Het blokkeren van het amendement op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot het amendement van GroenLinks op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm)?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er door ambtenaren van uw departement onderling over dit amendement werd gesproken in termen als een «akelig amendement» en een «heel machtig wapen»? Vindt u het normaal dat er in bestuurlijke kringen op een dusdanige manier over een democratisch instrument wordt gesproken, als zijnde een gevaar voor de zittende macht?
In de betreffende e-mails wordt gesproken over de (procedurele) gevolgen van het amendement3, zoals dit oorspronkelijk was ingediend, voor het nemen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Het is gebruikelijk dat elk ingediend amendement op zijn merites wordt beoordeeld. De beoordeling werd ingegeven door de gevolgen voor de bestuurlijke slagkracht bij de bestrijding van de epidemie. Ik ben het niet met u eens dat over dit amendement is gesproken als zijnde een gevaar voor de zittende macht.
Kunt u uitleggen waarom uw departement het dusdanig onwenselijk achtte dat de oppositie een ministeriële regeling zou kunnen blokkeren die potentieel verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor de samenleving? Is het niet juist de taak van de oppositie om te waken over het parlementaire proces en ervoor te zorgen dat het kabinet zich niet te veel en op een oneigenlijke manier macht toe-eigent?
De aanname dat het Ministerie van VWS het onwenselijk achtte dat de oppositie een regeling zou kunnen blokkeren deel ik niet. Een belangrijke taak van zowel de Tweede als de Eerste Kamer is de regering te controleren. Beide Kamers beschikken daartoe over regulier instrumentarium. Ter versteviging van de parlementaire betrokkenheid bij het nemen en intrekken van maatregelen voorzag de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), zoals deze was ingediend, onder meer in een lichte voorhangprocedure4. Daarmee werd gewaarborgd dat indien noodzakelijk, mèt betrokkenheid van het parlement, snel maatregelen zouden kunnen worden genomen. De regeling zoals neergelegd in het amendement waarop de e-mails betrekking hebben (amendement nr. 7) zou ertoe leiden dat voor het nemen van maatregelen een wet nodig zou kunnen zijn. Een wetstraject zou vergaande gevolgen hebben voor de bestuurlijke slagkracht.
Kunt u uitleggen waarom het voor uw departement zo belangrijk was dat het kabinet per decreet zou kunnen regeren?
Deze aanname deel ik niet. Een belangrijk doel van de Twm was juist het creëren van een steviger democratische legitimatie van de maatregelen die nodig waren ter bestrijding van de epidemie5. Tot inwerkingtreding van de Twm werden maatregelen immers vastgesteld via noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Na inwerkingtreding van de Twm konden maatregelen -afgezien van de spoedprocedure, waarvoor een blokkeringsrecht achteraf gold – alleen worden genomen bij ministeriële regeling mèt voorafgaande betrokkenheid van het parlement. Van regeren bij decreet was geen sprake. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op hoe dit raakt aan de grondbeginselen van de parlementaire democratie en op welke manier u het verantwoord acht dat uw ministerie en/of het kabinet deze grondbeginselen op deze manier probeerde te omzeilen?
Het standpunt dat het Ministerie van VWS of het kabinet de grondbeginselen van de parlementaire democratie trachtte te omzeilen, deel ik niet. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm destijds een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Vindt u het te rechtvaardigen dat is geprobeerd om de oppositie op deze manier actief buitenspel te zetten? Zo ja, waarom?
Deze aanname deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 tot en met 5.
Wat vindt u ervan dat in de openbaargemaakte WOB-verzoeken wordt gesproken over een «machtigingswet door de Kamers jagen»? Waarom wordt er door ambtenaren van uw departement duidelijk nagedacht en gesproken over het inzetten van machtsmisbruik?
Wetgeving komt tot stand via een zorgvuldig regulier wetgevingsproces. In tijden van crisis moet dit proces, vanwege de urgente situatie, met de nodige voortvarendheid worden doorlopen. Een voortvarende behandeling sluit een zorgvuldige behandeling niet uit. Een wet door de Kamers jagen betreft beeldspraak en berust geenszins op gangbare praktijk. De woordkeuze in de e-mail is niet de mijne.
Waarom was uw departement blijkbaar van mening dat een minderheid in de Eerste en Tweede Kamer een democratisch recht wel kon worden onthouden? Kunt u uiteenzetten welke overwegingen hieraan ten grondslag lagen die dit in uw ogen zouden rechtvaardigen?
Er is beslist geen democratisch recht onthouden. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Bent u niet van mening dat ingrijpende maatregelen, zoals de coronamaatregelen van de afgelopen jaren, juist verregaand gecontroleerd, getoetst en in sommige gevallen geblokkeerd moeten worden door de oppositie? Zo ja, staat dat dan niet haaks op de manier waarop uw departement gereageerd heeft op dit amendement?
Voor ingrijpende maatregelen, zoals coronamaatregelen, is een zorgvuldig besluitvormingsproces nodig. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten. Deze balans is bij de totstandkoming van de Twm in samenspraak tussen regering en parlement vastgesteld.
Hoe kijkt uw departement op dit moment tegen soortgelijke situaties aan? Bent u, als Minister van VWS, net als uw voorganger, van mening dat de oppositie op een dergelijke manier buitenspel gezet zou mogen worden en dat het kabinet het parlementaire proces op een dergelijke manier mag omzeilen om de eigen koers door te zetten? Zo ja, waarom en in wat voor situaties vindt u dat te rechtvaardigen?
Op 14 september 2022 is het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid bij uw Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in grondslagen om collectieve maatregelen te treffen voor de bestrijding van infectieziekten met pandemisch potentieel. De betrokkenheid van de beide Kamers en de bescherming van grondrechten wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd. Dat wetsvoorstel doorloopt de gebruikelijke parlementaire procedure.
Kunt u reflecten op het feit dat sommige media met betrekking tot deze kwestie spreken over een «staatsgreep»? Wat vindt u van dit sentiment en wat denkt u dat de openbaarmaking van deze beleidslijn doet met het vertrouwen van de burger in het kabinet en het (toekomstige) coronabeleid?
Het is onderdeel van de journalistieke vrijheid om berichtgeving naar eigen inzicht te duiden. De in het nieuwsitem aangehaalde e-mails openbaren geen beleidslijn.
Hoe rijmt u deze manier van regeren met de «nieuwe bestuurscultuur» die uw kabinet zegt te willen voorstaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Britse National Health Service (NHS) van plan is om een fundamentele koerswijziging door te voeren in de behandeling van genderdysforie bij minderjarigen?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de koerswijziging van de NHS om gendertransitie bij kinderen in de vroege puberteit sterk te ontmoedigen?
Zoals ik in eerdere Kamervragen3 over dit onderwerp heb geantwoord, bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Er vindt op dit moment, in opdracht van het Ministerie van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals onder andere die van Zweden, de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People (versie4, alsmede wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard.
Begrijpt u de keuze van de NHS om voortaan terughoudend te zijn om behandelingen toe te passen bij minderjarigen met genderdysforie en een meer afwachtende houding aan te nemen, omdat genderincongruentie in veel gevallen gedurende de adolescentie verdwijnt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 staat bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
Onderkent u dat in het internationale onderzoek naar genderdysforie al lange tijd consensus bestaat over het feit dat meer dan tweederde van de jongeren die niet in vroege sociale transitie gaat na de puberteit niet meer als transgender geldt (desisters), terwijl het percentage desisters minimaal is bij jongeren die wél een vroege sociale transitie ondergaan?3
Ik heb hierover contact gehad met het Amsterdam UMC. Volgens het Amsterdam UMC zijn de richtlijnen en onderzoeken waarnaar verwezen wordt in de voetnoot al wat ouder, daarbij is het onderzoek zeer beperkt. Het klopt dat er internationaal lange tijd werd gerefereerd aan het (oudere) onderzoek dat deze proportie – die in de vraag wordt benoemd – heeft geconstateerd. Echter, dezelfde onderzoekers hebben deze cijfers intussen genuanceerd (Ristori & Steensma, 20161). Daarnaast laat recenter onderzoek in de Nederlandse context minder uitgesproken cijfers zien (Wiepjes 20182).
Op basis van uw vraag en de gestuurde onderzoeken is het daarom belangrijk een nuance te maken. De vergelijking tussen de verschillende onderzoeken en de rol van een sociale transitie binnen het proces van aanhouden of afnemen van deze gevoelens (persisteren en desisteren) moet met veel voorzichtigheid worden gemaakt doordat de onderzoeken (1) zich richten op andere landen, (2) zich richten op andere tijdsperiodes, (3) gebruik maken van verschillende onderzoek samples (klinisch verwezen kinderen en niet-klinisch verwezen kinderen).
Dit neemt niet weg dat de onderzoekers en clinici er duidelijk over zijn dat de genderidentiteit voor de puberteit en adolescentie nog sterk in ontwikkeling is, aldus het Amsterdam UMC. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf (Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, behandeling van kinderen en adolescenten module 2.1). Op zorgverleners rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid.
Vindt u het belangrijk dat jongeren zoveel mogelijk de kans krijgen om hun identiteit te ontwikkelen zonder een sociale transitie of zelfs medische behandelingen te moeten ondergaan?
Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij. Ik vind het daarom belangrijk dat mensen in vrijheid kunnen leven in overeenstemming met hun genderidentiteit en gewenste genderexpressie. Wanneer iemand besluit een sociale transitie te ondergaan (bijvoorbeeld door andere kleding te gaan dragen of een andere sociale genderrol aan te nemen) is dat een individuele keuze die betrekking heeft op iemands persoonlijke genderidentiteit en genderexpressie. De sociale transitie staat op zichzelf los van zorg of medische behandelingen. Het is dan ook niet aan het kabinet of aan zorgverleners om daarover te oordelen.
Wat betreft het ondergaan van medische behandelingen is het niet aan mij om hier een oordeel over te vormen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting van de NHS dat een vroege sociale transitie bij kinderen of pubers niet mag worden beschouwd als een neutrale handeling, maar een «actieve interventie» die significante psychologische gevolgen kan hebben voor de minderjarige?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt de grote terughoudendheid van de NHS om puberteitsremmers toe te passen bij minderjarigen vanwege het gebrek aan bewijs en kennis over de langetermijneffecten zich tot uw recente antwoorden op Kamervragen dat «vanuit medisch oogpunt (...) hormoonbehandelingen [zijn] geaccepteerd als voldoende veilig»?4
In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch is bepaald wat goede transgenderzorg is. Daarin is aangegeven dat hormonen onder voorwaarden onderdeel kunnen uitmaken van de behandeling van transgender personen (ook bij een deel van de minderjarigen). Zoals u weet wordt deze Kwaliteitsstandaard op dit moment geëvalueerd. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van evaluatie van de kwaliteitsstandaard is onder andere gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Wat betekent het door de NHS geconstateerde gebrek aan medisch-wetenschappelijke onderbouwing van puberteitsremmers voor het gebruik van dergelijke hormoonbehandelingen in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat volgens de NHS gendervragen moeten worden behandeld door een echt multidisciplinair team, dat niet alleen bestaat uit experts op het gebied van genderdysforie, maar ook deskundigen met betrekking tot kindergeneeskunde, autisme, neurologie en geestelijke gezondheid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Ik heb hier als Minister van VWS dan ook geen oordeel over. Overigens is netwerkzorg waarbij verschillende disciplines worden betrokken wel één van de uitgangspunten van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. De kwartiermaker transgenderzorg heeft zich de afgelopen jaren ook ingezet voor meer samenwerking en netwerkvorming.
Bent u bereid om in contact te treden met de betreffende autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden, om geïnformeerd te worden over de ingrijpende wijziging in deze landen in de behandeling van kinderen en jongeren met genderdysforie en de Kamer hierover te informeren?
Nee.
Zoals ik heb aangegeven bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van evaluatie van de kwaliteitsstandaard is onder andere gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Bent u in ieder geval bereid om in gesprek te gaan met de NHS of de contacten te bevorderen tussen de NHS en relevante organisaties in ons land (zoals het Zorginstituut Nederland en de Inspectie Gezondheid en Jeugd) om te bezien of de beleidswijziging van de NHS ook consequenties heeft voor transgenderzorg in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en 10.
Wordt de koerswijziging van de NHS betrokken bij de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wanneer wordt de uitkomst van deze evaluatie verwacht?
Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie rond de zomer 2023.
Acht u het noodzakelijk om, in het licht van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en uit oogpunt van medische zorgvuldigheid, ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg spoedig te laten evalueren?
Ik heb begrepen dat in het kader van de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch ook met partijen gesproken wordt over het mogelijk integreren van deze Kwaliteitsstandaard en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg. Op de uitkomsten hiervan kan ik op dit moment niet vooruitlopen.
Het bericht ‘Campagne verhaalvaccin slaat niet aan: ‘Mensen vinden dat ze genoeg prikken hebben gehad’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Campagne verhaalvaccin slaat niet aan: «Mensen vinden dat ze genoeg prikken hebben gehad»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat er weinig animo is voor een «herhaalprik»? Hoe interpreteert u de signalen uit de samenleving en het vertrouwen dat mensen nog hebben in het coronabeleid en de vaccinaties? Wat vindt u ervan dat veel mensen geen prik meer willen, omdat zij bij eerdere prikken dusdanig veel last hebben gehad van bijwerkingen? Hoe reflecteert u in dat licht bezien op uw eigen communicatie, waarin u stelt dat de bijwerkingen minimaal zijn?
Het OMT-Vaccinaties (OMT-V) heeft aangegeven dat een herhaalprik van belang is voor 60-plussers, zorgmedewerkers en mensen jonger dan 60 jaar die jaarlijks uitgenodigd worden voor de griepprik. Zij zijn daarom als eerste aan de beurt geweest en persoonlijk uitgenodigd. Voor mensen van 12 t/m 59 jaar die niet tot de griepprikgroep behoren of in de zorg werken, is de herhaalprik beschikbaar gesteld zodat zij hun eigen afweging kunnen maken. Zij zijn niet persoonlijk uitgenodigd. Tot en met zondag 11 december had 61,9% van de 60-plussers met een afgeronde basisserie dit najaar een herhaalprik gehaald. Onder mensen van 12 t/m 59 jaar ging het om 14,4% van de mensen met een afgeronde basisserie.
De mogelijkheid om een herhaalprik te halen wordt door een brede inzet op publiekscommunicatie over het voetlicht gebracht. Hierover heb ik uw Kamer op 18 november jl.2 geïnformeerd. Ik ben het niet eens met de kwalificatie dat er «weinig animo» zou zijn voor een herhaalprik. Ik ben blij dat we door de inspanningen en goede voorbereidingen van het RIVM, de GGD’en en andere uitvoerders in zo’n stevig tempo hebben kunnen vaccineren en zo de bescherming van bijna 4 miljoen mensen weer op peil hebben kunnen brengen. We blijven actief communiceren over de herhaalprik. Hierbij richten we ons op het informeren van mensen over de mogelijkheid om een herhaalprik te halen en op het geven van goede, inhoudelijke voorlichting over de herhaalprik.
Bent u voornemens om, zoals sommige experts aanraden, de communicatie rondom de vaccinatiecampagne op te voeren om meer mensen ertoe te bewegen toch de prik te halen? Zo ja, vindt u dat noodzakelijk, zeker nu de vermeende «herfstgolf» alweer op zijn retour is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren hoeveel de communicatie rondom de huidige vaccinatieronde heeft gekost en hoeveel u voornemens bent daar nog (extra) aan uit te geven de komende tijd?
De informatievoorziening over de mogelijkheid een herhaalprik te halen kost in 2022 bij benadering ruim 2,5 miljoen euro. Dit bedrag omvat zowel het ontwikkelen, begeleiden als verspreiden van diverse communicatiemiddelen, zoals spots op radio en TV, advertenties in dag- en huis-aan-huisbladen, advertenties in de publieke buitenruimte en online advertenties. Deze inspanningen worden doorgetrokken naar begin 2023. De kosten van eventuele extra communicatie-inzet zullen relatief lager zijn, omdat de campagne zelf al ontwikkeld is. Er zouden dus alleen extra kosten gemaakt kunnen worden voor het inkopen van aanvullende mediaruimte.
Vanuit maatschappelijk oogpunt vind ik het goed te verantwoorden om financiële middelen beschikbaar te stellen om burgers actief te informeren over de mogelijkheid om een herhaalprik tegen corona te halen. Vaccineren vermindert de kans op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. Het uitgangspunt van het kabinet bij de lange termijnaanpak van het coronavirus is daarnaast het zoveel mogelijk open houden van de samenleving. Door te vaccineren zorgen we ervoor dat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19. Daarmee draagt vaccineren bij aan het toegankelijk houden van de zorg en indirect aan het open houden van de samenleving.
Bent u niet van mening dat het geld voor de coronacommunicatie beter uitgegeven kan worden zaken die voor de burger op dit moment een veel groter gevaar vormen dan het coronavirus, zoals de koopkracht en de capaciteitsproblemen in de zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Staat u nog altijd achter de visie dat de vaccinatiecampagne «net zo irritant als de wasmiddelreclame» moet zijn, zoals bleek uit recent vrijgegeven WOB-verzoeken? Zo ja, vindt u niet dat burgers op deze manier worden geïndoctrineerd?
Ik ben reeds op deze vraag ingegaan in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 10 oktober jl.3
Bent u niet van mening dat, gezien het voortschrijdend inzicht met betrekking tot het (gevaar en de verspreiding van het) virus dat wij nu hebben, de beslissing om wel of niet te vaccineren geheel vrijwillig zou moeten zijn en dat verdere publiciteitscampagnes om burgers daartoe aan te zetten dus overbodig en bovendien verspilling van gemeenschapsgeld zijn?
Zie mijn antwoorden op vragen 2 t/m 5.
Hoe lang bent u voornemens om nog door te gaan met actief campagne voeren voor (herhaal)vaccinaties? Bij welke epidemiologische situatie en/of maatschappelijke criteria acht u dat niet langer nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel gaat de zogenaamde «buitenreclamecampagne», die in november van start gaat, kosten en hoe verantwoordt u deze kosten als de bereidheid om opnieuw een prik te nemen onder de bevolking zo laag is?
Zie antwoord vraag 7.
Gaat u ook inzetten op bevolkingsbrede campagnes over preventie en gezond leven om ziekte en druk op de zorg te voorkomen? Zo ja, op welke manier en wanneer kunnen wij deze campagnes verwachten?
Ja. Het kabinet zet reeds in op brede campagnes over preventie en een gezonde leefstijl. Een voorbeeld is de campagne «Fit op Jouw Manier». Het doel van deze campagne is om mensen te laten zien en ervaren welke kleine stappen zij kunnen zetten richting een gezonde leefstijl. Beweging, voeding en ontspanning zijn thema´s die aan bod komen in deze campagne, die vorig jaar mei gestart is en ook afgelopen september tot en met november te zien en te horen was via radio, tv, buitenreclame, online advertenties en sociale media.
Mocht de vaccinatiebereidheid over een aantal weken nog altijd niet groot zijn, gaat u dan uw communicatiestrategie met betrekking tot de vaccinatiecampagnes herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 t/m 5.
WOB-dossier: 'Intimideren van artsen door de IGJ’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande WOB-dossier: «Intimideren van artsen door de IGJ»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er zo veel politieke bemoeienis was met (huis)artsen en de manier waarop zij hun coronapatiënten behandelden? Waarom werden artsen die melding maakten van succesvolle behandelingen met off-label medicatie onder curatele van de overheid gesteld, in plaats van dat hun kennis en ervaring door de overheid werd ingezet voor het bestrijden van de coronapandemie?
Huisartsen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de Nederlandse bestrijding van het coronavirus. De daadwerkelijke individuele behandeling van patiënten is aan de desbetreffende arts. Deze dient in lijn te zijn met de geldende richtlijnen en binnen de bestaande wet- en regelgeving. IGJ is de toezichthouder.
Kunt u uitleggen waarom de middelen Ivermectine en Hydroxychloroquine niet off-label mochten worden voorgeschreven, maar het middel Remdesivir wel? Waarom werd door ambtenaren gesproken over een «politiek spel» in deze kwestie? Wat werd hiermee bedoeld? Waarom leken politieke belangen te prevaleren boven die van de patiënt?
Off-label gebruik van geneesmiddelen is niet vrijblijvend maar gebonden aan voorwaarden, bijvoorbeeld het bestaan van een behandelrichtlijn van de desbetreffende beroepsgroep. Het gebruik van remdesivir voor de behandeling van COVID-19 werd voordat er een handelsvergunning was verkregen voor de behandeling van COVID-19 niet expliciet afgeraden, wat wel het geval is bij ivermectine en hydroxychloroquine. De opmerking over het politieke spel refereert hoogstwaarschijnlijk aan de vragen die hierover verwacht werden vanuit het parlement, zie hiervoor bijvoorbeeld de daaropvolgende zin, die verwijst naar een «Q&A», een voorbereiding voor een mogelijke vraag van een Kamerlid.
Waarom heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nooit eerder artsen beboet voor het voorschrijven van off-label medicatie en gebeurde dat tijdens de coronacrisis plotseling wel? Waarom werd eerder nooit gehandhaafd op het off-label voorschrijven van medicatie? Betekent dit dat de IGJ voortaan alle artsen die off-label medicatie voorschrijven voor wat voor aandoening dan ook, gaat beboeten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen wat het verschil is met off-label medicatie voor andere aandoeningen dan COVID-19, in het bijzonder omdat deze artsen hun patiënten met hun handelen geen (medische) schade toebrachten?
Zoals ik in mijn beantwoording op uw eerdere vragen van 14 juni 20222 reeds uiteen heb gezet, volgt uit de Geneesmiddelenwet de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd. Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen vanwege off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de Geneesmiddelenwet.
Off-label voorschrijven mag als daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Er zijn geen protocollen of standaarden van de beroepsgroep die het gebruik van ivermectine en hydroxychloroquine bij COVID-19 toestaan. Sterker nog, in de standaarden en protocollen van de beroepsgroep staat expliciet dat voor het off-label gebruik van deze middelen bij COVID-19 geen plek is. Voor de artsen aan wie in dit kader een boete is opgelegd was het off-label voorschrijven daarom niet toegestaan.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.3
Kunt u uitleggen waarom uit Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-verzoeken blijkt dat de IGJ actief op zoek is gegaan naar namen van (huis)artsen die bepaalde coronaregels en voorschriften braken en/of ervoor zorgden dat hun patiënten zich aan bepaalde regels konden onttrekken en/of meer informatie verstrekt kregen dan de overheid nodig achtte om te communiceren? Waarom werd een soort heksenjacht gestart naar «afvallige» artsen? Is dit gebeurd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke gronden kon het ministerie de IGJ hiertoe aanzetten?
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.4 Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
IGJ doet soms een oproep tot melden over risico’s in de zorg. Bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat er onderrapportage is, of als bij het publiek niet duidelijk is dat IGJ toezichthouder is op bepaalde zaken. De IGJ heeft bij een nieuwsbericht op haar website over het off-label voorschrijven van hydroxychloroquine of ivermectine apothekers opgeroepen om een melding te doen bij het Meldpunt van de IGJ, als ze recepten voor deze medicijnen krijgen aangeboden en er een vermoeden bestaat dat dit voor de behandeling van COVID-19 is. Dit omdat de IGJ destijds nog steeds meldingen binnenkreeg dat artsen en apothekers (hydroxy)chloroquine en ivermectine voorschreven en ter hand stelden in strijd met de vigerende behandeladviezen voor COVID-19. De IGJ vond en vindt het voorschrijven en ter hand stellen van deze geneesmiddelen buiten de richtlijnen bij COVID-19 een risico voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Temeer omdat ook toen al beroepsgroepen voor artsen in Nederland het gebruik van deze middelen hadden afgeraden voor de behandeling van COVID-19.
