Een CAK-vordering van bijna 20.000 euro voor een burger |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de brief van mevrouw D. die facturen van in totaal zo’n 20 000 euro van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) ontving, gebaseerd op een indicatiewijziging van de zorg van haar ouders waarvan zij niet op de hoogte is gesteld? Vindt u dit een aanvaardbare gang van zaken?1
Ik betreur het zeer dat een verzekerde een dergelijke naheffing krijgt. Navraag bij het CAK leert dat de naheffing is ontstaan als gevolg van het bijna twee jaar lang uitblijven van de melding van de indicatiewijziging aan het CAK. Op grond van de indicatiewijziging waren de ouders van mevrouw D. in het vervolg in plaats van de lage inkomensafhankelijke eigen bijdrage, de hoge inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd. Geconfronteerd met deze situatie, heeft het CAK in eerste instantie coulancehalve besloten de hoge eigen bijdrage drie maanden later van kracht te laten worden dan op grond van het indicatiebesluit was aangewezen. Tevens heeft het CAK de situatie met mevrouw D. besproken, en haar gewezen op de mogelijkheid tot bezwaar. Op het vervolgens ingediende bezwaar heeft het CAK de beslissing genomen om een bedrag van ca. € 8 900 kwijt te schelden. Het nog te betalen bedrag is daarmee ca € 9 900. Tegen deze beschikking op bezwaar is geen beroep aangetekend. Het CAK wijst in vergelijkbare situaties altijd op de mogelijkheid van een betalingsregeling, en heeft dat ook in dit geval gedaan.
Gelet op het bovenstaande zie ik, hoe vervelend ik de situatie voor betrokkenen ook vind, geen aanleiding om met mevrouw D in contact te treden.
Is het geoorloofd dat kinderen die tevens contactpersoon zijn niet geïnformeerd worden over een indicatiewijziging van de zorg voor hun ouders? Zo nee, op welke wijze kunnen zorgaanbieders die dit verzuimen worden aangepakt? Zo ja, op grond waarvan deelt u de mening dat de regels dan zodanig moeten worden gewijzigd dat de eerste contactpersoon altijd op de hoogte wordt gesteld van indicatiewijzigingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een indicatiewijziging leidt altijd tot een indicatiebesluit van het CIZ. Cliënten kunnen aangeven of de contactpersoon het indicatiebesluit dient te ontvangen. Vanzelfsprekend kan een cliënt ook besluiten dat contactpersonen niet over een indicatiewijziging worden geïnformeerd.
Vindt u het aanvaardbaar dat het CAK (na)vorderingen zo hoog laat oplopen dat burgers in een klap worden geconfronteerd met enorme bedragen die niet of nauwelijks zijn op te brengen? Vindt u het verantwoord dat het CAK op deze wijze mensen de schulden injaagt? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het betreurenswaardig dat mensen met zulke bedragen worden geconfronteerd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het niet het CAK dat de vordering heeft laten oplopen.
Op welke wijze kan een oplossing voor de vervelende situatie van mevrouw D. worden gevonden? Bent u bereid mevrouw D. te horen en desnoods met het CAK in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vergelijkbare zaken speelden vorig jaar en hoeveel van dit soort zaken zijn thans onopgelost?
In 2011 is, gemeten over de eigen bijdrageregelingen AWBZ en Wmo, in 348 gevallen een bezwaar tegen de oplegging van de eigen bijdrage gegrond of gedeeltelijk gegrond verklaard.
Ongeveer 850 cliënten die in een AWBZ-instelling verblijven hebben een schuld aan eigen bijdrage open staan van tussen de € 10 000 en € 20 000 en ongeveer 240 cliënten een schuld van meer dan € 20 000. Daarbij moet bedacht worden dat de maximale bijdrage meer dan € 2 100 per maand bedraagt. De schuld kan dus snel oplopen. Het CAK kent een speciale behandeling van hoge facturen. Deze worden eerst extra gecontroleerd, waarna betrokkene telefonisch wordt geïnformeerd over de ontstane situatie. Hoge rekeningen worden dus niet zonder voorafgaande toelichting verstuurd. Indien daar om wordt verzocht wordt een betalingsregeling overeengekomen.
Hoe gaat u ingrijpen om eindelijk te zorgen dat burgers niet langer verstrikt raken in uitzichtloze administratieve rompslomp en conflicten met het CAK? Wilt u uw antwoord toelichten?
Omdat het CAK voor de juiste vaststelling van de eigen bijdrage afhankelijk is van gegevens van ketenpartners zijn in de instellingswet van het CAK als zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 2011, 561) sanctiemogelijkheden gecreëerd om ketenpartijen aan te kunnen spreken indien de kwaliteit van de gegevensaanlevering bij een partij structureel te wensen overlaat. Zoals ik in mijn brief van 2 juli 2012, kenmerk Z-3121349, heb aangegeven is de beoogde invoering van de wet 1 januari 2013.
Cosmetische chirurgie als genitale verminking |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jacht op de G-spot»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening van de geïnterviewde vrouwenartsen dat hier sprake is van «geldklopperij» en een nieuwe vorm van «vrouwenverminking»? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin uitspreken of u vindt dat sprake is van misleiding? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
De verwondering over dit onderwerp kan ik me goed voorstellen. In dit stadium is oordeelsvorming nog niet goed mogelijk omdat we hier te maken hebben met een experimentele ingreep waarvan ook niet duidelijk is of deze ook daadwerkelijk plaatsvindt. Bezien vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid en de rol van IGZ, moet er in elk geval sprake zijn van de levering van kwalitatief goede en veilige zorg, waaronder uiteraard ook is begrepen juiste en volledige voorlichting over alle medische aspecten ervan, inclusief de te verwachten effecten van deze experimentele ingreep.
Op welke wijze zou voorkomen kunnen worden dat specifieke cosmetische operaties door artsen zonder een bepaalde opleiding verricht worden met als doel het wilde westen van de cosmetische chirurgie een halt toe te roepen? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer in dat verband een voorstel verwachten? Zo nee, welke maatregelen acht u dan wel passend?
Om een dergelijke ingreep te kunnen uitvoeren dient de betrokkene bevoegd en bekwaam te zijn. Zowel basisartsen, huisartsen, dermatologen, oogartsen, gynaecologen en plastisch chirurgen (niet limitatief bedoeld) kunnen ten aanzien van bepaalde (cosmetische) ingrepen zowel bevoegd als bekwaam zijn. Met deze open en proportionele benadering kan vanuit het zorgaanbod flexibel worden ingespeeld op de zorgvraag terwijl anderzijds geborgd is dat er sprake is van verantwoorde zorgverlening en IGZ kan daarop toezicht houden. Er zijn geen voorstellen in voorbereiding welke in deze benadering verandering aanbrengen. Wel is er op dit moment een Europese norm over Esthetic Services in ontwikkeling waar ook alle betrokken veldpartijen in Nederland in participeren
Is het waar dat het overgrote deel van de privéklinieken geen zorgvuldige registratie bijhoudt van het aantal en soort operaties dat ze uitvoeren? Zo ja, acht u een zorgvuldige registratie noodzakelijk voor het benodigde versterkte toezicht door de IGZ op de privéklinieken. Zo nee, waarom niet?
Dat is onjuist. Jaarlijks leveren de privéklinieken gegevens over een aantal specifieke verrichtingen aan de IGZ, waaronder cosmetische ingrepen. Desgevraagd zijn privéklinieken in staat specifiekere informatie te geven.
Herinnert u zich uw eerdere toezegging over de wenselijkheid van een minimumleeftijd voor niet medisch noodzakelijke cosmetische ingrepen? Zo ja, bent u bereid vanwege de toename van het aantal mediaprikkels dat het zelfbeeld van meisjes negatief beïnvloedt, aan niet medisch noodzakelijk cosmetische ingrepen een minimumleeftijdgrens te verbinden opdat minderjarigen niet langer zonder toestemming van hun ouders kunnen overgaan tot een liposuctie, G-spotvergroting, schaamlipcorrectie of borstvergroting? Kan de Kamer op korte termijn voorstellen dienaangaande verwachten?
Legbatterijeieren die ondanks verbod nog steeds in Nederland verkocht worden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat in Europa nog 47 miljoen kippen (zo’n 14%) in legbatterijen zitten? Is dit een reële schatting of zijn er aanwijzingen dat dit getal nog wel eens hoger kan zijn1?
Krachtens artikel 5, lid 2 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er zorg voor dragen dat het houden van kippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. Zoals al gemeld aan uw Kamer (TK 31 923 nr. 28) is het verscheidene bedrijven in 13 EU-lidstaten niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.
Volgens gegevens door de lidstaten aangeleverd zitten er momenteel nog ca. 45 miljoen legkippen in legbatterijen. Dit is inderdaad een kleine 14% van het totale aantal legkippen in de EU.
Is het waar dat 70 á 80% van de Italiaanse eieren nog afkomstig is uit legbatterijen? Zo nee, welk percentage dan? Waar baseert u uw cijfers op en hoe verklaart u dit cijfer uit Italië?1
Op basis van cijfers van februari jl., door Italië aangeleverd, is naar schatting ca. 45% van de Italiaanse eieren nog afkomstig uit legbatterijen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen om de motie van het lid Van Gerven c.s. over een importverbod van legbatterijeieren uit te voeren?2
In reactie op de motie Van Gerven c.s. (TK 31 923, nr. 24) heb ik in mijn brief van 10 november 2011 (TK 31 923, nr. 25) mijn inzet geschetst en reeds aangegeven dat het niet toegestaan is om producten uit derde landen die niet volgens onze eisen van diervriendelijkheid en dierenwelzijn zijn geproduceerd aan de EU-grens tegen te houden. Dit vloeit voort uit het basisbeginsel van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de EU-strategie dierenwelzijn (TK 22 112, nr. 1370) zal ik de Commissie vragen in haar verslag t.z.t. over de effecten van de internationale dierenwelzijnsactiviteiten op de concurrentiepositie van Europese veehouders ook in te gaan op de relatie met derde landen en aan te geven of en welke vervolgstappen dit tot gevolg zou moeten of kunnen hebben in relatie tot de handelspartners.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of het waar is wat een expert eierhandel1 zegt, namelijk dat alle producenten met legbatterijeieren werken, ook in Nederland, en dat er 90% kans is dat men een verwerkt product zoals cake of pasta met legbatterijeieren in een Nederlandse winkel koopt? Waarop baseert u dit precies?
