ESBL-producerende bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ESBL-enzym van kip naar ziekenhuis»?1
Ja.
Deelt u de mening van onderzoeker Mevius dat ESBL-enzymen, rechtstreeks uit de intensieve veehouderij in ziekenhuizen zijn terecht komen? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft in haar advies «antibiotica in de veeteelt en antibiotica resistentie bij mensen» van 31 augustus 2011 geconcludeerd dat het zeer aannemelijk is dat er overdracht van ESBL-genen plaatsvindt vanuit de dierhouderij naar de mens. Uit onderzoek blijkt dat identieke ESBL-genen zijn aangetoond in bacteriën die aangetroffen zijn in pluimvee en op rauw kippenvlees en in bacteriën die afkomstig zijn van patiënten.
De Gezondheidsraad merkt echter ook op dat deze ESBL-producerende bacteriën ook aangetroffen worden bij gezelschapsdieren en bij wilde dieren. Dit betekent dat deze bacteriën ook voorkomen in het milieu.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de enzymen zich blijken te kunnen verplaatsen door de voedselketen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat ESBL-producerende bacteriën die kunnen voorkomen op rauw vlees of groenten zich via de voedselketen verder kunnen verspreiden. In welke mate dit kan plaatsvinden is niet bekend.
Is het waar dat waar sprake is van een 100% overeenkomst tussen in het ziekenhuis aangetroffen ESBL-enzymen en die uit de veehouderij, besmet voedsel in ziekenhuizen de oorzaak moet vormen, gegeven het feit dat veehouders separaat worden opgenomen en de besmetting niet zouden moeten kunnen verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Personen die contact hebben met levende varkens of vleeskalveren dienen conform de MRSA-richtlijn voor ziekenhuizen in isolatie te worden verpleegd totdat MRSA-dragerschap is uitgesloten, maar dit houdt geen verband met eventueel ESBL-dragerschap van patiënten. Besmetting van (rauwe) voedingsmiddelen met ESBL-producerende bacteriën kan leiden tot transmissie van ESBL-genen naar de darmflora van de mens. Het gaat daarbij dus niet specifiek om voedsel dat in ziekenhuizen wordt geconsumeerd. Daarnaast spelen directe overdracht van dier op mens en transmissie via het milieu mogelijk ook een rol in de verspreiding van ESBL-genen maar het relatieve belang van de verschillende routes is nog onduidelijk. Dit is ook geconstateerd door de Gezondheidsraad.
Is het waar dat er in Belgische ziekenhuizen jaarlijks meer dan 2 600 patiënten sterven als gevolg van een MRSA besmetting?2 Hoeveel Nederlandse sterfgevallen in ziekenhuizen worden veroorzaakt door MRSA/ESBL besmettingen?
Het genoemde aantal sterfgevallen in Belgische ziekenhuizen kan ik niet bevestigen. Een Europese studie, gebaseerd op gegevens verzameld in 2007, laat zien dat bloedvergiftiging door MRSA jaarlijks tot 50 extra doden leidt in België. Bloedvergiftiging door ESBL-producerende E. coli bacteriën die resistent zijn tegen bepaalde antibiotica resulteert jaarlijks in 15 doden in België. Deze aantallen zijn alleen gebaseerd op bloedvergiftiging en betrouwbare gegevens over andere infecties zijn niet beschikbaar. Deze aantallen zijn dus aanzienlijk lager dan de beschreven 2 600 sterfgevallen.
In Nederland wordt geschat dat jaarlijks 7 mensen sterven als gevolg van een bloedvergiftiging door MRSA en 37 mensen sterven als gevolg van een bloedvergiftiging door ESBL producerende E. coli.
Bent u bereid ziekenhuizen te verplichten alleen gecertificeerd MRSA/ESBL-vrij voedsel toe te laten tot het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, zie ook antwoord vraag 4. Er zijn geen aanwijzingen dat voedsel in ziekenhuizen de oorzaak is van infecties met MRSA of ESBL-producerende bacteriën bij mensen. Mensen kunnen met MRSA en ESBL-producerende bacteriën gekoloniseerd zijn voordat zij worden opgenomen in het ziekenhuis. Een goede verhitting van voedsel voorkomt overdracht van ESBL in de ziekenhuiskeuken. Dit beaamt ook Prof. Mevius in het door u geciteerd bericht.
Een verbod op voedsel besmet met MRSA/ESBL of een verplichte certificering «MRSA/ESBL vrij» voor voedsel liggen daarom op dit moment dan ook niet voor de hand. Wel zijn uiteraard steeds alle hygiënevoorschriften van toepassing voor de productie en bereiding van voedsel, waardoor het risico van overdracht van pathogene bacteriën wordt geminimaliseerd of zelfs weggenomen. Dit blijft de eerste inzet om overdracht van ESBL-producerende bacteriën via voedsel te voorkomen, niet alleen in ziekenhuizen maar ook in de gehele voedselketen.
Bent u bereid het gebruik van kip uit de intensieve veehouderij in ziekenhuizen te verbieden, zolang er geen sluitende certificering bestaat voor MRSA/ESBL-vrije producten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u met onderzoeker Mevius van mening dat toename van ESBL-producerende bacteriën vooral veroorzaakt wordt door overmatig antibioticagebruik in de intensieve veehouderij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen harde maatregelen te treffen? Aan welke maatregelen denkt u?
Het is waarschijnlijk dat het gebruik van antibiotica bijdraagt aan de prevalentie van ESBL-producerende bacteriën. Dit is ook aangegeven in het advies van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad stelt verder dat de oorzaken van de plotselinge toename van de prevalentie van ESBL-producerende bacteriën onbekend zijn. De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben aan de Kamer aangegeven dat de hoeveelheid antibiotica in de veehouderij drastisch moet verminderen. Zo moet er in 2013 een reductie hebben plaatsgevonden van 50% ten opzichte van 2009.
In december 2010 hebben de Staatssecretaris van EL&I en ik u geïnformeerd over de manier waarop deze reductie behaald moet worden. Daarnaast hebben we u op 22 september jl. geïnformeerd over de maatregelen die wij zullen treffen naar aanleiding van het gezondheidsraadadvies (Tweede Kamer 29 683, nr. 104).
Bent u met onderzoeker Mevius van mening dat halvering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2015 niet voldoende zal zijn en dat er ingrijpende hygiënemaatregelen op de boerderij noodzakelijk zullen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u de vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij sneller doen verlopen? Aan welke verplichte extra hygienemaatregelen op de veehouderijen denkt u?
Halvering van het antibioticagebruik in 2013 zal naar verwachting niet alle problemen oplossen. Dit is dan ook pas het begin. Verdere reductie is noodzakelijk. Voor een verdere aanpak is ook het structureel werken aan verbetering van de diergezondheid cruciaal. Onder andere door aanpassing van stalsystemen en fok van robuustere dieren. Deze aanpak leidt tot structureel minder gebruik van antibiotica. In het kader van de uitwerking van de agenda voor verduurzaming van de veehouderij is er veel aandacht voor deze aspecten.
Bent u op basis van het onderzoek van Mevius bereid een heffing op te leggen aan de veehouderij voor de maatschappelijke kosten die ontstaan als gevolg van overmatig antibioticagebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Nee. De dierenarts is gehouden aan zorgvuldig veterinair handelen. Hierin past geen overmatig gebruik van antibiotica. De overheid heeft het toezicht geïntensiveerd op dierenartsen en veehouders die zich niet aan de regels houden voor wat betreft zorgvuldig antibioticagebruik.
Bent u naar aanleiding van het onderzoek van Mevius bereid een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen antibiotica die mogen worden toegepast in de veehouderij en antibiotica die mogen worden toegepast in de humane gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Ja, de Gezondheidsraad heeft hier recentelijk een advies over uitgebracht. De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben op 22 september jl. een brief aan de Kamer gezonden hoe dit advies door ons wordt opgevolgd (Tweede Kamer 29 683, nr. 104).
Het aantreden van Peter W. als interim-directeur bij het Maasstad Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat de raad van toezicht van het Maasstad Ziekenhuis uit haar midden de heer W. als interim-bestuurder heeft gekozen? Deelt u de mening dat hier op zijn minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de benoeming van een bestuurder. De raad van toezicht is in dit geval verantwoordelijk voor de benoeming van leden van de raad van bestuur. Bij de benoeming van een bestuurder in de zorg hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht. Uit het persbericht van het Maasstad ziekenhuis blijkt dat beide medezeggenschapsorganen betrokken zijn geweest bij de benoeming van de nieuwe bestuurder. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Gerbrands met kenmerk 2011Z16268.
Deelt u de mening dat het als interim-directeur aanstellen van dit voormalige lid van de raad van toezicht het vertrouwen van de burger geen goed doet, aangezien deze raad juist onder vuur lag vanwege te laks optreden inzake de klesbiella-besmetting? Zo nee, waarom niet?
Of dit een juiste stap is om het vertrouwen van de burger in het ziekenhuis te verbeteren is niet aan mij. Het besturen van een zorgaanbieder en het beeld dat een zorgaanbieder naar buiten wil uitdragen is een zaak van het bestuur van de zorgaanbieder. Zie hiervoor eveneens mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen met kenmerk 2011Z16268.
Deelt u de mening dat het, gelet op de brede verontwaardiging over de vertrekvergoeding van zijn voorganger, zeer onverstandig is om de heer W., die in het verleden diverse gouden handdrukken bij elkaar heeft gegraaid, als diens opvolger aan te stellen? Zo nee, waarom niet?
Of dit een onverstandige beslissing is hangt niet af van de brede verontwaardiging over de vertrekvergoeding van zijn voorganger. De vertrekvergoeding van zijn voorganger heeft geen directe relatie met eventuele vertrekvergoedingen die de interim-bestuurder eerder heeft ontvangen. De wettelijke eisen en voorwaarden zijn hierbij leidend en ik zal de aanstelling van een bestuurder van een ziekenhuis dan ook niet anders beoordelen.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verzoeken om hier in te grijpen, zodat een directeur zonder besmet verleden kan worden aangesteld die wel het vertrouwen kan herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is in eerste instantie aan partijen binnen en rondom het ziekenhuis om zich te roeren. De raad van toezicht kan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan of schorsen. Patiënten kunnen naar aanleiding van berichtgeving wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in het ziekenhuis. Cliëntenraden, ondernemingsraden en verzekeraars kunnen extra kritische vragen stellen en naar de Ondernemingskamer stappen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt momenteel al verscherpt toezicht en doet onderzoek naar het optreden van het bestuur. Bijsturen van het gedrag van bestuurders naar aanleiding van deze acties kan het vertrouwen in het ziekenhuis herstellen.
Wat is het overeengekomen salaris voor de heer W. en welke ontslagvergoeding of vertrekregeling heeft hij bedongen?
Het salaris, de ontslagvergoeding of de vertrekregeling zijn mij niet bekend. De verantwoording van het inkomen van de interim-bestuurder zal plaatsvinden in het jaarverslag over 2011 dat naar verwachting medio 2012 zal verschijnen.
Deelt u de mening dat deze zaak wederom aantoont dat een medisch interventieteam in het leven moet worden geroepen dat een falend bestuur opzij kan zetten en snel maatregelen kan implementeren wanneer er sprake is van een gevaarlijke situatie, zoals een uitbraak van resistente bacteriën? Zo nee, waarom niet?2
Falend bestuur opzij zetten, op verzoek van mij, door een extern interventieteam doet geen recht aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. Het is de taak van de raad van toezicht om te besluiten of een bestuurder al dan niet opzij gezet moet worden. Daarnaast heeft de cliëntenraad de bevoegdheid om een enquêteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer kan bij wanbeleid voorzieningen treffen zoals ontslaan van één of meer bestuurders of leden van de raad van toezicht.
Ik ben wel verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De IGZ grijpt in wanneer de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid in gevaar is. Ik stel anderen, zoals cliënten, cliëntenraden en verzekeraars in staat om hun verantwoordelijkheid te nemen als er iets mis gaat of dreigt te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt en aangepast door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt. Zo worden zorgaanbieders verplicht om ten minste één lid van de raad van bestuur te belasten met de portefeuille kwaliteit. Ook wordt de positie van cliëntenraden versterkt.
Naast de Wcz is een aantal beleidswijzigingen aangekondigd die verband houden met het besturen van zorginstellingen, zoals de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg, de opsplitsingsbevoegdheid voor de IGZ en het beleid op het gebied van continuïteit van zorg.
Een fout in de rekeningen van verzekeraars |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fout in rekeningen verzekeraars»?1
Ja.
Is de berichtgeving over rekenfouten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) correct?
De basis is correct, maar een aantal aspecten van het bericht is niet geheel juist. Zo is nog niet bekend of er sprake is van «flinke» gevolgen. Het gaat niet om een kostencompensatie voor dure behandelingen in academische ziekenhuizen die opnieuw berekend moet worden, maar om de zogenaamde hogekostencompensatie (HKC) binnen de risicoverevening. En het gaat om de verrekenpercentages op de tarieven 2007 van de academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis. Op één ziekenhuis na, zijn daar de verrekenpercentages te hoog vastgesteld. Verder zijn deze verrekenpercentages over 2007 gebruikt voor vaststelling van ex ante vereveningsbijdragen voor het jaar 2010 en voor het jaar 2012.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de beschreven fout zijn voor de financiële afronding van het jaar 2007 voor de verschillende zorgverzekeraars en wat de gevolgen zijn voor de ex ante toegekende budgetten voor de jaren 2010, 2011 en 2012?
De gevolgen voor de verschillende verzekeraars over 2007 zijn nog niet bekend. De financiële afronding van 2007 had door het vaststellen van de definitieve afrekening, in het voorjaar kunnen plaatsvinden. Als gevolg van de fout zal de afronding van het vereveningsjaar 2007 meer tijd vergen.
De exacte financiële consequenties zullen pas helder zijn als de NZa nieuwe verrekenpercentages heeft aangeleverd, zorgverzekeraars nieuwe HKC-opgaven hebben gedaan, en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) deze heeft verwerkt. Dit proces zal enkele maanden in beslag nemen.
De declaratiegegevens 2007, en daarmee de verrekenpercentages 2007, zijn gebruikt voor het berekenen van de normbedragen voor de risicoverevening 2010. Deze normbedragen vormen de basis voor de ex ante vereveningsbijdragen 2010. Ik zal nagaan of en in hoeverre dit effect heeft gehad op de normbedragen over 2010.
De beschreven fout heeft geen gevolgen voor de risicoverevening 2011.
