezicht op de salariëring verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden 9 t/m 12.
AWBZ-premies |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw definitie van «AWBZ-premie»? Is dat het bedrag dat door mensen wordt afgedragen of het bedrag dat overblijft na toepassing van een verdeelsleutel op de opbrengst van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De AWBZ-premie is het bedrag dat mensen afdragen aan de Belastingdienst en dat wordt bepaald als premiepercentage maal grondslag minus heffingskortingen.
Omdat bij de loon- en inkomensheffing sprake is van een gecombineerde heffing zonder expliciete onderverdeling naar het belastingdeel en het aandeel van de individuele premies, vindt de verdeling van de door de Belastingdienst geïnde gelden in eerste instantie plaats op basis van een geraamde verdeelsleutel. Volgens de in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen beschreven systematiek vindt uiteindelijk een nacalculatie plaats op basis van de feitelijke aangifte- en aanslag-informatie van de Belastingdienst en wordt de definitieve verdeelsleutel vastgesteld.
Op grond van welke wettelijke bepalingen mogen heffingskortingen in mindering worden gebracht op de door de bevolking afgedragen AWBZ-premie?
De hoogte van de AWBZ-premie wordt bepaald in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001.
Zo bepaalt artikel 9 van de Wet financiering Sociale Verzekeringen:
Artikel 8.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt:
Kunt u een overzicht geven van de bedragen aan AWBZ-premie die jaarlijks, vanaf 1996, door de Nederlandse bevolking zijn afgedragen voordat verrekening t.b.v. de heffingskortingen heeft plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit overzicht dan geven inclusief de belastingvrije sommen en het arbeidskostenforfait?
Elke burger in Nederland met een inkomen betaalt inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. In het bedrag dat een individuele burger afdraagt aan de Belastingdienst – zoals dat volgt uit de aangifte Inkomstenbelasting – zijn alle heffingskortingen verrekend waar deze burger recht op heeft en een beroep op doet. De bedragen aan AWBZ-premies die de Belastingdienst ontvangt zijn dus de feitelijke AWBZ-premies. Of zoals in antwoord op vraag 1: de AWBZ-premie is het bedrag dat mensen afdragen en dat wordt bepaald als premiepercentage maal grondslag minus heffingskortingen.
Op macroniveau kan worden berekend wat de uitkomst is van het AWBZ-premiepercentage maal de grondslag. In onderstaande tabel worden deze bedragen vanaf 2001 t/m 2010 weergegeven. Tevens kan op macroniveau het totale budgettaire beslag van de heffingskortingen (= derving belasting- en premieontvangsten) worden versleuteld over de premieontvangsten volksverzekeringen en de belastingontvangsten. In onderstaande tabel worden de heffingskortingenbedragen getoond die gerelateerd kunnen worden aan de AWBZ-premieontvangsten. Ten slotte wordt de bedragen met betrekking tot de Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) ten behoeve van het AWBZ-fonds getoond. De BIKK compenseert voor de gevolgen van de Belastingherziening 2001 voor de premies volksverzekeringen. Zie het antwoord op vraag 5 hierna.
N.B. Vòòr 2001 bestonden er nog geen heffingskortingen en was er dus eveneens geen sprake van de BIKK. Er zijn geen tijdreeksgegevens over het budgettair beslag van belastingvrije sommen t/m 2000.
Grondslag maal premiepercentage AWBZ
19 467
20 420
25 789
28 774
29 005
heffingskortingen mbt AWBZ-premies
8 753
9 331
11 705
13 483
13 761
BIKK AWBZ
1 672
2 369
4 190
5 409
5 253
Grondslag maal premiepercentage AWBZ
27 614
27 619
28 788
30 137
30 713
heffingskortingen mbt AWBZ-premies
13 798
13 824
14 389
14 775
14 739
BIKK AWBZ
4 744
4 495
4 774
4 896
4 892
Kunt u onderstaande tabel aanvullen met de percentages van de AWBZ tot op heden en daar de bijbehorende bedragen aan toevoegen?1
Hieronder staat de gevraagde informatie.
