Het bericht dat gehandicapten niet meer naar hun dagbesteding kunnen als gevolg van het Kunduz-akkoord |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht dat rolstoelgebruikers geen taxivervoer meer dreigen te krijgen als gevolg van de maatregelen uit het begrotingsakkoord van de Kunduz-coalitie?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Als het taxivervoer niet meer betaald kan worden, welke alternatieven heeft u dan voor mensen in een rolstoel voorhanden?
De partijen uit het Begrotingsakkoord hebben gekozen voor een harmonisatie van de tarieven voor vervoer van en naar dagbesteding/behandeling en daar minder middelen voor beschikbaar te stellen. Dit vervoer is een aanspraak waarop een cliënt recht heeft en waarvoor een instelling wordt bekostigd. Daarvoor krijgt de instelling vanaf 2013 een nieuw normbedrag. Het is aan de instelling de exploitatie en het vervoersaanbod efficiënt te realiseren. Daarbij dient in overleg met de cliënt vervoer gerealiseerd te worden. Er kan sprake zijn van limitering als een cliënt bijvoorbeeld alleen met de taxi naar een veel verderop gelegen aanbieder wilt reizen, terwijl alternatieven in de buurt aanwezig zijn.
In 2011 heeft de NZa door PriceWaterhouseCoopers onderzoek laten doen naar een nieuw normtarief voor het vervoer van en naar dagbesteding/behandeling. Dit onderzoek is in maart 2012 opgeleverd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een grote spreiding van de kosten die instellingen maken bij de organisatie van het vervoer. Dit varieert van ca. € 2 voor een vervoersbeweging (retour) tot en met € 50 en hoger. De wijze waarop instellingen het vervoer organiseren, varieert. In het onderzoek wordt een beperkt verschil gevonden tussen de kosten intramuraal en extramuraal voor vervoer. Verder zijn geen relaties gevonden tussen, kosten en vervoersafstand, kosten en reistijd en kosten en het al dan niet kind zijn van de vervoerde cliënt.
Op grond van de bestaande beleidsregel vervoerskosten krijgt de instelling een normbedrag voor een vervoersbeweging (een retour). Daarbovenop wordt 75% van de meerkosten van het vervoer vergoed. De NZa merkt op dat de mogelijkheid voor een instelling om de meerkosten van vervoer af te wentelen, niet noodzaakt tot een doelmatige organisatie ervan. PriceWaterhouseCoopers merkt op dat in de afspraken tussen instellingen en zorgkantoren er maar beperkt aandacht is voor de doelmatige inzet van vervoer.
Mogen instellingen het vervoer vanuit de instelling weigeren, in lengte limiteren of in frequentie rantsoeneren, of is dat verboden?
Zie antwoord vraag 2.
Kregen instellingen tot nu toe teveel vergoedingen voor de vervoerkosten, of maakten de bewoners naar uw opvatting te vaak gebruik van dit vervoer? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom bezuinigt u dan op de mobiliteit van gehandicapten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat topinkomens in de ouderenzorg blijven stijgen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek «Actiz Top 50 grootverdieners in de ouderenzorg»?1
Op 4 mei 2012 heb ik gereageerd op een eerdere versie van deze lijst, zie TK 30 111, nr. 56. Deze nieuwe versie geeft mij geen aanleiding tot een andere reactie dan eerder gegeven. Ik herhaal de slotzin: «... dat ik ook vind dat de inkomens van sommige bestuurders van zorginstellingen aan de (te) hoge kant zijn. Het kabinet gaat de topinkomens dan ook serieus aanpakken. Het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens (WNT) is inmiddels door de Tweede Kamer goedgekeurd.»
Vindt u het prettig dat topbestuurders in de ouderenzorg zich het afgelopen jaar 5,6% loonsverhoging hebben toegeëigend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de inkomensontwikkeling van de bestuurders in de pas moet blijven bij die van de overige werkenden in dezelfde sector. Hoe dat in de VVT-sector is verlopen, kan ik aan de hand van het onderzoek van AbvakaboFNV echter niet kwantificeren.
Kunt u de forse verhoging verklaren? Zijn de bestuurders meer gaan werken? Hebben ze meer verantwoordelijkheden gekregen? Is het werk zwaarder geworden? Kan de verklaring voor deze verhoging worden gegeven?
Ik kan daar geen verklaring voor geven want ik heb daar de gegevens niet voor. Het zijn de Raden van Toezicht die hiervoor verantwoordelijk zijn en daarop aangesproken moeten worden.
Het kabinet gaat de inkomens van zorgbestuurders normeren, waarbij de functiezwaarte medebepalend zal zijn voor de toepasselijke norm. Na inwerkingtreding van de bovengenoemde WNT zal die norm ook kunnen worden gehandhaafd.
Erkent u dat het nog al schamele cao-bod van 1,2 procent in het niet valt bij de eigen zelfverrijking van de bestuurders? Kunt u aangeven hoe groot het verschil absoluut is? Met andere woorden: hoeveel heeft een bestuurder er netto bij per maand en hoeveel heeft een verzorgende er netto bij per maand?
In mijn brief van 3 juli naar aanleiding van uw vraag over de winst in de care bij de regeling der werkzaamheden van 12 juni ben ik op de nieuwe cao-VVT ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar die brief. Daarin staat trouwens ook dat de loonparagraaf in die cao uitkomt op 2,2% niveaustijging en dus zeker niet als «minder dan marktgemiddeld» kan worden gekwalificeerd. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u deze grote loonsverhoging van topbestuurders uitleggen aan de tienduizenden huishoudelijke verzorgers die een loonoffer van 20 procent of meer hebben gekregen in het afgelopen jaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn bovenstaande antwoorden heb uitgelegd, kan ik geen uitspraken doen over de omvang van deze loonsverhogingen. Het ligt ook niet op mijn weg om dat uit te leggen, ik neem immers geen bestuurders aan, noch stel ik hun arbeidsvoorwaarden vast.
Op instellingsniveau kunnen ondernemingsraden dat aan de orde stellen bij hun overleg met de Raad van Toezicht. Daardoor kunnen de specifieke omstandigheden van de instelling zelf, u noemt er een voorbeeld van, daar ook bij worden betrokken.
Zoals bovenstaand vermeld, gaat het kabinet de inkomens van zorgbestuurders wettelijk normeren. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel al aangenomen en nu ligt het ter behandeling in de Eerste Kamer.
Hoeveel bestuurders uit de Actiz50 geven leiding aan een organisatie die (deels) onder verscherpt toezicht van de Inspectie is gesteld in het afgelopen jaar? Rechtvaardigt dat de loonsverhoging?
In mijn antwoord op vraag 3 geef ik aan dat ik geen oorzakenanalyse over de loonsverhogingen kan doen
Erkent u dat de Wet normering topinkomens ervoor zal zorgen dat topbestuurders nog 7 jaar teveel kunnen verdienen, voordat zij aan de normering hoeven te voldoen? Gaat u aanvullende maatregelen treffen om dit aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
De discussie met het Parlement over de WNT wordt vanuit de zijde van het kabinet gevoerd door de minister van BZK. Die tracht te komen tot een wet die een rechterlijke toetsing kan doorstaan. Het punt van het overgangsrecht, dat u noemt, speelt daar een belangrijke rol in. De Eerste Kamer behandelt dit wetsvoorstel momenteel.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de loonsverhogingen ongedaan te laten maken? Gaat u de raden van toezicht dwingen de beloning te halveren? Zo neen, waarom niet?
Zie verder het antwoord op vraag 1: ik moet wachten op de inwerkingtreding van de WNT. Die wet geeft mij een instrument om de opgelegde normen te kunnen handhaven.
Bent u bereid de cao-VVT niet algemeen verbindend te verklaren voordat er nieuwe cao-onderhandingen hebben plaatsgevonden en voordat er betere afspraken gemaakt zijn over werkdruk, flexibilisering en waardering? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder zowel in de Kamer als naar aanleiding van schriftelijke vragen van u heb geantwoord, is het algemeen verbindend verklaren vastgelegd in procedure- en beleidsregels. Het is de minister van SZW die daarbij de verantwoordelijke bewindspersoon is. Hij zal een eventueel verzoek van partijen uit de VVT-sector conform die regels behandelen.
Vindt u het terecht dat de werkgevers tijdens de cao-onderhandelingen weigerden te praten over hun eigen salaris? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners gaan zelf over wat zij al of niet in hun cao willen regelen. Ik wil er wel op wijzen dat het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens in de publieke en de semipubliek sectoren, de WNT, inmiddels in de Eerste Kamer ligt.
Neemt u het voorstel over van de AbvakaboFNV om topsalarissen van bestuurders binnen de cao te regelen, zodat de exorbitante salariëring en zelfverrijking in de ouderenzorg een halt toegeroepen wordt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft dat al wettelijk geregeld via de WNT. Daarom zet het kabinet er op in dat de WNT zo spoedig mogelijk in het Staatsblad komt.
Deelt u de mening dat de vervoersmiddelen van de bestuurders zich kenmerken als jongensspeeltjes en dat dit – zowel qua vertoon als qua kosten – niet past bij de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de dienstauto’s zijn al vaker vragen gesteld. Daar is iedere keer op geantwoord dat de zin ervan en de kosten ervan eigenlijk alleen op instellingsniveau kunnen worden afgewogen.
Kunt u zelf de top 50 maken – inclusief kosten voor de bolides – van de ziekenhuiszorg, de gehandicaptenzorg, de psychiatrie en de zorgverzekeraars of wilt u wachten op het volgende schokkende rapport?
Nee ik kan een dergelijke top 50 niet maken. Het ligt ook niet op mijn weg.
De megafusie in de gehandicaptenzorg |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Megafusie in gehandicaptenzorg Noorden»?1
Het fusievoornemen waarover in dit artikel wordt geschreven is nog niet gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Het is mij dan ook niet bekend of er sprake is van een «echt» fusievoornemen of een andere vorm van samenwerking.
Is u bekend met welke reden Promens en NOVO willen fuseren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangaf, is er bij de NMa nog geen melding gedaan van een voorgenomen fusie. NOVO geeft via haar website een nadere onderbouwing voor het voornemen tot verdere samenwerking tussen Promens Care en NOVO. Promens Care en NOVO komen op basis van een vooronderzoek tot de conclusie dat een niet vrijblijvende samenwerking tussen beide organisaties bijdraagt aan de continuïteit en de kwaliteit van de zorg. Men beoogt de samenwerking door middel van een holdingstructuur vorm en inhoud te geven. Speerpunt van beide zorginstellingen is het kunnen blijven aanbieden en garanderen van kwalitatief hoogwaardige zorg- en dienstverlening aan mensen met een beperking in de regio, waarbij de zorg kleinschalig en op menselijke maat georganiseerd blijft.
Is u bekend wat er precies gaat veranderen voor de bewoners en personeelsleden als deze megafusie doorgaat? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Dit is een zaak tussen de bestuurders van Promens Care en NOVO en de medezeggenschapsorganen. De overheid heeft hierin op dit moment geen rol.
Met het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt en dat thans in uw Kamer ligt wordt de component medezeggenschap extra kracht bij gezet door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te laten toetsen of de zorgaanbieder cliënten en personeel zorgvuldig bij het fusieproces heeft betrokken.
Wat betreft de plannen van Promens Care en NOVO geeft NOVO, via hun website, aan dat het voorgenomen besluit tot vergaande samenwerking voor advies is voorgelegd aan de medezeggenschapsorganen van beide stichtingen.
Herinnert u zich de motie waarin de regering wordt verzocht een moratorium op fusies in de zorgsector in te stellen, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld? Zo ja, hebben personeel en bewoners van beide zorginstellingen voldoende inspraak gehad bij de plannen voor deze megafusie?2
Ja, ik ken deze motie. Tijdens het AO d.d. 16 februari van dit jaar, over de voorgenomen fusie tussen de Parnassia Bavo Groep en Emergis met de minister, heeft een meerderheid van de Kamer geconcludeerd dat een dergelijke motie in strijd is met Europese regelgeving en derhalve niet uitvoerbaar is. De minister heeft u toen toegezegd alles op alles te zetten het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt zo snel als mogelijk aan uw Kamer te zenden. Dit is op 9 mei 2012 gebeurd. Zie verder het antwoord bij vraag 3.
