Het schrappen van 300 voltijdbanen door het Amphia Ziekenhuis in Breda en Oosterhot |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de berichten «Amphia bezuinigt op personeel»1 en «Onbegrip bij bond over plan Amphia»?2
Ik heb er kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter van de raad van bestuur van Amphia dat marktwerking de belangrijkste reden voor inkrimping is? Kunt u dit toelichten?
Ik lees in het krantenartikel en bij navraag bij Amphia blijkt dat hij het noodzakelijk vindt om voorbereid te zijn om toekomstige veranderingen in de zorg het hoofd te kunnen bieden. Dat is precies de actieve houding die zorginstellingen moeten hebben en waartoe mijn beleid gericht op het betaalbaar houden van de zorg (via ondermeer meer vrij onderhandelbare DBC’s) hen wil prikkelen.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat de onzekerheid voor ziekenhuizen, die voortkomt uit marktwerking, tot een inkrimping van het personeelsbestand leidt? Zo ja, op welk deel van het personeelsbestand kan volgens u het best gekort worden? Valt het verplegend personeel daar ook onder? Zo nee, hoe kan deze ontwikkeling voorkomen worden, en ziet u daarin ook een rol voor de overheid?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de collectieve sectoren (= publieke plus semipublieke sectoren). Bij Amphia gaat het dan om een aangekondigde, maar nog niet verder gespecificeerde ombuiging van 10% in 3 jaar. Dat is 3,3% per jaar. Relatief is dat een milde ombuiging.
De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de zorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt zo ook ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Kent u meer voorbeelden van ziekenhuizen die in verband met de marktwerking personeel ontslaan? Zo ja, welke ziekenhuizen zijn dit? Zo nee, is de situatie bij Amphia volgens u uniek?
Ter voorkoming van misverstanden: ik lees niets over het ontslaan van personeel. Alleen over inkrimping van de werkgelegenheid. De pro-actieve houding van Amphia bewerkstelligt juist dat gedwongen ontslagen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.
Wat vindt u van het signaal dat Amphia geeft met het schrappen van zoveel banen, terwijl er de komende jaren juist veel meer mensen in de zorg nodig zijn, en de werkdruk voor verpleegkundigen nu al vaak heel hoog is? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op uw vragen 2 t/m 4.
Acht u het voor de kwaliteit van de zorg wenselijk dat bij kostenbesparing voornamelijk wordt bezuinigd op personeel, en niet op andere begrotingsposten, als inkoop en beheer? Kunt u dit toelichten?
Ik lees nergens dat er alleen of hoofdzakelijk op personeel wordt bezuinigd. Het is ook de uitdaging voor alle zorgaanbieders om hun organisatie zo in te richten dat er een optimale prijs/kwaliteitsverhouding ontstaat. En de kwaliteitsbewaking in de zorg is goed vorm gegeven.
De brancheanalyse gezondheidszorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brancheanalyse 2011 van PricewaterhouseCoopers (PwC) voor wat betreft de ziekenhuizen?1
Ik heb begrepen dat PriceWaterhouseCoopers (PwC) in zijn brancheanalyse de jaarrekeningen over 2010 van ziekenhuizen heeft geaggregeerd en geanalyseerd. Het algemene beeld dat uit de analyse naar voren komt is inmiddels bekend: in 2010 zijn zowel de resultaten als de weerstandsvermogens van ziekenhuizen verbeterd. PwC gaat in het bijzonder in op de complexiteit door de invoering van DOT en prestatiebekostiging, alsook de strengere solvabiliteitsregels voor verzekeraars en de mogelijke consequenties hiervan voor het al dan niet continueren van de bevoorschotting van ziekenhuizen door verzekeraars.
Over dat laatste punt merk ik op dat in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord 2012–2015 ten aanzien van sturing en informatievoorziening afspraken zijn gemaakt over de monitoring van de productieontwikkeling bij zorgaanbieders. In dat kader is ook vastgelegd dat verzekeraars en aanbieders afspraken zullen maken over de bevoorschotting van onderhanden werk, en dat verzekeraars en aanbieders zich zullen inspannen om zo snel mogelijk tot afronding van de contractering inclusief afspraken over bevoorschotting te komen.
Ik ga er van uit dat verzekeraars en aanbieders tijdig gevolg zullen geven aan deze afspraken en daarmee de bevoorschotting in 2012 in onderling overleg zullen borgen. Inmiddels heeft hierover ook bestuurlijk overleg plaatsgevonden. Verzekeraars hebben in dat overleg aangegeven dat afspraken over de bevoorschotting wat hen betreft op lokaal niveau thuishoren. Tegelijkertijd hebben zij aangegeven er op te vertrouwen dat er tijdig constructieve afspraken zullen worden gemaakt met de zorgaanbieders.
Deelt u de zorgen dat de risico's toenemen en er in 2012 acute betalingsproblemen kunnen ontstaan als gevolg van een nieuw declaratiesysteem en het terugtrekken van voorschotten door verzekeraars, mede ingegeven door aangescherpte kapitaaleisen?
Ten aanzien van de bevoorschotting is mij bekend dat verzekeraars zich voor 2012 terughoudender opstellen dan voorheen, mede als gevolg van aangescherpte kapitaaleisen.
DBC-Onderhoud is inmiddels namens alle betrokken partijen aan de slag met het technisch mogelijk maken van een uniforme wijze van bevoorschotting op basis van onderhanden werk via een zogenaamde liquiditeitsgrouper die uiterlijk medio 2012 gereed zal zijn.
Zoals eerder aangegeven heb ik er vertrouwen in dat veldpartijen in samenspraak tot een bevredigende oplossing voor de periode tot medio 2012 zullen komen, waarmee eventuele betalingsproblemen zullen worden voorkomen.
Deelt u de mening dat patiënten hier in zorgverlening geen nadelige gevolgen van mogen ondervinden, en u als minister van VWS daar eindverantwoordelijk voor bent? Hoe gaat u voorkomen dat patiënten nadelige gevolgen ondervinden?
Ik heb op dit moment geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de zorgverlening nadelige gevolgen zal ondervinden van de lopende discussie over bevoorschotting tussen verzekeraars en zorgaanbieders.
Hoe groot is naar schatting de actuele schuld van ziekenhuizen aan verzekeraars?
PwC constateert in zijn brancheanalyse op basis van de jaarrekeningen 2010 dat ziekenhuizen cumulatief nog 1,6 miljard euro aan schuld hebben uitstaan bij verzekeraars met betrekking tot reeds verleende voorschotten op onderhanden werk. VWS heeft op dit punt geen recentere cijfers beschikbaar.
Gaat u concrete acties ondernemen, al dan niet via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), richting zorgverzekeraars of ziekenhuizen, zoals een landelijke voorschotregeling?
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de inhoud en uitkomst van die acties?
Ik ben van mening dat de bevoorschotting eerst en vooral een zaak is tussen verzekeraars en ziekenhuizen onderling.
Wel heb ik, zoals eerder aangegeven, DBC-Onderhoud opdracht gegeven om een zogenaamde liquiditeitsgrouper te bouwen. Daarnaast heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om te bezien op welke wijze bevoorschotting van transitiebedragen vormgegeven zou kunnen worden. Langs die weg zouden instellingen die forse transitiebedragen verwachten uit hoofde van het transitiemodel dat de invoering van prestatiebekostiging in 2012 en 2013 ondersteunt aanzienlijk eerder over de bijbehorende financiële middelen kunnen beschikken.
Verder laat ik me vanzelfsprekend op de hoogte houden van de vorderingen die verzekeraars en ziekenhuizen maken bij de onderhandelingen over de contractering voor 2012 en bijbehorende afspraken over de bevoorschotting.
De sluiting van Huize Alexandra |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Klopt het dat de gesloten jeugdinrichting Huize Alexandra te Almelo definitief haar deuren zal sluiten?
De accommodatie Alexandra zal op 1 januari 2013 worden gesloten. De 60 plaatsen van Huize Alexandra in Almelo verhuizen in loop van 2012 naar de locatie De Vaart in Sassenheim. Ik heb u dit gemeld in mijn brief van 27 september 2011 (TK 31 839, nr. 128).
Wat is uw reactie op het gegeven dat de gesloten inrichting voor enkele miljoenen euro’s is opgeknapt, en desondanks zal verhuizen naar een nieuwbouwlocatie in Sassenheim?
De verbouwingen die in de periode 2008–2009 hebben plaatsgevonden bij huize Alexandra hadden in hoofdzaak te maken met de eisen voor brandveiligheid.
In het capaciteitsplan dat u op 13 april 2011 is toegezonden was al opgenomen dat alle capaciteit van Avenier beschikbaar zou komen voor de regio Zuidwest.
Vervolgens heb ik met Avenier afgesproken om de plaatsen van Alexandra (en Prisma Hand in Hand) die buiten het zorggebied liggen te verhuizen naar een locatie binnen het zorggebied. Deze mogelijkheid deed zich voor omdat voor de nieuwbouw van Teylingereind nog geen bestemming was gevonden. Ook met deze leegstand waren voor het Rijk miljoenen gemoeid. In de afweging van alle kosten heeft de doorslag gegeven dat Avenier door de overplaatsing meer plaatsen zou krijgen in de regio waarvoor de plaatsen bestemd zijn. Ik heb u daarover in mijn brieven van 7 juli 2011 en 27 september 2011 geïnformeerd.1
Op welke wijze draagt de sluiting van Alexandra in Almelo en de verhuizing naar de locatie in Sassenheim bij aan de beoogde bezuiniging van het ministerie?
De verplaatsing van 60 plaatsen jeugdzorgplus maakt onderdeel uit van de besluitvorming over de capaciteit jeugdzorgplus waarover ik u in de loop van 2011 heb geïnformeerd. De aanleiding voor die besluiten was de leegstand (20%) en de afloop van de huurperiode van een groot aantal tijdelijke plaatsen. Het deel van het budget dat beschikbaar komt door het niet langer gebruiken van tijdelijke plaatsen blijft beschikbaar voor de jeugdzorg. Er is dus geen sprake van een bezuiniging.
In hoeverre is de nieuwbouwlocatie in Sassenheim toegesneden op de specialistische opvang van slachtoffers van «loverboys»?
In De Vaart krijgen deze meisjes dezelfde behandeling als op dit moment in Alexandra. Avenier zet de deskundigheid die bij Alexandra aanwezig was in bij De Vaart. Avenier heeft een veiligheidsplan gemaakt voor de locatie De Vaart. Daarbij is speciale aandacht besteed aan de maatregelen die getroffen moeten worden om te zorgen dat loverboy slachtoffers hier veilig zijn.