De verrekenpercentages over 2007 zijn wel gebruikt voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage voor een specifiek vereveningscriterium in 2012, namelijk de meerjarig hoge kosten (MHK). De vormgeving van de MHK is zodanig dat ik inschat dat de normbedragen voor MHK niet of nauwelijks gevoelig zullen zijn voor de foutieve verrekenpercentages over 2007. Wel zal het leiden tot enige onzekerheid in de ex ante geraamde aantallen verzekerden die vallen binnen het MHK-vereveningscriterium. Deze onzekerheid werkt mogelijk door in de ex ante deelbijdragen, die CVZ binnenkort toe gaat kennen. Het is niet mogelijk om dit op verzekeraarsniveau in dit stadium van het proces nog te corrigeren.
De vereveningsbijdrage 2012 wordt in het vaststellingstraject op een later tijdstip door het CVZ herberekend. Een mogelijk effect van de fout wordt dan ieder geval gecorrigeerd.
Ik zal in overleg met CVZ en ZN bekijken of het nodig is om eerder tot een nieuwe raming over te gaan, opdat zorgverzekeraars eerder inzicht krijgen.
Kunt u aangeven met welke extra onzekerheden zorgverzekeraars hierdoor te maken hebben bij de financiële afronding van de jaren 2007 tot en met heden, bovenop de reeds bestaande onzekerheden als de nog niet definitief afgerekende Hoge Kostenverevening 2005 en de Hoge Kosten Compensatie 2008, 2009 en 2010, de macronacalculatie van de kosten in 2008, 2009 en 2010 die nog plaatsvindt, de onbekende hoogte van de schadelast (over- en onderfinanciering) voor de jaren 2009 en 2010 en de nog te bepalen definitieve verhouding tussen vaste en variabele kosten voor de jaren 2009 en 2010?
Nee, op dit moment is het financiële effect van de fout in de HKC 2007 nog niet bekend.
De onzekerheid die in ieder geval optreedt is de vraag of en voor welk bedrag een herberekening plaatsvindt bij de verzekeraars op hun reeds ontvangen bijdrage uit de HKC. Een eventuele bijstelling in de HKC 2007 heeft geen invloed op overige aspecten die genoemd worden.
Wat is naar uw inschatting het gevolg van deze extra onzekerheid voor het gemiddeld af te dekken risico per 100 000 verzekerden voor zorgverzekeraars?
Het effect op de HKC 2007 is nog niet bekend, en dus ook het effect op het risico niet.
Wat zijn naar uw inschatting de gevolgen van de vijf openstaande boekjaren 2007 tot en met heden voor de premie van de basisverzekering in 2012?
Er kan geen inschatting worden gemaakt van deze gevolgen. Zorgverzekeraars houden in hun premiestelling rekening met de bijdragen vanuit de risicoverevening en met onzekerheden in de hoogte van de kosten, over openstaande jaren. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 heeft nog geen definitieve vaststelling van de vereveningsbijdrage plaatsgevonden en zolang een boekjaar in termen van de risicoverevening niet is afgesloten blijft er enige mate van onzekerheid bestaan. Naarmate de tijd vordert komt er wel steeds meer informatie beschikbaar, en wordt de onzekerheid in principe steeds kleiner.
Wel heeft het CVZ aangegeven dat het in algemene zin kan aangeven wat de richting van de verandering zal zijn voor de HKC 2007. Door te hoog vastgestelde verrekenpercentage zullen zorgverzekeraars die veel verzekerden hebben die zorg gebruiken in academische ziekenhuizen, vermoedelijk een te hoge inbreng in de HKC hebben gehad. Het CVZ kan het effect niet per zorgverzekeraar in kaart brengen. Zorgverzekeraars kunnen dit effect wel zelf inschatten met de voorlopige nieuwe verrekenpercentages, die inmiddels (onder voorbehoud van een goedkeurende accountantsverklaring) via ZN aan zorgverzekeraars beschikbaar zijn gesteld. Op die manier kunnen zorgverzekeraars deze informatie meewegen in de premieberekening voor 2012.
Er is echter geen vertaling te maken van dit enkele feit naar de premiestelling van 2012, mede gelet op het feit dat verzekeraars ieder hun eigen beleid zullen hanteren over hoe om te gaan met onzekerheden.
Betrekt u het totaal van de onzekerheden voor zorgverzekeraars bij uw beleidsvoornemens voor 2012 en bent u bereid om op basis van deze extra onzekerheid, veroorzaakt door een rekenfout van de NZa, uw beleidsvoornemens aan te passen?
Elk jaar betrek ik de onzekerheden voor het betreffende vereveningsjaar bij de vaststelling van de ex post compensatie binnen de risicoverevening. Ik zie in de onderhavige rekenfout geen aanleiding mijn beleidsvoornemens aan te passen.
Is er bij deze omissie sprake van een incident of is er in het verleden vaker sprake geweest van omissies bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en/of NZa bij de afrekening van verzekeraars?
Er is nog niet eerder een fout gemaakt die er toe heeft geleid dat een definitieve afrekening deels moet worden overgedaan.
Welke maatregelen treft u om omissies in de toekomst te voorkomen?
Ik heb de NZa aangesproken op de omissie. In het traject van de verwerking van de opbrengstresultaten in de risicoverevening zijn door de NZa en het CVZ afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens en controle op de juistheid daarvan. Daarbij speelt de externe accountant ook een rol. Naar aanleiding van de fout zijn aanvullende afspraken gemaakt over uitbreiding van deze controle. Of verdere intensivering hiervan nodig is, zal ik de komende tijd met betrokken partijen nagaan. Daarnaast is het CVZ zelf bezig om het interne proces, waarbij de door de NZa geleverde gegevens in de risicoverevening worden verwerkt, te laten toetsen (certificeren) door een externe accountant.
Wie is naar uw mening verantwoordelijk voor de fout in de afrekening van verzekeraars, het CVZ, de NZa of beide toezichthouders?
De fout is gemaakt bij de NZa. Maar ik concentreer mij liever op het inventariseren van de consequenties van de fout in de verrekenpercentages 2007, het herstellen van deze eventuele consequenties en het voorkomen van herhaling.
Waarom informeert de ene toezichthouder (het CVZ) marktpartijen over fouten van een andere toezichthouder (de NZa)?
De reden hiervoor is dat het effect van de verrekenpercentages tot uitdrukking kwam in de HKC binnen de risicoverevening.
Overigens is het CVZ geen toezichthouder. Het CVZ voert de risicoverevening uit en stelt de hoogte van de vereveningsbijdrage voor elke zorgverzekeraar vast. Om die reden heeft het CVZ zorgverzekeraars geïnformeerd over de foutieve verrekenpercentages 2007.
Kunt u toelichten wat de verantwoordelijkheden van en de onderlinge rolverdeling tussen het CVZ en de NZa zijn bij de diverse afrekeningen en is dit voor zorgverzekeraars voldoende duidelijk?
De rolverdeling is duidelijk. De NZa bepaalt de tarieven van de ziekenhuizen. De kostenopgaven die zorgverzekeraars doen ten behoeve van de risicoverevening worden gebaseerd op de declaraties van ziekenhuizen. Doordat er sprake is van opbrengstresultaten moeten de oorspronkelijke gedeclareerde tarieven gecorrigeerd worden ten behoeve van de HKC-opgave. Het CVZ verwerkt deze gegevens in de risicoverevening en stelt op basis daarvan de vereveningsbijdrage voor iedere zorgverzekeraar vast.
Wat vindt u van het idee om berekeningen van het CVZ en de NZa voortaan te voorzien van een accountantsverklaring?
Ik zal deze suggestie meenemen bij het maken van afspraken om herhaling te voorkomen.
Wie draait er op voor de extra kosten en accountantsverklaringen die gepaard gaan met het opnieuw aanleveren van gegevens over de jaren 2007 tot en met heden?
Op dit moment hoeven alleen de gegevens voor de hogekostencompensatie 2007 opnieuw aangeleverd te worden. De kosten die daarmee gepaard gaan komen ten laste van de zorgverzekeraars.
De nieuwe interim-bestuurder van het Maasstad ziekenhuis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Interim-directeur Maasstad elders ontslagen»?1
Het is niet aan mij om te beoordelen of de benoeming van Peter Weeda onzinnig is geweest en of deze zo snel mogelijk moet worden teruggedraaid. Het is aan de raad van toezicht in samenwerking met de medezeggenschapsorganen om te besluiten tot de aanstelling van een nieuwe bestuurder. Bij de benoeming van een bestuurder hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht. Wanneer blijkt dat de benoeming van een bestuurder toch ongewenst is, kan de raad van toezicht dit corrigeren door hem te ontslaan of te schorsen. Zie daarvoor ook mijn antwoorden op de Kamervragen met kenmerk 2011Z16268.
Deelt u de mening dat het aanstellen van de heer W. als interim-bestuurder een onzinnige beslissing is geweest, die zo snel mogelijk teruggedraaid moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt het vertrouwen in het ziekenhuis hersteld als het bestuur fout op fout blijft maken?
In een situatie waar het bestuur fout op fout blijft maken is het aan partijen binnen en rondom het ziekenhuis om zich te roeren. De raad van toezicht kan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan of schorsen. Patiënten kunnen naar aanleiding van berichtgeving wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in het ziekenhuis. Cliëntenraden, ondernemingsraden en verzekeraars kunnen extra kritische vragen stellen en naar de Ondernemingskamer stappen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal ingrijpen als de verantwoorde zorg in het geding is. Bijsturen van het gedrag van bestuurders naar aanleiding van deze acties kan het vertrouwen in het ziekenhuis herstellen.
Bent u bereid in te grijpen bij het Maasstad Ziekenhuis en te bewerkstelligen dat het bestuur onder toezicht wordt gesteld?
De IGZ oefent momenteel verscherpt toezicht uit op het Maasstad ziekenhuis. Mocht u bedoelen met bestuurlijke ondertoezichtstelling dat het bestuur uit hun functie wordt gezet, dan doet dit geen recht aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. De verantwoordelijkheid voor het besturen van een ziekenhuis ligt bij de raad van bestuur van dat ziekenhuis. Ik stel de kaders vast zodat anderen, zoals de raad van toezicht, de cliëntenraad, de ondernemingsraad en verzekeraars, hun verantwoordelijkheid kunnen nemen als er iets mis gaat of dreigt mis te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt.
Naast de Wcz introduceer ik een aantal beleidswijzigingen die verband houden met het besturen van zorginstellingen. Ik noem de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg, de opsplitsingsbevoegdheid voor de IGZ en mijn beleid op het gebied van continuïteit van zorg.
Extra instrumenten, in aanvulling op de instrumenten die de Wcz creëert en die daarnaast zijn aangekondigd, zijn mijns inziens niet noodzakelijk. Goed bestuur wordt niet bevorderd door nog meer nieuwe instrumenten voor de overheid of extra regelgeving. Goed bestuur verlangt onder andere de juiste cultuur binnen een organisatie. Een cultuur verander je niet met nog meer regels. Ik zie dan ook niet de noodzaak voor bestuurlijke ondertoezichtstelling als extra instrument.
De doorstart van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EPD kan doorstart maken»?1
Ja.
Klopt het dat vijf koepels van zorgverleners met steun van zorgverzekeraars een voorstel aan het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) hebben gepresenteerd?
In het kader van de verkenning die Nictiz heeft uitgevoerd, hebben 5 koepels een brief inzake de doorstart van het LSP aan het bestuur van Nictiz gestuurd met een voorstel voor de invulling van hun betrokkenheid. De koepels hebben mij hiervan op de hoogte gesteld.
De koepels geven in de brief aan mondelinge afspraken te hebben gemaakt met de verzekeraars over de financiering van de exploitatie door een extra opslag op de tarieven.
In de brief die ik van het bestuur van Nictiz heb ontvangen over de uitkomsten van de verkenning meldt Nictiz ten aanzien van de bekostiging dat Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven niet bereid te zijn tot rechtstreekse bekostiging van het servicecentrum voor zorgcommunicatie. Wel beschouwt men een door het servicecentrum in rekening gebracht abonnementstarief als integraal onderdeel van de door een zorgverlener te maken kosten dat in het tarief van een zorgproduct kan worden verdisconteerd.
In mijn brief van 13 september jl. heb ik u mijn reactie doen toekomen op de uitkomsten van de verkenning van Nictiz.
Heeft u dit voorstel eveneens ontvangen? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw reactie hierop verwachten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is dit voorstel al door het Centraal Planbureau (CPB) getoetst? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de verkenning heeft Nictiz geconstateerd dat het belangrijk is vast te stellen of continuering van de landelijke infrastructuur wettelijk gezien mogelijk is, nu het wetsvoorstel is verworpen. Hiertoe heeft Nictiz een concept- Doorstartmodel opgesteld en is een zienswijze van het CBP gevraagd. Op 16 augustus jl. heeft het CBP deze zienswijze bekend gemaakt. Deze zienswijze is bij mijn brief van 13 september jl. gevoegd.
Deelt u de mening dat zonder toestemming van de patiënt geen enkel EPD van de grond mag komen?
Zorgverleners zijn op basis van de WGBO wettelijk verplicht om een dossier in te richten (al dan niet elektronisch) met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hierin moeten gegevens worden opgenomen omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen, voor zover dit voor een goede hulpverlening noodzakelijk is. Een patiënt heeft onder meer het recht op inzage in en het recht op afschrift van dit dossier. Voor het verstrekken van inlichtingen uit het dossier aan een ander dan de patiënt is toestemming van de patiënt vereist, tenzij, onder meer, het diegenen betreft die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Voor het verstrekken van inlichtingen uit het dossier aan een ander dan de patiënt is dus in beginsel toestemming vereist. Of en in welke gevallen er voor het verstrekken van inlichtingen uit een (elektronisch) dossier geen toestemming vereist is, is afhankelijk van de wijze waarop een en ander is ingericht. Omdat de WGBO uitgaat van een civielrechtelijke behandelovereenkomst tussen de hulpverlener en de patiënt, is het allereerst aan de patiënt om bij het niet (correct) naleven van deze overeenkomst de hulpverlener hierover ter verantwoording te roepen voor de civiele rechter. Daarnaast is de naleving van de regels van de Wbp ter beoordeling aan het CBP.
Wat is uw reactie op de manier van bekostiging van de benodigde tien miljoen euro per jaar voor dit plan, namelijk dat zorgverzekeraars het doorberekenen via een verhoging van de tarieven van artsen en apothekers?
Het op orde hebben en houden van de informatievoorziening en het voldoen aan de wettelijke verplichtingen is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Dit is een onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. De kosten hiervoor worden gefinancierd uit de reguliere budgetten en tarieven. Ik kan mij voorstellen dat de zorgaanbieders deze kosten betrekken bij de afspraken met de zorgverzekeraars.
Het is mij niet bekend welke precieze afspraken er zijn gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over de bekostiging. Uit de brief van het bestuur van Nictiz maak ik op dat Zorgverzekeraars Nederland een door het servicecentrum in rekening gebracht abonnementstarief als integraal onderdeel van de door een zorgverlener te maken kosten beschouwt dat in het tarief van een zorgproduct kan worden verdisconteerd. Ik kan mij hierin vinden.