Is u bekend of het personeel, de bewoners en familie het eens zijn met de plannen voor een megafusie? Zijn zij in de gelegenheid gesteld advies te geven op de plannen voor de megafusie? Zo ja, hoe luidt hun advies? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie mijn antwoorden bij de vragen 3 en 4 en ik zal dit proces, net als u volgen en uw Kamer informeren.
Wat heeft u te zeggen over de exorbitante winsten van € 5.5 miljoen van Promens en € 2.3 miljoen van NOVO? Is dit geld ten goede gekomen aan de kwaliteit van zorg? Zo nee, waar is dit geld dan aan besteedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp dat Promens en NOVO samen 180 miljoen Euro omzet hebben. De winst van 5,5 miljoen Euro bedraagt dus niet meer dan 4,3%. Zowel Promens als Novo zijn stichtingen, die geen winst uitkeren. De winst wordt bij beide instellingen gereserveerd op de reserve aanvaardbare kosten (RAK). Deze middelen worden zo toegevoegd aan het eigen vermogen. De stichting mag het vermogen alleen aanwenden voor de doelstelling van de stichting en dus blijven deze middelen beschikbaar voor de zorg. Het eigen vermogen dient doorgaans als buffer voor onverwachte uitgaven of voor investeringen in de zorg.
Wat is uw reactie op de forse eigen vermogens van deze twee zorginstellingen? Acht u het wenselijk dat zorginstellingen eigen vermogens opbouwen, en dit vervolgens investeren in plannen als megafusies in plaats van de kwaliteit van zorg?
Mij is niet bekend dat Promens en NOVO of de combinatie daarvan een solvabiliteitspositie (eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal) zouden hebben die in grote mate afwijkt van wat doorgaans gebruikelijk en noodzakelijk is. Ik heb er niets op tegen dat zorgaanbieders eigen vermogen opbouwen. Het is immers belangrijk dat zorgaanbieders voldoende solvabiliteit hebben en reserves aanhouden. Hierdoor kunnen zij zorg blijven leveren in tijden van financiële tegenwind. Bovendien kunnen zij zo investeringen doen die meer financiële slagkracht vergen dan de omzet van één enkel boekjaar. Het is de taak van het dagelijks bestuur van de zorgaanbieder en het interne toezichthoudend orgaan om de solvabiliteitspositie in de gaten te houden en te bepalen wanneer en waarin geïnvesteerd wordt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van bestuursvoorzitter W. Hadderingh van Promens dat de zorginstelling voldoende groot moet zijn om kleinschalige zorg te kunnen blijven bieden? Deelt u de mening dat een megafusie niet de oplossing is om kleinschaligheid in de zorg te bevorderen, aangezien er meer dan genoeg geld op de plank ligt om kleinschalige zorgvoorzieningen te organiseren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in mijn antwoord op de eerste vraag heb geantwoord is het nog maar de vraag of sprake is van een fusie of een andere vorm van samenwerking.
Ook is in reactie op eerdere Kamervragen van uw fractie aangegeven dat niet alle fusies in de zorg ongewenst zijn. Soms kan een fusie noodzakelijk zijn voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorgverlening. Andersom kan ook het geval zijn: grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit. De grootte van een zorginstelling op zich is niet bepalend voor de zorg.
Wel deel ik uw zorgen ten aanzien van fusies. Om die reden heeft de minister zo snel als mogelijk, op 6 mei jl., het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt, aan uw Kamer gezonden. Dit wetsvoorstel dwingt zorgaanbieders hun fusievoornemen zorgvuldig te doordenken en daarbij alle relevante stakeholders (in ieder geval cliënten en personeel) te betrekken. Door de component medezeggenschap zwaarder aan te zetten wordt de (kleinschalige) vormgeving van de zorg gewaarborgd.
Is u bekend hoe hoog de salariëring is van de bestuurders van beide zorginstellingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Met het oog op een zo groot mogelijke transparantie over de individuele inkomens van zorgbestuurders heeft VWS de zorginstellingen verplicht om die op de website www.jaarverslagenzorg.nl te publiceren. Daarop staan de jaarverslagen van zorginstellingen vanaf het verslagjaar 2000. Hier gaat het om één bestuurder per instelling met volgens het jaarverslag over 2011 € 192 000,00 bruto-inkomen bij Promens en € 163 932,00 bruto-inkomen bij NOVO.
Is u bekend hoeveel geld het onderzoek heeft gekost dat Promens en NOVO hebben laten uitvoeren naar de voordelen van een fusie? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Dit is mij niet bekend en het is niet aan mij om dit uit te zoeken. Dit is een zaak van Promens en NOVO.
Gaat u deze megafusie tegenhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Voor zover mij bekend is nog niet duidelijk of sprake is van een fusievoornemen of een andere vorm van samenwerking. Zo lang het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt, nog niet van kracht is, is het aan de NMa om zich uit te spreken over fusies.
De werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012 |
|
Sabine Uitslag (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijziging, per 1 januari 2012, in de werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012, waarin wordt aangegeven dat alleen bij volledige vrijstelling van onderwijs, AWBZ-zorg mogelijk is?
Ja, de werkinstructie is gewijzigd.
Waarom is de werkinstructie gewijzigd? Wat vindt u van deze wijziging?
De beleidsinstructie is aangepast van «gedeeltelijke leerplichtontheffing» naar «volledige leerplichtontheffing» om de ontstane verwarring bij indicatiestellers en cliënten op te lossen. Hierop is de werkinstructie jeugd-GGZ voor 2012 aangepast, zodat deze ook weer in de pas loopt met de indicatiewijzer CIZ. Dit betekent dat een kind tijdens school wel gewoon aanspraak kan maken op de functie Persoonlijke Verzorging, de functie Verpleging en de functie Begeleiding Individueel. De (volledige) leerplichtontheffing is alleen nodig voor het afgeven van een indicatie voor (max.) 9 dagdelen Begeleiding Groep ter vervanging van onderwijs.
Is het waar dat kinderen die intramuraal verblijven wel gebruik kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ- zorg?
Ook als kinderen intramuraal verblijven in een GGZ-instelling is het mogelijk deze zorg te combineren met onderwijs. Het eerste jaar behandelzorg plus verblijf is voor rekening Zvw. Daarna is behandelzorg plus verblijf voor rekening van de AWBZ. Het is aan de school en de zorginstelling om daarover afspraken te maken.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen die thuis wonen met wijziging van de werkinstructie geen gebruik meer kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ-zorg?
Nee, noch het CIZ, noch jeugdzorg registreren welke kinderen op welke wijze gebruikmaken van AWBZ- of jeugdzorg tijdens dagdelen onderwijs.
Deelt u de mening dat voor een bepaalde groep kinderen met een zware handicap/chronische ziekte, die bij hun ouders wonen, juist de combinatie van een aantal uur onderwijs in de week en een aantal uren AWBZ-zorg mogelijk moet zijn?
Ja, die mening deel ik. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het nog steeds mogelijk om tijdens onderwijsuren aanspraak te maken op AWBZ-zorg. Op basis daarvan kunnen ouders, school en zorginstelling afspraken maken over de combinatie van onderwijs en zorg.
Gebrek aan ggz familiebeleid en tekortschietende hulpvoor kinderen van verslaafde en/ of verwarde ouders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van de vijfde dag over tekortschietend familiebeleid in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?1
Ja.
Ziet u het belang dat betrekken van de familie bij behandeling kan hebben, zowel voor patiënt als familie, indien gewenst door de patiënt?
Ja.
Vindt u, gezien de mogelijke heftigheid van een ggz-ziektebeeld, het ook belangrijk dat familie van verslaafde en/of verwarde mensen beter wordt begeleid en serieus wordt genomen?
Ja.
Welke rol ziet u weggelegd voor familie bij de extramuralisering van de ggz? Op welke manier kan familie hierin ondersteund worden?
Voor mij staat goede zorg op maat en zoveel mogelijk zelfredzaamheid centraal. Behandeling vindt wat mij betreft zoveel mogelijk ambulant plaats. Dat uitgangspunt is ook vastgelegd in het bestuurlijk akkoord GGZ dat ik onlangs met partijen heb gesloten. Ook het bestuurlijk akkoord met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) voorziet in extra ondersteuning om mensen met psychische klachten zo goed mogelijk te begeleiden naar de juiste zorg op de juiste plek. Familieleden of naasten kunnen een steunsysteem voor de patiënt zijn, afhankelijk van wat voor hen mogelijk en haalbaar is.
Familie of naasten worden op diverse manieren ondersteund. Familieleden of naasten kunnen contact opnemen met de landelijke hulp- en advieslijn van de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) of een gesprek aangaan met een familievertrouwenspersoon. Daarnaast bieden ggz-instellingen veelal methodieken en hulpmiddelen aan, zoals psycho-educatie of de triadekaart, in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling. Een aantal instellingen hanteert deze instrumenten die (mede) gericht zijn op ondersteuning van familieleden en naasten als onderdeel van het familiebeleid. Steeds meer ggz-instellingen onderkennen het belang van familiebeleid en zijn bezig met de ontwikkeling en uitvoering daarvan. In het wetsvoorstel verplichte ggz zal de behandelaar verplicht worden om betrokkene actief en herhaaldelijk, op voor de patiënt geschikte momenten, erop te wijzen dat hij zich op diverse momenten in het zorgproces kan laten bijstaan door een familielid of naaste. Zo kan het familielid of de naaste bij de behandeling en evaluatie daarvan worden betrokken. Het familielid of de naaste wordt op deze manier beter geëquipeerd om bijvoorbeeld betrokkene te ondersteunen waar nodig, terugval te signaleren en weet wat te doen in geval van crisis.
Bent u ook trots op de drie instellingen die een ster hebben gekregen van het landelijk platform ggz, omdat deze een goed familiebeleid voeren?2
Deze drie instellingen zijn volgens het landelijk platform ggz (LPGGz) een goed voorbeeld voor andere instellingen voor wat betreft de wijze waarop met familie in de GGZ kan worden omgegaan. Dat is een mooie prestatie. Het is een goed initiatief van de LPGGz om deze goede praktijkvoorbeelden op hun website te plaatsen. Goed voorbeeld doet immers goed volgen.
Bent u ook zo geschrokken dat vele instellingen niet de moeite hebben genomen de vragenlijst ten behoeve van het sterrensysteem voor patiënten en hun familie in te vullen? Wat zegt dit over de cultuur in de ggz-sector?
Inmiddels is bekend dat niet 40, maar 44 instellingen de enquête hebben ingevuld. Ik heb van GGZ-Nederland en de LPGGz begrepen dat zij tevreden zijn met deze respons. Waarom 16 instellingen niet hebben gereageerd kan diverse oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld zijn, dat een instelling niet reageert omdat zij eerst haar familiebeleid nog verder wil ontwikkelen voordat zij naar een prijs wil meedingen. Daarbij past dat het overzicht van welke instellingen sterren voor onderdelen van familiebeleid hebben gekregen door de LPGGZ gedurende het jaar aangevuld kan worden. Het is een dynamisch systeem. Naar mijn mening kunnen daarom geen conclusies worden verbonden aan de respons op deze enquête ten aanzien van de cultuur in de ggz-sector.
Vindt u het ook zeer teleurstellend dat vele instellingen nog geen familiebeleid voeren? Zo ja, op welke manier gaat u stimuleren dat hier verandering in komt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Eveneens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manier kan een zorgverzekeraar stimuleren dat instellingen een goed familiebeleid voeren? Wat is hierbij uw rol?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom heeft nog niet elke instelling een familievertrouwenspersoon? Vindt u het van belang dat instellingen een familievertrouwenspersoon hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat instellingen hier werk van maken?
In eerdere antwoorden op Kamervragen over het familiebeleid in de ggz (2011Z20400, 2011Z21192) heb ik reeds aangegeven dat een goede belangenbehartiging van familieleden en naastbetrokkenen van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg van groot belang is. Het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet dan ook in de verplichting tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp) voor ggz-instellingen.
De Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) die in 2010 is opgericht moet ervoor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Zoals ik reeds in eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het familiebeleid in de GGZ (2011Z21192) van 8 november 2011 heb gemeld, beschikken 35 ggz-instellingen al over een fvp. De LSFVP werkt momenteel hard aan de verdere ontwikkeling en spreiding van de fvp-functie. Voor instellingen en regio’s waar (nog) geen fvp beschikbaar is, biedt de landelijke hulp- en advieslijn toegang tot de fvp-functie.
Deelt u de mening dat ouders, die erg verward en/of verslaafd zijn, hun opvoedkundige taak niet altijd goed kunnen vervullen, en dat daarom automatisch gekeken moet worden wat het effect van de ziekte van de ouder op het kind heeft? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet overal?
