Het bericht dat instanties geen signalen of dossiers hadden over zededelinquent die voogdij kreeg over twee dochters |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat instanties niets wisten over de man die zijn twee dochters misbruikte?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat een zedendelinquent, die in het verleden voor incest veroordeeld is, het (eenhoofdig) gezag krijgt over zijn kinderen?
Na een scheiding kan een ouder slechts eenhoofdig gezag uitoefenen na een uitspraak van de rechter daartoe, bijvoorbeeld omdat de andere ouder niet (meer) in staat is om aan het ouderlijk gezag invulling te geven door een psychiatrische ziekte of verslaving. Een dergelijke gezagsprocedure heeft ook in de onderhavige zaak plaatsgevonden. Aan een oproep om ter zitting te verschijnen heeft de moeder geen gehoor gegeven. De Raad voor de Kinderbescherming was bij de mondelinge behandeling ter zitting aanwezig. De vader verzorgde zijn dochter al enige tijd alleen. Noch voor de rechtbank, noch voor de Raad voor de Kinderbescherming was er op basis van de informatie die ter beschikking stond, aanleiding (nader) onderzoek te (laten) verrichten.
Op het moment dat het verzoek van de vader ter zitting werd behandeld was het raadsdossier van de oudere dochter vernietigd omdat deze dochter al ouder was dan 24 jaar. De vader heeft tijdens de behandeling ter zitting van het verzoek om eenhoofdig gezag over zijn strafrechtelijke antecedenten gezwegen.
Doet de Raad voor de Kinderbescherming altijd onderzoek naar het strafrechtelijk verleden van de ouders wanneer hij wordt ingeschakeld door de rechter?
De Raad voor de Kinderbescherming is geautoriseerd om het Justitieel Documentatieregister (JDR) in te zien. Bij gerechtelijke procedures over het ouderlijk gezag en/of omgang wordt niet standaard gekeken naar strafdossiers van de betreffende ouders. Overigens verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming dossiers van kinderen bewaart tot zij de leeftijd van 24 jaar hebben bereikt? Zo ja, vindt u het wenselijk dat deze termijn wordt opgerekt? Wat zijn hiervan de consequenties? Zo nee, waarom wilt u de termijn niet oprekken?
Conform het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming wordt een kinddossier vernietigd wanneer het kind met wie de Raad bemoeienis had, 24 jaar is geworden. Dit is alleen anders als sprake is van ontheffing van het gezag of bij adoptie, in welke gevallen een dossier levenslang bewaard blijft. Zie voor het overige het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wordt bij gerechtelijke procedures over het ouderlijk gezag en/of omgang en/of hoofdverblijfplaats kinderen standaard gekeken naar strafdossiers van de betreffende ouders? Zo nee, bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat standaard gekeken wordt of een ouder voor een (zeden)delict is veroordeeld?
Bij gerechtelijke procedures over het ouderlijk gezag en/of omgang wordt zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 niet standaard gekeken naar strafdossiers van de betreffende ouders.
Ik vind het van belang dat er een sluitende aanpak komt voor die zaken waarin het risico op herhaling van een ernstig misdrijf en daarmee een bedreiging voor het kind groot is. Wat mij betreft gaat het dan niet alleen om het verkrijgen van zicht op een eventuele strafrechtelijke voorgeschiedenis van een gezinslid bij zaken betreffende omgang en gezag, maar ook bij de besluitvorming inzake een jeugdbeschermingsmaatregel. In vervolg op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het rapport «Over de fysieke veiligheid van het kind» alsmede de aanbevelingen op dit punt in een tweetal rapporten van de Inspectie jeugdzorg2 wordt momenteel met veldpartijen gewerkt aan het opzetten van een (beleids)kader om in dossiers zicht te krijgen op eventuele voorgeschiedenissen. Het hiervoor besprokene zal bij het opzetten van dit kader worden betrokken. Daarbij zal gelden dat in een zaak als de onderhavige die bij de Raad voor de Kinderbescherming aanhangig is, de Raad steeds het JDR inziet. Verder geldt dat het kinddossier van andere kinderen uit het gezin bij de Raad voor de Kinderbescherming lang genoeg na hun minderjarigheid beschikbaar moet blijven. Bekeken wordt op welke wijze dat in de uitvoeringspraktijk van de Raad zijn beslag kan krijgen en hoeveel langer dan tot het 24e levensjaar jaar het kinddossier moet worden bewaard. Voorstelbaar is dat het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming daartoe wordt aangepast. Daarmee wordt de kans op herhaling aanzienlijk verkleind, waarbij ik meteen opmerk dat een incident niet 100% kan worden voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief van 31 januari 20113 zal uw Kamer periodiek geïnformeerd worden over de voortgang bij de uitwerking van de aanbevelingen. Ik zal dan ook ingaan op de onderhavige kwestie.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat wel standaard gecontroleerd wordt of een voogd voor een (zeden)delict veroordeeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het wenselijk dat er een wettelijk systeem komt om in de gaten te houden of zedendelinquenten na een delict (opnieuw) kinderen op de wereld zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de mogelijke (nadelige) consequenties?
De maatregelen die kinderen van zedendelinquenten betreffen, worden besproken in het kader van het op te zetten (beleids)kader genoemd in het antwoord op de vragen 3–6. Of een wettelijk systeem wenselijk is om in de gaten te houden of zedendelinquenten wederom een gezin vormen, hetgeen aandacht behoeft van de Raad voor de Kinderbescherming, wordt daarbij meegenomen.
De actuele situatie ten aanzien van medicinale cannabis |
|
Pia Dijkstra (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een recent artikel in de Annals of Oncology waaruit blijkt dat medicinale cannabis de eetlust van kankerpatiënten verbetert?1
De resultaten van dit onderzoek bevestigen de therapeutische werkzaamheid van cannabis. De behandeling van kankerpatiënten die chemotherapie ondergaan is een van de indicaties die in de brochure en op de website van het Bureau voor Medicinale Cannabis staan.
Is het correct dat het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) na het algemeen overleg over de initiatiefnota «Toegankelijker medicinale cannabis» de recente klinische literatuur over medicinale cannabis heeft verzameld en dat de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) op basis van deze verzamelde literatuur een inschatting heeft gemaakt of een beoordeling van de rationele farmacotherapie zinvol is? Zo nee, wanneer zal deze inschatting worden gemaakt? Zo ja, wat was de uitkomst van de beoordeling?
Ja, dit is correct. Met de CFH is gesproken over de haalbaarheid van zo’n beoordeling. Volgens de CFH zijn sinds de laatste beoordeling nieuwe gegevens beschikbaar gekomen, in de vorm van klinische onderzoeken bij diverse indicaties. De kanttekening die hierbij werd gemaakt is dat de onderzoeken niet met gestandaardiseerde medicinale cannabis zijn uitgevoerd. Verder zijn de meeste onderzoeken, voor zover de CFH kon beoordelen, niet met de voorkeurstoedieningsvorm uitgevoerd. De voorkeur van toediening gaat uit naar inhalatie of met thee. Het blijft volgens de CFH onduidelijk in hoeverre de klinische resultaten met de cannabinoïden kunnen worden gebruikt om een weloverwogen oordeel te geven over medicinale cannabis. Voorlopig is de inschatting dat een beoordeling op dit moment niet zinvol is.
Doet het BMC op dit moment zelf onderzoek naar de medische effecten van medicinale cannabis, zoals de regelgeving voor Opiumwetvergunningen voorschrijft? Zo neen, wanneer zal het BMC aan deze taak voldoen?
Afgezien van het feit dat ik van mening ben dat dit geen overheidstaak is (zie ook de reactie van mijn voorganger op de initiatiefnota van het Kamerlid Van der Ham, TK 2009–2010, 32 159, nr. 3), zie ik op dit moment geen noodzaak van het (laten) doen van onderzoek naar medische effecten van medicinale cannabis. De beleidsregel (uit Beleidsregels Opiumwetontheffingen, Staatscourant 9 januari 2003, nr. 6) waar naar verwezen wordt is indertijd opgesteld om ervoor te zorgen dat er een geneesmiddel met medicinale cannabis ter beschikking komt. In het najaar van 2003 heeft het BMC de grondstof medicinale cannabis ter beschikking gesteld die van zodanige kwaliteit is dat de apotheker deze als magistrale bereiding, oftewel een geneesmiddel, aan de patiënt kan leveren. Hiermee is uitvoering gegeven aan de beleidsregel. Net als mijn voorganger vind ik dat er vervolgens een taak ligt voor een farmaceutisch bedrijf om een geneesmiddel op de markt te zetten en hier gaat een registratieprocedure aan vooraf.
Kunt u het overzicht van de CFH naar de Kamer sturen, of zelf een overzicht geven van de laatste stand van zaken in de wetenschap ten aanzien van – klinische testen met – medicinale cannabis?
Het literatuuroverzicht dat met de CFH is besproken treft u als bijlage aan bij deze brief.
Kunt u voor de jaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 aangeven hoeveel doktersrecepten voor medicinale cannabis zijn verstrekt, hoeveel medicinale cannabis er is verstrekt via de apotheken en om hoeveel patiënten het gaat?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar. Cijfers waar ik wel de beschikking over heb en die ik u kan geven zijn de hoeveelheden die aan apotheken zijn afgeleverd in de afgelopen jaren. Aan de hand van deze gegevens en de aanname dat de gemiddelde dagdosering 0,5 g bedraagt, kan een zeer globale schatting gemaakt worden over het aantal patiënten. Zeer globaal omdat medicinale cannabis voor verschillende indicaties gebruikt kan worden en per indicatie de dosering ook per patiënt kan verschillen. Daarnaast bepaalt ook de wijze van toediening de hoogte van de dosering en ook deze hoogte kan per patiënt verschillen.
Afgeleverd aan apotheken (kg)
Schatting patiënten
2006
58
315
2007
72
397
2008
85
468
2009
91
501
2010
102
558
Zijn er officiële schattingen ten aanzien van het aantal mensen dat op dit moment overgaat tot coffeeshopcannabis of zelfteelft, omdat de apotheekvarianten niet voldoen? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken?
Nee, voor zover ik weet zijn die er niet. Voor mijn beleid zie ik geen noodzaak dit uit te zoeken. Sinds 2003 bestaat er voor patiënten een alternatief, namelijk medicinale cannabis van het BMC waardoor ze niet meer afhankelijk hoeven te zijn van coffeeshops of zelfteelt. Het BMC heeft regelmatig contact met de patiëntenverenigingen, zoals de MS-vereniging Nederland. De vereniging geeft aan dat de meeste patiënten voldoende geholpen zijn met het huidige aanbod van het BMC.
Heeft het BMC variant MGC 1 004 van Maripharm BV ingezet als proef voor een nieuwe variant voor medicinale cannabis? Wat zijn de resultaten?
Het BMC is afgelopen maart gestart met een proef met een vergelijkbare variant, de Bedica. Dit product is afkomstig van dezelfde teler die de huidige drie varianten aan het BMC levert. Het bedrijf Maripharm is niet door de selectieprocedure van het BMC gekomen. De proef loopt nog te kort om iets over de resultaten te zeggen. Over een jaar beslis ik of de nieuwe variant structureel wordt aangeboden.
Bent u bereid andere varianten in te zetten als nieuwe variant voor medicinale cannabis, waaronder Bedropur en AI94 van Bedrocan, en Marinol? Zo neen, waarom niet?
Net als mijn voorganger sta ik niet afwijzend tegenover een eventuele uitbreiding van varianten mits dit voorziet in een substantiële behoefte. Het BMC is dan ook afgelopen maart gestart met een proef met één nieuwe variant. Zoals ik al aangaf, als dit daadwerkelijk voorziet in een substantiële vraag, dan ben ik bereid om ook deze variant structureel beschikbaar te stellen. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (TK 2009–2010, 32 159, nr. 3), is het niet haalbaar om voor iedere patiënt of zelfs een kleine subgroep een eigen variant beschikbaar te stellen. Aan het beschikbaar stellen van iedere variant zijn extra kosten verbonden. Deze extra kosten kunnen ervoor zorgen dat het BMC opnieuw geconfronteerd wordt met exploitatietekorten. Eén van de beleidsdoelstellingen was namelijk dat medicinale cannabis op een kostendekkende wijze beschikbaar zou worden gesteld. Zoals de zaken er nu voor staan functioneert het BMC kostendekkend. Een verdere uitbreiding is in de toekomst pas gerechtvaardigd wanneer aan de hierboven genoemde voorwaarden voldaan wordt. Een alternatief om het BMC kostendekkend te laten functioneren is door de extra kosten te verrekenen in de afleverprijs van de medicinale cannabis. Dit betekent ook een prijsverhoging voor de patiënt, hetgeen ik op dit moment niet wenselijk acht.
Wanneer komt er een herziene versie van de «Medicinale Cannabis informatiebrochure voor patiënten»? Wanneer komt er een herziene versie van de «Medicinale Cannabis informatiebrochure voor artsen en apothekers»?
De laatste versies van de brochures zijn van december 2009. Momenteel worden de brochures op een aantal punten aangepast en de vernieuwde versies zullen in juni van dit jaar verschijnen.
Welke zorgverzekeraars hebben medicinale cannabis in het aanvullend pakket hebben opgenomen? Welke verzekeraars vergoeden het uit coulanceoverwegingen?
Ik heb geen inzage in de aanvullende pakketten van de zorgverzekeraars. Mij is overigens wel bekend dat de Nederlandse associatie voor legale Cannabis en haar Stoffen als Medicatie (NCSM) een onderzoek onder zorgverzekeraars heeft uitgevoerd. De NCSM heeft dit onderzoek beschikbaar gesteld op haar website (www.ncsm.nl).
Bent u bereid met relevante zorgverzekeraars in overleg te treden en hen aan te sporen medicinale cannabis in aanvullende pakketten over te nemen, dan wel via een coulanceregeling te vergoeden? Zo neen, waarom niet?
Mijn departement heeft regelmatig overleg met zorgverzekeraars. Ik heb geen enkele invloed op hoe een zorgverzekeraar zijn aanvullende pakket samenstelt. Dit hoort eenmaal bij het zorgverzekeringsstelsel waarvoor we hebben gekozen. Het enige wat ik kan doen en dat is ook al gedaan, is voorlichting geven over medicinale cannabis en wat de rol van het BMC is op dit gebied. Mijn voorganger heeft uw Kamer vorig jaar juni het verslag van deze voorlichtingsbijeenkomst gestuurd (TK 2009–2010, 32 159, nr. 6). Het aansporen van de zorgverzekeraar om alleen dit specifieke product in zijn aanvullende pakket op te nemen vind ik niet juist.
Wat zouden op dit moment de financiële consequenties zijn van het toevoegen van medicinale cannabis in het basispakket, de mogelijke voordelen – minder gebruik van andere medicijnen – meegerekend?
Op dit moment zijn onvoldoende farmaco-economische data beschikbaar die een goed beeld kunnen geven van de financiële consequenties van het toevoegen van medicinale cannabis aan het basispakket.
Welke fabrikanten staan op het punt staan om via klinische trials nationaal en internationaal naar de registratie van medicinale cannabis toe te werken? Wat is de prognose van aanbieding aan de autoriteiten, en registratie?