Meisjes verblijven in de meisjesvleugel van het gebouw. Voor vier leefgroepen wordt de fysieke beveiliging geoptimaliseerd door het plaatsen van een hek. Het leefklimaat en de behandeling zijn gericht op de specifieke meisjesproblematiek, het slachtoffer zijn van (seksuele) uitbuiting, maar ook eigen seksueel grensoverschrijdend gedrag en automutilatie. Een aantal pedagogische medewerkers, afdelingshoofden en gedragsdeskundigen van Alexandra verhuist mee naar De Vaart. Op deze wijze neemt Avenier haar deskundigheid mee naar De Vaart en wordt deze daar opnieuw ingezet.
Zal op de nieuwe locatie in Sassenheim sprake zijn van uitsluitend opvang van meisjes? Zo nee, op welke wijze wordt gewaarborgd dat bij gemengd verblijf meisjes die slachtoffer zijn geworden van «loverboys» in een veilige en toepasselijke omgeving worden opgevangen?
Op de nieuwe locatie De Vaart zullen zowel meisjes als jongens worden opgevangen. Ze zullen echter in gescheiden leefgroepen verblijven. Verder zullen (een deel van) de meisjes gescheiden van de jongens onderwijs krijgen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verhoudt de sluiting van Huize Alexandra zich tot uw brief aan de Kamer van 6 juli 2011, waarin u schrijft dat de sluiting van andere instellingen wordt ondervangen door het bestaan van Huize Alexandra als een van de twee instellingen in Nederland waar uitsluitend meisjes worden behandeld die te maken hebben gehad met ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag of slachtoffer zijn geworden van «loverboys»?1
Plaatsingscoördinatoren kiezen in sommige gevallen voor Alexandra vanwege het hoge fysieke beveiligingsniveau en vanwege het exclusieve meisjesklimaat. Speciaal voor deze meisjes is er een afdeling van De Vaart uitgerust met hetzelfde hoge fysieke veiligheidsniveau. Meisjes van deze afdeling kunnen niet of alleen onder strikte condities in contact komen met jongens. Alle meisjes van De Vaart verblijven in de meisjesvleugel van het gebouw. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verhoudt uw besluit tot sluiting van Huize Alexandra zich tot de stellingname in uw brief van 6 juli 2011 dat Huize Alexandra een van de twee instellingen is die zorgt voor het behoud van deskundigheid op het gebied van de behandeling van jeugdigen met ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Voor een antwoord op uw vraag naar het behoud van de deskundigheid van Alexandra verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 4, 5 en 6.
Een Argos-reportage over het (dis-)functioneren van trombosediensten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat in een jaar tijd minstens vijfentwintig mensen om het leven zijn gekomen door verkeerd gebruik van anti-stollingsmedicatie?
In algemene zin wil ik opmerken dat de uitzending ging over het niet sluitend zijn van de keten van trombosezorg, niet over het (dis)functioneren van trombosediensten.
Het bericht dat in een jaar tijd minstens vijfentwintig mensen om het leven zijn gekomen door verkeerd gebruik van anti-stollingsmedicatie is deels juist. Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn in het afgelopen jaar 28 meldingen binnen gekomen van het overlijden van personen die antistollingsmedicatie gebruikten. De oorzaken voor het overlijden zijn verschillend en variëren van onduidelijkheid over wel of niet gevolgd hebben van protocollen tot valincidenten (bij personen die antistollingsmedicatie gebruiken) met een hersenbloeding als gevolg;
De oorzaak voor het overlijden is dus niet altijd het gevolg van verkeerd gebruik van antistolingsmedicatie, wel gebruikten deze mensen allemaal anti-stollingsmedicatie. Communicatie tussen zorgverleners heeft in sommige gevallen een rol gespeeld.
In hoeverre is dit een gevolg van gebrekkige communicatie tussen zorgverleners, zoals in het radioprogramma Argos gesuggereerd werd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot is het verschil in kwaliteit tussen de verschillende trombosediensten, en hoe wordt de kwaliteit van de dienstverlening door trombosediensten gewaarborgd?
Uit het onderzoek van de IGZ in 2010 komt naar voren dat er geen grote kwaliteitsverschillen tussen de verschillende trombosediensten zijn.
De kwaliteit van de dienstverlening wordt gewaarborgd door het handelen op basis van professionele standaarden, zoals richtlijnen en protocollen die onderdeel zijn van het kwaliteitssysteem in de trombosezorg. Tevens houdt de IGZ toezicht op deze kwaliteit.
Welke verbetertrajecten zijn naar aanleiding van het IGZ-rapport «Keten trombosezorg niet sluitend» in 2008 ingezet? Zijn de afspraken die de Inspectie voor de Gezondheidszorg hiertoe met de trombosediensten maakte nagekomen? Hoe kan geconstateerd worden of de kwaliteit van de dienstverlening door trombosediensten daadwerkelijk verbeterd is?
Het inspectierapport »Keten trombosezorg niet sluitend» is in 2010 uitgebracht. In dat rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan voor verbetertrajecten. Aan de realisering daarvan wordt inmiddels hard gewerkt door alle betrokken partijen.
Zo is sinds het uitkomen van het rapport specifiek (na)scholingsmateriaal voor verschillende professionals ontwikkeld, zijn er zijn diverse LESA’s (Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraken) ontwikkeld en publicaties gemaakt door de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT).
Op dit moment is er een overkoepelend document in ontwikkeling dat het karakter zal hebben van een veldnorm. Hierin zal voor alle betrokken disciplines worden vastgelegd aan welke eisen de trombosezorg dient te voldoen zowel qua proces, qua inhoud als qua organisatie. Naar verwachting is dit document rond de zomer van 2012 gereed.
De IGZ zal eind 2012 een onderzoek uitvoeren naar de mate waarin de afspraken zijn gerealiseerd.
In hoeverre worden gegevens over de kwaliteit van de dienstverlening betrokken bij de financiering van trombosediensten? Zijn er voldoende prikkels om de effectiviteit en doelmatigheid van de dienstverlening continu te verbeteren?
Laat ik vooropstellen dat alle trombosediensten moeten voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De IGZ houdt hier ook toezicht op. Wat betreft de inkoop van zorg bij trombosediensten ligt deze in principe al in handen van de zorgverzekeraars.
Een deel van de trombosediensten loopt mee in de financiering van het ziekenhuis. Daarmee is de zorg die zij leveren onderhandelbaar in de contracten tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars.
Voor de overige trombosediensten geldt dat zij kunnen onderhandelen met de (regionale)zorgverzekeraar. Het uitgangspunt voor de tarieven is de productie per jaar. In de tarifering volgens de beleidsregel financiering trombosediensten (CI-963) van de NZa is er ruimte om naar boven of beneden af te wijken op basis van de kosten, de geleverde kwaliteit en bijvoorbeeld ook op basis van de mate waarin de trombosedienst patiënten ook meer op afstand monitort en de patiënt een groot deel van de zorg zelf op kan pakken.
Wat vindt u van de suggestie om de inkoop van zorg bij trombosediensten, gebaseerd op gegevens over de kwaliteit en de kosten van zorg, neer te leggen bij zorgverzekeraars, al naar gelang de inkoop van zorg bij ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Spaarcenten demente oudere vergokt’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spaarcenten demente oudere vergokt»?1
Ja.
Klopt het dat de dader voor bijna 6000 euro heeft gepind van de rekening van de demente oudere, voornamelijk in casino’s die vol camera’s hangen?
Ja.
Klopt het dat er aangifte gedaan is van diefstal, maar dat de politie nog niks gedaan heeft met deze aangifte, ondanks het beschikbare videomateriaal?
De korpsbeheerder van het Korps Amstelland heeft mij het volgende laten weten. Het klopt dat er aangifte is gedaan, namelijk op 16 december 2010. De politie heeft naar aanleiding hiervan een onderzoek ingesteld. Hoewel er bij alle door de dader gebruikte pinlocaties camera’s aanwezig zijn, is er voor het onderzoek echter geen beeldmateriaal beschikbaar. De reden hiervoor is dat de beelden van de camera’s in de casino’s ongeveer een week bewaard blijven en de beelden van de camera’s van de overige pinautomaten drie weken. Doordat de aangifte drie weken na het plegen van de strafbare feiten is gedaan, waren de beelden inmiddels gewist. Bij gebrek aan voldoende andere opsporingsindicaties is het politieonderzoek inmiddels beëindigd.
Deelt u de mening dat er in het geval van financiële uitbuiting van ouderen haast geboden is in de zoektocht naar de dader? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat de politie vandaag nog met de aangifte aan de slag gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze diefstal een vorm van ouderenmishandeling is, en dat de dader een drie keer hogere straf zou moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Financiële uitbuiting van ouderen is een vorm van ouderenmishandeling. In het Actieplan «Ouderen in veilige handen»2 is een project hierover opgenomen dat dit jaar van start gaat. Het gaat hier echter om financiële uitbuiting in huiselijke kring, door vrijwilligers of professionals. In de onderhavige casus gaat het om financiële uitbuiting door een onbekende. Hoe ernstig dit voorval ook is, het gaat hier niet om misbruik van een afhankelijkheidsrelatie maar om een reguliere diefstal. De kwetsbaarheid van het slachtoffer is een omstandigheid die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder diefstal) kan worden meegewogen.
Hulp bij zelfdoding aan huis |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulp bij zelfdoding aan huis. Ambulante teams verwachten 1000 doodswensen per jaar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ambulante teams met speciaal opgeleide euthanasieartsen en -verpleegkundigen vanaf begin volgend jaar mensen thuis helpen bij zelfdoding of euthanasie?
Het initiatief van de Nederlandse vereniging voor vrijwillig levenseinde (NVVE) om een dergelijk ambulant team in het leven te roepen is een reactie op een signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan zorgvuldigheidseisen.
Het is mijns inziens het meest wenselijk dat een verzoek om levensbeëindiging en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvindt binnen de bestaande arts-patiëntrelatie. Immers deze arts heeft inzicht in de gehele situatie van de patiënt en is bekend met zijn of haar achtergrond. Naar mijn mening moet de aandacht daarom met name uitgaan naar het verder verbeteren van die communicatie tussen de arts en de patiënt als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging. Daarbij is het de professionele verantwoordelijkheid van de arts om de patiënt tijdig door te verwijzen wanneer hij of zij om principiële redenen het verzoek niet wil inwilligen. Indien de patiënt dat wenselijk vindt, kan de arts hem of haar doorverwijzen naar een ambulant team of kliniek.
Echter het mag niet zo zijn dat het bestaan van een levenseindekliniek of ambulant team er toe leidt dat artsen bij een verzoek om levensbeëindiging eerder geneigd zijn door te verwijzen naar een dergelijke kliniek of team. Ook daarom is de professionele verantwoordelijkheid van de arts in deze zo van belang.