Nee. De Nederlandse eiproductenfabrikanten (producenten van eiproduct: (gedroogd) heelei, eigeel, eiwit) verwerken nog slechts in zeer beperkte mate eieren uit legbatterijen. Het betreft namelijk alleen legbatterijeieren die afkomstig zijn van het kleine aantal Nederlandse legbatterijbedrijven (»knelgevallen») dat nog tot uiterlijk 1 juli a.s. legbatterijeieren mag produceren en deze eieren alleen gekanaliseerd aan de Nederlandse eiproductenfabrikanten af mag zetten. Na 1 juli zullen de Nederlandse eiproductenfabrikanten dus géén legbatterijeieren afkomstig uit de EU meer verwerken. Nederlandse eiproductenfabrikanten voeren nauwelijks grondstof in uit derde landen.
Welk aandeel van de eiproductenfabrikanten in andere EU-lidstaten nog legbatterijeieren verwerkt is mij niet bekend. Er zijn hier geen Europese cijfers over beschikbaar.
Vanuit derde landen worden er eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Deze zullen overwegend afkomstig uit legbatterijen zijn. Deze eieren en eiproducten komen voornamelijk uit de VS en Argentinië. In 2011 werd er 26 456 ton (GATT equivalent ei in de schaal) aan eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Nederland heeft van dit totaal slechts 0,4% ingevoerd. Wat de uiteindelijke bestemming is van deze eieren en eiproducten en in welke eindproducten ze in de winkelschappen terecht komen, is mij niet bekend.
Hoe groot de kans is dat in een eindproduct (zoals cake of pasta) in een Nederlandse winkel legbatterijeieren verwerkt zijn, kan ik niet nauwkeurig bepalen. De internationaal opererende voedingsmiddelenindustrie kan immers ingrediënten uit de EU maar ook van buiten de EU betrekken. En de in Nederland of in de EU geproduceerde eindproducten (zoals cake of pasta) kunnen op hun beurt zowel binnen Nederland, binnen de EU of daarbuiten in de winkelschappen terecht komen.
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de
inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of eiproduct bedraagt of als ei of eiproduct een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten. Dit wordt gecontroleerd door private kwaliteitssystemen waar toezicht op wordt gehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In welke mate zijn met legbatterijeieren bereide producten in de Nederlandse winkels te koop? In welke mate verwerken Nederlandse producenten legbatterijeieren in hun producten? Welke controle en welke informatieverzameling is hier op? Welke contacten heeft u met Nederlandse producenten en grootwinkelbedrijven om gebruik van batterijeieren te ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe liggen in uw onderbouwde opinie de juridische mogelijkheden tot het instellen van een verkoopverbod in Nederland voor legbatterijeieren, ook die in verwerkte producten?
Ik verwijs u naar de reactie die ik eerder gaf op de motie Van Gerven/Ouwehand in mijn brief van 19 december 2011 (TK 21 501 32, nr. 26).
Zoals eerder aangegeven (TK 31 923 nr. 28) neemt dit niet weg dat batterijeieren voor industrieel gebruik in beginsel alleen worden verwerkt in de lidstaat waar de eieren worden geproduceerd (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaatsvindt.) Dit vloeit voort uit de eisen die de Commissie heeft gesteld in het kader van de verlate omschakeling van legbatterijbedrijven. Daarom zijn in de actie- en handhavingsplannen die de lidstaten bij de Europese Commissie hebben ingediend traceringsregimes opgenomen.
Voorts zijn er geen mogelijkheden voor een verkoopverbod in Nederland op legbatterijeieren en verwerkte producten, waarin legbatterijeieren of producten van legbatterijeieren zijn verwerkt, die zijn geïmporteerd uit derde landen. Zoals eerder aangegeven is het volgens de regels van de WTO niet toegestaan onderscheid te maken tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
De consument kan uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Bent u bereid om over te gaan tot verplichte ontmoedigende labeling van producten waarin legbatterijeieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet? Welke hobbels ziet u hierbij?
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 december jl. op een vraag van gelijke strekking heb aangegeven vind ik dergelijke regels voor (ontmoedigende) etikettering niet passend. De producten die in de winkelschappen liggen, behoren te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten. Voor producten die aan deze vereisten voldoen, past geen ontmoedigende etikettering.
Zoals al aangegeven kan de consument uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
De angst bij zorgmedewerkers om aangifte te doen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mishandelde zorgverleners te bang voor aangifte»1 en het bijbehorende nieuwsbericht in het RTL nieuws?
Ja.
Begrijpt u dat medewerkers in de zorg geen aangifte van geweld durven te doen, omdat zij bang zijn voor de gevolgen als bij de dader bekend wordt wie er aangifte gedaan heeft?
Ja. Daarom bestaan er binnen de kaders van het recht op een eerlijk proces mogelijkheden om in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden de identiteit van de melder, aangever of getuige af te schermen. Dit is geregeld in de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het Openbaar Ministerie (OM).
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) in principe aangiftes van werkgevers op kan nemen, waarbij van het betrokken personeel alleen personeelsnummers opgenomen worden? Voeren de arrondissementsparketten gelijk beleid bij het behandelen van aangiftes op personeelsnummer?
Het doen van aangifte op (personeels)nummer is mogelijk. Dit heeft recent in een concreet geval bij het Slingelandziekenhuis geleid tot een succesvolle strafzaak.
Gegeven het belang dat wij hechten aan het bevorderen van het doen van aangifte in de zorg, is dit een belangrijk aandachtspunt in het Actieplan Veilig Werken in de zorg dat wij hebben opgesteld met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en sociale partners in de zorg. Daarbij zetten wij zowel in op beschermd aangifte doen als het doen van aangifte door de werkgever.
Tijdens de algemeen overleggen veilig werken in de zorg van 23 mei 2012 en veilige publieke taak van 5 juni 2012 heb ik toegezegd dat er een regeling komt die het mogelijk maakt aangifte op nummer te doen. Deze regeling geldt uiteraard voor alle sectoren van de publieke taak en niet alleen voor de zorg. In september van dit jaar stuur ik u een brief waarin staat hoe ik dit ga doen.
Is het waar dat aangiftes op personeelsnummer vaak niet in behandeling worden genomen? Welke afweging wordt hierbij gemaakt door het OM? Speelt extra werkdruk voor het OM hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw toezegging in het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg op 21 december 2011 met betrekking tot de aangehouden motie-Kuiken/Marcouch2 over aangifte op personeelsnummer? Heeft naar aanleiding hiervan het overleg inmiddels plaatsgevonden? Wat is hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt de mogelijkheid om anoniem, op personeelsnummer, aangifte te doen niet genoemd in het actieplan «Veilig werken in de zorg», dat u op 22 maart 2012 naar de Kamer heeft gestuurd?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u ervoor zorgen dat medewerkers in de zorg, die een reële angst ervaren als hun naam opgenomen wordt in een aangifte van geweld, voor 1 september 2012 overal door hun werkgevers in staat gesteld worden om met personeelsnummer aangifte te doen? Hoe gaat u dit nieuwe beleid richting de zorgsector bekend maken, zodat de angst voor het doen van aangifte vermindert?
Zie antwoord vraag 3.
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
De vergoeding van IVF |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Het u kennisgenomen van voorstellen om de vergoeding van IVF-behandelingen te beperken tot vrouwen jonger dan 41 jaar?1 Wat is uw mening hierover?
Ja. Naar aanleiding van het Regeerakkoord, mijn toezegging alternatieven te onderzoeken en de motie (32500 XVI, nr. 46) zijn met betrokken partijen alternatieve maatregelen ontwikkeld. Zo, ook de optie om een leeftijdsgrens te gaan hanteren voor de vergoeding van IVF-behandelingen. Dit is ingebracht door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), waarvan de voorzitter op 13 mei in Brandpunt het door u aangehaalde voorstel toelichtte. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft deze en de andere alternatieven getoetst en hierover advies uitgebracht. In mijn brief van 22 juni 2012 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd en de adviezen van het CVZ meegezonden. In deze brief geef ik aan dat ik heb besloten om de aanbevelingen van het CVZ om een leeftijdsgrens van drieënveertig jaar voor ivf en alle andere vruchtbaarheidsbehandelingen in te voeren. Ik verwijs voor verdere details naar deze brief.
Herinnert u zich uw toezegging om bruikbare voorstellen nader te onderzoeken en in mei 2012 een besluit te nemen over het continueren van de vergoeding van drie IVF-behandelingen? Bent u voornemens drie IVF-behandelingen te blijven vergoeden?
Ja. Zie ook antwoord bij 1. De maatregelen die ik voorstel bieden gezamenlijk voldoende besparingspotentieel om te dienen als alternatieve dekking van de besparingsopgave van 30 miljoen en leveren daarbij substantiële doelmatigheid- en kwaliteitswinst op. Hierdoor blijft de collectieve vergoeding van drie IVF-behandelingen in stand. De voorstellen zijn tevens verwerkt in het ontwerpbesluit zorgverzekeringen 2013.
Wat is de opbrengst van het doelmatiger voorschrijven van geneesmiddelen voor vruchtbaarheidsbehandelingen?
Het CVZ geeft aan dat maatregel «doelmatig gebruik medicatie» door middel van het voorschrijven van een kleinere dosis maximaal 10 miljoen kan opbrengen. Daarnaast zijn er besparingen te realiseren door middel van het vaker voorschrijven van urinaire middelen in plaats van recombinantpreparaten. Volgens het CVZ-advies is het maximale besparingspotentieel daarvan circa 8 mln. Het doelmatig voorschrijven zou kunnen worden versterkt door overheveling van gonadotrofines naar het ziekenhuiskader, waardoor ziekenhuizen verantwoordelijk worden voor de inkoop van deze middelen. Dat is evenwel niet voor 1 januari 2014 te realiseren. Dit hoeft echter het behalen van de beoogde besparingen niet in de weg te staan. Als daadwerkelijk overgegaan wordt tot het voorschrijven van een kleinere dosis, conform de afspraak, en vervanging van recombinantvarianten door urinaire preparaten wordt de beoogde besparing bereikt. Dit zal uit de monitor blijken.
Op welke wijze zouden IVF-behandelingen doelmatiger plaats kunnen vinden? Welke wijzigingen ten opzichte van de huidige gang van zaken zijn daarvoor aangewezen? Welke kostenbesparing zou hiermee kunnen worden behaald?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 22 juni 2012 en de bijgevoegde rapporten van het CVZ.