Bovenstaande is niet gebeurd in opdracht van het ministerie.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat de IGJ en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief (huis)artsen hebben benaderd en/of aangespoord om collega-artsen «aan te geven» voor handelen tegen de coronavoorschriften van de overheid in? Indien de overheid dit inderdaad actief heeft gedaan, kunt u dan uiteenzetten op welke manier dat is gebeurd en waarom u dat ethisch verantwoord achtte?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom liet de IGJ zich op dusdanig intensieve wijze aansturen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat, zoals uit WOB-verzoeken blijkt, een hoge mate van invloed bij de IGJ eiste? Kunt u inzichtelijk maken of en hoe de IGJ rechtstreeks werd/wordt aangestuurd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welke beleids- en besluitvorming van dit departement tijdens de coronacrisis door de IGJ is uitgevoerd?
De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. De IGJ heeft in de gevallen waarin zij brieven heeft gestuurd of maatregelen heeft opgelegd eigenstandig geoordeeld dat dit passend was.
De Minister van VWS is verantwoordelijk voor het toezicht van de inspectie. Vanuit deze verantwoordelijkheid was er tijdens de coronacrisis regelmatig contact tussen het departement en de IGJ. Daarbij zijn ook verwachtingen uitgesproken ten aanzien van het toezicht, waarbij de IGJ mij heeft gewezen op de mogelijkheden en onmogelijkheden. Uit niets blijkt dat de IGJ als gevolg daarvan anders is gaan handelen.
Op welke grond kon het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich een dermate grote invloed op de IGJ toe-eigenen? Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen een ministerie op een dusdanige manier het beleid mag bepalen van een organisatie als de IGJ? Hoe reflecteert u op de vermeende onafhankelijkheid van de inspectie, terwijl ook al eerder, bijvoorbeeld uit onderzoek van Follow the Money, bleek dat de invloed van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bijzonder groot is?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is uit niets gebleken dat de IGJ onder druk van het ministerie haar handelen heeft aangepast.
In het Besluit Taakuitoefening IGJ wordt geregeld dat de IGJ onafhankelijk is in haar oordeel en dit niet laat beïnvloeden door ministeriële of politieke druk. Een belangrijk uitgangspunt in dit besluit en in de praktijk is dat de Minister zich niet mengt in de wijze waarop een specifiek onderzoek wordt verricht en geen aanwijzingen zal geven die zien op de bevindingen, oordelen en adviezen van IGJ.
Het besluit bevat daarnaast onder andere bepalingen over het openbaar maken van rapporten, een goedkeuringsrecht voor de Minister van VWS voor het werkplan van IGJ en wederzijdse informatieplichten tussen de IGJ en VWS, om bijvoorbeeld signalen die de IGJ opvangt in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen bij de beleidsmakers.
Waarom werden artsen die zich kritisch uitlieten over het coronabeleid actief (online) gevolgd door (organisaties verbonden aan) de overheid? Op welke grond was de IGJ bevoegd om (huis)artsen brieven te sturen aangaande hun uitingen op social media en het uitoefenen van hun taak als arts en hen te beboeten voor bepaalde handelingen?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Het toezicht van de inspectie is gebaseerd op een aantal wetten en beroepsnormen.
De inspectie heeft meldingen en signalen ontvangen en heeft daar onderzoek naar gedaan. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6. De inspectie is bevoegd tot handelen in dit verband op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, nader ingevuld door beroepsnormen zoals de gedragsregels van de KNMG, en de Geneesmiddelenwet.
In antwoord 6 is reeds uiteengezet wat voor de IGJ reden is geweest om te berichten rondom het gebruik van (hydroxy)chloroquine en ivermectine bij COVID-19 en over te gaan tot beboeten.
Wat betreft artsen en de door hen gedane uitlatingen of berichtgevingen het volgende. De IGJ heeft betrokken artsen aangesproken op potentiële risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan. De IGJ kijkt in dergelijke situaties naar verschillende aspecten, zoals het onderscheid tussen kritische opmerkingen en des- dan wel misinformatie, de aard en ernst van de uitlatingen en de hoedanigheid waarin deze zijn gedaan en de relatie tussen theorie en praktijk. Dit vanuit de overweging dat de inspectie (en de samenleving) van artsen mag verwachten dat wanneer zij zich presenteren als arts, zij zich houden aan de normen, richtlijnen én attitude van hun beroepsgroep en aan de voor artsen geldende COVID-19 richtlijnen. Uitspraken die haaks staan op deze uitgangspunten, brengen (risicovolle) verwarring met zich mee en schaden het vertrouwen in de geneeskundige zorg. De inspectie verwacht dan ook dat artsen zich hieraan conformeren, met behoud van ruimte voor kritische reflectie.
Deze activiteiten heeft de IGJ juist gedaan in het belang van de veiligheid en kwaliteit van zorg.
De IGJ heeft zich ook tijdens de pandemie gehouden aan haar werkwijze en de daarbij behorende gedragsregels.
Bent u zich ervan bewust dat dit beleid van de overheid geleid heeft tot onwenselijke en gevaarlijke situaties, waarbij patiënten eigenhandig op zoek zijn gegaan naar bepaalde geneesmiddelen en/of zich gewend hebben tot personen die wel degelijk medisch laakbaar handelden, omdat zoveel gekwalificeerde reguliere artsen werden beperkt in hun handelen en de middelen om hun patiënten verantwoord te kunnen helpen? Hoe reflecteert u achteraf gezien op deze strategie van de overheid? Hoe komt deze strategie overeen met de kerntaak van de IGJ om te waken over de veiligheid en de kwaliteit van zorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen op welke manier u het te rechtvaardigen vindt dat de overheid zich op dusdanig verregaande wijze bemoeit met de beroepsuitoefening van zelfstandige professionals zoals huisartsen, die naar eer en geweten zorg dragen voor hun patiënten en daarbij gebruikmaken van hun medische kennis en expertise? Op welke manier is de bestuurlijke macht in Nederland bevoegd om dat op deze manier te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier heeft de IGJ gehandeld volgens haar eigen integriteitseisen, beroepscodes en haar afwegingskader vertrouwen bij de benadering en behandeling van artsen die anders handelden dan het coronabeleid voorschreef? Bent u van mening dat de IGJ conform deze eisen heeft gehandeld?
Zie antwoord vraag 9.
De adviesbrief van de SER met betrekking tot advies Jeugdzorg met spoed omzetten in tastbaar beleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hebt u kennisgenomen van het brief-advies van de sociaaleconomische Raad (SER) van 21 oktober jl, met betrekking tot het met spoed omzetten van het advies Jeugdzorg in tastbaar beleid?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de SER het kabinet gebrek aan daadkracht verwijt bij het opvolgen van het in 2021 gegeven briefadvies «Van systemen naar mensen», waaraan tot op heden nog altijd geen uitvoering is gegeven? Herkent u wat de SER in deze adviesbrief aangeeft?
Er zijn forse structurele verbeteringen in de jeugdzorg nodig, zowel in de kwaliteit en effectiviteit van de zorg als in de uitvoering. Daarnaast zijn verbeteringen nodig om het stelsel structureel financieel houdbaar te krijgen. Alle betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en het Rijk – zijn het daarover eens. Ik deel de urgentie met de SER.
Om dit op een goede manier te kunnen doen, werken we aan een gezamenlijke Hervormingsagenda. Dit is conform het advies van de Commissie van Wijzen. Deze Hervormingsagenda bevat een groot aantal fundamentele thema’s die moeten leiden tot het verbeteren van passende zorg en kwaliteit voor kinderen en gezinnen en betaalbaar houden van het stelsel. Werken aan deze agenda vraagt zorgvuldigheid en daarmee tijd om tot overeenstemming te komen.
Het is belangrijk te onderstrepen dat naast de Hervormingsagenda ook een reeks van initiatieven en beleidstrajecten worden ondernomen. Zo zijn in het voorjaar van 2021 met VNG al afspraken gemaakt over een reeks van maatregelen om de standaardisatie, die ook ontleend waren aan het advies van de Commissie van Wijzen: gemeenten gaan (verder) aan de slag met maatregelen die binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijk zijn: (i) het stimuleren van tariefdifferentie en standaardisatie in de uitvoering; (ii) het versmallen van de medische verwijsroute door enkel te verwijzen naar gecontracteerd aanbod1; en (iii) het breder de invoeren van een POH jeugd GGZ.
In mijn brief over de actuele stand van zaken in het jeugddomein van 14 november (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1052) heb ik ook uitgebreid aangeven hoe op tal van terreinen aan verbetering van het jeugddomein wordt gewerkt.
Kunt u uiteenzetten waarom aan dit in 2021 gegeven advies nog steeds geen concrete uitvoering is gegeven? Welke knelpunten maken dat het kabinet handelingsverlegen is gebleken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven aan welke van de tien deeladviezen van de SER uit 2021 volgens u inmiddels (deels) uitvoering is gegeven, op welke manier en welke resultaten dat tot nu toe heeft opgeleverd? Hoe is het mogelijk dat de SER tot op heden geen merkbare verbeteringen ziet? Hoe reflecteert u daarop?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, naar aanleiding van het advies van de SER in deze brief een coördinerend bewindspersoon aanwijzen, die randvoorwaarden gaat scheppen om de eerder uitgebrachte adviezen ten uitvoering te brengen en deze te concretiseren in tastbaar beleid? Zo ja, hoe wordt deze coördinerend bewindspersoon gekozen, wat zijn hiervoor de criteria en op welke termijn denkt u hiervoor iemand aangesteld te hebben? Gaat u de Kamer hierover informeren?
Nee. De Minister van Rechtsbescherming en ik zijn beleidsverantwoordelijk voor de jeugdzorg en stemmen dat waar nodig en nuttig af met andere bewindspersonen.
Waarom zijn de voorstellen uit het programma Ontregel de zorg van 2018, om de administratielast van jeugdhulpverleners te verminderen, in de Jeugdzorg nog altijd niet ten uitvoering gebracht?
Een extern onderzoeksbureau heeft een impactanalyse gedaan en is tot de conclusie gekomen dat de invoering van het Model Prestatiecodes Jeugd (MPJ) inderdaad kan leiden tot het verminderen van de administratieve lasten. Er is groot draagvlak voor het flink terugbrengen van het huidige aantal productcodes en te komen tot een gestandaardiseerde lijst. Tegelijkertijd wordt gesproken over vergaande standaardisatie van de gespecialiseerde zorg op regionaal en landelijk niveau (de amvb zorgvormen behorende bij het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»). Het is dus van belang de invoering van het MPJ nader te onderzoeken en in samenhang met de afspraken over regionalisering verder te bezien en vervolgens opnieuw te kijken naar de invulling van de voorgenomen ministeriële regeling.
Hoe gaat u de versterking van lokale teams realiseren, hetgeen de SER in deze brief adviseert, om de druk op de ambulante en residentiele jeugdzorg te verminderen? Op welke termijn gaat u dit realiseren? Kunt u een concreet plan van aanpak aangeven?
Zoals ook aangekondigd in mijn brief «Hervormingen jeugdzorg» van 13 mei 2022,2 zetten we in de Hervormingsagenda in op een beweging richting stevige lokale teams. Teams die de triage goed op orde hebben, werken aan het herstel van het gewone leven, gezinsgericht werken en zelf hulp verlenen. Teams met goed opgeleide professionals met juiste expertise, ruimte en mandaat en voldoende tijd om te leren en ontwikkelen. Om deze beweging te ondersteunen richt de VNG de komende maanden een implementatie- en ondersteuningsprogramma in.
Hoe en op welke termijn gaat u de toegankelijkheid van de specialistische en hoogspecialistische zorg, zoals het advies van de SER aangeeft dat nodig is, realiseren? Kunt u een concreet plan van aanpak aangeven?
Dit wordt opgenomen in de Hervormingsagenda. Hierin maken we afspraken over het verbeteren van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen, onder andere door het verplichten van regionale samenwerking tussen gemeenten bij de inkoop van (hoog)specialistische zorg voor jeugdigen (via het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen») en een doorontwikkeling van de inkoop van hoogspecialistische zorg op landelijke schaal. Het voorgenoemd wetsvoorstel zal voorjaar 2023 worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Waarom wordt er in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nauwelijks gesproken over Jeugdzorg, terwijl de problemen in deze sector inmiddels geëscaleerd zijn tot een crisissituatie waarvan de sector aangeeft deze zelf niet langer het hoofd te kunnen bieden? Realiseert u zich dat de enorme problemen in deze sector in de toekomst zullen zorgen voor het verder oplopen van de algemene zorgkosten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om de geplande bezuinigingsmaatregelen op de Jeugdzorg terug te draaien, in ieder geval totdat de misstanden in de sector zijn opgelost? Zo nee, waarom niet?
In de eerste twee jaren waren de uitgaven door gemeenten aan jeugdzorg vergelijkbaar met de beschikbaar gestelde middelen. In de jaren 2017–2019 heeft een forse stijging voorgedaan. Daarover heeft de Commissie van Wijzen zich op verzoek van de VNG uitgesproken en het advies gegeven tot een aanpak te komen van maatregelen en middelen om tot een goed en houdbare jeugdzorg te komen.
Kunt u uitleggen waarom financiële overwegingen leidend lijken te zijn bij de ruimte die er is voor verbeteringen in de jeugdzorgsector? Vindt u deze beleidskeuze, gezien de grote problemen in de jeugdbeschermingsketen, moreel verantwoord?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is er door de Commissie van Wijzen bij de Hervormingsagenda alleen gekeken naar tekorten bij gemeenten en niet naar de financiële problemen bij de jeugdzorgorganisaties zelf? Bent u niet van mening dat de uitvoerende kant van de Jeugdzorg prioriteit heeft, aangezien dit praktische hulp voor kinderen en jongeren betreft?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer kan de Kamer, naar aanleiding van deze adviesbrief van de SER, een concreet plan van aanpak van het kabinet verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving dat Oeganda kampt met een nieuwe ebola-uitbraak |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Ebola-epidemie bereikt ook Oegandese hoofdstad Kampala», «Ebola in Uganda: Three-week lockdown announced for two districts» en «WHO: Ugandan Ebola outbreak «rapidly evolving» after 1 month»?1, 2, 3
Ja.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Het kabinet is bezorgd over de Ebola uitbraak in Oeganda. De situatie verandert per dag, sinds de eerste berichtgeving stijgt het aantal gevallen gestaag. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) deelt inmiddels iedere dag een update (situation report (sit-rep)) met betrokken partijen met daarin een overzicht van het aantal gevallen per district, interventie strategieën en uitdagingen in de respons. Op dit moment (25-11-2022) zijn er 141 bevestigde gevallen in 9 districten, inclusief Kampala, en 55 doden.
Welke vliegverbindingen zijn er vanuit Mubende, Kassanda en Kampala naar omliggende landen en de Europese Unie?
Er zijn geen vliegverbindingen vanuit Mubende en Kassanda. In de regio zijn er directe verbindingen vanuit Kampala naar Kenia, Tanzania, Rwanda, Burundi, Ethiopië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Zuid-Afrika, Egypte, Somalië, Zuid-Sudan, Zambia en Zimbabwe. Directe verbindingen vanuit Kampala naar Europa zijn de vluchten naar België, Turkije en Nederland. De directe verbinding Entebbe-Schiphol dient als hub voor verdere bestemmingen in Europa en richting de Verenigde Staten.
Zijn er op uitgaande vluchten, zowel passagiers- als cargovluchten, de juiste screeningsprotocollen in plaats om verspreiding te voorkomen? Zo nee, achten de gezondheidsinstanties dit niet nodig? Waarom niet?
Oeganda heeft de International Health Regulations (2005) van de WGO ondertekend. Onderdeel van het vliegveldprotocol in Kampala is het meten van de temperatuur en het invullen van een vragenlijst met contactgegevens. Uit een onderzoek van de International Organisation for Migration en the Centre for Disease Control begin deze week blijkt dat er nog te weinig screeningsprotocollen bestaan. Een verdere maatregel is het delen van de Ebola contactenlijst door de vliegveldautoriteiten, zodat «Ebola contacten» het land niet uit kunnen. Volgens de KLM contactpersoon in Kampala worden deze protocollen nu goed ingevoerd.
Bent u bekend met de kritiek op de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) van hulporganisaties zoals o.a. Artsen zonder Grenzen ten tijde van de ebola-uitbraak van 2013?4 Zo ja, kunt u aangeven wat de WGO sindsdien gedaan heeft deze kritiek mee te nemen in het bestrijdingsbeleid bij de huidige uitbraak?
Ja, het kabinet is bekend met de strekking van de kritiek op de WGO ten tijde van de Ebola uitbraak in 2014. Sinds 2016 kent de WGO een speciale operationele noodhulp afdeling en een Contingency Fund for Emergencies (CFE), zodat direct geld, menskracht en middelen beschikbaar zijn om op te treden. Hiermee is de WGO in staat binnen 24 uur noodhulp te verlenen. Het werk van de WGO in noodsituaties is geïnstitutionaliseerd op het hoofdkantoor, in regio’s en landenkantoren, waar noodhulpcoördinatoren en teams zijn aangesteld. De capaciteit van de WGO en snelheid van handelen in noodsituaties als deze is daarmee enorm verbeterd. Sinds 2019 heeft het noodhulpprogramma afdelingen voor zowel paraatheid als respons. Daarnaast heeft de WGO sindsdien een strategie ontwikkeld om de beschikbaarheid van testen, medicijnen en vaccins tijdens epidemieën te versnellen.
Zie verder het antwoord op vraag 8 over de respons ten aanzien van de Ebola uitbraak in Oeganda.
Klopt de bewering van de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken dat de WGO nauwelijks aanwezig is in Oeganda om de virusuitbraak in te perken? Zo ja, waarom is dit het geval? Zo nee, hoeveel capaciteit van de WGO is aanwezig en waarom wordt dit als voldoende geacht?
Het kabinet herkent zich niet in deze bewering. Ook heeft de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken zich niet specifiek uitgelaten over de aanwezigheid van de WGO in de gesprekken die hij gevoerd heeft op 17 oktober 2022 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar ook de Ebola uitbraak ter sprake kwam.
De eerstverantwoordelijke in Oeganda om de virusuitbraak in te perken en de openbare gezondheid te beschermen is de Oegandese overheid zelf. De WGO biedt daarbij ondersteuning. Ook geeft WGO wekelijks een briefing aan de ambassades over de situatie en geeft dagelijks epidemiologische gegevens door. Na de eerste gevallen van Ebola heeft de Executive Director Emergencies van de WGO Oeganda bezocht. Binnen enkele dagen zijn beschermende middelen en medicijnen geleverd en is er een Ebola bestrijdingsplan ontwikkeld. De technische teams en ondersteuning worden ingezet om capaciteit in de gezondheidszorg te versterken en de normale bezetting van 80 medewerkers in het Oegandese WGO kantoor op te schalen.
Bent u bereid om bij de WGO aan te dringen op meer hulp voor de getroffen regio’s?
Op dit moment is hier geen aanleiding voor. De Ebola uitbraak in Oeganda krijgt van de WGO al de hoogste prioriteit. Dit is nogmaals bevestigd in overleg tussen de directeur-generaal van de WGO en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 november jongstleden. Het CFE van de WGO, waar Nederland bijna 1,2 miljoen USD aan bijdroeg in 2022, is onmiddellijk gebruikt voor de eerste noden (zie beantwoording vraag 5). De WGO heeft ook een Ebola responsplan opgesteld voor de komende maanden met een budget van bijna 68 miljoen USD.
Zie verder de beantwoording vraag 9.
Heeft de WGO, in tegenstelling tot in 2013, een ad hoc actieplan paraat om de uitbraak direct in te dammen?
De WGO kreeg veel kritiek na de ebola-uitbraak in 2014 en heeft daarop hun respons op uitbraken herzien. Daarom is in 2016 een speciale tak van de WGO opgericht: World Health Emergency Programme (WHE), volledig gewijd aan de snelle respons uitbraken. Gemiddeld reageert het WHE op tientallen kleine en grote ziekte-uitbraken per maand, zoals cholera, ebola of het Marburg-virus. Onafhankelijke audits hebben getoond dat de WHE-tak goed functioneert en snel reageert.
Voor verschillende ziekte-uitbraken zijn richtlijnen en actieplannen ontwikkeld, zoals influenza, ebola en, sinds 2020, COVID-19. Deze actieplannen worden regelmatig herzien en geüpdatet op basis van nieuw onderzoek en inzichten over de aanpak van deze ziektes door de WGO en door landenteams. Niet alle ziektes zijn met elkaar te vergelijken, maar waar relevant is er cross-over van de geleerde lessen over de aanpak van ziekte-uitbraken.
Het kabinet ziet de WGO als een belangrijke organisatie in de mondiale gezondheidsarchitectuur voor pandemische paraatheid5. De COVID-19-pandemie heeft bestaande structuren en praktijken op de proef gesteld. Het kabinet ziet het dan ook als essentieel om zowel op Europees als mondiaal niveau mee te werken aan initiatieven om beter voorbereid te zijn op ernstige grensoverschrijdende gezondheidscrises. Nederland draagt proactief bij aan het duurzaam versterken van de pandemische paraatheid door waar mogelijk politieke, financiële, organisatorische steun en/of knowhow en expertise te leveren. In het geval van Ebola hebben zowel het Oegandese Ministerie van Gezondheid als de WGO in 2016 een Ebola responsplan ontwikkeld met prioritaire activiteiten en voor de recente uitbraak een Incident Management Team geactiveerd. De WGO ondersteunt o.a. de regionale en district gezondheidsteams op de meeste onderdelen, zoals op vroege identificatie en casemanagement, laboratoria, het opzetten van isolatietenten in ziekenhuizen, communicatie en informatie ter voorkoming van verspreiding, als wel het traceren van contacten. Een belangrijk onderdeel van dit Ebola responsplan is de versnelde ontwikkeling en gebruik van levensreddende medicijnen en vaccins in de Oegandese context, die voor deze variant van het virus nog in de testfase zitten.
Bent u bereid om samen met internationale partners te bezien welke hulp Nederland en de Europese Unie kunnen bieden, ook gezien de duidelijk uitgesproken zorgen van de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken over de ebola-uitbraak in de Tweede Kamer in de week van 17 oktober 2022?
Ja, de samenwerking tussen de internationale partners is al goed en men is alert op de uitbraak. In de «Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023–2030: Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd», zet Nederland juist ook in op het versterken van de mondiale gezondheidsarchitectuur en nationale gezondheidssystemen en benadrukt daarbij het belang om de internationale coherentie en multilaterale samenwerking te bevorderen. Tevens is een prioriteit het verbeteren van internationale pandemische paraatheid.
In dit kader vindt er veel informatie-uitwisseling en overleg tussen de overheid en de WGO plaats. Zoals eerder benoemd heeft de WGO uit het CFE direct de eerste kosten gedekt met ruim 2 miljoen USD voor Oeganda evenals 3 miljoen USD voor omliggende landen ter voorbereiding op een mogelijke verspreiding.