Hoe beoordeelt u de komst van de kliniek waar mensen met een doodswens, die niet thuis kunnen sterven, bij het sterven begeleid kunnen worden? Bent u van mening dat dit een waardevolle aanvulling kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat niet alleen ernstig zieken, maar ook beginnende dementerenden, chronisch psychiatrische patiënten en ouderen met een overtuigde doodswens bij deze ambulante teams en de kliniek terecht kunnen?
Het is van belang dat voldaan wordt aan de zorgvuldigheidscriteria ingevolge de Wet Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Voor meer complexe problematiek zoals bij dementie en psychiatrie is extra zorgvuldigheid geboden in de zin dat geadviseerd wordt om extra expertise in te roepen. Daarbij is een diepgaand inzicht in de situatie van de patiënt en onder meer kennis van de achtergrond en de ziektegeschiedenis cruciaal voor een goede beoordeling van de zorgvuldigheidseisen. Het is niet bij voorbaat uitgesloten dat deze zorgvuldigheid ook kan worden geboden door ambulante teams of een kliniek. Wel is duidelijk dat het een zeer intensief en mogelijk zeer langdurig traject zou betreffen, waarin onderzocht wordt of levensbeëindiging op verzoek ingevolge de wettelijke zorgvuldigheidseisen aan de orde kan zijn.
Heeft er overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en u? Zo ja, hoe luiden de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer vóór het algemeen overleg inzake euthanasie, dat op 30 november 2011 plaatsvindt, op de hoogte te stellen van de uitkomsten?
Op woensdag 26 januari van dit jaar heb ik gesproken met de NVVE onder meer over de levenseindekliniek. Er zijn geen concrete uitkomsten van dit overleg. Het betrof een informatief gesprek.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg inzake euthanasie dat u op 30 november voert te beantwoorden?
Ja.
Ambulante hulp bij zelfdoding aan huis |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Hulp bij zelfdoding aan huis» en «Mens met doodswens sterft het liefst thuis»?1
Ja.
Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de levenseindekliniek?
Mij is alleen de betrokkenheid van de NVVE bekend.
Wat is uw oordeel over de berichtgeving van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) dat zij verwacht een groot deel van de eerder afgewezen patiënten in het reguliere traject wel te kunnen helpen in een levenseindekliniek?
Het initiatief van de Nederlandse vereniging voor vrijwillig levenseinde (NVVE) om een levenseindekliniek te starten is een reactie op een signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan zorgvuldigheidseisen.
Het is mijns inziens het meest wenselijk dat een verzoek om levensbeëindiging en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvindt binnen de bestaande arts-patiëntrelatie. Immers deze arts heeft inzicht in de gehele situatie van de patiënt en is bekend met zijn of haar achtergrond. Naar mijn mening moet de aandacht daarom met name uitgaan naar het verder verbeteren van die communicatie tussen de arts en de patiënt als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging. Daarbij is het de professionele verantwoordelijkheid van de arts om de patiënt tijdig door te verwijzen wanneer hij of zij om principiële redenen het verzoek niet wil inwilligen. Indien de patiënt dat wenselijk vindt, kan de arts hem of haar doorverwijzen naar een ambulant team of kliniek.
Echter het mag niet zo zijn dat het bestaan van een levenseindekliniek of ambulant team er toe leidt dat artsen bij een verzoek om levensbeëindiging eerder geneigd zijn door te verwijzen naar een dergelijke kliniek of team. Ook daarom is de professionele verantwoordelijkheid van de arts in deze zo van belang.
Deelt u de mening dat de oprichting van een levenseindekliniek in het licht van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding niet mogelijk is?
De wet bevat geen regels over de plaats waar de euthanasie of de hulp bij zelfdoding plaatsvindt. De zorgvuldigheidseisen waarop ingevolge de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt getoetst zijn van toepassing op de artsen die de euthanasie of de hulp bij zelfdoding uitvoeren, ongeacht of dit thuis, in een ziekenhuis of in een kliniek plaatsvindt. Dat betekent ook dat de toetsingscommissies zullen oordelen over de zorgvuldigheid van een individueel geval op basis van een melding. Indien de toetsingscommissie tot het oordeel komt dat sprake is van onzorgvuldigheid op een of meerdere criteria, zal de toetsingscommissie het oordeel aan het Openbaar Ministerie en de Inspectie voor de gezondheidszorg doen toekomen. Deze zullen ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bezien welke maatregelen nodig zijn.
Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde werkzaamheden van de ambulante teams, namelijk het bieden van hulp bij zelfdoding, te beschouwen zijn als strafbare handelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het oordeel dat het OM in actie zal moeten komen indien de activiteiten van een levenseindekliniek niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg euthanasie op 30 november a.s.?
Ja.
Het bericht dat het aantal diefstallen bij ouderen schrikbarend is |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het aantal diefstallen bij ouderen schrikbarend is?1
Ja.
Heeft u de cijfers gezien die het recherchebureau heeft verzameld? Zo ja, kloppen deze cijfers met uw bevindingen, en zijn deze representatief voor alle woonzorgcentra? Zo nee, wat zijn dan de werkelijke cijfers en wat is uw oordeel daarover?
Wij hebben kennisgenomen van de cijfers via het bericht. Het Openbaar Ministerie differentieert in zijn registratiesysteem niet naar de leeftijd en de verblijfplaats van slachtoffers van diefstal. Wij beschikken daarom niet over gegevens om de in het bericht genoemde cijfers tegen af te zetten en kunnen derhalve niet bepalen of die cijfers representatief zijn voor alle woonzorgcentra.
Als u de cijfers niet heeft gezien, bent u dan bereid deze cijfers op te vragen om vervolgens te bestuderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het overgrote deel van de woonzorgcentra geen goed beleid voert ten aanzien van diefstal in de centra? Zo nee, wat is de werkelijke situatie? Zo ja, is er landelijk beleid op het gebied van bescherming van bewoners van woonzorgcentra?
Het kabinet keurt diefstal, ook bij ouderen en andere kwetsbare personen, scherp af. Cliënten van zorginstellingen moeten er op kunnen vertrouwen dat hun woonomgeving veilig is. Het kabinet verwacht van de besturen van dergelijke instellingen dat zij adequate maatregelen nemen ter bescherming van hun bewoners tegen onder meer diefstal. Het gaat hierbij immers om ouderen die vanwege hun kwetsbaarheid in een beschermende woonomgeving verblijven. In het periodiek overleg met de koepels van zorgaanbieders zal hiervoor door mij nadrukkelijk aandacht worden gevraagd.
Het kabinet schaart diefstal bij ouderen onder de noemer van financiële uitbuiting (Kamerstukken II, 2005–2006, Aanhangsel handelingen, nr. 1164). Het voorkomen van financiële uitbuiting als een verschijningsvorm van ouderenmishandeling is één van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 389, nr. 30. Begin 2012 komt hiervoor een plan van aanpak. In het kader van het actieplan kan diefstal door zorgverleners worden gemeld bij het door mij ingestelde Meldpunt Ouderenmishandeling in de zorg (ouderenmishandeling@igz.nl). Voor professionals gaat er een meldcode gelden bij geweld in huiselijke kring en een meldplicht bij mishandeling door zorgmedewerkers.
Verder gelden de algemene kaders ten behoeve van het opsporen en straffen van plegers van diefstal. In dat verband is het van belang dat slachtoffers van diefstal aangifte doen. Zorginstellingen zouden er goed aan doen als zij eventueel getroffen cliënten stimuleren tot het doen van aangifte en hen daarbij ondersteunen. Indien blijkt dat diefstal is gepleegd door een medewerker is ontslag op staande voet de aangewezen weg.
Bovengenoemde acties laten onverlet dat instellingsbesturen verantwoordelijk blijven voor een veilige leefomgeving van hun kwetsbare bewoners. Het is dan ook niet aan het kabinet om te beoordelen of specifieke instellingen al dan niet een goed beleid voeren ten aanzien van diefstal.
Wat doet een dergelijk bericht met de status van verzorgings- en verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de woonzorgcentra en Justitie? Is in deze problematiek een rol weggelegd voor de wijkagent die de bewoners en het personeel kan voorlichten en begeleiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dat al gedaan?
De samenwerking tussen woonzorgcentra en Justitie is niet in kaart gebracht. Er is een rol voor het wijkteam van de politie of de wijkagent weggelegd, zeker als sprake is van seriematige diefstal. Dat kan het geven van voorlichting omvatten. Op dat vlak is geen apart beleid ontwikkeld. Het gaat om maatwerk binnen het gebiedsgebonden politiewerk, dat door de korpsen al in de praktijk wordt gebracht. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Als u van mening bent dat de wijkagent niet ingezet moet worden, hoe zou u de voorlichting en preventie dan vorm willen geven?
Zie antwoord vraag 6.
Een dominee die kindermishandeling vergoelijkt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nieuwsbrief Katwijkse dominee: Tegendraads kind slaan is goed»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze dominee zelfs oproept tot mishandeling van kinderen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe classificeert u deze uitlatingen?
Laat ik voorop stellen dat ik elke aantasting van de fysieke integriteit van kinderen verwerpelijk vind. In het Reformatorisch Dagblad heeft betrokkene over het gepubliceerde artikel gezegd; «Van enigerlei suggestie tot het aanzetten tot lijfstraffen of tot kindermishandeling in welke vorm ook distantieer ik mij ten enenmale» (www.refdag.nl, 14 november 2011) Ik ga er derhalve van uit dat de uitspraken in het kerkblad niet waren bedoeld als een oproep tot het toepassen van lijfstraffen of het aanzetten tot kindermishandeling.
Kunt u bevestigen dat onder «kastijding» niets anders dan een lichamelijke straf kan worden verstaan? Zo ja, kunt u dan ook bevestigen dat dit strafbaar is? Zo nee, waarom niet?
De letterlijke betekenis van de term kastijding is «lichamelijk straffen». Maar gebruik van de term in meer overdrachtelijke zin is ook denkbaar.
Ik wijs er op dat artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden. Zowel binnen als buiten het gezin zijn de ouders verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen of laten zitten. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Vervolging is onder andere mogelijk ter zake van mishandeling. Het oproepen tot dergelijke uiterst verwerpelijke gedragingen kan eveneens strafbaar zijn, bijvoorbeeld als uitlokking of opruiing.
Het is niet aan mij, maar aan het Openbaar Ministerie om de strafbaarheid van een concrete gedraging te beoordelen. Het Openbaar Ministerie heeft de uitingen van betrokkene bekeken en ziet deze vooral als een – niet strafbare – aansporing aan de leden van zijn gemeente om een boek te lezen dat betrokkene lezenswaardig vindt. Daarbij was het kennelijk niet de bedoeling van betrokkene om aan te zetten tot geweld tegen kinderen.