Wellicht ten overvloede wil ik hierbij opmerken dat op 5 april jl. in de Eerste Kamer de motie X van het lid Tan is aangenomen. Met de motie X van het lid Tan heeft de Eerste Kamer de regering verzocht alles te doen wat in haar vermogen ligt om verdere beleidsinhoudelijke, financiële en organisatorische medewerking aan de ontwikkeling van het Landelijk Schakelpunt (LSP) te beëindigen. De uitvoering van deze motie sluit financiering van het benodigde budget door VWS uit.
Betekent deze wijze van bekostiging dat uiteindelijk de patiënt, direct of indirect, gaat meebetalen aan het EPD? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
De patiënt betaalt – al dan niet via de verzekeraar – voor de zorg die hem of haar wordt geleverd door de zorgaanbieder. Deze opbrengst wordt door de zorgaanbieder aangewend voor onder andere de kosten van de bedrijfsvoering. De informatievoorziening die nodig is voor het voeren en onderhouden van de dossiers (conform de wettelijke eisen) is hier onderdeel van.
Het college bescherming persoonsgegevens (CPB) en patiëntendossiers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zienswijze van de «Zienswijze CBP over doorstartmodel voor landelijke uitwisseling medische gegeven 9 augustus 2011», waarin het CBP helder stelt dat een vereniging van zorgaanbieders slechts patiëntgegevens mag uitwisselen na uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? (vraag 1 en 2)?
Ja.
Klopt het dat het CBP met haar antwoord op vraag 3 ook verbiedt dat een lokale «Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorginformatieuitwisseling», die informatie uitwisselt, al is het alleen maar voor waarneming en vervanging, dit alleen mag doen als er expliciete toestemming van de patiënt bestaat?
De Zienswijze van het CBP heeft betrekking op het concept-Doorstartmodel van Nictiz. In welke gevallen er expliciete toestemming van de patiënt vereist is voor informatie-uitwisseling is afhankelijk van de concrete opzet van de gegevensuitwisseling en de werkwijze van de bij de (lokale) gegevensuitwisseling betrokkenen. Dit is primair ter beoordeling aan het CBP.
Ten aanzien van de organisatie van gegevensuitwisseling heeft het CBP in de pers onlangs aangegeven dat wanneer een regionaal EPD zodanig is opgezet dat medische gegevens worden uitgewisseld via een met het landelijk schakelpunt (LSP) vergelijkbaar schakelpunt, dat wil zeggen via een intermediair waardoor de (eigen) hulpverlener geen feitelijke controle (meer) heeft, dan (uitdrukkelijke) toestemming van de patiënt noodzakelijk is.
Betekent het antwoord op vraag 3 dat (bijna) alle lokale patiëntendossiers en medicatiedossiers illegaal zijn op dit moment? Zo nee, wat is hun wettelijke grondslag?
Zie ook het antwoord op vraag 2. De wettelijke grondslag voor informatie-uitwisseling in de zorgsector is gelegen in de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de informatievoorziening binnen dit wettelijk kader te laten plaatsvinden en aan het CBP en de IGZ om hier toezicht op te houden.
Is het bezien in het licht van deze zienswijze van het CBP, legaal om op de door het Nationaal ICT instituut in de Zorg (NICTIZ) voorgestelde wijze de landelijke uitwisseling van patiëntengegevens te regelen?
Nictiz stelt als voorwaarde dat de organisatie en de uitwisseling van gegevens volledig zal moeten voldoen aan de eisen die de bestaande wetgeving op dit gebied stelt, waarbij de zienswijze van het CBP richtinggevend is.
Wat voor een soort gegevensuitwisseling bent u van plan wettelijk toe te staan?
Alle gegevensuitwisseling dient te voldoen aan de huidige wettelijke eisen. In de onlangs uitgevoerde juridische analyse heb ik aangegeven op welke punten ik het noodzakelijk acht huidige wetgeving aan te passen daar waar de huidige regelgeving onvoldoende toereikend is of het maatschappelijk gewenst is aanvullende maatregelen te nemen.
Heeft u opgetreden of bent u van plan op te treden tegen gegevensuitwisseling die wettelijk niet is toegestaan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Op het verwerken van gegevens is allereerst de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. De WGBO gaat uit van een privaatrechtelijke behandelovereenkomst tussen de patiënt en de hulpverlener, waarbij de patiënt alle civielrechtelijke middelen ter beschikking staan om deze overeenkomst af te dwingen. Als er sprake is van het uitwisselen van gegevens zonder toestemming van de patiënt, buiten de uitzonderingsgronden van de WGBO om, is het dus allereerst de patiënt zelf die naar de burgerlijke rechter kan stappen om de hulpverlener ter verantwoording te (laten) roepen.
Op de naleving van de bepalingen in de Wbp wordt toezicht gehouden door het College Bescherming Persoonsgegevens. Het is derhalve aan het College om een halt toe te roepen aan schendingen van de Wbp door de toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
De IGZ houdt verder toezicht op het op een verantwoorde en juridisch correcte manier van omgaan met (elektronische) gegevensuitwisseling als onderdeel van de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg.
Bent u bereid om in de brief die u aan de Kamer zult sturen over de (on)mogelijkheden van een doorstart van het landelijk dossier ook expliciet een hoofdstuk op te nemen over de huidige regionale dossiers en uitwisseling, de juridische status daarvan en de wijze waarop gegevensuitwisseling wel mogelijk is en veilig kan gebeuren? Kunt u daarbij aangeven welke wijzigingen in wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk zijn?
De WGBO en WBP vormen het juridisch kader voor gegevensuitwisseling in de zorgsector. Binnen dit kader is het aan zorgaanbieders om de gegevensuitwisseling zo in te richten dat deze de praktijk van zorgverlening ondersteunt en tegelijkertijd voldoet aan de wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid en privacybescherming. In het debat van 24 mei jl. met uw Kamer zijn vragen gesteld over uitwisseling van gegevens via private initiatieven. Ik heb daarop toegezegd bij de toezichthouders, te weten het College Bescherming Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, te informeren of zij een beeld hebben van private initiatieven. Daarnaast heeft de voorzitter van het CBP een onderzoek naar regionale elektronische patiëntendossiers aangekondigd.
Ten aanzien van de juridische aspecten van elektronische gegevensuitwisseling in het algemeen verwijs ik u naar de juridische analyse die ik u voor het zomerreces heb aangeboden en waarin ik heb aangegeven op welke punten ik het noodzakelijk acht huidige wetgeving aan te passen daar waar de huidige regelgeving onvoldoende toereikend is of het maatschappelijk gewenst is aanvullende maatregelen te nemen.
Kunt u deze vragen voor het eind van het zomerreces beantwoorden?
Ik zal u de antwoorden zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Een neuroloog in Twente |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op de vragen van de leden Bruins Slot, Omtzigt en Uitslag (allen CDA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van Volksgezondheid over een neuroloog in Twente?1
Ja.
In welke zaken (behalve bij de Twentse neuroloog) kiest de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ervoor om niet te verwijzen naar de tuchtrechter, maar de zaak zelf af te doen?
Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen. Of anders gezegd: tuchtrecht dient primair een toegevoegde waarde te hebben voor het daadwerkelijke verbeteren van de zorg. In alle andere gevallen grijpt de IGZ naar andere handhavinginstrumenten.
Welke handhavingmaatregelen de IGZ toepast wanneer disfunctioneren van een medisch specialist is geconstateerd, is afhankelijk van het specifiek feitencomplex van de casus. In het algemeen geldt dat met de maatregel 1) het beoogde doel moet kunnen worden bereikt, 2) minder vergaande maatregelen niet voldoende zijn en 3) de zwaarte van de maatregel in verhouding moet staan tot het beoogde doel. Mogelijke maatregelen zijn o.a. beroepsbeperkende afspraken, bevel (in het geval van individuele beroepsbeoefenaren is dat een bevel Wet BIG) en tuchtklacht. Voorts doet de inspectie bij een vermoeden van een strafbaar feit aangifte waarbij het Openbaar Ministerie (OM) kan besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
De IGZ heeft diverse handhavingschema’s opgesteld waaronder het handhavingschema tuchtrecht, bevel wet BIG en het handhavingschema voordracht college voor Medisch Toezicht. De interne handhavingschema’s van de IGZ zijn op 31 maart 2010 aan uw kamer gezonden.2 Per handhavinginstrument beschrijft de IGZ in het algemeen kort:
Er is binnen de IGZ nimmer sprake van «checklisttoezicht». De handhavingkaders zijn kaders waarbij inspecteurs ruimte tot oordeelsvorming hebben. Er is immers vaak sprake van complexe en variabele situaties. Handhaving blijft daarmee in de praktijk altijd maatwerk.
Welke belangen weegt de IGZ hierbij tegenover elkaar af?
Bij de besluitvorming van de IGZ ten aanzien van de inzet van handhavinginstrumenten, waaronder het indienen van een tuchtklacht, staan primair verantwoorde kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid centraal. Daarnaast kan de IGZ ook een tuchtklacht indienen wanneer het algemeen belang – lees de patiëntenzorg – dit vordert. Dit algemene belang is uitgesplitst in drie verschillende doeleinden: speciële preventie (gericht op correctie), generale preventie (gericht op kennisname van een oordeel een tuchtcollege) en rechtsontwikkeling (gericht op normontwikkeling). Een besluit om geen tuchtklacht in te dienen is onlosmakelijk verweven met de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval (zie ook het antwoord op vraag 2).
Wanneer wordt ervoor gekozen om na een eerste veroordeling van de tuchtrechter een beroepsbeoefenaar wel zijn vak te laten uitoefenen? Hoe ziet u dit, nu de Inspectie in het geval van de psychotherapeut uit Leerdam door de tuchtrechter in zijn beroepsbeoefening niet geschorst is en door de Inspectie nu wel?2 Waarom gaat de rechter bij zwaardere tuchtrechtelijke besluiten niet altijd over tot schorsing in afwachting van het hoger beroep?
In beginsel is de uitspraak van een tuchtcollege leidend voor het optreden van de IGZ. Indien een tuchtrechter bijvoorbeeld geen aanleiding ziet de registratie van een beroepsbeoefenaar door te halen, dan zal de IGZ deze uitspraak in beginsel volgen. In de kwestie van de door u aangehaald beroepsbeoefenaar was er echter sprake van een bijzondere situatie.
Ten eerste heeft de tuchtrechter hierin besloten de inschrijving van de beroepsbeoefenaar als psychotherapeut in het BIG-register door te halen zonder te bepalen dat, hangende een eventueel hoger beroep, diens inschrijving in het BIG-register zou worden geschorst. Dit had tot gevolg dat de beroepsbeoefenaar, nu deze tegen de uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, zijn beroep als psychotherapeut zou kunnen blijven uitoefenen totdat de tuchtrechter in hoger beroep een uitspraak heeft gedaan. Het is de IGZ niet bekend waarom de tuchtrechter in dit geval de registratie hangende het hoger beroep niet heeft geschorst.
De wetgever heeft een schorsing van de BIG-registratie tijdens het hoger beroep niet gekoppeld aan de zwaardere tuchtrechtelijke maatregelen zodat het aan de tuchtrechter is om al dan niet bij wijze van voorlopige voorziening een schorsing op te leggen naast de maatregel van doorhaling.
Daarnaast is sprake van een bijzondere situatie nu de betrokken beroepsbeoefenaar niet alleen als psychotherapeut maar ook als psycholoog in het BIG-register staat geregistreerd. De door de tuchtrechter opgelegde maatregel van doorhaling beperkte zich tot de registratie als psychotherapeut. Dit betekent dat de beroepsbeoefenaar door de tuchtuitspraak niet is belemmerd om zijn beroep als psycholoog uit te oefenen.
De IGZ kan zich geheel vinden in het oordeel van de tuchtrecht tot doorhaling van de BIG-registratie als psychotherapeut. Ondanks dat er geen meldingen bij de inspectie over de psychotherapeut waren binnengekomen had de IGZ door eigen onderzoek voldoende gegronde redenen om aan te nemen dat de betrokken beroepsbeoefenaar bij de uitoefening van zijn beroep als psychotherapeut en zijn beroep als psycholoog niet of onvoldoende voldoet aan de eisen voor verantwoorde zorg. Daarom heeft de IGZ aan deze beroepsbeoefenaar het bevel gegeven om zijn praktijk met onmiddellijke ingang te sluiten en geen werkzaamheden meer als GZ-psycholoog en psychotherapeut te verrichten. Dit betekent dat hij geen patiënten meer mag behandelen tot het moment dat hij heeft aangetoond dat hij wel verantwoorde zorg levert zoals bedoeld in de Wet BIG.
Hoe beoordeelt de Inspectie in dit licht de opmerking uit het rapport van 2009 «De inspectie voor de gezondheidszorg en het tuchtrecht», dat binnen de mogelijkheden die de IGZ tot zijn beschikking heeft, de bevoegdheid tot het indienen van een tuchtklacht een belangrijke plaats vanwege de effecten van het tuchtrecht en de noodzakelijke normontwikkeling binnen de beroepsgroep inneemt?
De IGZ kan zich geheel vinden in deze opmerking. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van het advies in dit rapport om het beleid van de Inspectie zo in te richten dat er minder fluctuatie optreedt in het aantal klachten dat de Inspectie jaarlijks bij de tuchtrechter indient, waarbij een gemiddelde van 18 klachten per jaar als ondergrens gehanteerd zou moeten worden?
De IGZ heeft dit advies ter harte genomen, in die zin dat zij uitgaat van 15 tot 25 tuchtklachten per jaar.
Hoe rijmt het indienen van twaalf klachten door de IGZ bij de tuchtrechter in 2010 van de totaal van 1524 klachten met het motto van de IGZ «Met hart en ziel werken aan een krachtig toezicht»?3
De IGZ heeft meerdere handhavinginstrumenten die kunnen worden ingezet bij het houden van toezicht. Naast de tuchtklacht is er ook de mogelijkheid om een BIG-bevel of een bevel in de zin van de Kwaliteitswet op te leggen, een aanwijzing in de zin van de Kwaliteitswet te geven en de mogelijkheid om verscherpt toezicht in te stellen en een bestuurlijke boete op te leggen. Het is primair de taak van de beroepsverlener zelf en de (raad van bestuur van de) instelling waarin de beroepsbeoefenaar werkzaam is, om te komen tot het leveren van verantwoorde zorg. Het is niet mijn doel of het doel van de inspectie om zoveel mogelijk harde handhaving in te zetten, maar wel om adequaat op te treden met een passende maatregel. Soms kan dat een tuchtklacht zijn, soms is een andere maatregel effectiever (zie ook mijn antwoord op vraag 2). Die belangen worden iedere keer bij inzet van handhaving afgewogen (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Welke actie gaat u ondernemen om de IGZ zijn belangrijke rol binnen het tuchtrecht met meer kracht op te laten pakken?
