Investeerders die azen op ziekenhuizen in financiële problemen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat private investeerders in een rap tempo zorginstellingen opkopen in de verwachting daar winst op te maken? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Nederlandse ziekenhuizen zijn (van oudsher) in overgrote meerderheid private partijen die vooral privaat gefinancierd worden en tegenwoordig vooral bekostigd worden door middel van premiegelden. In dit bericht gaat het om financiering van de instellingen. Nederlandse ziekenhuizen zijn voor een groot deel gefinancierd door middel van bankleningen. De laatste jaren is er een opkomst van andere kapitaalverschaffers. Banken en andere privaatkapitaalverschaffers zullen in ruil voor het verstrekken van financiering rendement willen. Daardoor zien we dat ziekenhuizen aan banken en andere privaatkapitaalverschaffers, binnen de grenzen die de wet stelt, rendement op het verschafte kapitaal betalen. In de zorgsector is een grote behoefte aan financiering van investeringen, niet alleen voor gebouwen, maar ook om innovaties te bevorderen en de kwaliteit van zorg te verbeteren. Nu banken noodgedwongen terughoudender zijn met het verschaffen van kapitaal zijn zorginstellingen actiever op zoek naar kapitaal van andere privaatkapitaalverschaffers dan banken. Ik vind de ontwikkeling dat zorgaanbieders bij andere privaatkapitaalverschaffers dan banken financiering zoeken, logisch en dat ziekenhuizen minder afhankelijk willen zijn van banken, in principe niet verontrustend, echter ik wil dat dit zoveel mogelijk op een transparante manier gebeurt.
Op grond waarvan menen investeerders 15 tot 20% rendement op hun investeringen in ziekenhuizen en klinieken te halen, gelet op het verbod op winstuitkering?
Het verbod op winstuitkering ziet niet op alle vormen van het betalen van rendement op kapitaal dat verschaft is aan ziekenhuizen, maar slechts op het behalen van rendement op kapitaal door het uitkeren van winst. Ook door bijvoorbeeld het betalen van rente kan rendement worden behaald. Afhankelijk van de risico’s die de kapitaalverschaffer loopt zal het percentage van rendement variëren. Op welke grond een kapitaalverschaffer in het NRC artikel op 15 tot 20% komt is mij niet bekend.
Wat is uw reactie op de stelling dat het geldende verbod op winstuitkering symbolisch zou zijn en dat het systeem zo lek is als een mandje? Is de uitspraak waar dat er 200 manieren zijn om het verbod te omzeilen? Kunt u een overzicht geven van de vele manieren waarop dit kan, naast de trucs die reeds in het artikel zijn genoemd?
Voor aanbieders van medisch specialistische zorg is het hebben van een winstoogmerk en daarmee het uitkeren van winsten verboden. Dit verbod is gebaseerd op de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Het is niet verboden dat ziekenhuizen rente of rendement vergoeden voor ter beschikking gesteld kapitaal. Het artikel geeft enkele voorbeelden van ziekenhuizen die rendement betalen over verschaft kapitaal. Een uitputtend overzicht van manieren om rendement te betalen kan ik niet geven. Enkele in het artikel nog niet genoemde manieren om kapitaal aan te trekken en daarmee dus rente of rendement uit te keren zijn: het betalen van rente op een hypothecaire lening, het betalen van rente op een achtergestelde lening en rendement betalen over uitgegeven obligaties van een fonds dat zorginstellingen financiert.
Hoeveel zorggeld wordt jaarlijks via de bovenstaande constructies weggesluisd? Indien u hier geen overzicht van heeft, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Om verbeteringen in de zorg door te kunnen voeren, is het noodzakelijk dat er voor de zorg kapitaal beschikbaar is dat kan worden geïnvesteerd in de zorg. Om kapitaal beschikbaar te hebben zal een zekere rente of rendement betaald moeten worden, net als dat er voor arbeid betaald zal moeten worden. Er is dus geen sprake van wegsluizen, maar van het vergoeden van het beschikbaar hebben van kapitaal om verbeteringen in de zorg door te voeren en innovaties te bevorderen. Hoe zorgaanbieders hun kapitaalbehoefte financieren is niet geregistreerd. Het zou te ver voeren om voor alle zorgaanbieders in Nederland in kaart te brengen welk financieringsarrangement zij zijn aangegaan.
Is het waar dat momenteel zeker vijf ziekenhuizen technisch failliet zijn? Om welke ziekenhuizen gaat het, en wat gaat u hieraan doen?