Deelt u de mening dat het verkondigen dat een kind mag worden gekastijd, een ouder kind zwaarder mag worden gekastijd en een obstinaat kind scherp mag worden gekastijd, gelezen kan worden als het oproepen tot mishandeling? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het oproepen tot het mishandelen van kinderen hetzelfde is als aanzetten tot geweld tegen kinderen? Zo ja, is dit volgens de wet strafbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het oproepen door een dominee in een nieuwsbrief tot het slaan van kinderen met als gevolg dat een kind daadwerkelijk wordt geslagen, onder omstandigheden vallen onder uitlokking zoals bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, hoe gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bevat de uiting van de dominee in de nieuwsbrief een strafbaar feit, of kan het leiden tot strafbare feiten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet ondernemen om deze dominee te stoppen?
Zie antwoord vraag 3.
De stijging van de kosten voor de tandarts |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tandarts veel duurder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vaststelling dat zowel de premies voor de tandartsverzekering als de tarieven voor behandelingen fors duurder worden?
Zoals bekend moeten het experiment met de vrije prijsvorming nog beginnen. Ik wil niet bij voorbaat vooruitlopen op de uitkomsten van dit experiment, maar eerst concrete resultaten afwachten. Dat neemt niet weg dat ik de beroepsgroepen in de mondzorg oproep zich te matigen en zich maatschappelijk verantwoordelijk te gedragen. Met deze oproep vind ik de besturen van de beide koepelorganisaties van de tandartsen aan mijn zijde. Tijdens de vele voorlichtingsbijeenkomsten die zij in het land hebben gehouden hebben zij er bij hun achterbannen op aangedrongen geen prijzen te hanteren die maatschappelijk onverantwoord zijn en die zij niet waar kunnen maken. Dat zorgverzekeraars hun premies aanmerkelijk verhogen betreur ik, maar ik respecteer hun zelfstandige verantwoordelijkheid om de eigen polisvoorwaarden vast te stellen.
Het vrijgeven van de tandartstarieven per 1-1-2012 is toch niet bedoeld om het vullen van een gaatje twee keer zo duur te maken? Wat gaat u hier aan doen?
Ik heb aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aanwijzing gegeven om het experiment met de vrije prijzen te begeleiden en te monitoren. Zoals ik in mijn brief van 6 juni 2011 aan uw Kamer heb gemeld zal de NZa met name letten op de effecten op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Indien deze op welke wijze dan ook in gevaar komen zal ik niet twijfelen om het experiment voortijdig te beëindigen. Dat heb ik schriftelijk en mondeling aan uw Kamer en aan de betrokken veldpartijen uitgedragen en ik zal me daar ook aan houden. Ik heb aan de NZa gevraagd om uiterlijk begin februari met een eerste quickscante komen van de tariefontwikkeling binnen de mondzorg, vooruitlopend op een eerste formele tussenrapportage welke vóór de zomer van 2012 staat gepland.
Als blijkt dat de tarieven van tandartsbehandelingen inderdaad zo fors gaan stijgen bent u dan van plan het experiment met de vrije tarieven stop te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer komt de eerste evaluatie over de vrije tarieven in de tandartszorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer beschouwt u het experiment met de vrije tandartstarieven als mislukt?
Voorlopig ga ik ervan uit dat het experiment een meerwaarde zal bieden op het gebied van kwaliteit, innovatie en keuzemogelijkheden van de consument. Vrije prijsvorming biedt kansen voor behandelingen die beter zijn toegesneden op de zorgbehoefte van de patiënt, een betere serviceverlening (zoals openstelling buiten kantooruren), een betere spreiding van mondzorgcapaciteit over het land en een actievere rol van zorgverzekeraars om verantwoorde zorg in te kopen. Als blijkt dat deze verwachtingen niet bewaarheid worden zal ik me op een definitieve invoering van vrije prijsvorming herbezinnen.
De verplichting dat tandartsen een factuur van tandtechniek moeten tonen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over hoge tandartskosten, waarin u stelt dat u geen aanleiding ziet «om aanvullende maatregelen te nemen boven de bestaande verplichting [van tandartsen] om een offerte in te dienen en een factuur van ingekochte tandtechniek aan de consument te overleggen»?1
Ja
Wat vindt u er van dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uw aanwijzing «De zorgverlener overlegt de factuur voor ingekochte tandtechniek aan de patiënt»2 niet heeft overgenomen? Kunt u dit toelichten? Wat vindt u ervan dat de NZa ervoor heeft gekozen een bepaling op te nemen waarin de tandarts alleen verplicht is een factuur van de ingekochte tandtechniek te tonen als de consument dan wel diens verzekeraar daar zelf om vraagt?3 Kunt u dit toelichten?
In de toelichting op de aanwijzing aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) staat als een van de randvoorwaarden bij het experiment met vrije prijsvorming het volgende vermeld: De zorgverlener overlegt de factuur voor ingekochte tandtechniek aan de consument. Hoe technisch uitwerking wordt gegeven aan deze verplichting om de factuur te overleggen heb ik overgelaten aan de NZa. Waar het mij omgaat is dat elke consument de mogelijkheid moet hebben inzicht te krijgen in prijzen en kosten. Het is aan de NZa om deze voorwaarde uit te werken tot een uitvoerbare regel. Ik heb de Kamer niet geïnformeerd omdat geen sprake is van strijdigheid tussen de interpretatie van de NZa en de intentie van de door mij gestelde randvoorwaarde (zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 6).
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat de NZa uw aanwijzing niet heeft overgenomen, maar de verplichting heeft aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een groot verschil is tussen de verplichting om bij een behandeling boven de 150 euro een offerte en de factuur van ingekochte tandtechniek te laten zien, en de verplichting deze factuur te laten zien alleen als er om gevraagd wordt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er van op de hoogte dat de NZa deze beslissing heeft genomen op grond van bezwaren van mondzorgaanbieders? Heeft de NZa ook andere partijen dan mondzorgaanbieders geconsulteerd voordat deze beslissing genomen werd? Zo ja, welke partijen waren dit, en wat vonden deze partijen van dit voorstel? Zo nee, vindt u dat een juiste en zorgvuldige procedure is gevolgd en niet alleen de belangen van de mondzorgaanbieder, maar ook de belangen van de patiënt zijn geborgd? Kunt u dit toelichten?
Mijn beleid met betrekking tot het experiment mondzorg heb ik uiteengezet in mijn voorhangbrief van 6 juni 2011 (TK 2010/11, 32 620, nr. 13) die ik met u heb gedeeld. De aanwijzing aan de NZa is de opdracht om mijn beleidsvoornemens uit te voeren en te vertalen in concrete beleidsregels. Zo geeft de aanwijzing met betrekking tot de mondzorg kaders aan voor het experiment met de vrije prijzen. De NZa werkt dit uit tot een hanteerbare en uitvoerbare aanpak. De verplichting om inzicht te kunnen bieden in gemaakte techniekkosten, heeft de NZa geoperationaliseerd tot de verplichting dat de zorgaanbieder de factuur op verzoek van de consument dient te overleggen. Voor dat doel heeft de NZa overleg gevoerd met de mondzorgaanbieders, zorgverzekeraars en de Consumentenbond. Bij haar besluit hebben uitvoeringstechnische overwegingen een rol gespeeld (verzwaring van administratieve lasten, niet uitsplitsbare «bulk’factuur voor ingekochte techniek voor meerdere patiënten) en de overweging dat de meeste consumenten de totaalprijs van de behandeling willen weten en minder geïnteresseerd zijn in wie de techniek tegen welke prijs heeft uitgevoerd. Met deze operationalisering blijft de NZa binnen de intentie van de door mij gestelde randvoorwaarde.
De NZa heeft zorgvuldige procedures om te komen tot beleidsregels waarbij belanghebbende partijen (zorgaanbieders, zorgverzekeraars, consumenten) betrokken worden. Ik heb mij er bij de NZa van vergewist of dat ook in onderhavig geval is gebeurd en dat is het geval.
Bent u bereid tandartsen alsnog te verplichten de factuur van ingekochte tandtechniek te overleggen, en de NZa-regeling op dit punt in lijn te laten brengen met uw aanwijzing in het kader van het experiment vrije prijsvorming in de mondzorg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Neen, zoals ik bij de antwoorden op de voorgaande vragen heb uitgelegd is de interpretatie van de NZa in lijn met de bedoeling van mijn aanwijzing.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.
Het artikel 'NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten belangrijk is voor het produceren van isotopen die gebruikt worden bij de bestrijding tegen alvleesklier- en darmkanker?
Ja.
Bent u van mening dat het behoud van de HFR in Petten van groot belang is (ook voor nucleair onderzoek) en kunt u met zekerheid aangeven dat hier tijdig op wordt geanticipeerd zodat de productie van deze isotopen niet stil komt te vallen?
Ja, ik ben van mening dat de HFR van groot belang is voor de productie van medische radio-isotopen en voor nucleair onderzoek. Ik kan echter geen enkele garantie geven dat de productie van isotopen niet stil komt te vallen. Ten eerste valt de productie stil wanneer de HFR in onderhoud is. De verwachting is dat dat zich vaker zal voordoen naarmate de HFR ouder wordt. Ten tweede is er geen zekerheid dat de business case voor een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR dusdanig positief zal zijn dat de markt hierin wil investeren.
Kunt u aangeven wanneer de HFR vervangen moet worden en welke rol het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hierin heeft?
Als vergunningverlener en toezichthouder op grond van de Kernenergiewet monitor ik de veiligheid van de HFR nauwgezet. De reactor kan alleen blijven functioneren zolang de veiligheid kan worden gegarandeerd en eventuele aanpassingen vanuit het beginsel van continue verbetering worden gerealiseerd. Een belangrijk instrument daarbij is de in de Kernenergiewetvergunning voorgeschreven tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie. De eerstvolgende evaluatie betreft de periode 2001 tot en met 2010 en dient in 2012 afgerond te zijn.
Een van de belangrijkste parameters voor de levensduur van reactoren, en zo ook de HFR, is het reactorvat. Het reactorvat van de HFR is in 1984 vervangen. Het reactorvat vormt voor de komende jaren nog geen probleem voor de levensduur van de HFR. Het overige deel van de installatie stamt echter uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. In principe kunnen onderdelen bij mankementen gerepareerd of vervangen worden. Daarbij speelt bij eventueel noodzakelijke investeringen ten behoeve van de nucleaire veiligheid ook de economische levensduur een belangrijke rol. In dit licht heeft NRG als vergunninghouder het voortouw genomen tot het initiatief voor een nieuwe onderzoeksreactor, genaamd Pallas. Wanneer het tot een vergunningaanvraag voor deze nieuwe reactor zal komen, ben ik ook voor deze nieuwe reactor verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet.