loonbelasting
37,42%
35,11%
39,45%
41,54%
42,33%
45,35%
44,73%
41,57%
premies
62,58%
64,89%
60,55%
58,46%
57,67%
54,65%
55,27%
58,43%
AOW
47,35%
45,53%
59,33%
57,50%
57,83%
57,87%
58,01%
53,89%
ANW
6,02%
5,61%
5,18%
5,10%
4,57%
4,58%
4,55%
4,24%
AAW
20,60%
18,77%
AWBZ
26,03%
30,09%
35,49%
37,40%
37,60%
37,55%
37,44%
41,87%
inkomstenbelasting
78,64%
73,61%
89,63%
-3,28%
49,24%
-167,34%
-97,16%
-27,30%
premies
21,36%
26,39%
10,37%
103,28%
50,76%
267,34%
197,16%
127,30%
AOW
42,85%
40,62%
28,73%
71,85%
67,14%
58,92%
58,88%
54,94%
ANW
7,23%
6,70%
9,07%
3,39%
3,57%
4,46%
4,47%
4,16%
AAW
18,64%
16,75%
AWBZ
31,28%
35,93%
62,20%
24,76%
29,29%
36,62%
36,65%
40,90%
loonbelasting
40,76%
41,97%
46,76%
46,86%
48,89%
51,21%
49,79%
premies
59,24%
58,03%
53,24%
53,14%
51,11%
48,79%
50,21%
AOW
51,93%
51,73%
53,23%
54,56%
54,33%
54,60%
53,75%
ANW
4,09%
4,09%
4,21%
4,29%
3,79%
3,77%
3,84%
AAW
AWBZ
43,98%
44,18%
42,56%
41,15%
41,88%
41,63%
42,41%
inkomstenbelasting
-26,72%
7,70%
6,80%
-40,69%
-9,69%
-8,81%
-20,74%
premies
126,72%
92,30%
93,20%
140,69%
109,69%
108,81%
120,74%
AOW
52,88%
52,60%
54,07%
55,65%
55,44%
59,51%
47,59%
ANW
4,02%
4,03%
4,16%
4,18%
3,70%
3,36%
4,35%
AAW
AWBZ
43,10%
43,37%
41,77%
40,17%
40,86%
37,13%
48,06%
Kent u de antwoorden van uw voorganger, waarin hij stelt dat het nooit de bedoeling is geweest dat de Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) het AWBZ-fonds zou compenseren voor de totale omvang van de heffingskortingen? Sluit u zich aan bij deze beantwoording? Zo ja, hoe moet de memorie van toelichting van de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001 in dit verband worden verstaan?2
Het is altijd de doelstelling geweest dat de BIKK louter de premiederving zou opvangen die het gevolg is van de wijzigingen in de regelgeving die voortkwamen uit de belastingherziening 2001.
De hoogte van de BIKK is vastgelegd in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen. De BIKK voor 2001 is bepaald als het bedrag dat in 2001 gederfd werd door de belastingherziening.
Dit blijkt duidelijk uit de memorie van toelichting van de aanpassingswet Inkomstenbelasting 2001, waarin onder 6 staat vermeld:
De hoogte in latere jaren wordt (in artikel 15 via een formule bepaalt (BIKK t = (BIKK t-1 + A x K t-1) x K t / K t-1 ) . Daarmee wordt bereikt dat de BIKK stijgt als er meer heffingskortingen (K) komen of als het aandeel (A) van de AWBZ in de eerste schijf stijgt.
Plannen van een zorgondernemer om obligaties uit te geven |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de plannen van een zorgondernemer om obligaties uit te geven, om op die wijze privaat kapitaal aan te trekken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de plannen van deze zorgondernemer om obligaties uit te geven om privaat kapitaal in de zorg te stimuleren?