Ja, het is bekend dat ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hun opvoedkundige taak door de omstandigheden waarin zij verkeren niet altijd naar behoren kunnen vervullen.
In aanvulling op de meldcode kindermishandeling «Over sommige kinderen moet je praten» heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2011 de handreiking «Gebruik meldcode kindermishandeling in de psychiatrie» opgesteld. Met deze handreiking worden psychiaters bewust gemaakt van het feit dat de volwassen patiënt ook een ouder kan zijn en gewezen op het mogelijke effect van de stoornis op de opvoeder. De psychiater zal bij elke ouder een inschatting maken van de mogelijke consequenties van het psychiatrisch beeld voor de opvoedingscapaciteiten van de patiënt op dat moment. Bij twijfel zal de psychiater in dialoog met betrokkenen, naar een redelijke en gepaste oplossing zoeken die leidt tot een stabiele en veilige opvoedingssituatie. De IGZ doet in 2012 onderzoek naar de invoering van de meldcode in de gezondheidssector en gaat daarbij voor de GGZ-sector uit van de afspraken zoals opgenomen in de handreiking.
Bent u ervan op de hoogte dat het merendeel van kinderen in de jeugdzorg te maken heeft met ouders die een probleem hebben, en dit dus een grote voorspellende factor is? Is het in dat licht niet logisch dat alle kinderen van ouders met een ggz-ziektebeeld die preventieve aandacht/ ondersteuning krijgen?
Kinderen in de jeugdzorg hebben vaak ouders met psychische problemen. Maar kinderen van ouders met psychische problemen kunnen desalniettemin gezond opgroeien. Er is vaak ook een gezonde ouder of steun uit de omgeving. Op grond van signalen moeten zij preventieve aandacht en ondersteuning krijgen. Zie verder het antwoord op vraag 10 en 14.
Vindt u het een gemiste kans dat, indien een kind zorg krijgt er – terecht- naar het gezinssysteem wordt gekeken, maar als een ouder zorg krijgt er niet automatisch naar een kind wordt gekeken? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Zie het antwoord op vraag 10. Preventief ingrijpen leidt over het algemeen tot goede resultaten waardoor deze kinderen later niet in de jeugdzorg of ggz terechtkomen. Familiebetrokkenheid in de ggz vind ik belangrijk. Het is belangrijk dat bij de behandeling van een patiënt met psychische problemen de familie (volwassenen en kinderen) hierbij betrokken wordt.
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de individuele behandelaar om in de behandeling dit aspect mee te nemen. De behandelaar moet daarbij handelen zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten of daar gemotiveerd van afwijken. Indien een behandelaar niet handelt zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten en daar geen goede argumentatie voor heeft opgenomen in het dossier is de betreffende behandelaar uiteindelijk tuchtrechterlijk aansprakelijk.
Omdat ik KOPP (kinderen met ouders met psychische problemen)/KVO (kinderen van verslaafde ouders) een belangrijke doelgroep vind, laat ik een handreiking KOPP/KVO voor gemeenten ontwikkelen. Doel van deze handreiking is om dit aanbod toegankelijker voor gemeenten te maken en de inkoop ervan door gemeenten te faciliteren. Verder heb ik de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gevraagd om het bestaande aanbod wederom onder de aandacht van gemeenten te brengen en zal ik met partijen als GGZ-Nederland en de VNG over dit onderwerp in gesprek blijven.
Hoewel familiebeleid in de ggz nog niet breed ingevoerd is, zien steeds meer ggz-instellingen het belang hiervan in en besteden zij er steeds meer aandacht aan.
Vindt u ook dat, als ouders met een ggz-ziektebeeld in behandeling zijn, er automatisch door behandelaren gekeken moet worden welk effect dit op kinderen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dat nu dan nog niet overal?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u er van dat de preventieve aandacht/ ondersteuning van kinderen van ouders in de ggz niet voor elk kind beschikbaar is, maar het afhangt of een instelling dit aanbiedt? Vindt u dat behandelaren automatisch kinderen moeten betrekken en zo nodig verwijzen naar KOPP of KVO (kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO)? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Het is bekend dat niet elk kind de preventieve aandacht en ondersteuning krijgt die het behoeft. Voor KOPP/KVO-kinderen is er een voldoende en gevarieerd aanbod ontwikkeld. Dit aanbod valt onder selectieve preventie. Gemeenten zijn op basis van de Wmo voor de inkoop hiervan verantwoordelijk. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe kan, indien ouders wel een ggz-ziektebeeld hebben, maar niet in behandeling zijn, en er al helemaal geen preventieve aandacht voor kinderen is, vroegsignalering verbeterd worden, zodat ook deze kinderen preventieve aandacht/ondersteuning krijgen, voordat het te laat is en jeugdzorg nodig is?
Niet alleen de ggz maar ook andere partijen (b.v. gemeenten, scholen, politie, maatschappelijk werk, enz.) hebben een belangrijke rol bij het vroeg signaleren van deze kinderen. De handreiking KOPP/KVO zal hiertoe extra handvatten bieden.
Deelt u de mening dat preventieve aandacht/ondersteuning van deze kinderen niet door een aparte instantie moet worden gedaan, waardoor er weer nieuwe intakes moeten worden gedaan, maar liefst zo dicht mogelijk bij de behandelaren die de casus al kennen?
Ja, dit lijkt mij de meest efficiënte en voor de handliggende werkwijze en voor de kinderen het minst belastend.
Vindt u dat, nu de leidraad oudermelding in ziekenhuizen geldt; hier ook aan mee moet worden gedaan in de ggz-sector en onderdeel moet worden van de taskforce die in december 2012 is ingesteld?
U doelt waarschijnlijk op het ouderprotocol Medisch Centrum Haaglanden dat is opgesteld voor de spoedeisende hulp en waarover in het AO kindermishandeling van 15 december 2011 is gesproken. Brede verspreiding van dit protocol zal vanuit de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden gestimuleerd. Overigens wordt het protocol dit jaar geëvalueerd. Begin 2013 worden de resultaten verwacht.
De ggz-sector kent al vergelijkbare initiatieven en wordt hierop getoetst door de IGZ. Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich motie Bruins Slot en Bouwmeester over kinderen van ouders met psychiatrische problemen3, waarin de regering wordt verzocht het veld best practices voor interventies bij KOPP en KVO te laten ontwikkelen? Kunt u aangeven hoe het staat met het opstellen van de handreiking voor gemeenten over het specifieke aanbod en de inkoop hiervan? Kunt u daarnaast aangeven wie er verantwoordelijk is voor de financiering van programma’s voor KOPP/KVO?
Ja, ik herinner mij de motie van Bruins Slot en Bouwmeester. De planning is dat in het najaar de handreiking gereed zal zijn.
In 2009 heeft het College voor Zorgverzekeringen bepaald dat programma’s voor KOPP/KVO tot selectieve preventie behoren. Selectieve preventie behoort tot het domein van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo.
De situatie van kinderen in Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gaza water too contaminated to drink», waarin wordt verwezen naar het onlangs gepubliceerde rapport van Medical Aid for Palestinians en Save the Children «Gaza’s Children: Falling Behind»?1
Ja.
Deelt u de mening in dit rapport dat de Gaza-blokkade een negatieve impact heeft op de gezondheid van kinderen? Indien nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel Nederland als de EU pleit voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook». Dat zal de leefomstandigheden ten goede komen. (Raadsconclusies 14 mei 2012).
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid, mede door het ratificeren van het VN-Kinderrechtenverdrag, de verantwoordelijkheid heeft zich in te spannen om het welzijn van kinderen te bepleiten bij de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Verdragspartijen kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen onder het verdrag. Zo kunnen kinderrechten onderwerp zijn van discussie in de reguliere EU-mensenrechtendialogen met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het VN-Kinderrechtenverdrag legt niet een plicht op andere landen dan Israël zelf om de rechten van minderjarigen in Israël te beschermen.
Heeft u tijdens uw bezoek aan de regio de situatie van kinderen en de impact van de blokkade op de situatie van kinderen met uw Israëlische en Palestijnse ambtgenoten besproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de inhoud van het gesprek en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Tijdens de gesprekken heb ik de mensenrechtensituatie bij herhaling aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek is verder onder meer gesproken over «economy building measures». Deze beogen de leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking, onder wie ook kinderen, te verbeteren. Concrete afspraken zijn gemaakt over de financiering door Nederland van een containerscanner bij de grensovergang tussen de Westelijke Jordaanoever en Jordanië om goederentransport van en naar de Palestijnse Gebieden te vergroten en aldus de Palestijnse economie te stimuleren.
Het artikel “Meer meldingen mishandeling van ouderen” |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer meldingen mishandeling van ouderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze trieste ontwikkeling niet te accepteren is en dat er snel ingegrepen moet worden?
In genoemd krantenartikel constateer ik dat er meer gemeld wordt. Het is goed dat het taboe op ouderenmishandeling is doorbroken. Dit is het begin van de oplossing. Er moet na een melding zo snel mogelijk worden ingegrepen om de mishandeling te stoppen.
Deelt u de mening dat er meer controle/toezicht moet komen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en er protocollen dienen te komen voor ouderenmishandeling binnen alle zorginstellingen? Zo nee, waarom niet
Een van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» is het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit wordt vormgegeven door middel van het meldpunt ouderenmishandeling in de zorg. In dat kader oefent de IGZ haar toezicht uit, met de gebruikelijke handhavingsinstrumenten. Tevens ontwikkelt de IGZ een handhavingskader ouderenmishandeling. Dat is op 1 oktober 2012 gereed. Ten slotte houdt de IGZ toezicht op het naleven van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waar ouderenmishandeling ook onder valt.
Een ander onderdeel van het Actieplan is de richtlijn ouderenmishandeling. Deze richtlijn moet zorginstellingen en professionals in de zorg handvatten bieden hoe te handelen bij ouderenmishandeling door medewerkers in de zorg. Op 14 juni jongstleden is er een debat met de Tweede Kamer geweest over de aanpak van ouderenmishandeling. Naar aanleiding van dit debat is de motie Gerbrands en Agema2 aangenomen, om deze richtlijn zo spoedig mogelijk gereed te maken. Over de uitvoering van deze en de andere aangenomen moties in dat kader zal ik de Tweede Kamer in de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheids-relaties (najaar 2012) nader informeren.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zal treffen om ouderenmishandeling in de toekomst te voorkomen?
Op 30 maart 2011 heb ik, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, het actieplan «Ouderen in veilige handen» gelanceerd3. Doel van het plan is om ouderenmishandeling krachtig aan te pakken. Dit gebeurt door middel van tien concrete acties. Ik noem enkele voorbeelden: een voorlichtingscampagne, een project «voorkomen van financiële uitbuiting», een handreiking voor vrijwilligers en het Meldpunt ouderenmishandeling in de zorg bij de IGZ. Over de voortgang heb ik de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd (zie mijn brieven van 16 december 2011 en 22 mei 20124).
Broodmaaltijdvergoedingen in de intramurale AWBZ zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op onderstaande e-mail van dhr. H., waaruit duidelijk wordt dat bij zorginstelling De Elsendonck in Boxmeer bewoners 57 euro per maand krijgen om twee broodmaaltijden per dag te kopen?1
Ik heb de zorginstelling Pantein, waar De Elsendonck in Boxmeer onderdeel van uitmaakt, om nadere informatie gevraagd ten behoeve van de beantwoording van uw vragen. Uit die informatie van de instelling blijkt dat er in de instelling drie vormen bij verstrekking van de broodmaaltijden voorkomen:
De instelling erkent dat het onderscheid tussen deze vormen heel helder gemaakt moet worden voor cliënten. In het contact dat is geweest met de instelling heb ik hierop aangedrongen.
Is het waar dat een zorginstelling zelf geen zorg meer draagt voor de verzorging van (brood)maaltijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Broodmaaltijden zijn onderdeel van de aanspraken AWBZ. Zorgaanbieders dienen de kosten van broodmaaltijden dus voor hun rekening te nemen bij alle cliënten. Zorgaanbieders verstrekken de broodmaaltijden doorgaans in natura. Van oudsher zijn er bewoners die liever zelf hun broodmaaltijd verzorgden. Aanbieders hebben op dit verzoek ingespeeld en kunnen in die gevallen een vergoeding voor de broodmaaltijd aan de cliënt verstrekken. Dit kan echter alleen als de cliënt hier mee instemt en als er daarmee sprake blijft van verantwoorde zorg. In alle andere gevallen is een broodmaaltijd in natura de regel.