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is daarnaast ook verantwoordelijk voor de kennisinfrastructuur op het terrein van nucleaire veiligheid. Ten aanzien van de financiering van een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR, is het aan de initiatiefnemer om zorg te dragen voor een goede business case. Ik ben momenteel in gesprek met de initiatiefnemer en diverse andere partijen om te bezien in hoeverre dit lukt.
Kunt u een brief sturen naar de Kamer om de huidige stand van zaken het toekomstige traject uit te zetten?
Gelet op de lopende gesprekken kan ik de Kamer op dit moment niet meer melden dan wat in de antwoorden op bovenstaande vragen is weergegeven. Wanneer de gesprekken tot een conclusie hebben geleid, zal ik de Kamer daarover informeren.
Het uitblijven van een structurele financiering van de toegezegde extra ambulancepost op de Kop van Walcheren |
|
Henk van Gerven , Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de minister, die gisteren in de Gedeputeerde Staten van Zeeland besproken is, waarin aandacht wordt gevraagd voor de definitieve afwikkeling van de toegezegde structurele financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren nog steeds niet structureel geborgd is, ondanks de toezegging die u in februari 2011 gedaan hebt aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorg Zuid-West-Nederland, en ondanks de oproep van de Kamer ter uitvoering van motie Van der Vlies?1
In het voorjaar van 2011 heb ik de NZa verzocht stappen te nemen, waardoor het budget van de RAV Zeeland zodanig uitgebreid kan worden, zodat extra ambulancezorg in regio Zeeland mogelijk is. In mijn verzoek aan de NZa heb ik aangegeven dat een en ander, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2011 in zou moeten gaan.
De aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van het NZa-beleid inzake ambulancezorg en daarbij is het zaak om zorgvuldig te werk te gaan. Naast een goede onderbouwing van de hoogte van de financiering is hierbij ook een onderbouwd standpunt door de betrokken verzekeraars van belang. De NZa heeft mij laten weten contact te hebben met de RAV Zeeland en de betrokken verzekeraars om zo de juiste gegevens te ontvangen. Ondanks diverse correspondentie over en weer heeft de NZa nog niet de juiste gegevens ontvangen. Vanwege eerder genoemde zorgvuldigheidsoverwegingen kan de NZa nog niet besluiten over de financiering.
Kunt u aangeven wanneer inhoud gegeven wordt aan deze toezegging, ervan uitgaande dat zulks in elk geval met terugwerkende kracht geldt?
De beoordeling van dit verzoek is aan de NZa. De NZa heeft toegezegd vanuit haar toezichtrol zonodig te handhaven op de zorgplicht van betrokken verzekeraars en daarover een besluit te nemen. Dit besluit wordt uiterlijk binnen enkele weken genomen.
De gedwongen verhuizing van tientallen ouderen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «We hebben niet genoeg gebreken»?1
Ik vind het niet aanvaardbaar wanneer ouderen – die gewend zijn aan het wonen in een verzorgingshuis – gedwongen worden om naar een zelfstandige woning te verhuizen. Daarom heb ik contact opgenomen met de instelling. Mij is gebleken dat het hier gaat om een omvangrijk herhuisvestingstraject. De instelling zal in een gesprek met iedere bewoner zoeken naar een passende oplossing. De instelling heeft mij verzekerd dat cliënten niet gedwongen worden om te verhuizen naar een zelfstandige woonruimte.
Vindt u het aanvaardbaar dat tientallen ouderen van 80 jaar en ouder gedwongen worden te verhuizen naar een zelfstandige woning terwijl zij nu in een verzorgingshuis wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u er over dat deze bewoners wederom zullen moeten verhuizen wanneer hun zorgbehoefte toeneemt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bij ingrijpende renovatie of vernieuwbouw van bestaande instellingen zullen cliënten op enig moment hun huidige woonruimte (tijdelijk) moeten verlaten omdat er bouwwerkzaamheden moeten worden verricht. Het is de taak van de zorginstelling om de overlast voor cliënten zo beperkt mogelijk te houden.
De instelling zal in overleg met de cliënten zoeken naar een woonomgeving die past bij de wensen en mogelijkheden van de cliënten.
Cliënten die zelfstandig kunnen en willen wonen, zullen zo goed en zo lang mogelijk in hun zelfstandige omgeving ondersteund worden. Soms zijn er grenzen aan de zorg die geleverd kan worden in zelfstandige woningen, aanleunwoningen of verzorgingshuizen. Soms is het vanuit een goede en verantwoorde zorgverlening noodzakelijk dat cliënten verhuizen naar een omgeving die speciaal is ingericht voor de zorgverlening aan zwaardere doelgroepen. Dat geldt voor alle bewoners; ook voor bewoners die door renovatie en of vernieuwbouw van de instelling – en in goed overleg – een verhuizing naar een andere woonomgeving achter de rug hebben.
Wat is uw reactie op de uitspraak van huisarts R. Coveen dat de gedwongen verhuizing mensenlevens gaat kosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de betreffende huisarts. Verhuizen is voor velen een ingrijpende gebeurtenis; dat geldt des te meer voor kwetsbare ouderen. Uit contact met de betreffende instelling is mij gebleken dat de instelling met iedere cliënt in persoonlijke gesprekken zoekt naar een passende oplossing. De instelling verwacht voor het einde van het jaar met iedere bewoner tot een oplossing te zijn gekomen. Van gedwongen verhuizing naar een zelfstandige woning is geen sprake, zo heeft de instelling mij verzekerd.
Deelt u de mening van bestuurslid M. van den Berge dat mensen van 80 jaar en ouder geacht worden zelfstandig te wonen en voor zichzelf dienen te zorgen, terwijl zij eerder met een indicatie in het verzorgingshuis zijn opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Of oudere mensen zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf kunnen zorgen is afhankelijk van de zorgzwaarte en wordt onafhankelijk vastgesteld bij de indicatiestelling. Wel is het zo dat in de loop der jaren de zorgbehoefte van cliënten in zorginstellingen steeds zwaarder is geworden. Cliënten kunnen en willen steeds langer zelfstandig blijven wonen. De mogelijkheden om cliënten ook thuis goede zorg te leveren zijn toegenomen.
Voor cliënten die gewend zijn geraakt aan de zorg in het verzorgingshuis geldt dat zij mogelijk niet terug willen of kunnen keren naar een meer zelfstandige woonomgeving. De zorginstelling zoekt in overleg met deze cliënten naar een passende oplossing.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat deze ouderen hun recht op zorg en hun beschermende omgeving verliezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cliënten behouden hun recht op zorg en een beschermende woonomgeving. De indicatie van deze ouderen verandert niet.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen, terwijl er sprake is van een zorgrelatie, recht doet aan de afhankelijke positie waarin de zorgbehoevende zich bevindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 4 en 5.
Deelt u de analyse dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten van Zorggroep Noordwest Veluwe te verhogen? Zo ja, hoe oordeelt u over de gevolgen die de invoering van de zorgzwaartepakketten hebben? Zo neen, waarom leidt het beleid dan tot het gedwongen verhuizen van deze ouderen?2 3
Nee, ik deel de analyse niet dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten te verhogen.
Voor elk van de zorgzwaartepakketten geldt dat de bekostiging passend is voor de hoeveelheid zorg die cliënten nodig hebben. Het is geen overheidsbeleid om cliënten met bepaalde ZZP’s gedwongen te laten verhuizen; in dit geval valt verhuizing samen met een omvangrijke herhuisvesting waarbij meer capaciteit beschikbaar komt voor de zwaardere cliënten en lichtere cliënten meer en langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De trend dat cliënten langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar en de bouwplannen van Zorggroep Noordwest Veluwe sluiten daarop aan.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de gedwongen verhuizingen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet nodig om extra maatregelen te nemen, omdat er geen sprake is van gedwongen verhuizingen naar zelfstandige woningen. Het is aan de zorginstellingen om bij renovatie en vernieuwbouwplannen in overleg met de cliënten te zoeken naar oplossingen die zo min mogelijk overlast veroorzaken en recht doen aan de wensen van de cliënten.
Hoeveel meer zorginstellingen bouwen de zorg aan lage indicaties om financiële redenen af? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel mensen daardoor hun zorg verliezen?
Ik ben van mening dat de vergoeding voor ieder zorgzwaartepakket passend is en daarmee geen reden vormt om de zorg af te bouwen. Cliënten verliezen niet hun zorg, maar blijven steeds langer thuis wonen en krijgen daar passende zorg. Een onderzoek is derhalve niet opportuun.
Artsen die 1 miljard extra declareren |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u dat artsen tussen 2006 en 2008 voor 1 miljard Euro extra inkomsten bij elkaar sjoemelden?1 Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van het door het lid Van der Veen aangehaalde Volkskrant-artikel waarin gerefereerd wordt aan een promotieonderzoek van dr. Hasaart. Laat ik vooropstellen dat ik het woord «sjoemelen» in de kop van dit artikel misplaatst vind. De onderzoeker spreekt zelf over onbedoelde en onjuiste declaraties. Daarbij mist het artikel belangrijke nuances die wel zijn gemaakt in het eigenlijke onderzoek, waar ik inmiddels eveneens kennis van heb mogen nemen. De 1 miljard Euro betreft een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog niet de gebruikelijke controles door de onderzochte verzekeraar over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben op grond van dergelijke controles een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Wat vindt u ervan dat 5% van de zorg die artsen en ziekenhuizen in rekening brachten dubbel werd gedeclareerd?
Het onderzoek richt zich in feite op twee verschillende soorten onwenselijk declaratiegedrag van ziekenhuizen: upcoding en overdeclaratie. Bij upcoding wordt er een duurdere DBC gekozen dan strikt medisch noodzakelijk. Bij overdeclaratie worden meerdere DBC's geopend bij een bepaalde behandeling, waardoor sommige activiteiten dubbel worden gedeclareerd. Als dit opzettelijk gebeurt, is er sprake van fraude.
Verzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist wordt gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Van zorgverzekeraar CZ heb ik vernomen dat er over het algemeen geen sprake bleek van kwade opzet, dus van fraude, maar dat onduidelijkheden in het declaratieproces de oorzaak waren van veel dubbele declaraties. Meestal komen de verzekeraar en de specialist er in hoor en wederhoor samen uit en wordt het teveel gedeclareerde bedrag teruggestort.