Ik heb geen toegang tot dit soort gegevens. In Nederland is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) betrokken bij de verschillende fasen van het klinisch onderzoek. Het CBG heeft een geheimhoudingsplicht wanneer het gaat om registratieaanvragen in verband met de concurrentiegevoelige gegevens die bij het CBG worden aangeleverd. Om dezelfde reden maakt het CBG geen namen van fabrikanten bekend. Het is uiteindelijk aan de fabrikant zelf of en wanneer hij bekend maakt dat er een nieuw product aankomt. Zo laat een Brits bedrijf via de media weten dat zijn mondspray, die onder andere bestaat uit een extract van medicinale cannabis, in het Verenigd Koninkrijk en Spanje is aangeboden voor registratie. Ook is bekend dat er in Nederland ontwikkelingen zijn op het gebied van een te registreren geneesmiddel met medicinale cannabis. Mijn voorganger heeft zelfs besloten de beschikbaarheid van medicinale cannabis voorlopig voort te zetten om deze ontwikkeling een serieuze kans te bieden (TK 2007–2008, 24 077, nr. 200). Het is niet bekend wanneer dit bedrijf zijn product aan kan bieden voor registratie.
Onder welke voorwaarden bent u bereid medicinale cannabis op te nemen in het basispakket? In hoeverre wordt uws inziens op dit moment aan deze voorwaarden voldaan?
De voorwaarden voor opname in het basispakket voor medicinale cannabis zijn niet anders dan de voorwaarden die ook gelden voor andere geneesmiddelen dan wel magistrale bereidingen. Voor geneesmiddelen betekent dit dat er op zijn minst sprake moet zijn van een registratie. Voor magistrale bereidingen moet er in ieder geval sprake zijn van rationele farmacotherapie. Ik verwijs u naar de brief van mijn voorganger (TK 2009–2010, 32 159, nr. 3) waarin dit ook uitgebreid aan de orde is gekomen. Voor de beantwoording van het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Psychische problemen onder asielzoekers en de vergoeding van antidepressiva |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de psychische problemen van asielzoekers?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke mate er psychische problemen bestaan bij asielzoekers? In welke mate is er sprake van dat psychische problemen relatief vaker voorkomen bij asielzoekers?
Onderzoek naar de mate van psychische problemen bij asielzoekers in vergelijking met andere groepen is recentelijk niet uitgevoerd. Het laatste onderzoek heeft plaatsgevonden in 2006 waarbij op basis van interviews onder asielzoekers in Nederland afkomstig uit Afghanistan, Iran en Somalië werd gevonden dat twee derde van de asielzoekers symptomen had van depressie en/of angst (68%) en meer dan één op de vier van posttraumatische stress-stoornis (PTSS) (28%).2 Wel is er in 2009 een overzichtsstudie3 uitgevoerd in westerse landen met de conclusie dat circa één op de tien volwassen asielzoekers in westerse landen aan PTSS lijdt, circa één op de twintig aan een zware depressie en circa één op de vijfentwintig een gegeneraliseerde angststoornis heeft.
Hoeveel asielzoekers krijgen jaarlijks professionele hulp en/of medicatie vanwege psychische problemen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid? Klopt het dat het gebruik van antidepressiva onder asielzoekers vele malen hoger is dan onder de gemiddelde Nederlandse bevolking?
In 2009 zijn circa 3 800 asielzoekers, die verblijven in de opvang van het COA, contact hebben gehad met de geestelijke gezondheidszorg. In zijn totaliteit zijn in 2009 35 500 personen woonachtig geweest bij het COA, dit zou neerkomen op 10%.
Zowel in 2009 als in 2010 is op jaarbasis circa € 18 miljoen uitgegeven aan de gehele geestelijke gezondheidszorg voor asielzoekers. De prognose voor 2011 op basis van de eerste vier maanden laat hier geen afwijkend beeld in zien. Het gebruik van antidepressiva onder asielzoekers is niet vele malen hoger dan dat onder de Nederlandse bevolking. In 2009 lag het gebruik van antidepressiva onder volwassen asielzoekers circa 10% boven dat van de volwassenen in Nederland onder de zorgverzekering.
Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers en hoeveel ex-asielzoekers de afgelopen tien jaar om het leven zijn gekomen door suïcide en andere vormen van niet-natuurlijke dood? Hoeveel asielzoekers hebben een serieuze poging tot suïcide ondernomen? In hoeveel van deze gevallen is een onderzoek ingesteld en aan wie is daarover gerapporteerd? In hoeveel van deze gevallen is nagegaan of tijdens of na het behandelen van het asielverzoek bij de betrokken instanties bekend was dat er een mogelijk risico op suïcide bestond?
Vanaf 2002 bestaat een registratie door GGD Nederland van het aantal asielzoekers die zijn overleden hetzij door suïcide of andere niet-natuurlijke doodsoorzaken. In de periode 2002 tot en met 2008 zijn er 105 overlijdensgevallen van asielzoekers met een niet-natuurlijke oorzaak bekend. Hiervan betreffen 37 gevallen overlijden door suïcide. In de periode 2009 tot en met 2010 zijn drie asielzoekers overleden door suïcide. Bovenstaande cijfers betreffen alleen asielzoekers die op het moment van overlijden ingeschreven stonden bij het COA.
Wat betreft het aantal pogingen tot suïcide die worden geregistreerd door GGD Nederland, zijn in de periode van 2002 tot en met 2010 per jaar gemiddeld 40 pogingen bekend. Over 2011 zijn tot nu toe 11 gevallen bekend.
GGD Nederland en Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) onderzoeken iedere melding van een suïcidepoging door een asielzoeker. Dit onderzoek is gericht op het vergaren van gegevens ten behoeve van de zorgverlening. Partijen die uitvoering geven aan de asielprocedure zelf vormen geen onderdeel van het onderzoek.
De uitkomsten van dit onderzoek worden opgenomen in het medisch dossier en worden ter beschikking gesteld via het Huisartsen Informatie Systeem (HIS). De huisarts van de betreffende asielzoeker heeft hiermee toegang tot de uitkomsten. Het GCA informeert andere betrokken (zoals de opvanglocatie van het COA) voor zover mogelijk over het resultaat van het onderzoek.
Welke concrete maatregelen worden op dit moment genomen om er voor te zorgen dat asielzoekers voldoende en tijdige zorg krijgen bij psychische problemen?
Asielzoekers hebben in de rust- en voorbereidingstermijn van de nieuwe asielprocedure de mogelijkheid om deel te nemen aan een medisch onderzoek. Dit onderzoek heeft onder andere tot doel om de asielzoekers die dat nodig hebben de weg naar de zorg te wijzen. Asielzoekers zullen klachten als depressies, angst of andere psychische klachten doorgaans melden bij de huisarts. Om de toegankelijkheid en laagdrempeligheid van geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor asielzoekers te versterken, wordt de huisarts sinds 2010 bijgestaan door een eerstelijnsconsulent van de GGZ in de eerste lijn. Dit vereenvoudigt en versnelt de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg voor de asielzoeker. Hierbij is het principe van «stepped care» (stapsgewijze zorg) van toepassing: onnodige zorg zoveel mogelijk voorkomen door eerst naar lichtere behandelmethoden te zoeken. Indien geïndiceerd, volgt gerichte doorverwijzing van de asielzoeker. Tijdigheid van de zorg wordt ondersteund door de zorgbemiddeling door zorgverzekeraar Menzis.
In hoeverre vindt op dit moment registratie plaats bij de IND van verzoeken om medisch advies met als achtergrond «dreigende suïcide»? Bestaat er een bijzondere instructie bij de IND voor asielzoekers met psychische problemen, c.q. dreigende suïcide? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te registreren in welke mate asielzoekers geconfronteerd worden met psychische problemen, leidend tot (dreigende) suïcide? Zo nee, waarom niet?
De adviseurs van Bureau Medisch Advies (BMA) registreren bij elk uitgebracht advies een diagnose. In 2010 was 56% van de aandoeningen van psychiatrische aard. Specifieke diagnoses bij psychiatrische aandoeningen zijn onder andere PTSS, depressie en aanpassingsstoornis. Dreigende suïcide komt niet in het overzicht voor, omdat suïciderisico geen diagnose is. Suïcidale gedachten en gedragingen, en daarmee het risico op een suïcide(poging), gaan vaak gepaard met een psychische stoornis.
Voor IND hoor- en beslismedewerkers bestaat een training omgaan met traumatisering en andere medische beperkingen bij asielzoekers. Tevens is er een openbare werkinstructie (2010/13), waarin wordt een aangegeven hoe om te gaan met asielzoekers met medische problematiek, waaronder het voorkomen van psychische problemen. In de cursus en werkinstructie wordt aandacht besteed aan de wijze van communiceren met de asielzoeker met medische problemen om tot een zorgvuldig gehoor te komen. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het beslissen op zaken van asielzoekers met medische problematiek.
In hoeveel gevallen is op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 uitzetting tijdelijk achterwege gelaten vanwege dreigende suïcide? Hoe is verder gehandeld met deze asielzoekers?
Aangezien er geen registratie plaatsvindt op dreigende suïcide zijn er geen aantallen te noemen.
Wanneer uitzetting achterwege dient te blijven op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 is dit voor de duur van maximaal 1 jaar. Na afloop van deze periode kan de vreemdeling, indien nog steeds sprake is van medische problematiek waarvoor hij onder behandeling staat, opnieuw een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 of een reguliere aanvraag medisch indienen.
In welke mate betekent de wijziging per 1 januari 2011 voor vergoeding van antidepressiva en de nieuwe voorwaarde in Bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering dat antidepressiva voor asielzoekers in de praktijk niet meer worden vergoed?
Ook voor asielzoekers geldt dat de medicijnen worden vergoed die zijn opgenomen in Bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. In de Regeling Zorg Asielzoekers wordt voor de vergoeding van medicijnen verwezen naar genoemde bijlage. De vergoeding van medicijnen voor asielzoekers is gelijk aan die van Nederlandse ingezetenen. De minister van VWS heeft tijdens het VAO Medische Zorg Asielzoekers d.d. 19 april jl. aangeven dat antidepressiva onderdeel uitmaken van het reguliere zorgverzekeringspakket en derhalve ook voor asielzoekers worden vergoed als daar een medische indicatie voor is.
Vanaf 1 januari 2011 is de vergoeding van antidepressiva uit het basispakket licht ingeperkt. Aangezien goede medische richtlijnen bestaan waarin beschreven staat wanneer antidepressiva ingezet kunnen worden, is besloten de vergoeding aan te laten sluiten bij deze richtlijnen. Deze richtlijnen waren dus al opgezet door de beroepsgroep zelf. De regeling voor de vergoeding van ziektekosten van asielzoekers sluit hier onverkort op aan.
In de eerste maanden van 2011 is er geen afname waarneembaar in het gebruik van antidepressiva door asielzoekers die in de opvang van het COA verblijven.
Ondersteunt u het initiatief van de Nederlandse Vereniging van Asieladvocaten om een werkgroep op te richten om de psychische nood onder asielzoekers terug te dringen? Bent u bereid daar een bijdrage aan te leveren, en zo ja, welke?
Reeds aan het begin van de asielprocedure kan door een asielzoeker medisch advies worden gevraagd, waarbij psychische klachten aan de orde kunnen worden gesteld. Zoals ik in antwoord op vraag 5 heb aangegeven bestaat een volledige toegang tot de zorg inzake psychisch-sociale klachten. Daarnaast kan een beroep gedaan worden op artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Gezien het vorenstaande zie ik geen aanleiding om een bijdrage hieraan te leveren.
Abortus en het gebrek aan anticonceptiemiddelen op Curaçao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het promotieonderzoek van mevrouw Adriana Boersma?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een groot aantal vrouwen op Curaçao bij gebrek aan legale abortusmogelijkheden toevlucht zoekt bij kwakzalvers, waardoor in 2009 14 vrouwen wegens ernstige complicaties in het ziekenhuis belandden? Klopt Boersma’s stelling dat in landen waar abortus wél is toegestaan, zich nauwelijks complicaties voordoen?
Volgens de in het Koninkrijk geldende regels betreffen abortus, anticonceptie en seksuele voorlichting autonome bevoegdheden van de landen. Deze thema’s vallen onder verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. De Staten van Curaçao roepen haar eigen regering ter verantwoording.
Overigens valt het in algemene zin te betreuren wanneer vrouwen met ernstige complicaties in het ziekenhuis worden opgenomen naar aanleiding van een ongewenste zwangerschap.
Wat vindt u ervan dat de meeste onbedoelde zwangerschappen ontstaan als gevolg van geen of inconsequent gebruik van betrouwbare, moderne anticonceptie? Klopt het dat scholen slechte seksuele voorlichting geven, een cultureel taboe op het gebruik van anticonceptiemiddelen rust en dat de kosten van anticonceptiemiddelen voor eigen rekening blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een combinatie van een verbod op abortus, gebrekkige seksuele voorlichting en een afwijzende publieke houding jegens anticonceptie leidt tot ongewenste gevolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Curaçaose ambtgenoten om de negatieve gevolgen van het verbod op abortus, gebrekkige seksuele voorlichting en gebrekkige praktische beschikbaarheid en acceptatie van anticonceptie te bespreken en te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
De versnelde aanleg van liften op station Gorinchem |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Kent u het bericht «Versneld liften op station Gorinchem» van 6 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat door de verbouwing van de Merwede Lingelijn, het station Gorinchem niet meer toegankelijk is voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Was dit volgens u te voorzien?
Door sluiting van het dienstoverpad op station Gorinchem is perron 2 van dit station niet meer bereikbaar voor mensen met een motorische functiebeperking. ProRail was onvoldoende op de hoogte dat dit dienstoverpad doorgaans gebruikt werd door Arriva-personeel om mensen met een motorische functiebeperking van en naar perron 2 te krijgen.
Aan de bereikbaarheid van perron 1 is niks veranderd.
Is ProRail volgens de «wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte» verplicht om de perrons toegankelijk te hebben en te houden voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Is daar in het ontwerp van de verbouwing van de Merwede-Lingelijn rekening mee gehouden?
Nee, ProRail heeft die verplichting niet. De wet gelijke behandeling voor chronisch zieken en gehandicapten is voor het openbaar vervoer nog niet van kracht. Bij het ontwerp voor de verbouwing van de Merwede–Lingelijn is rekening gehouden met toegankelijkheidsaspecten.
Overigens is het niet altijd mogelijk tijdens een verbouwing een station toegankelijk te houden voor mensen met een motorische functiebeperking. Het bieden van een redelijk alternatief – zoals het vergoeden van een taxirit – kan dan een oplossing bieden.
Klopt het dat ProRail aan gehandicapten de kosten vergoedt van hun taxirit naar het meest dichtbij zijnde station? Geldt deze vergoeding ook voor anderen die voor hun vervoer zijn aangewezen op de lift, zoals bijvoorbeeld moeders met kinderwagens? Uit welke middelen wordt deze vergoeding door ProRail betaald?
Vanaf begin april is ProRail een taxi- en treinvergoeding gestart om op korte termijn de minder valide reiziger te compenseren voor het ongemak. De regeling geldt voor iedereen die het perron niet met de trap kan bereiken, dus ook voor mensen met kinderwagens. ProRail vergoedt dit vanuit Relatiebeheer.
Er zijn inmiddels maatregelen getroffen, zodat het dienstoverpad vanaf 1 juni 2011 heropend wordt. Hierdoor wordt perron 2 weer als vanouds bereikbaar voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Op het moment dat de lift bij perron 2 wordt opgeleverd, zal het dienstoverpad voor mensen met een mobiliteitsbeperking worden gesloten en is perron 2 van dit station definitief toegankelijk gemaakt.
Wanneer wordt de lift bij station Gorinchem opgeleverd zodat het station weer net zo toegankelijk is als de treinen die er stoppen?
Het is de verwachting dat de lift in 2013 wordt opgeleverd.
De gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klopt het dat de capaciteitsuitbreiding in de care, die is geïnventariseerd door TNO, de raming van VWS van € 175 miljoen overschrijdt? Zo ja, met hoeveel overschrijdt de inventarisatie van TNO de raming van VWS? Wat is uw analyse van de oorzaken die aan deze overschrijding ten grondslag liggen?