Zie mijn antwoord op vraag 7. Overigens kom ik volgens afspraak met de Tweede Kamer dit najaar met een notitie inzake tuchtrecht, BIG register en openbaarheid. In deze notitie zal uitgebreid doel en middel aan de orde komen.
Het bericht ‘Groot artsentekort in verpleeghuis’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot artsentekort in verpleeghuis»? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja. Ik herken dat bericht.
Heeft het tekort van 180 specialisten ouderengeneeskunde geleid tot afname van kwaliteit van zorg in instellingen waar geen specialist aanwezig is?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) krijgt steeds meer signalen dat zorgaanbieders een tekort aan specialisten ouderengeneeskunde kennen: zorginstellingen vragen IGZ dan in te stemmen met alternatieve oplossingen om verantwoorde zorg te kunnen blijven leveren.
Deelt u de zorgen over het feit dat de specialisatie ouderengeneeskunde niet populair is onder geneeskundestudenten? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de bezorgdheid. Er zijn en worden door diverse partijen daarom verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen. Daarbij is aandacht voor het feit dat geneeskundestudenten minder belangstelling hebben voor de opleiding ouderengeneeskunde.
Het opleidingsfonds is in 2007 onder meer ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, daar waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Het kabinetsbeleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd.
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hierin inmiddels meer inzicht hebben verkregen. Het gebrek aan belangstelling voor het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid met het beroep en imagoproblemen.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Deze zorginstellingen betrekken de Inspectie voor de Volksgezondheid actief bij hun initiatieven en alternatieve oplossingen.
Via diverse programma’s ter stimulering van kwaliteitsverbetering zoals het «In Voor Zorg»-programma3 kunnen zorgaanbieders ervaringen met dergelijke initiatieven uitwisselen en van elkaar leren.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en het ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Deelt u de bezorgdheid dat door de toenemende vergrijzing het tekort aan gespecialiseerde artsen verder kan oplopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid actie te ondernemen om het tekort terug te dringen en op welke manier zult u dit doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom verdient een specialist ouderengeneeskunde circa de helft minder dan een huisarts? Acht u dit grote verschil in salaris wenselijk?
In het bericht van het Algemeen Dagblad wordt de indruk gewekt dat een huisarts jaarlijks een ton verdient en een specialist ouderengeneeskunde de helft. De huisarts is in beginsel een vrije beroepsbeoefenaar, terwijl de specialist ouderengeneeskunde in loondienst werkt, waardoor vergelijking onjuist is. Een specialist ouderengeneeskunde verdient jaarlijks maximaal circa € 79 000 en met managementtaken erbij maximaal circa € 96 000. Dit is meer dan een huisarts in dienst bij een gezondheidscentrum (gecorrigeerd naar eenzelfde werkweek van 36 uur per 1-1-2011). Wat betreft de vrijgevestigde huisartsen heeft de NZa in 2008 geconcludeerd dat huisartsen in 2006 per praktijk zo’n € 54 257 boven het norminkomen van € 96 404 ontvingen. Ik heb de NZa gevraagd om in de eerste helft van 2012 een nieuw onderzoek naar de praktijkkosten en het inkomen van de huisarts uit te voeren.
Het laten liggen van kostenbesparingen in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) door het kabinet |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht1 dat er 10 tot 15% kostenbesparing in de GGZ mogelijk is die niet wordt benut?
Ja.
Deelt u op basis van dit bericht alsnog de mening dat dit kabinet niet rücksichtslos moet bezuinigen op de meest kwetsbare mensen, maar moet komen met een «visie voor de gezonde geest» en op basis van kwaliteitsverbetering kosten moet besparen? Zo ja, wanneer komt die visie? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet neemt de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat ons land in financiële problemen komt, waarvan juist kwetsbare mensen in zijn algemeenheid de gevolgen zouden ondervinden. Ik deel daarnaast de mening dat in de GGZ op basis van kwaliteitsverbetering kosten moeten worden bespaard. Een inhoudelijke agenda voor de GGZ-zorg is daarbij noodzakelijk. Ik vind het erg belangrijk dat er een goede, stevige GGZ bestaat om mensen met psychische stoornissen te helpen en te ondersteunen. Ik ben daarom met de sector vanaf deze zomer in gesprek hoe wij in de toekomst kunnen komen tot een meer financieel houdbare GGZ-zorg van goede kwaliteit. Om dit te bereiken en te verbeteren zal de GGZ in de toekomst wel anders moeten worden georganiseerd. Ik zie deze bezuinigingen als noodzakelijk om uiteindelijk de GGZ zodanig her in te richten dat de zorg meer op de juiste plek wordt gegeven en dat dit leidt tot een verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van de GGZ. Op dit moment worden nog erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerste lijn kunnen worden behandeld. De eerste lijn kan deze zorg veel beter leveren, en bovendien is de tweede lijn ook nog eens fors duurder. Daarom is het zo belangrijk om de basiszorg in de eigen omgeving goed te organiseren. De huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben hierin bijvoorbeeld een belangrijke rol. De tweedelijns GGZ is de gespecialiseerde GGZ, die is bedoeld voor de zwaardere psychische problematiek.
Verder wil ik benadrukken dat de bezuinigingsmaatregelen die per 2012 worden genomen niet rücksichtslos tot stand zijn gekomen. Zoals u ook vermeldt, is de GGZ veel duurder geworden. De kosten in de GGZ zijn de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld. Ieder jaar groeit het aantal patiënten met 10%, terwijl het aantal mensen met een psychische ziekte gelijk is gebleven. Daarnaast ben ik geconfronteerd met grote overschrijdingen op de GGZ. Om te komen tot een set maatregelen is een aantal uitgangspunten gehanteerd die in het verlengde liggen van de maatregelen uit het regeerakkoord. De uitgangspunten richten zich vooral op (1) het stimuleren van innovatie, efficiëntie en herstructurering in de sector (2) het bewust maken van de patiënt van de kosten in de GGZ en (3) de aanspraken met een lage ziektelast voor eigen verantwoordelijkheid patiënt te laten komen. De budget- en tariefkorting van € 222 miljoen is een eerste stap om de sector in deze richting te stimuleren. Goede voorbeelden in Nederland tonen aan dat bijvoorbeeld kortere behandelingen ook tot goede resultaten kunnen leiden. De Routine Outcome Measure (ROM) kan daarbij zeer behulpzaam zijn. Ook adequate diagnostiek en andere behandelmethoden, zoals bijvoorbeeld e-health, leiden tot meer efficiënte behandelprocessen. Internettherapieën zijn 20 tot 30% goedkoper, vanwege verkorting van arbeidstijd en arbeidsduur van therapeuten, maar worden op dit moment nog veel te weinig toegepast. Dit geldt ook voor de eerstelijnspsychologische zorg.
Nog los daarvan ondersteun ik ook het beleid van de invoering van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, die ook in het regeerakkoord is uitgedragen. Doordat in de eerstelijnszorg op dit moment al een eigen bijdrage geldt, gaan patiënten makkelijker naar de gespecialiseerde tweedelijns GGZ. Dat is ongewenst en niet in lijn met mijn beleid waarin de eerste lijn een poortwachterrol dient te vervullen.
Deelt u de mening dat (de in het artikel genoemde) kostenbesparingen in de organisatie eerst moeten worden benut voordat wordt overgegaan tot het verhogen van eigen bijdragen en verlagen van het aantal zittingen voor de patiënt? Bent u bereid hierop actief te sturen?
Ik ben genoodzaakt om voor in totaal bijna 600 miljoen maatregelen te treffen in de GGZ per 2012. Het zou een onmogelijke en onverantwoorde opdracht zijn geweest om dit geld volledig via een efficiëntiekorting weg te halen bij de sector op zo’n korte termijn. Bovendien sta ik achter mijn beleid om de eigen bijdrage in te voeren. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2. Tot slot mijn reactie op het verlagen van het aantal zittingen eerstelijnspsychologische zorg: een versterking van de zorg in de eerste lijn hoeft niet altijd hand in hand te gaan met meer geld uitgeven. Doelmatiger werken, slimmer organiseren door samenwerking en beter gebruik te maken van nieuwe technieken kan de zorg in de buurt ook kwalitatief verbeteren. Goede voorbeelden in Nederland tonen ook aan dat goede kwaliteit geleverd kan worden binnen vijf zittingen. Dit betekent wel dat het veld de instrumenten moet hebben om de zorg ook als zodanig te gaan organiseren. Ik heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onlangs verzocht te onderzoeken hoe de zorg voor mensen met (risico op) psychische problematiek in de eerste lijn kan worden verbeterd en versterkt. Hierbij zijn goede triage, diagnosestelling en samenwerking tussen de verschillende lijnen van groot belang. Daarmee kan onnodige medicalisering en onnodige kosten worden voorkomen. Eind 2011 verwacht ik het advies van de NZa.
Herkent u zich in het verwijt dat u zich niet op de hoogte stelt van onnodige verliezen in de GGZ-instellingen, zoals inefficiënte beleidsprocessen, teveel management, en ontransparante en niet bewezen behandelmethodes? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar herken ik mij niet in. Mijn ambtenaren en ik praten veelvuldig met de sector, zowel met de koepelorganisaties als de individuele veldpartijen. Ik ben zeer goed op de hoogte van de verbeterslagen die nog mogelijk zijn in de GGZ. Door de financiële noodzaak zal de instelling gestimuleerd worden om inefficiënte processen, teveel management en niet bewezen behandelmethoden direct aan te pakken en zo geld te besparen. Zowel interne processen als de hoeveelheid management, en de te gebruiken behandelmethoden zijn primair de verantwoordelijkheid van het veld zelf.
Deelt u de mening dat het verhogen van eigen bedragen en het verlagen van het aantal zittingen deze onnodige verliezen niet minder zal maken en met deze keuzes de individuele patiënt moet opdraaien voor een suboptimale zorgverlening? Zo ja, wat gaat u hieraan doen. Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Wilt u in gesprek gaan met de GGZ zoals GGZ Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGz (LPGGz) om u op de hoogte te stellen van alternatieve kostenbesparingen in de sector, en de Kamer voor Prinsjesdag 2011 te berichten over deze beleidsopties?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, ben ik de afgelopen periode veelvuldig in contact geweest met de door u genoemde partijen en ga ik met sector in gesprek over de toekomst en de houdbaarheid van de GGZ. Alternatieve kostenbesparingen zullen dan ook zeker aan de orde komen. Begin volgend jaar zal ik u op de hoogte stellen van de bestuurlijke afspraken die daaruit zijn voortgevloeid.
Wilt u inventariseren welke instellingen wel en niet volgens vaste protocollen en bewezen behandelmethoden werken, tot welke ondoelmatigheden dit leidt, en de Kamer hier voor 1 november 2011 van op de hoogte stellen?
Ik zal deze vraag betrekken bij de bestuurlijke agenda die ik ga opstellen met de veldpartijen.
Het bericht ‘Zorgpersoneel op dievenpad’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgpersoneel op dievenpad?1
Het bericht is mij bekend.
Klopt het dat tweederde van de diefstallen in ziekenhuizen door het eigen ziekenhuispersoneel gepleegd wordt ? Is dit in verpleeghuizen ook het geval? Zo nee, hoe ligt de verhouding tussen diefstal door personeel en personen van buitenaf in verpleeghuizen?
Er zijn mij geen cijfers bekend over diefstal door personeel in ziekenhuizen en verpleeghuizen in Nederland. De bron die vermeld wordt in het artikel, het bedrijf Trigion Beveiliging, kon de cijfers uit het artikel desgevraagd niet bevestigen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat onze ouderen bestolen worden door het personeel door wie zij verzorgd worden en zodoende moeten kunnen vertrouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat stelend personeel altijd op staande voet ontslagen moet worden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat stelend personeel, net als winkeldieven, altijd een proces verbaal en een geldboete ter hoogte van 151 euro moeten krijgen?
Het bedrag van € 151 dat bij winkeldieven wordt geïnd naast een strafrechtelijke boete is een standaard schadevergoeding voor de tijd die een winkelier aan de aanhouding en afhandeling moet besteden. Zorginstellingen kunnen ook een schadevergoeding verhalen op de dader. Een standaardregeling voor zorginstellingen acht ik niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat dit personeel nooit meer werkzaam mag zijn in de zorg? Acht u de recent verplicht gestelde «Verklaring omtrent gedrag» voor zorgpersoneel voldoende om dit te garanderen?
Stelen van zorgcliënten is onacceptabel. Zorgpersoneel dat steelt van cliënten hoort niet werkzaam te zijn in de zorg. Het is evenwel aan zorginstellingen zelf om actie te ondernemen. Het ontslagrecht biedt voldoende mogelijkheden om stelend personeel te ontslaan. Voor nieuw aan te trekken personeel vind ik de verklaring omtrent gedrag een goed middel voor een werkgever om op de hoogte te raken van het relevante justitiële verleden van betrokkene. Daarom heb ik in de onlangs aan uw kamer verzonden nota van wijziging bij het wetsvoorstel wet cliëntenrechten zorg de verplichting voor een verklaring omtrent gedrag wettelijk verankerd.
Artsen die maanden moeten wachten op een oordeel over uitvoering van euthanasie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat artsen momenteel gemiddeld drie en een halve maand moeten wachten op een oordeel van de toetsingscommissie euthanasie over een uitgevoerd euthanasieverzoek?1
Ja, in de eerste helft van 2011 was het gemiddeld aantal dagen tussen ontvangst van de melding en verzending van het oordeel 103 dagen.
Wanneer ontvangt de Kamer uw oordeel of de commissie voldoende geld heeft om tijdig te oordelen over uitgevoerde euthanasieverzoeken?
Sinds 2007 is er sprake van een toename van het aantal meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding. In 2009 is onderzocht welke uitbreiding er nodig was om te voorkomen dat de doorlooptijden van de meldingen de wettelijke termijn zouden overschrijden. Hierop is in 2010 extra personele uitbreiding toegezegd. Door de substantiële toename van het aantal meldingen en de langdurige uitval van een aantal secretarissen, bleek de uitbreiding niet voldoende om de doorlooptijden terug te dringen. Daarop zijn in januari 2011 extra financiële middelen toegezegd. Gezien de inhoudelijke complexiteit van het werk is het echter niet eenvoudig gebleken om op korte termijn nieuwe medewerkers zodanig in te werken dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van de doorlooptijden.
Daarnaast hebben de RTE’s het initiatief genomen om een werkgroep samen te stellen die met voorstellen komt om de werkwijze van de RTE’s nog efficiënter te laten verlopen. Deze werkgroep is reeds met een voorstel gekomen waarvan momenteel in een aantal regio’s een pilot loopt. De eerste resultaten hiervan zijn positief.
Ten slotte zal ik in de komende maanden wederom in overleg treden met de RTE’s over de invulling van de uitbreiding en de invoering van de nieuwe werkwijze in de overige regio’s.