Deelt u de mening dat het niet verstandig is om de vergoeding van IVF stop te zetten, omdat dit zou betekenen dat mensen die het kunnen betalen dan uitwijken naar het buitenland en het waarschijnlijk is dat het grotere aantal meerlingzwangerschappen dat hierdoor zou ontstaan ook tot hogere zorgkosten zal leiden?
Ik heb niet besloten tot het stopzetten van de vergoeding van IVF.
Deelt u de mening dat het niet eerlijk en niet fatsoenlijk is om de vergoeding voor IVF te beperken, omdat vrouwen die een kinderwens hebben niet voor hun plezier IVF ondergaan en IVF gezien dient te worden als een medisch noodzakelijke behandeling?
De vergoeding van IVF wordt niet beperkt. Er worden ook per 1 januari 2013 nog steeds drie pogingen vergoed. Wel worden er maatregelen getroffen zodat ivf doelmatiger en kwalitatief beter wordt uitgevoerd. Dat geldt ook voor de daarbij behorende medicatie. Met de introductie van een leeftijdsgrens van 43 jaar wordt rekening gehouden met het einde van de vruchtbare levensfase. Het CVZ heeft dit in het recente rapport dat ik aan de Kamer gestuurd heb nader onderbouwt.
Contact met de alcohol en tabakslobby |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van 12 april 20121 en tijdens het vragenuur van 15 mei 2012?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging tijdens het vragenuur van 25 oktober 20112 dat u alle contacten met de alcohol- en tabakslobby openbaar zou maken? Zo ja, waarom hebt u dit niet met betekenisvolle gegevens voor beide sectoren gedaan?
Begrijpt u dat niet alle details noodzakelijk zijn, maar betekenisvolle informatie en dat het geheel uitblijven hiervan de controle onmogelijk maakt?
Waarom geeft u de Kamer geen betekenisvolle informatie over contacten met de alcohol- en tabakslobby, maar stuurt u vage en nietszeggende lijstjes over gesprekken, maar niets over inhoud?3
Waarom verwijst u in bovengenoemde antwoorden op vragen om informatie te ontvangen over contact met de lobby naar een WOB-verzoek (Wet Openbaarheid van Bestuur)? Deelt u de mening dat Kamerleden recht hebben op informatie en niet afhankelijk mogen zijn van een WOB-procedure van een journalist?1
Waarom is gestopt met het maken van verslagen van directeurenoverleggen alcohol? Vindt u dit transparant?
Waarom worden geen verslagen gemaakt met betekenisvolle informatie van gesprekken met de tabakslobby? Acht u dit transparant?
Waarom worden er geen gespreksverslagen gemaakt van bijeenkomsten en gesprekken tussen uw ministerie en de alcohol- en tabakslobby, zoals dat in Europa wel gebeurt?
Is het waar dat onder uw verantwoordelijkheid door ambtenaren bezoeken zijn gebracht aan een sigaretten- en bierfabriek? Zo ja, waarom vermeldt u dit niet?
Waarom bent u van mening dat u transparant bent over de contacten met de alcohol- en tabakslobby, terwijl er geen betekenisvolle gespreksverslagen met conclusies zijn?
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen waarin u erkent dat u als verantwoordelijk minister volgens het FCTC-verdrag (Framework Convention on Tobacco Control) transparant moet zijn over contacten met de industrie? Vindt u dat u hieraan met de gebruikte vage bewoordingen voldoet?4
Bent u bereid vanaf nu lobbygesprekken tussen uw ministerie en de alcohol- en tabakslobby vast te leggen in een gespreksverslag, met daarbij de getrokken conclusies en betekenisvolle uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Praat u als minister van volksgezondheid met de alcoholindustrie over preventie en alcohol en tegelijk als minister van sport met dezelfde alcoholindustrie over sponsoring van sportevenementen?
Vertegenwoordigers van de alcoholindustrie, maar ook van de retail, de horeca, de GGD, de gemeenten en het Trimbos-instituut maken allen deel uit van het DOA-overleg op ambtelijk niveau. Momenteel wordt er in een reeks strategische sessies gewerkt aan een gezamenlijke ambitie om verantwoord alcoholgebruik te stimuleren en daarop toe te zien. Daaronder valt ook de dimensie van alcoholgebruik bij sportevenementen. Zodra de conclusies van deze strategische werkgroep beschikbaar zijn zullen deze aan de Kamer worden toegezonden.
Daarnaast vond er op 11 april jl. een Ronde Tafel «Alcoholgerelateerde Overlast» plaats, waarvan ik in het AO Alcoholbeleid van 9 februari 2012 had toegezegd deze te zullen organiseren. Daaraan heeft STIVA als vertegenwoordiger namens de alcoholindustrie deelgenomen. Het verslag van deze bijeenkomst zal nog deze maand aan de Kamer worden toegezonden.
Het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in Almelose jeugdinstelling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in een Almelose jeugdinstelling?1
Ja.
Is het waar dat in de leefgroepen van jeugdzorginstelling Commujon in Almelo nog steeds sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waar blijkt dat uit?
LSG Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen in de instelling Commujon.
In 2009 heeft de Inspectie Jeugdzorg diverse meldingen ontvangen over seksueel getinte incidenten in de leefgroepen van Commujon die aanleiding gaven tot onderzoek. De inspectie concludeerde naar aanleiding van haar onderzoek dat de leegroepen onvoldoende veilig waren. De instelling werd in 2010 met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht geplaatst. In 2011 is het verscherpt toezicht opgeheven.
Recentelijk heeft LSG Rentray melding gedaan bij de IJZ over een seksueel getint incident van twee jongeren van Commujon in de thuissituatie. Over de zaak is aangifte gedaan; de aangifte heeft niet geleid tot vervolging.
Herinnert u zich eerdere vragen over de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen2? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of jeugdzorginstelling zijn of worden geplaatst, niet veilig zijn?
Ik ben bekend met de eerdere vragen over de uitzending van Zembla. Ik heb uw Kamer toen geantwoord dat de veiligheid van het kind binnen de jeugdzorg altijd voorop moet staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid. De inspectie kan ingrijpen indien zij daar aanleiding toe ziet, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van de zorg onder de maat is of omdat er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt in de praktijk ook. Commujon is in 2010 onder verscherpt toezicht geplaatst.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid van professionals in de jeugd- en pleegzorg is om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en dit een halt toe te roepen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Professionals hebben een grote verantwoordelijkheid als het gaat om het signaleren en het stoppen van grensoverschrijdend gedrag. Zij moeten scherp zijn op signalen en op basis daarvan handelen, zodat grensoverschrijdend gedrag zo vroeg mogelijk kan worden gestopt. Incidenten kunnen helaas nooit helemaal worden voorkomen, maar de risico’s op incidenten moeten zo klein mogelijk worden gehouden. Om professionals in de jeugdzorg te ondersteunen en te faciliteren zijn er op dit moment twee instrumenten: een voorgenomen verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling en een meldplicht voor geweld gepleegd door professionals.
De Commissie Samson brengt in oktober 2012 haar rapport uit. Zij doet onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. Ik zal op basis van het rapport bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Acht u de sancties die worden verbonden aan het niet naleven van de reeds bestaande meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen voldoende? Zo ja, hoe verklaart u het geringe aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn nodig?
De Wet op de jeugdzorg verbindt geen aanvullende sancties aan het niet naleven van de meldplicht. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties bij het niet naleven van de meldplicht.
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de jeugdzorg, ziet de Inspectie Jeugdzorg toe op de naleving van de wet, en dus ook op naleving van de bovenbedoelde meldplicht.
Als het rapport van de Commissie Samson gereed is, wil ik in het licht van dat rapport bekijken of er maatregelen nodig zijn om de uitvoering van de wet te verbeteren.
Deelt u de mening dat er, naast de wettelijke meldplicht voor professionals om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners jegens jeugdigen te melden, ook een meldplicht moet komen om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van andere volwassen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling te melden, opdat jeugd- en pleegzorginstellingen incidenten van seksueel misbruik niet langer in de doofpot kunnen stoppen teneinde imagoschade te voorkomen?
Ik deel die mening niet. Voor het melden van geweld van andere volwassenen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling zal de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gelden. Ik ben van mening dat een meldcode bij geweld in huiselijke kring effectiever is dan een meldplicht, ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bovendien is het voor professionals verwarrend als zij bij seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring moeten werken met een meldplicht, terwijl zij voor andere vormen van geweld in huiselijke kring de stappen van de meldcode moeten doorlopen. De discussie over mijn keuze voor een meldcode in plaats van een meldplicht ga ik graag met u aan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoeveel aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 bij de politie gedaan door het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet met betrekking tot de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies en meldpunten kindermishandeling?2
Ik beschik niet over de cijfers van het aantal aangiftes gedaan door jeugdzorginstellingen. Iedere jeugdzorginstelling doet namelijk aangifte bij politie in de eigen stad of regio. Aangiftes worden niet centraal geregistreerd. Om de contacten tussen de bureaus jeugdzorg en de politie te intensiveren, hebben genoemde partijen in 2011 een samenwerkingsconvenant getekend. Het convenant geeft de mogelijkheid om een melding te doen bij de politie. Er hoeft dan niet direct aangifte te worden gedaan, maar de informatie is wel bekend bij de politie. In een latere fase van het onderzoek kan dan alsnog aangifte worden gedaan. De politie kan de zaak dan snel oppakken omdat zij reeds beschikt over de nodige informatie.
De nieuwe kritiek op het psychiatrische handboek DSM-5 |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nieuw handboek psychiatrie is onverantwoord»?1
Zoals ik in mijn beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Wolbert (2011Z16003) al heb gesteld, wil ik geen beleidsmatig oordeel vellen over de herziening van de Diagnostic and Statistical Manual (DSM) op basis van een artikel in de Volkskrant. Het is aan de American Psychiatric Association (APA) om, zoals gebruikelijk, wereldwijd expertgroepen van beroepsbeoefenaren te raadplegen, die gezamenlijk het classificatiesysteem up to date houden. Daar waar dit leidt tot onderlinge controverse zullen zij zelf moeten zorgen voor een passende oplossing, die recht doet aan de wetenschappelijke stand van zaken en die eenduidige toepassing van de DSM in de praktijk mogelijk maakt.