Het is juist dat de TNO-inventarisatie een hoger bedrag laat zien dan de gereserveerde € 175 miljoen. In het TNO-rapport wordt een bedrag genoemd van € 350 miljoen. Een deel van dit verschil wordt verklaard omdat naar verwachting meer capaciteit in gebruik zal worden genomen dan vooraf was voorzien. Een andere deel van het verschil wordt verklaard door het gegeven dat deze inventarisatie in het najaar van 2010 is uitgevoerd en projecten zijn opgevoerd waarvan het onzeker is of zij wel in 2011 in gebruik kunnen worden genomen. Ook de zorgkantoren hebben nog niet alle projecten volledig kunnen toetsen op wenselijkheid. Het bedrag dat in het TNO-rapport wordt genoemd, komt daarom zeker niet overeen met de feitelijke uitgaven die in 2011 zullen worden gedaan.
Hoe verhoudt zich dat tot het beleid1 om toekomstige overschrijdingen zo veel mogelijk te voorkomen door de kosten van nieuwe capaciteit vanaf 2011 onder de contracteerruimte te brengen? Wat zijn de oorzaken ervan dat de capaciteitsuitbreidingen blijkbaar jaar op jaar te laag worden geraamd?
Tot nu toe werden de kosten van nieuwe capaciteit vergoed buiten de contracteerruimte, waarbij slechts een globale toets plaats vond door zorgkantoren op de wenselijkheid. Vanaf 2011 zijn deze kosten onder de contracteerruimte gebracht en zal er een strikte toetsing door het zorgkantoor plaatsvinden, dit heeft een kostendempend effect. Ondanks deze toetsing is het mogelijk dat uiteindelijk de kosten hoger uit zullen vallen dan geraamd. Dit kan onder meer samenhangen met de verwachtingen ten aanzien van de groei in de diverse sectoren. Verondersteld is dat er sprake is van een incidentele hoge groei van de nieuwe capaciteit in de afgelopen jaren en dat deze zal gaan verminderen.
Hoe verhoudt het nieuwe beleid zich tot de eerdere toezeggingen voor bouwplannen met een onder het bouwregime van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) afgegeven toelating met bouw?2 Worden deze plannen – waaronder met betrekking tot de afbouw van meerpersoonskamers – gehonoreerd?
Het beleid om de exploitatielasten van capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen staat niet op gespannen voet met de besluitvorming ten aanzien van de bouwprioriteitenlijst 2008 – 2011. Op die lijst staan de voornemens die vooral betrekking hebben op renovatie en vervangende nieuwbouw. De nieuwe beleidsvoornemens zien op de volume-uitbreidingen die geen onderdeel uitmaakten van de bouwprioriteitenlijsten onder het bouwregime. Juist omdat daarop eerder geen sturing plaatsvond, konden op die titel jaarlijks overschrijdingen worden geconstateerd. Daaraan wil ik een halt toeroepen.
Dat wil niet zeggen dat de initiatieven die op de bouwprioriteitenlijst staan, waaronder initiatieven inzake afbouw meerpersoonskamers, waarvoor voor de goede orde geen toezeggingen zijn gedaan, maar een reservering is gepleegd, ook tot realisatie zullen komen. Daarvoor is met name van belang hoe initiatiefnemers hun besluitvorming richten naar de integrale tarieven zoals die vanaf 1 januari 2012 zullen worden gehanteerd. Hierover informeer ik uw Kamer zeer binnenkort.
Bent u bekend met de gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen, bijvoorbeeld dat zorgkantoren hun toezeggingen voor (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen intrekken? Wat is daarop uw reactie?
Het is bekend dat zorgkantoren zich kritischer opstellen ten opzichte van (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen. Dit is ook beoogd met het onder de contracteerruimte brengen van de exploitatiekosten van (nieuwe) capaciteit.
Bent u bekend met het feit dat zorgaanbieders hun bouwinitiatieven – voor zover qua verplichtingen nog mogelijk – noodgedwongen stil leggen dan wel geen nieuwe initiatieven ondernemen, vanwege de onzekerheid of deze straks nog bekostigd worden? Welke gevolgen heeft dit voor de voortgang met betrekking tot scheiden van wonen en zorg en de realisatie van nieuwe kleinschalige initiatieven? Hoe kan voorkomen worden dat cliënten als gevolg van deze maatregel niet bij de instelling van hun keuze terecht kunnen of daar op de wachtlijst terecht komen?
Ik hecht eraan hier aan te geven dat deze vraag naar mijn mening niets van doen heeft met de beleidswijziging ten aanzien van de contracteerruimte.
Mij is bekend dat een deel van de aanbieders hun bouwinitiatieven aanhouden of bijstellen. Overigens zijn er ook tal van instellingen die wel doorgaan met bouw of bijgestelde bouw. De reden van het tijdelijk aanhouden of zelfs afzien van investeringen van bouwinitiatieven kan sterk variëren en hangt samen met de complexiteit van afweging van investeringen. Dit kunnen perikelen zijn over bijvoorbeeld financiering. Waar vroeger financiering vanzelfsprekend was, omdat er veel en goedkoop geld in de markt was en banken risicoloos geld konden verstrekken, zijn deze nu veel kritischer. Maar ook gemeentelijke bouwvergunningen en juridische procedures kunnen voor vertraging zorgen. Ook is duidelijk dat veel instellingen zich bezinnen en hun bouwplannen nog eens tegen het licht houden.
De verwachte inkomsten zijn van groot belang voor beslissingen van instellingen. Verwachte bezetting, afspraken met zorginkopers en alternatieven voor cliënten in de omgeving zijn van belang voor de raming van de inkomsten. Over de inrichting van het bekostigingsysteem zal ik binnenkort meer duidelijkheid geven.
De eventuele vertraging in de bouw heeft als zodanig geen effect op de voortgang van het traject scheiden van wonen en zorg. Het effect op nieuwe kleinschalige initiatieven is moeilijk in te schatten. Mij is niet bekend hoeveel kleinschalige initiatieven worden getemporiseerd en zeker niet waarom. Aan de andere kant is het zo dat kleinschaliger initiatieven doorgaans makkelijker te realiseren zijn dan grootschalige en voor een organisatie door de beperktere impact minder risico betekenen.
Een temporisering van de bouw zal het aanbod aan geschikte accommodaties naar verwachting tijdelijk kleiner maken. De match tussen vraag en aanbod zal uiteindelijk in de relatie tussen cliënt, verzekeraar en zorginstelling gemaakt moeten worden.
Waarom wordt de omvang van de contracteerruimte per zorgkantoor aangehouden voor de verdeling van de eerste tranche van € 150 miljoen? Is het niet veel logischer om bij het verdelen van de beschikbare middelen te differentiëren naar de te verwachten benodigde capaciteit per regio en per branche? Wilt u erop toezien dat zorgkantoren rekening houden met de instellingen die in de komende jaren een te verwachten tekort aan intramurale voorzieningen hebben?
Uit het TNO-onderzoek komen geen grote verschillen naar voren tussen de verschillende regio’s. In overleg met de zorgkantoren is dan ook besloten de eerste tranche van € 150 miljoen evenredig te verdelen over de zorgkantoren.
Bij de toewijzing van de middelen zullen de zorgkantoren rekening houden met de verwachte tekorten aan intramurale voorzieningen. Ik zal dat onder meer monitoren via de Nederlandse Zorgautoriteit.
Bent u ermee bekend dat de onzekerheid over de capaciteitsuitbreidingen met name kleinere organisaties in de knel brengt, aangezien deze kleinere organisaties de omschakeling naar zwaardere zorgzwaartepakketten (zzp’s) willen maken vanwege de te verwachten veranderingen in het kader van scheiden van wonen en (zorg zij hebben daartoe immers vaak een toelating met behandeling nodig, maar krijgen deze nu niet meer van het zorgkantoor)?
Het is bekend dat een meer kritische opstelling door zorgkantoren ten aanzien van capaciteitsuitbreidingen vooral bij kleinere organisaties leidt tot onzekerheden. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 speelt echter een groot aantal factoren een rol bij capaciteitsinitiatieven. Goede en vroegtijdige afstemming met het zorgkantoor is daarbij van belang.
Bent u bekend met het onderzoek van ActiZ naar de zorgcontractering AWBZ 2011, waaruit blijkt dat zorgkantoren nauwelijks meerjarenafspraken maken? Wat is uw reactie op dat onderzoek in relatie tot deze problematiek?
Het onderzoek van ActiZ is mij bekend. In het onderzoek wordt verwezen naar de situatie dat zorgverzekeraars de AWBZ gaan uitvoeren voor eigen verzekerden (vanaf 2013). ActiZ doet een appel op de zorgverzekeraars om dan meer ruimte te bieden voor meerjarenafspraken. Ik vind het zinvol dat in de dialoog tussen zorgverzekeraars en aanbieder ook ruimte komt voor meerjarenafspraken. Daarbij moet overigens wel de balans worden gevonden tussen de zekerheid voor alle huidige aanbieders en de mogelijkheden voor nieuwe aanbieders of extra groei voor aanbieders die extra kwaliteit voor de cliënt leveren.
Bent u bereid op korte termijn met beleidsvoorstellen te komen waarmee zorgaanbieders de zekerheid geboden wordt voor het nemen van investeringsbeslissingen en het aangaan van verplichtingen voor initiatieven die – gelet op de tijd die nodig is voor de planontwikkeling – pas over enkele jaren in gebruik genomen gaan worden?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over mijn voornemen om de Nederlandse Zorgautoriteit een aanwijzing te geven voor het ontwikkelen van integrale tarieven. De invoering van deze integrale tarieven is voorzien per 1 januari 2012. Ze bieden de instellingen voldoende mogelijkheden om tot een afgewogen investeringsbeslissing te komen voor de komende jaren. Met deze integrale tarieven kan de instelling een business-case uitwerken en de haalbaarheid van zijn bouwplannen daaraan toetsen. Zorgaanbieders zullen voordat zij plannen tot uitvoer brengen zich met de zorgverzekeraar verstaan over het verkrijgen van een contract op termijn. Gezamenlijk zullen zij tot overeenstemming moeten zien te komen die er toe leidt dat de regionale contracteerruimte niet wordt overschreden. De gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg maakt dat ik niet langer zekerheden stel, maar randvoorwaarden bekendmaak waarbinnen partijen hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken.
Problemen in het gehandicaptenvervoer |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met de Stichting Vast is Beter?1
Ja. Ik heb bovendien naar aanleiding van uw vragen contact gehad met betreffende stichting.
Bent u zich ervan bewust dat veel gehandicapte reizigers momenteel geweigerd worden als gevolg van de strengere regelgeving in het gehandicaptenvervoer en op die wijze dus geïsoleerd raken van de maatschappij? Zo ja, deelt u de mening dat iedereen recht heeft op vervoer en dat dit probleem derhalve subiet aangepakt dient te worden?
Het uitgangspunt is dat mensen met een handicap veilig vervoerd moeten kunnen worden. Het is mij duidelijk geworden dat voornamelijk rolstoelinzittenden die niet rechtop in hun rolstoel kunnen zitten, soms door vervoerders (waaronder Valys) voor vervoer worden geweigerd. De reden hiervan is dat bij het gebruik van standaard veiligheidsgordels in rolstoeltaxi’s door rolstoelinzittenden met een afwijkende zithouding kan leiden tot gevaarlijke situaties. De betreffende vervoerders kunnen geen concessies doen aan de verkeersveiligheid, waardoor zij geen andere uitweg zien dan weigeren van vervoer.
Ik ben het met u eens dat zoveel mogelijk getracht moet worden te voorkomen dat gehandicapten maatschappelijk geïsoleerd raken. Ik ben daarom bereid om te laten nagaan of het mogelijk is om met een geringe aanpassing van de bestaande regels eventuele problemen rond de zit-lighouding op te lossen.
Bent u bekend met het feit dat er uniforme eisen zijn gesteld met betrekking tot gehandicaptenvervoer in de Regeling Voertuigen 2009, maar dat er geen uniforme eisen zijn gesteld aan de rolstoelen? Zo ja, bent u bereid om alsnog standaardeisen op te stellen voor rolstoelen, zodat het technisch mogelijk is om ieder type rolstoel te vervoeren en kunt u aangeven per wanneer wij dit kunnen verwachten?
De regeling rond het gehandicaptenvervoer is opgezet vanuit de verkeersveiligheid. Daarom moeten voertuigen waarmee rolstoelen worden vervoerd beschikken over deugdelijke vastzetsystemen en is niet geregeld dat elke rolstoel waarmee een gehandicapte zich in het verkeer wil begeven voorzien moet zijn van bevestigingspunten. Ik heb wel na laten gaan wat de kosten zijn van een eventuele verplichting voor het aanbrengen van vastzetpunten op rolstoelen en een vrije gordelloop. Die bedragen circa € 1 miljoen en komen ten laste van de AWBZ, particulieren en de verstrekkende gemeentes. Gelet op de terughoudendheid inzake nieuwe regelgeving en de kosten, zie ik geen aanleiding om over te gaan tot een verplichting. Wel is dit onder de aandacht gebracht van de VNG, terwijl mij bekend is dat op vrijwillige basis ook al aanpassingen aan rolstoelen worden aangebracht.
Deelt u de mening dat standaardgordels alleen geschikt zijn voor passagiers in een rechtop zithouding en dat passagiers met een afwijkende houding vrijgesteld zouden moeten worden van deze verplichting, zodat vervoerders gebruik kunnen maken van een aangepaste gordel? Zo ja, bent u bereid om dit in de Regeling Voertuigen, Artikel 59, lid 9 aan te passen?
Zie mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel vervoerders, waaronder Valys, passagiers met een scootmobiel weigeren om per lift in te stappen omdat dit tot ongelukken zou leiden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om de situatie waarbij ouderen nu maar zelf via het trappetje in het busje moeten klauteren te voorkomen, zodat het voor ouderen geen vrijwel onmogelijke opgave wordt om vervoerd te worden?
Verkeersveiligheid bepaalt de grens van wat vervoerders mogen doen. Hieraan kunnen geen concessies worden gedaan. Er gelden veiligheidsregels met betrekking tot het vervoer van rolstoelen en er bestaan minimale goedkeuringseisen voor liftinstallaties die gebaseerd zijn op het dragen van rolstoelpassagiers. Scootmobielen zijn zwaarder en hebben een ander zwaartepunt dan rolstoelen. De huidige voertuigen in het contractvervoer zijn er niet altijd op ingericht om deze in te laden terwijl de passagier op de scootmobiel blijft zitten. Analoog aan de specifieke regelgeving voor rolstoelen dient ook de veiligheid van passagiers op scootmobielen bij taxivervoer vooropgesteld te worden. De verantwoordelijkheid voor handhaving van dit uitgangspunt berust bij de vervoerder. Dit betekent dat, afhankelijk van het ingezette vervoermiddel en per individuele situatie moet worden beoordeeld, op welke wijze het vervoer veilig kan plaatsvinden.
Gelet op de kosten acht ik het niet opportuun hiervoor maatregelen te nemen.
Uiteraard is het van belang dat de vervoerder met betrokkene zo goed mogelijk omgaat met deze situatie, bijvoorbeeld door adequate assistentie te verlenen bij het betreden en het verlaten van het voertuig.
Bent u bereid om de door de Stichting Vast is Beter in ontwikkeling zijnde extra beugel voor scootmobiels over te nemen en verplicht te stellen voor alle gehandicapte vervoerders, zodat iedere gehandicapte weer vervoerd kan worden?
Uit mijn overleg met de Stichting Vast=Beter is gebleken dat zij geen extra beugel voor scootmobielen in ontwikkeling heeft. Wel ontwikkelen zij een riem voor achterop de voertuiglift, die moet verhinderen dat rolstoelen daarvan afvallen.