Ik ga er vooralsnog vanuit dat de regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s) met de huidige middelen en personele uitbreiding in staat moeten zijn om in eerste instantie de achterstanden weg te werken en de doorlooptijden terug te dringen tot de wettelijke termijn. Eind van dit jaar kan beoordeeld worden of dit ook het geval is.
Wat is het criterium voor tijdigheid van het oordeel dat u hierbij hanteert?
De toetsingscommissies hanteren de wettelijke termijn van 6 weken met een eenmalige verlenging van 6 weken, ingevolge artikel 9 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL). Ik acht het onwenselijk om deze termijn te verlengen. Er zullen dan ook oplossingen gevonden worden om in 2012 de achterstanden terug te brengen, zodat de doorlooptijden weer binnen de wettelijke termijn zullen vallen.
Gezien de huidige doorlooptijden wordt de arts reeds bij de ontvangstbevestiging door de RTE’s geïnformeerd wanneer de melding door de commissie ter vergadering zal worden besproken. Op deze manier wordt de arts over de procedure en het tijdsverloop aangaande de behandeling van de melding geïnformeerd.
Het aanstellen van een interim-bestuurder in het Maasstad ziekenhuis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Peter Weeda interim-bestuurder Maasstad Ziekenhuis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een lid van de Raad van Toezicht van het Maasstad ziekenhuis nu interim-bestuurder is van datzelfde ziekenhuis?
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de benoeming van een bestuurder. De raad van toezicht is primair verantwoordelijk voor de benoeming van leden van de raad van bestuur. Bij de benoeming van een bestuurder hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht. Uit het hierboven aangehaalde artikel en uit het persbericht van het Maasstad ziekenhuis zelf, blijkt dat beide raden betrokken zijn geweest bij de benoeming van de interim-bestuurder. De Zorgbrede Governance code van de brancheorganisatie Zorg stelt dat een voormalig lid van de Raad van Toezicht van de zorgorganisatie gedurende een periode van drie jaar na het einde van zijn toezichthoudende functie niet benoembaar is tot lid van de Raad van Bestuur. Deze code is zelfregulerend. De overheid kan deze code niet afdwingen.
Bent u van mening dat dit een juiste stap is om het vertrouwen van patiënten en andere betrokkenen in het ziekenhuis te herstellen?
Het besturen van een zorgaanbieder en het beeld dat een zorgaanbieder naar buiten wil uitdragen is een zaak van het bestuur van de zorgaanbieder. Echter, aangezien zowel de ondernemingsraad als de cliëntenraad betrokken zijn geweest bij de benoeming van de interim-bestuurder, ga ik ervan uit dat er vertrouwen is bij patiënten en werknemers in het ziekenhuis. De benoeming voldoet niet aan de Governance Code van de eigen sector. Daarop zijn overigens wel uitzonderingen mogelijk. Het Maasstad ziekenhuis zal dit zelf moeten toelichten.
Vindt u deze aanstelling in overeenstemming met de governance code?
Deze code is een initiatief van de brancheorganisaties. Volgens de Zorgbrede governancecode van de Brancheorganisaties Zorg (hierna: de code) is een voormalig lid van de raad van toezicht van de zorgorganisatie gedurende een periode van drie jaar na het einde van zijn toezichthoudende functie niet benoembaar tot lid van de raad van bestuur.2 Er bestaan in de code waarborgen tegen het handelen in strijd met de code. Zo hanteert de code het «pas toe of leg uit» principe, wat betekent dat wanneer een zorgaanbieder van de code afwijkt, deze afwijking verantwoord zal moeten worden. In de regel zal in het komende jaarverslag van de zorgaanbieder verantwoording volgen. Relevant is dat elke belanghebbende, zoals de cliëntenraad, terecht kan bij de governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. De governancecommissie behandelt klachten met betrekking tot de naleving van de code. Als uiterste middel kan het lidmaatschap van de desbetreffende zorgaanbieder worden opgezegd door de brancheorganisatie, wat ten minste reputatieschade tot gevolg heeft.
Deelt u de mening dat hier een onwenselijke situatie is ontstaan, mede gezien het feit dat de rol van de Raad van Toezicht in de infectie uitbraak nog onderzocht moet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat kunt u doen om de kennelijke bestuurscrisis in het Maasstad ziekenhuis op te lossen?
Het is niet aan mij om bij individuele ziekenhuizen in te grijpen bij een mogelijke bestuurscrisis. De verantwoordelijkheid voor het besturen van een ziekenhuis ligt bij de raad van bestuur van dat ziekenhuis. Ik stel de kaders vast zodat anderen hun rol goed kunnen spelen. De raad van toezicht kan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan. Patiënten kunnen naar aanleiding van berichtgeving wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in het ziekenhuis. Cliëntenraden, ondernemingsraden, maar ook brancheorganisaties en verzekeraars kunnen extra kritische vragen stellen. De Cliëntenraad kan naar de Ondernemingskamer stappen als hij van mening is dat er sprake is van wanbestuur. Verder zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ingrijpen als de verantwoorde zorg in het geding is. De IGZ houdt op dit moment verscherpt toezicht op het Maasstad ziekenhuis.
Bent u op de hoogte van het salaris van deze interim bestuurder?
Nee, op dit moment niet. De verantwoording van het inkomen van de interim-bestuurder zal plaatsvinden in het jaarverslag over 2011. Ik verwacht dat dit medio 2012 zal verschijnen.
Zwangerschapsafbrekingen op de BES-eilanden |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het hoogst twijfelachtig is of de Wet Afbreking Zwangerschap werkelijk op 10 oktober aanstaande voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal gelden?1 Zo ja, klopt dit bericht? Hoe verhoudt zich dit tot deze door de Kamer aangenomen wet2 waarin is bepaald dat uiterlijk een jaar nadat de nieuwe staatkundige verhoudingen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking zijn getreden, abortuswetgeving wordt ingevoerd?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel. Het klopt niet dat het twijfelachtig is of de Wet afbreking zwangerschap (Waz) werkelijk op 10 oktober aanstaande voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal gelden. De Wet afbreking zwangerschap zal conform het amendement op 10 oktober 2011 inwerkingtreden en vanaf die datum onderdeel uitmaken van de Aanpassingswet Openbare Lichamen BES. Echter pas vanaf het moment dat er op de eilanden een kliniek of praktijk is die beschikt over een Waz-vergunning is er toegang tot een legale abortus.
Welke voorbereidingen zijn getroffen om zwangerschappen conform de nieuwe regels af te kunnen breken? Hoeveel artsen en/of medische instellingen op de BES-eilanden hebben een abortusvergunning aangevraagd en hoeveel van hen zullen vanaf 10 oktober a.s. beschikken over de voor zwangerschapsafbrekingen benodigde vergunningen? Kunnen artsen op en na 10 oktober a.s. op de BES-eilanden in het algemeen legale abortussen verrichten of riskeren ze, zoals in het bericht wordt gesuggereerd, een boete, oplopend tot € 76 000,–?
Er is in opdracht van VWS onderzoek gedaan naar de praktijk van abortus op de eilanden. Ook hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met betrokken partijen zoals het ziekenhuis op Bonaire, het Zorgkantoor op de BES, de eilandraden en met de huisartsen. De resultaten hiervan laten zien dat de implementatie van de Wet afbreking zwangerschap op de eilanden om diverse redenen niet eenvoudig is. Deze resultaten zal ik Uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 10 oktober a.s., doen toekomen.
Het uitvoeren van een abortus wordt legaal indien aan de vereisten van de Wet afbreking zwangerschap wordt voldaan. Dat betekent dat de behandeling wordt uitgevoerd door een arts in een ziekenhuis of praktijk met een vergunning.
Momenteel is er geen zorgaanbieder op de BES die per 10 oktober 2011 over de vereiste vergunning beschikt. Totdat er een Waz-vergunning is toegekend kunnen er dus geen legale abortussen worden verricht. Het verrichten van abortussen zonder vergunning is conform de Wet afbreking zwangerschap inderdaad strafbaar. De IGZ is belast met het handhaven van de Wet afbreking zwangerschap.
Het is overigens niet aan de Nederlandse overheid om een Waz-vergunning te initiëren, noch om abortusvoorzieningen op te zetten. Dit dient een particulier initiatief te zijn.
Ik zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 10 oktober a.s., tezamen met de resultaten van het hiervoor genoemde onderzoek, ook uitgebreider informeren over het beleid ten aanzien van de inwerkingtreding van de abortuswetgeving op de BES.
Kunt u ervoor instaan dat de wet inzake legale zwangerschapsafbrekingen op de BES-eilanden gehandhaafd wordt en dat op 10 oktober aanstaande de Wet Afbreking Zwangerschappen óók op de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Is het waar dat u besloten heeft om vanwege financiële redenen lapatinib niet (meer) te vergoeden bij vrouwen met gemetastaseerde borstkanker met HER 2+ kenmerk waarbij behandeling met trastuzumab heeft gefaald?1 2 Kunt u uw besluit toelichten?
Nee, deze weergave is niet correct. De betreffende vergoedingsaanvraag van lapatinib was niet afgewezen omdat het te duur zou zijn. Doorslaggevend was de vraag of de therapeutische waarde van dit middel bij de behandeling is aangetoond. Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd en ziet geen plaats voor Tyverb bij de betreffende indicatie. Op basis van de onderzoeksgegevens is niet aangetoond dat het gebruik van Tyverb resulteert in een verlengde levensduur van de patiënt. Naar het oordeel van het CVZ heeft lapatinib in vergelijking met de standaardbehandeling therapeutische minderwaarde.
Is hier geen sprake van willekeur, aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer wel wordt vergoed?
Nee, er is geen sprake van willekeur. Het CVZ heeft in de betreffende rapporten beargumenteerd waarom het voor lapatinib bij de ene toepassing wel een plaats ziet en bij de andere toepassing niet. Hierbij heeft het CVZ zich gebaseerd op resultaten uit klinische studies.
Is het niet zo dat oncologen voor deze indicatie maar zelden de combinatie van lapatinib met een aromataseremmer geven maar meestal dan eerst een hormonale behandeling zonder lapatinib en bij progressie hieronder een behandeling met trastuzumab in combinatie met een taxane? Klopt het dat u hiermee oncologen suggereert lapatinib voor te schrijven in een situatie waarin ze dat normaal gesproken niet zouden doen, omdat immers lapatinib door de Nederlandse oncologen gereserveerd wordt voor een kleine groep patiënten bij wie eerdere behandelingen hebben gefaald? Dient lapatinib bij patiënten met een voorbehandeld mammacarcinoom niet toch voor vergoeding in aanmerking te komen aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer niet onderling vervangbaar is met enig ander in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) opgenomen middel? Zo neen, waarom niet?
Lapatanib is niet gereserveerd voor een kleine groep patiënten bij wie andere behandelingen hebben gefaald. Lapatinib is voor twee verschillende indicaties geregistreerd, waaronder de behandeling van postmenopauzale vrouwen met hormoongevoelige borstkanker die niet in aanmerking komen voor chemotherapie. Hoewel deze indicatie een relatief kleine patiëntenpopulatie betreft, heeft de fabrikant GSK na registratie hiervan een vergoedingsaanvraag ingediend. Het CVZ is voor deze groep tot een positief oordeel gekomen omdat het middel therapeutisch gelijke waarde heeft als de huidige standaardtherapie.
Met de positieve vergoedingsbeslissing suggereer ik echter niet dat lapatinib bij deze indicatie de voorkeur verdient boven de huidige standaardtherapie. De beslissing die ik heb genomen heeft enkel betrekking op de vraag of lapatinib vergoed moet worden als het wordt voorgeschreven voor deze indicatie. Of een geneesmiddel al of niet voorgeschreven wordt, blijft een beslissing van de behandelend arts.
Welke rol heeft u gespeeld bij de besluitvorming van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gezien het verslag van het CVZ van 23 mei 2011?3
Het College voor zorgverzekeringen brengt zijn adviezen geheel zelfstandig uit. Dat is in het geval van lapatinib niet anders geweest. Namens VWS was een waarnemer aanwezig die in de vergadering op procedurele zaken kan wijzen. De waarnemer heeft erop gewezen dat de uitspraak van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) betekent dat er via bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering nadere voorwaarden aan de vergoeding zullen moeten worden gesteld.
Hoe beoordeelt u de rol van het CVZ dat kennelijk enorm worstelde met het oordeel gezien de diverse bijeenkomsten en het nog negatieve advies van 1 jaar geleden? Is het niet veel verstandiger het CVZ alleen te laten toetsen op werkzaamheid en therapeutische meerwaarde en het kostenaspect in beeld te laten brengen, zonder dat het college een uitspraak doet of iets al dan niet in het pakket thuishoort, aangezien dit het primaat van de politiek is?
Voor de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab heeft het traject bij het CVZ inderdaad lang geduurd. Een van de redenen hiervoor was dat ik had verzocht om voor dit middel een bestuurlijk traject uit te voeren, wat niet gebruikelijk is. Tijdens dit bestuurlijk traject kregen alle partijen de gelegenheid om zowel schriftelijk als mondeling bij een hoorzitting hun mening te geven over het CVZ advies. Ik vond het van belang dat alle veldpartijen nog een extra kans kregen om hun zienswijze naar voren te brengen, zodat CVZ een goed gewogen advies kon uitbrengen.
Vanuit zijn rol als pakketbeheerder en vanwege de inhoudelijke kennis die aanwezig is bij het CVZ ligt het voor de hand dat het CVZ adviseert over opname van geneesmiddelen in het pakket. Aangezien ik de mogelijkheid heb om van het CVZ advies af te wijken, zal het niet uitmaken of CVZ expliciet of impliciet opname in het GVS adviseert. Voor de helderheid lijkt het mij gewenst dat CVZ een dergelijk advies expliciet maakt. De uiteindelijke pakketbeslissing ligt bij mij en is daarmee wel degelijk het primaat van de politiek.
Hoe beoordeelt u de rol van producent GSK, die na aanvankelijk het middel gratis te hebben verstrekt nu plots daarmee is gestopt?4 Vindt u deze handelwijze ethisch aanvaardbaar? Kunt u dit toelichten?
GSK heeft lapatinib voor een lange periode kosteloos verstrekt in het kader van een Named Patient Programma. Dit deed GSK op eigen initiatief, om de tijd te overbruggen tot mijn besluit over de vergoedingsstatus. Dit programma loopt ten einde in die zin dat er geen nieuwe patiënten meer in worden opgenomen. Er is dus geen sprake van het plots stoppen van de verstrekking. GSK blijft het middel verstrekken aan patiënten die al in het programma zitten zolang de arts dit voorschrijft.