Vindt u het zorgwekkend dat na de eerdere kritiek over de belangenverstrengeling er nu ook inhoudelijke kritiek wordt geleverd door iemand uit de DSM-5 werkgroep?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het verantwoord dat zorgverzekeraars hun vergoeding gaan baseren op DSM-5? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Wolbert heb gemeld, zal ik kritisch kijken naar eventuele gevolgen van herziening van de DSM voor het verzekerde pakket en gepast gebruik hiervan. Ik deel met u de opvatting dat onnodige medicalisering moet worden voorkomen. Zowel uit het oogpunt van kwaliteit van zorg als van kostenbeheersing. Eventuele toename van te vergoeden behandeling is in beginsel niet (eenzijdig) afhankelijk van het door professionals gehanteerde classificatiesysteem. Voor vergoeding van behandeling voor psychiatrische patiënten is binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) het basispakket leidend. Hiervoor moet duidelijk zijn wanneer er sprake is van onbetwistbare geneeskundige ggz en wanneer van niet-noodzakelijke vormen van ggz-zorg.
Vandaar dat aan het CVZ is gevraagd om in haar pakketadvies:
Inmiddels is het eerste deel van het pakketadvies voor de geneeskundige ggz gepubliceerd, dat ingaat op de nadere invulling van aanspraken. Publicatie van een tweede advies staat voor december 2012 gepland. Hierin zal worden ingegaan op de andere twee punten. Op basis hiervan zal ik zonodig mijn beleid aanpassen.
Deelt u de mening dat DSM-5 zal leiden tot een nieuwe epidemie aan valse diagnosen, overmedicalisering en kostenstijging binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de invoering van DSM-5 in Nederland tegen te houden en een vereenvoudigd DSM-4 te gaan gebruiken, zoals hoogleraar Roel Verheul voorstelt?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel 'Sionsberg gaat geboortezorg afbouwen' |
|
Sander de Rouwe (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sionsberg gaat geboortezorg afbouwen»?1
Om klinische verloskunde op een verantwoorde wijze te kunnen leveren is het van belang aan de geldende normen voor kwaliteit en bereikbaarheid te voldoen. De IGZ heeft aangegeven dat de (acute) zorg in de Sionsberg op onderdelen onvoldoende aan de randvoorwaarden van kwaliteit van zorg voldeed en heeft de Raad van Bestuur van het ziekenhuis gevraagd om een toekomstbestendig zorgbeleidsplan op te stellen. Daarop besloot de Raad van Bestuur van de Sionsberg in het najaar van 2011 tot een nieuw en toekomstbestendig zorgprofiel zonder acute zorgfunctie en zonder klinische verloskunde. Een belangrijke reden voor dit besluit was dat het de Sionsberg al sinds jaren niet goed lukt om een continue bezetting te garanderen van voldoende en deskundig medisch en verpleegkundig personeel, ook tijdens avond-, nacht- en weekenddiensten. Het beëindigen van de klinische verloskunde was daarmee onontkoombaar. De IGZ en zorgverzekeraar De Friesland hebben het zorgbeleidsplan in januari 2012 goedgekeurd onder de conditie dat er een aanvullend plan voor de geboortezorg moest worden gemaakt waarin de klinische verloskunde op zorgvuldige wijze wordt afgebouwd, conform het door de raad van bestuur gekozen zorgprofiel. Dit plan diende voor 1 mei 2012 gereed te zijn. Het plan voor de geboortezorg dat de Sionsberg recent heeft besproken met de zorgverzekeraar en IGZ gaat uit van het bieden van volledige klinische verloskundige zorg en is daarmee niet in overeenstemming met het, door het ziekenhuis gekozen zorgprofiel, waarin immers geen acute zorgfunctie resteert. In de komende weken zal een onafhankelijke werkgroep voorstellen doen hoe de geboortezorg in Noordoost Friesland op een verantwoorde wijze geleverd kan worden. De voorstellen van de werkgroep dienen aan te sluiten bij de bereikbaarheids- en kwaliteitsnormen, de zorgplicht van de verzekeraar en de regiospecifieke behoefte.
Wat betekent dit besluit voor de toegankelijkheid van de (acute) klinische verloskundige zorg in het adherentiegebied van ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum? Wordt voldaan aan de norm van 45 minuten?
In aansluiting op het besluit van de het bestuur van de Sionsberg om te kiezen voor een nieuw en toekomstbestendig (acute) zorgprofiel heeft de zorgverzekeraar de Friesland eind 2011 extra ambulancevoorzieningen getroffen, waaronder een extra ambulancepost geplaatst in Metslawier. Hierdoor is de 45 minuten norm niet in het geding. Gezien de specifieke geografie in het gebied en de eventuele risico’s die dat met zich meebrengt voor mensen die aan de randen van het gebied wonen is het wel van belang dat verder wordt ingezet op gezamenlijk overleg tussen eerste en tweede lijn, goede overdracht en tijdige verwijzing naar het ziekenhuis.
Deelt u de opvatting dat iedereen in Nederland recht heeft op goede en volwaardige geboortezorg, inclusief inwoners van dunbevolkte gebieden, zoals Noordoost Fryslân?
Ja, het recht op goede en volwaardige geboortezorg is juist één van de redenen dat het aanbod van klinische geboortezorg in de Sionsberg zal moeten stoppen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Zijn de eerstelijns verloskundigen betrokken bij de plannen, aangezien de eerste- en tweedelijn naadloos op elkaar moeten aansluiten?
Vertegenwoordigers van twee eerstelijns verloskundigen praktijken in de regio waren betrokken bij de plannen die het ziekenhuis zou maken voor een verantwoorde afbouw van de tweedelijns verloskunde in Dokkum. Dit overleg heeft zoals nu blijkt niet geleid tot een plan voor verantwoorde afbouw, maar tot een rudimentair plan voor het behoud van de tweedelijns verloskunde dat niet in overeenstemming is met de geldende eisen voor verantwoorde zorg. Immers voor de tweedelijns verloskunde is een ziekenhuis nodig met voldoende capaciteit aan personeel en 7x24 uur beschikbaarheid van acute zorgfuncties. In de uitwerking van de nieuwe voorstellen door de onafhankelijke werkgroep zullen ook de verloskundigen weer worden betrokken.
Welke eisen stelt u aan toekomstige plannen voor de borging van geboortezorg in Noordoost Fryslân? Wanneer is er duidelijkheid over de uitwerking hiervan, en wat is de rol van de Inspectie bij de verdere planontwikkeling? Wordt het College voor Perinatale Zorg hierbij betrokken?
Naast de landelijk geldende eisen voor kwaliteit en bereikbaarheid dienen de plannen ook in overeenstemming te zijn met de specifieke behoeften in de regio en de mogelijkheden van het ziekenhuis zelf. De bestuurders van het ziekenhuis de Sionsberg en zorgverzekeraar De Friesland hebben zich samen verantwoordelijk verklaard voor een snelle oplossing voor de huidige impasse. Zo is er een onafhankelijke werkgroep ingesteld die naar verwachting in juni met concrete voorstellen voor een definitieve en toekomstbestendige oplossing voor Noordoost Friesland komt. Hierbij wordt ook het College voor Perinatale Zorg betrokken. Deze oplossing moet garanderen dat bevallingen nog steeds veilig kunnen plaatsvinden in deze regio. De Inspectie toetst het plan, nadat dat is vastgesteld door partijen, aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid.
Passen deze plannen in de opdracht die het College voor Perinatale Zorg op grond van de motie Arib/Smilde2 kreeg om voor 1 januari 2012 een landelijk dekkend netwerk van eerste- en tweedelijnsverloskunde te realiseren? Zo ja, hoe?
De motie verzoekt de regering het College Perinatale Zorg (CPZ) op te dragen voor 1 januari 2013 een landelijk dekkend netwerk van regionale zorgstandaarden voor geboortezorg te presenteren. De huidige verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV) worden met andere woorden uitgebreid naar regionale samenwerkingsverbanden. Het CPZ werkt momenteel aan een checklist die beschrijft waar de regionale samenwerkingsverbanden aan moeten voldoen. Deze checklist is een startdocument en is opgesteld aan de hand van de conclusies van het Stuurgroepadvies en wordt nu al gebruikt om regionale samenwerkingsverbanden te ondersteunen en te toetsen. Van belang is dat in de regionale samenwerkingsverbanden de acute verloskundige zorg georganiseerd dient te zijn als onderdeel van de regionale keten van zorg bij zwangerschap en geboorte. Het CPZ geeft op dit moment advies bij de planvorming in onder andere Dokkum en Meppel en zal beoordelen in hoeverre deze plannen in overeenstemming zijn met de conceptchecklist voor regionale samenwerkingsverbanden.
Het bericht dat alsnog sluiting dreigt van de spoedeisende verloskunde in ziekenhuis De Sionsberg |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten dat in overleg tussen de Raad van Bestuur van De Sionsberg, de Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) is besloten om de klinische tweedelijns geboortezorg te beëindigen?1
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Smilde en De Rouwe (2012Z09631, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2591).
Herinnert u zich nog dat u applaus kreeg toen u tijdens een recent debat stelde dat afstand en bereikbaarheid bij de acute verloskundige zorg «ongelooflijk belangrijk» zijn en dat u niet wilt dat het landelijk gebied voor wat betreft deze zorg verschraalt? Wat mogen de mensen die toen voor u hebben geapplaudisseerd van u verwachten nu de verloskunde in Dokkum dreigt te verdwijnen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De aanleiding van het onder de loep nemen van de geboortezorg in Nederland was de relatief hoge babysterfte die wij in vergelijking met andere landen hadden. De Tweede Kamer heeft daarop ook sterk aangedrongen. Voor alle verloskundige zorg in Nederland is het derhalve van belang dat deze voldoet aan de normen voor bereikbaarheid én kwaliteit. Aangezien de verloskundige zorg, zoals ik in antwoord op vraag 1 beschrijf, niet op verantwoorde wijze in De Sionsberg kan worden aangeboden, zal naar alternatieve oplossingen moeten worden gezocht. Om die reden heeft de IGZ het ziekenhuis verzocht een zorgbeleidsplan op te stellen. Het is aan De Sionsberg om in overleg en afstemming met de zorgverzekeraar tot een toekomstbestendige oplossing voor de regio te komen. De IGZ zal de uiteindelijke plannen toetsen aan de geldende normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Daarnaast heb ik in het debat aangegeven samen met kleine ziekenhuizen en de IGZ te bezien of er ook extra tussenvormen/voorzieningen van zorg mogelijk zijn. Ook deze tussenvormen zullen moeten voldoen aan kwaliteitseisen van de inspectie.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van medisch-specialisten van De Sionsberg voor toenemende sterfgevallen onder moeders en kinderen en het onmogelijk maken van veilig thuis bevallen? Wilt u deze waarschuwingen serieus nemen en de ziekenhuisbestuurders, de zorgverzekeraar en de IGZ terugfluiten? Zo nee, waarom niet?