Het is aan zorgaanbieders zelf om keuzes te maken in de wijze waarop zij investeringen willen financieren. Veel aanbieders kiezen voor leningen bij banken (ook privaat kapitaal). Deze aanbieder heeft gekozen voor het uitgeven van obligaties. Obligaties geven wel recht op rente en op terugbetaling van hun inleg, maar niet op winstuitkering of zeggenschap, anders dan in de financieringsvoorwaarden als gebruikelijk geregeld, over besluiten van de zorgaanbieder. In die zin lopen de plannen van de ondernemer niet vooruit op de plannen van het kabinet.
Deelt u de mening dat deze ondernemer met deze plannen vooruitloopt op de (nog niet uitgewerkte) kabinetsplannen om privaat kapitaal en winstuitkering in de zorg toe te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer zelfstandig tot deze stappen overgaat, nog voor dergelijke kabinetsplannen met de Kamer zijn besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn de plannen van deze zorgondernemer en de kabinetsvoornemens ten aanzien van privaat kapitaal en winstuitkering in de zorg te rijmen met uw uitspraak tijdens de begrotingsbehandeling Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10 november 2010 dat de zorg geen markt is?
Ik heb inderdaad gezegd dat de zorg geen markt is. Zorgverlening is niet hetzelfde als het verkopen van wasmachines. Er bestaat daarom veel regulering in de zorg, zoals bijvoorbeeld de acceptatieplicht en de risicoverevening. Ik heb echter ook aangegeven dat we juist moeten zorgen dat er meer lucht op de markt moet komen in plaats van minder. Op die manier kunnen nieuw aanbod en nieuwe initiatieven van de grond komen. Het stimuleren van extra privaat kapitaal door het toestaan van winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg past daar bij. En juist omdat zorgverlening niet hetzelfde is als wasmachines verkopen, zal ik daaraan wel voorwaarden verbinden.
Kunt u aangeven welke risico’s aan het uitgeven van obligaties door zorgondernemers verbonden zijn?
De risico’s die de zorgaanbieders lopen, zijn bij het uitgeven van obligaties in beginsel gelijk aan de risico’s die zij lopen bij leningen van banken. Zij moeten de rente betalen en op het afgesproken moment, in dit geval na vijf jaar, het ingelegde bedrag terug betalen.
Deelt u de mening dat er geen onderscheid zou moeten worden gemaakt bij het toestaan van privaat kapitaal, en dat het in zekere zin op hetzelfde neerkomt wanneer dat via aandelenbezit of obligaties is?
Er is geen onderscheid tussen het uitgeven van obligaties of aandelen als het gaat om het belang van het aantrekken van privaat kapitaal bij het financieren van innovaties en verbeteringen van dienstverlening en kwaliteit van zorg.
Er bestaat echter wel onderscheid tussen het hebben van aandelen of het houden van obligaties als het gaat om de rechten van de investeerder.
Aandeelhouders hebben directe zeggenschap in de organisatie waarin zij aandelen houden. Zij hebben, de huidige uitzonderingen daargelaten, recht op winstuitkering. Obligatiehouders daarentegen hebben geen specifieke zeggenschap over besluiten van de zorgaanbieders, maar wel recht op rente en terugbetaling van hun inleg.
Wat is uw mening over de trend die in het artikel naar voren komt, dat specialisten vanwege overheidsbezuinigingen steeds vaker mogelijkheden zoeken om gespecialiseerde klinieken op te zetten?
Specialisten zijn vrij in hun keuze om een kliniek op te zetten. Zij kunnen dit alleen succesvol doen wanneer ze aansluiten op de behoeften en wensen van de patiënt en kwalitatieve en doelmatige zorg bieden. Ik heb dan ook niets tegen dit type ondernemerschap.
Het gebruik van Ritalin |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het rapport van het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) «Niet voorgeschreven gebruik van ADHD – Redenen voor gebruik, gevolgen en verslaving»?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het waar dat 15% (één op de zes) van de kinderen die Ritalin gebruiken hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin. 24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich meebrengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin volgens doktersvoorschrift gebruiken. Uit dit onderzoek kan dus niet worden afgeleid dat 15% van de kinderen die Ritalin gebruiken daaraan verslaafd is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat uit het rapport blijkt dat bij bijna de helft van de respondenten een aandachtsstoornis nooit formeel is vastgesteld, en dat één derde van de respondenten Ritalin uitsluitend gebruikt voor recreatieve doeleinden?