Wat is uw oordeel over de volgende zinsnede in de brief van GSK over de tweedelijnsbehandeling met lapatinib die niet vergoed wordt: «Lapatinib is overigens voor die indicatie op voorschriften via de apotheek wel gewoon beschikbaar voor uw patiënten. Dit betekent dat patiënten lapatinib zelf dienen te bekostigen voor dezen indicatie.»? Vindt u het wijzen op de mogelijkheid dat het middel voor eigen rekening wel kan worden verstrekt bij patiënten die door hun ziekte in grote spanning en onzekerheid leven getuigen van een hoogstaande ethisch normbesef bij GSK? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Als een geneesmiddel wordt afgewezen voor opname in het basispakket, betekent dat niet dat het niet beschikbaar is. GSK wijst hier op, omdat het bedrijf patiënten de mogelijkheid wil bieden toch lapatinib te gebruiken. Aangezien GSK zelf wel een positief oordeel heeft over de therapeutische waarde van het middel, is dat begrijpelijk.
Klopt het dat door uw vergoedingsbesluit circa 20 patiënten wel maar ongeveer 200 patiënten met een vergevorderd stadium van borstkanker per jaar niet meer in aanmerking komen voor vergoeding van behandeling met lapatinib? Kunt u aan patiënten duidelijk maken waarom dat zo is?
Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd, en ziet geen plaats voor lapatinib bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is bij deze indicatie geen verlenging van de levensduur aangetoond en heeft lapatinib therapeutische minderwaarde ten opzichte van de standaardbehandeling. Er was hier naar het oordeel van het CVZ geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben bij opname van lapatinib in het basispakket en het is zelfs mogelijk dat patiënten die lapatinib toegediend krijgen er vanwege de bijwerkingen slechter aan toe zijn dan bij de gebruikelijke behandeling.
Wat is de vergoedingsstatus in de ons omringende landen als België, Frankrijk en Duitsland? Zo ja, wat waren de afwegingen aldaar om tot vergoeding over te gaan?
Voor zover ik kon nagaan wordt lapatinib in genoemde landen wel vergoed. Naast mogelijke verschillen in de standaardbehandeling, zijn er verschillen in de vergoeding die o.a. afhankelijk is van hoe de zorgsystemen zijn ingericht. Zo werden in Duitsland tot 1 januari 2011 geneesmiddelen na registratie automatisch vergoed en heeft er daar naar mijn weten geen beoordeling plaatsgevonden van het middel lapatinib.
Gedeeltelijk kan er ook een verschil in inzicht zijn over de manier waarop bewijs moet worden beoordeeld. Zo deelt de Nice in het Verenigd Koninkrijk de conclusie dat enige verlenging in de levensduur niet is aangetoond bij het gebruik van lapatinib, maar geven ze een andere weging aan de klinische eindpunten «time to progression» en «progression free survival». De CFH is hier van mening dat de geringe verbetering die voor deze eindpunten te zien was, niet voldoende was om een positief oordeel te geven, mede omdat er geen informatie beschikbaar is of dit zich vertaalt in verbetering van de kwaliteit van leven.
Aangezien in de EU beslissingen over de gezondheidszorg per individueel land genomen worden, is niet te verwachten dat beslissingen in alle landen gelijk zijn.
Is het waar dat Nice in het Verenigd Koninkrijk na een aanvankelijk negatieve beoordeling de vergoeding heroverweegt waardoor locale gezondheidsautoriteiten thans het middel lapatinib doorgaans vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in Zweden het middel intramuraal wel vergoed wordt en dat de keuze voor vergoeding bij de behandelend arts in de ziekenhuizen ligt? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
In Zweden is de extramurale vergoeding van lapatinib – na een inhoudelijke beoordeling – gemotiveerd afgewezen. De autoriteit in Zweden had dus geen afwijkend oordeel van het CVZ in Nederland.
Omdat in Zweden financiering van de ziekenhuiszorg meer decentraal gereguleerd is, kan het zijn dat lapatinib via ziekenhuizen wel gefinancierd wordt.
Is lapatinib niet een middel dat gedurende een aantal jaren bij bepaalde indicaties voor vergoeding in aanmerking dient te komen bijvoorbeeld via een experimenteerartikel om klassengeneeskunde te voorkomen, aangezien eigen betaling voor de lagere inkomens gezien de medicijnkosten van circa 2 500 euro per maand niet te dragen zijn? Zo neen, waarom niet?
Het CVZ is in zijn advies ingegaan op de mogelijkheid om voor lapatinib een voorwaardelijke opname te realiseren met onderzoeksverplichting. Het CVZ was van mening dat lapatinib hiervoor geen geschikte kandidaat is. Het was naar het oordeel van het CVZ in een dergelijke constructie niet te verwachten dat er nog nieuwe onderzoeksresultaten zullen verschijnen die de onzekerheden over de therapeutische waarde van dit product kunnen oplossen.
Hoe beoordeelt u het standpunt van behandelende Nederlandse oncologen die vinden dat ook lapatinib in combinatie met capecitabine bij gevorderde of gemetastaseerde borstkanker bij tumoren Her2-overexpressie bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met een antracyclinederivaat, een taxaan en trastuzumab voorlopig moet worden vergoed totdat duidelijk is welke patiëntengroepen baat hebben bij deze behandeling?5
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen (NFK) en Borstkankervereniging Nederland (BVN) een punt hebben als ze stellen dat de richtlijn borstkanker van het CBO en de conceptrichtlijn van de Nederlandse kankerspecialisten een plaats heeft ingeruimd voor lapatinib, zodat lapatinib voor vergoeding in aanmerking dient te komen?6 7 8
Ik onderschrijf het belang van richtlijnen. Het gegeven dat een bepaalde zorgvorm in een richtlijn is opgenomen is echter niet voldoende om het te vergoeden. De wetenschappelijke onderbouwing blijft doorslaggevend. Tijdens de beoordeling van lapatinib achtte het CVZ de onderbouwing van de vermelding van Tyverb in de richtlijn onvoldoende, o.a. omdat deze was gebaseerd op inmiddels gedateerde onderzoeksgegevens.
Wat is uw oordeel over de prijsstelling van lapatinib door GSK? Bestaat de prijs uit de kostprijs en een redelijke marge of betaalt de patiënt hiervoor de «hoofdprijs»? In hoeverre maakt GSK misbruik van de ernst van de aandoening waardoor ze lapatinib tegen een hoge prijs in de markt kan zetten?
Ik heb geen oordeel over de prijsstelling van lapatinib. De prijs van een geneesmiddel wordt o.a. bepaald door de ontwikkelingskosten. Ik heb hier geen inzicht in.
Bent u bereid met GSK te onderhandelen over een reële prijsstelling tijdens de situatie van voorlopige vergoeding tijdens de in vraag 8 voorgestelde experimenteerstatus? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in vraag 1 heb toegelicht, is lapatinib niet afgewezen omdat de prijs te hoog zou zijn. Er was naar het oordeel van het CVZ bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben van opname van lapatinib in het basispakket. Ik vind het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond.
Welk prijskaartje mag er volgens u hangen aan de mogelijke levenswinst bij de behandeling van dure geneesmiddelen als lapatinib?
Die vraag is hier niet van belang. Er is bij de behandeling van lapatinib geen verlenging van de levensduur aangetoond.
Klopt het dat er nu reeds ziekenhuizen zijn die binnen het ziekenhuisbudget overgaan of zullen overgaan tot het vergoeden van lapatinib, maar dit niet naar buiten brengen om een aanzuigende werking van patiënten te voorkomen zodat er sprake is van postcodegeneeskunde in Nederland? Vindt u dit acceptabel? Is deze handelwijze toegestaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo neen, wat gaat u hier dan aan doen?
Dit is mij niet bekend. Zoals gezegd vind ik het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond. Het is aan zorgverzekeraars om hierop toe te zien.
Is het toegestaan aan ziektekostenverzekeraars om via de aanvullende verzekering tot vergoeding over te gaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Ik heb geen zeggenschap over het aanvullend pakket van zorgverzekeraars. De eisen die gelden voor het basispakket, zoals de eis dat het moet gaan om bewezen effectieve en noodzakelijke zorg, gelden niet voor het aanvullend pakket.
Dient niet bij de behandeling van ernstige aandoeningen, zoals borstkanker met uitzaaiingen, te allen tijde te worden voorkomen dat klassengeneeskunde ontstaat? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit borgen in de kwestie lapatinib?
Als een middel therapeutische meerwaarde heeft voor een ernstige aandoening, en is opgenomen in het basispakket, wordt het voor iedereen vergoed dus kan er geen sprake zijn van klassengeneeskunde. Aangezien de meerwaarde van lapatinib bij betreffende toepassing niet is aangetoond, is de discussie over klassengeneeskunde hier niet relevant.
Wilt u deze vragen voor 1 september 2011 beantwoorden?
Hoewel ik mijn best heb gedaan om zo deze antwoorden snel mogelijk aan te leveren, heb ik voor de beantwoording tijd nodig gehad om informatie in te winnen bij andere partijen. Om deze reden is het niet gelukt om voor 1 september 2011 de antwoorden aan te leveren.
De daling van het aantal rokers sinds de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het percentage rokende Nederlanders in het tweede kwartaal van 2011 is gedaald naar 24,3% vergeleken met 26,5% een jaar eerder?1
In het eerste kwartaal van dit jaar was het percentage rokers al gedaald naar 24%. Dat deze trend zich nu voortzet, is natuurlijk zeer goed nieuws. De belangrijkste doelstellingen binnen mijn tabaksontmoedigingsbeleid blijven de daling van het aantal rokers, het voorkomen dat jongeren beginnen met roken en het zorgen voor een rookvrije publieke ruimte.
Deelt u de inschatting dat de daling van het percentage rokers (mede) wordt veroorzaakt door de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding sinds 1 januari 2011?
Dat is nog niet met zekerheid te zeggen. Het aantal stoppogingen lijkt tot nu toe niet hoger dan in andere jaren. Wel is het beroep op gedragsmatige ondersteuning toegenomen. Overigens werd die ondersteuning in 2010 ook al vergoed, maar dit was bij weinig verzekerden bekend. Recentelijk zijn er ook signalen, vanuit de farmaceutische bedrijven dat het gebruik van ondersteunende medicatie en nicotinevervangende middelen is gestegen. Het is nog te vroeg voor een echte onderbouwing, maar het lijkt erop dat de stoppogingen, waarbij dus vaker gebruik gemaakt wordt van ondersteuning, effectiever zijn dan stoppen zonder hulp.
Verwacht u dat door het schrappen van de vergoeding voor de stoppen-met-rokenprogramma’s het percentage rokers zal stijgen? Zo ja, in welke mate verwacht u dat de ziektekosten ten gevolge van een groter aantal rokers in de bevolking zullen stijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat verwacht ik niet. Voor alle duidelijkheid: niet alle stoppen met roken ondersteuning wordt geschrapt. De korte stopadviezen zoals huisartsen, medisch specialisten, klinisch-psychologen en verloskundigen geven als onderdeel van hun gebruikelijke zorgcontacten en de intensievere vormen van begeleiding gericht op gedragsverandering (een serie van tenminste vier contacten, alleen of in groepsverband) komen nog steeds voor vergoeding in aanmerking. Begeleiding van gemotiveerde stoppers met roken blijft dus verzekerde zorg.
In de afgelopen twee jaar is bovendien veel gedaan aan het ontwikkelen van goede stoppen met roken zorg. Ook is een kwaliteitsregister opgezet, waardoor het voor zorgverzekeraars eenvoudiger wordt om goede stoppen met roken zorg in te kopen. De mogelijkheden voor ondersteuning bij een stoppoging zijn bij rokers nu veel beter bekend dan voorheen.
Deze ontwikkelingen worden niet teruggedraaid doordat stoppers vanaf volgend jaar medicatie of nicotinevervangers zelf moeten betalen of wellicht via hun aanvullende verzekering vergoed krijgen.
Bent u, na het zien van deze positieve effecten, bereid op uw besluit ten aanzien van het schrappen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Alleen de kosten voor ondersteunende geneesmiddelen worden niet meer vergoed (zorgverzekeraars kunnen deze vergoeding wel opnemen in de aanvullende verzekering). Het wegvallen van de vergoeding voor de kosten van de geneesmiddelen kunnen mensen zelf opvangen met het geld dat ze besparen door niet meer te roken.
Op welke wijze gaat u vanaf 1 januari 2012 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Een groot deel van het tabaksontmoedigingsbeleid blijft vanaf 2012 onveranderd van kracht, zoals de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van tabak, belasting- en prijsbeleid gericht op vermindering van tabaksgebruik, een volledig reclameverbod en de bescherming tegen meeroken op het werk, in het openbaar vervoer, horeca en andere openbare ruimten. Ook blijf ik volwassenen en jongeren informeren over de schadelijke gevolgen van roken.
Het tabakontmoedigingsbeleid zal, als onderdeel van het leefstijlbeleid, nog meer dan voorheen, integraal worden vormgegeven. Bijvoorbeeld de informatie en voorlichting aan jongeren zal gaan over de weerbaarheid in relatie tot middelengebruik. Tabak is daarbinnen één van de onderwerpen. Ook zullen bestaande (zorg)structuren beter worden benut voor advies op maat.
Fixatiebeleid in de thuissituatie naar aanleiding van de Wet zorg en dwang |
|
Henk van Gerven |
|
Bent u bekend met het artikel «Deskundigen vrezen groei thuisfixatie»? Heeft u gesproken met de genoemde deskundigen en organisaties? Zo nee, waarom niet?1
Jazeker. Met de in het artikel genoemde deskundigen vindt met enige regelmaat (ambtelijk) goed overleg plaats, over het terugdringen van fixatie en andere vormen van onvrijwillige zorg.
Wat is uw reactie op de mening van de heer Duijf van de innovatiekring Dementie, dat de nieuwe Wet zorg en dwang de deur wagenwijd openzet naar fixatie in de thuissituatie, en daarmee het probleem van fixatie verschuift? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is goed dat dit aan de orde wordt gesteld, omdat het een kans biedt bepaalde beeldvorming rondom het wetsvoorstel recht te zetten. Bovendien geeft het duidelijk aan dat er komend jaar een stevig voorlichtingstraject over het wetsvoorstel nodig is.
Mevrouw Duijf stelt dat het nieuwe wetsvoorstel fixatie in de thuissituatie zal stimuleren. Met het wetsvoorstel beoog ik echter juist het omgekeerde, door heldere eisen te stellen aan vrijwillige en onvrijwillige zorg in zowel de intramurale als de extramurale zorg. Een vorm van vrijheidsbeperking moet in mijn ogen altijd aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen, ongeacht de plaats waar het zich afspeelt. Dezelfde, strenge eisen waarmee fixatie in intramurale voorzieningen wordt teruggedrongen, gelden straks ook in de extramurale zorg.