De recent gepubliceerde appeal op basis van het benodigde budget voor het responsplan heeft een financieringstekort van ± 58 miljoen USD. De WGO heeft een beroep gedaan op donoren om dit gat te dichten. Een aantal landen maar ook internationale partners en fondsen heeft al bijgedragen aan het appeal, zoals het Verenigd Koningrijk, het Internationale Rode Kruis (700.000 CHF) en ECHO (DG Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp; 3 miljoen EUR). Er zijn toezeggingen van het Central Emergency Response Fund (CERF) (1.6 miljoen USD) gedaan, waar Nederland de 4e donor van is. Nederland is een van de belangrijkste donoren van het CFE, het CERF en het Internationale Rode Kruis en draagt op deze wijze niet alle bij aan de financiering van het Ebola responsplan, maar heeft er zo ook voor gezorgd dat het plan meteen in werking kon treden.
Ook monitort het EU-Health Security Committee, waarin de Europese Commissie, relevante EU-agentschappen (o.a. ECDC) en lidstaten samenwerken, de situatie in Oeganda nauwgezet. De EU verkent verder wat voor aanvullende hulp er nodig is.
Bent u indien nodig bereid met partners per direct beschermende kleding en andere benodigde hulpmaterialen te sturen naar de getroffen regio’s?
Volgens de WGO is er geen behoefte aan het sturen van beschermende kleding en andere hulpmaterialen. De bevoorrading daarvan wordt door de WGO gecoördineerd en er is vooralsnog geen tekort. Er blijkt met name financiële ondersteuning nodig voor de uitvoering van het responsplan, zoals onder andere voor extra zorgpersoneel en voor de toepassing van werkzame medicijnen en vaccins.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De misstanden bij De Glind en de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat na het eerste deel van de reportage over misstanden bij Jeugddorp De Glind, nog meer slachtoffers zich hebben gemeld1? Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er waarschijnlijk nog meer slachtoffers zijn die zich misschien niet zullen melden?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het is lastig om in te schatten of er nog meer slachtoffers zijn die zich niet zullen melden. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aangegeven dat enkele tientallen oud-bewoners van de Glind zich bij hen hebben gemeld voor de financiële tegemoetkoming. Dat komt redelijk overeen met de aantallen die Omroep Gelderland aangeeft. Ik hoop dat slachtoffers zich zo vrij mogelijk voelen om zich te melden, dan wel bij de telefoonlijn die Pluryn zelf heeft opgezet, dan wel bij Slachtofferhulp Nederland of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat dit vraagt om grondig en onafhankelijk onderzoek naar wat er is gebeurd en wanneer? Zo ja, op welke manier voelt u zich verantwoordelijk voor dit onderzoek? Bent u het ermee eens dat het essentieel is dat slachtoffers vertrouwen hebben in dit onderzoek en de uitkomsten ervan? Begrijpt u dat slachtoffers niet altijd vertrouwen hebben in het onderzoek dat door zorgaanbieder Pluryn zelf wordt gedaan?
Ik ben het ermee eens dat grondig en onafhankelijk onderzoek gedaan moet worden. Hoewel ik me de gevoelens van slachtoffers kan voorstellen, vind ik het goed dat Pluryn zelf heeft toegezegd een onderzoek te starten. Zij zijn de eerste aangewezen partij om dit te doen, en kunnen eventuele lessen uit dit onderzoek ook direct vertalen naar beleid. Pluryn is het onderzoek aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van cliënten en medewerkers.
Waar kunnen mensen naartoe die zich herkennen in de verhalen die nu naar buiten komen? Op welke manier worden (oud-) bewoners van De Glind op de hoogte gesteld van het onderzoek dat op dit moment wordt gedaan naar de misstanden? Wordt er in het onderzoek zowel gekeken naar het verleden maar óók naar het heden?
Mensen die zich herkennen in de verhalen die naar buiten komen, kunnen contact opnemen met de telefoonlijn die Pluryn heeft ingesteld voor slachtoffers. Ze kunnen ook contact opnemen met de telefoonlijn van Slachtofferhulp Nederland. Slachtoffers kunnen ook contact opnemen met het Centraal Informatie en Expertisepunt van Trimbos. Dit is speciaal opgericht voor slachtoffers die geweld hebben meegemaakt tussen 1945–2019 en daarmee onder het onderzoek van commissie de Winter vielen. In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het onderzoek dat Pluryn uit gaat voeren.
Zie eveneens mijn antwoord op vraag 10 over de mogelijkheden waar jongeren zich kunnen melden.
Zodra de onafhankelijk onderzoekers toegezegd hebben, zal Pluryn bekend maken op welke wijze het onderzoek wordt ingericht en wie zich eraan verbindt. Daarnaast bestaan er netwerkbijeenkomsten van oud-bewoners in de Glind vanuit de Rudolphstichting, waar ook Pluryn en Stichting Jeugddorp de Glind contact mee hebben. Tot slot is de directie van beide zorgaanbieders op 7 november 2022 in gesprek gegaan met een afvaardiging van een 15-tal slachtoffers die zich – deels – via Omroep Gelderland hebben uitgesproken.
Stichting Jeugddorp de Glind, Pluryn en andere zorgaanbieders in het dorp spreken binnenkort over het vormgeven van Dialoogsessies, zoals geadviseerd door Commissie De Winter in het rapport «Onvoldoende beschermd»2.
Zoals aangegeven bij vraag 2 zal het methodologisch onderzoek zich vooral richten op lering voor nu en in de toekomst vanuit de ervaringen van (oud)cliënten en (oud) medewerkers.
Tot slot heeft De Glind een eigen Jongerenraad, waar gesproken wordt over de jeugd(zorg) in het dorp in het heden.
Bent u op de hoogte van de signalen dat sommige daders nog steeds werken in de jeugdzorg en dus regelmatig met kinderen in aanraking komen2? Bent u het ermee eens dat dit zeer zorgelijk is? Op welke manier wordt dit meegenomen in het onderzoek dat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt uitgevoerd?
Ik heb de uitzending gezien waarin wordt aangegeven dat hier signalen over zijn.
De IGJ zal ten aanzien van de signalen en meldingen die nog in onderzoek zijn over de Glind ook het aspect van veiligheid meenemen in haar toezicht.
Verder is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van mishandeling of geweld zodat kan worden opgetreden en eventueel een veroordeling volgt. Daarbij geldt dat voor de professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) vereist is en deze niet kan worden verstrekt bij een veroordeling voor een strafbaar feit. Onder vraag 7 ga ik in op het opsporen van eventuele daders.
Bent u zich ervan bewust dat Omroep Gelderland ook heeft gesproken met voormalig medewerkers van De Glind die op de hoogte waren van misbruik, maar zich nooit eerder hebben gemeld uit angst voor represailles? Wat zegt dit volgens u?
Ik vind het ernstig te horen dat voormalig medewerkers van de Glind op de hoogte waren van misbruik, maar zich niet hebben gemeld uit angst voor represailles. Het doen van meldingen moet altijd mogelijk zijn en er moet een cultuur bestaan waarin dit ook normaal is als er iets aan de hand is.
Is het mogelijk en wenselijk om een onafhankelijk meldpunt op te zetten waar slachtoffers en oud-collega’s zich kunnen melden als ze weten dat daders nog steeds werkzaam zijn binnen de jeugdzorg?
Er is een landelijk meldpunt zorg (LMZ) bij de IGJ waar slachtoffers en oud-collega’s meldingen kunnen doen. Dat kan ook anoniem. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten. Naast het LMZ heeft de IGJ een apart Meldpunt voor (ex) medewerkers en zorgaanbieders.
Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders conform de Jeugdwet verplicht om calamiteiten en geweld bij de IGJ te melden. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld fysiek geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of psychisch geweld. Ook moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Wat gaat u doen om te zorgen dat daders worden opgespoord en waar dat kan worden berecht? Wat betekent de wetswijziging uit 2013, waarbij is afgesproken dat er geen verjaringstermijn meer geldt voor zedenmisdrijven met kinderen, concreet voor slachtoffers en daders van misbruik bij De Glind?
Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging.
Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer (artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment nog niet waren verjaard.
In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten (fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij de Glind nog vervolgd kunnen worden.
Welke concrete maatregelen heeft u genomen sinds het onderzoek van Commissie De Winter naar geweld in de jeugdzorg vanaf 1945? Kunt u dat per aanbeveling toelichten?
De aanbevelingen die commissie De Winter heeft gedaan zijn heel breed. Ze passen ook bij ambities die vanuit de rijksoverheid en vanuit het veld soms al waren ingezet. Vaak zijn er meerdere acties of trajecten per aanbeveling. En sommige opdrachten of trajecten zijn ook relevant voor meerdere aanbevelingen.
Tegelijk zijn het soms ook zaken waarbij het enige tijd duurt voordat er een concreet resultaat te zien is, of waarvan het belangrijk is dat ze continu onder de aandacht blijven. Een voorbeeld is de aanbeveling om goed en geschoold personeel in de jeugdzorg in te zetten. Dit heeft continu de aandacht van de rijksoverheid en veldpartijen, maar is soms ook ingewikkeld in een periode waarin personeel soms moeilijk te vinden is. In de bijlage bij deze brief treft u een tabel aan met een overzicht van de aanbevelingen en de opvolgingen die daar tot nu toe aan zijn gegeven.
Is het een optie om de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)-registratie voor tenminste een van beide gezinshuisouders verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het is wel gewenst dat één van de gezinshuisouders beschikt over een SKJ-registratie. Echter omdat het geen garantie is dat er daadwerkelijk kwalitatief betere zorg wordt geleverd en het door de norm van de verantwoorde werktoedeling ook mogelijk is om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te zetten, is dit laatste ook een optie. Het is wenselijk dat de gezinshuisouders beschikken over de juiste competenties en vaardigheden. Als een gezinshuisouder de juiste competenties heeft, maar (nog) niet de benodigde (SKJ) registratie heeft, is het volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling, mogelijk om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te zetten. In de praktijk gebeurt dit in gezinshuizen doordat een gedragswetenschapper die in dienst is van het gezinshuis of de zorgaanbieder meekijkt met de (nog) niet geregistreerde gezinshuisouder.
Hoe worden kinderen in jeugdzorginstellingen, pleeg- en gezinshuizen op de hoogte gesteld van hun recht op een onafhankelijke vertrouwenspersoon? Hoe wordt gewaarborgd dat zij ten allen tijde van dit recht gebruik kunnen maken en niet worden gehinderd?
Jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen dienen een onafhankelijk vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van het AKJ beschikbaar te hebben. Elke gemeente moet zorgen dat jongeren en (pleeg)ouders/verzorgers terecht kunnen bij een vertrouwenspersoon. Het Ministerie van VWS heeft het AKJ ingekocht om het vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit te voeren. Het AKJ gaat met vaste vertrouwenspersoon langs instellingen, gezinshuizen of pleeggezinnen zodat zij jongeren zien en jongeren hen aan kunnen spreken. De frequentie waarmee het AKJ langskomt verschilt per soort verblijf. Bij gesloten jeugdzorg is dit eenmaal per week, maar voor gezinshuizen is dit minder frequent, namelijk minimaal vier keer per jaar.
Er zijn nu meer mogelijkheden voor slachtoffers van geweld om veilig een melding te doen, dan in de jeugdhulp zoals die eind vorige eeuw georganiseerd was.
Zo hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet, klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Er bestaat ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen.
Tenslotte kan er, zoals eerder beschreven, ook gemeld worden bij het LMZ van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten.
Welke andere maatregelen neemt u om de veiligheid van kinderen te waarborgen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat de slachtoffers van De Glind aanspraak maken op de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg? Op welke manier worden de slachtoffers die zich nu melden op de tijdelijke regeling gewezen, zeker gezien het feit dat de regeling per 31 december 2022 stopt?
Slachtoffers van bovenmatig geweld die tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019 minderjarig waren en onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in de Glind kunnen een aanvraag indienen voor de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Het Schadefonds en andere organisaties waar slachtoffers van geweld in de jeugdzorg terecht kunnen, communiceren inmiddels actief dat de Tijdelijke regeling per 31 december 2022 eindigt. Slachtoffers die zich nu melden worden door die verschillende instanties op de regeling en het beëindigen daarvan gewezen (bijvoorbeeld via lotgenotenorganisaties, SHN en het Centraal Informatie en Expertisepunt Trimbos instituut). In nieuwsbrieven van het SKJ is in 2022 ook aandacht besteed aan het onderzoek van commissie De Winter en het feit dat er tot 31 december 2022 een financiële tegemoetkoming kan worden aangevraagd. Pluryn zal de slachtoffers die zich bij haar melden actief wijzen op het bestaan en de beëindiging van deze regeling.
Bent u bereid om de tijdelijke regeling langer open te stellen nu er opnieuw misstanden naar buiten komen zoals bij De Glind, die zowel de voorwaarden als de periode van de tijdelijke regeling (5 mei 1945 en 12 juni 2019) omvatten? Zo niet, bent u het ermee eens dat de slachtoffers er niets aan kunnen doen dat misstanden soms pas later aan het licht komen en dat ook zij recht hebben op dezelfde tegemoetkoming?
In het onderzoek van de commissie De Winter dat in 2019 werd afgerond is geconstateerd dat er misstanden in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan werd onder meer deze tijdelijke, laagdrempelige, regeling in het leven geroepen om de slachtoffers van bovenmatig geweld in de jeugdzorg erkenning te kunnen bieden voor het doorgemaakte leed. De signalen van voormalige bewoners van de Glind passen helaas bij de uitkomsten van het onderzoek van commissie De Winter. Vanuit Omroep Gelderland is aangegeven dat er zich zo’n 60 slachtoffers gemeld hebben uit de jaren »80 en »90. Slachtoffers van bovenmatig geweld die in de Glind zijn geplaatst kunnen sinds 1 januari 2021 een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling. Het Schadefonds geeft aan dat er onder de tot nu toe behandelde aanvragers tientallen aanvragers bevinden die (o.a.) verbleven in jeugddorp de Glind. Ook het feit dat er bijna 19.000 aanvragen zijn gedaan bij het Schadefonds suggereert dat de regeling voldoende bekend is onder slachtoffers. Er is daarom geen aanleiding om de Tijdelijke regeling langer open te stellen.
Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels ingediend bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de tegemoetkoming? Hoeveel aanvragen zijn er afgewezen? Hoeveel moeten er nog worden beoordeeld?
Tot en met 31 oktober 2022 heeft het Schadefonds 18.955 aanvragen ontvangen. In 9.814 aanvragen heeft het Schadefonds een beslissing genomen. In 8.106 aanvragen (87%) heeft het Schadefonds een tegemoetkoming verstrekt; 1.174 (13%) aanvragen heeft het Schadefonds afgewezen. Er zijn 460 aanvragen ingetrokken door de aanvrager en 74 aanvragen zijn om administratieve redenen buiten behandeling gesteld. In 8.996 aanvragen moet het Schadefonds nog een beslissing nemen.
Hoe staat het met de snelheid van de afhandeling van de aanvragen die tot nu toe zijn ingediend? Op de site3 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven staat dat de tijd waarbinnen een beslissing wordt genomen inmiddels is opgelopen tot 30 weken en dat op dit moment de aanvragen uit maart 2022 worden behandeld, hoe kan dat? Deze lange wachttijd werd een jaar geleden al geconstateerd, hoe kan het dat het alleen maar langer duurt? Heeft u voldoende in beeld wat deze lange wachttijd doet voor slachtoffers?
De wachttijd is momenteel inderdaad langer omdat het aantal aanvragen veel hoger is dan aanvankelijk verwacht. Eind vorig jaar was de verwachting dat dit jaar ongeveer 100–200 aanvragen per week zouden worden ingediend en is het aantal medewerkers uitgebreid. Dit leidde tot een verwerkingstijd van gemiddeld 22 tot 24 weken in de eerste helft van dit jaar. Sinds maart 2022 is het aantal aanvragen gestegen tot zo’n 300 aanvragen per week en was de prognose dat dit zou stijgen tot zo’n 400 aanvragen per week. Met het oog daarop heeft het Schadefonds in juli en augustus in een aantal fases het aantal medewerkers dat aanvragen behandelt sterk uitgebreid. Het aantal beslissingen dat het Schadefonds per maand neemt is inmiddels verdubbeld (van 450 tot 900 beslissingen per maand) ten opzichte van het begin van dit jaar. Dit aantal zal nog verder stijgen, maar op korte termijn wordt geen substantiële verkorting van de wachttijd verwacht.
Voor slachtoffers is de lange wachttijd een belasting. Alle betrokkenen zijn zich daarvan bewust. Een snelle verkorting van de wachttijd door een verdere uitbreiding van het aantal medewerkers is echter niet mogelijk omdat het behandelen en beoordelen van de aanvragen vraagt om specialistische kennis. Medewerkers moeten door collega’s worden opgeleid en een aantal maanden onder hun begeleiding ervaring opdoen voordat zij volledig zijn ingewerkt. Daarnaast is er voldoende tijd en aandacht nodig voor de zorgvuldige behandeling en beoordeling van de aanvragen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Jeugd van 21 november?
Ja.
De toch wel bewaarde audiobestanden van OMT-vergaderingen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is de aanleiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geweest om te controleren of er toch niet audiobestanden van OMT-vergaderingen zijn bewaard?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief met daarin de tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen. Hierin is opgenomen dat op 23 mei 2022 de programmadirectie COVID-19 Informatie & Coördinatie van VWS overleg heeft gevoerd met het CIB van het RIVM over de beantwoording van de Kamervragen1. Het betroffen hier vragen over de hotspot waarbij specifieke vragen zijn doorgeleid naar het RIVM. Daarnaast heeft op 24 mei 2022 de directie Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel (hierna: OBP) van VWS contact met functionaris 2 RIVM en functionaris 3 RIVM opgenomen voor de beantwoording van voorgenoemde Kamervragen. De directie OBP is binnen VWS verantwoordelijk voor de uitvoering van de Archiefwet en het onderwerp archiefwaardigheid was onderdeel van het debat van 24 mei 2022.
Ten behoeve van deze Kamervragen en de voorbereiding op het debat van 24 mei jongstleden over de hotspot heeft functionaris 2 RIVM gecontroleerd of de audiobestanden (bedoeld ter ondersteuning van de verslaglegging van OMT-vergaderingen) archiefwaardig zijn, conform protocol verwijderd waren en of dergelijke bestanden nog onbedoeld en ongewild aanwezig waren bij het RIVM en VWS. Naar aanleiding van bovenstaand contact tussen het RIVM en VWS maakte functionaris 2 RIVM een scan van de COVID-19 gerelateerde dataset. Uit deze scan bleek dat mogelijk 12 audiobestanden naar VWS waren geëxporteerd. Daarop is besloten functionaris 1 VWS te verzoeken deze audiobestanden conform het OMT-protocol alsnog te verwijderen.
Hoe laat op 24 mei is er door het RIVM contact opgenomen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), met welke afdeling is dat geweest en op welke wijze is dit geëscaleerd?
Op 24 mei 2022 12.40 uur vraagt functionaris 2 RIVM aan functionaris 1 VWS van de directie Nafase COVID-19 (hierna: NC-19) van VWS om een deel van de audiobestanden te verwijderen uit het informatiesysteem VWS. Dit betrof een vakinhoudelijk overleg met functionaris 1 VWS. Er is geen escalatie in de hiërarchische lijn binnen het RIVM en VWS geweest.
Wat was de aard van het aanvullende contact tussen het RIVM en VWS waar u in uw brief van 19 oktober naar verwijst, wanneer vond dit plaats, tussen welke afdelingen en op welke wijze is dit geëscaleerd?1
In mijn brief van 19 oktober jongstleden wordt hier met «aanvullend contact» het contact bedoeld zoals omschreven in het antwoord op vraag 2. Daarnaast vindt u in de toegestuurde tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen dat dit «aanvullend contact» ook betrekking had op meerdere mailwisselingen tussen het RIVM en VWS over dit onderwerp.
Is er een relatie tussen het aanvullende contact en het verzoek van het RIVM op 8 juni om de doorgestuurde audiobestanden alsnog te wissen? Zo ja wat is die relatie? Zo nee, wat was dan de aanleiding van het RIVM om op 8 juni dit verzoek te doen?
Ik verwijs hierbij naar de eerder genoemde tijdlijn. De reden van de aanhouding was dat het RIVM verder intern wilde overleggen over dit verzoek aan VWS.
Bij welke afdeling is het verzoek van het RIVM van 8 juni terecht gekomen en waarom heeft dit niet geleid tot actie en een escalatie?
Het betreft hier de programmadirectie NC-19.
Zoals opgemerkt in de tijdlijn heeft een functionaris van VWS de betreffende audiobestanden al in juni 2021 de classificatie »OMT Vertrouwelijk» gegeven. Vanwege andere prioriteiten heeft de functionaris geen gevolg gegeven aan de gevraagde actie om de bestanden te verwijderen en dit verzoek evenmin geëscaleerd binnen de directie NC-19.3
Wanneer heeft het RIVM opnieuw contact opgenomen met VWS over de audiobestanden, en waarom heeft dat die keer wel geleid tot het ondernemen van actie?
Het RIVM heeft op 4 oktober 2022 opnieuw contact opgenomen met VWS. Ik verwijs u hiervoor naar de toegestuurde tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen
Wat is er gebeurd bij het RIVM en VWS tussen 8 juni en 14 oktober in relatie tot de audiobestanden van de OMT-vergaderingen?
Gelet op de omvang van de contactmomenten verwijs ik u hierbij naar de toegestuurde tijdlijn audiobestanden OMT-vergaderingen.
Was u tijdens het dertigledendebat op 24 mei ervan overtuigd dat er geen audiobestanden van OMT-vergaderingen meer waren? Zo ja, waarom hield u in uw beantwoording een slag om de arm door te zeggen «het kan zijn dat die misschien nog ergens naar boven komen»? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u dat niet expliciet gezegd in het debat?
In de veronderstelling dat het RIVM het protocol heeft gevolgd, is aangegeven dat er geen audiobestanden meer waren. Aangezien het echter audiobestanden betroffen die voor eigen gebruik van het OMT zijn gemaakt, kan het bestaan daarvan ook niet met 100% zekerheid worden uitgesloten. Vanuit dit perspectief betrachtte ik voorzichtigheid in de beantwoording.
Van welke specifieke OMT-vergaderingen zijn er nu nog audiobestanden? Kunt u dit per nummer van het OMT-advies aangeven, en kunt u aangeven of het betreffende audiobestand van de volledige vergadering is of van een deel van de vergadering?
Met de kennis van nu vindt u hieronder een overzicht van de 29 audiobestanden van OMT-vergaderingen die VWS in haar bezit heeft.
1
41
4-10-2007
Deel van de vergadering
2
48
8-5-2009
Deel van de vergadering
3
51
23-3-2013
Hele vergadering
4
69
3-6-2020
Hele vergadering
5
Vooroverleg OMT 76
24-8-2020
Hele vergadering
6
76
27-8-2020
Deel van de vergadering
7
76
27-8-2020
Deel van de vergadering
8
77
14-9-2020
Deel van de vergadering
9
79
5-10-2020
Hele vergadering
10
83
29-10-2020
Hele vergadering
11
84
2-11-2020
Hele vergadering
12
85
6-11-2020
Hele vergadering
13
88
20-11-2020
Deel van de vergadering
14
88
20-11-2020
Hele vergadering
15
89
27-11-2020
Hele vergadering
16
90
4-12-2020
Hele vergadering
17
90
4-12-2020
Hele vergadering
18
91
11-12-2020
Deel van de vergadering
19
91
11-12-2020
Deel van de vergadering
20
91
11-12-2020
Hele vergadering
21
92
18-12-2020
Hele vergadering
22
93
21-12-2020
Hele vergadering
23
Het betreft hier een OMT met leden van de Gezondheidsraad
4-1-2021
Deel van de vergadering
24
Het betreft hier een OMT met leden van de Gezondheidsraad
11-1-2021
Deel van de vergadering
25
99
5-2-2021
Deel van de vergadering
26
99
5-2-2021
Deel van de vergadering
27
100
12-2-2021
Hele vergadering
28
103
5-3-2021
Deel van de vergadering
29
104
12-3-2021
Hele vergadering
Waarom gaat het om ongeveer 30 audiofragmenten en waarom wordt niet gewoon het precieze aantal genoemd?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw motivatie om de nu gevonden audiobestanden niet te verwijderen, en waarom wijkt de werkwijze hier ineens af van de reguliere werkwijze?