Ik acht het van groot belang dat eventuele verkeerde prikkels of onduidelijkheden in het systeem weggenomen worden. Met de invoering van DOT worden de prikkels voor dergelijk declaratiegedrag voor een belangrijk deel ondervangen, onder andere door de invoering van vaste afsluitregels en automatische afleiding van het juiste DOT-zorgproduct. Medisch specialisten kunnen straks niet meer zelf een DBC sluiten en een nieuwe openen voor dezelfde zorgvraag: de DBC sluit 42 (operatief) of 90 dagen (poliklinisch) na het laatste contact met de patiënt. Daarbij wordt het DOT-zorgproduct niet meer door de medisch specialist gekozen, maar leidt een onafhankelijk computersysteem (de Grouper) af welk DOT-zorgproduct het best past bij de geregistreerde diagnose en zorgactiviteiten.
Ook de rol van de verzekeraar wordt steeds belangrijker in de afspraken en controle bij ziekenhuizen. Verzekeraars krijgen meer belang en mogelijkheden bij de kostenbeheersing. De invoering van prestatiebekostiging, het vervallen van de collectieve afspraken, de vergroting van de mogelijkheden tot prijsonderhandeling, het vergroten van de risicodragendheid van verzekeraars, zullen alle leiden tot een actievere rol voor verzekeraars. Dit is ook bevestigd in het hoofdlijnenakkoord dat ik enkele maanden geleden met veldpartijen heb gesloten. Hiernaast ben ik samen met veldpartijen een project «intensivering controle en toezicht» gestart om de mogelijkheden tot verbetering van het systeem vanuit het controle- en toezichtperspectief te bezien.
Wat vindt u ervan dat medische ingrepen die relatief veel geld opleveren met de huidige Diagnose Behandeling combinatie (dbc) structuur, zoals heupoperaties, vaker werden uitgevoerd dan behandelingen waarop niet wordt verdiend?
De onderzoeker noemt in haar onderzoek geen oorzaak voor het vaker uitvoeren van bepaalde behandelingen: «De volume-effecten die we hebben gevonden kunnen we niet direct interpreteren als overproductie. Er kunnen ook andere redenen zijn voor de toename in volume zoals eerder bestaande wachtlijsten, onderbehandeling of verschillen in behandelstijl.»
Als de uitgevoerde behandelingen hebben geleid tot overbehandeling, dan is dat geen goede zaak, zowel vanuit financieel oogpunt, als vanuit kwaliteitsoogpunt. Ten algemene laat dit het belang zien van het inrichten van de juiste financiële prikkels in het bekostigingssysteem. Dit vraagt om passende tarieven voor de DBC’s. Ik ben van mening dat die voor een groot deel in de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars het beste tot stand kunnen komen. De afgelopen overgangsjaren is er veel ervaring opgedaan met het onderhandelen over DBC’s. Met de uitbreiding van het vrije segment naar 70% krijgt de sector de ruimte om over meer zorg goede prijsafspraken te maken. De invoering van DOT helpt hierbij. De nieuwe DOT-zorgproducten zijn medisch herkenbaarder en kostenhomogener. Dit draagt bij aan goede onderhandelingen over kwaliteit, volume en prijs. Ik ben me er wel van bewust dat bij de invoer van een nieuw systeem er altijd opstartproblemen zijn, en onduidelijkheden. Partijen hebben nog geen ervaring opgedaan met het declararen van DOT-zorgproducten. Ik houd een vinger aan de pols hoe het loopt.
In dit verband wijs ik u er graag op dat het bevorderen van gepast gebruik en het terugdringen van praktijkvariatie en daarmee van onnodige zorg, een belangrijk speerpunt is in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met de sector heb gesloten. Overigens geeft de NZa via het vereveningsonderzoek extra aandacht aan gepast gebruik ten behoeve van de controle op de middelen die ten laste van het zorgvereveningsfonds mogen worden gebruikt. Tot slot wil ik u wijzen op het convenant over gepast gebruik dat ondertekend is door de NPCF, de KNMG, ZN, DBC-Onderhoud, de Nza, de Regieraad Kwaliteit van Zorg, ZonMw en het CVZ. Deze partijen hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van ongepast gebruik en welke verbeteringen hiervoor zouden moeten worden doorgevoerd.
Wat is volgens u de reden dat op locaties met vrijgevestigde artsen vaker duurdere behandelingen, zoals operaties met overnachting, werden ingezet dan in ziekenhuizen met artsen in loondienst?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er een variatie bestaat tussen ziekenhuizen in de verhouding goedkopere en duurdere DBC’s bij een aantal aandoeningen. Hierbij spelen patiëntenkenmerken een rol. De onderzoeker wijst echter terecht ook op andere kenmerken die van invloed zijn op de mate waarin upcoding voorkomt. De «declaratiecultuur» van een ziekenhuis wordt hierbij genoemd. Het is daarom van belang dat zorgverzekeraars naast het maken van prijsafspraken ook toezicht houden en acties ondernemen bij onjuist declaratiegedrag, door bijvoorbeeld de verhouding tussen bepaalde DBC’s te benchmarken tussen ziekenhuizen. Zorgverzekeraars zijn hier steeds beter toe in staat.
Het is van belang om de financiële prikkels in de zorg in balans te brengen. Betere kwaliteit en het wegwerken van wachtlijsten door extra inspanningen moeten beloond worden. Daar staat tegenover dat dit niet moet doorslaan naar uitsluitend omzetgedreven zorgaanbod. Met het invoeren van het beheersmodel voor medisch specialisten per 2012 wordt de prikkel om «te veel» te declareren beperkt. Meer verrichtingen doen levert vrijgevestigd medisch specialisten boven de honorariumgrens niet meer honorariumomzet op, aangezien er in dat beheersmodel een vast plafond geldt voor de honorariumomzetten van alle medisch specialisten werkzaam in een instelling. Er blijft echter wel een prikkel bestaan voor individuele specialisten om meer te declareren. Met de invoering van de grouper en de vereenvoudiging van de productstructuur verwacht ik evenwel dat de mogelijkheden hiertoe verkleind worden. Ook de zorgverzekeraar heeft hier, zoals gezegd, een belangrijke rol.
Wie is er verantwoordelijk voor het beperken en controleren van het sjoemelen met declaraties? Zijn dat de zorgverzekeraars, de artsen zelf, of de minister van VWS?
Juist registreren en declareren van de geleverde zorg is een verantwoordelijkheid van de arts en andere registrerende zorgprofessionals alsmede van de organisatie waarbinnen de arts of andere zorgprofessionals werken. De wijze waarop geregistreerd en gedeclareerd dient te worden is vastgelegd in de registratie- en declaratieregels van de NZa.
De zorgverzekeraars controleren de declaraties. Zij willen alleen correcte declaraties vergoeden vanwege de premiestelling en omdat zij alleen correcte declaraties ten laste van de Zvw mogen brengen. Hiertoe voeren zorgverzekeraars formele controles (voldoet de declaratie aan de voorwaarden?) en materiële controles (is de gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig geleverd?) uit. Dit geldt ook voor de controle op de DBC’s waarbij met name gekeken wordt of voldaan wordt aan de registratieregels en declaratiebepalingen van de NZa.
Bent u het ermee eens dat patiënten vaak niet in staat zijn dit sjoemelen te ontdekken en te stoppen, zelfs als ze de dbc rekening ontvangen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van aanbieders om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden en van de NZa om toezicht te houden op hoe de zorgverzekeraars deze taak uitvoeren.
Patiënten hebben een signaalfunctie en kunnen misstanden melden bij de zorgverzekeraar en/of de toezichthouders. Ik ben het met u eens dat het voor patiënten lastig is om op basis van de zorgrekening onjuiste declaraties te ontdekken. Dit heb ik ook in de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld. Het heeft voor een patiënt weinig zin als er een rekening wordt opgestuurd waarop alleen maar codes staan. Sommige verzekeraars doen dit al heel goed, maar de meeste hebben hier nog echt een verbeterslag te maken.
Bent u het eens met de conclusie van econome Hasaart dat de financiering van het zorgstelsel, sinds 2005 op basis van dbc’s, strategisch gedrag uitlokt bij artsen en zorginstellingen om hun inkomen op te krikken?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de invoering van het DBC-systeem een effect heeft op het gedrag van medisch specialisten en ziekenhuizen. Het is van belang dat we de prikkels juist leggen. Dat houdt in dat extra inzet met als doel meer gezondheidswinst wordt beloond.
Afgezien van de gezondheidswinst hebben we de laatste jaren enorme verschillen in de honorering van medisch specialisten geconstateerd. De DBC-systematiek die in 2005 is ingevoerd heeft veel positieve effecten. De DBC-systematiek maakt de zorg transparant, beloont extra inzet van zorgaanbieders, heeft positief effect op wachtlijsten gehad en stimuleert doelmatigheid in de zorg. Ieder systeem heeft risico’s. Binnen de DBC-systematiek en prestatiebekostiging bleek er een risico te zijn dat DBC’s leidden tot overproductie. Ik verwacht dat door DOT dergelijke risico’s beperkt worden. De NZa zal de werking van DOT in de praktijk gaan monitoren.
Er is ook een rol voor zorgverzekeraars. Door het vrije segment uit te breiden naar 70% kunnen zorgverzekeraars over meer zorg voor een countervailing power zorgen. Door de toenemende rol van verzekeraars, zoals het onderhandelen over prijzen en de vergrootte risicodragendheid, worden zorgverzekeraars hier ook meer toe gestimuleerd.
Naast een goede DBC-systematiek zijn hier ook goede richtlijnen en behandelprotocollen voor nodig. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut wordt samen met het veld gewerkt aan betere richtlijnen en behandelprotocollen. Kwaliteit is natuurlijk primair de verantwoordelijkheid van de professionals. Als professionals komen tot richtlijnen, dan zijn die via de kwaliteitswetgeving algemeen verbindend verklaard. Blijven de professionals in gebreke, dan hebben we een Kwaliteitsinstituut met doorzettingsmacht. Ik doe mijn uiterste best het Instituut in de loop van 2013 operationeel te maken.
Vindt u deze conclusie in lijn met waarschuwingen dat de dbc’s zouden leiden tot onnodige productie bij vrijgevestigde specialisten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een beloningssysteem komt dat ziekenhuizen en artsen op behaalde gezondheidswinst beloont en niet vooral omzet stimuleert?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel premie heeft de belastingbetaler sinds 2005 onnodig betaald, omdat 5% dubbel werd gedeclareerd, medische ingrepen die relatief veel geld opleverden vaker werden uitgevoerd, en er bij vrijgevestigde specialisten in hogere mate een prikkel was om strategisch hun inkomen op te krikken?
Het is niet mogelijk om aan te geven of en hoeveel premie onnodig is betaald. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste twee vragen, betreft de 1 miljard Euro een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog geen controles over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Het bericht dat bewoners van krimpregio’s minder gezond zijn dan bewoners elders in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving en het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de gezondheidssituatie van bewoners van krimpregio’s?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek dat bewoners in krimpregio’s hun eigen gezondheid lager beoordelen dan bewoners elders in Nederland?