De medisch specialisten verwijzen in hun reactie naar een onderzoek dat het Erasmus Medisch centrum uitvoerde voor de Stichting Algemene Ziekenhuizen. De volledige conclusie van dit onderzoek luidt echter: Concentratie van ziekenhuizen volgens het «kleinste eerst» scenario (scenario 1) verdubbelt de gemiddelde reistijd van zwangeren, en verhoogt de sterfte met 10%. Als de kleinste ziekenhuizen worden gesloten, onder vermijding van het gelijktijdig sluiten van meerdere ziekenhuizen in rurale gebieden (scenario 2), neemt de sterfte juist licht af. Dit is precies de reden dat de IGZ vorig najaar aan het ziekenhuis heeft aangegeven dat de verloskunde niet direct kon sluiten maar dat er eerst een goed plan voor een verantwoorde overgangssituatie in de regio opgesteld diende te worden.
Daarnaast wil ik aangeven dat het zeer onwenselijk zou zijn om, als de IGZ oordeelt dat zorg niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dit oordeel als politiek in de wind te slaan door de IGZ terug te fluiten. De kerntaak van de IGZ is toezicht te houden op kwaliteit en daar moet de politiek niets aan af willen doen.
Wat is de betrokkenheid van de IGZ, die opereert onder uw verantwoordelijkheid, bij deze sluitingsplannen? Waarom werkt de IGZ mee aan de ontmanteling van De Sionsberg, terwijl dit ziekenhuis het laagste sterftecijfer heeft in de regio? Welke belangen dient de IGZ hier, en waarom handelt zij in strijd met uw opvatting over de bereikbaarheid van geboortezorg?
De IGZ handelt in de casus van de Sionsberg in het belang van verantwoorde zorg voor de patiënt. Het ziekenhuis heeft een zorgbeleidsplan opgesteld met als uitgangspunt dat de zorg die zij leveren op verantwoorde wijze ook in de toekomst kan worden geboden. Het is de taak van de IGZ om de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg te beoordelen op risico’s voor de patiënt. Een patiënt die zich aandient bij het ziekenhuis moet kunnen rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg. Als de IGZ vaststelt dat de randvoorwaarden voor de zorg niet aan de normen en richtlijnen voldoet, moeten er veranderingen worden doorgevoerd. Politieke interventies op beoordeling van kwaliteit zijn zeer onwenselijk, dat is de reden waarom wij een onafhankelijke toezichthouder hebben in Nederland.
Deelt u de mening dat sluiting van de afdeling verloskunde op termijn het einde zal betekenen voor ziekenhuis De Sionsberg? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Ik wijs in dit verband op de portfoliokeuze die De Sionsberg in het zorgbeleidsplan van januari van dit jaar heeft gemaakt en de instemming van de IGZ en de zorgverzekeraar heeft. Het zorgbeleidsplan richt zich op de zorg die door het ziekenhuis op verantwoorde wijze in de toekomst kan worden geleverd. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ga ik ervan uit dat de keuze die de Sionsberg heeft gemaakt juist betekent dat ook in de toekomst verantwoorde zorg voor de regio overeind blijft. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Smilde en De Rouwe (2012Z09631, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2591). Overigens geldt dat het ziekenhuis verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg die zij levert.
Kunt u voor uw rekening nemen dat de sterftekans voor moeder en kind toeneemt door sluiting van de verloskundige afdeling, conform waarschuwingen van de medisch-specialisten en de uitkomsten van het onderzoek van de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ)? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, op welke wijze grijpt u in?3
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Vermeend seksueel misbruik bij Commujon in Almelo |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de verwante artikelen «Massaal misbruik in Almelo» en «Alles in de doofpot»?1
Veiligheid en kwaliteit zijn sleutelwoorden bij het bieden van verantwoorde zorg aan kinderen. Mijn beleid is er op gericht mogelijke risico’s voor de veiligheid zo klein mogelijk te houden. Na het verschijnen van de berichtgeving over de onveiligheid bij Commujon heb ik de betreffende krant een brief gestuurd met het verzoek om hun bronnen te wijzen op de Inspectie Jeugdzorg. De bronnen kunnen, desgewenst anoniem, hun verhaal doen bij de inspectie die vervolgens via de gebruikelijke procedures kan besluiten of de gesprekken aanleiding geven tot een vervolgonderzoek.
Welke maatregelen zijn genomen door de Inspectie Jeugdzorg en de instelling, nadat in 2009 bekend werd dat 15 kinderen onder de 11 jaar seksueel overschrijdend gedrag vertoonden gedurende geruime tijd in de instelling Commujon te Almelo?2
Indien zich een calamiteit voordoet, dient een instelling dit altijd te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Direct nadat de incidenten bij Commujon in 2009 aan het licht waren gekomen, heeft de instelling contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Tegelijkertijd met de melding van de calamiteit kondigde de directeur van LSG-Rentray een intern onderzoek aan naar de gebeurtenissen, uit te voeren door extern bureau Van Montfoort. Naar aanleiding van het rapport van Van Montfoort heeft Commujon een plan van aanpak opgesteld ter verbetering van structurele tekortkomingen. De inspectie bracht in december 2009 een toezichtbezoek aan Commujon. Het toezichtbezoek resulteerde erin dat de instelling met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht werd geplaatst. Reden hiervoor was het feit dat het leefklimaat in vier leefgroepen onvoldoende veilig was.
Tijdens het verscherpte toezicht heeft intensief contact tussen Commujon en de inspectie plaatsgevonden. Bij de hertoets in maart 2011 was het leefklimaat in de vier leefgroepen voldoende veilig en werd het verscherpt toezicht opgeheven.
Wat waren de uitkomsten van de hertoets uit 2011 van de Inspectie Jeugdzorg waardoor het verscherpt toezicht na 2 jaar werd opgeheven, hoewel de Inspectie wel constateerde dat «er nog verbetering nodig was in de manier waarop de instelling omging met seksueel en fysiek grensoverschrijdend gedrag van bewoners»?3
Volgens de hertoets was de situatie bij Commujon in mei 2011 «voldoende verbeterd», wat inhoudt dat volgens de inspectie tenminste aan de minimale voorwaarden voor veiligheid is voldaan. De eerder door de inspectie geconstateerde risico’s waren in voldoende mate verlaagd en hierdoor kon het verscherpt toezicht worden opgeheven. De inspectie zag echter nog wel een aantal belangrijke verbeterpunten, die met voorrang moesten worden gerealiseerd om te kunnen spreken van een voldoende stabiele situatie voor de lange termijn.
Bij de inspectie zijn het laatste jaar geen meldingen, klachten of signalen binnengekomen die maken dat dit beeld zou moeten worden bijgesteld.
Is het waar dat een meisje, dat is misbruikt door een jongen uit dezelfde instelling, nog steeds op dezelfde school zit als de jongen, hoewel de instelling de jongen wel heeft overgeplaatst naar een andere instelling? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit meisje niet meer geconfronteerd hoeft te worden met deze jongen?
Ik ben niet bekend met de feiten uit de door u genoemde melding en treed niet in individuele zaken.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners, kinderen en ouders zich veilig en serieus genomen voelen om melding te maken van een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag bij de instelling?
Ouders en kinderen kunnen met hun zorgen en klachten terecht bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Daarnaast heeft elke instelling een onafhankelijke klachtencommissie. Voor informatie en mogelijke ondersteuning bij het indienen van een klacht kunnen ouders contact opnemen met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg of met Zorgbelang.
Eind van het jaar komt de commissie Samson met haar eindrapport. Ik zal te zijner tijd bezien of het rapport van de commissie aanleiding geeft om te komen tot een aanscherping van het klachtenbeleid. Mocht uit tussentijdse berichten van de commissie blijken dat er eerder actie nodig is, dan zal ik die direct in gang zetten.
Bent u bereid de Inspectie Jeugdzorg extra onderzoek te laten doen bij deze betreffende instelling gericht op de problemen betreffende het seksueel overschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Jeugdzorg heeft in het kader van een regulier inspectiebezoek in het eerste kwartaal van 2012 nog een bezoek gebracht aan Commujon. Hieruit kwam een positief beeld naar voren.
LSG-Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel misbruik die aanleiding geven tot directe actie.
Het niet vergoeden van een hernia-operatie |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar «Geen vergoeding hernia-operatie»?1
Ik ken de uitzending. Ik ga hieronder in op uw specifieke vragen.
Bent u er van op de hoogte dat dankzij de PTED-techniek, de Kamerleden Agema en Gerbrands maar 2 weken afwezig zijn geweest na hun hernia-operatie?
Daar was ik niet van op de hoogte.
Vindt u dat behandelingen die patienten sneller op de been helpen gestimuleerd moeten worden?
Ja, als die behandelingen voldoen aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk». Voor iedere behandeling die nieuw in het verzekerde pakket wordt opgenomen geldt dat eerst aangetoond dient te worden dat deze beter is dan de standaardbehandeling. Hiervoor is goed onderzoek noodzakelijk. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken beroepsgroep en hun wetenschappelijke verenigingen. Als uit onderzoek blijkt dat dat inderdaad het geval is, dan behoort de betreffende behandeling tot het verzekerde pakket en kunnen zorgverzekeraars door selectieve zorginkoop bevorderen dat de beste behandeling wordt toegepast. Snelheid van herstel is daarbij ook een belangrijk criterium.
In hoeverre bent u het eens met het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) dat er geen reden is om het PTED-standpunt te herzien? Kunt u dit toelichten?
Herziening van een standpunt van het CVZ, en dus ook van het PTED standpunt, is afhankelijk van het beschikbaar komen van nieuwe gegevens en van de duiding van die gegevens door de betrokken beroepsgroepen.