Bij gebruik van Ritalin zonder dat de diagnose ADHD of ADD is vastgesteld werkt dit medicijn als stimulerend middel. De meeste respondenten (60%) gebruiken dit middel oneigenlijk of experimenteel voor recreatieve doeleinden. Hoewel de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin beperkt is vind ik het bijzonder onverstandig dat op recept voorgeschreven medicatie op oneigenlijke wijze wordt gebruikt.
Hoe verklaart u deze zeer onwenselijke situatie?
Driekwart van de respondenten ervaart positieve gevolgen van het oneigenlijk gebruik terwijl meer dan de helft van de respondenten Ritalin bij wijze van experiment gebruikt. Mogelijke gezondheidsrisico’s die dit met zich meebrengt neemt men op de koop toe.
Bent u bekend met de visie van diverse deskundigen en specialisten die wijzen op de gevaren van het (lichtvaardig) voorschrijven van Ritalin?12
Ja ik ben hiermee bekend. En ik ga er van uit dat de verscheidene visies van collega’s ook binnen de beroepsgroepen bekend zijn en dat deze worden
meegenomen bij het opstellen van criteria en beleidslijnen ten aanzien van het voorschrijven van Ritalin.
Is het waar dat de risico’s en bijverschijnselen (ook op langere termijn) van het gebruik van Ritalin onvoldoende lijken te worden onderkend?
De balans tussen werkzaamheid, risico’s en bijwerkingen van het gebruik van Ritalin en andere methylfenidaat-bevattende producten als geneesmiddel wordt (op zowel nationaal als Europees niveau) door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen nauwkeurig gevolgd. Het CBG beoordeelt de balans tussen de baten en de risico’s van methylfenidaat als positief. Er zijn gegevens voorhanden over het gebruik van methylfenidaat bij kinderen en adolescenten vanaf 1982.
In 2009 heeft de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, nogmaals alle beschikbare gegevens over de risico’s van methylfenidaat beoordeeld en werd de balans positief bevonden op voorwaarde dat de productinformatie aangepast zou worden. Hierin wordt nu onder meer controle van de bloeddruk en hartfrequentie verplicht gesteld bij nieuwe patiënten en bij iedere aanpassing van de dosering.
Daarnaast werd een zogenaamd «Risk Management Plan» opgesteld om onderzoek af te dwingen naar mogelijke effecten op het hart en de hersenen, het mogelijk ontstaan van kanker, effecten op de groei, ontwikkeling en geslachtsrijping, psychiatrische effecten en effecten van langdurig gebruik. Ook wordt gekeken naar mogelijk misbruik en verkeerd gebruik («abuse» en «misuse») van methylfenidaat. Deze onderzoeken worden momenteel uitgevoerd, jaarlijks wordt de voortgang hiervan bekeken. Mochten er tussentijds ontwikkelingen zijn die de baten – risico balans van methylfenidaat beïnvloeden, dan treft het CBG op dat moment de noodzakelijke maatregelen.
Bent u bereid op korte termijn een onderzoek in te stellen naar het (te makkelijk) voorschrijven, en de risico’s van het gebruik van Ritalin? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg de beroepsgroep vragen naar het voorschrijfgedrag en indien hiertoe aanleiding bestaat een onderzoek laten doen.
Bent u bereid strengere criteria en meer duidelijke beleidslijnen in te stellen om het te lichtvaardig verstrekken van Ritalin aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de uitkomst van het overleg met de IGZ, de beroepsgroep en een eventueel onderzoek zal ik, indien dit noodzakelijk blijkt, de beroepsgroepen aansporen om de huidige criteria en beleidslijnen met betrekking tot het verstrekken van Ritalin te wijzigen. Het is namelijk aan de beroepsgroepen zelf om hun eigen criteria en beleidslijnen aan te passen aan de uitkomsten van de meest recente onderzoeken op dit terrein.