Het onderzoek is een eerste verkenning van de gezondheidssituatie in krimpregio’s in Nederland. Hoe mensen hun eigen gezondheid beoordelen is een belangrijke maat om gezondheid te meten. Waarom de bevolking van krimpregio’s hun eigen gezondheid als minder goed beoordelen dan elders in Nederland, kan op basis van dit onderzoek nog niet voldoende worden verklaard. Wel noemen de onderzoekers een aantal mogelijkheden en geven hierbij aan dat de gezondheidsachterstand slechts gedeeltelijk verklaard kan worden door de verschillen in bevolkingssamenstelling (qua sociaaleconomische status en leeftijd). De minister van VWS heeft het RIVM gevraagd een vervolg op dit onderzoek uit te voeren om hier nader inzicht in te verwerven.
Welke relatie ziet u in dit verband met sociaal economische gezondheidsverschillen in deze regio’s?
In krimpregio’s wonen gemiddeld meer mensen met een lagere sociaaleconomische status (lage opleiding, laag inkomen). Op grond van eerdere studies zoals bijvoorbeeld het RIVM-rapport «Gezondheid in veertig krachtwijken» kan worden geconcludeerd dat een lagere sociaaleconomische status vaak samenhangt met een minder goede gezondheid. Ook wanneer er rekening wordt gehouden met deze verschillen in bevolkingskenmerken wijken krimpregio’s af van het Nederlandse gemiddelde omtrent sterfte en ervaren gezondheid. Bovengenoemd vervolgonderzoek zal mogelijk meer inzicht kunnen geven in de oorzaken van de afwijkende gezondheidsuitkomsten in de krimpregio’s.
Hoe beoordeelt u de informatie dat, naast de eigen lage inschatting van de gezondheid van bewoners uit krimpgebieden, ook cijfermatig naar voren komt dat de levensverwachting van mensen lager ligt in deze gebieden en dat het aantal sterfgevallen door hart- en vaatziekten hoger ligt dan elders in Nederland?
Uit het onderzoek blijkt dat niet in alle krimpgebieden de levensverwachting lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Bovendien blijkt dat de gezondheidsverschillen binnen een regio tamelijk groot kunnen zijn. Verder betekent een gevonden statistisch verband niet altijd een oorzakelijk verband. Het feit dat in dit onderzoek verschillende indicatoren voor gezondheidsuitkomsten in dezelfde richting wijzen, duidt evenwel op een consistent beeld. Mede daarom is nader onderzoek gewenst.
Deelt u de mening dat dergelijke aanvullende sociale en medische constateringen de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid van de rijksoverheid aantonen? Zo ja, hoe uit zich dat in uw beleid voor deze krimpregio’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid, maar niet om de in de vraag genoemde redenen. In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling (2011) is de aanpak van krimp vastgelegd, waarbij gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in de Voortgangsrapportage. In het antwoord op vraag zes kom ik hier op terug.
Welke concrete maatregelen heeft u op dit moment in uw beleidsvoornemens voor de krimpregio’s opgenomen of gaat u opnemen naar aanleiding van deze berichtgeving en onderzoeksresultaten rondom de gezondheid van mensen in deze gebieden?
Een van de maatregelen die vanuit het Rijk is genomen voor een goede krimpaanpak is actieve ondersteuning van experimenten. Ik ondersteun samen met mijn collega-minister van VWS krimpexperimenten in Parkstad Limburg en Oost-Drenthe. In het krimpexperiment Oost-Drenthe wordt onderzocht hoe in de toekomst zorg gegarandeerd wordt op het platteland, in een situatie waarin de zorgvraag stijgt als gevolg van de vergrijzing, maar het arbeidspotentieel krimpt. De deelnemende partijen zijn gemeenten, zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, woningcorporaties, huisartsen, het dementienetwerk, een verzekeraar, een cliëntenorganisatie en een mantelzorgkoepel. Op 28 september 2011 is hierover het convenant «Zorgkracht in krimpgebieden» ondertekend door 18 convenantpartijen. De experimenten in Parkstad Limburg richten zich op het vergroten van de instroom vanuit de zorgopleidingen en het organiseren van een wijkgebonden basiszorg en voldoende zorggeschikte woningen. Begin september heb ik met gedeputeerden van de krimpprovincies afgesproken om te komen tot gezamenlijke convenanten op het gebied van de aanpak van de gevolgen van krimp. Hierbij zal ook verkend worden in hoeverre het mogelijk is om vanuit het Rijk samen met de zorgsector, onderwijs en gemeenten te komen tot afspraken over het aanbod van en kwalitatieve aspecten (gericht op preventie) van zorg.
Het bericht 'patiënten terug op straat' |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Patiënt terug op straat. Directeur Parnassia: De ellende begint weer»?1
Ik deel niet de stelling dat duizend psychiatrische patiënten volgend jaar in Rotterdam en omstreken op straat zullen belanden door de bezuinigingen. Het is niet aangetoond dat invoering van de eigen bijdrage deze effecten zal hebben op de patiënt. Daarbij is bij de uitvoering van de maatregel rekening gehouden met een aantal uitzonderingen. Dakloze mensen bijvoorbeeld worden vaak door middel van bemoeizorg benaderd. Mensen die een GGZ behandeling nodig hebben en die door middel van bemoeizorg benaderd worden, hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ook mensen die gedwongen worden opgenomen (BOPZ-zorg) en mensen die met een crisis worden opgenomen (crisis DBC) hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ik denk dat door deze uitzonderingen de effecten van de eigen bijdrage worden verzacht.
Het kabinet zal de effecten van het invoeren van een eigen bijdrage op zorgmijding gaan monitoren. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken.
Hoeveel ex-daklozen met psychiatrische problemen zullen terugvallen in een leven op straat?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 1.
Moet iemand eerst dakloos worden, door het staken van behandeling, om weer zorg te krijgen? Kan een toelichting worden gegeven?
Indien een patiënt in 2012 een behandeling start zonder dat er sprake was van bemoeizorg of gedwongen opname of crisiszorg, zal de patiënt een eigen bijdrage moeten betalen van € 200 per jaar (€ 16,50 per maand). Het is dus niet nodig om eerst dakloos te worden om zorg te krijgen.
Bent u het met de directeur van Parnassia eens dat vooral mensen die in het verleden zorg meden, een terugval zullen krijgen en in een isolement terecht komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mensen die in het verleden zorg meden, kunnen in de toekomst gewoon via bemoeizorg benaderd worden. Zij hoeven dan geen eigen bijdrage te betalen. Van een terugval of een isolement hoeft mijns inziens dus geen sprake te zijn.
Noemt u het menswaardige en effectieve zorg wanneer mensen in een isolement of op straat belanden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de Rotterdamse geestelijke gezondheidszorginstelling Bouman GGZ dat meer overlast zal ontstaan voor inwoners, en dat de gezondheidstoestand van psychiatrische patiënten achteruit zal gaan? Zo nee, waarom niet?2
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 1 tot met 4.
Deelt u de mening dat, wanneer de gezondheid van psychiatrisch patiënten achteruit gaat, dit meer geld zal kosten dan het voorkomen ervan en dat om die reden bezuinigen op de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) niet verstandig is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat als de gezondheid van psyschiatrische patiënten achteruit gaat, dit meer geld gaat kosten. Ik ben alleen niet van mening dat de maatregelen die worden genomen daar direct toe zouden leiden. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Wat gaat u doen om overlast die daklozen met psychische problemen kunnen veroorzaken te voorkomen en waarom?
Ik heb daarvoor onlangs de maatregel genomen dat mensen die benaderd worden door middel van bemoeizorg geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Dit geldt over het algemeen voor daklozen met psychische problemen.
Bent u van mening dat het invoeren van een eigen bijdrage er bij zorgverleners toe kan leiden dat zij eerder zullen kiezen voor een gedwongen opname voor mensen in psychische nood met geldproblemen, omdat die patiënten bij een rechterlijke machtiging geen eigen bijdrage hoeven te betalen?
Ik vertrouw erop dat aanbieders rechtmatig en professioneel zullen handelen en patiënten niet met een gedwongen opname confronteren als dat niet nodig. Een rechterlijke machtiging is immers heel ingrijpend. Bovendien moet bij een rechterlijke machtiging de rechter altijd afwegen of er sprake is van een causaal verband tussen de psychische aandoening en het gevaar dat iemand voor zichzelf of zijn omgeving veroorzaakt.
Bent u tevens van mening dat zorgmijders en dak- en thuislozen voorkomen moeten worden, en dat daarom geen eigen bijdragen en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg ingevoerd moeten worden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1. Ik vertrouw erop dat de uitzonderingsmaatregelen die ik heb getroffen zullen volstaan.
Wanneer verwacht u het rapport «Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010», dat al in oktober beschikbaar zou zijn? Kunt u het de Kamer zo spoedig mogelijk, met uw reactie, toesturen?
Ik verwacht op korte termijn het rapport te ontvangen. Zodra ik het in bezit heb, zal ik het u doen toekomen.
Op welke wijze wordt de dekking van € 1 miljoen gevonden in de zorginkoop naar aanleiding van de motie Mulder?3 Hoe gaat u voorkomen dat de scherpere zorginkoop andere GGZ-patiënten raakt?
De dekking wordt gevonden door de maatregel scherpere inkoop met € 1 miljoen te verhogen. Ik verwacht niet dat deze maatregel andere GGZ-patiënten raakt omdat ik van mening ben dat zorgaanbieders hun zorgprocessen efficiënter kunnen inrichten, waardoor de patiënt niet de dupe hoeft te zijn van de maatregel.
Het bericht dat sterftecijfers van ziekenhuizen onvoldoende betrouwbaar zijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sterftecijfers van ziekenhuizen een vertekend beeld geven? Deelt u deze conclusie in het proefschrift van de heer W. van den Bosch?1
Ik vind het goed dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de variatie in de HSMR (Hospital Standardised Mortality Ratio) die door andere bronnen wordt veroorzaakt dan door kwaliteit van zorg. De technische conclusies in het proefschrift stel ik niet ter discussie. Mijns inziens staat dat echter de openbaarmaking van de HSMR niet in de weg. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat het gevaar bestaat dat ziekenhuizen ten onrechte aan de schandpaal worden genageld door zorgverzekeraars, zoals we eerder zagen bij Zorgverzekeraar (CZ) die onrust zaaide onder patiënten met een zwarte lijst voor borstkankeroperaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u hier een einde aan?