In mijn reacties op Kamervragen en tijdens de verschillende debatten heb ik aangegeven dat er geen audio-opnamen van het OMT zijn. Nu blijkt dat er toch een aantal audiobestanden bewaard is, heb ik besloten deze voorlopig te bewaren om geen voldongen feiten te creëren. Het is staand beleid om geen documenten (die onder de reikwijdte van het verzoek vallen) te verwijderen als de Kamer erom vraagt of als er een Woo-verzoek is ingediend. Het is overigens technisch niet altijd even eenvoudig om te garanderen dat een bepaald bestand volledig verwijderd is, omdat de systemen zo zijn ingericht dat er verschillende back-ups worden gemaakt.
Waarom staat de vrije gedachtenvorming van het OMT met het bewaren van deze ongeveer 30 audiofragmenten nu niet onder druk?
Zoals ik de Kamer op meerdere momenten – mondeling en in antwoord op schriftelijke vragen – heb toegelicht, maakt openbaarmaking van verslagen en audiobestanden een vrije gedachtenvorming binnen het OMT onmogelijk. Dit raakt aan het belang van de staat uit artikel 68 Grondwet. Doordat de audiobestanden niet openbaar worden staat het bewaren van deze bestanden een vrije gedachtenvorming niet in de weg.
Hoe oud is het jongste lid van het OMT op het moment dat de geheimhouding van de nu gevonden audiobestanden vervalt, en kunt u toelichten hoe in die fase van het leven van de wetenschapper de vrije meningsvorming nog onder druk staat als woordelijk bekend wordt wat er ooit gezegd is in een OMT-vergadering?
De redenen voor het niet openbaar maken van de opnamen zijn doorslaggevend. Het uitgangspunt van het verwijderen van de audiobestanden is de vertrouwelijkheid van het OMT-overleg. Dit waarborgt een vrije gedachtenvorming tussen de leden van het OMT waarin zij vrijuit kunnen spreken. Het is in het belang van de kwaliteit van het advies, de samenleving en de volksgezondheid dat deze vertrouwelijkheid bewaard wordt, nu en in de toekomst. Dat de audiobestanden in een aantal gevallen onbedoeld en ongewild niet tijdig zijn verwijderd, doet daar niets aan af. Dit staat los van de leeftijd van het jongste OMT-lid.
Bent u bereid om – gelet op de afwijking van de werkwijze rondom het bewaren van audiobestanden – vanaf nu toch alle audiobestanden van OMT-vergaderingen te bewaren? Zo nee, waarom niet?
Het OMT is een onafhankelijke, gemengde adviescommissie en de leden van het OMT gaan over de werkwijze ervan. De beraadslagingen in het OMT zijn vertrouwelijk, omdat de deelnemers in alle openheid met elkaar van gedachten moeten kunnen wisselen. Een eventuele (toekomstige) geluidsopname van een OMT wordt – na vaststelling van het verslag – verwijderd. Dit is in overeenstemming met het protocol, waarvan de opvolging en naleving naar aanleiding van de ontstane situatie is aangescherpt.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb toegelicht over de audiobestanden – die onbedoeld en ongewild zijn bewaard – heb ik besloten deze voorlopig te bewaren om geen voldongen feiten te creëren. Het is staand beleid om geen documenten (die onder de reikwijdte van het verzoek vallen) te verwijderen als de Kamer erom vraagt of als er een Woo-verzoek is ingediend.
Was het, gelet op de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de aankomende parlementaire enquêtecommissie, toch niet beter geweest om de audiobestanden niet te verwijderen? Ook gelet op het feit dat er nu van een aantal OMT-vergaderingen alsnog wel audiobestanden zijn?
Nee. Het is betreurenswaardig dat deze audiobestanden onbedoeld en ongewild bij VWS in de COVID-19 dataset aanwezig zijn. Het verslag is een weergave van de vergadering. Verslagen zijn buiten de vergadering om vastgesteld en niet besproken in het daaropvolgende of een later OMT (COVID-19)-vergadering. Het definitieve conceptverslag werd aan de leden aangeboden ter beoordeling. Eventuele suggesties voor verduidelijking/correctie konden de leden doorgeven. Daarna werd het verslag definitief gemaakt, opgeslagen en aan de leden aangeboden. Om die reden schrijft het protocol voor de geluidsopnamen te verwijderen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het einde van het herfstreces 2022 beantwoorden?
In dit document vindt u de antwoorden op uw vragen. Omwille van zorgvuldigheid heeft de beantwoording van deze vragen meer tijd gekost. Daarnaast verwijs ik u naar de eerdergenoemde tijdlijn.
Het bericht ‘Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking 'Middel X'’ |
|
Maarten Hijink , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Harry Bevers (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Anne Kuik (CDA), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking «Middel X»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over eerdere berichten omtrent Coöperatie Laatste Wil (CLW) waarin u aangaf de overtuiging te delen dat de overheid is geroepen om kwetsbare mensen te beschermen?2
Ja.
Welke reflectie heeft u in dat licht op het bericht dat leden van CLW bijeenkomsten hielden waar omheen Middel X werd verstrekt en dat twee leden daadwerkelijk worden verdacht van verstrekken van het middel?
Zoals aangegeven in antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst deel ik de overtuiging dat de overheid geroepen is om mensen in een kwetsbare positie te beschermen. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft dan ook strafrechtelijk onderzoek gedaan nadat de strafrechtelijke verdenking is ontstaan dat rondom de zogenaamde huiskamerbijeenkomsten het Middel X werd verstrekt. Het OM heeft bekend gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die hierbij betrokken zouden zijn. Voordat die beslissing definitief wordt genomen, worden door de rechter-commissaris met het oog op de opsporing, mogelijk aanvullende onderzoekshandelingen verricht. Ik wil niet vooruitlopen op het oordeel van de rechter.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het overleg met de industrie over aanpassing van de afspraken aangaande de verkoop van middel X? Vindt u dat daarmee voldoende veiligheid wordt geboden?
De op 26 juni 2019 ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren.
Sinds het ondertekenen van de code zijn de deelnemers verschillende keren bij elkaar geweest. Daarbij is steeds gebleken dat naast de al bekende stoffen geen andere nieuwe stoffen op grote schaal gebruikt worden. Mede daarom is tijdens de bijeenkomst in december 2021 besloten dat het Ministerie van VWS in 2022 bilateraal contact zou onderhouden met de bij de code betrokken partijen. Ook uit deze contacten zijn geen nieuwe signalen gekomen die aanleiding zouden kunnen geven tot aanpassing of verdere aanscherping van de eerder gemaakte afspraken. Het streven is dat betrokken partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen. Daarnaast wordt de code in 2023 geëvalueerd.
Ik ben mij ervan bewust dat de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren en daarmee een drempel op te werpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren niet kunnen voorkomen dat mensen met suïcidale gedachten worstelen. Dit beleid staat dan ook niet op zichzelf en deze inzet moet in samenhang worden gezien met de inzet van VWS op het gebied van suïcidepreventie.
Welke aanvullende mogelijkheden heeft u inmiddels verkend na de antwoorden die u gaf op schriftelijke vragen van de leden Thielen (VVD) en Van Wijngaarden (VVD) en ziet u in het licht van de huidige ontwikkelingen niet alsnog mogelijkheid om het gebruik van deze stoffen voor gebruik bij suïcide te verbieden?3
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen:5 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,6 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,7 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,8 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht voor de leveranciers,9 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.10
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, ziet mijn ambtgenoot van VWS ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren.
In antwoord op de vragen van Kamerleden Tielen en Van Wijngaarden heeft mijn ambtsgenoot van VWS aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek blijft met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven heeft het Ministerie van VWS de afgelopen periode dan ook bilateraal overleg gevoerd met betrokken partijen en is het streven dat partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen.
Daarnaast zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand het middel in huis heeft.
Bent u bereid over te gaan tot een onderzoek naar de achtergrond van slachtoffers van middel X, zeker ook in het licht van de reeds bekende verhalen van jonge slachtoffers met psychische nood en/of een lichtverstandelijke beperking en de zorg die de overheid hen wenst te bieden?4
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Artsen zijn echter niet verplicht tot consultatie. Het NVIC registreert het aantal bij hen bekende zelfmoordpogingen met chemische stoffen en gevallen met fatale afloop per leeftijdscategorie. Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m begin november 2022 zijn onder jongeren tot en met 29 jaar negentien gevallen bekend bij het NVIC. Het NVIC heeft geen aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers.
Bij 113 Zelfmoordpreventie is op dit moment niet méér bekend over de slachtoffers van Middel X dan de cijfers die het NVIC hierover geeft. 113 Zelfmoordpreventie gaat er echter vanuit dat de cijfers van het NVIC zeer waarschijnlijk een onderschatting zijn, omdat veel casussen waarbij de arts weet hoe te handelen of waarbij geen behandeling meer mogelijk is, waarschijnlijk niet gemeld worden bij het NVIC. Om in beeld te krijgen hoeveel mensen jaarlijks overlijden door inname van Middel X, hebben 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam samen een onderzoek geïnitieerd. Door middel van dossieronderzoek worden kenmerken van alle gevallen van overlijden na inname van Middel X zoals bekend bij forensisch artsen geanonimiseerd in kaart gebracht. Het gaat dan om kenmerken als leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Daarnaast wordt gekeken of het lijkschouwverslag informatie bevat over psychiatrische voorgeschiedenis en terminale ziekte van de slachtoffers. In hoeverre dergelijke informatie inderdaad in het lijkschouwverslag te vinden zal zijn, zal duidelijk zijn op het moment dat het onderzoek is afgerond. De resultaten van dit onderzoek worden in 2023 verwacht.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra hulp en voorlichting noodzakelijk is, bijvoorbeeld via stichting 113, om te voorkomen dat er alsnog meer slachtoffers vallen? Welke hulp wordt er aan familie geboden?
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand het middel in huis heeft. Daar zal tevens worden verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie.
113 Zelfmoordpreventie heeft in 2021–2022 onderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan hulp/zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden. Belangrijke conclusies van het onderzoek zijn a) de meerderheid van de nabestaanden heeft in de periode direct na overlijden hulp of steun gemist; b) bijna de helft van de nabestaanden ervoer problemen in de periode na de uitvaart, met name bij de terugkeer naar werk/school; c) de meerderheid van de nabestaanden geeft aan dat zij begeleiding/hulp na zelfdoding erg zinvol zouden vinden, met name in de vorm van een overzicht van alle ondersteuningsbronnen (83%), en in de vorm van een vaste begeleider voor zowel praktische als emotionele problemen in het eerste jaar na de zelfdoding (72%). Naar aanleiding van dit onderzoek is een brochure gemaakt voor nabestaanden van zelfdoding, waarin overzichtelijk wordt weergegeven waar nabestaanden terecht kunnen voor ondersteuning. De brochure wordt digitaal en gedrukt verspreid in samenwerking met partners in het veld. Daarnaast zijn in de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie middelen gereserveerd ter verbetering van de zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Deelt u het diep onbevredigende gevoel dat aan eerdere onderzoeken naar CLW en haar leden geen strafrechtelijk gevolg kon worden gegeven omdat weliswaar sprake leek te zijn van het verschaffen van middelen voor zelfdoding, maar nog geen casus bekend was waar zelfdoding volgde, en dat het erop lijkt dat pas tot vervolging kon worden overgaan na het daadwerkelijk overlijden van jonge mensen als gevolg van gebruik van middel X? Zo ja, welke gevolgen moet dat volgens u hebben?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar een tiental personen gelieerd aan CLW nog loopt kan ik geen uitspraken doen over deze individuele strafzaak en over het gevoel dat ik daarbij heb. Zolang de strafzaak loopt past het mij evenmin om een oordeel te geven over het huidige wettelijke kader. Dit neemt niet weg dat de strafzaak, na afloop daarvan, aanleiding kan geven om dit kader onder de loep te nemen.
In vervolg op vraag 7, welke mogelijkheden zou de overheid hebben om meer preventief op te treden, zowel publiek-, privaat- als strafrechtelijk? Met welke wettelijke grondslag?
In het licht van het antwoord op vraag 5 blijft het beleid van het Ministerie van VWS gericht op de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. Daarmee wordt een drempel opgeworpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Het is wetenschappelijk bewezen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.12 Daarnaast wordt door VWS met de landelijke agenda suïcidepreventie, samen met partners binnen en buiten de zorg, gewerkt aan het verminderen van suïcidepogingen en suïcides.
Ten aanzien van de preventieve werking van het strafrecht merk ik het volgende op. Door een vervolging in te stellen draagt het OM onder meer bij aan de preventieve werking die is beoogd met het strafbaar stellen van bepaalde gedragingen. Met de vervolging van een verdachte wordt tot uitdrukking gebracht dat een bepaalde gedraging niet door de beugel kan en dat de verdachte daarover verantwoording moet afleggen bij de strafrechter.
Bent u bereid te onderzoeken of artikel 294 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht aangevuld kan worden zodat op een eerder moment vervolging mogelijk is indien in beroepsmatig, georganiseerd kader een gewoonte wordt gemaakt van het behulpzaam zijn bij – of het verschaffen van middelen tot – zelfdoding?
Voor zover u met het begrip «georganiseerd kader» het samenwerkingsverband van twee of meer personen bedoelt, wijs ik erop dat de deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, al strafbaar is gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de misdrijven nog niet gepleegd hoeven te zijn. Evenmin hoeft het te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Of er sprake is van deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Uitbreiding van de strafbaarstelling in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht lijkt op dit punt dan ook overbodig te zijn. Voor zover u doelt op het enkele individu dat beroepsmatig anderen behulpzaam is bij hulp bij zelfdoding of daartoe de middelen verschaft verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Problemen rondom de zorg aan onverzekerden |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de artikelenreeks van Medisch Contact over de problemen rondom de zorg aan onverzekerden?1, 2, 3
Ik heb met belangstelling kennis genomen van deze artikelenreeks.
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen geen zorgverzekering hebben? Bent u het ermee eens dat dit rechtstreeks ingaat tegen het doel van de zorgverzekeringswet om alle Nederlanders een zorgverzekering te geven?
Het feit dat steeds meer mensen niet verzekerd zijn baart mij zorgen.
Personen die in Nederland wonen (dat wil zeggen: ingezetene zijn ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz)) en personen die ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstverband verrichte arbeid aan de loonbelasting zijn onderworpen, zijn verzekeringsplichtig4. Deze mensen dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten.
In de situatie dat iemand is opgenomen in het bestand van personen die verzekerd zijn op grond van de Wet langdurige zorg maar geen zorgverzekering heeft gesloten, wordt deze persoon door het CAK aangeschreven5. Als iemand in die situatie zich – ondanks aanmaning en bestuurlijke boeten – niet verzekert, zal het CAK deze persoon uiteindelijk ambtshalve bij een zorgverzekeraar inschrijven. Overigens zijn mensen die niet als ingezetene zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), voor de overheid minder goed bereikbaar; er is van deze personen niet altijd een adres bekend.
Om een zorgverzekering te kunnen sluiten dient iemand in beginsel als ingezetene (inwoner van een gemeente) te zijn ingeschreven in de BRP6. De verplichting dat het adres dat iemand opgeeft moet overeenkomen met de inschrijving in de BRP (woonadres of briefadres) is met name ingevoerd om meer grip te krijgen op het ingezetenschap. Eén van de uitzonderingen op de verplichting is als de persoon redelijkerwijs geen verwijt gemaakt kan worden van de afwijking tussen de BRP en het opgegeven adres7. Dan kan er dus alsnog een zorgverzekering afgesloten worden.
Zorgverzekeraars gaan er in beginsel van uit dat iemand die is ingeschreven in de BRP ook verzekeringsplichtig is. Alleen als er een tegenindicatie is, dat wil zeggen dat uit andere gegevens blijkt dat er geen verzekeringsplicht is, zal een inschrijving als verzekerde niet plaatsvinden. Mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen in de BRP ingeschreven worden met een briefadres. Op die manier kan ook zonder woonadres inschrijving als ingezetene plaatsvinden, en dus ook een zorgverzekering worden afgesloten.
Een deel van de onverzekerdenpopulatie kan en mag zich niet verzekeren omdat geen sprake is van ingezetenschap. Dit betreft vooral arbeidsmigranten die geen werk meer hebben en in Nederland blijven, maar geen ingezetene zijn ingevolge de Wlz. Ook zijn er relatief veel dak- en thuisloze mensen. Daarnaast is een groot deel van de onverzekerden niet rechtmatig verblijvend.
Dat wil niet zeggen dat deze onverzekerden geen zorg krijgen. Nederland heeft twee regelingen voor de financiering van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerde personen. Dit betreft de wettelijke regeling voor financiering van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen en illegalen, geregeld in artikel 122a van de Zorgverzekeringswet (OVV), en voor andere onverzekerden de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden» (SOV). Deze regelingen worden uitgevoerd door het CAK.
Sinds 1 juli 2022 is er daarnaast de «Regeling Medische Ontheemden uit Oekraïne» (RMO) voor de mensen die het oorlogsgeweld in Oekraïne zijn ontvlucht.
Hoeveel declaraties op basis van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden en de Regeling onverzekerbare vreemdelingen worden jaarlijks geweigerd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK)?
Voor de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden zijn in 2021 28.583 declaraties ontvangen waarvan er 5.407 zijn afgewezen. Voor de Regeling onverzekerbare vreemdelingen zijn in 2021 43.108 declaraties ontvangen. Hiervan zijn er 4.071 afgewezen.
Het beeld over 2020 is vergelijkbaar.
Wat is uw reactie op de in de artikelenreeks omschreven problemen rondom inschrijving bij gemeenten in verband met het gebrek aan regiobinding? Heeft de recente wijziging van de Wet basisregistratie personen deze problemen verminderd of komt dit nog steeds voor?
Als iemand geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft, maar wel ingezetene is van Nederland, dan zal deze persoon in de BRP moeten worden ingeschreven op een briefadres. Er zijn gevallen bekend dat gemeenten inschrijving op een briefadres hebben geweigerd, omdat de persoon geen regiobinding had of kon aantonen. Regiobinding mag echter niet als voorwaarde voor inschrijving op een briefadres worden gesteld.
Er zijn wel andere voorwaarden aan inschrijving op een briefadres. De persoon moet bijvoorbeeld wel rechtmatig in Nederland verblijven. Ook kan de gemeente concluderen dat er wel sprake is van een woonadres, en om die reden inschrijving op een briefadres weigeren. Maar dan moet er, desnoods ambtshalve, ingeschreven worden op dat woonadres en kan een zorgverzekering worden afgesloten.
Regiobinding mocht ook voor de wijziging van de wet BRP (op 1 januari 2022) niet als voorwaarde voor inschrijving worden gesteld. De recente wijziging van de wet BRP houdt in dat als iemand rechtmatig in Nederland verblijft, geen woonadres heeft en ook geen briefadresgever kan regelen, de gemeente zelf als briefadresgever moet optreden. Met deze wijziging is beoogd dat de situatie dat iemand die ingezetene is, maar niet ingeschreven kan worden in de BRP, niet meer kan voorkomen. Op 4 maart 2022 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van deze wetswijziging en de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat niemand meer tussen wal en schip valt8.
Waarom duurt het nog tot 2025 totdat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangepast wordt, om gemeenten en de GGD-GHOR weer de mogelijkheid te geven om na een melding onverzekerden te helpen weer verzekerd te worden? Kan dit niet sneller?
Om subsidie te kunnen ontvangen, was de zorgaanbieder op grond van de «Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden» verplicht om bij het Meldpunt Onverzekerden, ingericht bij GGD GHOR Nederland, te melden dat zij aan een onverzekerde zorg hadden verleend. Gemeenten of (in voorkomende gevallen) GGD’en werden op deze wijze in de gelegenheid gesteld vervolghulp te kunnen bieden aan onverzekerden die verzekeringsplichtig zijn en hen te helpen met (onder meer) het afsluiten van een zorgverzekering.
In het voorjaar van 2022 werd geconstateerd dat voor de verstrekking van persoonsgegevens door de zorgaanbieder aan de gemeenten of GGD-en geen grondslag aanwezig was. Gemeenten en GGD’en mogen deze persoonsgegevens zonder grondslag niet gebruiken en niet verwerken. In verband hiermee is de meldplicht van zorgaanbieders met ingang van 1 augustus 2022 (tijdelijk) opgeschort.
Ik onderken het belang van de gegevensuitwisseling van de zorgaanbieder aan de gemeenten of de GGD met dit doel en zal me ervoor inzetten deze wijziging spoedig te realiseren.
Met een aanpassing van de Wmo 2015 wordt een wettelijke grondslag gerealiseerd voor het kunnen verwerken van gegevens van onverzekerden die zorgaanbieders doorgeven via het Meldpunt Onverzekerden. Dit betreft ook personen die nog niet bij gemeenten of GGD’en bekend zijn. Deze gegevens kunnen door GGD’en en gemeenten worden gebruikt met als doel om ofwel een bemoeizorg-traject in te zetten of iemand toe te leiden naar een reguliere, betaalde zorgverzekering.
Het Ministerie van VWS onderzoekt samen met GGD GHOR Nederland de mogelijkheden om -totdat deze wettelijke grondslag is gerealiseerd- de nodige hulp te blijven bieden. Hoewel de meldplicht -vooral ten behoeve van de huisartsen- is opgeschort, komen er bij het Meldpunt Onverzekerden nog steeds meldingen binnen. Het is aan gemeenten of GGD’en zelf om te bezien of zij van deze meldingen gebruik wensen te maken om bepaalde hulp aan onverzekerden te blijven bieden.
Betekent dit dat de GGD-GHOR en gemeenten tot 2025 meldingen van onverzekerden niet meer kunnen verwerken en dus onverzekerden bijna drie jaar lang niet kunnen helpen bij het krijgen van een verzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat slechts 32 procent van de huisartsen standaard gebruikmaakt van de subsidiegelden van het CAK als zij een onverzekerde patiënt helpen en twee derde aangeeft ontevreden te zijn met de declaratiemogelijkheden van het CAK? Bent u het ermee eens dat dit aantoont dat de regelingen momenteel niet goed genoeg werken en er teveel administratieve rompslomp is?
De administratieve verplichtingen voor beide regelingen zijn inmiddels teruggebracht naar het meest noodzakelijke om de kosten van medisch noodzakelijke zorg rechtmatig te kunnen uitbetalen aan zorgverleners, waarbij de aan te leveren gegevens zijn beperkt tot een minimum. Zo bestaat voor de SOV het declaratieformulier nog slechts uit één pagina en is per 1 augustus de meldingsplicht aan het «Meldpunt Onverzekerden» -tijdelijk- vervallen.