Kunt u de beantwoording van deze vragen uiterlijk één week voor het algemeen overleg Doelgroepenvervoer van 28 april 2011 doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar wel zo mogelijk voor het algemene overleg van 28 april 2011.
Topklinische geestelijke gezondheidszorg (ggz) die ggz-hulp lokaal uitlsuit |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie dat indien iemand (in Brabant) een ambulante behandeling topklinische ggz krijgt in een landelijke instelling er geen ambulante zorg in de vorm van Functie Assertive Community Treatment ((F)ACT) in de gemeente wordt geboden?
Ik ben niet bekend met deze specifieke casus. Ik kan u echter melden dat er geen formele beperking is voor het leveren van zorg door meerdere zorgaanbieders. Zowel topklinische geestelijke gezondheidszorg (ggz) als (F)ACT kan worden ingekocht door zorgverzekeraars, en worden bekostigd op basis van de dbc ggz systematiek. In de tweedelijns curatieve ggz is het toegestaan dat een zorgaanbieder een deel van de behandeling uitbesteedt aan een andere zorgaanbieder. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het beleid hiervoor vastgesteld in de beleidsregel «tarifering onderlinge dienstverlening GGZ Zvw» (CU 5028). Indien sprake is van onderlinge dienstverlening, brengt de zorgaanbieder die de prestatie levert de kosten daarvan in rekening aan de zorgaanbieder die de prestatie bij de uitvoerder heeft aangevraagd. Er hoeft dus geen financiële belemmering te zijn voor het gelijktijdig leveren van (F)ACT en topklinische ggz. Daarnaast is het op dit moment mogelijk dat een zorgaanbieder hiertoe een eigenstandige dbc met zorgtype «icc en medebehandeling» opent. De NZa heeft besloten dat deze tweede mogelijkheid per 2012 verdwijnt, omdat het uitgangspunt van de dbc-systematiek is dat er voor de behandeling van een patient in het kader van een primaire diagnose ook één dbc wordt gedeclareerd.
Ik kan op basis van de informatie over de casus niet beoordelen in hoeverre het hier beleid van de lokale aanbieder van zorg betreft, of dat de patiënt op basis van specifieke zorginhoudelijke overwegingen terug is verwezen naar specialistische zorg. In het algemeen kan ik wel stellen dat patiënten vrij zijn in de keuze voor een zorgverlener. Dit betekent dat zij het recht hebben te kiezen door wie zij behandeld of onderzocht willen worden. Er zijn wel verschillende beperkingen aan dit recht. Indien een patiënt van mening is dat onterecht zorg wordt geweigerd, kan deze patiënt contact opnemen met de patiëntvertrouwenspersoon van de betreffende instelling, of een klacht indienen bij de klachtencommissie van de instelling.
Is bekend hoeveel mensen er naast ambulante topklinische ggz-behandeling ook lokale hulp nodig hebben voor andere ggz-vragen?
Zoals ik aangaf bij vraag 1, wordt tweedelijns curatieve ggz bekostigd op basis van de dbc ggz systematiek. De dbc ggz systematiek is ingedeeld op basis van diagnoses, daarnaast worden de activiteiten geregistreerd waaruit de behandeling bestaat. Zorgaanbieders zijn verplicht een deel van deze gegevens aan te leveren bij het DBC informatiesysteem (DIS). Het DIS beheert deze informatie. Er wordt in de dbc ggz systematiek echter geen onderscheid gemaakt in type aanbieder. Dat betekent dat er in het DIS geen specifieke registratie wordt bijgehouden van het aantal patiënten dat topklinische zorg en/of lokale hulp ontvangt.
Deelt u de mening dat mensen met een ggz-vraag recht hebben op zorg dichtbij huis, zodat een dreigende crisis kan worden voorkomen of snel kan worden ingegrepen, bijvoorbeeld via (F)ACT? Is de financiering hiervan geborgd?
Zoals ik onlangs in mijn brief «Zorg die werkt» (TK 32 620, 1)heb laten weten, vind ik goede basiszorg in de buurt van groot belang, ook in de ggz. Binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het aan zorgverzekeraars om voor al hun polishouders aan de wettelijke zorgplicht te voldoen. Dat betekent dat patiënten met een psychische aandoening recht hebben op alle eerstelijns psychologische zorg en tweedelijns curatieve ggz, zoals die momenteel binnen het basispakket valt. Hierbij is sprake van een zogenaamde functionele aanspraak, die aangeeft wat er in aanmerking komt voor vergoeding, maar die niet bepaalt hoe en door wie de zorg in de praktijk geleverd wordt. De financiering hiervan is geborgd binnen het budgettair kader zorg.
Deelt u de mening dat naast lokale ggz, indien nodig, een patiënt ook recht heeft op topklinische ggz voor specialistische ambulante zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien u vindt dat basis ggz dichtbij een patiëntenrecht is en (indien nodig) topklinische ggz ook, waarom kan dit in de praktijk niet naast elkaar worden gegeven?
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven, zijn er in de praktijk wel degelijk mogelijkheden om door middel van onderlinge dienstverlening de behandeling van een primaire diagnose door verschillende instellingen te laten uitvoeren. Het is mij niet duidelijk waarom in deze casus de betreffende instellingen er voor kiezen om hier geen gebruik van te maken.
In het algemeen kan ik wel stellen dat de juiste keuze van passende zorg voor een individuele patiënt onderdeel hoort te zijn van het behandelplan, dat in onderling overleg tussen professional en patiënt wordt vastgelegd. Hierbij is de hulpvraag van een patiënt leidend. Afhankelijk van de ernst van de klachten is het al dan niet noodzakelijk om meerdere vormen van zorg gelijktijdig in te zetten. Vanuit dit oogpunt kan ik me daarom voorstellen dat er zorginhoudelijke redenen zijn om (F)ACT en topklinische ggz niet gelijktijdig aan te bieden. Dit is een medische afweging, die ik graag aan professionals overlaat.
Is het mogelijk om tegelijk twee Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) in verschillende instellingen te openen, één voor topklinische ggz voor de specialistische vraag en één voor de overige zorg dichtbij huis?
Zoals aangegeven bij vraag 2, is de dbc ggz systematiek niet ingedeeld op basis van type aanbod, maar op basis van diagnoses. Het uitgangspunt van de dbc systematiek is dat er voor de behandeling van een patiënt in het kader van één primaire diagnose ook één dbc wordt gedeclareerd. Dit is vastgelegd in de «Spelregels DBC-registratie GGZ» van DBC Onderhoud (uitzondering daarop is nu nog de bij vraag 1 genoemde mogelijkheid om een dbc van het type «icc en medebehandeling» te openen). Indien er sprake is van gelijktijdige behandeling van meerdere stoornissen of diagnoses, met elk een substantieel eigenstandige behandeling, is het wel toegestaan om gelijktijdig meer dan één dbc te openen. Er mogen in dat geval maximaal drie dbc’s per patiënt geopend worden. Overigens is het wenselijk dat als verschillende ggz-instellingen gelijktijdig één patiënt behandelen, zij deze behandeling onderling coördineren.
Wie is verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie indien iemand ambulante topklinische ggz krijgt en daarnaast voor (andere) ggz-vragen lokaal hulp nodig heeft?
Ongeacht de aard van de geleverde zorgactiviteiten is het de verantwoordelijkheid van professionals zelf om zo nodig te zorgen voor onderlinge coördinatie van zorg ten behoeve van een patiënt. Dat betekent dat ik van alle betrokken partijen verwacht dat zij eigen initiatief tonen en de verantwoordelijkheid nemen om dit mogelijk te maken.
Om te zien of er geen problemen zijn in de zorgcoördinatie, heb ik het Trimbos Instituut gevraagd om onderzoek te doen naar de financiering en vormgeving van zorgcoördinatie voor mensen met een meervoudige zorgvraag in de curatieve ggz. Ik verwacht u voor de zomer een definitieve versie van het rapport toe te kunnen zenden. Dan kunt u van mij ook een inhoudelijke reactie verwachten.
Hoe wordt de zorgafstemming tussen een landelijk functionerende ggz-instelling en een lokale ggz-instelling gecoördineerd en gefinancierd?
Financiering van zorgafstemming tussen een landelijk functionerende en lokaal functionerende ggz-instelling volgt uit de bekostigingsystematiek voor het betreffende wettelijke kader waarbinnen de zorgactiviteiten van een instelling vallen. Dat is voor de gehele ggz-sector dus de Wet Maatschappelijke Opvang (WMO), Zvw of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Forensische zorg valt daarbij onder Justitie.
Het bericht dat het ziekenhuis Bernhoven in Oss de afdeling klinische verloskunde gaat sluiten |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het voornemen van het ziekenhuis Bernhoven om vanaf 1 mei 2011 de afdeling klinische verloskunde in Oss te sluiten en te concentreren in de locatie Veghel?
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen. Het ziekenhuis Bernhoven heeft aangegeven dat er op dit moment niet genoeg O&G verpleegkundigen zijn en ook niet op korte termijn kunnen worden opgeleid om op twee locaties kwalitatief goede zorg aan te bieden. Het ziekenhuis heeft aangegeven noodzakelijkerwijs over te moeten gaan tot concentratie van de verloskundige zorg op één locatie. Aangezien de norm aanrijtijden van de ambulance in deze regio hierdoor niet in gevaar komen, komt de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg niet in het geding. De polikliniek in Oss blijft wel overdag open voor controles van de zwangeren. Zij zullen echter naar Veghel moeten om te bevallen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het ziekenhuis Bernhoven te Oss zich genoodzaakt ziet om de afdeling klinische verloskunde in Oss te sluiten omdat er te weinig gespecialiseerde verpleegkundigen zijn om op beide locaties voldoende kwaliteit te kunnen bieden?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen in het ziekenhuis Bernhoven te Oss op te lossen zodat zij de afdeling klinische verloskunde open kunnen houden?
Voor mij is het belangrijkste dat kwalitatief verantwoorde zorg wordt geboden en dat de bereikbaarheid van acute verloskunde niet in het geding komt. Aangezien het ziekenhuis aan beide zaken tegemoet gekomen is zie ik geen reden om in te grijpen.
Hoeveel andere ziekenhuizen hebben moeite hun afdeling verloskunde open te houden omdat zij een tekort hebben aan gespecialiseerde verpleegkundigen? Indien u dit niet bekend is bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Inventarisaties van de NVZ «Acute Verloskunde: praktijkonderzoek naar de gevolgen van «Een goed begin»» door Plexus en van de NVOG «Van wens naar realisatie» door Logex van eind 2010 hebben aangegeven dat op korte termijn de bewaking- en begeleidingsnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte niet haalbaar zijn aangezien er op korte termijn niet genoeg personeel beschikbaar is om aan deze normen te voldoen. Ik verwacht dan ook uiterlijk januari 2012 een gezamenlijk implementatieplan van de NVZ en NVOG waarin zij aangeven wat de tussenstappen en het tijdspad zijn om tot uitvoering van deze normen te komen. Ik verwacht wel van de ziekenhuizen dat zij in afwachting van dit implementatieplan aan de slag gaan met tussenstappen zoals het inzetten van parallelle acties in het ziekenhuis bij levensbedreigende situaties in de thuissituatie1 en het borgen van het niet alleen laten van de zwangere vrouw tijdens de bevalling.
Het ziekenhuis Bernhoven heeft aangegeven –los van deze nieuwe normen- met een zeer acuut probleem te zitten, waardoor de concentratie stap op korte termijn moet plaats vinden. Er zijn geen signalen dat er op dit moment meer ziekenhuizen met een dergelijk acuut probleem kampen.
In hoeverre komt de bereikbaarheid van de zorg in gevaar als de afdeling klinische verloskunde in Oss wordt gesloten? Hoeveel inwoners in de omgeving van Oss zullen bij het sluiten van de afdeling verloskunde van het ziekenhuis Bernhoven niet meer binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten vallen?
De bereikbaarheidsnorm van 45 minuten komt niet in gevaar in deze regio bij sluiting van de afdeling in Oss.
Klopt het dat kraamverzorgenden uit Oss en omliggende dorpen eerder dan gebruikelijk en in een eerder stadium van de bevalling naar het ziekenhuis worden verwezen? Klopt het dat daarbij de ambulance in een eerder stadium van de bevalling moet worden ingezet? Bent u het met de SP eens dat dit een verhoging van de zorgkosten inhoudt, naast een verslechtering van de bereikbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat u bevallende vrouwen bedoelt. Ik begrijp dat verloskundigen adviseren om tijdig naar het ziekenhuis te gaan in geval van een acute situatie thuis. Dit lijkt mij te allen tijde verstandig. Zoals ik al eerder in brieven heb aangegeven moet de risicoselectie door de verloskundige in de thuissituatie verbeteren.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot het rapport van de stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het zo snel mogelijk starten van een noodzakelijke behandeling?1
In principe kan ook in deze situatie, zowel thuis door de verloskundige als in het ziekenhuis door de gynaecoloog en zijn of haar team, de behandeling zo snel mogelijk gestart worden. Ik wil er bij het ziekenhuis Bernhoven wel op aan dringen dat het inzetten van parallelle acties in het ziekenhuis bij levensbedreigende situaties in de thuissituatie van groot belang is. De reistijd is in het advies van de Stuurgroep niet meegenomen. Hiervoor gelden de normen van de aanrijtijden van de ambulance, zoals gezegd, die in deze situatie niet in het geding zijn.
Hoe verhoudt deze concentratie zich tot uw antwoorden op eerdere vragen, waarbij u aangaf «de 15 minutennorm van cruciaal belang voor het verbeteren van de kwaliteit van de verloskundige zorg» te vinden? Wat is er in dit specifieke geval gebeurd met uw toezegging «Ik zal er bij de ziekenhuizen op aandringen dat zij in hun plan van aanpak afspraken maken over de beschikbaarheid van relevante professionals en hun onderlinge samenwerking om deze 15 minutennorm te halen»?2
Zie mijn antwoorden op vragen 4 en 7.
Wat gaat u ondernemen om de klinische verloskunde in Oss, een stad met meer dan 84 000 inwoners, te behouden?
De bereikbaarheidsnorm van 45 minuten zal in deze regio niet in het gedrang komen als de afdeling verloskunde in Oss sluit. Kwaliteit van zorg is in dat geval dus doorslaggevend.
Doorverwijzing bij darmkanker en darmkankerscreening |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), dat mensen met dikkedarmkanker met uitzaaiingen in de lever onvoldoende profiteren van de toegenomen kwaliteit van leveroperaties?1
Ik heb kennisgenomen van dit persbericht van de NFK.
Wat is uw reactie op de stelling van de NFK dat ondanks het steeds succesvoller worden van operaties voor het verwijderen van uitzaaiingen in de lever bij dikke darmkanker, patiënten hier onvoldoende van lijken te profiteren doordat zij geen doorverwijzing krijgen?
De NFK heeft hiermee een duidelijk signaal willen afgeven aan de behandelaars. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Wat is uw reactie op het vermoeden dat in het bericht naar voren komt dat 700 tot 900 mensen geen doorverwijzing krijgen om uitzaaiingen operatief te laten verwijderen, terwijl zij daar wel voor in aanmerking zouden moeten komen en dit mogelijk komt doordat artsen onvoldoende op de hoogte zijn van de laatste technieken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met de NFK van mening dat artsen patiënten met dikke darmkanker bij wie leverchirurgie relevant is, door moeten sturen en dat zij hun patiënten altijd moeten informeren over alle relevante behandelmogelijkheden (ook in andere ziekenhuizen)?