Inmiddels heeft het CVZ overleg gehad met een vertegenwoordiger van één van de beroepsgroepen (te weten de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie). CVZ en de beroepsgroepen zullen in de komende periode samenwerken om tot een actueel standpunt te komen. Daartoe wordt het overzicht van de medisch wetenschappelijke literatuur over endoscopische technieken geactualiseerd. Hieruit kan, als de gegevens daartoe aanleiding geven, een gewijzigd standpunt van het CVZ voortkomen. Vervolgens kunnen de beroepsgroepen waar nodig hun richtlijnen aanpassen.
Deelt u de vrees dat door de starre houding van het CVZ een groot aantal herniapatiënten, ondanks indicatie voor de PTED-techniek, hier geen gebruik van kunnen maken omdat het niet vergoed wordt?
Ik deel die vrees niet. Er is een «gouden standaard» behandeling voor hernia die wel onder het verzekerde pakket valt, namelijk microdisectomie. Er is nog niet aangetoond dat de PTED-techniek daaraan equivalent of superieur is. Momenteel wordt door het CVZ met de beroepsgroepen het standpunt geactualiseerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat innovatieve behandelingen voor iedereen bereikbaar worden, en niet alleen voor rijke patiënten?
Ik hecht eraan dat bij het vaststellen van het verzekerde pakket de wettelijke criteria zoals «stand van de wetenschap en praktijk» en «plegen te bieden» voorop staan. Vanuit het oogpunt van verantwoord pakketbeheer is van groot belang dat alleen die zorg waarvan de meerwaarde is aangetoond is opgenomen in het basispakket. Dat neemt niet weg dat er ook ruimte moet zijn voor vernieuwing van de zorg en de uitvoering van het verzekerde pakket. Daartoe bestaan reeds de volgende mogelijkheden.
Zodra een innovatieve behandeling bewezen (kosten)effectief is, is deze opgenomen in het verzekerde pakket.
Daarnaast is, zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 10 juni 20112, in 2012 gestart met een pilot voor voorwaardelijke toelating. Daarbij wordt zorg, waarbij twijfel bestaat over de effectiviteit of waarvan de effectiviteit of kosteneffectiviteit niet of nog niet bewezen is, tijdelijk vergoed op voorwaarde dat onderzoek wordt gedaan naar de therapeutische meerwaarde en de (kosten)effectiviteit.
Vernieuwing van zorg en uitvoering van het verzekerde pakket zijn niet alleen de verantwoordelijkheid van de minister en het CVZ. Naast de minister en het CVZ ligt hier ook een duidelijke verantwoordelijkheid bij het veld. De zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn, door het maken van gerichte afspraken, samen met patiëntenorganisaties in staat te bereiken dat de juiste gegevens beschikbaar komen zodat een oordeel over de effectiviteit van de zorg op een goede wijze kan worden gevormd.
Bent u bereid het CVZ op te dragen innovatieve behandelingen juist te bevorderen in plaats van tegen te werken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Ouderen drogen uit in zorgcentrum’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen drogen uit in zorgcentrum»?1
Ja.
Is het waar dat bewoners in dit zorgcentrum uitgedroogd waren, omdat zij te weinig eten en drinken kregen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat het van de zotte is dat instellingen bezuinigen op het eten en drinken van bewoners?
Ik heb bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) navraag gedaan.
In 2010 heeft de IGZ het zorgcentrum Klepperwei bezocht. Destijds was er geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar uitdroging van cliënten of mogelijke bezuinigingen op eten en drinken. Evenmin heeft IGZ tijdens het bezoek aanwijzingen gevonden dat benodigde materialen ontbreken.
De IGZ heeft, naast het in vraag 1 genoemd bericht, ook een melding van een bezorgde dochter ontvangen (zie antwoord vraag 4) over dit zorgcentrum. Pas als ook deze melding adequaat is onderzocht, kan ik een oordeel geven over de vraag of er ouderen uitgedroogd zijn in zorgcentrum de Klepperwei en zo ja wat daarvan de oorzaak is geweest.
Hoeveel ouderen in zorginstellingen zijn uitgedroogd? Wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken?
Ik weet nog niet of en zo ja hoeveel ouderen in zorginstellingen uitgedroogd zijn. Dat ouderen minder drinken, is een bekend feit. Daarom is het belangrijk dat het verzorgend personeel goed let op de vochtinname van ouderen. Het personeel wordt hiervoor geschoold. Via « Zorg voor Beter» zijn er goede programma’s ontwikkeld om de zorg op dit gebied verder te verbeteren.
Hoe kan het dat de Inspectie de klachten naast zich neer heeft gelegd? Hoort de Inspectie geen actie te ondernemen zodra de kwaliteit van de zorg in gevaar is? Deelt u de mening dat de Inspectie alsnog in actie moet komen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft een telefonische melding ontvangen van een bezorgde dochter. De IGZ is niet zelf direct in actie gekomen, omdat de zorginstelling naar aanleiding van de klacht dat de desbetreffende cliënt niet goed verzorgd zou worden extern onderzoek laat doen naar de zorg binnen de Klepperwei. De IGZ wordt over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd. Op basis van deze uitkomsten zal de IGZ besluiten welke actie zij onderneemt op de betreffende melding.
Daarnaast is het bestuur van de zorginstelling in gesprek met de familie om te achterhalen waar de klachten over de zorg op doelen en wat er verbeterd kan worden. Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt heb ik de IGZ gevraagd mij direct te informeren.
Klopt de bewering dat door financieel wanbeleid bepaalde materialen niet voorhanden zijn? Om welke materialen gaat dit, en wat is de invloed van de afwezigheid van deze materialen op de kwaliteit van de geleverde zorg?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat zorgverzekeraars belang hebben bij het in de schulden laten zitten van verzekerden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin wordt gesteld dat zorgverzekeraars voor iemand met premieachterstanden meer geld binnenkrijgen dan voor de gemiddelde verzekerde? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars door dit voordeel onvoldoende geneigd zijn verzekerden uit de schuldenregeling te krijgen? Zo nee, waarom niet?1
In het artikel wordt gedoeld op de bijdrage die een zorgverzekeraar voor een wanbetaler (met een premieachterstand ter hoogte van zes maanden) ontvangt uit het Zorgverzekeringsfonds. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan de standaardpremie (de gemiddelde nominale premie die de verzekerden in 2012 voor een zorgverzekering moeten betalen verhoogd met het gemiddelde verplicht eigen risico dat een verzekerde naar verwachting betaalt). Deze wanbetalersbijdrage wordt alleen verstrekt indien de zorgverzekeraar de dekking van de verzekering in stand laat, de wettelijk voorgeschreven incasso-inspanningen verricht en voldoende medewerking verleent aan activiteiten die zijn gericht op aflossing van de schuld. Uit de gestelde voorwaarden blijkt juist dat verzekeraars het nodige dienen te doen om te voorkomen dat verzekerden in het systeem van de bestuursrechtelijke premie terecht komen.
Mijns inziens kan dan ook niet worden gesteld dat zorgverzekeraars verdienen aan verzekerden met premieachterstanden. Wel ben ik van mening dat verzekeraars meer zouden kunnen doen in het voortraject. Derhalve bereid ik, zoals ik mijn brief van 4 november 2011 in reactie op de evaluatie van de wanbetalersregeling heb aangegeven, maatregelen voor om een deel van deze compensatie in te zetten voor versterking van de preventieve fase. Daardoor kunnen zorgverzekeraars worden gestimuleerd om, in samenwerking met gemeenten, schuldhulpverlening en kredietbanken, nadere preventieve activiteiten te ontwikkelen om het ontstaan van problematische schulden te voorkomen.
Deelt u de mening dat voor mensen die wegens persoonlijke omstandigheden hun premie niet kunnen betalen een uitzichtloze situatie ontstaat, door de boete die zij bovenop de premie moeten betalen, alsmede de achterstallige premie en bijkomende kosten? Zo nee, welk uitzicht biedt u hen? Zo ja, deelt u de mening dat de aanpak van betalingsachterstanden moet worden gewijzigd?
Nee, ik deel deze mening niet. Uit de evaluatie blijkt dat de wanbetalersregeling werkt. Het bestuursrechtelijke premieregime blijkt in de praktijk voor nieuwe gevallen de beoogde afschrikkende werking te hebben en de (hogere) bestuursrechtelijke premie bevordert dat een wanbetaler zo snel mogelijk wil terugkeren naar het normale premieregime.
Mensen met lage inkomens worden beschermd door de ondergrens van de zgn. beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 18f van de Zorgverzekeringswet en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke door beslaglegger en gerechtsdeurwaarder dient te worden gerespecteerd. Deze beslagvrije voet strekt ertoe te borgen dat een basispercentage van periodieke inkomsten (zoals loon en uitkeringen) blijft toekomen aan de betrokkene om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling is gebleken dat de regeling op essentiële onderdelen (preventieve werking, succesvolle inning) kan worden verbeterd. Zoals ik in mijn brief van 4 november 2011 aan uw Kamer en in het algemeen overleg op 16 februari 2012 heb uiteengezet, zet ik de komende tijd allereerst in op verbetering en versterking van de preventieve fase om te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijke premieregime terechtkomen.
Thans geven zorgverzekeraars op uiteenlopende wijze invulling aan de preventieve fase. Om hier een beter beeld van te krijgen laat ik een verkenning uitvoeren naar hoe vorm en inhoud kan worden gegeven aan schuldpreventie als gezamenlijke activiteit van zorgverzekeraars en gemeenten. Een goede samenwerking op lokaal niveau zorgt voor maatwerk, gericht op de specifieke schuldenaar en diens schuldensituatie, waardoor de betaal- en afloscapaciteit van schuldenaren zo optimaal mogelijk kan worden aangewend om problematische schulden te voorkomen dan wel op te lossen.
Daarnaast worden maatregelen voorbereid voor het optimaliseren van het bestuursrechtelijke premieregime en het bevorderen van de uitstroom.