Acht u het wenselijk dat mensen in een zorginstelling zelf moeten gaan shoppen voor hun eten? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de AWBZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 zijn broodmaaltijden onderdeel van de aanspraken AWBZ. De instelling is dus verantwoordelijk voor de verzorging van de broodmaaltijd. De zorginstelling Pantein stelt met het oog op de bevordering van de zelfredzaamheid in lokatie De Elsendonck cliënten in staat verantwoordelijk te blijven voor hun eigen broodmaaltijd. De cliënt kan op basis van vrijwilligheid zelf de benodigdheden voor de broodmaaltijd in de instellingswinkel gratis halen. Dit wordt gestimuleerd om meer contact te krijgen met medebewoners. Daarnaast kent Pantein het systeem dat een cliënt kan kiezen voor het zelf verzorgen van zijn broodmaaltijd. Hij krijgt daarvoor dan een restitutiebedrag.
Ik herken dat instellingen op verschillende manieren cliënten zo lang mogelijk zelfredzaam proberen te laten. Ik steun de instelling hierin. Dit moet echter wel op basis van vrijwilligheid gebeuren en er sprake blijft van verantwoorde zorg.
Keurt u het goed dat bewoners met hogere kosten geconfronteerd worden, omdat dit bedrag onvoldoende is om twee volwaardige broodmaaltijden te kunnen bekostigen? Zo neen, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo ja, waarom?
Voor de hoogte van de kosten van broodmaaltijden, die de zorgaanbieder kan vergoeden aan de cliënten die zelf hun broodmaaltijd verzorgen, geeft het LOC sinds 2009 een richtbedrag aan de instellingen en hun cliëntenraden. Zoals gezegd, mogen zorgaanbieders alleen afspraken maken met cliënten over een broodmaaltijdvergoeding indien die cliënt daarmee instemt en er sprake is van verantwoorde zorg. Ik verwacht dat zorgaanbieders op juiste wijze met bovenstaande omgaan en acht een onderzoek niet nodig. Ook cliëntenraden hebben hier een belangrijke rol om bij klachten het gesprek aan te gaan met de zorgaanbieder.
Vindt u het wenselijk dat mensen die niet in staat zijn zelfstandig boodschappen te doen aan hun lot worden overgelaten door de betreffende zorginstelling? Zo ja, bent u bereid deze wantoestanden in de betreffende zorginstelling te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren?
Zoals hiervoor aangegeven, betreft het afspraken tussen zorgaanbieder en cliënt. Als een zorgaanbieder en cliënt onder genoemde voorwaarden besluiten tot een vergoeding over te gaan, dan is het aan hen om hierover een goede afspraak te maken. Dit gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het zelf halen zonder te betalen wordt gestimuleerd door de instelling. De instelling geeft daarbij de nodige ondersteuning. De instelling erkent dat het verschil tussen beide systeem lastig is en erkent dat het de vrijwilligheid bij restitutie meer moet benadrukken. Ik acht een nader onderzoek niet nodig.
Is het wettelijk toegestaan dat winkels binnen zorginstellingen de artikelen niet voorzien van prijsstickers, waardoor bewoners misleid (kunnen) worden door de winkelondernemer? Kunt u dit toelichten?
Beide partijen dienen bij het sluiten van een koopcontract elkaar te informeren over de prijs. Ook een winkelier in een zorginstelling zal voor het sluiten van de koopovereenkomst zijn prijzen kenbaar moeten hebben gemaakt aan de kopende cliënten. Voor de cliënten die zonder te betalen zelf de spullen voor de broodmaaltijd in de instellingswinkel halen hoeven de artikelen niet geprijsd te zijn, want dan wordt er geen koopcontract gesloten.
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat bewoners in zorginstellingen voldoende voedingswaren binnenkrijgen, zonder dat dit een kwestie is van voldoende geld hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Het binnen krijgen van voldoende voedingswaren maakt onderdeel uit van verantwoorde zorg en is onderdeel van de aanspraken AWBZ.
Is u bekend of er andere zorginstellingen zijn die volgens dezelfde systematiek werken, en de broodmaaltijden afkopen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik ben ervan op de hoogte dat ook andere zorgaanbieders op verzoek van de cliënt werken met een vergoeding van broodmaaltijden. Deze mogelijkheid moedig ik binnen de gestelde voorwaarden ook aan. Ik zie geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op de vraag van dhr. H., waarin mantelzorgers/familie de kleding van bewoners wassen en drogen, terwijl hen door dezelfde zorginstelling was toegezegd dat zij deze handeling niet hoefden te verrichten, omdat personen die al op 31 december 2008 in de instelling verbleven geen was- en kleedgeld hoeven te betalen, en het wassen van de kleding voor rekening en verantwoording van de instelling komt? Blijft de instelling hier in gebreke? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De AWBZ-instelling betaalt het wassen van bedden en linnengoed. De bewoner betaalt het wassen van de kleren(onder- en bovengoed). Indien er sprake is van extra kosten door aandoening of ziekte betaalt de instellingen die kosten. Ik heb geen informatie voorhanden om in dit specifieke geval een oordeel te hebben.
De relatietherapie |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies om hulp voor relatieproblematiek niet meer onder te verzekeren geneeskundige GGZ (het basispakket) te laten vallen, zoals blijkt uit het adviesrapport «Geneeskundige GGZ», welke is uitgebracht door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1
Wij zijn bekend met het recente advies van het CVZ over afbakening van het pakket voor de curatieve GGZ. Hierin stelt het CVZ onder andere dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit is in lijn met zijn eerdere adviezen. Wij volgen het oordeel van het CVZ, omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ, zoals in de reactie op het advies van 15 juni 2012 is aangegeven (Z 3119679).
Relatietherapie kan bijdragen aan het voorkomen van een (echt)scheiding. Relaties en relatievorming maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Men moet terug kunnen vallen op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg, als er sprake mocht zijn van een psychische stoornis die onder het verzekerd pakket valt.
Bent u het er mee eens dat scheiden in veel gevallen leidt tot toename van (problematische) schulden, zoals beweerd wordt in het artikel «Als scheiden te duur is, moet je creatief zijn»?
Ik deel uw standpunt dat een scheiding verstrekkende individuele gevolgen kan hebben en dat een toename van het aantal scheidingen een groter beslag legt op sociaal-maatschappelijke voorzieningen is evident. Vanuit mijn verantwoordelijkheid ben ik erop gericht gemeenten te ondersteunen om de negatieve gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie van ouders en (echt)scheiding zoveel mogelijk te beperken. Dit onderwerp is geagendeerd binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd. Ik heb niet de indruk dat een landelijk onderzoek naar de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland een toegevoegde waarde heeft als het gaat om het ondersteunen van de verantwoordelijkheid van gemeenten in deze.
Bent u het er mee eens dat een scheiding voor kinderen problematische gevolgen kan hebben?2
In mijn antwoorden op vragen van uw kamer met de brief van 3 april 2012 (102191–100369-J), constateer ik dat er een groeiend besef is dat spanningen tussen ouders en eventuele echtscheiding negatieve gevolgen kunnen hebben voor kinderen. Gevolgen die soms tot ver in de volwassenheid waarneembaar zijn. Het is belangrijk dat de gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie tussen hun ouders zoveel mogelijk beperkt worden. In mijn beleid is een van de drie speerpunten de volgende: we gunnen ieder kind dat als het volwassen is, een relatie kan hebben en onderhouden. Dat leert het als kind en kijkt het af van de omgeving en dus vaak in het gezin van zijn ouders. Maar anderzijds maken relaties en relatievorming deel uit van het privédomein van individuele burgers. De overheid moet zich hierbij terughoudend opstellen.
Met het agenderen van dit onderwerp binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd, worden gemeenten gestimuleerd in het aanbieden van (preventief) hulpaanbod. Een toenemend aantal Centra voor Jeugd en Gezin besteedt hieraan al aandacht. De handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin wordt eind augustus gepubliceerd.
Bent u van plan dit advies van het CVZ over te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de handreiking voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG's) die deze zomer gepubliceerd zal worden, waarin aandacht wordt besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop CJG's op dit terrein een rol kunnen spelen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat reductie van bewezen effectieve partner-relatiebehandeling zal leiden tot toename van het aantal scheidingen, gegeven dat deze behandelingen bij 70% van de echtparen een duidelijk positief effect heeft?4
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het er mee eens dat de gevolgen van een scheiding voor kinderen tot ver in de volwassenheid meetbaar kunnen zijn?5
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat toename van het aantal scheidingen een extra druk betekent op de (sociale) woningmarkt, extra kosten meebrengt voor kinderopvang, juridische hulpverlening en jeugdzorg en dat de omvang hiervan nog onderzocht dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid erop aan te dringen om de verspreiding en uitvoer van preventieve programma’s gericht op (echt)scheidingspreventie en relatieverbetering te ondersteunen, en gemeenten te stimuleren deze programma’s in te zetten binnen de lokale gemeenschap?6
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de (financiële) gevolgen van (echt)scheiding in Nederland, zodat betrouwbare Nederlandse data beschikbaar komen welke als basis kunnen dienen voor toekomstig beleid gericht op vermindering van de maatschappelijke kosten ten gevolge van (echt)scheiding?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over het Pakketadvies op 21 juni?
Wij hebben u met de reactie op het advies van het CVZ over de afbakening van het pakket voor de curatieve GGZ van 15 juni 2012 en de schriftelijke antwoorden op vragen van uw kamer van 3 april 2012 geinformeerd over ons standpunt.
De mogelijke besmetting van patiënten in het ZBC Medisch Centrum Biltstraat (zelfstandig behandelcentrum) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënten mogelijk besmet met Hepatitis en HIV»?1
In het bericht in de Telegraaf van 12 juni 2012 wordt verwezen naar een ernstig incident uit 2007 waarbij een jonge vrouw na een plastisch chirurgische ingreep in het Medisch Centrum Biltstraat kwam te overlijden. Er zijn mij geen aanwijzingen bekend die erop wijzen dat dit incident zou kunnen samenhangen met de gebeurtenissen in Medisch Centrum Biltstraat in 2012.
Het is van belang voor de gezondheid van betrokkenen en om besmetting van derden te voorkomen dat een zogenaamde «lookback procedure« wordt gevolgd. Dat houdt in dat iedereen die behandeld is in de periode dat de sterilisatie niet op orde was, wordt opgeroepen om zich te laten onderzoeken op mogelijke besmettingen en indien nodig adequate behandeling krijgt. Het bepalen van de patiëntengroepen die mogelijk een risico hebben gelopen en dus opgeroepen worden, moet wel uiterst zorgvuldig gebeuren en dat kost tijd. Ik verwijs ook naar mijn brief over mogelijke besmetting in het behandelcentrum te Utrecht die ik op verzoek van uw Kamer op 2 juli 2012 heb gestuurd (briefkenmerk CZ- 3120341).
Bent u op de hoogte van het aantal patiënten dat mogelijk besmet is geraakt?
Neen. Er zijn 903 patiënten betrokken in de lookback procedure. Het onderzoek is nog niet afgerond.
Wordt ook het personeel gecontroleerd op mogelijke besmettingen?
Er zijn geen personeelsleden gecontroleerd. Bij patiënten zouden eventueel besmettingen plaatsgevonden kunnen hebben ten gevolge van onvoldoende gereinigde materialen die bij operaties wordt gebruikt. Medewerkers zijn niet aan deze besmettingsrisico’s blootgesteld.
Vindt u het verantwoord dat er nu pas patiënten worden opgeroepen, terwijl de mogelijke besmetting plaatsvond tussen januari en maart van dit jaar?