Ik deel die mening zonder daarbij enig voorbehoud te maken.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de NFK om meer onderzoek te doen naar het lage aantal doorverwijzingen? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
De NFK heeft mij bericht dat er reeds aanvullend wetenschappelijk onderzoek wordt verricht en dat zij verwacht eind van het jaar over meer gegevens te kunnen beschikken. Er zijn nog verschillende vragen te beantwoorden. Zo zijn er verschillende aannames gemaakt waarvan het beter zou zijn ze op gegevens te baseren. De analyses zijn niet op landelijke gegevens gebaseerd en dat is wel wenselijk. Ook zijn de analyses gebaseerd op gegevens uit 2008 en is het van belang de ontwikkelingen in de latere jaren te volgen. Dit klemt des te meer aangezien de technische ontwikkelingen voortschrijden en er naast chirurgie van levermetastasen inmiddels ook radiofrequente ablatie wordt toegepast. Voor alle toegepaste technieken is het cruciaal te weten in welke mate zij de kwaliteit van leven of de overleving kunnen beïnvloeden.
Tot slot wil ik ook graag stilstaan bij de rolverdeling. Een deel van het zoëven genoemde onderzoek is mogelijk gemaakt door de middelen die door VWS aan ZONMW ter beschikking worden gesteld. De rol die KWF Kankerbestrijding in het kankeronderzoek speelt, wil ik hier niet onbenoemd laten. Op het moment dat door onderzoek duidelijk is geworden welke behandelingen de uitkomsten gunstig beïnvloeden, is het aan de beroepsgroep om dit handelen normerend op te nemen in de richtlijnen. Vanaf dat moment zijn behandelaars aan te spreken op hun informatieverstrekking en hun verwijsgedrag. Het lijkt mij op termijn goed denkbaar dat de beroepsgroep het aantal doorverwijzingen in een indicator opneemt waarmee de navolging van richtlijnen transparant gemaakt kan worden.
Wat is op dit moment de stand van zaken inzake de Uitvoeringstoets voor screening op darmkanker? Wat zijn de precieze richtvragen voor de Uitvoeringstoets, wordt er ook gekeken naar de financiële aspecten van een eventuele invoering? Wanneer verwacht u de uitkomsten van deze Uitvoeringstoets? Bent u bereid om de Kamer een tussentijdse rapportage te verstrekken of hier in de aangekondigde preventienotitie op terug te komen?
Zoals ik zojuist aan de Kamer heb meegedeeld in de Nota gezondheidsbeleid, wil ik een bevolkingsonderzoek naar darmkanker invoeren. Ik heb de uitvoeringstoets op 7 april ontvangen en deze zojuist ter informatie aan de Kamer gestuurd. Hierin heeft het RIVM knelpunten en randvoorwaarden voor een mogelijke invoering van een bevolkingsonderzoek in kaart gebracht. Tot de onderwerpen die zijn onderzocht, behoren ook de capaciteit in de zorg en de verwachte kosten van een grootschalige screening op darmkanker.
Deelt u de mening dat screening veel leed en zorgkosten kan voorkomen? Deelt u voorts de mening dat bij een positieve uitvoeringstoets de screening zo spoedig mogelijk moet worden ingevoerd? Zo ja, op welke termijn verwacht u de screening in te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat screening op darmkanker veel leed kan voorkomen. Daarom heb ik mij ingespannen om ondanks deze moeilijke tijden geld vrij te maken voor de invoering. De voorbereiding van het bevolkingsonderzoek zal overigens nog zo’n twee jaar in beslag nemen, maar ik verwacht dat de eerste groep in 2013 gescreend kan worden.
Bent u ervan op de hoogte dat de belangrijkste spelers die betrokken zijn in de discussie rond invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker onder aanvoering van KWF Kankerbestrijding onlangs hebben aangegeven dat de bestaande bezwaren tegen invoering weggenomen kunnen worden? Hoe beoordeelt u hun stellingname en acht u dat relevant voor uw besluitvorming? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een brief ontvangen van KWF Kankerbestrijding die is ondertekend door zeventien organisaties/personen. De signalen uit het veld zijn uiteraard relevant voor mijn besluitvorming. Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek (CvB) bij het RIVM heeft op mijn verzoek het draagvlak voor een bevolkingsonderzoek onderzocht en heeft voor de uitvoeringstoets met zo’n dertig partijen gesproken. Het signaal uit het veld dat de belangrijkste bezwaren weggenomen kunnen worden, is voor mij erg belangrijk, omdat deze partijen aan de lat staan als het gaat om maatregelen die een kwalitatief goed vervolg op de screening moeten garanderen.
Deelt u de mening dat invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker uiteindelijk zal resulteren in een verlichting van de druk op de reguliere zorg? Deelt u de mening dat daardoor meer capaciteit in de reguliere zorg vrijgespeeld kan worden voor (spoedeisende) zorg voor kankerpatiënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit argument mee te laten wegen in uw besluitvorming dit voorjaar rond invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker?
Elke invoering van een bevolkingsonderzoek zal in eerste instantie juist resulteren in een grotere druk op de reguliere zorg. Dit probleem moet ondervangen worden voordat een bevolkingsonderzoek kan worden ingevoerd. Uiteindelijk zullen door de opsporing van darmkanker in vroegere stadia minder zware behandelingen nodig zijn. In hoeverre hiermee capaciteit wordt vrijgespeeld is door de lange termijn, vergrijzing en steeds betere en duurdere behandelingen niet precies te zeggen. Ik verwacht wel dat de zorgkosten voor darmkanker steeds verder zullen stijgen als er geen bevolkingsonderzoek wordt ingevoerd en heb dit gegeven mee laten wegen.
Bent u bekend met de onlangs gepresenteerde voorrangskaart voor darmpatiënten voor publieke toiletten? Wat is uw reactie op dit initiatief? Bent u bereid om de voorrangssticker te promoten in gebouwen van de Rijksgebouwendienst?
Ja. Vooralsnog laat ik deze actie en andere bewustwordingscampagnes over aan de patiëntenverenigingen, maar ik vind het een sympathieke actie.
Erkent u dat, gezien uw antwoorden op eerdere vragen dat individuele bedrijven onmogelijk een vuist kunnen maken, zowel Nederlandse hazelnootverwerkende bedrijven als grote in Nederland actieve bedrijven lid zijn van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en daarom samen een vuist kunnen maken?1 Deelt u de mening dat deze bedrijven verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het aanpakken van kinderarbeid en uitbuiting in hun productieketen? 1
In ons antwoord van 15 december 2010 is aangegeven dat bedrijven zonder meer dienen te doen wat redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om kinderarbeid in hun keten te bestrijden. Gezien het aantal betrokken productketens, de complexiteit van de individuele ketens en de door zijn omvang beperkte invloed van de Nederlandse hazelnootverwerkende industrie, zijn er beperkingen ten aanzien van wat in redelijkheid van de leden van de brancheorganisatie FNLI kan worden verwacht op het vlak van de uitbanning van kinderarbeid, waarvan in Turkije seizoensmigratie één van de meest bepalende elementen is. Mede omdat bedrijven in een markteconomie in beginsel niet kunnen worden gedwongen tot samenwerking, zijn wij op grond van de onder 2 weergegeven activiteiten van mening dat de leden van de FNLI hiermee invulling geven aan hun ketenverantwoordelijkheid.
Heeft de in de antwoorden genoemde «follow-up» met brancheorganisaties inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van de gesprekken? Zo nee, wanneer vindt dit plaats?
Er is regelmatig contact geweest met de brancheorganisatie FNLI. Naar aanleiding van de onderhavige kwestie heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. Om dit te ondersteunen heeft de FNLI aan de leden de handleiding gestuurd «Van Werk naar School, Handleiding voor bedrijven om kinderarbeid te bestrijden» van de Campagne Stop Kinderarbeid.
Daarnaast heeft de FNLI deze kwestie geagendeerd binnen de Europese samenwerkingsverbanden van de levensmiddelenindustrie (CIAA), bij de Turkse zusterorganisatie van de FNLI en bij de Turkse overheid. Ook geeft FNLI namens de Nederlandse levensmiddelenindustrie actief input aan het bedrijvennetwerk kinderarbeid. De FNLI werkt momenteel aan een ketenanalyse op geaggregeerd brancheniveau om te analyseren welke focus en aanpak voor de bestrijding van kinderarbeid in de keten een effectieve vervolgstap zou zijn. Naar aanleiding van deze uitkomsten zal onder meer bekeken worden of aanvullende suggesties of adviezen aan de leden nodig zijn.
Hebben de bedrijven binnen het Initiatief Duurzame Handel (IDH)-bedrijvennetwerk kinderarbeid zich individueel uitgesproken dat zij zich actief inzetten voor bestrijding van kinderarbeid? Zo ja, werken deze bedrijven ook individueel aan verbeterprogramma’s rondom kinderarbeid en slavenarbeid en kunt u dit rapporteren aan de Kamer?
Bedrijven werken op twee manieren samen met IDH aan het bestrijden van kinderarbeid: via het Child Labour Platform, waar IDH een secretariële rol heeft, en via de IDH sectorale verbeterprogramma’s.
Het doel van het Child Labour Platform (CLP) is om bedrijven uit vijf verschillende risicosectoren ervaringen en kennis uit te laten wisselen ten aanzien van het bestrijden van kinderarbeid in hun productieketens om zo de bestrijding van kinderarbeid te verbeteren en te versnellen. Onervaren bedrijven kunnen leren van ervaren bedrijven. Met behulp van het UN Framework for Business and Human Rights van VN-Speciaal Vertegenwoordiger John Ruggie houdt het platform het beleid en de activiteiten van deelnemende bedrijven tegen het licht en trekt lessen uit de verschillen en overeenkomsten tussen beleid en activiteiten van de platformdeelnemers.
Binnen de sectorale verbeterprogramma’s in de sectoren cacao, thee, katoen, soja, natuursteen, kweekvis en toerisme is bestrijding van kinderarbeid een integraal onderdeel. Duurzame productie in de IDH-programma’s wordt in het algemeen bepaald en getoetst door «third party certification», waarbij producenten (en spelers verder in de handelsketen) worden gecertificeerd op basis van multistakeholder duurzaamheidstandaarden. Kinderarbeid is onderdeel van de standaarden (o.a. de UTZ- en Rainforest Alliance-standaarden in de cacao- en theeprogramma’s, de RTRS-standaard in het soja programma, de BCI-standaard in het katoenprogramma en de Aquaculture Dialogue Standards in het kweekvisprogramma).
De kennis van IDH over sectorale verbeterprogramma’s wordt benut in het CLP, alhoewel de bedrijven niet formeel hebben getekend voor de uitvoering van verbeterprogramma’s op het gebied van kinderarbeid. Het CLP is ook niet bedoeld om te controleren wat de individuele bedrijven uiteindelijk doen met de kennis, maar bedrijven die er voor kiezen te participeren in het CLP geven hiermee aan daadwerkelijk te willen bijdragen aan de bestrijding van kinderarbeid in hun keten. In 2012 zal IDH een eindrapportage opstellen over de resultaten die het CLP heeft opgeleverd. Hierover zal de Kamer worden geïnformeerd.
In 2012 zal het CLP bedrijvennetwerk worden gecontinueerd onder begeleiding van de UN Global Compact.
Bent u bereid de eis te stellen dat bedrijven ook individueel verbeterprogramma’s moeten voeren en deze eis te koppelen aan deelname aan het IDH? Bent u bereid ook de voortgang van deze programma’s te rapporteren aan de Kamer?
Het IDH faciliteert maatschappelijke organisaties en bedrijven die uit eigen beweging bereid zijn ook zelf te investeren in het verduurzamen van hun ketens in de vorm van publiek-private partnerschappen. Hiermee wordt een stimulerend effect beoogd, waarbij het stellen van eisen niet goed past. De samenwerking is weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend. De bedrijven dienen zich te committeren in de gezamenlijk vastgelegde duurzaamheiddoelstellingen van een sectorprogramma. Het doel van deze programma’s is te komen tot verbeteringen in de keten, dus ook het tegengaan van kinderarbeid.
Het IDH rapporteert jaarlijks over de voortgang van haar sectorale programma’s aan de hand van een uitgebreid monitoringprotocol. De Kamer zal worden geïnformeerd over de eindrapportage van het CLP, zoals opgemerkt onder vraag 3. In de eindrapportage zal zo mogelijk ook een beeld worden geschetst van de stand van zaken rond kinderarbeid in de sectorale programma’s van IDH. In 2012 vindt een externe evaluatie plaats van het IDH, waarover de Kamer tevens zal worden geïnformeerd.
Het CLP is gericht op het stimuleren en faciliteren van wederzijds leren en uitwisselen van ervaring en kennis, om daarmee de bedrijven te helpen hun strijd tegen kinderarbeid in hun productieketens te versnellen en te verbeteren. Ook aanbevelingen ten aanzien van de implementatie van maatregelen gericht op het voorkomen en het bestrijden van kinderarbeid zijn onderwerp van discussie, maar het CLP is niet opgericht om van de deelnemende bedrijven de implementatie van verbeterprogramma’s te eisen. Het CLP heeft geen controlerende, maar een stimulerende en faciliterende functie. Het invoeren van verbeterprogramma’s blijft de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf; immers, zulke programma’s vragen per type bedrijf en per sector om een specifiek passende aanpak.
De transitie naar duurzame productie en inkoop binnen de IDH-programma’s vindt plaats op basis van certificering aan de hand van duurzaamheidcriteria. Uitbanning van kinderarbeid volgens de definitie van kinderarbeid van de ILO (ILO's Minimum Age Convention No. 138 and Worst Forms of Child Labour Convention No. 182) is belangrijk onderdeel van deze duurzaamheidcriteria.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van Nestlé dat kinderarbeid niet volledig uit te bannen is en dat kinderarbeid geen probleem is zolang de kinderen ook toegang tot school hebben? Zou u een dergelijk standpunt binnen het IDH toestaan?2
Zowel binnen het CLP als het IDH wordt kinderarbeid gedefinieerd op basis van de ILO-conventies 138 en 182. Werk dat door kinderen boven de 14 wordt uitgevoerd, beperkt blijft tot 12 uur per week, geen zwaar en gevaarlijk werk betreft en niet de schoolgang en ontwikkeling van het kind tegengaat, valt niet binnen de definitie van kinderarbeid op basis van deze conventies. De uitspraak van de directeur van Nestlé moet binnen het kader van deze definitie worden geplaatst, en is als zodanig niet strijdig met het standpunt over kinderarbeid binnen het IDH.
Deelt u de mening dat het bedrijvennetwerk kinderarbeid van het IDH geen «multistakeholder aanpak» is, omdat niet-gouvernementele organisaties geen deel uitmaken van dit netwerk? Bent u bereid dit te veranderen?
Er is bewust gekozen voor een bedrijvennetwerk, waarbij peer learning centraal staat. Er is daarbinnen wel voorzien in een structuur voor actieve inbreng van de expertise van NGO’s en andere stakeholders, zoals vakbonden. De FNV maakt deel uit van het bestuur van het bedrijvennetwerk. Een werkgroep van experts van NGO’s geeft input en kritische feedback op de activiteiten van het CLP. Zo zijn zij nauw betrokken bij de vragen rondom gezamenlijke normzetting, welke activiteiten kunnen worden aangeduid als good practices en andere vergelijkbare discussies. Op deze wijze wil het CLP een multistakeholder aanpak bevorderen.
Wanneer heeft de in de beantwoording op eerdere vragen genoemde jaarlijkse Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)-dialoog tussen Turkije en Nederland plaatsgevonden? Wat is de inzet van Nederland en wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Dit overleg heeft nog niet plaats gevonden. SZW is voornemens dit zo mogelijk nog dit jaar aan de orde te stellen.
Zijn er al gevolgen te melden over de EU-Raadsconclusies over kinderarbeid? Wat is uw inzet op dit punt?