Apothekers kunnen voor beide regelingen op de voor hen gebruikelijke digitale weg via Clearing House Apothekers declareren. Daarnaast is het CAK bezig digitaal declareren voor alle zorgverleners mogelijk te maken. Hierbij wordt aansluiting gezocht op het, bij zorgverleners reeds bekende en gebruikte, digitale berichtenverkeer van VECOZO. Hierdoor worden de administratieve lasten voor uiteindelijk alle zorgverleners tot een gelijk minimum beperkt.
De verwachting is dat tegen het einde van het eerste kwartaal 2023 de huisartsen digitaal kunnen aansluiten voor beide regelingen. Daarna volgen in de opvolgende kwartalen van 2023 gefaseerd de andere zorgverleners zoals GGZ en ziekenhuizen.
Wat is uw reactie op het feit dat 20 procent van de huisartsen aangeeft nog nooit van beide regelingen te hebben gehoord? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat huisartsen tenminste op de hoogte zijn van het bestaan van deze regelingen?
Dat verbaast mij. De OVV bestaat sinds 2009 en de SOV sinds 2017. Alle koepels van zorgaanbieders worden periodiek door het CAK geïnformeerd over de regelingen en ook bij elke wijziging op de hoogte gebracht. Daarnaast heeft het CAK heeft een uitstekende website met uitvoerige informatie over beide regelingen en kunnen formulieren gedownload worden.
Wat is uw reactie op het feit dat 10 procent van de huisartsen weleens een onverzekerde patiënt weigert? Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat dat niet langer gebeurt en alle artsen in staat worden gesteld om onverzekerde patiënten dezelfde zorg te bieden als andere patiënten?
Er is geen enkele financiële reden om zorg te weigeren. Ook de resterende administratieve last kan geen argument zijn om een patiënt te weigeren.
Bent u het ermee eens dat het een zeer slechte prikkel is dat huisartsen door het disfunctioneren van de regelingen meer geld mislopen als ze vaker onverzekerden helpen?
Ik deel niet het gevoel dat er sprake is van «het disfunctioneren van de regelingen». Het feit dat er door vele zorgaanbieders gebruik wordt gemaakt van deze regelingen weerspreekt dit ook.
Ik verwijs voorts naar mijn antwoord bij vraag 7.
Bent u het ermee eens dat huisartsen en andere zorginstellingen niet met extra bureaucratie moeten worden opgezadeld als zij zorg geven aan onverzekerden? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 7.
Zou het niet logischer zijn om de financiering van de zorg aan onverzekerden te laten lopen via de reguliere declaratieprocedure bij de grootste zorgverzekeraar in de regio, waarbij eventuele regionale verschillen en extra kosten via het zorgverzekeringsfonds en de risicoverevening gedekt kunnen worden? Bent u bereid om deze optie te onderzoeken?
Zoals in het antwoord bij vraag 7 aangegeven, wordt door het CAK gewerkt aan digitalisering van het declaratieproces, zodat zorgaanbieders bij het CAK op dezelfde wijze als bij zorgverzekeraars kunnen declareren.
Voor personen die niet verzekeringsplichtig en niet verzekerd zijn, kunnen de kosten van medische zorg niet ten laste van het Zorgverzekeringsfonds worden gefinancierd.
Hoeveel (gezonde) levensjaren gaan verloren doordat onverzekerden zorg mijden door de problemen rondom de zorg voor onverzekerden?
Achterliggende medisch gegevens van onverzekerde personen zijn niet -ook niet bij het CAK- op individuele basis bekend, deze vraag kan ik daarom niet beantwoorden.
Wat gaat u doen om de stijging van de hoeveelheid onverzekerden te stoppen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle onverzekerden weer een verzekering krijgen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk en ten minste voor het commissiedebat Maatschappelijke opvang/beschermd wonen d.d. 7 december 2022 te beantwoorden?
Ja.
Goedkeuring coronavaccins voor kinderen vanaf 6 maanden door de EMA |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese waakhond positief over coronavaccins voor kinderen vanaf 6 maanden»?1
Ja.
Hoe reflecteert u als voormalig arts op het vaccineren van baby’s en heel jonge kinderen tegen het coronavirus? Bent u het vanuit uw medische visie eens met de goedkeuring van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)? Zo ja, op grond van welke medisch noodzakelijke overwegingen bent u het eens met het goedkeuren van coronavaccins voor deze leeftijdsgroep? Wat is de meerwaarde hiervan voor een bevolkingsgroep die dit vaccin bewezen niet nodig heeft en wanneer het vaccin bovendien geen steriele immuniteit biedt, waardoor ook anderen dus niet behoed worden voor een COVID-19-infectie, zoals bijvoorbeeld bij de Mazelen-vaccinatie voor kinderen wel het geval is?
Het EMA adviseert over markttoelating van vaccins en beoordeelt hiertoe de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Ik vertrouw op de deskundigheid van de beoordelaars van het EMA, waaronder afgevaardigden van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om een zorgvuldig oordeel te vellen over het registratiedossier. In aanvulling daarop heb ik de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de inzet van deze vaccins bij kinderen jonger dan 5 jaar die behoren tot één van de medische hoogrisicogroepen. De Gezondheidsraad beoordeelt of het medisch noodzakelijk en wenselijk is deze kinderen een vaccinatie aan te bieden. De Gezondheidsraad weegt daarbij de te behalen gezondheidswinst af tegen de potentiële risico’s van het vaccineren van deze groep. Nadat ik het advies van de Gezondheidsraad heb ontvangen zal ik een besluit nemen over de inzet van deze vaccins en uw Kamer hierover informeren.
Als de Europese Commissie de coronavaccins van Pfizer en Moderna ook goedkeurt, is de Nederlandse overheid dan voornemens deze vaccins ook daadwerkelijk aan te bieden voor kinderen vanaf zes maanden? Zo ja, kunt u daarvoor de overwegingen uiteenzetten? Valt het vaccineren van kinderen uit deze leeftijdsgroep tegen COVID-19 niet onder de noemer «overbodige zorg»? Hoe valt dit te rijmen met het voornemen van uw ministerie en het kabinet om onnodige zorghandelingen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u deze vaccins voor deze leeftijdsgroep in Nederland beschikbaar gaat maken, gaat u voor deze leeftijdsgroep dan een brede vaccinatiecampagne opzetten? Worden alle kinderen vanaf zes maanden uitgenodigd voor het halen van een coronavaccin, of alleen een specifieke groep?
Ik heb nog geen besluit genomen over het beschikbaar stellen van de vaccins voor deze leeftijdsgroep en wil niet vooruitlopen op het advies van de Gezondheidsraad hierover.
Indien de Nederlandse overheid besluit deze vaccinaties voor deze leeftijdsgroep aan te bieden, hoeveel gaat dit de Nederlandse Staat dan kosten? Kunt u totale kosten voor het vaccineren van deze leeftijdsgroep inzichtelijk maken? Staan deze kosten in verhouding tot de kosten die gemaakt zouden moeten worden voor het aantal kinderen in deze leeftijdsgroep dat medische zorg nodig zou hebben als gevolg van een corona-infectie?
Ik heb nog geen besluit genomen over het beschikbaar maken van de vaccins voor deze leeftijdsgroep binnen het COVID-19-vaccinatieprogramma. Ik kan dus ook geen uitspraken doen over de mogelijke kosten.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel kinderen uit deze leeftijdsgroep te maken zouden krijgen met (ernstige) bijwerkingen van deze vaccinaties en de zorgkosten die daarmee gepaard zouden gaan? Zo nee, vindt u het niet belangrijk om een dergelijke kosten-baten analyse te maken en deze van invloed te laten zijn op de afweging om deze bevolkingsgroep wel of niet te laten vaccineren?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over de inzet van de vaccins bij jonge kinderen uit medische hoogrisicogroepen. De Gezondheidsraad maakt een wetenschappelijk onderbouwde afweging op basis van de mogelijke gezondheidswinst door vaccinatie en de potentiële bijwerkingen van de vaccins bij deze groep. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad af.
Hoe reflecteert u op het feit dat wij inmiddels weten dat sommige potentiële bijwerkingen van de coronavaccins, zoals bijvoorbeeld hartaandoeningen, overwegend bij jonge mensen optreden? Vindt u het in dat licht bezien verantwoord om heel jonge kinderen bloot te stellen aan dat risico, terwijl het risico op een ernstige COVID-19-infectie voor hen verwaarloosbaar is? Zo ja, kunt u die risico-analyse gedetailleerd uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u de ouders van kinderen in deze leeftijdsgroep uitgebreid voorlichten over het nut, de noodzaak en de potentiële bijwerkingen van deze vaccins voor hun zeer jonge kinderen? Zo ja, op welke manier? Komt er een brede voorlichtingscampagne voor ouders?
Ik heb nog geen besluit genomen over het beschikbaar stellen van de vaccins voor deze leeftijdsgroep. Ik zal, nadat ik het advies van de Gezondheidsraad heb ontvangen, uw Kamer per brief informeren over mijn besluit.
Als de Nederlandse overheid besluit om kinderen uit deze leeftijdsgroep te gaan vaccineren tegen COVID-19, worden deze kinderen dan langdurig gevolgd door de Gezondheidsraad, om de potentiële effecten van deze vaccinatie te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet op het advies van de Gezondheidsraad over deze groep vooruitlopen. Ik merk daarbij op dat het monitoren van kinderen die worden gevaccineerd geen taak is van de Gezondheidsraad.
Worden ouders bij het laten vaccineren van hun kinderen actief gewezen op het bestaan en de functie van het Lareb en worden zij actief aangespoord om alle potentiële bijwerkingen bij hun kinderen te melden? Wat gaat de Nederlandse overheid doen als op termijn blijkt dat kinderen die op dusdanig jonge leeftijd zijn gevaccineerd tegen COVID-19 daar wel degelijk (ernstige) bijwerkingen van ondervinden?
Ik heb nog geen besluit genomen over het beschikbaar maken van de vaccins voor deze leeftijdsgroep. In mijn antwoorden op uw schriftelijke vragen van 5 juli2, 6 juli3 en 25 juli jl.4 ben ik meermaals ingegaan op de zorgvuldige wijze waarop (mogelijke) bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord en wat de rol van de overheid is indien langdurige klachten optreden.
Aangezien nog weinig bekend is over de potentiële effecten en bijwerkingen van de coronavaccins op de lange termijn en deze leeftijdsgroep zeer kwetsbare mensen in ontwikkeling betreft, die bovendien een te verwaarlozen gezondheidsrisico lopen van het coronavirus, vindt u het dan niet dat het beter om een aantal jaren te wachten met het vaccineren van deze bevolkingsgroep? Zo nee, waarom niet?
Ik heb nog geen besluit genomen over het beschikbaar stellen van de vaccins voor deze leeftijdsgroep. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad af.
Is de Nederlandse overheid voornemens om coronavaccinatie op termijn op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) voor kinderen? Zo ja, wat is hiervoor de overweging? Gaat u ouders tegen die tijd actief informeren dat deze vaccinatie in het RVP wordt opgenomen?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over een mogelijk structureel vaccinatieprogramma tegen COVID-19. Ik verwacht dit advies in de loop van 2023.
Het bericht ‘Centrum tegen Kinderhandel slaat alarm: ‘Pa of ma soms pooier eigen kind’’ |
|
Anne Kuik (CDA), Ruud Verkuijlen (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Centrum tegen Kinderhandel slaat alarm: «Pa of ma soms pooier eigen kind»»?1 Bent u bekend met het rapport «Onzichtbare slachtoffers van mensenhandel in 2021» van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)?2
Ja.
Hoe duidt u dat de cijfers van het CKM laten zien dat het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting stijgt, maar slachtoffers ook steeds jonger zijn (één op de vijf < 15 jaar)?
Om deze vragen te beantwoorden, is het belangrijk om naast de cijfers van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna CKM), ook naar de cijfers van CoMensha en het WODC te kijken. Er bestaat namelijk een afwijking tussen het aantal slachtoffers van mensenhandel dat via de officiële registraties in beeld komt en het aantal slachtoffers dat zich naar schatting daadwerkelijk in Nederland bevindt. Uit de Slachtoffermonitor Mensenhandel van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) blijkt dat in de periode 2016 tot en met 2020, kijkend naar Nederlandse slachtoffers, 927 vermoedelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in beeld kwamen. In diezelfde periode kwamen 135 vermoedelijke Nederlandse slachtoffers van criminele uitbuiting in beeld.3 Deze cijfers zijn gebaseerd op de vermoedelijke slachtoffers die bij CoMensha worden geregistreerd.4
Het geschatte aantal slachtoffers van mensenhandel ligt hoger dan het aantal dat wordt geregistreerd. Zo schatte het WODC dat in de periode 2016 tot en met 2019 in Nederland jaarlijks circa 5.000 personen slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.5 Uit de meest recent gepubliceerde jaarcijfers van CoMensha blijkt dat in 2021 in Nederland 791 vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel in beeld kwamen.6 Dat is een daling ten opzichte van de jaren ervoor. In 2020 werden 1.013 slachtoffers bij CoMensha aangemeld. In 2019 waren dit er nog 1.372. De Nationaal Rapporteur en het CKM hebben eerder aangegeven dat vooral Nederlandse minderjarige slachtoffers steeds meer buiten beeld lijken te blijven.
Bij de Chat met Fier is het aantal meldingen van mensenhandel juist gestegen. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 zijn 314 unieke bezoekers met een hulpvraag rondom mensenhandel in beeld gekomen van de Chat met Fier.7 In 2019 en 2020 kwamen in totaal respectievelijk 295 en 283 unieke bezoekers op Chat met Fier om te praten over een situatie van mensenhandel. Het gaat hierbij om slachtoffers die zelf aangeven dat zij door iemand worden gedwongen om seks te hebben met anderen of tot het plegen van strafbare feiten (285 personen). Tevens kan het gaan om bezoekers die zich zorgen maken dat iemand uit hun omgeving hiertoe wordt gedwongen (29 personen). Van de unieke bezoekers was meer dan de helft meerderjarig (60%) en de overige minderjarig (40%). De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers was 21 jaar. Uit het rapport wordt niet duidelijk waarom slachtoffers die zich bij de Chat melden steeds jonger zijn.
Dat slachtoffers de chat weten te vinden is een goede ontwikkeling. Zoals het rapport van het CKM ook stelt: veel slachtoffers die op de chat komen zijn kinderen die nog niet bekend zijn bij hulpverlening of de politie. Het is van groot belang om meer zicht te krijgen op deze jonge slachtoffers van uitbuiting. Het beter in beeld krijgen van deze groep wordt dan ook één van de prioriteiten in de herijkte aanpak van mensenhandel in deze kabinetsperiode. In het coalitieakkoord is bepaald dat het Programma Samen tegen Mensenhandel wordt voortgezet, en dat hier jaarlijks 2 miljoen euro voor beschikbaar wordt gesteld. Momenteel wordt er gewerkt aan een herijking van dit programma, tezamen met een veelvoud aan ketenpartners, partijen uit het maatschappelijk middenveld en andere betrokkenen. Uw Kamer wordt hier einde jaar over geïnformeerd.
Welke verklaring(en) heeft u hiervoor? Komen de cijfers en ontwikkelingen van het CKM overeen met de signalen die u zelf heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat één op de zes kinderen dat slachtoffer is van mensenhandel door de eigen ouders wordt uitgebuit en deze groep kinderen niet in beeld is bij hulpinstanties?
Het signaal dat kinderen door hun eigen ouders worden uitgebuit, is zeer verontrustend. Slachtoffer worden van een van de ergste misdrijven die we kennen vanuit een setting waarin je je als kind het meest veilig zou moeten voelen, is ronduit verschrikkelijk.
Wat vindt u van de aanbevelingen die het CKM doet, zoals het investeren in specifieke kennis over kwetsbare groepen, het versterken van de rol van anonieme online hulpverlening en het investeren in onderzoek naar seksuele uitbuiting door ouders?
Op 8 november jl. heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een beleidsreactie gegeven op het rapport en de aanbevelingen van het CKM.8 Ter beantwoording van deze vragen verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Bent u bereid de aanbevelingen van het CKM over te nemen, zodat bijvoorbeeld laagdrempelige, online hulpverlening structureel onderdeel wordt van de aanpak van mensenhandel? Indien ja, op welke termijn? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u toezeggen zo spoedig mogelijk met het CKM in gesprek te gaan over het onderzoek en de aanbevelingen?
De bevindingen van het CKM baren mij zorgen. Het gaat hier om de situatie waarin uitbuiting plaatsvindt in een setting waarin kinderen zich juist het meest beschermd moeten voelen. De laatste jaren zijn enkele zaken voor de rechter geweest waarin een ouder is veroordeeld voor de uitbuiting van een eigen kind. Over de aard en omvang van deze problematiek is nog niet veel bekend, zeker in gevallen waarin het gaat om seksuele uitbuiting. De cijfers van het CKM,
die gaan over bijna één op de zes unieke chatgebruikers die hun eigen ouder(s) identificeert als dader van seksuele uitbuiting, worden niet in deze mate herkend bij de hulpverlening en opsporingsdiensten.
Ik zal met het CKM/Fier en andere betrokken ketenpartners, zoals andere slachtofferpartijen, politie en OM, in gesprek gaan over de onderzoeksresultaten om elkaars informatie nader te duiden en samen tot passende vervolgstappen te komen. Hierbij zal ook verkend worden of nader onderzoek nodig en mogelijk is en zo ja, in welke vorm. Uw Kamer zal ik daarover informeren.
Welke aanvullende maatregelen kunt u ondertussen nemen om de aller kwetsbaarste groepen – die zich in uiterst onveilige situaties bevinden en in acuut gevaar verkeren – beter in kaart te brengen, zodat hulpverleners sneller in actie kunnen komen? Zijn hier nog lessen te leren uit het buitenland? Hoe staat het in dit kader met de uitwerking van de motie-Kuik/Van der Graaf over het in beeld krijgen van de minst zichtbare slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 50?
Voor het beter in beeld krijgen van de meest kwetsbare slachtoffers is signalering door professionals van groot belang. Via verschillende maatregelen wordt ingezet op het vergroten van bewustwording over mensenhandel bij (medische) professionals, het versterken van signalering en bieden van handelingsperspectief. Zo hebben CoMensha en Fairwork via trainingen, Webinars en ontwikkeling van een toolkit de signalerende rol van Veilig Thuis medewerkers, huisartsen en gemeenteambtenaren vergroot. Elke Veilig Thuis organisatie heeft inmiddels een aandachtfunctionaris mensenhandel.
De motie Kuik/Van der Graaf heeft opvolging gekregen in een onderzoek naar laagdrempelige hulpdiensten dat wordt uitgevoerd in opdracht van JenV en VWS.
Dit onderzoek wordt eind dit jaar opgeleverd en zal inzicht geven in de mate waarin het huidige aanbod van laagdrempelige hulpdiensten aansluit op de behoeften van slachtoffers. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de resultaten hiervan.
Ten slotte zal het beter in beeld krijgen van jonge, kwetsbare slachtoffers van mensenhandel vanaf 2023 worden meegenomen in de totstandkoming van de herijking van het programma Samen tegen mensenhandel. Op deze manier wordt interdepartementale coördinatie, capaciteit en aansluiting bij reeds bestaande initiatieven gewaarborgd. Hiernaast verzekert het programma een meerjarenstrategie en aanhoudende prioriteit op kwetsbare jongeren. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de herijking van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Zie nader het antwoord op vraag 9 over welke maatregelen door politie zijn genomen om intensief samen te werken met de diverse ketenpartners om signalen van uitbuiting inzichtelijk te maken en op te pakken.
Hoe kan de politie volgens u effectiever en doelgerichter zoeken naar slachtoffers van mensenhandel waarbij ouders betrokken zijn?
De politie is voor de aanpak van mensenhandel voor een belangrijk deel afhankelijk van de signalen die zij hierover ontvangt vanuit de samenleving. De politie werkt daarom intensief samen met de diverse ketenpartners, zoals zorgcoördinatoren, Veilig Thuis en jeugdinstellingen. Er zijn diverse overlegvormen en casustafels ingericht om signalen van uitbuiting inzichtelijk te maken en op te pakken. Het beeld dat bij een groot gedeelte van slachtoffers van uitbuiting één of beide ouders dader is, wordt zowel door de politie als de (zorg)partners niet herkend. Dit komt niet overeen met de onderzoeksresultaten van het CKM, waarbij een aanzienlijk aantal slachtoffers aangeeft door hun ouders te worden uitgebuit. Voor politie is het van belang dat deze meldingen gedeeld kunnen worden. Tussen politie, zorgcoördinatie en het CKM/Chat met Fier zijn inmiddels werkafspraken gemaakt over het delen van de signalen, via de zorgcoördinator of de politie (in acute situaties). De werkafspraken hebben tot nu toe nog niet vaak geleid tot het delen van informatie. De politie zet daarnaast ook in op het actief zoeken naar online signalen van mensenhandel, waarbij de politie het aanbod van seksuele handelingen die tegen betaling worden aangeboden monitort.
Welke mogelijkheden zijn er om het strafrechtelijke proces richting daders te verbeteren? Welke informatie is bekend over de meldings- en aangiftebereidheid en hoe vaak het tot een veroordeling komt?
De politie en andere partners gebruiken de opgedane inzichten uit het CKM onderzoeksrapport «Daders van binnenlandse seksuele uitbuiting» om van te leren, onder andere ten behoeve van de opsporing.9
Uit de Dadermonitor Mensenhandel 2015–2019 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat 3.420 incidenten van mensenhandel bij de politie zijn geregistreerd in de periode van 2015–2019.10 In diezelfde onderzochte periode zijn in totaal 954 opsporingsonderzoeken gestart. Vervolgens zijn 900 zaken bij het OM ingeschreven in de periode 2015–2019. In de periode 2015–2019 heeft de rechter in eerste aanleg 721 mensenhandelzaken afgedaan.11 Hiervan zijn 521 zaken geëindigd in een veroordeling.12 In totaal zijn in deze periode 162 zaken geëindigd in een vrijspraak.13 De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen verwacht voor het eind van het jaar een nieuwe Dadermonitor te publiceren. Ik zal in een beleidsreactie aan de Tweede Kamer reageren op deze nieuw gepubliceerde cijfers en bevindingen.
Het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid met betrekking tot het delict mensenhandel is van belang om slachtoffers te kunnen helpen en daders te kunnen vervolgen. Verschillende factoren liggen ten grondslag aan de relatief lage meldings- en aangiftebereidheid, zoals de angst voor represailles, afhankelijkheid van de dader, schaamte of zichzelf niet herkennen in het slachtofferschap. Om de meldings- en aangiftebereidheid te verhogen is onder meer in opdracht van de politie in samenwerking met het CKM de proeftuin aangiftebereidheid opgestart.14 De focus binnen de proeftuin lag op het vergroten van de contactbereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met de politie. Hierbij is het doel om een werkwijze te ontwikkelen die gericht is op de (vroeg)bescherming van het slachtoffer, het vergroten van het vertrouwen van slachtoffers in het strafproces en het voorkomen van secundaire victimisatie voor, tijdens en na het strafproces. De eerste resultaten van deze proeftuin zullen in het eerste kwartaal van 2023 met uw Kamer worden gedeeld.
Ten slotte wordt ieder slachtoffer van een strafbaar feit, ter voorkoming van herhaald slachtofferschap, secundaire victimisatie, maar ook voor het voorkomen van intimidatie en vergelding door daders, door de politie en het OM aan de hand van criteria beoordeeld op zijn of haar individuele beschermingsbehoefte. Een Individuele Beoordeling (IB) is een wettelijke taak die voortvloeit uit de EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.15 Het palet aan beschermingsmaatregelen is breed, bijvoorbeeld het afschermen van adresgegevens, anoniem aangifte doen of een contact- of gebiedsverbod.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat een nauwere samenwerking tussen politie, zorgverleners en organisaties als Veilig Thuis nodig is voor de opsporing van daders en de ondersteuning van slachtoffers?