De mogelijke kans op besmetting is eind maart 2012 geconstateerd. Ik heb begrepen dat het tijdsverloop tussen dat moment en het moment waarop patiënten zijn opgeroepen geen nadelige gevolgen heeft voor het effect van een eventuele behandeling, mocht inderdaad blijken dat er besmetting heeft plaatsgevonden. Zorgvuldig handelen is in een dergelijke situatie van groot belang om ervoor te zorgen dat de juiste patiënten worden opgeroepen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Tijdens de risicobeoordeling is rekening gehouden met de mogelijke risico's voor contacten van de patiënten. In deze casus is, zoals gebruikelijk in de infectieziektebestrijding, gewerkt volgens het «ring voor ring» principe. Dat houdt in dat in eerste instantie patiënten van Medisch Centrum Biltstraat die in de periode 1 januari t/m 28 maart 2012 een medische ingreep hebben ondergaan in aanmerking komen voor screening op hepatitis B, hepatitis C en HIV (eerste ring). Wanneer een patiënt besmet blijkt met de meldingsplichtige infectieziekten hepatitis B of hepatitis C, is de GGD verantwoordelijk voor de uitvoering van een contactonderzoek. De GGD neemt in dat geval contact op met de patiënt om te inventariseren welke personen in de naaste omgeving mogelijk een risico lopen of gelopen hebben (tweede ring). De GGD adviseert de patiënt en zijn naasten hoe besmetting van hen te voorkomen is. HIV is geen meldingsplichtige ziekte. De internist-infectioloog van het UMCU zal in dit geval met de patiënt bespreken hoe om te gaan met personen in de naaste omgeving
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken geweest bij het interne onderzoek dat het ZBC heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft het RIVM gevraagd het proces van reinigen, desinfecteren en steriliseren nader te onderzoeken, toen bij een bezoek op 28 maart 2012 bleek dat dit proces tekortkomingen liet zien. Het RIVM heeft aan de IGZ gerapporteerd. Op basis van dat rapport heeft de IGZ het Medisch Centrum Biltstraat geadviseerd om met externe deskundigen de lookback procedure in gang te zetten. Op basis van het advies van het UMC Utrecht en de GGD Utrecht heeft het MCB de lookback uitgevoerd.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, indien blijkt dat er daadwerkelijk mensen besmet zijn geraakt?
Nee, daar zie ik op dit moment de noodzaak niet van in.
Het bericht Dubbel verdriet om verlies Danique |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubbel verdriet om verlies Danique» en het bericht «Danique blijkt nergens recht op te hebben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit verhaal schrijnend is?
Het moet zonder meer een vreselijke ervaring zijn om te bevallen van een doodgeboren kindje of van een kindje dat kort na de geboorte overlijdt. Dat ouders dit als een groot verdriet ervaren, kan ik mij goed voorstellen.
Waarom gelden er verschillende rechten voor ouders die hun kind verliezen na een verschillende zwangerschapsduur? Wat is het verschil tussen het verliezen van een kind na een zwangerschap van 22 weken, 25 weken of 40 weken?
De duur van de zwangerschap is van belang met betrekking tot de plicht tot begraven of cremeren zoals deze in de Wet op de lijkbezorging is geregeld. Als de zwangerschap voor het overlijden meer dan 24 weken heeft geduurd geldt zonder meer de plicht tot begraven of cremeren. Maar die plicht is er niet als een kindje na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen en vervolgens minder dan 24 uur heeft geleefd.
Wanneer binnen 24 weken van de zwangerschap een kind levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging niet van toepassing. Er bestaat dan de keuze om zelf te beschikken over het lichaam van het doodgeboren kindje of om het kindje bij het ziekenhuis achter te laten. Met een doktersverklaring in de zin van artikel 11a van de Wet op de lijkbezorging kan het kindje worden begraven op een begraafplaats of worden gecremeerd.
Of de kosten van de uitvaart ook in dergelijke gevallen moeten worden vergoed, is een zaak tussen de verzekeraar en de ouders. Het hangt onder meer af van de polis die de verzekerden hebben gesloten. Het staat verzekeraars daarbij natuurlijk vrij om, in die gevallen dat er geen sprake is van een recht op vergoeding van uitvaartkosten, zelf een coulanceregeling te hanteren. Een uitvaartverzekeraar heeft inmiddels aangegeven haar leden, de verzekerden, te willen voorleggen of de toepassing van haar beleid ten aanzien van de grens van 24 weken als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen moet worden aangepast.
Op grond van een interne richtlijn verstrekt UWV pas een zwangerschaps- en bevallingsuitkering bij de grens van 24 weken zwangerschap. Heeft de werkneemster in de eerste 24 weken een miskraam of abortus dan heeft zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is in deze situatie dus niet van toepassing. Dat neemt niet weg dat een voortijdige bevalling – en daarmee een beëindiging van de zwangerschap – een fysieke en emotionele gebeurtenis is, die zich slecht kan verhouden tot het verrichten van werk. Gelet op de fysieke en mentale gevolgen die een voortijdige bevalling kan hebben op de werkende is dit een situatie die valt in de sfeer van ziekte. Bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling, geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek in principe de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever. Indien een werkneemster, voorafgaand aan dan wel volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling, valt zij onder de bescherming van het vangnet van de Ziektewet. In dat geval bestaat recht op ziekengeld.
Daarnaast kent de Wet arbeid en zorg het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof ingeval van zeer bijzondere persoonlijke en bepaalde onbetaalde wettelijke verplichtingen die niet in iemands vrije tijd kunnen worden verricht zoals de aangifte van een geboorte van een kind en de aangifte van overlijden. Dit verlof geldt voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd en wordt voor 100% doorbetaald door de werkgever.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er een situatie kan ontstaan waarbij ouders wel grafrechten en vergunningen dienen te betalen, terwijl er geen rechten worden toegekend op het gebied van vergoeding van begrafeniskosten en het ontvangen van verlof? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat ouders onder druk worden gezet om voor de 24 weken van de zwangerschap een beslissing te nemen, als het gaat om het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is geweest van druk om de zwangerschap af te breken. Wel is het zo dat de wettelijke grens waarop een zwangerschap mag worden afgebroken op 24 weken is gesteld. Tot die tijd hebben ouders de tijd om te besluiten een zwangerschap vroegtijdig af te breken. Voor die beslissing is in de wet een minimale beraadtermijn van 5 dagen geregeld, ook na een 20 weken echo. Overigens kan na 24 weken wel een zwangerschap om medische redenen worden afgebroken, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
Waarom krijgen ouders niet meer tijd om na te denken, de zwangerschap verder uit te dragen en te beslissen wat voor hen een goed moment van afscheid is, zodat ze zich daar beter op kunnen voorbereiden? Deelt u de mening dat het beter zou zijn als deze tijd er wel zou zijn?
Het staat ouders vrij om zoveel tijd te nemen als zij wensen voor hun afweging om een zwangerschap al dan niet af te breken. De Wet afbreking zwangerschap geeft echter 24 weken als grens waarop een zwangerschap nog mag worden afgebroken. Ik acht het niet wenselijk deze grens te verhogen. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is een zwangerschapsafbreking na die termijn mogelijk onder het daarvoor geldende regime.
Wat gaat u doen om de zorg voor ouders en het kind rondom de 20 weken echo te verbeteren, zodat kinderen een waardig afscheid kunnen krijgen en hun ouders de tijd krijgen om dit alles lichamelijk en psychisch een plekje te kunnen geven?
De vraag draagt de suggestie in zich dat de zorg rondom de 20 weken echo verbetering behoeft en dat het afbreken van een zwangerschap na de 20 weken echo een waardig afscheid van het kind niet mogelijk maakt. Beide suggesties kan ik niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat het verwerken van een dergelijk verdriet altijd veel tijd en energie van ouders zal vergen. Een termijn daarvoor is niet te geven.
Deelt u de mening dat de rol van de arts dienstbaar zou moeten zijn ten opzichte van de rol van de ouders? Zo ja, op welke manier kan deze rol beter ingevuld worden?
De arts die uiteindelijk een eventuele afbreking van de zwangerschap uitvoert, dient zich ervan te verzekeren dat er sprake is van een weloverwogen beslissing en dat de betrokkenen hiertoe volledig geïnformeerd zijn. Het al of niet afbreken van de zwangerschap is uiteindelijk dus een beslissing van de ouders. Ik heb geen aanwijzing dat artsen hun rol beter zouden moeten invullen.
Deelt u de mening dat dit bericht laat zien dat de abortusgrens hopeloos achterhaald is, en de abortusgrens niet in het belang van het kind en van de ouders is? Zo ja, bent u bereid de 20 weken echo buiten de werking en sfeer van de abortuswetgeving te halen?
De 20 weken echo staat los van de abortuswetgeving. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de abortusgrens te verhogen dan wel te verlagen.
De uitspraak van premier Erdogan van Turkije dat abortus moord is |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken over abortus van premier Erdogan van Turkije, die hij heeft gedaan tijdens Internationale Conferentie van Parlementariërs?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraken van de Turkse premier, die abortus beschouwt als moord en ook tegen de keizersnede is?
Ik verwijs naar de vigerende Nederlandse wetgeving op dit gebied die abortus onder voorwaarden toestaat. De visie die daaraan ten grondslag ligt is wezenlijk anders dan die van de Turkse premier.
Bent u bereid deze uitspraken aan de orde te stellen tijdens het bezoek dat u met de Koningin van 13 tot en met 15 juni 2012 aan Turkije brengt in het kader van 400 jaar diplomatieke betrekkingen? Bent bereid daarbij het recht op abortus voor iedere vrouw te verdedigen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken hierover?
Bent u bereid deze vragen voor uw vertrek naar Turkije op 13 juni te beantwoorden?
De overwegingen van de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Linda Voortman (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Leers , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers zich mogelijk laat leiden door niet-medische overwegingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat artsen te allen tijde objectief een diagnose moeten kunnen stellen, zonder daarbij beïnvloed te worden door gemeentelijk of regeringsbeleid en de eventuele mogelijkheden voor opvang?
Ja, altijd en zonder voorbehoud.
Deelt u de zorgen over de voorbeelden van verwaarloosde zorgvragen, waardoor mensen met bijvoorbeeld kaakabcessen door blijven lopen, terwijl medische behandeling noodzakelijk is? Bent u bereid het uitsluiten van tandartszorg van het waarborgfonds voor zorg aan mensen zonder rechtmatig verblijf te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder in mijn brief van 8 december 2011 naar aanleiding van de evaluatie van de regeling financiering zorg illegalen heb aangegeven, is er voor gekozen om het wettelijke aansprakenpakket (basispakket) onder de bijdrageregeling te brengen. Dit betekent dat chirurgisch tandheelkundige hulp van specialistische aard onder de bijdrageregeling valt. Ik merk op dat het vergoedingensysteem van art. 122a als uitgangspunt hanteert, dat betrokkenen de kosten van de zorg in beginsel zelf betalen. Ik zie geen reden om voor de zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen een ander beleid te voeren dan voor verzekerden.
Bent u bereid bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek te laten instellen naar de in het artikel genoemde zaken, en naar de onafhankelijkheid van GGD-artsen in het algemeen?
In 2012 schenkt de IGZ specifiek aandacht aan verantwoorde (keten)zorg voor kwetsbare groepen. Het toezicht van de IGZ richt zich daarbij op groepen in de bevolking die vanwege hun geringe sociale redzaamheid extra kwetsbaar zijn voor gezondheidsrisico’s. Deze groepen hebben over het algemeen een slechtere gezondheid dan de rest van de bevolking. De IGZ onderzoekt daarbij ook complexe problemen op verschillende leefgebieden, waarbij vaak meerdere hulpverleners en instanties zoals het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken zijn. Dit met betrekking tot hun rol ten aanzien van medische advisering. Ik geef de voorkeur aan een dergelijke brede insteek boven een insteek die slechts toeziet op de rol van één doelgroep en/of actor.
Het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland?1 Herinnert u zich eerdere vragen over de hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen2?
Ik ben bekend met het artikel over het onderzoek van de heer Makdoembaks. In dit artikel, waarin het boek van de heer Makdoembaks wordt aangehaald, staat dat de babysterftecijfers in de Bijlmer de afgelopen decennia veel te hoog zijn. In deze wijk komen dan ook veel sociale en medische risicofactoren samen. Dat plaatst de zorg in deze specifieke wijk voor een enorme uitdaging. In het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn deze risicofactoren specifiek aan de orde geweest. Ik ben overigens blij dat de cijfers over de afgelopen jaren een daling in de babysterfte, ook in deze wijk, laten zien. Dit neemt niet weg dat er nog steeds hard gewerkt moet worden aan het verlagen van babysterfte, landelijk en op wijkniveau. Er is nog steeds winst te behalen.
Is het waar dat vermijdbare babysterfte onder de bewoners van de Bijlmer wordt veroorzaakt doordat de zorg in Amsterdamse ziekenhuizen onder de maat is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe verklaart u dat het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost de hoogste babysterfte van Nederland kent?