Het is dus uitdrukkelijk niet het doel van dit wetsvoorstel om vrijheidsbeperkingen in de thuissituatie zomaar, of te allen tijde, mogelijk te maken. Een vrijheidsbeperking kan alleen worden ingezet als laatste redmiddel. Dat betekent dat wat nu niet nodig is, straks ook niet moet of mag gebeuren. Mijn verwachting is dan ook omgekeerd aan die van mevrouw Duijf. Door in het wetsvoorstel grenzen te stellen komt er een eind aan de huidige onduidelijkheid rond onvrijwillige zorg in extramurale situaties.
Wat is uw reactie op de vrees van de heer Duijf dat het onmogelijk wordt op te letten of de wet overtreden wordt, omdat duizenden huizen relatief moeilijk te controleren zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Via dit wetsvoorstel komt er een einde aan het onduidelijke (gedoog) beleid dat nu voor extramurale zorg bestaat. Is vrijheidsbeperking kwalitatief niet verantwoord dan zal de Inspectie zonder meer handhaven. Het wetsvoorstel vereist dat de zorgaanbieder regelmatig een overzicht per cliënt verstrekt aan de IGZ van de onvrijwillige zorg die is verleend, onder vermelding van de aard en de frequentie daarvan en een motivering van de noodzaak daartoe. Deze verplichting geldt vooral zowel extra- als intramurale zorg. De IGZ zal dus na invoering van de nieuwe wet beter en sneller dan in de huidige situatie zicht krijgen op de toepassing van onvrijwillige zorg op het niveau van de individuele cliënt. Dat deze zorg op veel locaties kan worden gegeven is voor de Inspectie zeker geen nieuwe situatie, daarvan is nu al sprake in de extramurale zorg, dagcentra en in vele andere zorgsectoren.
Op welke wijze denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg voldoende toezicht te kunnen houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat zorgvragers thuis gefixeerd mogen worden, terwijl toezicht door mantelzorgers en zorgverleners niet constant mogelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel Zorg en dwang zal er in de praktijk toe leiden dat fixatie in zowel extra- als intramurale zorg alleen nog onder zeer strikte voorwaarden kan worden toegepast. Een belangrijke eis daarbij is bijvoorbeeld dat fixatie slechts kan worden toegepast als er geen beter alternatief voorhanden is om ernstig nadeel voor de cliënt of diens omgeving te voorkomen. Ook ontbrekend of onvoldoende toezicht betekent dat fixatie of andere vormen van onvrijwillige zorg sowieso niet zijn toegestaan in zowel extramurale als intramurale situaties.
Deelt u de mening van de heer Hertogh van de Vrije Universiteit, dat de nieuwe Wet zorg en dwang mankementen kent, waaronder het ontbreken van deskundigheid van verzorgers met betrekking tot het wel of niet fixeren? Zo nee, waarom niet?1
In het wetsvoorstel Zorg en dwang worden de randvoorwaarden gesteld, die moeten voorkomen dat hulpverleners met onvoldoende deskundigheid voor het vraagstuk van «wel of niet dwang toepassen» worden gesteld. Het wetsvoorstel maakt toepassing van fixatie of andere onvrijwillige zorg slechts mogelijk na bespreking in een multidisciplinair team van het zorgplan voor de onvrijwillige zorg. Door deze wettelijke verplichting tot multidisciplinair overleg in het wetsvoorstel op te nemen beoog ik dus juist te zorgen dat de juiste deskundigheid betrokken wordt. Zo kan worden voorkomen dat zorgverleners in hun eentje moeten besluiten over onvrijwillige zorg.
In het wetsvoorstel Zorg en dwang is er niet voor gekozen om de deskundigheid van verzorgers en andere hulpverleners wettelijk tot in detail te verankeren, in lijn ook met het wetsvoorstel Wcz waarbij de zorgaanbieder het primaire aanspreek-punt is. Dit geeft de ruimte aan zorgaanbieders, cliënten(organisaties), zorgverzekeraars en beroepsgroepen om in goed onderling overleg zelf te komen tot een goede invulling van de kaders die de wet schept. De richting daarvan is helder.
Deelt u de mening dat fixatie in de thuissituatie zoveel mogelijk moet worden teruggedrongen, en door middel van goede kwalitatieve zorgverlening naar alternatieven gezocht moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven hebben uw voorkeur?
Ja, ik ben het geheel met u eens. Terugdringen van fixatie en andere onvrijwillige zorg is juist de intentie van het wetsvoorstel Zorg en Dwang. Een algemene uitspraak voor een alternatief voor fixatie is niet te geven. Dat is afhankelijk van de cliënt en de situatie waarin deze zich bevindt. Een voorbeeld is de fixatie of het gebruik van bedhekken ter voorkoming van valincidenten bij bedlegerige cliënten in de psychogeriatrie. Een in hoogte verstelbaar bed is een zo veilig mogelijk alternatief. Het hek kan de cliënt, die het echter niet begrijpt, het gevoel van dwang geven. Als een cliënt in verwardheid over het hek heen klimt valt hij nog verder. Daarom brengt de verzorging het bed in de laagste stand en doet de bedhekken naar beneden. Dat soort afwegingen worden bedoeld met het multidisciplinair overleg.
Het inzetten van ongediplomeerde zomerhulpen in de thuiszorg |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de regio Arnhem ongediplomeerde zomerhulpen worden ingezet in de thuiszorg? Deelt u de mening dat de hiervoor verantwoordelijke zorgaanbieders de veiligheid en gezondheid van de cliënten op het spel zetten? Zo nee, waarom niet?1
Voor de zorgaanbieders en mij staan de veiligheid en gezondheid van de cliënt uiteraard voorop. Ik deel de mening echter niet dat de in het artikel aangehaalde zorgaanbieders de veiligheid en gezondheid van cliënten op het spel zetten.
In het bericht komen twee thuiszorgorganisaties ter sprake. Bij één instelling wordt aangegeven dat soms niet-gekwalificeerde huishoudelijke hulpen worden ingezet bij gebrek aan gediplomeerde krachten. Uit navraag blijkt dat het hierbij gaat om thuishulpen. Dat zijn medewerkers die uitvoering geven aan basistaken huishoudelijke hulp, aangezien cliënten nog zelf de regie kunnen voeren. In de aanbestedingen voor thuishulp zijn geen kwalificaties opgenomen.
Daarnaast geeft het artikel aan dat personen die een opleiding in de zorg volgen door beide thuiszorgorganisaties worden ingezet voor verzorgende activiteiten. In het algemeen kan ik stellen dat het niet acceptabel is als mensen handelingen moeten verrichten waarvoor ze niet bekwaam zijn, omdat de veiligheid en gezondheid van cliënten in het gedrang kunnen komen. Uit navraag blijkt echter dat de betreffende studenten alleen zijn ingezet voor handelingen waarvoor zij bekwaam zijn. Bovendien zijn zij begeleid.
Wat is uw verklaring voor het jaarlijks terugkerende fenomeen van onderbezetting in de zorg met als gevolg een verdere daling van de kwaliteit? Berust u in deze situatie of bent u voornemens structurele maatregelen te treffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is ieder jaar voor iedere werkgever, wat hij ook produceert, weer een uitdaging om het werk en de vakantie van medewerkers zo te organiseren dat er geen onoverkomelijke gaten vallen in de productie. Een tijdelijke collectieve sluiting van een sector, zoals jarenlang gebruikelijk was in de bouwsector, is in de zorg uiteraard onmogelijk. Dankzij de extra aandacht die werkgevers jaarlijks aan deze uitdaging besteden, voorkomen zij dat vakantiegebonden tekorten schrijnend uitwerken voor de cliënten.
Instellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Het opleidingsbeleid en de inzet van medewerkers maken daar onderdeel van uit. De IGZ toetst of er sprake is van verantwoorde zorg door gekwalificeerd personeel.
Deelt u de mening dat zorginstellingen die vanwege slechte planning te kampen hebben met onderbezetting en die ongekwalificeerd personeel inzetten moeten worden aangepakt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u toelichten op welke wijze maatregelen worden genomen en welk effect die maatregelen de afgelopen jaren hebben gesorteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat zorgaanbieders die niet in staat zijn om tijdens vakantieperiodes adequate personeelsbezetting te organiseren, ook in de rest van het jaar zwak zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de IGZ te verzoeken om na te gaan in hoeverre bij deze zorgaanbieders risico’s bestaan voor de veiligheid en gezondheid van cliënten en de bevindingen aan de Kamer te rapporteren?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgaanbieders gedurende het gehele jaar goede zorg verlenen. Ik zie dan ook geen reden om de IGZ te verzoeken zich specifiek te richten op zorgaanbieders die tijdens een vakantieperiode moeite hebben om een adequate personeelsbezetting te organiseren.
Deelt u de mening dat zorginstellingen tijdig zomerplannen zouden moeten opstellen om onderbezetting en daling van de kwaliteit in de vakantieperiode te voorkomen, en dat de IGZ hierop streng dient toe te zien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u gaat bevorderen dat zorgbehoevende mensen de zomerperiode voortaan met vertrouwen tegemoet kunnen zien?
Zorginstellingen zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Zij hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid aan te kunnen en te werken aan het verminderen van periodes van onderbezetting. Voor de rol van de IGZ in deze verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Het anoniem melden van misstanden door zorgpersoneel aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de enquête van CNV Publieke Zaak waaruit blijkt dat misstanden in ziekenhuizen vaak niet worden gemeld door het personeel?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat een derde van de vijfhonderd ondervraagden aangeeft een situatie te hebben meegemaakt die aan de IGZ had moeten worden gemeld, zoals een val uit bed of toediening van verkeerd bloed?
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is dat twee derde van de ondervraagden kennis heeft van situaties waarbij de veiligheid van patiënten in het geding is en dit niet meldt. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn voor het bevorderen van patiëntveiligheid in ziekenhuizen onmisbaar. Zij staan immers dicht bij de patiënt en voorkómen in veel gevallen dat fouten in de zorg tot schade aan de patiënt leiden. Zorgpersoneel heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid met betrekking tot het observeren, begeleiden, verplegen en verzorgen van patiënten die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Deze verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot het signaleren en melden van incidenten, ook als een dergelijke melding leidt tot eventuele nadelige gevolgen voor het betreffende ziekenhuis of individuele zorgprofessional(s).
Alle ziekenhuizen in Nederland hebben, als onderdeel van het veiligheid managementsysteem (VMS), een meldsysteem voor het melden van incidenten en calamiteiten.
Onderzoek suggereert dat er sprake is van onderrapportage ten aanzien van het melden van incidenten aan directies van ziekenhuizen (dossieronderzoek EMGO/NIVEL, 2007 en 2010). De directie van een ziekenhuis is sterk afhankelijk van de meldingsbereidheid van medisch specialisten en verpleegkundigen. Uit het onderzoek van CNV publieke zaak blijkt dat in veel ziekenhuizen het melden van incidenten of calamiteiten kennelijk nog als zodanig bedreigend wordt ervaren dat het melden en signaleren achterwege wordt gelaten.
Het melden van calamiteiten bij de IGZ is belangrijk en wettelijk verplicht. De maatregelen van de IGZ zijn erop gericht dat het ziekenhuis voldoende maatregelen neemt om herhaling te voorkómen. Daarnaast zet de IGZ zich in om de geleerde lessen te verspreiden naar andere ziekenhuizen of zorginstellingen.
Wat vindt u van de bevinding dat slechts vier op de tien medewerkers, uit angst voor de reacties van collega’s en leidinggevenden, aan de bel trekt als zij getuige zijn van onverantwoord optreden van specialisten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgmedewerkers beter op de hoogte worden gebracht van de klokkenluidersregeling voor de zorg en dat deze hen bij melding goed beschermd?
Zorginstellingen dienen over een klokkenluidersregeling te beschikken. Het initiatief hiertoe komt van de brancheorganisaties in de zorg en is verplicht gesteld via de Zorgbrede Governancecode (hierna: code). Deze klokkenluidersregeling moet volgens de code door de bestuurders van de instellingen algemeen bekend gemaakt worden. De modelregeling klokkenluiden biedt waarborgen om klokkenluiders te beschermen.
Wat vindt u van het standpunt dat medewerkers in de zorg anoniem hun klachten moeten kunnen melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die deze individuele klachten moet onderzoeken?
De IGZ ontvangt regelmatig anonieme meldingen over misstanden in de zorg, zowel van cliënten maar ook van zorgpersoneel zelf. Indien de inspectie bij een anonieme melding (dan wel melding waarvoor de melder geen toestemming geeft deze door te sturen aan betreffende zorgverlener), sterk het vermoeden heeft dat sprake is van een ernstige situatie waarbij risico’s bestaan voor de patiëntveiligheid, dan neemt de IGZ deze melding in behandeling. In alle andere gevallen worden anonieme meldingen primair gebruikt om patronen te herkennen die wijzen op structurele tekortkomingen in de zorg. Wanneer dat het geval is dan betrekt de inspectie dat bij haar (onaangekondigd) toezicht.
Het bericht dat kinderen die ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling te weinig hulp krijgen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam tientallen kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd te weinig hulp krijgen?1
In het artikel in het AD van 11 augustus jl. wordt gerefereerd aan het feit dat kinderen die in Rotterdam onder toezicht zijn gesteld niet in een team voor jeugdbescherming komen maar in het beheerteam waar de caseload aanzienlijk hoger is.
Zoals ik in juni jl., in antwoord op de Kamervragen van lid Kooiman (Kamerstukken II, 2010/11, nr. 2996) aangaf, vind ik het instellen van een beheerteam onwenselijk. Kinderen waarover een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken moeten direct de noodzakelijke zorg en toezicht krijgen.
Er kunnen zich situaties voordoen waardoor de verantwoordelijke partijen tijdelijk een wachtlijst of beheerteam instellen. Het gaat hierbij om zaken waarbij sprake is van een onder toezichtstelling en dus een noodzaak tot toezicht en zorg, maar waarbij het veiligheidsrisico minder acuut is. De veiligheid van de kinderen mag niet in gevaar komen. BJZ moet de veiligheid blijven monitoren en indien nodig direct ingrijpen.
Deelt u de mening dat een kind waarvan is aangetoond dat hij of zij zeer ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd niet in een beheerteam horen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om dit op te lossen en voor de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor kinderen en hun ouders als gezinsvoogdijwerkers niet meer met de Deltamethode voor de gezinsvoogdij kunnen werken, omdat deze is ontwikkeld voor een gemiddelde caseload van 15 kinderen? Als dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Deltamethode in 2010 komt naar voren dat de toepassing van de Deltamethode positieve effecten met zich meebrengt voor het onder toezicht gestelde kind. Uw kamer is hierover bij brief d.d. 6 oktober 2010 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 202, nr. 6) geïnformeerd. Daarom heb ik op verschillende momenten uitgesproken dat ik belang hecht aan het kwalitatief goed uitvoeren van de Deltamethode, en dus het handhaven van de daarbij behorende caseload. Het instellen van beheerteams is per definitie een tijdelijke situatie.