Zie antwoord vraag 9. Ik ben het met u eens dat voor de opsporing van daders en ondersteuning van slachtoffers een nauwe samenwerking tussen politie, zorgverleners en (veiligheids)organisaties benodigd is. De samenwerking is over het algemeen goed te noemen. In steeds meer gemeenten hebben de wethouder(s) sociaal domein en de burgemeester regelmatig overleg met politie, justitie en betrokken zorgorganisaties; de zogenoemde vier- of vijfhoek. In veel regio’s wordt steeds meer samengewerkt rondom veiligheid en zorg. Mensenhandel wordt daarom steeds vaker ondergebracht in de structuur van Zorg- en Veiligheidshuizen. In Zorg- en Veiligheidshuizen wordt complexe casuïstiek, waaronder casuïstiek mensenhandel, door verschillende partners besproken. Daardoor beschikken ze over belangrijke expertise en wordt er een kader geboden waarbinnen partners informatie kunnen delen en signalen van mensenhandel duiding kunnen geven. Door bij deze structuur aan te sluiten zijn de belangrijke ketenpartners betrokken en bekend met elkaars werkwijze. Mensenhandel is dan ook opgenomen in de Meerjarenagenda 2021–2024 van de Zorg- en Veiligheidshuizen.
Ook hierbij zie je dat er ontwikkelingen en initiatieven zijn om deze samenwerking nog verder te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de landelijke proeftuin samenwerkingen tussen politie en jeugdhulpinstellingen en de doorontwikkelingen van interorganisationele overlegvormen en casustafels. In 2021 is in de landelijke proeftuin «samenwerking jeugdhulporganisaties en politie» gewerkt aan het versterken van de samenwerking en betere informatie-uitwisseling. De proeftuin is inmiddels afgerond en geëvalueerd. Hieruit blijkt dat het onderwerp gegevensdeling bij vermoedens van seksuele uitbuiting tussen betrokken organisaties regelmatig een knelpunt vormt. In dit kader zal bekeken moeten worden wat er nodig is om de informatie-uitwisseling tussen verschillende uitvoeringsorganisaties en professionals verder te verbeteren binnen de kaders van de AVG. Zo is het bijvoorbeeld voor politie van belang in het kader van het verkrijgen van een goede informatiepositie dat het delen van geringe signalen van mensenhandel verbeterd wordt. Onderdeel van deze verbetering is het goed kunnen benutten van de door mijn departement opgestelde «Handreiking aanpak gegevensdeling».16
Hoezeer is bij daders van mensenhandel sprake van een combinatie van of samenloop met andere vormen van criminaliteit, zoals drugssmokkel en illegale prostitutie? Hebt u hier actuele gegevens van?
De politie registreert dit niet als zodanig, dat hiervan cijfers kunnen worden gegenereerd. In de praktijk zien we regelmatig dat mensenhandel samengaat met strafbare feiten op het gebied van verdovende middelen of in combinatie met andere feiten zoals wapenbezit, oplichting en witwassen. Als het gaat om onvergunde prostitutie zie je in de praktijk dat slechts een klein deel van deze sector daadwerkelijk mensenhandel betreft, maar als het strafzaken betreft op het gebied van seksuele uitbuiting, dan zie je dat slachtoffers grotendeels te werk zijn gesteld in de onvergunde prostitutie.
Uit de cijfers van de Dadermonitor Mensenhandel 2015 – 2019 blijkt dat bij 1225 incidenten sprake was van een of meerdere andere feiten naast mensenhandel.17 Het gaat hierbij vooral om vermogensdelicten als diefstal en inbraak. In zo’n 18% van alle incidenten is naast mensenhandel sprake van een vermogensdelict. Na vermogensdelicten komen verkeersdelicten, vernieling en mishandeling het vaakst voor bij incidenten van mensenhandel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het binnenkort in te plannen debat over mensenhandel en prostitutie?
Ja.
Boetes voor huisartsen die niet-toegestane medicijnen tegen Corona voorschreven |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boetes voor artsen die niet-toegestane medicijnen tegen Corona voorschreven»?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom in de protocollen van de beroepsgroep expliciet staat opgenomen dat voor het gebruik van de off-label medicatie Ivermectine en/of Hydroxychloroquine bij COVID-19 geen plek is? Wat zijn hiervoor de medische overwegingen?
Het is niet aan mij om de protocollen van de medische beroepsgroepen te duiden – deze worden door en voor de beroepsgroep zelf opgesteld.
Kunt u verklaren waarom sommige andere experimentele behandelingen van COVID-19-infecties, zoals vaccineren met een nieuw vaccin waarover nog relatief weinig bekend was, wel geoorloofd zijn, maar het inzetten van Ivermectine en Hydroxychloroquine niet, terwijl over de antivirale werking en de potentiele bijwerkingen daarvan veel data beschikbaar is?
Ik wil allereerst duidelijk maken dat de coronavaccins die in Nederland worden ingezet geen experimentele behandelingen zijn, dat is een onjuiste bewering. Verder geldt in Nederland doorgaans dat geneesmiddelen worden ingezet voor de indicaties waarvoor zij op de markt zijn gebracht. Hier zijn enkele uitzonderingen op, bijvoorbeeld dat een arts een middel off-label (d.w.z. voor een andere indicatie) kan voorschrijven wanneer dit in de richtlijnen van de beroepsgroep is opgenomen. Het inzetten van ivermectine en hydroxychloroquine voor de behandeling van COVID-19 is niet opgenomen in de richtlijn van de beroepsgroep, dit wordt zelfs expliciet afgeraden, en is derhalve niet geoorloofd.
Deelt u de mening dat het in crisissituaties soms belangrijk is om beslissingen te nemen die buiten de gebaande paden en protocollen vallen? Zo ja, bent u dan niet van mening dat de betreffende artsen bij het voorschrijven van deze off-label medicatie gepoogd hebben te handelen in het belang van hun patiënten door aan preventie en vroegsignalering te doen, teneinde hen met veilige en non-invasieve behandelingen te behoeden voor een ernstig verlopende COVID-19-infectie? Zo ja, bent u dan niet van mening dat dat gegeven moet prevaleren boven het feit dat deze artsen off-label medicatie hebben voorgeschreven?
Ook bij crisissituaties moet het uitgangspunt zijn dat alleen werkzame en veilige geneesmiddelen worden toegepast. Dit geldt ook voor een preventieve behandeling. Het off-label voorschrijven van geneesmiddelen die niet aan deze voorwaarden voldoen, acht ik niet in het belang van de patiënt.
Weet u wat het effect is geweest van de behandelingen met off-label medicatie die de patiënten van deze artsen hebben gekregen? Hoeveel van deze mensen hebben alsnog een ernstig verlopende COVID-infectie doorgemaakt? Bij hoeveel van deze mensen namen hun klachten significant af na de behandeling met deze off-label medicatie? Als u hiervan niet op de hoogte bent, gaat u hiernaar dan nog onderzoek doen?
Deze cijfers heb ik niet en ik ben niet voornemens hier onderzoek naar te doen. Er zijn reeds veel data beschikbaar uit gecontroleerde klinische studies. De huidige consensus binnen de medische beroepsgroepen is dat zowel ivermectine als hydroxychoroquine niet werkzaam zijn tegen COVID-19.
Bent u ervan op de hoogte dat door de betreffende artsen duizenden hulpvragen zijn afgehandeld door middel van het inzetten van Ivermectine en Hydroxychloroquine en kunt u uitleggen waarom er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en uw departement nooit gevraagd is naar de resultaten van deze behandelkeuzes van artsen? Vindt u niet dat het in het nationaal belang, in het belang van de volksgezondheid en in het belang van de toekomstige zogenaamde «pandemische paraatheid» is om de resultaten hiervan in kaart te brengen?
Ivermectine en Hydroxychloroquine zijn niet goedgekeurd voor de indicatie behandeling van een COVID-19 infectie. Er zijn geen data overlegd over de werkzaamheid en veiligheid van deze middelen voor bovengenoemde indicatie, waardoor geen beoordeling heeft plaatsgevonden. Uit de Geneesmiddelenwet volgt de hoofdregel dat een geneesmiddel slechts mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bij mogelijk off-label gebruik baseert de inspectie zich op de wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen die door de beroepsverenigingen worden opgesteld op basis van een kritische beschouwing van (inter)nationale literatuur.
Bent u ervan op de hoogte dat de IGJ voor het kunnen uitschrijven van boetes gegevens heeft opgevraagd die raken aan de privacywetgeving, bijvoorbeeld middels het opvragen van uitgeschreven recepten voor off-label medicatie? Kunt u verklaren op welke gronden de privacywetgeving voor deze doeleinden geschonden mocht worden? Op welke manier vindt u deze werkwijze van de IGJ te rechtvaardigen?
Van strijdigheid met privacywetgeving is geen sprake. Op grond van onder andere artikel 100, zesde lid, van de Geneesmiddelenwet is de inspectie bevoegd tot het opvragen van een recept.
Waarom gaat de IGJ direct over tot het uitgeven van geldboetes en worden niet eerst andere middelen ingezet, zoals bijvoorbeeld het aanscherpen van toezicht? Is het direct overgaan tot het uitschrijven van boetes bovendien niet tegen de eigen richtlijn van de IGJ zelf, waarin staat dat alvorens wordt overgegaan tot bestuursrechtelijke maatregelen, eerst geopteerd moet worden voor advies-, stimulerings, en corrigerende maatregelen?
Van een verplichting voor IGJ tot het altijd eerst kiezen voor adviserende of stimulerende maatregelen is geen sprake. Op grond van artikel 101 van de Geneesmiddelenwet is een overtreding van artikel 68 bestuurlijk beboetbaar. De IGJ heeft in diverse gevallen geoordeeld dat het opleggen van een bestuurlijke boete een passende maatregel is in die zaken en heeft hiervoor de «Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport» gevolgd. Daarin is opgenomen dat direct een bestuurlijke boete opgelegd wordt. IGJ handelt op basis van meldingen en signalen die zij daarover ontvangt. Bovendien heeft de IGJ op haar website meermaals aandacht gevraagd voor dit onderwerp, namelijk in de nieuwsberichten van 26 maart 2020, 8 april 2020, en 25 maart 2021. In die nieuwsberichten is ook gecommuniceerd dat dit off-label voorschrijven in strijd is met de wet en dat de inspectie zou ingrijpen als dit toch zou gebeuren.
Vindt u het uitschrijven van deze in sommige gevallen hoge geldboetes proportioneel voor deze kwestie, zeker gezien het feit dat er geen mensen schade hebben opgelopen van het gebruik van deze off-label medicatie en er bovendien goede resultaten mee geboekt zijn? Zo ja, waarom vindt u het opleggen van geldboetes geoorloofd?
De IGJ heeft zoals hierboven weergegeven in diverse gevallen geoordeeld dat het opleggen van een bestuurlijke boete een passende maatregel is en heeft hiervoor de «Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport» gevolgd. Tegen de besluiten hiertoe kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
Is de IGJ in de keuze voor het direct overgaan tot het uitschrijven van geldboetes beïnvloed door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke manier en vindt u het gerechtvaardigd dat het ministerie zich actief mengt in de beleidskeuzes van de Inspectie?
De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. De IGJ heeft in de betreffende gevallen op onafhankelijke wijze geoordeeld dat een boete een passende maatregel was en heeft deze boetes in mandaat opgelegd.
Waarom wordt het voorschrijven van andere off-label medicatie voor andere aandoeningen vaak wel degelijk gedoogd, maar wordt het protocol bij de behandeling van COVID-19 dusdanig strikt gehanteerd? Kunt u uitleggen waarin het verschil zit, zeker gezien het feit dat sommige andere medicatie die off-label wordt voorgeschreven soms hevige bijwerkingen kent en de off-label medicatie die voorgeschreven werd voor COVID-19 niet? Gaat u, met het oog op het gelijkheidsbeginsel, artsen die voor andere aandoeningen wel off-label medicatie voorschrijven voortaan ook beboeten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording van 14 juni 20223 reeds uiteen heb gezet, volgt uit de Geneesmiddelenwet de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd. Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen vanwege off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de Geneesmiddelenwet.
Off-label voorschrijven mag als daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Er zijn geen protocollen of standaarden van de beroepsgroep die het gebruik van ivermectine en hydroxychloroquine toestaan. Sterker nog, in de standaarden en protocollen van de beroepsgroep staat expliciet dat voor het off-label gebruik van deze middelen bij Covid-19 geen plek is. Voor deze 16 artsen was het off-label voorschrijven daarom niet toegestaan.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.4
Gaat u het gebruik van off-label medicatie zoals Ivermectine en Hydroxychloroquine heroverwegen bij de (lange termijn) aanpak van COVID-19, aangezien verscheidene onderzoeken inmiddels laten zien dat deze middelen wel degelijk een positief resultaat lijken te kunnen hebben op het voorkomen van een ernstig verlopende COVID-19 infectie? Worden de protocollen omtrent deze medicatie aangepast? Zo ja, worden de geldboetes die nu zijn uitgeschreven terugbetaald aan de betreffende artsen?
Ik heb u, zowel in deze beantwoording, alsook in de beantwoording van eerdere Kamervragen, en in plenaire debatten en in commissiedebatten, meermaals toegelicht dat ik de behandelrichtlijnen niet vaststel en ik hier geen invloed op heb. Dit is ook juist, wetenschappelijke data moeten op inhoud worden beoordeeld door de betrokken medische experts.
De berichtgeving met betrekking tot vaccinatieverplichting voor personeel in Isala ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving inzake een COVID-19 vaccinatieverplichting voor verplegend personeel van de oncologie-, en hematologie-afdelingen van de ziekenhuizen van de Isala-groep?1
Ik heb kennisgenomen van de post op de betreffende website.
Klopt het dat de Isala-ziekenhuisgroep een dergelijke vaccinatieplicht hanteert voor personeel op deze afdelingen en dat een dergelijke vaccinatieverplichting in strijd is met artikel 8 en artikel 11 van de Grondwet? Zo ja, wat vindt u van het besluit van de ziekenhuisgroep tot het invoeren van een dergelijke vaccinatieverplichting?2
Naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is voor de volledigheid bij de ziekenhuisgroep de volledige verklaring, die het ziekenhuis ook heeft verstrekt aan de website die het betreffende bericht heeft geplaatst, opgevraagd. De verklaring luidt als volgt:
Het juridische kader voor het vragen naar een vaccinatiestatus wordt, in tegenstelling tot in de vraagstelling wordt gesuggereerd, geschetst in Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit bevat het recht op privé, familie- en gezinsleven, alsmede de voorwaarden waaronder er sprake kan zijn van een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht. In sommige gevallen mag een werkgever daarom vragen of een werknemer gevaccineerd is, mits aan de in het genoemde artikel geschetste voorwaarden wordt voldaan. De werknemer hoeft de vraag van de werkgever niet te beantwoorden.
In zowel vraag 1, vraag 2 als in een aantal van de hierop volgende vragen wordt het beleid van de Isala-groep gekwalificeerd als een «vaccinatieverplichting» op basis van informatie gepubliceerd op een blog zonder journalistieke waarborgen. Ik wil daarom graag eenmaal aangeven dat ik dit, gelet op in antwoord 2 geciteerde verklaring en het hierboven geschetste juridisch kader, niet gepast vind en onzorgvuldig richting zowel de werkgever als de betrokken werknemers.
Het is niet aan mij om te oordelen over de wenselijkheid van het beleid van de Isala-ziekenhuisgroep of te beoordelen of dit beleid binnen het hierboven geschetste wettelijk kader past. Het betreft hier een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de werknemer en de werkgever. Mocht een werknemer vinden dat er sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn of haar grondrechten, is dit een arbeidsrechtelijke kwestie waarover werkgever en werknemer met elkaar in gesprek gaan middels de daartoe ingerichte procedures. Indien werkgever en werknemer hier onderling niet uitkomen, kan een werknemer in het uiterste geval naar de rechter stappen. Door de horizontale werking van grondrechten kan een werknemer zich bij de rechter beroepen op dit recht, waarna de rechter kan beoordelen of de werkgever zich aan het wettelijk kader houdt op basis van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Kan het verplegend personeel van de Isala-groep zich onder druk gezet voelen zich te laten vaccineren en daarmee dus een ongewenste medische behandeling te ondergaan, ondanks dat een woordvoerder aangeeft dat er niet gecontroleerd wordt op COVID-19 vaccinatiestatus? Hoe reflecteert u op deze vaccinatiedwang?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht dat er een juridisch kader is voor het vragen naar een vaccinatiestatus. In sommige gevallen mag een werkgever vragen of een werknemer gevaccineerd is, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan zoals beschreven in artikel 8 van het EVRM. De werknemer is niet verplicht de vraag van de werkgever te beantwoorden. Indien een werknemer vindt dat het beleid van zijn werkgever in strijd is met de wet, kan een werknemer stappen ondernemen, zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2.
Resulteert deze vaccinatieverplichting wellicht niet juist in een groter besmettingsrisico voor kwetsbare patiënten, aangezien vaccinatie niet zorgt voor steriele immuniteit en het verplegend personeel na vaccinatie dus nog altijd hoge concentraties virus met zich mee kan dragen en dit (veelal ongemerkt, want asymptomatisch) kan overdragen op deze patiënten? Weet u of de ziekenhuis hieromtrent een risicoanalyse heeft gemaakt?
Het is bekend dat, hoewel vaccinatie tegen COVID-19 niet alle besmettingen voorkomt, mensen die zijn gevaccineerd een kleinere kans hebben om besmet te raken met het coronavirus. Dit is relevant in de omgang met zeer kwetsbare groepen patiënten. Ook andere voorzorgsmaatregelen die het besmettingsrisico voor kwetsbare patiënten kunnen beperken, zoals het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de naleving van hygiënemaatregelen, zijn hierin van belang.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel mensen door/na het halen van een coronavaccinatie ziek worden en dus enige, of soms zelfs langere, tijd uitgeschakeld zijn, met betrekking tot de toch al grote personeelstekorten in de zorg en de uitval door positieve coronatesten en de daarmee samenhangende quarantaines? Vindt u niet dat nog meer uitval/uitstroom in de zorg onwenselijk is en dus te allen tijde dient te worden voorkomen, onder andere omdat dit ten koste gaat van belangrijke zorg voor kwetsbare patiënten die hierdoor wellicht een groter risico lopen op complicaties en/of sterfte? Gaat u hierover in gesprek met de Isala-groep?
De suggestie dat COVID-19-vaccinatie tot verhoogde druk op de zorg zou zorgen berust op ongefundeerde aannames over de bijwerkingen die bij vaccinatie optreden en de frequentie waarmee deze zouden voorkomen, alsmede een ontkenning van de enorme impact die vaccinatie heeft gehad en nog steeds heeft in het voorkomen van ernstige ziekte door COVID-19. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) heb ik al meermaals en zeer uitgebreid toegelicht op welke zorgvuldige wijze deze bijwerkingen in Nederland worden gemonitord. Dit heb ik onder meer gedaan onder meer in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli3, 25 juli4, 31 augustus5 en 2 september jl.6 en van het lid Van Houwelingen (FvD) van 17 augustus jl.7 De brede wetenschappelijke consensus over de effectiviteit van COVID-19-vaccinatie en over de gezondheidswinst die vaccinatie oplevert voor personen die ervoor kiezen zich te vaccineren staat voor mij buiten kijf. Ik heb hier niets meer aan toe te voegen.
Bent u voornemens de Isala-groep op de vingers te tikken vanwege deze vaccinatieplicht, aangezien dit ongrondwettelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze vaccinatieverplichting bij de Isala-groep te verbieden?
In een democratische rechtsstaat is het niet aan een Minister of aan een Tweede Kamerlid om te concluderen dat burgers of organisaties «ongrondwettelijk» handelen, zoals de indiener van deze vragen in vraag 6 concludeert. Dit is aan de rechter.
Heeft de Isala-groep over het invoeren van deze vaccinatieverplichting contact gehad met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, heeft u de ziekenhuisgroep erop gewezen dat deze verplichting juridisch gezien niet houdbaar is?
Er is geen contact geweest over de invoering van het betreffende beleid tussen de Isala-groep en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Kunnen werknemers van de Isala-groep die ontslagen worden op grond van hun vaccinatiestatus, of vermoeden dat zij om deze reden zijn ontslagen, steun vragen bij de overheid voor het aanvechten van hun ontslag? Zo ja, op welke manier gaat u deze werknemers helpen, welke juridische bijstand gaat u leveren?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat werknemers niet verplicht zijn om vragen van hun werkgever naar hun vaccinatiestatus te beantwoorden. Ik vind het daarom niet zorgvuldig richting de betrokken werknemers dat in de vraagstelling zonder aanleiding gespeculeerd wordt over ontslag. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet welke stappen werknemers kunnen nemen als zij vinden dat er sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op hun grondrechten. Als de werknemer juridische stappen heeft ondernomen en de rechter komt tot de conclusie dat de werkgever zich niet aan het wettelijk kader heeft gehouden, kan de werknemer pogen de geleden schade te verhalen op de werkgever. Hiervoor dient de werknemer wederom een civielrechtelijke procedure te starten.
Weet u hoe de Isala-groep om zal gaan met schadeclaims van personeel dat mogelijk letsel heeft opgelopen van (onvrijwillige) vaccinatie tegen COVID-19? Gaat u de Isala-groep verplichten deze potentiële schadeclaims in te willigen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Indien door de rechter is vastgesteld dat de werkgever bepaalde schade dient te vergoeden dan heeft de werknemer civielrechtelijke middelen tot zijn beschikking om de werkgever tot het vergoeden van de geleden schade te manen.
Welke verantwoordelijkheid draagt het Rijk voor de eventuele (lichamelijke en emotionele) schade die gepaard gaat met deze vaccinatieverplichting voor verplegend personeel bij de Isala-groep, aangezien deze verplichting onder andere resultaat is van het gevoerde coronabeleid van het kabinet? Kan de overheid aansprakelijk worden gesteld en kunnen eventuele schadeclaims op het Rijk worden verhaald?
Dit is een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de werknemer en de werkgever. Zie daarom mijn antwoorden op vragen 8 en 9. Wat betreft de aansprakelijkheid bij mogelijke bijwerkingen geldt dat vaccins alleen door het EMA goedgekeurd worden als ze voldoen aan de in Europa vastgestelde eisen voor effectiviteit, kwaliteit én veiligheid. Daarnaast worden na toelating de vaccins nauwkeurig in de gaten gehouden. De vaccinproducenten moeten hier na toelating data over blijven aanleveren, wat gecontroleerd wordt door het EMA. Ook de bijwerkingen worden nauwkeurig gemonitord en internationaal gedeeld, zoals ik al meermaals uitgebreid heb toegelicht. Mocht onverhoopt duidelijk worden dat, na grondige beoordeling, een duidelijk (causaal) verband bestaat tussen enig gebrek van het vaccin en de betreffende bijwerking, zal moeten worden onderzocht of de producent van het vaccin in dit kader een toerekenbaar verwijt kan worden gemaakt. Indien dit het geval is, kan de producent onder bepaalde omstandigheden worden aangesproken voor de gevolgen van daaruit voortvloeiende bijwerkingen. In die situatie kan de overheid onder specifieke en strikte voorwaarden de aansprakelijkheid overnemen van de producent. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten van de vaccins tussen de overheid en de producenten. Mocht iemand ervoor kiezen de overheid hiervoor aansprakelijk te stellen, zal aan de hand van de geldende wettelijke criteria per individueel geval beoordeeld worden of de overheid aansprakelijk kan worden geacht.