Ook uit eerder onderzoek, op basis van de Perinatale Registratie Nederland, is bekend dat de babysterfte in het stadsdeel Zuidoost het hoogste van Amsterdam is en dat dit voornamelijk ligt in de sociale en medische risicofactoren. De IGZ heeft geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat daarbovenop de kwaliteit van de zorgverlening in de Amsterdamse ziekenhuizen minder zou zijn dan elders in het land. Het veld werkt erg hard op dit moment aan het opvolgen van de adviezen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Daarbij zijn al belangrijke stappen gezet. De heer Makdoembaks stelt dat artsen niet leren van hun fouten. In het geval van perinatale sterfte is dit zeker wel het geval. Ook de Amsterdams ziekenhuizen voeren de Perinatale Audit uit, waarin alle sterfte gevallen na 37 weken zwangerschap worden geaudit. De uitkomsten van deze audit leveren concrete verbeterpunten op voor de praktijk en worden lokaal ingevoerd.
Hoe beoordeelt u de analyse dat diverse sociale en medische factoren, zoals tienerabortussen vaak in combinatie met een chlamydia-infectie in het verleden, plus inadequate zorg en begeleiding tijdens de zwangerschap en geboorte, bijdragen aan de hoge babysterfte onder vrouwen uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Ghana? In hoeverre wordt er op dit moment aandacht aan deze specifieke problematiek geschonken?
De heer Makdoembaks geeft zeer relevante aanbevelingen. Zowel de ABCD studie in Amsterdam als diverse studies in Rotterdam hebben al eerder soortgelijke aanbevelingen opgeleverd. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in de adviezen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het College Perinatale Zorg (CPZ) stimuleert de implementatie van deze adviezen.
De heer Makdoembaks geeft aanbevelingen over risicoselectie die beter kan. Ik ondersteun en financier een project van het Erasmus MC: Healthy Pregnancy 4 All. Dit project, dat van start is gegaan in 14 steden waar de sterfte hoog is, bevat een nieuwe aanpak van de risicoselectie. Ook geeft de heer Makdoembaks aanbevelingen over de samenwerking. Alle regio’s in Nederland zijn zich hier bewust van en hieraan wordt gewerkt in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden. Het College Perinatale Zorg ondersteunt en adviseert de regio’s en geeft hen handvaten om de samenwerking te verbeteren.
Deelt u de mening dat voor deze groepen vrouwen selectieve preventiemaatregelen ten aanzien van preconceptiezorg geïntensiveerd dienen te worden? Zo ja, voor welke andere groepen vrouwen zou dit ook moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Deze ontwikkelingen stemmen mij zeer positief en geven mij het vertrouwen dat de afname in de babysterfte de komende jaren verder kan worden doorgezet. Ook in wijken zoals Amsterdam Zuidoost.
Bent u bereid specifieke maatregelen te treffen, teneinde het hoge aantal sterftegevallen rond de geboorte in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost te doen afnemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op voorgaande vragen blijkt neem ik mijns inziens voldoende specifieke maatregelen om de babysterfte te doen afnemen, ook in Amsterdam Zuidoost.
Welke zes gemeenten doen mee aan de proef die in 2011 is gestart voor de aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden? Kunnen er al conclusies en lessen worden getrokken uit genoemde proef? Zo ja, welke? Zo nee, binnen welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de proef?
Zoals reeds aangegeven nemen 14 gemeenten deel aan het project Healthy Pregnancy 4 All van het Erasmus MC. Dit aantal is beduidend groter dan eerst voorzien. Op basis van een analyse van de perinatale sterfte en morbiditeit gegevens hebben de onderzoekers overleg gevoerd met de colleges van B&W van diverse gemeenten over de mogelijke deelname en randvoorwaarden in de proef. De colleges van deze gemeenten achten de «sense of urgency» van de hogere lokale perinatale sterfte/morbiditeit dermate hoog dat zij allen deel wensen te nemen aan het project. In het project participeren de gemeenten Amsterdam, Almere, Appingendam, Delfzijl, Den Haag, Enschede, Groningen, Heerlen, Menterwolde, Nijmegen, Pekela, Schiedam, Tilburg en Utrecht.
Gezien de fase van het project van het Erasmus MC is het op dit moment te vroeg om reeds conclusies en lessen te kunnen trekken.
Enerzijds omdat in de gemeenten de zorgpaden netwerken, die verbonden zijn aan de risicoselectie en de andere wijze van preconceptiezorg, opgericht en uitgebouwd worden. In deze netwerken wordt de verbinding tussen de curatieve zorg en de preventieve activiteiten van de gemeenten gelegd. Daar waar mogelijk, wordt aangesloten bij reeds bestaande lokale samenwerkingsvormen van professionals. Gezien het groter aantal deelnemende gemeenten vraagt het organiseren van de verbinding meer tijd dan eerder binnen het project is voorzien.
Anderzijds omdat de eerste perinatale sterfte- en morbiditeitsgegevens pas aan het einde van het project in 2014 beschikbaar zullen komen. Deze cijfers worden verkregen via de Perinatale Registratie Nederland. Deze gegevens komen altijd met enige vertraging beschikbaar, vanwege de bewerking die PRN op de individuele gegevens dient toe te passen.
Wel verwacht ik de Kamer begin volgend jaar te kunnen informeren de voortgang van procesmatige aspecten van het project
Welke rol speelt of zou het College Perinatale Zorg (CPZ) kunnen spelen ten aanzien van deze problematiek in genoemde regio? Welke acties gaat het CPZ nu ondernemen?
Om te bevorderen dat de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte in praktijk worden gebracht is het College Perinatale Zorg (CPZ) opgericht, waarin de diverse beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd. Het college is nu druk bezig om te bevorderen dat de kwaliteit van de geboortezorg in iedere regio in Nederland toeneemt. Binnen het CPZ werken diverse commissies waaronder de commissie voorlichting en preconceptiezorg. Ik heb gevraagd aan het CPZ of zij bekend zijn met het boek van de heer Nizaar Makdoembaks en dat is het geval. Ik heb het CPZ gevraagd om specifiek aandacht te hebben voor de specifieke situatie in de regio Amsterdam. Het CPZ heeft hiervoor contact opgenomen met de betrokken verzekeraar.
Privé-afkickklinieken die verslaafden misleiden |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Klinieken kleden verzekeraars uit; geen controle op exotisch afkicken»1 en het artikel: «Prive-afkickklinieken misleiden verslaafden»2?
In de artikelen wordt gewezen op misstanden in de particuliere verslavingszorg, in het bijzonder bij in het buitenland gevestigde klinieken. Op basis van de uitlatingen zou de indruk kunnen worden gewekt dat privé-afkickklinieken er per definitie bedenkelijke praktijken op na houden. Mijn indruk is dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika die daar gevestigd is door een particuliere verslavingszorginstelling in Nederland.
Was u op de hoogte van dit probleem? Zo ja, waarom heeft u hier niet eerder iets tegen ondernomen?
Nee.
Wat is uw reactie over het feit dat verslaafde mensen geronseld worden onder het mom via een luxueus verblijf af te kicken?
Zorgaanbieders behoren zodanige informatie te verstrekken over de behandeling en alle aspecten die daarmee verband houden, dat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van artikelen 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg een richtsnoer informatiestrekking zorgaanbieders opgesteld. Het artikel van 5 juni 2012 bevat aanwijzingen dat de situatie in een bepaalde kliniek in Zuid-Afrika door patiënten anders is ervaren dan op grond van de werving op de website mocht worden verwacht. De NZa neemt dit mee in het signaaltoezicht. Indien er sprake is van misleidende reclame kan de NZa hiertegen optreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen terug in Nederland gedupeerd worden met forse rekeningen, omdat zorgverzekeraars geen contracten hebben afgesloten met de betreffende privéklinieken?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen met welke zorgaanbieders zij een contract sluiten. Indien een verzekerde (met een naturapolis) naar een zorgaanbieder gaat waarmee zijn verzekeraar geen contract heeft, heeft de verzekerde recht op een restitutievergoeding. De verzekeraar bepaalt de hoogte van deze vergoeding, die gebaseerd is op een marktconform tarief, en dient hierover duidelijke informatie te verstrekken via de polisvoorwaarden en zijn website. De NZa houdt hier toezicht op. Het kan zijn dat deze vergoeding lager uitvalt dan de kosten die door de zorgaanbieder in rekening worden gebracht. Verzekerden doen er verstandig aan altijd eerst goed de polisvoorwaarden door te nemen en contact op te nemen met de zorgverzekeraar om zekerheid te krijgen over de hoogte van de vergoeding, zeker wanneer het gaat om (dure) behandelingen in het buitenland.
Als een verzekerde naar een zorgaanbieder gaat, dan is het zijn verantwoordelijkheid om vooraf te weten welke kosten voor zijn rekening komen. Als het een instelling betreft met wie geen contract is gesloten is en die daarnaast duur is en in het buitenland is gevestigd, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om goed te weten wat de kwaliteit van de geleverde zorg is en hoe en door wie de rekening wordt betaald.
Wat is uw reactie op de exorbitante declaraties die zijn ingediend, en welke maatregelen gaat u treffen om de bestuurders voor deze wanpraktijken aansprakelijk te stellen?
Ik heb geen inzicht in de bedragen die bij zorgverzekeraars in deze worden gedeclareerd en weet dus ook niet of deze als exorbitant kunnen worden bestempeld. De zorgverzekeraar vergoedt uitsluitend behandelkosten. Reis- en verblijfkosten worden niet vergoed. Desgevraagd heeft verzekeraar CZ aangegeven dat door de betreffende kliniek in Zuid-Afrika declaraties worden ingediend van ongeveer € 25 000,–. Daarbij wordt een tarief gehanteerd voor een behandeling met klinisch verblijf, terwijl het volgens de zorgverzekeraar een ambulante behandeling betreft waarvoor een vergoeding geldt van ongeveer € 5000,–. Verzekeraar en zorgaanbieder voeren dienaangaande overigens een juridisch geding.
Heeft u zicht op de grootte van de problematiek? Hoeveel verzekerde zorg gaat er om in deze privé-afkickklinieken?
In het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) worden gegevens verzameld vanuit de reguliere instellingen voor verslavingszorg. Er zijn geen gegevens beschikbaar vanuit de particuliere verslavingszorg. Ik heb daardoor geen zicht op het aantal hulpvragers dat een beroep doet op behandeling door een particuliere instelling in het buitenland.
Op basis van de gegevens van een enkele verzekeraar over 2010 is een grove schatting te maken. De omvang van de verzekerde zorg door de particuliere verslavingszorg bedraagt ongeveer € 32 miljoen. De helft daarvan betreft zorg die in het buitenland is verleend.
Is u bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland en onder welke Nederlandse Zorginstellingen vallen deze afkickklinieken?
Mij is niet bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland. Voor zover mij bekend zijn er drie Nederlandse instellingen die banden hebben met verschillende verslavingsklinieken in het buitenland. Dit zijn doorgaans samenwerkingsverbanden. Ik ken twee instellingen met een nevenvestiging in het buitenland. De dagbladartikelen hebben mijns inziens betrekking op één Nederlandse instelling (Serenity, voorheen Addiction Care) met een kliniek in Zuid-Afrika.
Zijn er andere landen naast Zuid-Afrika en Curaçao waar dergelijke privé-afkickklinieken wanpraktijken hanteren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De in de betreffende dagbladartikelen weergegeven commentaren vat ik op als signalen die mogelijk duiden op misstanden in één kliniek in Zuid-Afrika. Die wanpraktijken zijn niet aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Overigens is de IGZ niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. Ik beschik niet over gegevens die betrekking hebben op wanpraktijken in privé-afkickklinieken in andere landen dan wel op Curaçao. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg in Nederland, niet van de zorg in het buitenland.
Hoe hoog is de salariëring die de bestuurders van deze afkickklinieken zichzelf hebben toegeëigend? Gaat dit uit boven de Balkenendenorm? Gaat u maatregelen treffen om dit geld terug te vorderen?
Uit de jaarverslagen van particuliere klinieken zijn niet onmiddellijk de bestuurskosten af te leiden. Persoonlijke beheervennootschappen van bestuurders zijn hier debet aan.
Overigens is de WNT (wet normering topinkomens) nog niet van kracht, dus is er nog geen juridische titel voor terugvordering, mocht daar aanleiding toe zijn, van een eventuele overschrijding van het norminkomen.