Zoals aangegeven in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid», die de Kamer op 5 april jl. heeft ontvangen, blijft Nederland zich sterk maken voor universele ratificatie en wereldwijde implementatie van de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waaronder het verbod op kinderarbeid. Daarbij is aangegeven dat de regering haar inzet ook gestalte geeft via de EU omwille van de effectiviteit. De regering zal opvolging geven aan de EU-Raadsconclusies van juni 2010. Concreet betekent dit dat ter verdere stimulering van de EU-aanpak van kinderarbeid een expertbijeenkomst zal worden georganiseerd over de opvolging van de Raadsconclusies. De Raadsconclusies roepen de Europese Commissie onder meer op onderzoek te verrichten naar de ergste vormen van kinderarbeid in relatie tot handel en hierover voor eind 2011 te rapporteren. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen tijdens de eerder genoemde expertbijeenkomst gepresenteerd en besproken worden.
Tijdens het European Multistakeholder Forum on Corporate Social Responsibility (CSR), dat de Europese Commissie in november 2010 organiseerde, is ook gesproken over hoe de Europese Commissie de lidstaten kan ondersteunen en hoe samengewerkt kan worden bij de bestrijding van kinderarbeid3. De Mededeling over MVO die de Europese Commissie dit najaar zal uitbrengen, omvat naar verwachting eveneens nadere duiding over de verantwoordelijkheid van Europese bedrijven ten aanzien van het respecteren van mensenrechten.
Is al meer te melden over het initiatief van de Turkse kinderbescherming samen met de Internationaal Labour Organisation (ILO) en de Turkse ministeries van Arbeid en van Onderwijs om er voor te zorgen dat kinderen van seizoenarbeiders in de toekomst naar school kunnen?
Ankara University rondt dit voorjaar een onderzoek af naar seizoensarbeid, waarbij ze tevens kijken naar de mogelijkheden voor kinderen om op afstand van hun woonplaats toch naar school te gaan. Verder is er binnen de Turkse overheid, onder leiding van het Ministerie van Arbeid, een interdepartementale werkgroep opgericht die zich buigt over deze materie. De Nederlandse ambassade in Ankara doet navraag bij de Turkse overheid over de voortgang en resultaten van dit initiatief.
Zorg voor kinderen met een meervoudige zorgvraag |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending, waarin o.a. de moeder van Lucas haar verhaal doet?1
Ja.
Staat u nog steeds achter het principe dat mensen mogen kiezen uit zorg in een instelling en/of natura?
Mijn uitgangspunt blijft dat cliënten mogen kiezen bij welke zorgaanbieder zij de zorg in natura willen afnemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in theorie mensen keuzevrijheid in zorg hebben, maar in praktijk niet, want Lucas heeft autisme en is licht verstandelijk beperkt en krijgt daarvoor een Persoongebonden Budget (PGB) voor verzorging en begeleiding, maar niet voor behandeling? Deelt u de mening dat er ook een PGB voor de behandeling beschikbaar moet komen? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet en hoe moet Lucas dan behandeld worden?
Vanaf de invoering van het pgb is het nooit mogelijk geweest om het pgb in te zetten voor behandeling en dat uitgangspunt deel ik nog steeds. Ik vind het uit kwalitatief oogpunt niet verantwoord dat het pgb kan worden ingezet voor de functie Behandeling. Alleen de professionele behandelaar kan mijns inziens beoordelen welke behandeling nodig is en of de behandeling tot goede resultaten leidt. Deze beoordeling wil ik niet bij de budgethouder neerleggen.
Deelt u de mening dat het Centrum voor Consultatie en Expertis (CCE) ook moet kunnen begeleiden/bemiddelen indien complexe zorg via een PGB wordt aangevraagd? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het pgb is uitdrukkelijk bedoeld voor cliënten die zelf in staat zijn hun zorg in te kopen. Bij keuze voor pgb is de cliënt zelf verantwoordelijk voor de inkoop van zorg, dat is inherent aan het pgb.
Het niet vergoeden van een kuur in Davos voor ernstig zieke longpatiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het gegeven dat verzekeraar Univé via een kort geding is gedwongen een kuur in Davos te vergoeden voor een ernstig zieke astmapatiënt waarvoor in Nederland geen goede behandeling voorhanden is?1
Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over een verstrekkingengeschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar noch over een uitspraak van de rechtbank hierover.
Onderkent u de gesignaleerde trend van de kliniek en de patiëntenvereniging Nederland Davos dat verzekeraars in toenemende mate de behandeling in het Nederlandse ziekenhuis in Davos weigeren, ondanks medisch adviezen van de behandelend specialist bij patiënten waar de behandeling in Davos een laatste redmiddel is? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Ik heb geen zicht op de mate waarin verzekeraars verstrekkingen aan verzekerden weigeren. Ik heb evenmin zicht op het aantal procedures dat bij de rechtbank hieromtrent wordt gevoerd en hoe deze uitpakken voor de verzekeraar danwel de verzekerde. Ik heb bij de SKGZ (Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen) navraag gedaan of zij op basis van de voorgelegde klachten en geschillen een trend zien. Het SKGZ herkent deze trend echter niet. Zij hebben sinds 2006 in zes kwesties betreffende een (voorgenomen) verblijf in het Nederlands Astmacentrum in Davos (NAD) bemiddeld. De Geschillencommissie heeft sinds 2006 geen bindende adviezen gegeven, er is op dit moment één geschil in behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraars vrijwel alle procedures als het gaat om behandeling van longpatiënten in Davos verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet ongepast dat Univé zegt het besluit van de rechter te respecteren maar haar beleid inzake Davos niet te veranderen? Is een zorgverzekeraar er niet om die zorg te vergoeden die «state of the art» is?
Opname en behandeling in een astmacentrum behoort tot een te verzekeren prestatie krachtens de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelgeving. Het CVZ heeft op verzoek van een zorgverzekeraar op 25 februari 2008 een uitspraak gedaan inzake de behandeling in het NAD. In dit advies geeft het CVZ aan dat de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt is voor de medische indicatie voor opname in een astmacentrum (of voor een medische behandeling van welke aard dan ook). Een medisch specialist kan de indicatie voor opname in een astmacentrum, of specifiek voor behandeling in het NAD, geven. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen, mede op basis van de medische indicatie van de medisch specialist, of een verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op opname en behandeling in het NAD. De individuele omstandigheden van het geval geven hierbij de doorslag en er mag een doelmatigheidsafweging worden gemaakt. In het bijzonder moet worden afgewogen of ambulante begeleiding niet voldoende is. Voor opname in het NAD geldt overigens dat het hebben van een allergie voor huisstofmijt een doorslaggevende rol kan spelen. Het NAD is namelijk zo hoog gelegen dat hier de huisstofmijt niet kan leven.
Wat acht u uw rol in deze? Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun rol als zorgverzekeraar die het belang van de patiënt centraal hoort te stellen?
Zoals ik aan heb gegeven in mijn reactie op vraag 1, ga ik niet over geschillen tussen zorgverzekeraars en verzekerden. De rechten van de verzekerde zijn vastgelegd in de zorgpolis, dat is de overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zorgverzekeraar waarin de gesloten zorgverzekering is vastgelegd. De zorgverzekering moet voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld. Indien zich een (verstrekkingen)geschil voordoet tussen een verzekeraar en een verzekerde, kan de verzekerde terecht bij de SKGZ. Ook de weg naar de rechtbank staat open.
Is het wenselijk de criteria op grond waarvan patiënten in aanmerking komen voor behandeling in het astmacentrum in Davos nader te preciseren om willekeur te voorkomen? Dient niet de indicatiestelling van de specialist doorslaggevend te zijn?2 Kunt u uw standpunt nader toelichten?
De indicatiestelling van de specialist is een belangrijk, maar niet zonder meer doorslaggevend, criterium voor vergoeding uit de Zvw. De uitspraak van het CVZ biedt mijn inziens voldoende kader voor de zorgverzekeraar. Zie ook mijn beantwoording op vraag 4.
Verslaafdenzorg voor welgestelde Nederlanders in het luxueuze Jellinek Retreat Curaçao |
|
Renske Leijten |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat de afkickbehandeling in het Jellinek Retreat Curaçao per patiënt voor vier weken 17 000 euro kost, waarvan 14 000 wordt betaald door de zorgverzekering?1
Jellinek Retreat Curaçao heeft laten weten dat de intramurale behandeling in de afkickkliniek € 16 500 per vier weken kost.
De Zorgverzekeringswet kent werelddekking. Dit betekent dat een verzekerde ook bij een zorginstelling in het buitenland de zorg kan ontvangen die tot de te verzekeren prestaties behoort. Alle Nederlanders met een Nederlandse zorgverzekering krijgen, na verwijzing door hun huisarts, verslavingszorg vergoed omdat verslavingszorg onderdeel is van het basispakket. Omdat het basispakket werelddekking heeft wordt ook verslavingszorg buiten Nederland vergoed tot een bedrag conform Nederlandse maatstaven.
In de zorgverzekeringsovereenkomst tussen verzekeringsplichtige en zorgverzekeraar kan zijn bepaald dat niet de volledige kosten van de behandeling worden vergoed, maar slechts een bepaald percentage daarvan. Een verzekerde kan nooit meer kosten vergoed krijgen dan de tarieven zoals deze door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn vastgesteld.
Overigens is het kabinet voornemens de werelddekking buiten de EU af te schaffen. Dit voornemen is vastgelegd in het regeerakkoord.
Is dit bedrag vergelijkbaar met de kosten van behandeling in een afkickkliniek in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze kliniek zich profileert als een kliniek waar welgestelden zich kunnen laten opnemen?2 Is de hoge eigen bijdrage van 3000 euro exclusief vliegticket bedoeld om deze kliniek exclusief te houden?
Jellinek Retreat Curaçao geeft aan dat de clientèle bestaat uit patiënten met een inkomen van vanaf gemiddeld anderhalf á twee maal modaal.
Vindt u dit een voorbeeld van luxezorg voor rijken? Kunt u een toelichting op uw antwoord geven?
De verzekerde zorg die nodig is om van een verslaving af te raken acht ik geen luxezorg en is om die reden dan ook opgenomen in het basispakket. De locatie waar deze zorg wordt aangeboden is niet alledaags en wijkt daarmee af van wat tot nu toe gebruikelijk was. In Nederland zijn een aantal soortgelijke klinieken als Jellinek Curaçao aanwezig. Het gaat daarbij om Solutions in Voorthuizen en U-Centre in Epen.
Is het waar dat verslaafden uit Curaçao het hele bedrag zelf moeten betalen, waardoor opname in deze afkickkliniek voor verslaafden van het eiland onbereikbaar is?1 Is het waar dat rijke Nederlanders luxezorg op Curaçao krijgen, terwijl lokale verslaafden slechts een matras op de grond krijgen?3
Zoals reeds aangeven bij de beantwoording van Kamervragen van 9 april 2010 over dit onderwerp kan in beginsel iedereen zich voor behandeling in de Jellinek Retreat aanmelden, inclusief lokale verslaafden. Voor allen geldt eenzelfde tarief. In eerste instantie is de kliniek echter gericht op de markt voor medisch toerisme en niet op lokale verslaafden.
Op Curaçao maakt de verslavingszorg geen onderdeel uit van het verzekerde pakket waardoor de zorg met eigen middelen betaald moet worden. Wel is er aanbod van gratis opvang en zorg voor verslaafden op Curaçao. De verslavingszorg is een autonome aangelegenheid voor de verschillende landen binnen het Koninkrijk. Hierdoor kunnen verschillen in kwaliteit en beschikbaarheid ontstaan van de geleverde zorg.
Bent u van mening dat hier sprake is van ongelijkheid, enerzijds tussen Nederlanders onderling en anderzijds tussen rijke Nederlanders en inwoners van Curaçao?
Ja, dat is het gevolg van onderscheidende regelgeving en verzekeringspakketten als gevolg van de autonomie van elk van de landen in het Koninkrijk. Deze vorm van verslavingshulp staat open voor een ieder die de kosten die hiermee gepaard gaan kan en wil betalen. Voor lokale verslaafden in Nederland en lokale verslaafden in Curaçao staat de reguliere verslavinghulp in de betreffende landen ter beschikking.
Is het waar dat het Jellinek Resort Curaçao is betaald met financiële ondersteuning vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen, op voorwaarde dat het personeel voor ten minste 60% uit Antillianen zou bestaan, inclusief functies binnen de onderneming voor hoog opgeleiden, zoals artsen?4
Het Jellinek Resort Curaçao heeft financiële ondersteuning ontvangen vanuit het PSNA-programma. Eén van de voorwaarden was dat het bedrijf minimaal 14 medewerkers in dienst zou hebben waarvan 7 lokale personeelsleden, waaronder één lokale arts. Alle medewerkers met een daartoe relevante functie worden getraind in onder andere kennis over verdovende middelen, motiverende gespreksvoering, bejegening, cognitieve gedragstherapie, somatiek en bedrijfsveiligheid.
Wordt op dit moment aan die voorwaarde voldaan? Klopt de waarneming dat «het kamermeisje en de kokkin zo’n beetje de enige Antillianen zijn die in de kliniek werken»?1 Zo ja, is het waar dat er geen uitbetaling van het PSNA-fonds heeft plaatsgevonden, zoals toegezegd door uw voorganger?4
Zoals aangegeven bij vraag 7 moeten bij afronding van het project 14 medewerkers in dienst zijn, waarvan 7 lokaal. Op dit moment heeft men 8 lokale werknemers in dienst, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. In totaal heeft het Jellinek Resort Curaçao 25 medewerkers in dienst. De 8 lokale werknemers bestaan uit huishoudelijke krachten, verpleegkundigen en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
Opnieuw een tegenvaller in de zorg |
|
Wouter Koolmees (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overheidstekort 2010 groter dan verwacht door zorg en Antillen»?1
Ja.
Klopt het dat er in 2010 in het collectieve deel van de zorguitgaven over 2010 een extra miljard euro aan overschrijdingen zijn geweest?
Nee, de veronderstelling uit het artikel is onjuist. In de Voorlopige Rekening is voor het Budgettair Kader Zorg een overschrijding aangekondigd van 1,4 miljard euro (bij de Najaarsnota was de overschrijding 0,9 miljard euro). Dit cijfer is gebaseerd op voorlopige realisatiecijfers over 2010 en de doorwerking van realisatiecijfers 2009. Met het Jaarverslag, dat uw Kamer op de derde woensdag van mei ontvangt, worden de laatste inzichten gedeeld.
Waardoor wordt deze tegenvaller van € 1 miljard veroorzaakt?
Van de totale overschrijding van 1,4 miljard euro was 0,9 miljard euro reeds bij de Najaarsnota bekend. Deze overschrijding van 0,9 miljard euro is toegelicht in eerdere budgettaire nota’s. De belangrijkste overschrijding zijn te vinden bij: ziekenhuizen (361 miljoen euro), medisch specialisten (231 miljoen euro), ZBC’s (197 miljoen euro), zorg in natura door instellingen (606 miljoen euro) en de persoonsgebonden budgetten (194 miljoen euro). Het totaal van deze mutaties is groter dan 0,9 miljard euro. Dit komt doordat het begrotingsjaar 2010 begonnen is met een onderschrijding van het kader met 0,7 miljard euro.
De extra overschrijding van 0,5 miljard euro bij de Voorlopige Rekening is niet nader gespecificeerd omdat de gegevens in februari geen eenduidig beeld gaven van de oorzaken van de overschrijding en verdeling over achterliggende sectoren. In het Financieel Jaarverslag 2010, dat op 18 mei 2011 aan de Staten-Generaal wordt aangeboden, zijn de cijfers op basis van meer recente realisaties bijgesteld en wordt de overschrijding verder toegelicht.
Komt deze tegenvaller bovenop de reeds bekende overschrijding van het budgettair kader zorg van € 1,4 miljard?2 Hoeveel is de totale overschrijding van het budgettair kader zorg in 2010?