Is het waar dat zorgverzekeraars verdienen aan verzekerden met premieachterstanden, doordat zij ter compensatie een bedrag krijgen dat hoger ligt dan gebruikelijk is in de «markt»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de verdediging van de zorgverzekeraars dat zij veel kosten moeten maken voor het treffen van een betalingsregeling geen doel treft, aangezien deze regeling na zes maanden automatisch verloopt via het College voor Zorgverzekeringen of de sociale dienst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals reeds in de vraag wordt gesteld, wordt de bestuursrechtelijke premie pas opgelegd nadat de verzekeringnemer een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. Voordat het zover is, dient een zorgverzekeraar in elk geval na twee maanden respectievelijk vier maanden de verzekerde per brief te informeren over de achterstand, een betalingsregeling aan te bieden en te wijzen op de gevolgen wanneer de schuld verder oploopt. Vervolgens blijft de zorgverzekeraar, na het ingaan van het bestuursrechtelijke premieregime, aan zet voor de inning van de (nog openstaande) nominale premie van de periode vóór overdracht aan het CVZ. Hier is ook het belang van de wanbetaler mee gediend. Wanneer de wanbetaler alsnog de schulden aan de verzekeraar heeft afgelost en de zorgverzekeraar betrokkene heeft afgemeld, is het CVZ namelijk bevoegd de opslag van 30% kwijt te schelden. Als daarnaast tussen de wanbetaler en de zorgverzekeraar een schuldregeling tot stand is gekomen, stopt vanaf dat moment het voor de wanbetaler financieel nadeligere bestuursrechtelijke premieregime. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 3 al heb aangegeven, worden momenteel activiteiten ontwikkeld om de preventieve fase te versterken.
Op welke wijze pakt u zorgverzekeraars aan die door laksheid mensen onnodig in de problemen brengen of laten zitten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over aanwijzingen die deze stelling in zijn algemeenheid staven.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet er op toe dat de zorgverzekeraar zich houdt aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het recht op de wanbetalersbijdrage. Ook ziet de NZa erop toe dat verzekerden niet ten onrechte worden aangemeld voor het bestuursrechtelijke premieregiem. Ik heb inmiddels, als uitvloeisel van de aanbeveling uit het evaluatierapport, gesprekken gevoerd met de NZa over een verscherping van het toezicht op de naleving van het incassoprotocol.
Wel acht ik, zoals ik reeds aangaf in mijn antwoord op vraag 2, de wijze waarop thans door zorgverzekeraars vorm wordt gegeven aan de preventieve fase voor verbetering vatbaar.
Ik verwacht dat de in mijn antwoord op vraag 2 aangehaalde verkenning hieraan een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren. In het kader van deze verkenning zullen onder andere goede praktijkvoorbeelden van bestaande arrangementen tussen zorgverzekeraars en gemeenten in beeld worden gebracht.
Deelt u de mening dat een inkomensafhankelijke zorgpremie kan helpen in het voorkomen van betalingsachterstanden, aangezien een flink deel van deze achterstanden niet worden veroorzaakt door onwil, maar financiële onmacht van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een belangrijk uitgangspunt bij de Zorgverzekeringswet, als onderdeel van de Nederlandse sociale verzekeringen, is juist dat door verzekeringnemers naar draagkracht aan de bekostiging wordt bijgedragen. De helft van de kosten van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet wordt om die reden gedekt door een inkomensgerelateerde bijdrage die de Belastingdienst int.
De andere helft van de kosten wordt gedekt door de nominale premie die de verzekeringnemer zelf betaalt aan de verzekeraar. Deze nominale premie is weliswaar inkomensonafhankelijk, maar de verzekerde kan op grond van de Wet op de zorgtoeslag aanspraak maken op een zorgtoeslag ingeval de nominale premie in verhouding tot diens inkomen te hoog is.
De nieuwe baan van de oud-bestuurder van het Maasstad ziekenhuis, de heer P. Smits |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe baan oud-bestuurder Maasstad»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze dysfunctionerende Maasstadbestuurder als interim-directielid bij Zorgpartners Friesland aan de slag gaat?
Zorgpartners Friesland is vrij om bestuurders aan te nemen. Dit is een verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie zelf. Als minister van VWS heb ik geen rol bij de benoeming of het ontslag van bestuurders, dit is een exclusieve bevoegdheid van de raad van toezicht
Hoe staat het met uw toezegging om een zorgbestuurderstoets in te voeren?
Ik heb toegezegd het instrument bestuurderstoets te onderzoeken. De bestuurderstoets zal worden behandeld in de brief over goed bestuur die ik deze zomer aan de Tweede Kamer zal sturen. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal dit een beschrijving worden van de voor- en nadelen van dit instrument en zal de brief geen voornemen om wel of geen toets in te voeren bevatten.
Is het waar dat volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de heer Smits IGZ-aanwijzingen onvoldoende opvolgde bij de klebsiëlla-uitbraak in het Maasstad ziekenhuis, waardoor in ieder geval 3 patiënten zijn overleden? Gaat u de IGZ vragen verscherpt te controleren bij Zorgpartners Friesland?
Allereerst is het van belang op te merken dat de genoemde patiënten op het moment dat de IGZ betrokken werd bij de uitbraak al waren overleden. Er is derhalve geen verband tussen het niet voldoende opvolgen van de aanwijzingen van de IGZ en het overlijden van de drie patiënten.
Er zijn op dit moment geen redenen om aan te nemen dat er bij Zorgpartners Friesland niet-verantwoorde zorg wordt geleverd. Derhalve is er van corrigerende maatregelen geen sprake.
Deelt u de vrees dat patiënten onder zijn bestuur gevaar lopen en dat kans op herhaling van het drama in het Maasstad ziekenhuis aanwezig is?
Het bestuur en de raad van toezicht van de zorgaanbieder zijn zelf verantwoordelijk voor goed bestuur en toezicht binnen de zorgaanbieder. De relevante stakeholders zoals de cliëntenraad, de ondernemingsraad de verzekeraar en de bank houden het bestuur en de raad van toezicht scherp. De IGZ zal eventueel betrokken raken als er sprake is van kwaliteitsproblemen, maar als minister heb ik geen rol bij het ontslaan of benoemen van bestuurders.
Het voornemen om de verloskundige zorg in Zuid-Limburg te concentreren op één locatie |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ziekenhuizen AZM, Atrium en Orbis de 24-uurs verloskundige zorg willen concentreren op één locatie? Vindt u het aanvaardbaar dat de bereikbaarheid van deze levensreddende voorziening wordt verminderd? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De drie Zuid-Limburgse ziekenhuizen geven aan op geen enkele manier in gesprek te zijn over concentratie van de verloskundige zorg op één locatie. Wel wordt gewerkt aan een mogelijke fusie tussen Orbis en Atrium.
Vindt u het aanvaardbaar dat de keuzevrijheid van vrouwen in Zuid-Limburg wordt ingeperkt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is de kwaliteit van de geboden zorg thans zo onder de maat dat een zwaar middel als concentratie noodzakelijk wordt geacht om deze kwaliteit te verbeteren? Zo nee, deelt u de mening dat dit dan een oneigenlijk argument is? Zo ja, waarom is door u kennelijk niet adequaat ingegrepen via de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voornemen van concentratie van verloskundige zorg de ambitie van deze krimpregio om meer jonge gezinnen aan te trekken, frustreert? Zo nee, hoe denkt u dat het onder druk zetten van de beschikbaarheid van verloskundige zorg bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van deze regio voor jonge gezinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat de voor het aanbieden van 24-uurs verloskundige zorg noodzakelijke investering pas loont bij 3 000 bevallingen? Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van vitale zorg niet afhankelijk mag zijn van bedrijfseconomische analyses als ware het een fabriek? Zo nee, waarom niet?
De aanleiding om opnieuw naar de verloskundige zorg in Nederland te kijken is dat de babysterfte in Nederland ten opzichte van andere landen bijzonder hoog was. Naar aanleiding daarvan is een Stuurgroep zwangerschap en geboorte ingesteld die aanbevelingen heeft gedaan over hoe deze zorg kwalitatief te verbeteren voor moeder en kind. Er zijn in dat advies geen uitspraken gedaan over het aantal bevallingen dat nodig is om kwalitatief goede zorg te leveren. Een algemeen geldende bedrijfseconomische ondergrens of minimum volumenorm voor het kunnen aanbieden van 24-uurs verloskundige zorg is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen, in overleg met de betrokken verzekeraar om de afweging te maken in hoeverre mogelijke concentratie van zorg leidt tot een verbetering van kwaliteit en/of doelmatigheid, binnen de bereikbaarheidsnorm.
Bestaat er een kwalitatieve ondergrens voor het aantal bevallingen dat noodzakelijk is om de kwaliteit te garanderen die wij in Nederland wenselijk achten? Zo ja, welke en waar is deze op gebaseerd?
Er bestaat geen minimum volumenorm voor de klinische verloskunde. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er adviesbureaus betrokken bij de plannen voor concentratie? Zo ja, welke?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om u in te spannen om de plannen voor concentratie van tafel te krijgen en te zorgen dat er een sluitende samenwerking komt tussen verloskundigen en gynaecologen om de risico’s te verkleinen en de kwaliteit te verbeteren zonder dat de beschikbaarheid afneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat, onder meer via de stichting Europsyche, voor miljoenen euro's aan psychische zorg is gedeclareerd die door niet-geregistreerde zorgverleners is verleend? Deelt u de mening dat veel verzekerden gedupeerd zijn, doordat zij hierdoor niet de zorg hebben gekregen waarvoor zij hebben betaald? Zo nee, waarom niet?1
Naar aanleiding van eerdere berichtgeving over Europsyche heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders en mij daarover te informeren. Deze onderzoeken lopen nog. Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik met verzekeraars en toezichthouders (IGZ en de NZa) in gesprek gaan.
Zodra de onderzoeken van NZa en IGZ zijn afgerond zal ik de kamer nader kunnen informeren, zoals ik reeds heb medegedeeld naar aanleiding van de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2658).
Uiteraard geldt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist is gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet- en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd.
Wanneer zorg niet zoals voorgeschreven in de wet en regelgeving wordt gedeclareerd kan de NZa op grond van artikel 35 Wmg tegen de zorgaanbieder optreden met een aanwijzing om deze praktijk stop te zetten, met last onder dwangsom en met een bestuurlijke boete. Wanneer een zorgverzekeraar dergelijke onrechtmatig gedeclareerde zorg vergoedt, kan de NZa in principe op gelijke wijze ook tegen de zorgverzekeraar optreden.
Deelt u de mening dat uit deze casus wederom blijkt dat de Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) een ondoorzichtig financieringssysteem is dat fraude in de hand werkt en derhalve afgeschaft dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Voor mijn overwegingen om vast te houden aan de dbc-systematiek verwijs ik u naar de voorhangbrief invoering prestatiebekostiging van 21 februari 2012 (TK 25 424 nr. 160) en het Verslag van een Schriftelijk Overleg over dat onderwerp, vastgesteld op 16 april 2012 (TK 25 424 nr. 175).