Waarom houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen toezicht op Nederlandse zorginstellingen die in het buitenland gevestigd zijn? Gaat u bewerkstelligen dat de IGZ voortaan wel gaat controleren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt toezicht op basis van de Nederlandse gezondheidswetgeving en is niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. De IGZ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben. Het toezicht op de buitenlandse activiteiten van deze instellingen wordt in Nederland uitgevoerd op de hulpverlening die als voorbereiding op een buitenlands verblijf plaatsvindt. Het toezicht op de zorg die door buitenlandse vestigingen wordt geleverd en de aldaar werkende beroepsbeoefenaren valt onder de verantwoordelijkheid van de in het betreffende land gevestigde toezichthouder voor de gezondheidszorg.
Het is van groot belang dat de patiënt die kiest voor ongecontracteerde zorg in het buitenland zichzelf vergewist van de kwaliteit en beseft dat dit niet onder Nederlands kwaliteitstoezicht staat.
Is het waar dat zorgverzekeraars geen controles hebben gehouden, terwijl zij signalen ontvingen van gedupeerde mensen die geconfronteerd zijn met forse rekeningen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer uw oordeel hierover te geven?
De zorgverzekeraars kunnen op grond van de «Gedragscode Zorgverzekeraars» materiële controles uitvoeren. Indien het gaat om declaraties van een niet gecontracteerde instelling, zoals een buitenlandse verslavingskliniek, zijn de controlemogelijkheden minder vergaand en moeilijk uitvoerbaar. Volgens Zorgverzekeraars Nederland hebben zorgverzekeraars in deze onderzoek ingesteld.
Kunt u aangeven waarom er geen vergunningsplicht is voor personen die een privé-afkickkliniek oprichten? Bent u bereid alsnog een vergunningsplicht in te stellen als privéklinieken verzekerde zorg leveren, als het gaat om Nederlandse instellingen ook als ze in het buitenland gevestigd zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een privé-afkickkliniek zonder WTZi-toelating of vergunning dient zich te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te borgen. Een privé-kliniek wordt verplicht geregistreerd in een door het CIBG beheerd register. Hierdoor en door de oprichting van het Kwaliteitsinstituut en de extra kwaliteitswaarborgen zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg acht ik het instellen van een vergunningsplicht overbodig. Een Nederlandse vergunningsplicht heeft bovendien geen enkel effect op buitenlandse klinieken die onder de wet van het desbetreffende land vallen.
Welke maatregelen gaat u treffen om een halt toe te roepen aan de malafide wanpraktijken van deze privé-afkickklinieken?
Zoals ik heb aangegeven is mijn indruk dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika. De NZA is gesignaleerd en er loopt een juridisch geding tussen één zorgverzekeraar en de betreffende kliniek over de declaraties. Vooralsnog wacht ik de bevindingen van de NZa en de uitkomst van het geding af.
Ontevreden patiënten klachtafhandeling in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de publicatie van het onderzoek van het onderzoeksinstituut Nivel in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), waarin geconcludeerd wordt dat zorggebruikers niet weten waar ze kunnen klagen, zich niet serieus genomen voelen en daardoor weinig vertrouwen hebben in de afhandeling van klachten binnen de gezondheidszorg?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat hierdoor «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen»?
Uit het onderzoek heb ik de stelling dat «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen» niet kunnen afleiden. De conclusies uit het onderzoek deel ik wel, zie mijn antwoord op vraag 6 en 8.
Deelt u de zorgen dat in de zorg alles om de patiënt/ zorgconsument draait, maar dat deze tegelijk de zwakste positie heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze versterken?
Ik ben net als u van mening dat de positie van de cliënt in de zorg moet worden versterkt. De onlangs controversieel verklaarde Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) geeft hier uitvoering aan. Één van de verbeteringen betreft het makkelijker maken voor cliënten om de naleving van hun rechten af te kunnen dwingen. De klachtenregeling van een zorginstelling zelf moet laagdrempeliger en cliëntvriendelijker worden en als de cliënt niet tevreden is over de uitkomst van de procedure moet hij de klacht kunnen voorleggen aan een onafhankelijke instantie die niet alleen schadevergoedingen kan toekennen, maar die ook bindende uitspraken doet over het gedrag van de zorgaanbieder. Deze uitspraken worden openbaar gemaakt. Zo heeft klagen effect voor het individu en kan van de uitspraken worden geleerd (zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5 en 6).
Kan het zijn dat een enorme toename aan klachten van individuele burgers bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gedurende de afgelopen jaren te wijten is aan het gegeven dat patiënten zich in voorliggende klachtenprocedures niet serieus voelen genomen? Zo ja, wat vindt u er dan van dat mensen ten einde raad bij de IGZ aankloppen, en ook daar te horen krijgen dat de IGZ er niet voor individuele burgers is?
Het aantal meldingen dat de IGZ ontvangt over incidenten in de zorg is de laatste jaren sterk gestegen. Een deel van de mensen die zich tot de IGZ wendt, betreft mensen die niet tevreden zijn over de wijze waarop hun klacht binnen een zorginstelling is afgehandeld. Dit geldt ook voor een deel van de mensen die zich tot de tuchtrechter wenden2. De IGZ behandelt echter geen klachten van patiënten en cliënten in de zin van waarheidsvinding achteraf en persoonlijke genoegdoening van de cliënt. De IGZ investeert overigens fors in het beter betrekken en goed omgaan met burgers, patiënten en cliënten. De IGZ ziet meldingen als signalen over de kwaliteit van zorg en treedt op wanneer deze kwaliteit onder de maat is of wanneer er sprake is van gevaar voor de patiëntveiligheid. Wanneer er een vermoeden is dat de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid in het geding is, dan onderzoekt de IGZ dat. Dit kan ook individuele cliënten betreffen.
Voor de afhandeling van individuele klachten is er op dit moment een wettelijk geregelde klachtenprocedure, die ik graag effectiever en transparanter wil maken. De huidige Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht een zorginstelling een klachtencommissie in te stellen, die klachten gegrond of ongegrond verklaart en de instelling niet bindend adviseert over de afhandeling hiervan. Dit is te vrijblijvend, ineffectief en onvoldoende transparant gebleken. Om die reden heb ik in het voorstel voor de Wcz opgenomen dat mensen terecht moeten kunnen bij een onafhankelijke geschilleninstantie die bindende uitspraken doet, schadevergoedingen kan toekennen en die uitspraken openbaar maakt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat patiënten/ zorgconsumenten betere ondersteuning in de klachtafhandeling verdienen, bijvoorbeeld door instelling van laagdrempelige ondersteuning via een «ombudsman zorg»?
Ik deel de mening dat er goede ondersteuning moet zijn bij de klachtafhandeling. Om die reden is in het wetsvoorstel voor de Wcz opgenomen dat een cliënt terecht moet kunnen bij een onafhankelijke persoon die hem bijstaat met informatie, advies en ondersteuning. Daarnaast zijn er in het veld ook verschillende organisaties waar mensen terecht kunnen voor informatie, advies en bemiddeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Zorgbelangorganisaties, de loketten van verschillende cliëntenorganisaties en het bemiddelingsloket bij de Letselschaderaad. Hier kunnen cliënten terecht met vragen over een (potentieel) geschil met een zorgaanbieder, ook wanneer er (nog) geen sprake is van een juridische procedure. Ik kan mij overigens voorstellen dat de patiënt hierin niet zomaar de weg kan vinden. Daarom heb ik in de Wcz voorstellen gedaan om de patiënt beter te begeleiden en om veel meer helder te maken waar hij naartoe moet. De geschillencommissie zal deze rol moeten gaan spelen.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat zes op de tien patiënten het niet duidelijk vinden waar zij met hun klachten terecht kunnen, en dat slechts een derde van de patiënten zich serieus genomen voelt bij klachten?
Deze conclusies herken ik. Deze liggen in de lijn van eerdere onderzoeken naar de werking van het klachtrecht in de zorg3. Deze onderbouwen het belang van de verbeteringen in het klachtrecht die ik door wil voeren. Graag wijs ik ook op het recent door de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Vereniging Klachtenfunctionarissen (VKIG) uitgevoerde onderzoek naar de vindbaarheid van klachtenfunctionarissen bij 84 ziekenhuizen en 95 andere zorgorganisaties, waarbij de onderzoekers een «mystery-klager» hebben ingezet.4 De conclusie van het onderzoek is dat de klachtenfunctionaris bij zowel de ziekenhuizen als de overige instellingen zeer goed bereikbaar is, maar dat de informatie van de klachtenfunctionaris niet altijd even duidelijk is en het klachtenmanagement niet effectief genoeg. De NPCF besluit haar nieuwsbericht over het onderzoek met een pleidooi voor een snelle invoering van de Wcz omdat dit wetsvoorstel in bredere klachtenmogelijkheid voorziet. Zo wordt onder andere een klachten- en geschillenprocedure voorgeschreven die niet vrijblijvend is, meer waarborgen voor onafhankelijkheid kent en transparanter is (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Welke conclusies verbindt u aan het onderzoek over de klachtenprocedures in de gezondheidszorg? Welke conclusies verbindt u hieraan over de houding van hulpverleners in de gezondheidszorg op het gebied van klachtenafhandeling en omgang met de patiënt?
Het onderzoek van het Nivel en de KNMG onderschrijft het belang dat de voorgestane verbeteringen in het klachtrecht snel worden doorgevoerd. De IGZ betrekt de resultaten van het onderzoek bij haar toezicht op de klachtafhandeling. In 2012 wordt dit toezicht geïntensiveerd en in 2013 volgt een thematisch onderzoek van de inspectie naar klachtafhandeling.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat slechts een derde van de patiënten vindt dat de procedure van klachtenafhandeling in de gezondheidszorg eerlijk, dat slechts een vijfde deze procedures onpartijdig vindt en dat meer dan de helft van de patiënten het met de stelling eens is dat artsen en ziekenhuizen elkaar de hand boven het hoofd houden? Welke conclusies verbindt u hieraan over de positie van de patiënt in de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de conclusie van het Nivel en de KNMG dat zowel zorggebruikers als artsen denken dat er geen openheid is wanneer er iets niet goed gegaan is in de behandeling? Wat gaat u eraan doen om meer openheid en transparantie te bewerkstelligen bij de afhandeling van klachten?
Deze conclusie is teleurstellend. Ik hecht aan een goede en open communicatie tussen arts en cliënt. In de behandelrelatie, maar ook wanneer iets niet goed is gegaan of als er sprake is van een geschil. Ik vind dat cliënten recht hebben op informatie als er iets fout is gegaan en dat de zorgaanbieder deze informatie verplicht op moet nemen in het dossier. Dit versterkt tevens de positie van de cliënt in juridische procedures. Dit is opgenomen in de Wcz.
Ik zie eveneens dat de partijen in het zorgveld met dit soort signalen aan de slag zijn gegaan om meer (gevoel van) openheid te realiseren. Zo heeft de Letselschaderaad in juni 2010 de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) uitgebracht. In deze code worden aanbevelingen gedaan gericht op het bevorderen van openheid in de zorgverlening. Deze code wordt breed onderschreven door zowel cliëntenorganisaties, organisaties van zorgaanbieders – en zorgverleners en schadeverzekeraars. Deze code bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over het reageren op incidenten door de zorgverlener. Het tweede deel over een adequate afwikkeling van verzoeken om schadevergoeding door belangenbehartigers en verzekeraars. Met name het eerste deel beschrijft de gewenste openheid en transparantie nadat er iets mis is gegaan in de zorg. Het toont ook aan dat de verbeteringen die in de Wcz worden voorgesteld nodig zijn.
Wat is uw oordeel over het artikel «reorganisatie geslaagd, patiënt overleden»?2 Deelt u de mening dat ook hier de patiënt niet centraal staat, op welke manier wilt u dat veranderen?
Het artikel beschrijft beeldend de ervaringen van de journalist bij de presentatie van de reorganisatie van het Erasmus MC. De journalist stelt daarin dat in de reorganisatie te weinig is gekeken naar het belang van de patiënt en de verbeteringen die nodig zouden zijn om de zorg meer patiëntgericht te maken. Zoals ik ook in de eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik het van belang om de positie van de cliënt in de zorg te versterken, zodat het voor zorginstellingen vanzelfsprekend wordt om ook in dit soort trajecten het belang van de cliënt centraal te stellen. De ervaringen wijzen nog eens extra op de noodzaak van de in de Wcz voorgestelde verbeteringen.