Nee. Zie antwoord op vraag 2.
Is de tegenvaller incidenteel of structureel? Op welke manier wordt deze tegenvaller gecompenseerd?
Zoals ik op 29 maart jl. heb laten weten (TK 32 500 XVI, nr. 128) wordt momenteel door VWS een analyse gemaakt van de realisatiecijfers over het jaar 2009 en de voorlopige cijfers voor 2010 alsmede de structurele doorwerking daarvan. Met het Jaarverslag 2010, dat u de derde woensdag in mei aanstaande ontvangt, deel ik met u een geactualiseerd beeld van de omvang van de overschrijdingen. In de voorjaarsnota 2011 wordt de omvang van de tegenvaller voor 2011 gepresenteerd.
Bent u van mening dat u genoeg doet om de alsmaar stijgende zorgkosten en de steeds nieuwe tegenvallers terug te dringen? Kunt u dit toelichten?
Hoe hard de zorguitgaven stijgen is grotendeels een beleidsmatige keuze. Dit kabinet heeft in tijden van grote bezuinigingen toch ruimte gecreëerd om de zorguitgaven met 15 miljard euro te laten stijgen over de komende vier jaar. De keuze is gemaakt met het oog op de demografische ontwikkelingen en de medisch-technologische vooruitgang. Maar zelfs deze behoorlijke stijging vergt beleid dat is gericht op het beperken van de groei van de zorguitgaven. Zonder aanvullend beleid wordt de afgesproken stijging ruimschoots overschreden.
De extra groei bovenop de reeds afgesproken 15 miljard euro gaat ten koste van andere uitgaven en hebben een steeds groter effect op de koopkracht van mensen. Teneinde de extra groei terug te dringen wordt door dit kabinet ingezet op het vergroten van de doelmatigheid in de zorg, onder meer via invoering van prestatiebekostiging en door de uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars uit te laten voeren. Maar dit betekent ook dat steeds meer moet worden overwogen wat collectief en wat individueel moet worden betaald. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de pakketuitname van de lage ziektelast en het verhogen van het eigen risico.
De vaatchirurg die spoor van calamiteiten achterlaat |
|
Johannes Sibinga Mulder , Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom duurt het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar het medisch inhoudelijk handelen van een vaatchirurg nu al 3,5 jaar?1
De reden is dat tijdens het onderzoek complicaties zijn opgetreden. Zo heeft een betrokken inspecteur fouten gemaakt en is hij inmiddels ontslagen. Dat het onderzoek meer tijd in beslag heeft genomen dan voorzien, is onzorgvuldig naar zowel de betrokken arts als naar de personen die over de arts hebben geklaagd. In een recent persbericht heeft de IGZ daarvoor haar excuses aangeboden.
Wat vindt u van de situatie dat deze vaatchirurg gewoon weer in Nederland aan de slag kan omdat het onderzoek nog niet is afgerond en de IGZ de zaak nog niet heeft voorgelegd aan de tuchtrechter?
Graag stel ik voorop dat zowel de IGZ in Nederland als in Engeland de General Medical Council (GMC) boven op deze zaak zitten en contact met elkaar onderhouden. Beide toezichtorganisaties zijn van mening dat de kwaliteit van zorg alsmede de patiëntveiligheid op dit moment niet in gevaar zijn.
Met betrekking tot uw vraag: op dit moment is er geen noodzaak tot het geven van een bevel, aangezien de vaatchirurg niet in Nederland werkzaam is. Gedurende het onderzoek was er ook geen aanleiding een bevel te geven. Een bevel werkt immers alleen in Nederland en de vaatchirurg werkte niet in Nederland. Een tuchtklacht dient de IGZ alleen in na zorgvuldige afronding van een onderzoek met als conclusie aantoonbaar verwijtbaar handelen van de beroepsbeoefenaar.
Lopen er nog meer langdurige onderzoeken tegen mogelijk disfunctionerende artsen? Zo ja, hoeveel?
In de tweedelijnszorg lopen er op dit moment vijf onderzoeken naar mogelijk disfunctionerende medisch specialisten die langer dan één jaar duren. In de eerstelijnszorg zijn dat er eveneens vijf.
Waarom is de spoedtuchtklacht van de toenmalig inspecteur Joeloemsingh uit 2008 twee weken na indiening weer ingetrokken?
De IGZ heeft de spoedklacht van de toenmalig inspecteur bij het Medisch Tuchtcollege in juli 2008 ingetrokken nadat bleek dat het onderzoek naar de feiten niet naar behoren was uitgevoerd en afgerond.
Wat heeft de IGZ tussen het intrekken van de spoedtuchtklacht en nu gedaan in deze zaak?
De zaak is in augustus 2008 overgenomen door een collega-inspecteur. Het onderzoek verliep echter moeizaam, met name ten aanzien van het verkrijgen van een oordeel van deskundigen. Er bleken ook onvoldoende harde feiten beschikbaar voor het nemen van eventuele verdere actie door de inspectie. Verder ingrijpen in het kader van de patiëntveiligheid was niet met spoed noodzakelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
In februari 2010 heeft een andere inspecteur het onderzoek overgenomen met het doel dit te versnellen. Eind april 2010 was vervolgens het concept onderzoeksrapport van bevindingen gereed voor de hoor- en wederhoorfase en is het aan het betrokken ziekenhuis en aan de vaatchirurg zelf voorgelegd. Deze hoor- en wederhoorfase heeft ca. 6 maanden in beslag genomen wegens verschil van inzichten. De periode december 2010 t/m maart 2011 is gebruikt om conclusies te trekken en verschillende passende maatregelen te formuleren. De eindconclusie (inclusief eventuele passende maatregelen) stelt de inspectie definitief vast na een eindgesprek met de betrokken vaatchirurg zelf en/of via zijn advocaat. De inspectie verwacht dit proces uiterlijk medio mei af te ronden.
Weegt de tijd die de IGZ neemt om een tuchtzaak aanhangig te maken op tegen het risico dat patiënten in de tussentijd lopen?
Ja. Er was geen risico voor patiënten. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Moeten onderzoeken van de IGZ niet sneller afgerond zijn en zo ja, welke mogelijkheden zijn er om de duur van onderzoeken te reduceren?
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1: het betreffende onderzoek had door de IGZ sneller afgerond moeten worden. De meeste grote onderzoeken door de IGZ worden binnen het jaar afgerond. In enkele gevallen treden er complicaties op. Doorgaans vanwege het verkrijgen van het benodigde oordeel van experts. Daarnaast kan in complexe zaken de hoor- en wederhoorfase meer tijd in beslag nemen.
Is het een idee om tijdens een onderzoek de betreffende arts te verbieden medische handelingen te verrichten?
Indien tijdens een lopend onderzoek naar medisch inhoudelijk handelen van een arts onomstotelijk vast komt te staan, dat de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid in gevaar is, dan kan de inspectie de betreffende arts bevelen om geen of beperkte medische handelingen te verrichten. In onderhavige casus was dat echter niet het geval. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ook heeft de IGZ tijdens het onderzoek geen strafbare feiten kunnen constateren zodat de zaak ook niet door de IZG is overgedragen aan het Openbaar Ministerie met het oog op een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten waarom op het moment dat de betreffende vaatchirurg solliciteerde bij het ziekenhuis in Winschoten, de directeur van het VieCuri ziekenhuis, waarin de arts eerder werkte, tegen zijn collega directeur uit Winschoten zijn mond hield over problemen met de arts? Kunt u toelichten waarom ziekenhuizen elkaar onderling niet informeren over dit soort zaken? Hoe beoordeelt u het feit dat deze informatie niet werd doorgegeven?
In algemene zin is het zeer ernstig wanneer een collega arts, een betrokken zorgprofessional of directeur van een instelling, weet heeft van een disfunctionerende collega en dit niet meldt aan de Raad van Bestuur en/of inspectie.
Niet genoeg kan worden benadrukt dat in selectieprocedures werkgevers, maatschapsleden maar ook verzekeraars de verantwoordelijkheid hebben referenties in te winnen. In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) de zorgaanbieder te verplichten, alvorens hij iemand voor zich laat werken, na te gaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd.
Dit zal ik ook meenemen in de brief over de toereikendheid van het huidige tuchtrecht die ik u – zoals toegezegd tijdens het debat op 10 maart jl. over de wetswijziging Wet BIG – na de zomer zal zenden.
Wat vindt u van het feit dat uit de uitzending blijkt dat de IGZ op de hoogte was van het feit dat de betreffende vaatchirurg bij zijn sollicitatie bij het ziekenhuis in Winschoten niet de waarheid heeft gesproken over de tuchtklacht die tegen hem liep? Welke instrumenten heeft de IGZ om in dit soort gevallen in te grijpen? Waarom heeft de IGZ op dat moment niet ingegrepen? Zijn de instrumenten waarover de IGZ in dit soort gevallen beschikt voldoende? Zo neen, waarom niet?
Allereerst merk ik op dat op het moment dat de betreffende vaatchirurg solliciteerde bij het ziekenhuis in Winschoten er een door een patiënt van het VieCuri Ziekenhuis ingediende tuchtklacht liep. Het gaat hier met andere woorden niet om de tuchtklacht genoemd in vraag 4. Voorts verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Daarnaast is het zo dat de IGZ alleen na een uitspraak van de tuchtrechter op de hoogte wordt gebracht van een tuchtzaak die door anderen dan de IGZ zelf is aangespannen. Evenmin is de IGZ (vooraf) op de hoogte van mobiliteit in werk van medisch specialisten. Ook speelt mee dat de praktijk laat zien dat het niet gebruikelijk is dat artsen een lopende tuchtzaak melden aan de Raad van Bestuur van de betrokken zorginstelling. Dit raakt het governance-vraagstuk in de zorg.
In algemene zin wijs ik erop dat de inspectie moet uitgaan van vertrouwen in de handelings- en meldingsbereidheid van de Raad van Bestuur, totdat er concrete signalen zijn dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd is. Het is het vak van de inspecteur om in te schatten wanneer vertrouwen niet meer gerechtvaardigd is. Dat doet hij op basis van harde feiten zoals data, meldingen en resultaten van (thematisch) onderzoek. Vanzelfsprekend doet hij dit ook op basis van zijn kennis en ervaring van het zorgveld. Dit is geen waterdicht systeem. De kwetsbaarheid zit in de mogelijkheid dat een van deze partijen zijn verantwoordelijkheid niet neemt.
Wat vindt u van de schriftelijke verklaring van de IGZ naar aanleiding van de uitzending van Argos 5 maart jl. waarin staat dat: «In het geval van vaatchirurg H. is het de vraag wat het nut is van het aanspannen van de tuchtzaak, behalve dan de symbolische waarde»? Deelt u deze opvatting van de IGZ?
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 2: ik deel de opvatting van de inspectie dat in deze casus zowel in Engeland als in Nederland de kwaliteit van zorg alsmede de patiëntveiligheid op dit moment niet in gevaar zijn. Het al dan niet aanspannen van een tuchtzaak tegen de betrokken vaatchirurg is afhankelijk van het eindoordeel van de inspectie.
Wat vindt u van de verklaring van de IGZ aan Argos dat de vaatchirurg al vier jaar niet meer woont en werkt in Nederland waardoor de veiligheid voor patiënten in Nederland nu afdoende is geborgd en er op dit moment geen patiëntrisico is? Is patiëntveiligheid van mensen in het buitenland minder belangrijk voor de IGZ? Ziet de IGZ de verantwoordelijkheid voor het handelen van vaatchirurg H. nu als een taak voor de buitenlandse inspecties en niet meer voor de Nederlandse inspectie?
De IGZ heeft geen bevoegdheid buiten Nederland. De IGZ heeft wel contact met de buitenlandse autoriteiten in het land waar de arts werkt en wisselt de noodzakelijke informatie uit. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 2, 6, 8 en 11. Daarnaast zet Nederland zich binnen Europa actief in om steun te verwerven voor een Europese «zwarte lijst» van disfunctionerende artsen en het daarbij uitwisselen van informatie op EU-niveau.
Wat vindt u van het feit dat de IGZ aan de ene kant haar fouten bij het onderzoek naar de vaatchirurg erkent en haar excuses aanbiedt maar aan de andere kant de voormalig inspecteur die deze zaak aankaart met een schadeclaim en rechtszaak dreigt?
De inspectie heeft de ontslagen inspecteur er op gewezen dat hij geen gebruik mag maken van informatie waarvan hij kennis heeft genomen gedurende zijn dienstverband bij de inspectie en waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet inzien. Dit uit hoofde van het door hem beklede ambt. Zie voorts mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van 20 april a.s. over kwaliteitzorg Cure beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Jeugdproject Wyldemerk gedwongen de deuren moet sluiten |
|
Metin Çelik (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uniek jeugdproject gedwongen deuren te sluiten»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht met de titel «Definitief einde aan leef- en leerplaats Wyldemerk» (29-03-2011) waarin aangekondigd wordt dat stichting Wyldemerk heeft besloten na het afronden van het schooljaar 2010–2011 het project te zullen sluiten.
Is het waar dat voor 43 jongeren de 24-uurs ondersteuning naar scholing en werk stopt?
Het is juist dat de 24-uurs ondersteuning door Wyldemerk naar scholing en werk na schooljaar 2010–2011 stopt. Stichting Wyldemerk heeft voor de 1e helft van 2011 bij mij subsidie aangevraagd, zoals afgesproken met uw kamer. Op basis hiervan zullen 27 leerlingen in staat worden gesteld het schooljaar 2010–2011 af te ronden danwel begeleid kunnen worden naar een plek binnen het reguliere aanbod dat de ondersteuning naar scholing of werk van deze jongeren overneemt.
Bent u bereid uw toezegging aan de Kamer gestand te doen dat de leerlingen het lopende schooljaar kunnen afmaken op de campusprojecten?
Die afspraak heb ik met uw kamer gemaakt en daar zal ik mij ook aan houden. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kun u garanderen dat deze jongeren, voor zover ze dit schooljaar niet hun diploma halen op de Wyldemerk, vanaf september een passende plek hebben op een alternatief opleidingstraject?
Die garantie kan ik u niet geven, dat is de verantwoordelijkheid van Wyldemerk. Wyldemerk is verantwoordelijk voor de begeleiding van jongeren naar een passende plek zoals opgenomen in de subsidievoorwaarden die u bekend zijn.
Ziet u nog mogelijkheden voor de Wyldemerk om als reguliere instelling voor onderwijs en jeugdzorg te worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Een ieder kan binnen de regels van de Wet op het Voortgezet Onderwijs een nieuwe school stichten.
Provincies zijn op grond van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg en subsidiëren in dat kader jeugdzorg. Contact tussen Wyldemerk en de provincie Friesland heeft niet geleid tot voortzetting van Wyldemerk.
Is het waar dat een rapport van de Inspectie van het Onderwijs ten grondslag heeft gelegen aan het besluit de Wyldemerk te sluiten? Was de inspectie wel in staat tot een afgewogen oordeel te komen over de onderwijskundige kwaliteit, gegeven de korte tijd en het beperkte aantal jongeren in de achterliggende opstartfase?
Nee, het rapport van de Inspectie van het Onderwijs is geen aanleiding en heeft ook niet ten grondslag gelegen aan het zelfstandige besluit van stichting Wyldemerk om het project te sluiten.
Welke voorzieningen blijven na de sluiting van Wyldemerk nog beschikbaar in het noorden van het land als 24-uurs opvang voor jongeren die dreigen uit te vallen en te ontsporen?
Subsidiering van jeugdzorg op grond van de Wet op de jeugdzorg is de verantwoordelijkheid van provincies. Zij hebben zicht op de 24-uurs voorzieningen voor deze jongeren.