Vindt u het terecht dat Europsyche naar de rechter stapt om geld van zorgverzekeraars te eisen, terwijl deze stichting kennelijk zelf jarenlang het onterecht declareren van alternatieve en zelfs omstreden therapieën vanuit de basisverzekering heeft gefaciliteerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien twee partijen een dispuut hebben over een vordering, staat het een partij uiteraard vrij om de rechter om een uitspraak hierover te vragen. Dat geldt ook voor Europsyche. Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de eis van Europsyche. De rechter heeft inmiddels op 16 mei zorgverzekeraar CZ in het gelijk gesteld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Wordt Europsyche strafrechtelijk onderzocht op fraude? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen strafrechtelijke onderzoeken naar Europsyche bekend. Overigens zou ik, indien dergelijke onderzoeken mij wel bekend waren, u daarover niet kunnen berichten, omdat dit een strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.
Zorgverzekeraars dragen doorgaans onderzoeken naar zorgaanbieders waarbij ze fraude hebben vastgesteld over aan de NZa. De NZa besluit vervolgens in overleg met het OM en de FIOD of een zaak al dan niet bestuurs- of strafrechtelijk wordt opgepakt. Op dit moment zijn zorgverzekeraars nog bezig met het onderzoek.
Deelt u de mening dat zogenaamde verlengde-armconstructies, waarbij een geregistreerde psychiater feitelijk fungeert als stempelmachine voor het declareren van zorg zonder de patiënt te hebben gezien, moet worden teruggedrongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dit bewerkstelligd?
Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen. Ik heb het CVZ gevraagd mij te adviseren over deze constructie en over GGZ behandelingen die in het pakket thuishoren en welke niet. Het CVZ komt eind dit jaar met haar advies.
Wat is uw reactie op de constatering dat zorgverzekeraars weinig belang hebben bij fraudeonderzoek? Wat is hiervoor uw verklaring, en wat doet u hieraan?
De uitspraak in het artikel herken ik niet. Zorgverzekeraars hebben wel degelijk belang bij fraudeonderzoek. Zorgverzekeraars Nederland heeft onlangs de fraudecijfers over 2011 bekend gemaakt. Er is € 7,7 miljoen aan fraude opgespoord. Via de materiële controles[1] is er € 167 miljoen teruggevorderd en via de formele controles[2] hebben de zorgverzekeraars ongeveer € 800 miljoen bespaard. Het aantal fte dat bij zorgverzekeraars belast is met fraudeonderzoek vertoont een stijgende lijn. Fraudeonderzoek zorgt ervoor dat onterechte betalingen kunnen worden gestopt en zo mogelijk teruggevorderd.
Ik vind het van groot belang dat zorgverzekeraars actief fraude opsporen en heb daarom onlangs laten onderzoeken of en in hoeverre verzekeraars hierbij gebruik maken van beschikbare geavanceerde technieken. Een onderzoeksbureau is dit in mijn opdracht nagegaan. Een van de aanbevelingen uit dit rapport luidt dat geautomatiseerde fraudebestrijding centraal georganiseerd zou moeten worden. Ik heb ZN gevraagd dit op te pakken.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurder van Europsyche dat het declareren van psychiatrische zorg, die feitelijk niet heeft plaatsgevonden, een gebruikelijke gang van zaken is in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u deze mening? Zo ja, deelt u dan de mening dat hiernaar uitgebreid onderzoek dient te worden verricht? Zo nee, waarom niet?
In het betreffend artikel wordt door niemand beweerd dat het declareren van psychiatrische zorg die feitelijk niet heeft plaatsgevonden een gebruikelijke gang van zaken is. Wel stelt de bestuurder van Europsyche dat de werkwijze van zijn instelling in de reguliere ggz «heel gebruikelijk» is. Zoals gezegd heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders. Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen.»
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht vermelden van op de patiënt herleidbare diagnose-informatie niet de juiste manier is om dit probleem aan te pakken, gelet op de gerechtelijke uitspraken tegen deze schending van het beroepsgeheim en de medische privacy, en dat het beter is om behandelaren zelf hun eigen behandelingen te laten declareren zonder tussenkomst van organisaties als Europsyche, waarbij door middel van steekproeven de juistheid kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Bij vraag 1 heb ik toegelicht op welke wijze verzekeraars gedeclareerde zorg kunnen controleren op onrechtmatigheden. Verder wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden van 7 mei 2012 op uw vragenhet declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners (2012Z09480). Daarin ben ik uitvoerig ingegaan op de consequenties van deze uitspraak.
Is het niet verstandiger het DBC-financieringssyteem in de ggz te vervangen door een niet op verrichtingen gebaseerd financieringsstelsel, wat leidt tot onnodige kostenstijgingen in de ggz? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De toename van ouderen met een alcoholprobleem |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Toename verslaafde babyboomers» en het artikel «Ouderen kind aan huis in kliniek»?1
Ik vind het zorgelijk dat het aantal probleemdrinkers onder ouderen toeneemt. Zeker als het gaat om ouderen die alcohol drinken in combinatie met het gebruik van medicijnen, omdat zij extra kans hebben op ongevallen.
Wat is volgens u de verklaring voor de toename van alcoholproblemen onder ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Vooral bij de «jongere» ouderen (tussen 55 en 65 jaar, de babyboomers) is alcoholproblematiek een groeiend probleem. Deskundigen geven als verklaring dat deze generatie is opgegroeid in een tijd dat «sociaal drinken» gewoner werd gevonden, zij voldoende financiële mogelijkheden hebben en een deel van de groep nu ook meer vrije tijd heeft in verband met pensionering.
Hoeveel ouderen in Nederland kampen met alcoholproblemen, en zijn er verschillen bij ouderen met alcoholproblemen die thuis wonen en ouderen met alcoholproblemen die in een zorginstelling verblijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar schatting van het Trimbos instituut gaat het om ca. 150 000 tot 200 000 probleemdrinkers2 van 55 jaar en ouder.
In verpleeg- en verzorgingshuizen drinken ouderen gemiddeld meer alcohol dan zelfstandig wonende ouderen.3
Hoeveel hulp- en voorlichtingsprogramma’s zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Hoeveel behandelplekken zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Is dit voldoende? Wanneer u niet over deze gegevens beschikt bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Voor volwassenen is reguliere voorlichting beschikbaar via folders, internet en bijvoorbeeld huisartsen. Zoals de websites alcoholinfo.nl, minderdrinken.nl of de folder «Hoeveel drink ik eigenlijk?». Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Ouderen met alcoholproblemen kunnen terecht bij de reguliere behandelprogramma’s van de verslavingszorg. Daarvoor zijn geen aparte behandelplekken nodig, met uitzondering van behandelafdelingen in de verslavingszorg waar ook verpleegzorg wordt geboden. Wel is binnen de behandeling bijzondere aandacht nodig voor bijvoorbeeld medicijngebruik (zie ook het antwoord op vraag4.
Binnen het programma Resultaten Scoren wordt momenteel een quickscan uitgevoerd naar behandelingen en protocollen op het gebied van ouderen in de verslavingszorg.5 De resultaten van de quickscan worden dit najaar verwacht.
Is volgens u de reguliere voorlichting die momenteel via folders, internet en professionals gegeven wordt, voldoende om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Om de alcoholproblematiek onder ouderen terug te dringen is het van belang dat het patroon van veel drinken onder deze ouderen wordt doorbroken. Goede voorlichting en interventies kunnen mensen daartoe stimuleren. Ook professionals in de eerste- en tweedelijnszorg moeten goed met dit thema om kunnen gaan. In 2011 is een platform gecreëerd voor de ontwikkeling en implementatie van vroegsignalering en kortdurende interventies voor ouderen. Dit platform vormt onderdeel van het Partnership Vroegsignalering Alcohol dat door VWS wordt gesubsidieerd. Ik heb het platform gevraagd bij de door hen te organiseren bijeenkomsten ook de verpleeg- en verzorgingssector te betrekken. Daarnaast ben ik met het Landelijk Overleg Cliëntenraden Zeggenschap in Zorg (LOC Zeggenschap)6 in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda van verzorgingshuizen kunnen krijgen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de hoofdbehandelaar Ouderen van Centrum Maliebaan dat de behandeling van ouderen speciale aandacht vereist? Bent u bereid de aanpak van alcoholproblemen onder ouderen een even hoge prioriteit te geven als de aanpak van alcoholproblemen onder jongeren? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
De behandeling van ouderen is anders dan die van jongeren. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie alcohol en medicijngebruik of alcoholgebruik onder ouderen dat sneller kan leiden tot vallen. Juist daarom zijn speciaal op ouderen gerichte voorlichting en protocollen e.d. op zijn plaats. Denkt u hierbij aan de door VWS gesubsidieerde website alcoholinfo.nl, aan bijsluiters van medicijnen, aan het hiervoor genoemde platform ouderen en alcohol of bijvoorbeeld voorlichting door VeiligheidNL7. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al aangaf, ben ik met LOC Zeggenschap in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda binnen verzorgingshuizen kunnen krijgen. Zoals in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid staat aangegeven is het tegengaan van alcoholgebruik onder jongeren een van de speerpunten van het gezondheidsbeleid van dit kabinet. Dat neemt niet weg dat ook de alcoholproblematiek bij ouderen onze aandacht heeft.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Belangen van huisartsen in de tabaksindustrie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Pensioenfonds huisartsen verzilvert sigaretaandeel» en «Roken is goed voor huisartsen en leraren»?1
Ja.
Was u eerder bekend met het gestelde dat het pensioenfonds voor huisartsen in de tabaksindustrie belegt? Zo ja, heeft u op enige wijze uw eventuele zorg hierover aan de huisartsen laten blijken?
Hoeveel heeft het genoemde pensioenfonds in de tabaksindustrie belegd?
Hebben andere pensioenfondsen vanuit de medische sector in de tabaksindustrie belegd? Zo ja, welke fondsen en hoeveel?
Hebben pensioenfondsen vanuit de medische sector belegd in de drankindustrie? Zo ja, welke fondsen en hoeveel?
Deelt u de mening dat huisartsen een belangrijke rol spelen in het terugdringen van tabaksverslaving? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat er financiële banden blijken te zijn tussen het pensioenfonds voor huisartsen en de tabaksindustrie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat genoemde financiële banden de geloofwaardigheid van huisartsen als bestrijders van tabaksgebruik schaden? Zo ja, op welke wijze kunt u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?