Het succes van de wijkverpleegkundige en het voortzetten van de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van BMC, waaruit opnieuw blijkt hoeveel de wijkverpleegkundigen, en in dit geval die van de Zichtbare Schakel, besparen op o.a. tweedelijns zorg?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het experiment de Zichtbare Schakel dit jaar afloopt, en dat men geen uitzicht heeft op een vervolg?
Ik ben ervan op de hoogte dat het programma Zichtbare Schakel bij ZonMw eind dit jaar afloopt. Ik heb van diverse projecten een oproep ontvangen om de projecten voort te zetten. Ten eerste vanwege de inhoudelijke meerwaarde. Voorts werd vaak gememoreerd dat betreffende projecten personeel verliezen omdat betrokkenen kiezen voor een baan met meer zekerheid.
In de brief van 7 juni jl.2, die door mij en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is gestuurd, is gemeld dat de lopende projecten Zichtbare schakel in ieder geval voor de jaren 2013 en 2014 voortgezet worden via een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Met de borging van de projecten krijgen de wijkverpleegkundigen en de organisaties met wie zij samenwerken de kans om de werkzaamheden goed in te bedden en een plek te geven in de wijken.
In november vorig jaar heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de NZa gevraagd om een advies over de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige bij de samenwerking tussen de verschillende zorg- en hulpverleners in de eerste lijn in de toekomst geborgd kan worden en hoe de inzet van de wijkverpleegkundige opgeschaald kan worden. Dit advies wordt deze zomer verwacht. Naar aanleiding van dit advies wordt beoordeeld op welke manier de wijkverpleegkundige het beste structureel gefinancierd kan worden. De financiering dient dan niet alleen voor de wijkverpleegkundigen uit de Zichtbare schakelprojecten worden geborgd, maar voor alle wijkverpleegkundigen. Met de wijziging in de financiering zal er ook een ander takenpakket voor de wijkverpleegkundigen kunnen ontstaan, waarbij de goede resultaten uit het programma Zichtbare schakel meegenomen zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat projectleiders van de Zichtbare Schakel melden dat hun wijkverpleegkundigen nu al vertrekken, omdat er geen zicht is op continuering van hun werk via vaste aanstellingen? Heeft u plannen om deze afbraak van de projectresultaten tegen te gaan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de effectieve interventiemethoden, en vooral ook de andere organisatorische aanpak, behouden blijven? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de (vaak zorgmijdende) cliënten van deze mensen straks niet geconfronteerd worden met opnieuw de ouderwetse en niet effectieve manier van werken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u plannen in de maak om de wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel aan het werk te houden? Hoe wilt u het werk van de wijkverpleegkundige in de toekomst financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de indicatiestelling voor de werkzaamheden van de wijkverpleegkundigen definitief afschaffen, nu is gebleken dat het indicatievrij werken één van de belangrijkste peilers voor het succes van de wijkverpleegkundige is?
Uit het programma Zichtbare schakel blijkt dat het indicatievrij werken bijdraagt aan het succes van de wijkverpleegkundige. Het experiment regelarme instellingen bevat een aantal experimenten waarbij wordt gewerkt zonder de huidige indicatiestelling. De resultaten uit deze experimenten en uit het programma Zichtbare schakel neem ik mee in de afweging voor verdere ontwikkeling rondom de indicatiestelling.
Het risico dat er binnen vrijwillersorganisaties en sportclubs ontucht met kinderen kan worden gepleegd |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Foute» jeugdtrainer blijft uit beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder zorgwekkend is dat het nog steeds mogelijk blijkt dat personen, die eerder ontucht met kinderen hebben gepleegd, toch in staat zijn weer dat bij een andere sportvereniging te doen? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet? Acht u het in het bericht genoemde voorbeeld van de schaakvereniging dan niet ernstig genoeg?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) van uw Kamer2, vind ik het absoluut onwenselijk dat ontuchtplegers als vrijwilliger met kinderen kunnen werken. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn ambtgenoot van VWS en ik de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst faciliteren. Op deze referentielijst komen personen die gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Doel hiervan is te voorkomen dat zij bij een (andere) vrijwilligersorganisatie aan de slag kunnen gaan. Ik houd de ontwikkelingen van dit systeem nauwlettend in de gaten en verwacht eind 2012 een bruikbaar registratiesysteem, dat gevuld gaat worden met tuchtrechtveroordelingen. Naast dit systeem heeft de sport een eigen registratiesysteem. Het voornemen bestaat om beide referentielijsten in 2014 aan elkaar te koppelen.
De bovengenoemde zaken vormen mijn inziens een stevig pakket aan preventiemaatregelen om het risico op seksueel misbruik van kinderen binnen het vrijwilligerswerk te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken vrijwilligersorganisaties en sportclubs om te voorkomen dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd bij hun organisatie komt werken? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat ontuchtplegers opnieuw aan de slag kunnen? Zo nee, aan welke mogelijkheden ontbreekt het dan?
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft de mogelijkheid om het justitiële verleden van een vrijwilliger te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven is er geen wettelijke basis om de VOG voor vrijwilligers verplicht te stellen.3 Daarbij ben ik van mening dat met een dergelijke wettelijke maatregel de verantwoordelijkheid in volle omvang zou verschuiven naar de overheid, terwijl dat juist primair hoort te (blijven) liggen bij de clubs die activiteiten voor kinderen organiseren. Om vrijwilligersorganisaties in de kosten van de VOG-aanvraag tegemoet te komen, kan vanaf 1 januari 2012 de VOG gratis worden aangevraagd door een grote groep vrijwilligers die met kinderen werken als jeugdtrainer de sport, bij scouting of als begeleider van het Steunpunt KinderVakanties.4
Kan een verplichte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ieder die met kinderen werkt, ook als vrijwilliger, eraan bijdragen dat het risico kleiner wordt dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd dat weer opnieuw kan doen? Zo ja, waarom bestaat een dergelijke verplichting dan nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het in het artikel genoemde voorbeeld van een man die na het eerder plegen van ontucht toch weer bij een andere sportclub aan de slag kon, niet voorkomen kunnen worden als de man in kwestie een VOG had moeten overleggen? Zo nee, waarom niet?
Voor de geschetste situatie in het artikel geldt dat de sportclub de beoogde vrijwilliger kan vragen een VOG te overleggen. Een veroordeelde pedoseksueel zou voor de functie van vrijwilliger die met kinderen werkt, geen VOG hebben gekregen. Als de vrijwilliger geen VOG krijgt kan de club besluiten hem niet te laten functioneren binnen haar organisatie.
Deelt u de mening dat een zwarte lijst van eerdere ontuchtplegers bij sportclubs en vrijwilligersorganisaties van nut kan zijn bij het voorkomen van herhaling van een misdrijf? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze organisaties te helpen bij het tot stand brengen van een dergelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De teksttelefoondienst AnnieS |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
|
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het vragenuur op 15 mei jongstleden over de teksttelefoondienst van AnnieS: «Ik zal er alles aan doen om te bekijken hoe wij als overheid eraan kunnen bijdragen om de bestaande voorziening op peil te houden?»
Welke stappen zijn er door u sinds 15 mei jongstleden ondernomen zodat doven en slechthorenden weer teksttelefonie tot hun beschikking hebben?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat verdere introductie van nieuwe beeldtelefonie in Nederland niet stil komt te liggen?
De financiële problemen van het ziekenhuis in Spijkenisse |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ruwaard van Puttenziekenhuis (RPZ) in Spijkenisse door financiële problemen in haar voortbestaan wordt bedreigd? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp dat belanghebbenden zich zorgen maken over de toekomst van het ziekenhuis. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is een noodzakelijke locatie voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Het ziekenhuis zal daarom, indien nodig, in overleg met de zorgverzekeraar, noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de spoedeisende zorg binnen de normtijd in de regio beschikbaar te houden. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen opdat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten.
Is het waar dat de problemen deels zijn veroorzaakt, of verergerd, door de kortingen die ziekenhuizen hebben gehad vanwege overschrijdingen? Vindt u het terecht dat het RPZ, dat volgens de berichten wel binnen het budget is gebleven, de dupe wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de jaarverslagen over 2011 komt het beeld naar voren dat ziekenhuizen in het algemeen, ondanks de kortingen, in staat zijn geweest hun vermogen te laten toenemen (zie Benchmarkonderzoek ziekenhuizen 2011, Deloitte, 5 juni 2012). Er is dus geen reden ervan uit te gaan dat de kortingen de hoofdoorzaak zijn van de financiële problemen in dit ziekenhuis. Ik merk daarbij op dat in 2011 voor dat deel van de ziekenhuiszorg dat in het vrije segment viel, geen sprake was van door de overheid gereguleerde budgetten. De kortingssystematiek was zodanig dat de korting evenredig over alle instellingen is verdeeld. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis is net als de andere instellingen voor deze korting aangeslagen. In het krantenartikel dat aanleiding vormde voor deze vragen, worden bovendien de hoge personeelskosten als belangrijkste oorzaak aangewezen.
Bij welke verzekeraars heeft het RPZ schulden en op welke manier garanderen deze zorgverzekeraars het voortbestaan van het ziekenhuis, met het oog op hun zorgplicht?
Het is mij niet bekend bij welke verzekeraars het RPZ schulden heeft. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2 heb toegelicht is het aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf om afspraken te maken over hoe zij ervoor zorgen dat de continuïteit van zorg is gewaarborgd. Zorgverzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht zal de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg moeten waarborgen zodat de inwoners van Spijkenisse en omstreken kunnen blijven rekenen op spoedeisende hulp binnen 45 minuten. De verzekeraar heeft daarmee niet de plicht om het ziekenhuis in stand te houden.
Proberen zorgverzekeraars, zoals Achmea in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht te komen, zoals bij het Rode Kruisziekenhuis in Beverwijk gebeurt? Zo ja, wat is hierover uw opvatting? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Het is mij niet bekend of zorgverzekeraars in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht proberen te komen zoals u suggereert. Er zijn geen wettelijke regels die verbieden dat een verzekeraar in de Raad van Bestuur of Raad van toezicht van een zorginstelling zitting neemt. Wel moeten leden van het toezichthoudend orgaan op basis van de Wet toelating zorginstellingen onafhankelijk zijn. Een vertegenwoordiger van een zorgverzekeraar die plaats zou willen nemen in een Raad van Toezicht zal deze onafhankelijkheid dus moeten aantonen.
Deelt u de mening dat sprake is van een vorm van verticale integratie tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar indien de laatste van de financiële afhankelijkheid van het ziekenhuis gebruik maakt om bestuurlijke invloed te krijgen? Zo ja, op welke wijze maakt u hieraan een einde conform de breed gedragen wens in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Van verticale integratie is sprake indien een zorgverzekeraar juridische of feitelijke zeggenschap verkrijgt over een zorgaanbieder. Onder zeggenschap wordt verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een zorgaanbieder. Hieronder vallen dus alle situaties waarbij een zorgverzekeraar direct of indirect controle krijgt over een zorgaanbieder, ook door bestuurlijke invloed. Of er in het geval van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sprake zou zijn van het kunnen uitoefenen van beslissende invloed kan ik op basis van de mij bekende feiten niet beoordelen.
Een wetsvoorstel dat ertoe strekt verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden heb ik ter advies aan de Raad van State voorgelegd.
Wat is uw opvatting over ziekenhuizen die vanwege een schuld bij de zorgverzekeraar moeten aankloppen bij banken voor steun? Deelt u de mening dat het onzuiver is als de betreffende bank en zorgverzekeraar banden hebben, zoals Achmea met de Rabobank? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder voor financiering vanwege welke reden dan ook contact opneemt met een bank is het aan deze partijen om tot een overeenkomst te komen. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over een door de bank verstrekte lening of over financiële samenwerking tussen banken en verzekeraars. Wel ligt in uw Kamer een wetsvoorstel dat ook aan andere partijen ruimte geeft om in ziekenhuizen te investeren en zo de afhankelijkheid van banken vermindert (wetsvoorstel voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg).
Wat gaat u doen om het Ruwaard van Puttenziekenhuis in Spijkenisse te behouden?
De verantwoordelijkheid voor continuïteit van zorg ligt bij de verzekeraars en zorgaanbieders zelf (zie ook de eerder genoemde brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»). Derhalve zal ik geen steun verlenen aan een zorgaanbieder die in financiële problemen verkeert en dreigt failliet te gaan. Wel waarborg ik het doorleveren van cruciale zorg als een verzekeraar ondanks inspanningen daartoe niet in staat is om vervangend aanbod te creëren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het dreigende faillissement van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk?
Ja.