In mijn brief over selectieve zorginkoop door Menzis van 21 oktober 2011 heb ik het belang van goede communicatie over kwaliteitscriteria benadrukt. Ik heb in die brief aangegeven dat ik van verzekeraars verwacht dat zij bij het proces van selectieve inkoop verantwoord omgaan met de gevolgen die dit kan hebben voor beeldvorming omtrent ziekenhuizen. In zijn algemeenheid zijn verzekeraars zich zeer bewust van het belang van een goede onderbouwing van de door hen gehanteerde kwaliteitseisen en van een zorgvuldige communicatie hierover naar zowel hun verzekerden als naar de zorgaanbieders met wie zij zaken doen. De HSMR leent zich voor een signaalfunctie en kan de aanleiding vormen voor een gesprek, waarin beide partijen samen kunnen onderzoeken in hoeverre een bijzonder hoge of een bijzonder lage HSMR ontstaan is door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere bronnen. Tegen die achtergrond ben ik ervan overtuigd dat zorgverzekeraars niet louter op basis van de gecorrigeerde sterftecijfers contracten met ziekenhuizen zullen beëindigen.
Deelt u de mening dat de bizarre situatie ontstaat dat zorgverzekeraars ziekenhuizen gaan contracteren op basis van administratieve in plaats van kwaliteitsverschillen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat deze casus wederom bewijst dat selectieve zorginkoop door zorgverzekeraars op grond van gammele statistische gegevens niet de basis moet zijn voor de ordening van de ziekenhuiszorg, aangezien zorg mensenwerk is en het ene ziekenhuis het andere niet is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor goede en toegankelijke ziekenhuiszorg voor iedere burger? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ligt het dan niet in de rede dat u uw verantwoordelijkheid neemt voor een goede planning van het ziekenhuisaanbod in plaats van deze ordening over te laten aan de zorgverzekeraars en de vrije markt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ligt niet in de rede dat ik mijn verantwoordelijkheid neem op de door u beschreven wijze. We hebben een aantal jaren geleden de centrale aanbodssturing van de Nederlandse gezondheidszorg vaarwel gezegd. Dit is gedaan op basis van de analyse dat centrale aanbodssturing verstarring in de hand werkt en geen of onvoldoende prikkels genereert voor kwaliteitsverbeteringen, innovatief gedrag en efficiënte zorgverlening. Daarom is er gekozen voor vraagsturing via het concept van gereguleerde concurrentie tussen zorgverzekeraars. De rol van de overheid beperkt zich tot het toezicht op de naleving van de afgesproken spelregels en het voldoen aan cruciale randvoorwaarden die bepalend zijn voor toegankelijkheid en kwaliteit (zoals normen voor spoedeisende zorg en de eisen van de Kwaliteitswet).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen op een degelijke manier worden gemeten en vergeleken? Zou de methode zoals gehanteerd in Zweden geen goed idee zijn? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg (AO) over het Kwaliteitsinstituut heb ik reeds aangegeven dat ik de lessen die wij kunnen leren van het Zweedse model van veel waarde acht, maar dat het Zweedse systeem niet één op één over te nemen is binnen het Nederlandse zorglandschap en dat ik dat ook niet wenselijk acht, omdat in Zweden bijvoorbeeld het patiëntenperspectief niet optimaal wordt meegenomen.
Het rapport Zorg voor Waarde geeft aan dat Zweden een goede kwaliteitstransparantie heeft en dat het openbaar maken van kwaliteitsinformatie een prikkel geeft om de kwaliteit van zorg te verhogen. Ik ga ervan uit dat openbaarmaking van gegevens, zoals de HSMR, een prikkel vormt om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg.
Wat is uw opvatting over het rapport Zorg voor Waarde?2 Wilt u de Kamer een reactie sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Zorg voor Waarde» legt het Zweedse systeem van kwaliteitsregistratie en -transparantie naast het Nederlandse systeem. Dat is nuttig en daar kunnen wij veel van leren. In het AO over het Kwaliteitsinstituut hebben wij hier reeds over gesproken en in het antwoord op vraag 6 ga ik hier ook reeds op in. Ik zie geen aanleiding om hierover nog een reactie naar Uw Kamer te sturen.
Ruimte in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat voor de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp voor 2011 en 2012 resp. € 5459,8 mln en € 5391,4 mln is begroot? Is hierbij rekening gehouden met volumegroei, en de beschikbaarheid van nieuwe (dure) geneesmiddelen)? Is de gevolgtrekking juist dat u een kostendaling van € 68,4 miljoen verwacht?
Ja, de geraamde uitgaven voor (extramurale) geneesmiddelen zijn voor 2011 € 5 459,8 mln. en voor 2012 € 5 391,4 mln. Daarmee zijn de geraamde uitgaven voor 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Daarbij is (onder meer) rekening gehouden met volumegroei en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen en de overheveling van TNF-alfaremmers naar het ziekenhuiskader (-/- € 450 mln.).
Klopt het dat in 2012 de extramurale kosten van de TNF-alfa-remmers worden overgeheveld naar de intramurale financiering (– € 425 mln; prognose GIP databank, april 2011), de maagzuurremmers voor niet chronische patiënten uit het pakket gaan (– € 75 mln) en daarnaast de herberekening van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) en preferentiebeleid van zorgverzekeraars (– € 100 mln) zullen leiden tot verdere kostenreductie?
Het klopt dat per 1 januari 2012 de TNF-alfaremmers worden overgeheveld naar de ziekenhuisbekostiging en dat het extramurale kader is hiervoor vermindert (met € 450 mln.). Het is eveneens juist dat maagzuurremmers voor niet- chronische patiënten uit het pakket gaan en dat het extramurale farmaciekader op grond daarvan met € 75 mln. is verlaagd. De periodieke herberekening van de WGP-maximumprijzen en een uitbreiding van het preferentiebeleid in 2012 zullen negatieve invloed hebben op de stijging van de uitgaven voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. Welke bedragen daarmee gemoeid zijn is vooraf niet precies aan te geven en hangt af van het marktgedrag en de feitelijke ontwikkelingen in 2012.
Betekent bovenstaande dat het budget voor farmacie met € 600 mln zal dalen ten gevolge van deze maatregelen? Klopt het dat u netto rekent met een budgetdaling van € 68,4 mln? Betekent dit dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier? Is deze berekening juist? Zo nee, op welke punten wijkt uw berekening af?
Als gevolg van de overheveling van de TNF-alfaremmers en de pakketuitname van de maagzuurremmers dalen de geraamde uitgaven voor extramurale geneesmiddelen met € 525 mln. Alles in aanmerking nemende, zijn de geraamde uitgaven voor extramurale farmaceutische zorg in 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Dit betekent echter niet dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier. Het budget voor de TNF-alfaremmers wordt immers overgeheveld naar het ziekenhuiskader, onder gelijktijdige verlaging van het kader voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. De ruimte als gevolg van de getroffen maatregelen is binnen het totaal van de begroting 2012 reeds volledig ingezet.
Hoe plaatst u de opmerking van de directeur van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven?1 Is deze prijsstijging ook in de berekening van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) verwerkt? Vindt u deze prijsstijging wenselijk en/of noodzakelijk? Welke ruimte in het BKZ is bestemd voor prijsverhoging apotheekhoudenden?
In het kader voor de extramurale farmaceutische zorg wordt rekening gehouden met groei van de uitgaven voor farmaceutische zorg. Deze groeiruimte is niet gereserveerd voor het beter belonen van apotheekhoudenden. Deze groeiruimte is bestemd voor het kunnen betalen van volumestijgingen (waaronder extra werk van apotheekhoudenden) en voor het financieren van meer en nieuwe (vaak) duurdere geneesmiddelen. Ook is rekening gehouden met een generieke loon- en prijsbijstelling. In het aangehaalde artikel in het Pharmaceutisch Weekblad wordt overigens vermeld dat de 7% groeiruimte is bedoeld voor «prijs-volume en innovatieontwikkelingen» en niet «dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven».
De prijzen en tarieven voor farmaceutische zorg zullen in onderhandeling tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars tot stand moeten komen. Uitgangspunt daarbij is dat goede apothekers beter beloond worden dan minder goede apothekers. In plaats van het belonen van volume (de hoeveelheid) zal de kwaliteit van de dienstverlening en het resultaat voor de patiënt voorop staan. Daarbij kan specialisatie een rol spelen. Overigens zal een zorgaanbieder/onder-nemer altijd moeten nagaan of hij de farmaceutische zorg nog doelmatiger en efficiënter kan aanbieden. Er is daarom geen afzonderlijke ruimte aangegeven in het BKZ die bestemd is voor prijsverhogingen voor apotheekhoudenden.
Welke kostenstijgingen verwacht u vanwege het feit dat u de prijzen van geneesmiddelen vrij geeft?
Ik verwacht geen kostenstijging vanwege het feit dat de prijzen die apothekers aan patiënten en zorgverzekeraars in rekening brengen per 1 januari 2012 vrij zullen zijn. Als er contracten tot stand komen hebben apotheekhoudenden en zorgverzekeraars overeenstemming over de hoogte van de prijzen. Zorgverzekeraars zullen in de contracten naar verwachting niet zomaar prijsstijgingen accepteren. Een aantal zorgverzekeraars zal in 2012 een eigen clawback hanteren in plaats van de afgeschafte wettelijke clawback. De prijzen zullen in 2012 ook beheerst worden door bijvoorbeeld het zogenaamde pakjesmodel, waarbij een vaste gemiddelde prijs voor ieder afgeleverd geneesmiddel geldt. Voor niet-gecontracteerde zorg (als er geen contracten tot stand komen) geldt een restitutievergoeding. Een zorgverzekeraar zal die vergoeding (voor de zorg en de geneesmiddelen) niet hoger vaststellen dan de zorgverzekeraar redelijk acht.
Klopt het dat u eerder heeft aangegeven dat bij de vrije prijzen de zorgverzekeraar de apotheker moet betalen voor zijn toegevoegde waarde, en niet zomaar meer geld moet geven? Is dat nog steeds uw standpunt, en hoe kwalificeert u in dit licht de uitlatingen van de KNMP?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien het waar is dat er minder kosten gemaakt zullen worden in de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp dan uit huidige berekeningen blijkt, deze ruimte aangewend dient te worden om maatregelen die verzekerden direct treffen terug te draaien? Zo nee, waar wilt u dit geld dan voor gebruiken?
In algemene zin kan ik hierover opmerken dat meevallers in principe niet aangewend worden om maatregelen terug te draaien. De budgettaire spelregels (de zgn. regels budgetdiscipline) brengen met zich dat meevallers mogen worden ingezet voor tegenvallers. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 ten aanzien van het inzetten van de beschikbare ruimte.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen aan de Kamer te zenden vóór aanvang van de behandeling van de begroting 2012?
Ja.