Ik zal geen tijd en geld beschikbaar stellen teneinde de gevolgen van het tijdelijk instellen van beheerteams in kaart brengen.
Bent u van mening dat het instellen van een beheerteam ook consequenties heeft voor andere kinderen omdat de overige gezinsvoogdijwerkers enkel zware zaken mogen begeleiden die veel tijd en aandacht nodig hebben? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te verbeteren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Bureau’s Jeugdzorg is de afspraak dat de gemiddelde caseload van de gezinsvoogdijwerkers 1:15 is. Dit betreft een gemiddelde, waarbij soms meer en soms minder zaken worden behandeld. Op deze wijze kan afhankelijk van de zwaarte van de zaak worden gedifferentieerd in aanpak.
Bent u bereid aan de ontwikkelaars van de Deltamethode voor te leggen wat het effect is op de DeltaMethode bij het instellen van het beheerteam zoals bij Bureau Jeugdzorg Rotterdam? Zo ja, wilt u de uitkomsten hiervan dan naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen, waarbij de kinderrechter heeft beoordeeld dat een kind zeer ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd, niet begeleid moeten worden door een medewerker van het beheerteam die nog 39 andere kinderen moet begeleiden? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat een kind waarbij een rechter heeft geoordeeld dat het in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd door een gezinsvoogd met een gemiddelde caseload van 1:15 moet worden begeleid.
Het is aan de gemeente en het Bureau Jeugdzorg om structurele maatregelen te nemen waardoor een beheerteam niet nodig is.
Overigens zal de Algemene Rekenkamer in november resultaten van haar onderzoek naar de tekorten in de jeugdbescherming presenteren. Ik heb aangeboden om bureaus die dit jaar in acute financiële nood komen, te ondersteunen. Bureau Jeugdzorg Rotterdam heeft een aanvraag gedaan voor steun in het kader van acute financiële problematiek. Op korte termijn zal daartoe een financiële doorlichting plaatsvinden van Bureau Jeugdzorg Rotterdam. Ik wil mij er namelijk van vergewissen dat de middelen die de Bureaus Jeugdzorg beschikbaar hebben doelmatig worden besteed en dat sprake is van een goede bedrijfsvoering.
In hoeverre heeft u ervoor kunnen zorgen dat Bureau Jeugdzorg Amsterdam niet meer hoeft te werken met wachtlijsten bij de gezinsvoogdij? Als er nog wachtlijsten zijn, wanneer heeft u deze dan weggewerkt?
In het kader van de acute financiële problematiek hebben zowel de stadsregio Amsterdam als mijn Ministerie middelen beschikbaar gesteld om acute problemen op te lossen. Het is aan de provincie, stadsregio en Bureau Jeugdzorg om wachtlijsten weg te werken.
De korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe en op basis van welke cijfers en bronnen heeft u een overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 berekend, waarvan € 35 miljoen in 2011 wordt geredresseerd bij de huisartsen? Waar werd in de begroting VWS 2010 aangegeven welk bedrag precies was gereserveerd voor de geïntegreerde eerstelijnszorg en welke activiteiten hier onder vielen?
Onder de geïntegreerde eerstelijnszorg vallen zowel de prestaties van de drie keten DBC’s voor chronische ziekten (COPD, vasculair risicomanagement en diabetes), als de prestaties die vallen onder de beleidsregel ten behoeve van nieuwe zorgprestaties (hierna: beleidsregel innovatie) en de beleidsregel Geïntegreerde Eerstelijns Zorg (hierna: beleidsregel GEZ).
In totaal was in 2010 voor de geïntegreerde eerstelijnszorg € 171 miljoen beschikbaar: € 36, 9 miljoen was bestemd voor beide beleidsregels, voor de ketens was € 134,1 miljoen gereserveerd. In 2010 is volgens de CVZ cijfers (levering maart 2011) voor de drie keten DBC’s en de beleidsregel Innovatie en GEZ een totaal bedrag van € 241 miljoen gedeclareerd. Dit betekent een overschrijding van € 70 miljoen.
In de begroting 2010 was voor keten DBC’s € 241,5 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is in de loop van 2010 aangepast omdat de keten hartfalen niet van start ging, de keten COPD pas op 1 juli 2010 van start ging en de praktijkondersteuner somatiek (hierna: POH-s), in tegenstelling tot het eerdere voornemen, pas met ingang van 1 januari 2011 is komen te vervallen als separaat declarabel consult. Hiervoor is het oorspronkelijke bedrag van € 241,5 miljoen neerwaarts bijgesteld, dit ten gunste van met name het huisartsenkader. Een deel van deze bijstelling is ten gunste van het kader medisch specialisten en diëtetiek gekomen. Deze neerwaartse bijstelling heeft geleid tot een bedrag van € 134,1 voor chronische keten DBC’s in 2010. Dit bedrag is terug te vinden in de begroting 2011.
Voor de onderdelen innovatie en GEZ binnen de post geïntegreerde eerstelijnszorg was in 2010 € 36,9 miljoen beschikbaar. De geïntegreerde eerstelijnszorg vindt haar oorsprong in de gezondheidscentra. Voor 2010 was hiervoor € 18,6 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is onderdeel van het huisartsenkader zoals terug te lezen is in de ontwerpbegroting 2010. Verder heeft VWS voor 2010 een reservering aangelegd voor de introductie van de ketens. Als gevolg van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen de ketens is deze reservering ten gunste van de geïntegreerde eerstelijnszorg gebracht. Met deze reservering is een bedrag van € 18,3 miljoen gemoeid.
Naar aanleiding van uw stelling dat de huisartsen een disproportioneel groot aandeel hebben gehad in de overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010; wat was het aandeel van huisartsen dan precies? Wat waren de aandelen van de overige zorgverleners in de eerstelijnszorg? Op welke bronnen baseert u deze berekeningen?
Welke aanbieders bijdragen aan de zorg varieert per chronische aandoening en is afhankelijk van het zorgprogramma dat door de verzekeraar wordt gecontracteerd. Binnen de keten DBC voor diabetes hebben de huisarts en de POH-s een prominente plek in de levering van zorg. Dit is terug te vinden in zowel de beschreven zorg in de zorgstandaard diabetes als ook in de inkooprichtlijnen van verzekeraars.
Bij de start van de keten DBC’s in 2010 was al duidelijk dat een substantieel deel van de integrale zorg huisartsenzorg betrof. Bij het vaststellen van het begrote bedrag voor de keten DBC’s is € 95 miljoen vanuit het huisartsenkader overgeheveld naar de post chronische keten DBC’s. Daarnaast zijn vanuit de kaders voor medisch specialistische zorg (€ 38 miljoen) en de diëtetiek (€ 3,8 miljoen) bedragen overgeboekt. Daarnaast zien we dat ook de zorg die in het kader van de beleidsregel innovatie en de beleidsregel GEZ wordt geleverd een aanzienlijk deel huisartsenzorg betreft. Met name via de beleidsregel innovatie werden nog veel ketenzorgprojecten diabetes, die voor 2010 waren gestart, bekostigd.
Mijns inziens is de veronderstelling dat meer dan de helft van de uitgaven aan geïntegreerde eerstelijnszorg op het conto komt van huisartsenzorg dan ook verantwoord.
Klopt het dat de overschrijding op de geïntegreerde eerstelijnszorg buiten de basiszorg van de huisartsen valt, namelijk het segment van vrij onderhandelbare prestaties en tarieven, maar de € 35 miljoen korting via het abonnements- en consulttarief wel op het budget voor de basishuisartsenzorg wordt toegepast? Zorgt deze maatregel niet voor een vertraging in de ontwikkeling van een geïntegreerde eerste lijn, aangezien huisartsen nu weten dat een eventuele overschrijding op het toekomstig huisartsenbudget in mindering wordt gebracht en een groei zo wordt afgestraft?
Bij het terughalen van overschrijdingen bezie ik de basiszorg als één geheel. Chronische zorg is ook basiszorg. Juist bij de zorgverlening aan chronisch zieken moet de zorgverlening goed op elkaar afgestemd zijn en – waar mogelijk – dichtbij de patiënt worden aangeboden. De chronische zorg buiten de basishuisartsenzorg plaatsen doet mijns inziens afbreuk aan de rol die huisartsenzorg heeft in ons stelsel. Naast de geïntegreerde eerstelijnszorg kent de huisartsenbekostiging nog meer onderdelen waarvoor vrije tarieven gelden, ook deze worden niet los gezien van het reguliere huisartsenkader.
Vanwege de problematische economische toestand zie ik mij genoodzaakt de overschrijding op de basiszorg binnen de daarvoor beschikbare bedragen terug te halen. Voor de komende jaren is er ondanks deze korting binnen de begroting nog steeds groei mogelijk voor de basiszorg. Deze groei maakt mijns inziens de ontwikkeling van een geïntegreerde eerstelijnszorg nog steeds goed mogelijk.
Kunt u in de begroting VWS 2012 de post geïntegreerde eerstelijnszorg opnemen, met daarbij het gereserveerde bedrag en een beschrijving welke zorgverleners en activiteiten hier precies onder vallen? Kunt u deze post dan scheiden van het budget huisartsenzorg en alle betrokken ketenzorgverleners bij een eventuele overschrijding in 2012 aanslaan?
De ontwerpbegroting van VWS voor 2012 wordt bij Prinsjesdag aangeboden aan het Parlement. Op de cijfers wil ik niet vooruitlopen. Wel zal voortaan de geïntegreerde eerstelijnszorg niet als onderdeel van het huisartsenkader worden weergegeven.
Vallen de (chronische) keten-dbc’s (Diagnose Behandelingcombinaties) voor u onder de geïntegreerde eerstelijnszorg? In de begroting VWS 2010 werd € 241,5 miljoen geraamd, terwijl het College voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt dat de kosten van de keten-dbc’s in 2010 € 144 miljoen bedroegen: hoe kan dit dan bijdragen aan een overschrijding van € 70 miljoen? Hoe heeft u in 2010 de € 97,5 miljoen ingezet die niet zijn gebruikt voor de bekostiging van keten-dbc’s?1
Zie mijn reactie op vraag 1.
Welke argumentatie heeft u om een structurele overschrijding van € 30 miljoen op de huisartsenzorg in 2009, waarop in de jaren 2009, 2010 en 2011 met goedkeuring van het parlement door de minister van VWS geen actie op ondernomen is, per 2012 toch nog in mindering te brengen op het abonnementstarief van de huisartsen? Hoe vaak is een dergelijk late budgetcorrectie eerder bij de huisartsenzorg voorgekomen?
Door de druk die er dit jaar ligt op de Rijksfinanciën en doordat er binnen de eerstelijn al twee jaar lang meer is uitgegeven dan de groeiruimte die toebedeeld was, moet ik dit jaar maatregelen nemen. Iedereen draagt daarin bij, want wat ik niet wil is de rekening alleen bij de burger neerleggen.
Ik heb per sector bekeken wat nodig en mogelijk was. Om de toegankelijkheid van de huisartsenzorg voor de patiënt volledig vrij te houden kies ik niet voor eigen bijdragen of pakketverkleining, maar maak ik de keuze om de uitgaven die er de afgelopen jaren bovenop de toegestane groei van het kader zijn gedaan, terug te halen. Hoewel ik me ervan bewust ben dat dit een ingrijpende keuze is, ben ik van mening dat die keuze verantwoord is als ik kijk naar de uitkomsten van het kostenonderzoek van de NZa uit 2008. Dat onderzoek liet een overwinst zien van € 366 miljoen. Later is dit bedrag als gevolg van een aantal correcties, waaronder een correctie voor de introductie van keten-dbc´s en een correctie voor M&I/verrichtingen, bijgesteld naar € 172 miljoen. Mijn voorganger heeft in 2009 met de sector afgesproken dit bedrag niet te korten op de tarieven. Daar stond tegenover dat de sector werk zou maken van het beter inzichtelijk maken van prestaties, zodat er beloning naar prestatie mogelijk zou worden. Tot op heden acht ik de voortgang op dit gebied onvoldoende.
Is de korting van € 132 miljoen op de huisartsenzorg in 2012 niet strijdig met het kabinetsdoel om zorg goedkoper, dichtbij in de wijk aan te bieden, zoals geformuleerd in de beleidsbrief «Zorg die werkt»? Hoe komt het kabinetsdoel om eerstelijnszorg in de wijk te versterken dichterbij als u de budgettaire problematiek van € 1,1 miljard naar aanleiding van de Voorjaarsnota oplost door disproportionele kortingen in de eerstelijnszorg bij de huisartsen en de Geestelijke Gezondheidszorg (ggz), terwijl de overschrijdingen in 2010 in de tweedelijnszorg bij ziekenhuizen (€ 384 miljoen), medisch specialisten (€ 283 miljoen) en zelfstandig behandelcentra (ZBC)’s (€ 209 miljoen) in 2012 grotendeels ongemoeid worden gelaten.
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, te faciliteren.
Dit mag het beleid dat ik wil voeren omtrent basiszorg echter niet in de weg staan. Juist nu moeten we zoeken naar slimmere oplossingen om de kwaliteit van zorg hoog te houden, de organisatie van de eerstelijn te versterken en de rol van de patiënt bij zijn of haar behandeling te vergroten. En ik denk ook dat dit kan. Immers, hoewel de groeiruimte komend jaar minder groot is dan voorheen, komt er nog steeds geld bij voor de eerstelijnszorg. Ik vind het onze plicht om het geld dat er is op een zo slim mogelijke manier in te zetten. Wanneer de sector echter aantoonbare bewijzen heeft dat door substitutie in andere sectoren kosten worden bespaard, ben ik uiteraard bereid om in de toekomst meer geld vrij te maken voor de huisartsenzorg.
Met betrekking tot overschrijdingen in de tweedelijns somatische zorg kan worden opgemerkt dat deze niet ongemoeid blijven. Voor de vrijgevestigde medisch specialisten treedt met ingang van 2012 een beheersmodel in werking. Binnen dit model wordt uitgegaan van instellingsbudgetten, die op macroniveau inpasbaar zijn in het beschikbare budgettaire kader. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Orde van Medische Specialisten.
Daarnaast is onlangs het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord gesloten tussen de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen, ZN en VWS. In dit hoofdlijnenakkoord zijn onder andere afspraken gemaakt over een beheerste kostenontwikkeling van de ziekenhuiszorg van 2,5% vanaf 2012 (exclusief loon- en prijsbijstelling). Onderdeel van de afspraken is het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
De ZBC’s lopen met betrekking tot het kostendeel mee in het hoofdlijnenakkoord met de ziekenhuiszorg en ten aanzien van het honorariumdeel mee in de afspraken van medisch specialisten. De doorwerking van overschrijdingen worden binnen de afspraken meerjarig grotendeels gemitigeerd.