Terhandstellingskosten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de terhandstellingskosten de kosten van medicijnen, zeker als het gaat over medicijnen die maar in kleine hoeveelheden geleverd mogen worden, vele malen overstijgen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de terhandstellingskosten de kosten van medicijnen kunnen overstijgen. Terhandstellingkosten staan los van de kosten van een geneesmiddel. De terhandstellingskosten zijn de vergoeding voor de door de apotheek geleverde zorg. Deze zorg bestaat onder andere uit het nagaan of een patiënt een medicijn veilig kan gebruiken, het controleren of de sterkte van het voorgeschreven medicijn juist is en het informeren van de patiënt over juist gebruik van het medicijn. Een apotheker overlegt regelmatig met de voorschrijvende arts of gaat op zoek naar alternatieven in het geval van een tekort. De tijd die een apotheker hier in steekt is ook verwerkt in de terhandstellingskosten. De apotheker speelt als medicatiespecialist een belangrijke rol in goed en veilig geneesmiddelengebruik.
Welke afspraken zijn er met apothekers en andere zorgverleners over de terhandstellingskosten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is verantwoordelijk voor de prestaties en prestatiebeschrijvingen in de farmaceutische zorg. Deze prestaties zijn vastgelegd in een beleidsregel van de NZa.1 In de apotheekzorg gelden vrije tarieven. Dit betekent dat de NZa geen landelijke tarieven vaststelt, maar dat zorgverzekeraars en zorgverleners (in dit geval apotheken) zelf tarieven afspreken die gemiddeld voldoende kostendekkend zijn om kwalitatief goede zorg te kunnen leveren.
Hoe kan het dat de hoogte van de terhandstellingskosten zo verschillend is? Is het mogelijk om hier concrete landelijke afspraken over te maken en bijvoorbeeld een maximumprijs af te spreken?
Voor ieder afzonderlijk geneesmiddel moet de apotheker zorgactiviteiten verrichten, zoals de eerder genoemde controles. Een apotheek mag daarom over het algemeen voor ieder receptgeneesmiddel dat ter hand wordt gesteld een terhandstellingsprestatie in rekening brengen bij de patiënt of diens zorgverzekeraar.
Dat betekent dat de totale terhandstellingskosten voor de patiënt of diens zorgverzekeraar hoger zijn wanneer meerdere geneesmiddelen ter hand worden gesteld.
Zoals bij vraag 2. beschreven kunnen er geen landelijke tarieven worden vastgesteld aangezien de tarieven zijn vrijgegeven.
Is het mogelijk terhandstellingskosten, zeker als deze kosten herhaaldelijk worden gemaakt bij dezelfde patient, uit te sluiten van het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Op verzekerde zorg is in beginsel het eigen risico gewoon van toepassing en dus ook op alle zorg zoals apothekers die plegen te bieden. Ik vind het niet wenselijk om de terhandstelling uit te zonderen van het eigen risico, ook niet als het gaat om herhaalde terhandstellingen bij dezelfde patiënt. Ik verwacht ook dat een uitzondering voor de (herhaalde) terhandstelling voor de meeste verzekerden geen financieel voordeel zou opleveren. Het eigen risico is namelijk ook van toepassing op de verstrekte geneesmiddelen zelf en op de meeste andere zorg waar de verzekerden gebruik van maken.
Bent u bereid om, met oog op de kwetsbare financiële positie van chronisch zieken, met zorgverzekeraars en apothekers afspraken te maken om de hoogte van herhaaldelijke terhandstellingskosten naar beneden te brengen?
In de apotheekzorg gelden vrije tarieven. Dit betekent dat de NZa geen landelijke tarieven vaststelt. Het is aan zorgverzekeraars en zorgverleners (in dit geval apotheken) zelf om passende tarieven af te spreken. Om rekening te houden met de kwetsbare financiële positie van chronisch zieken neemt het kabinet al enkele maatregelen die zien op eigen betalingen voor o.a. geneesmiddelen. Zo wordt het verplicht eigen risico bevroren op € 385,00 per jaar tot en met 2025. Die maatregel is met name voordelig voor patiënten die het verplicht eigen risico volledig betalen en een zodanig inkomen hebben dat zij zorgtoeslag ontvangen. De zorgtoeslag wordt in 2023 bovendien met € 412,00 verhoogd. Ook worden de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen in het jaar 2023 gemaximeerd op € 250,00 per jaar.
Het bericht 'Hoe nu verder?' vragen gezondheidsorganisaties zich af nu staatssecretaris Van Ooijen overleg over alcoholpreventie staakt |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is volgens u de impact van het stopzetten van de alcoholtafel? Zal het volgens u afdoen aan het commitment van de diverse betrokken partijen aan de gestelde doelen?1
Het tempo waarmee de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord (NPA) dichterbij komen is tegengevallen. Het overleg aan de tafel problematisch alcoholgebruik heeft niet geleid tot noodzakelijke en aanvullende effectieve maatregelen om de volksgezondheid te beschermen. De urgentie om de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik terug te dringen is groot en vraagt om een nieuwe fase die gericht is op zoveel mogelijk actie. Daarom heb ik uw Kamer op 12 oktober 2022 geïnformeerd over mijn besluit om te stoppen met de tafel problematisch alcoholgebruik2.
Het stoppen van de tafel problematisch alcoholgebruik zal niet afdoen aan het commitment van de diverse betrokken partijen aan de gestelde doelen. Uit het verslag van KWINK groep, dat ik op 12 oktober met uw Kamer gedeeld heb, blijkt dat alle partijen de NPA-doelen voor 2040 onderschrijven. Het NPA wordt gezien als een belangrijk en waardevol document. Ik heb u tevens laten weten in gesprek te blijven met alle partijen die zich committeren aan de doelen voor de aanpak van problematisch alcoholgebruik.
Hoe ziet u, gezien de recente ontwikkelingen van het stopzetten van de alcoholtafel, de toekomst van zowel de tabakstafel alsmede de overgewichttafel?
De beslissing om te stoppen met de tafel problematisch alcoholgebruik doet niets af aan de inzet aan de thematafels tabak en overgewicht/voeding. De tafels zetten onverminderd door om dichter bij de gestelde doelen van de deelakkoorden tabak en overgewicht/voeding van het NPA te komen.
Hoe reflecteert u op de behoefte van meerdere partijen aan een meer leidende rol van uw ministerie, zoals beschreven in het afrondend verslag «Gesprekken over de toekomst van de alcoholtafel»?2
Het streven van de tafel problematisch alcoholgebruik is altijd geweest om gezamenlijk de NPA-doelen voor 2040 dichterbij te brengen, dit is dan ook waar VWS zich op gericht heeft. Het overleg aan de tafel problematisch alcoholgebruik heeft niet geleid tot noodzakelijke en aanvullende effectieve maatregelen om de volksgezondheid te beschermen. Door te stoppen met deze tafel probeer ik ruimte te creëren om tot nieuwe acties en maatregelen te komen. We streven niet langer naar consensus, maar blijven ons wel verbinden aan de NPA doelen. Ik kies ervoor om de brede beweging sinds de start van het NPA in 2018 in gang te houden. Ik blijf in gesprek met alle partijen die zich gecommitteerd hebben aan de doelen voor de aanpak problematisch alcoholgebruik. Door de gezamenlijke setting los te laten is er meer ruimte voor organisaties om een eigen geluid te laten horen. Voor het eind van het jaar deel ik mijn inzet waarmee ik ga bijdragen aan de NPA-doelen met uw Kamer.
Hoe ziet u uw rol in de aanpak van overmatig alcoholgebruik nu de alcoholtafel is stopgezet?
Zoals ik in mijn brief van 12 oktober geschetst heb, wil ik de brede beweging die in 2018 is opgestart in gang houden. Met het stoppen van de tafel problematisch alcoholgebruik breekt een nieuwe fase aan, waarin we niet langer streven naar consensus, maar ons wel blijven verbinden aan de NPA-doelen voor 2040. Ik heb u laten weten in gesprek te blijven met alle partijen die zich gecommitteerd hebben aan de doelen voor de aanpak van problematisch alcoholgebruik. Dit niet meer in een gezamenlijke setting, maar in specifieke situaties of rondom concrete acties en thema’s. Ik blijf mij inzetten om de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik te voorkomen en beperken. Voor het eind van het jaar deel ik mijn inzet waarmee ik ga bijdragen aan de NPA-doelen met uw Kamer.
Ziet u een toekomst voor zich met een effectieve alcoholtafel zonder de alcoholindustrie als deelnemer, zoals bij de tabakstafel?
Zoals ik in mijn brief van 12 oktober heb geschetst blijf ik in gesprek met alle partijen die zich gecommitteerd hebben aan de doelen voor de aanpak van problematisch alcoholgebruik. Dit niet meer in een gezamenlijke setting, maar in specifieke situaties of rondom concrete acties en thema’s.
Op welke manier blijft u concreet in gesprek met alle partijen indien er niet een nieuwe tafel komt, zoals beschreven in de brief «Stopzetten tafel problematisch alcoholgebruik»?3
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het reeds ingeplande commissiedebat Leefstijlpreventie op 8 december 2022?
Ja.
Het schrijnende tekort aan forensisch artsen |
|
Ingrid Michon (VVD), Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de brandbrief «grenzen forensische geneeskunde bereikt» van de 25 GGD’en?1
Ja.
Hoe vaak is het sinds deze brandbrief voorgekomen dat er geen forensisch arts beschikbaar was voor lijkschouw, forensisch medisch onderzoek of medische arrestantenzorg binnen de daarvoor voorgeschreven tijd?
Uit informatie van de GGDGHOR en de politie blijkt dat het sinds de verzending van de aangehaalde brandbrief in meerdere regio’s is voorgekomen dat een dienst niet kon worden gevuld – wij gaan ervan uit dat uw Kamer een dergelijke situatie beschrijft als «code zwart» – omdat er geen forensisch arts beschikbaar was. Dit ondanks dat veel forensisch artsen al meer diensten draaien dan gewenst. In de regio Limburg kwam dit eind vorig jaar gemiddeld 3 keer per maand voor en ook in de regio Oost is dit meerdere keren voorgevallen. De werkzaamheden in deze diensten zijn, indien mogelijk, doorgeschoven naar een volgende dienst. Bij bijvoorbeeld een lijkschouw is dat vaak nog wel mogelijk, maar bij bijvoorbeeld bloedonderzoeken naar gebruik van drugs of alcohol niet, omdat deze binnen een bepaalde tijdsspanne uitgevoerd moeten worden. Deze onderzoeken kunnen dan niet meer worden uitgevoerd. Daarnaast moeten de opsporingsinstanties, andere zorgverleners en slachtoffers en nabestaanden in het hele land vaker langer dan gewenst (en afgesproken) wachten op een forensisch arts.
Hoe vaak is sindsdien code zwart bij de GGD’en voorgekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben zich sinds de brandbrief situaties voor gedaan waarbij mogelijke sporen van bijvoorbeeld kindermisbruik of kindermishandeling niet tijdig konden worden veiliggesteld doordat er geen forensisch arts beschikbaar was?
Bij mij zijn, ook na navraag gedaan te hebben, geen signalen bekend dat er zich situaties hebben voorgedaan waarbij mogelijke sporen van kindermisbruik of kindermishandeling niet tijdig veilig konden worden gesteld doordat er geen forensisch arts beschikbaar was.
Welke oplossingen zijn er op dit moment voor het sporenonderzoek bij minderjarige slachtoffers van zedendelicten? Wordt voor de leeftijdsgroep 0–12 jaar nog steeds gebruik gemaakt van het landelijk onderzoeks- en expertisebureau Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) en zo ja, hoe duurzaam is deze oplossing? Is er daarnaast ook een oplossing voor de leeftijdsgroep 13–15 jaar, waar op 10 juni 2022 nog geen oplossing voor was?2
In de huidige situatie wordt tijdelijk gebruik gemaakt van het Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau FMO voor het acuut zedenonderzoek in de leeftijd 0 t/m 12 jaar. Dit bureau vormt tevens een vangnet voor de leeftijdsgroep 13 t/m 15 jaar voor die situaties waarin het NFI voorheen de onderzoeken uitvoerde. Deze inzet loopt door tot eind 2023. Op dit moment worden scenario’s voor een duurzame oplossing uitgewerkt samen met de GGD-en, het NFI en het LOEF.
Deelt u de ernstige zorgen over deze situatie en de mening dat hier zo snel mogelijk een structurele oplossing voor moet komen?
Ja.
Welke stappen zijn er vanuit uw drie ministeries gezet sinds de laatste antwoorden aan de Kamer3 om tot een structurele oplossing te komen?
Bij brief van 15 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke structurele maatregelen om de forensische geneeskunde en daarmee ook de dienstverlening aan gemeenten, politie en OM op de lange termijn te versterken.4
De uitvoering van deze maatregelen vergt een structurele investering van ca. € 20 miljoen per jaar. Vanuit het Ministerie van JenV is met een ingroei in 2023 en 2024 structureel 9,5 miljoen beschikbaar. Hiermee kunnen de belangrijkste knelpunten worden aangepakt. Er wordt op dit moment nog gezocht naar aanvullende middelen. Ik ben in gesprek met de Ministers van VWS en BZK over het vervolg.
Welke resultaten hebben de pilots bij de GGD’en voor taakherschikking in de forensische geneeskunde opgeleverd en welke mogelijkheden bieden deze resultaten voor structurele borging van de forensische zorg?
Deze herschikking heeft opgeleverd dat in vrijwel alle regio’s nu (forensisch) verpleegkundigen werkzaam zijn in de uitvoering binnen de forensische geneeskunde. Het betreft dan vooral inzet bij de uitvoering van bloedproeven (onderdeel van het forensisch medisch onderzoek) en de medische arrestantenzorg. Daarnaast worden er in vijf regio’s ook basisartsen ingezet voor deze taken. De opgedane ervaringen met de inzet van deze professionals zijn positief en worden gedeeld met andere regio’s. Uit de pilots komt ook naar voren dat door taakdifferentiatie forensisch artsen ruimte krijgen om zich meer te richten op de meer specialistische en complexere taken, waarvoor ze zijn opgeleid. Uit de pilots blijkt eveneens dat door de genoemde taakherschikking (forensisch) verpleegkundigen en de basisartsen een inhoudelijk aantrekkelijk takenpakket geboden kan worden. Dit versterkt de interesse in het vak en biedt mogelijkheden voor doorontwikkeling, bijvoorbeeld via het volgen van de opleiding forensische verpleegkunde of forensische geneeskunde.
De inzichten uit de pilots voor taakherschikking kunnen een impuls geven aan de dienstverlening op het terrein van de forensische geneeskunde, mits het mogelijk is de (forensisch) verpleegkundigen en basisartsen een volwaardig takenpakket te bieden en mogelijkheden voor doorontwikkeling. Deze voorwaarden worden in 2023 verder verkend.
Het nieuwsbericht dat duizenden basisschoolleerlingen in Overijssel insecten in een lespakket over duurzame en gezonde voeding, aangeboden kregen |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Meelworm op het men in lespakket honderd basisscholen in Overijssel», waarbij duizenden basisschoolleerlingen afgelopen week meelwormen en andere insecten in een lespakket aangeboden kregen?1
Ja.
Kunt u uitgebreid beschrijven hoe dit experiment tot stand is gekomen, wat het doel is en wie dit geïnitieerd heeft?
Nee. Het gaat hierbij om een lespakket dat ontwikkeld is door Wageningen University & Research. De rijksoverheid was niet betrokken bij dit initiatief. Ik heb daarom verder geen zicht op hoe dit experiment tot stand is gekomen.
Hebben ouders, leerkrachten en leerlingen hier zeggenschap in gehad en zo ja, is de beslissing om insecten te verstrekken aan jonge leerlingen democratisch tot stand gekomen?
De scholen hebben de vrijheid om vanuit eigen onderwijskundige visie en verantwoordelijkheid doordachte keuzes te maken om bepaalde lesmaterialen te beoordelen, gebruiken en (maatschappelijke) organisaties en/of gastsprekers uit te nodigen. De school is verantwoordelijk voor het onderwijsaanbod, wanneer leerlingen of ouders daar ideeën bij of klachten over hebben, kan dit ter sprake komen in de medezeggenschap of in de formele klachtenprocedure van de school.
Bent u op de hoogte van het feit dat het eten van insecten geen onschuldig experiment is, dat er wetenschappelijke onderzoeken bestaan die het gevaar van het consumeren van insecten onderschrijven, zoals mogelijke allergieën voor histamine2 en bacteriën, en dat deze juist bij kinderen nog extremer kunnen werken vanwege hun lagere lichaamsmassa?
De inhoud van lesmateriaal is de verantwoordelijkheid van de samensteller ervan, en de keuze er al dan niet gebruik van te maken is aan de school. Aangezien Wageningen University & Research betrokken was bij de ontwikkeling van de lespakketten waar u aan refereert, ga ik ervan uit dat zij alle kennis in bezit hadden om een veilig lespakket te ontwikkelen.
Erkent u dat, ook al zullen kinderen misschien formeel niet gedwongen worden om deze insecten te eten, dat door de enorme groepsdruk die (jonge) kinderen ervaren op school en in groepen, dit in feite toch als dwang aangemerkt kan worden?
Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet.
Hierbij spelen met name ook het interne toezicht en de medezeggenschap een rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken.
Ik ga ervan uit dat leerkrachten alles eraan doen om een veilige sfeer te creëren in de klas en ik vertrouw erop dat bij het aanbieden van dit specifieke lespakket niet anders is gehandeld.
Vindt u ook dat dergelijke buitengewone experimenten strijdig zijn met uw eigen uitgangspunten, zoals beschreven in uw brief van 4 maart 2022 Veilig en vrij onderwijs, die begint met: «Elke leerling moet zich vrij en veilig kunnen voelen op school»?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van het feit dat insecten eten in zijn geheel niet populair is en dat het getal van 2 miljard mensen die het wereldwijd al zouden eten, volgens de Wageningse onderzoeker Arnold van Huis sterk naar beneden moet worden bijgesteld4? Weet u dat de meeste restaurants in Nederland die insecten serveerden, inmiddels zijn gestopt omdat er geen interesse is? Waarom wordt dit dan toch opgedrongen aan kinderen?
Zie antwoord vraag 5.
Eet u zelf insecten en zo ja, welke?
Ik eet weleens een roze koek, en meen dat voor het glazuur gebruik wordt gemaakt van luizen. In dat kader moet ik deze vraag met «ja» beantwoorden.
Kennis van klinische data over effectiviteit en potentiële bijwerkingen van coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u na de uitspraak van de Pfizer-directeur in het Europees Parlement, dat toen het coronavaccin van Pfizer voor het op de markt kwam het niet was getest op effectiviteit tegen transmissie, gereflecteerd op uw kennis van – en communicatie over de coronavaccins richting het Nederlandse volk? Zo ja, bent u daarbij tot de conclusie gekomen dat u klinische informatie had over de (bij)werkingen en de effectiviteit van de vaccins die u niet gedeeld heeft met de burger? Zo ja, welke informatie was dat?
Zoals ik ook in de op 26 augustus jl. gegeven antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 6 juli jl.1 heb aangegeven, is actief en op grote schaal over vaccinatie gecommuniceerd om burgers in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken om zich wel of niet te laten vaccineren. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt. Daarnaast heeft het kabinet, zoals ik ook in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 12 oktober jl.2 heb aangegeven, bij de voorbereidingen en aanvang van de vaccinatiecampagne steeds benoemd dat er nog onzekerheden waren met betrekking tot de mate waarin het vaccin transmissie van het virus kon voorkomen. Dergelijke informatie wordt dus niet voor de burger achtergehouden.
Bent u ervan op de hoogte dat Pfizer BioNTech in haar klinische vaccintrial niet alleen heeft aangegeven dat er geen informatie was over het effect van het vaccin op transmissie, maar ook dat er (nog) geen data beschikbaar was over verscheidene andere zaken, waaronder onder andere het effect op sterftecijfers, het effect op moedermelk, vruchtbaarheid, de wisselwerking met andere vaccins en/of medicijnen en carcinogeniteit?1
Ik ben bekend met de informatie uit klinische trials die beschikbaar was ten tijde van de markttoelating van het vaccin van BioNTech/Pfizer, zoals ook is opgenomen in het beoordelingsrapport van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)4. In de op 14 oktober jl. gegeven antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 31 augustus jl.5 ben ik reeds uitgebreid ingegaan op het gegeven dat vrouwen die borstvoeding geven uitgesloten waren van deelname aan de klinische trials. Ik beschouw het deel van de vraag dat hier betrekking op heeft daarmee als beantwoord.
Het klopt dat onderzoeken naar reproductietoxiciteit, carcinogeniteit en eventuele wisselwerking met andere vaccins geen onderdeel uitmaakten van de klinische trials (dat wil zeggen: het testen van het vaccin op menselijke proefpersonen). Hierbij dient te worden opgemerkt dat een vaccin of geneesmiddel waarvan de twijfel bestaat dat de bestanddelen mogelijk kankerverwekkend zijn, vanuit ethisch oogpunt – zoals vanzelfsprekend – niet op mensen mag worden getest. Het zou dan ook opmerkelijk zijn als bijvoorbeeld carcinogeniteit een onderzoeksvariabele in de klinische trials zou zijn geweest.
In lijn met de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor de niet-klinische evaluatie van vaccins6, kon het EMA uit andere, niet-klinische gegevens die door de producent waren aangedragen, zoals de eigenschappen van de bestanddelen van het vaccin en de resultaten van (preklinische) dierproeven, opmaken dat het in voldoende mate duidelijk was dat het vaccin naar verwachting geen genotoxisch potentieel of negatieve effecten op de vruchtbaarheid zou hebben. Op basis van het beoordelingsrapport van het EMA en andere beschikbare wetenschappelijke informatie is destijds ook door de Gezondheidsraad geconcludeerd dat vaccinatie met het vaccin van BioNTech/Pfizer werkzaam, voldoende veilig en aanvaardbaar is voor volwassenen, ouderen en medische risicogroepen7. Het advies van de raad om dit vaccin in te zetten bij publieke vaccinatieprogramma’s gericht tegen COVID-19 is door de toenmalige Minister van VWS overgenomen. Uw Kamer is op 24 december 20208 over het Gezondheidsraadadvies over de inzet van het vaccin van BioNTech/Pfizer geïnformeerd.