Het verruimen van de normen voor radioactiviteit in voedingsmiddelen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Foodwatch: Noodverordening Brussel verruimt normen voor radioactiviteit in voeding»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke gronden voor verhoging van de normen voor radioactiviteit is gekozen?
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 5 van de beantwoording Kamervragen 2011Z06848 van het Kamerlid Van Gerven.
Kunt u uitleggen waarom deze verruiming van de normen niet gemeld is aan de Kamer?
De besluitvorming over deze normen is een uitvoeringsmaatregel en vindt plaats in een technisch comité in Brussel. De Europese Commissie stelt in overleg met de lidstaten uitvoeringsmaatregelen vast. In de vastgestelde noodverordening werd bovendien verwezen naar een bestaande verordening die is bedoeld om in het geval van een nucleaire noodsituatie in werking te worden gesteld.
Deelt u de mening dat radioactiviteit in voedingsmiddelen een zeer slecht effect kan hebben op de volksgezondheid, en dat de normverhoging een ongewenste en zelfs gevaarlijke maatregel is?
Ik deel uw mening dat radioactiviteit in voedingsmiddelen een zeer slecht effect kan hebben op de volksgezondheid. Ik ben van mening dat hiervoor strenge, wetenschappelijke onderbouwde normen moeten worden gehanteerd.
Deelt u de mening dat in Europa op dit moment geen sprake is van een nucleaire noodsituatie, noch van dreigende voedseltekorten, waardoor het beroep op EU-verordening 3954/1987 niet gerechtvaardigd is?
In Europa is geen sprake van een nucleaire noodsituatie. In Japan is hiervan wel sprake. Daarom was het wel noodzakelijk om maatregelen te nemen voor de importstroom van producten afkomstig uit Japan. Hiervoor werd (in eerste instantie) een beroep gedaan op verordening (Euratom) 3954/1987.
Deelt u de mening dat een invoerverbod van levensmiddelen en diervoeders uit Japan, gezien de geringe import vanuit Japan, een passender maatregel is dan het verruimen van de normen?
Ik ben van mening dat een importverbod niet proportioneel zou zijn, omdat naar verwachting de ladingen die aankomen in Europa niet besmet zijn. Met een strikte monitoring in Japan zelf en importcontroles op de luchthavens en in de zeehavens in Europa wordt dit goed bewaakt.
Bent u bereid de verhoging van de normen voor Nederland niet te accepteren, en in plaats daarvan in te zetten om invoerverboden door levensmiddelen en diervoeders vanuit Japan? Indien dit niet mogelijk is, bent u dan bereid bij de Europese Commissie in te zetten op het onmiddellijk weer hanteren van de normale normen voor voedsel en diervoeders en in plaats daarvan in te zetten op invoerverboden? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels zijn de normen aangescherpt tot op het niveau zoals deze door Japan zelf gehanteerd worden (zie beantwoording vraag 1 van Kamervragen 2011Z06848 van het Kamerlid Van Gerven). De Europese Commissie heeft deze normen in overleg met de lidstaten vastgesteld. Nederland heeft hiermee ingestemd.
Zorg voor kankerpatiënten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van 26 maart 2011 waarin aandacht werd besteed aan het verschil in zorg voor kankerpatiënten in de Verenigde Staten (VS) en Nederland?1
Ja.
Klopt het dat in Nederland behandeling met een medicijn (Nexavar), dat wel gebruikt wordt tegen nierkanker, niet gebruikt wordt tegen Gastro Intestinale Stromale Tumoren (GIST), terwijl ervaringen in de VS aantonen dat dit medicijn ook GIST tot stilstand kan brengen?
Het College voor zorgverzekeringen en de beroepsgroep van medisch oncologen hebben mij laten weten dat dat de behandeling van GIST met Nexavar zich nog in een experimentele fase bevindt. Nexavar is voor deze indicatie noch door de Europese, noch door de Amerikaanse autoriteiten geregistreerd. Er bestaan geen peer-reviewed publicaties voor deze toepassing. De beroepsgroep geeft aan dat deze therapie daarom nog niet breed wordt toegepast in Nederland. Het is overigens niet zo dat Nexavar totaal niet wordt toegepast bij GIST in Nederland. Deze experimentele therapie wordt bij een enkele patiënt met GIST toegepast.
Klopt het dat het voor patiënten met GIST die in Nederland uitbehandeld zijn relatief eenvoudig is om Nexavar te proberen, bijvoorbeeld vier weken, waarna kan worden vastgesteld of het medicijn werkt of niet, of in ieder geval de eerste indicatie kan worden verkregen? Wat is volgens u de reden dat wij dit in Nederland alsnog niet doen?
De beroepsgroep sluit niet uit dat Nexavar mogelijk effectief kan zijn bij enkele uitbehandelde individuele patiënten. Vooralsnog vindt de beroepsgroep echter dat er niet voldoende medisch-wetenschappelijke onderbouwing is om Nexavar nu een plaats in de behandeling te geven en in de behandelrichtlijnen op te nemen. Het betreft dus een experimentele behandeling. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven wordt in uitzonderlijke gevallen Nexavar wel bij GIST toegepast.
Wat is uw reactie op de stelling dat in Nederland de patiënt op zijn minst geïnformeerd moet worden over behandelingen in het buitenland of in andere Nederlandse behandelcentra, en de mogelijke kans op succes?
In de wet op de geneeskundige behandelovereenkomst is geregeld dat de cliënt geïnformeerd dient te worden over zijn behandeling. De omvang van de informatieplicht hangt sterk samen met de aandoening. Dit betekent dat de informatieplicht minder ver reikt bij eenvoudige, weinig ingrijpende of veel voorkomende behandelingen dan in het geval sprake is van gecompliceerde behandelingen waaraan voor de cliënt grote gevolgen zijn verbonden.
Klopt het dat dit zo is omdat de werking nog onvoldoende bewezen is? Zo nee, wat is dan wel de reden? Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten doen om uitsluitsel te geven over de werking van het medicijn als behandeling tegen GIST? Wat betekent dit tot dat moment voor mensen die met de huidige kennis in Nederland uitbehandeld worden geacht? Wat is uw reactie op het nieuws dat mensen in Nederland te horen krijgen dat ze uitbehandeld zijn en dat zij die vervolgens de mogelijkheden hebben om door te kunnen zoeken erachter komen dat er vervolgens in de VS nog wel verdere mogelijkheden tot behandeling zijn?
In mijn voor gaande antwoorden gaf ik reeds aan dat de behandeling van GIST met Nexavar vooralsnog onvoldoende bewezen is. Het doen uitvoeren van nader onderzoek van Nexavar bij GIST is niet de taak van de overheid. Hier ligt in eerste instantie een taak voor de fabrikant van Nexavar en voor behandelaren. Ik zal dan ook geen onderzoek laten doen naar de werking van Nexavar bij GIST.
Zeer recent zijn er nieuwe studiegegevens van Nexavar bij de behandeling van GIST beschikbaar gekomen. Als die gegevens in wetenschappelijke publicaties beschikbaar komen dan is het aan de beroepsgroep om hun behandelrichtlijn hierop desgewenst aan te passen. Ook kan het College voor zorgverzekeringen dan toetsen of Nexavar bij GIST een rationale toepassing is.
Over uitbehandelde patiënten merk ik nog het volgende op.
Het staat patiënten vrij om zelf op zoek te gaan naar experimentele therapieën in binnen- en buitenland. Ook in Nederland wordt veel onderzoek gedaan naar nieuwe behandeltoepassingen. Het is echter niet mogelijk om alle experimentele behandelingen aan te bieden, nog los van de vraag of die in Nederland dan wel in het buitenland worden toegepast.
Wat is uw reactie op de stelling dat in het Nederlandse systeem patiënten te snel worden opgegeven? Hoe verklaart u dat de beste kankercentra van de VS (zoals Dana Farber/Harvard in Boston en Memorial Sloan Kettering Cancer Center in New York) veel langer doorbehandelen dan centra in Nederland? Heeft dit met een kennisachterstand te maken, of vermoedt u dat hier andere redenen aan ten grondslag liggen? Zo ja, welke?
Ik vind uw vergelijking van de beste kankercentra van de VS met het Nederlandse systeem niet reëel. Natuurlijk zou het mooi zijn als het Nederlandse systeem dezelfde kwalitatieve zorg kan bieden als de top kankercentra van de VS die u noemt. De financiering van de zorg, de organisatie van onderzoek naar nieuwe behandeltherapieën en de toegang van de patiënt tot die zorg is tussen de VS en Nederland te veel verschillend.
Daarbij komt dat het antwoord op de vraag hoe lang je moet doorbehandelen ook een culturele context heeft. Amerikaanse artsen gaan gemiddeld langer door dan Europese artsen. Overigens is recent een fundamenteel ethisch debat ontstaan, mede gestart door Amerikaanse specialisten, over de vraag of er niet te lang wordt doorbehandeld.
Ik wil wel benadrukken dat in Nederland goede zorg aan kankerpatiënten wordt gegeven. KWF kankerbestrijding geeft aan dat de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland van hoog niveau is. De Nederlandse oncologische zorg loopt voorop in vergelijking met andere Europese landen. Daarnaast is in Nederland een basisverzekering die de toegang tot bewezen effectieve zorg regelt. Dus bewezen kankerzorg is, voor elke patiënt die daar baat bij heeft, verzekerd.
Ik denk ook niet dat u kunt stellen dat er een kennisachterstand ten opzichte van de VS is. Veel van de in Nederland richtlijnen bij kankerzorg zijn ondermeer gebaseerd op onderzoek uit de VS en andere internationale onderzoeken.
Wat is uw reactie op de stelling dat wij in Nederland te rigide zijn door wetenschappelijk bewijs te willen zien voordat een behandeling wordt overwogen en dat patiënten daardoor onnodig snel worden opgegeven.
Ik ben het niet eens met deze stelling. Er is een verschil tussen experimentele therapie en reguliere zorg. In de reguliere zorg is het goed dat er eerst wetenschappelijk bewijs moet zijn. Ik vind het belangrijk dat deze zorg op basis van behandelrichtlijnen wordt gegeven waarin dit wetenschappelijk bewijs is opgenomen.
Nu is kankerzorg een gebied waar ontwikkelingen snel gaan. Zoals ik ook in antwoord 5 heb gesteld wordt ook in Nederland veel onderzoek gedaan naar nieuwe therapieën. Juist ook in oncologie worden veel studies gedaan met nog experimentele therapieën. Dit betekent dat Nederlandse kankerpatiënten zeker niet achteraan in de rij staan als het gaat om mogelijke deelname aan klinisch onderzoek met toepassingen van geneesmiddelen die nog in de experimentfase verkeren. Ik vind dat erg belangrijk.
Klopt het dat in het Universitair Medisch Centrum (UMC) operaties worden uitgevoerd bij kankerpatiënten waar artsen elders in het land niet van weten dat deze operaties tot de mogelijkheid behoren? Zo ja, wat is uw reactie op het nieuws dat mensen daardoor ten onrechte uitbehandeld verklaard worden? Welke stappen gaat u ondernemen om de informatievoorziening voor artsen en patiënten te verbeteren?
Ik neem aan dat u in deze vraag doelt op de operaties bij levermetastasen van dikke darm kanker.
Vorig jaar juli heeft KWF Kankerbestrijding gesignaleerd in haar rapport «Kwaliteit van kankerzorg in Nederland» dat er sprake van een bepaalde mate van variatie in de kankerzorg tussen ziekenhuizen in Nederland. Het rapport gaat niet specifiek in op bovengenoemde indicatie, maar bevestigt het beeld in uw vraag dat er praktijkvariatie bestaat.
Ik heb contact gehad met de beroepsvereniging voor medische oncologie en op basis daarvan heb ik opgemaakt dat oncologen in Nederland op de hoogte zijn van effectieve behandeltherapieën bij levermetastasen van dikke darm kanker en dus ook van de operaties die in Utrecht uitgevoerd worden. Wel geeft de beroepsvereniging aan dat individuele behandelaren in overleg met hun patiënt op grond van voorgeschiedenis, het aantal levermetastasen en de verdere conditie van de patiënt tot een andere afweging met betrekking tot de vervolgbehandeling kunnen komen. Op grond van de informatie die u geeft in uw vragen, kan ik niet beoordelen of er patiënten ten onrechte uitbehandeld worden verklaard. Het lijkt mij goed dat betrokkenen met de Inspectie van de Gezondheidszorg in overleg gaan, zodat de IGZ kan beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van onderbehandeling van patiënten.
De verhoogde norm voor radioactiviteit in voedsel |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de Europese Commissie de normen voor radioactiviteit in voedsel per 27 maart 2011 aanzienlijk heeft verhoogd met een noodverordening waarbij de grens is verruimd tot:
Ja, daarvan is inderdaad enkele dagen sprake geweest. Inmiddels zijn de normen aangescherpt, en in overeenstemming gebracht met de ter zake door de Japanse overheid toegepaste normen. De huidige normen voor producten afkomstig uit Japan in noodverordening (EU) 297/2011 voor cesium-134 en cesium-137 zijn:
Klopt het dat de grens tot voor kort per kilogram voedsel en diervoeders een maximum van 600 becquerel radioactiviteit van cesium-134 en cesium-137 was, en voor babyvoeding en voor zuivelproducten nog lager: 370 becquerel?
Ja. Inmiddels zijn de desbetreffende normen bij eerdergenoemde noodverordening (EU) 297/2011 vastgesteld op 200 becquerel/kilogram.
Wat is de reden van deze verandering in tolerantiewaarden?
Direct na de ramp in Tsjernobyl zijn door de EEG in 1987 in grote haast normen vastgesteld voor alleen cesium-134 en cesium-137. Deze waren gezien de destijds vereiste spoed niet wetenschappelijk onderbouwd. Die normen zijn nu nog te vinden in verordening (EG) 733/2008.
Enige tijd later in 1987, toen de druk van de ketel was, heeft Euratom wél wetenschappelijk onderbouwde normen vastgesteld. Deze in verordening (Euratom) 3954/87 opgenomen normen zouden in geval van een nucleaire crisis van toepassing kunnen worden verklaard. Dat van toepassing verklaren is gebeurd direct na de ramp in Japan, bij bovengenoemde noodverordening (EU) 297/2011. Deze normen waren voor cesium-134 en cesium-137 minder streng ten opzichte van de in de vorige alinea bedoelde in grote haast vastgestelde normen.
Kort na de vaststelling van noodverordening (EU) 297/2011 bleek dat de daarin opgenomen normen (ook) minder streng waren dan de desbetreffende normen in Japan. Deze ongewenste situatie heeft geleid tot overleg tussen de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie. Tijdens dat overleg is besloten de strengere Japanse normen ook in de Europese Unie toe te passen. Daartoe is noodverordening (EU) 297/2011 recent aangepast. De huidige normen zijn te vinden in het Publicatieblad van de Europese Unie van 13 april 2011, nummer L 98, bladzijde 16.
Waarom werd de plotselinge verhoging van de grenswaarden, en het feit dat deze aanzienlijke verruiming betekent, niet bekend gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging betreffende de veiligheid van voedsel met radioactiviteit is er opgetreden die deze verhoging rechtvaardigt? Kunt u daarvoor een wetenschappelijke onderbouwing geven?
Zie antwoord vraag 3.
Betreft de verhoging van de normen ook baby en kindervoeding? Kan de voedselveiligheid volledig gegarandeerd worden voor alle groepen (inclusief ernstig zieken en kleine kinderen) onder alle omstandigheden?
Van een verhoging (versoepeling) is inmiddels geen sprake meer. De normstelling geldt ook voor baby- en kindervoeding. Uiteraard wordt bij alle normstellingen rekening gehouden met mogelijke risico’s voor alle groepen in de samenleving.