Waarom is, aangezien uit vrijgegeven WOB-verzoeken en de Catshuis-briefing van de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM van 6 december 2020 blijkt dat het RIVM voor het starten van de eerste vaccinatiecampagne en voordat bekend werd gemaakt dat de coronavaccins waren goedgekeurd, inderdaad al op de hoogte was van de onzekerheden over de effecten van de vaccins op de transmissie, hierover dan niet transparant en duidelijk gecommuniceerd naar de burger? Bent u niet van mening dat dit hoort bij het principe van informed consent, zodat personen een afgewogen keuze kunnen maken op basis van alle beschikbare informatie?2, 3
Net als het lid Van Haga hecht ik grote waarde aan een wetenschappelijke grondslag voor het gevoerde vaccinatiebeleid. Het Nederlandse vaccinatiebeleid was en is, zoals veelvuldig aan uw Kamer is gecommuniceerd, gebaseerd op onafhankelijke medisch-wetenschappelijke advisering door onder andere het EMA, de Gezondheidsraad, het Outbreak Management Team (OMT) en het OMT-Vaccinaties (OMT-V). Zij baseren zich in hun adviezen en beoordelingen niet alleen op de uitkomsten van klinische studies, maar ook op beschikbare niet-klinische data en andere wetenschappelijke inzichten. Alle in Nederland ingezette COVID-19-vaccins zijn, na een positief oordeel van het EMA, ook door de Gezondheidsraad als werkzaam, voldoende veilig en aanvaardbaar beoordeeld. Wereldwijd bestaat brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de gezondheidswinst die kan worden behaald door vaccinatie tegen COVID-19 opweegt tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
De communicatie van het Ministerie van VWS en het kabinet over de effectiviteit en veiligheid van de COVID-19-vaccins werd en wordt te allen tijde ondersteund door de op dat moment beschikbare wetenschappelijke inzichten. Het klopt dus niet dat er met grote stelligheid beweringen zijn gedaan terwijl hiervoor geen medisch-wetenschappelijke onderbouwing was.
Waarom hebben uw departement en het kabinet altijd met grote stelligheid gecommuniceerd over de effectiviteit, veiligheid van de coronavaccins en de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen, terwijl uit klinische studies blijkt dat er hierover nog weinig gezegd kon worden, verschillende wetenschappers dit ook al vanaf het begin van de coronacrisis hebben aangekaart en het kabinet daarvan op de hoogte was? Kunt u deze beleids- en communicatiekeuze met duidelijke overwegingen onderbouwen? Kunt u verklaren waarom u dan toch de campagne «Alleen samen» bent gestart en de slogan «Je doet het voor een ander» hebt ingezet, terwijl het kabinet wist dat de boodschap en de beeldvorming niet juist waren?
Zie antwoord vraag 3.
Realiseert u zich dat de meeste mensen geen kennisnemen van klinische studies en wetenschappelijke onderzoeksdata bij de keuze voor het nemen van een medisch middel en/of niet weten waar zij deze kunnen vinden en/of hoe zij deze data moeten interpreteren en dat zij afgaan op de (betrouwbaarheid en volledigheid van) informatie die hen toekomt via autoriteiten, zoals de overheid? Zo ja, hoe verantwoordt u dan dat u de burger informatie heeft onthouden die voor hem/haar van groot belang had kunnen zijn bij de overweging om zich te laten vaccineren?
Ik ben mij ervan bewust dat de meeste mensen geen kennisnemen van de door vaccinproducenten aangeleverde klinische data, de beoordelingsrapporten en productinformatie van het EMA, en de uitkomsten van wetenschappelijke onderzoeken naar de effectiviteit en veiligheid van COVID-19-vaccins. Ik zet mij daarom in om burgers hier zo goed mogelijk over voor te lichten, onder meer door deze informatie op een zo laagdrempelig mogelijke wijze beschikbaar te maken, zodat zij in staat zijn een weloverwogen keuze te maken om zich wel of niet te laten vaccineren tegen COVID-19.
Heeft u de media op de hoogte gesteld van alle klinische data van vaccinproducenten die u tot uw beschikking had en de onzekerheden met betrekking tot de effectiviteit en de potentiële bijwerkingen/invloed van de coronavaccins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u de media actief aangespoord om over deze data en onzekerheden te communiceren richting de burger? Zo nee, waarom heeft u dat niet gedaan? Kunt u uitleggen waarom u de vele media-uitingen met betrekking tot de effectiviteit van vaccinatie op transmissie niet hebt weerlegd? Waarom heeft u artikelen zoals «Het bewijs is er nu: na vaccinatie kun je het coronavirus niet meer overdragen» van het Algemeen Dagblad en «Een vaccin weigeren is een daad van naastenhaat» van de Volkskrant niet ontkracht?4, 5
Over de aan uw Kamer gecommuniceerde besluiten inzake de COVID-19-vaccinatiestrategie en de onafhankelijke medisch-wetenschappelijke adviezen die daaraan ten grondslag liggen zijn de media steeds geïnformeerd. In Nederland zijn de media onafhankelijk. Het Ministerie van VWS bepaalt dus niet waar de media wel of niet over berichten. Ik zie geen reden waarom feitelijke berichtgeving over de effectiviteit van vaccinatie op transmissie en opiniërende stukken, zoals het artikel en de column waar in de vraag naar wordt verwezen, ontkracht hadden moeten worden.
Heeft u de media actief en bewust gevoed met – en/of beïnvloed om de stellige beweringen over de effectiviteit en de veiligheid van de coronavaccins richting de burger te communiceren en heeft u (al dan niet bewust) klinische informatie voor de media achtergehouden en/of niet gecommuniceerd en/of de media actief tegengehouden deze informatie te verspreiden? Zo ja, kunt u daarvoor uw overwegingen uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u verantwoorden waarom er geen toetsingsproces was voor de zogenaamde Denktank Desinformatie? Waren alle deelnemers van deze Denktank op de hoogte van alle op dat moment beschikbare klinische data over de coronavaccins en/of zijn zij door het kabinet actief van die informatie voorzien, zodat zij volledig en juist geïnformeerd hun taak voor de Denktank konden uitvoeren? Hebt u deze deelnemers gecorrigeerd wanneer zij informatie verspreiden die niet (geheel) correct was, wanneer het kabinet beschikking had over andere/aanvullende informatie?
Ik verwijs naar de antwoorden van de Staatssecretaris van VWS op vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 24 juni jl.13
Hoe reflecteert u op het potentiële risico dat het kabinet genomen heeft met de gezondheid van de Nederlandse bevolking door bevolkingsbreed te gaan vaccineren met een vaccin waarover nog zoveel klinische onzekerheden bestonden en door informatie die wellicht voor de (individuele) gezondheidssituatie van burgers van belang was, niet te verstrekken?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 t/m 4.
Waarom werden voor de start van de eerste vaccinatiecampagne, in december 2020, al voorbereidingen getroffen voor een eventueel vaccinatiebewijs, terwijl het kabinet er op dat moment dus al van op de hoogte was dat vaccinatie geen steriele immuniteit zou bieden? Waarom dan de overweging om een vaccinatiebewijs in te zetten als het vermeende doel daarvan (transmissie stoppen) niet behaald zou worden? Waarom is het coronatoegangsbewijs dan wel gepresenteerd als zijnde bedoeld als bewezen effectief middel om transmissie tegen te gaan als het kabinet ervan op de hoogte was dat dat niet het geval was?6
Voorafgaand aan de start van de vaccinatiecampagne is de registratie van COVID-19-vaccinaties voorbereid. Ook hield het kabinet rekening met de mogelijkheid dat op enig moment een vorm van een vaccinatiebewijs aan de orde zou kunnen komen. Op dat moment werd door enkele landen immers al een testbewijs gevraagd in het kader van internationaal reizen. Er werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat landen een vaccinatiebewijs zouden inzetten als uitzondering op het verplichte testbewijs, mocht vaccinatie significant bijdragen aan het verminderen van het risico op transmissie. In december 2020 is, mede om deze reden, advies gevraagd aan de Gezondheidsraad over ethische en juridische aspecten van COVID-19-vaccinatie. Dit advies werd op 4 februari 202115 gepubliceerd. In de Kamerbrief van 4 mei 202116 over de stand van zaken vaccinatiebewijzen is vervolgens aangegeven dat overwogen werd een vaccinatiebewijs in te zetten mits aan enkele specifieke voorwaarden zou zijn voldaan, waaronder de voorwaarde dat duidelijk zou zijn dat vaccinatie zou bijdragen aan vermindering van transmissie. Het vervolg van het traject rondom vaccinatiebewijzen heeft het kabinet toegelicht in de brief van 28 mei 2021.17
Kunt u uitleggen waarom voor de start van de eerste vaccinatiecampagne al duidelijk was dat er ook boostervaccinaties zouden komen? Op basis van welke wetenschappelijke data werd deze beslissing gebaseerd? Welke epidemiologische verantwoording lag hieraan ten grondslag?
Het klopt niet dat voor de start van de eerste vaccinatieronde al duidelijk was dat er ook een boostvaccinatieronde zou komen. Het Ministerie van VWS heeft de vraag of het toevoegen van een extra dosis (boost) aan de vaccinatiecampagne zinvol zou zijn op 4 juni 202118 voor het eerst aan de Gezondheidsraad en het OMT voorgelegd.
Als het kabinet zelf wel volledig overtuigd was van de (volledige) effectiviteit en veiligheid van de coronavaccins en/of daarover achteraf gezien niet volledig was geïnformeerd, waarom hebt u dan niet gekozen voor een compleet transparante communicatiestrategie waarbij u de burger wel alle beschikbare informatie verschafte en daarnaast probeerde hem/haar te overtuigen van het nut en de noodzaak van vaccineren? Bent u niet van mening dat de burger zelf in staat is een weloverwogen afweging en risico-analyse te maken voor zijn eigen gezondheid en daar bovendien het recht toe heeft?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 5.
Vindt u niet dat u door het niet verstrekken van klinische informatie over de coronavaccins Artikel 11 van Grondwet, de onaantastbaarheid van het lichaam, hebt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt de burger geen belangrijke (wetenschappelijke) informatie over vaccinatie onthouden. Burgers maken zelf de afweging of zij zich willen laten vaccineren tegen COVID-19.
Kunnen bewindspersonen en/of het kabinet door het niet verstrekken van en/of zelf niet geïnformeerd zijn over bepaalde klinische data, vrij worden gesteld van verantwoordelijkheid voor eventueel gemaakte fouten en ongeoorloofde en/of ongefundeerde beleidskeuzes, op basis van «plausibele ontkenning»? Zo ja, op welke manier heeft dit invloed op de voortgang en de uitkomsten van parlementaire enquete over het coronabeleid?
Ik ben als Minister politiek verantwoordelijk voor het door het Ministerie van VWS gevoerde beleid en leg hierover verantwoording af aan uw Kamer. Het is niet aan mij om te bepalen welke conclusies de Kamer hieraan verbindt.
Wat gaat het kabinet doen als in de toekomst blijkt dat de effectiviteit en veiligheid van de coronavaccins niet zo gegarandeerd was als door het kabinet werd gecommuniceerd? Wordt nieuwe klinische data over de coronavaccins in de toekomst wel transparant en volledig openbaar en toegankelijk gemaakt voor burgers en onafhankelijke wetenschappers?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 1, vraag 5, en mijn beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 8 september jl.19
Is het kabinet voornemens excuses aan te bieden aan de Nederlandse bevolking voor het bewust achterhouden van belangrijke informatie en het stigmatiseren en demoniseren van ongevaccineerde mensen? Hoe reflecteert u op de enorme polarisatie die is ontstaan door de (bewust) misleidende communicatie en beeldvorming van en door de overheid? Welke stappen gaat u zetten om de maatschappelijke schade die dit heeft aangericht te herstellen? Komt u ook met een bevolkingsbrede campagne om uw eigen desinformatie te «debunken»? Hoe gaat u ongevaccineerde burgers compenseren voor de discriminatie, de uitsluiting en het emotionele leed dat hen is aangedaan als gevolg van het op deze manier handelen van het kabinet?
Ik vind het kwalijk dat de indruk wordt gewekt dat het kabinet bewust belangrijke informatie zou achterhouden, misleidende informatie en desinformatie zou verspreiden, en mensen die ervoor kiezen om zich niet te laten vaccineren zou stigmatiseren en demoniseren. Ik neem nadrukkelijk afstand van deze ongefundeerde beschuldigingen.
Het feit dat babysterftecijfers bij asielzoekers zeven keer hoger liggen dan het landelijk gemiddelde |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Babysterfte bij asielzoekers zeven keer zo hoog. Gynaecologen en verloskundigen slaan alarm» van De Leeuwarder Courant van 11 oktober 2022?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat de kans op babysterfte bij asielzoekers in Nederland veel hoger ligt dan het gemiddelde?
Op basis van het aangehaalde onderzoek, lijkt de kans op babysterfte onder asielzoekers hoger te liggen dan het gemiddelde. Dit is vanzelfsprekend onwenselijk.
Hierbij wil ik wel opmerken dat ruim de helft van de vrouwen die tijdens hun verblijf bij het COA bevalt, reeds zwanger was bij aankomst. Voor hen geldt dat zij voor een (belangrijk) deel van hun zwangerschap geen zorg in Nederland hebben ontvangen omdat zij ook nog niet in Nederland waren. In hoeverre er wel zorg en begeleiding is geweest in het land van herkomst of onderweg wordt uit het onderzoek niet duidelijk. Goede zorg aan het begin en voorafgaand aan een zwangerschap (bijvoorbeeld het slikken van foliumzuur) is belangrijk voor het verdere verloop van de zwangerschap.
Is het hoge babysterftecijfer onder asielzoekers eerder geconstateerd? Zo ja, welke beleidsplannen waren daaruit voortgekomen om het tegen te gaan? Zijn deze geëvalueerd? Wat was de uitkomst van de evaluatie? Zo nee, waarom is dit niet eerder onderzocht?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) doet regelmatig onderzoek naar de medische zorg voor asielzoekers, inclusief geboortezorg. Wanneer de IGJ onvolkomenheden constateert worden aanbevelingen en aanwijzingen gedaan naar de betrokken partijen. Deze worden vervolgens ook opgevolgd. De IGJ ziet er op toe dat aan de aanbevelingen en aanwijzingen worden opgevolgd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de IGJ (toen nog IGZ) is in 2010 een ketenwerkgroep geboortezorg asielzoekers opgericht en zijn samenwerkingsafspraken met alle betrokken partijen vastgelegd in de ketenrichtlijn geboortezorg.
Wat vindt u van het feit dat de kans op sterfte van een pas bevallen moeder in een asielzoekerscentrum (azc) tot tien keer zo hoog ligt als normaal?
Uit de in het artikel genoemde onderzoeken haal ik niet dat de kans op sterfte van een pas bevallen moeder tot tien keer hoger ligt. Het is onduidelijk waarop deze stelling gebaseerd is. Zonder nadere achtergrond kan ik deze vraag helaas niet beantwoorden. Vanzelfsprekend is het wenselijk dat de kans op overlijden van pas bevallen moeders zo laag mogelijk, nihil, is. Dat is niet anders voor asielzoekers.
Is de hoge moedersterfte onder pas bevallen asielzoekers eerder geconstateerd? Zo ja, welke beleidsplannen waren daaruit voortgekomen om het tegen te gaan? Zijn deze geëvalueerd? Wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom is dit niet eerder onderzocht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat uit onderzoek (waar het genoemde artikel naar verwijst)2 blijkt dat constante overplaatsing en personen die niet komen opdagen op hun afspraak verklarende factoren zijn voor de verhoogde kans op baby- en moedersterfte in azc's?
In het artikel en de onderzoeken waarnaar wordt verwezen wordt aangegeven dat er meerdere oorzaken kunnen zijn voor de verhoogde kans op baby- en moedersterfte. Daarbij wordt ook het aantal verhuizingen genoemd. Of en in hoeverre dit daadwerkelijk het geval is wordt verder niet onderbouwd. Het uitgangspunt is dat asielzoekers zo min mogelijk verhuizen, zeker waar het gaat om kwetsbare groepen, zoals kinderen en zwangere vrouw. In beginsel worden zij ook niet in (crisis)noodopvang geplaatst maar in een regulier asielzoekerscentrum. Daarnaast worden zwangere vrouwen in principe 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de geboorte van het kind niet verhuisd. Ook ten aanzien van het missen van afspraken wordt aangegeven dat verhuizing een rol kan spelen. Of er ook andere redenen zijn waardoor afspraken niet worden opgevolgd of worden gemist is niet onderzocht. Helaas brengt de huidige opvangproblematiek met zich mee dat het kan voorkomen dat ook de kwetsbare groepen tijdelijk wel in (crisis)noodopvang terecht komen omdat zij anders mogelijk op straat zouden moeten verblijven.
Bent u van plan iets met de bevindingen, zoals genoemd in vraag 6, te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn deze plannen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de stelling dat asielzoekers, buiten de opvang om, onvoldoende toegang hebben tot goede zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik ben van mening dat de toegang tot de medische zorg voor asielzoekers voldoende is geborgd ook al brengt de huidige opvangproblematiek zeker uitdagingen met zich mee. Door de inzet van Gezondheidszorg Asielzoeker (GZA) in samenwerking met Arts en Specialist is er op vrijwel alle locaties toegang tot een huisarts of basisarts met een huisarts op afstand. Er wordt daarnaast gebruik gemaakt van een praktijklijn die is ingezet vanuit GZA, een 24/7 bereikbare telefoondienst inclusief tolkvoorziening die triage kan verrichten en waar nodig (bijvoorbeeld bij spoedgevallen) doorverwijzen naar een (spoed)huisarts. Zo nodig verwijst deze (spoed)huisarts weer door naar 2de lijnzorg. Voor de continuïteit van de zorg wordt gebruik gemaakt van een centraal beheerd medisch dossier dat beschikbaar is voor de huisartsen op de locaties. Dus ook in geval van verhuizingen is het medisch dossier beschikbaar voor de nieuwe huisarts of zorgverlener. Voor de zorg voor asielzoekers geldt dat gebruik wordt gemaakt van de reguliere zorg. Voor de asielzoekers geldt net als voor andere personen in Nederland dat personeelstekorten bij zorgverleners kunnen spelen. Dit kan betekenen dat ook asielzoekers in bepaalde gevallen op een wachtlijst terecht kunnen komen.
Bent u het eens met de stelling dat de zorg voor nieuwkomers te complex is voor hen om daar snel hun weg in te kunnen vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de zorg voor nieuwkomers te verbeteren?
De wijze waarop de medische zorg is georganiseerd kan voor nieuwkomers inderdaad complex zijn. Zo is het gebruik van een huisarts als voorportaal naar vervolgzorg in veel landen niet op die manier geregeld. Om asielzoekers hiervan op de hoogte te brengen en over voor te lichten kent het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de zogeheten gidsfunctie gezondheidszorg. Via deze gidsfunctie worden asielzoekers, aan het begin van hun verblijf, voorgelicht over de zorg op het centrum en in Nederland. Verder signaleren de medewerkers van het COA in het dagelijks contact met de bewoners mogelijke problemen, bespreken deze met de bewoners en verwijzen door naar de zorgverlening. Ook op latere momenten gedurende hun verblijf kunnen zij voor vragen terecht bij de medewerkers van het COA, die hen ondersteunen bij de toegang tot de zorg en de zorgverleners op locatie waar mogelijk faciliteren. Asielzoekers kunnen daarnaast terecht op de website van het COA, MyCOA.nl, waar informatie is terug te vinden over de medische zorg in Nederland. Om de taalbarrière te overbruggen kunnen tolken worden ingeschakeld.
Deelt u de mening dat het inhumaan beleid in asielzoekerscentra (denk aan slechte slaapplekken, kou, schurftuitbraken en dergelijke) verder bijdraagt aan het vergroten van risico op moeder- en babysterftecijfers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te verbeteren?
Ik deel de mening niet dat er sprake is van inhumaan beleid. Iedere asielzoeker heeft recht op opvang en voorzieningen. Helaas is het wel zo dat door een gebrek aan opvangplekken moet worden teruggevallen op noodopvanglocaties en crisisnoodopvang. Dit brengt ook uitdagingen mee in het bieden van kwalitatief goede opvang. Er wordt iedere dag door de medewerkers in de migratieketen hard gewerkt om voldoende opvangplekken te realiseren en daar ook de voorzieningen te bieden waar de mensen recht op hebben.
Wat vindt u van het feit dat meerdere wetenschappelijke studies3 aantonen dat blinde vlekken, vooroordelen, discriminatie, racisme en minder empathie vanuit zorgverleners naar patiënten met een niet-westerse achtergrond leiden tot gezondheidsverschillen en verslechterde zorg? Deelt u deze conclusies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Omdat er ook in zorg, welzijn en sport sprake is van discriminatie, is dit jaar de VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen gestart. Deze aanpak laat zien dat er op verschillende terreinen al de nodige stappen worden gezet, maar dat er ook nog veel onbekend is. Wat al wel gezegd kan worden, is dat het belangrijk is om blinde vlekken in beeld te brengen. Daarbij is onderzoek, zoals de publicaties waar u naar verwijst, van belang. Deze resultaten dienen dan ook serieus te worden genomen, en te worden bezien in een breder geheel van reeds bestaande onderzoeken op het onderwerp van discriminatie in de zorg. Hoe groot het probleem binnen de zorg- en welzijnssector daadwerkelijk is in Nederland, wordt de komende periode verder onderzocht. In een eerste inventarisatie worden hiaten en kennis in kaart gebracht, waarbij wordt gekeken hoe groot het probleem van discriminatie in de zorg is en wat werkt in de aanpak hiervan. De resultaten zullen naar verwachting in februari 2023 binnenkomen. Hierna volgt een landelijk vervolgonderzoek naar nog aan te wijzen thema’s op het gebied van discriminatie en gelijke kansen in de zorg, welzijn en sport.
Heeft u onderzocht of (institutionele) discriminatie vanuit de zorg ook een deel van de gezondheidsverschillen en hoge sterftecijfers onder asielzoekers verklaart? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken en de aanbevelingen uit dit onderzoek op te nemen in het beleid voor betere zorg voor asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Landelijk expertisecentrum Pharos heeft in opdracht van het Ministerie van VWS literatuuronderzoek gedaan naar de huidige kennis over de impact van discriminatie op de gezondheid van mensen en op gezondheidsverschillen in de maatschappij. Zij hebben zich in dit onderzoek niet uitsluitend gericht op de doelgroep asielzoekers. Dit jaar is de VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen gestart waarbij onderzoek een van de belangrijke pijlers is. Er zal eerst een verkennend onderzoek worden uitgevoerd dat inzichtelijk maakt hoe groot het probleem van discriminatie in de zorg is. Deze verkenning wordt in het voorjaar van 2023 gevolgd door een groot landelijk onderzoek naar discriminatie en belemmering van gelijke kansen in zorg en welzijn.
Denkt u dat (institutionele) discriminatie vanuit zorgaanbieders een deel van de hogere babysterftecijfers onder asielzoekers kan verklaren? Zo ja, bent u bereid dit te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij antwoord op de vragen 6 en 7 kunnen er meerdere redenen zijn die ten grondslag liggen aan een hogere babysterfte maar om antwoord te kunnen geven op deze vraag is het van belang om de uitkomsten van de hierboven genoemde onderzoeken te hebben.
Heeft Artsen zonder Grenzen (AzG) reeds zijn bevindingen met u gedeeld over de gezondheidsstatus van asielzoekers en toegang tot zorg toen deze organisatie op Ter Apel ter plekke kwam? Zo ja, wat waren deze bevindingen? Zo nee, bent u van plan om een evaluatie in te plannen met AzG?
Ik ben Artsen zonder Grenzen (AzG) zeer erkentelijk voor de hulp die zij hebben geboden in Ter Apel. Bij brief van 2 september jl. hebben AzG en Dokters van de Wereld (DvdW) hun reactie gegeven op mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 19637–2992). AzG en DvdW hebben daarin tot het volgende opgeroepen:
Creëer helderheid in rol en taakverdeling tussen GZA, GGD, huisartsen en maatschappelijke initiatieven.
Creëer helderheid in de vergoedingsregelingen voor lokale zorgprofessionals.
Waarborg continuïteit van zorg in Ter Apel en op CNO-locaties.
In voorgaande antwoorden ben ik reeds ingegaan op de medische zorg voor asielzoekers, waaruit blijkt dat de oproep van AzG en DvdW ter harte is genomen.