Het is mij niet bekend of en welke ziekenhuizen technisch failliet zijn. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2, die met instemming van uw Kamer is aangenomen, heb toegelicht ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg bij zorgaanbieders (in dit geval ziekenhuizen) en verzekeraars. Verzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht dient de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg te waarborgen.
Is het waar dat een vijfde van alle medische klinieken in verzekerde zorg een investeringsmaatschappij als aandeelhouder heeft? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling de continuïteit van zorg bedreigt, gelet op het feit dat investeringsmaatschappijen geen belang hebben bij langdurig voortbestaan van bedrijven, maar slechts in maximaal rendement op zo kort mogelijke termijn?
Ik beschik niet over gegevens van financieringsarrangementen van zorgaanbieders. Wel wil ik aangeven dat dergelijke investeringsmaatschappijen die aandeelhouder zijn, juist zorgen voor continuïteit van de zorgaanbieder die zij financiering hebben verstrekt. Als aandeelhouders hebben zij er namelijk belang bij dat de aandelen een zo hoog mogelijke waarde hebben bij een eventuele doorverkoop. Een goedlopende zorgaanbieder met goede toekomstperspectieven is meer waard dan een zorgaanbieder op de rand van een faillissement. Om het geïnvesteerde kapitaal er op langere termijn weer uit te halen, is het dus nodig dat de zorgaanbieder gezond is en blijft en is er dan ook geen gevaar voor de continuïteit van zorg. Dat geldt des te sterker als er geen onderliggende zekerheden zijn, zoals hypothecaire leningen of andere garanties. Juist bij het ontbreken daaraan, voorzien investeringsmaatschappijen in een financieringsbehoefte, waardoor bijvoorbeeld nieuw of vernieuwend zorgaanbod tot stand kan komen en de zorgaanbieder investeringen kan doen om zijn zorg te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat de medische infrastructuur van Nederland in handen komt van sprinkhaankapitalisten? Wilt u uw antwoord toelichten?
De medische infrastructuur, zoals de gebouwen waarin ziekenhuizen en klinieken zijn gevestigd, is doorgaans vrijwel geheel belast met hypothecaire verplichtingen ten opzichte van banken. Andere privaatkapitaalverschaffers zullen deze infrastructuur dus niet snel in handen krijgen. Ik begrijp dat zorgaanbieders juist ook voor andere zaken dan infrastructuur op zoek zijn naar kapitaal, bijvoorbeeld om te investeren in innovaties en kwaliteitsverbetering. Ik vind dat een goede ontwikkeling, zo wordt de zorg verbeterd. Privaatkapitaalverschaffers in de zorg zijn, met name door de complexiteit van de zorg, doorgaans niet uit op korte termijn winsten. Privaatkapitaalverschaffers zijn juist uit op de continuïteit van de zorgaanbieder die zij financiering hebben verstrekt zodat zij zeker zijn van hun rendement en zodat zij zeker zijn dat het verstrekte kapitaal te zijner tijd ook weer terug betaald kan worden.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat investeerders zorgaanbieders aanzetten tot het doen van meer verrichtingen, teneinde de omzet te vergroten? Hoe verhoudt dit zich tot uw wens om de zorgkosten te beheersen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord hierop is drieledig. Ten eerste vind ik het niet onwenselijk dat aanbieders proberen hun omzet te vergroten en meer patiënten te behandelen, zo lang zij dit maar doen door het efficiënt leveren van kwalitatief goede, medisch noodzakelijke zorg. Als zij op die manier patiënten proberen aan te trekken, leidt dit ertoe dat medisch noodzakelijke zorg uiteindelijk op die plek wordt geleverd waar de beste kwaliteit wordt geleverd tegen de laagste kosten. Dat draagt bij aan de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede is het belangrijk dat onnodige volumegroei in de ziekenhuissector wordt voorkomen. Hier ligt een belangrijke rol voor verzekeraars. Op grond van spiegelinformatie ten aanzien van bepaalde behandelingen, kan de praktijkvariatie tussen aanbieders inzichtelijk worden gemaakt. Verzekeraars kunnen op basis hiervan het gesprek aangaan met aanbieders die bepaalde behandelingen relatief vaak uitvoeren, zonder dat dat verklaard kan worden door afwijkende kenmerken van hun patiëntenpopulatie. Verzekeraars ervaren hier – zeker sinds de afschaffing van de macronacalculatie – een financiële prikkel toe. Voor zover er medische richtlijnen en zorgstandaarden zijn ten aanzien de inzet van bepaalde behandelingen, kunnen ook die bij zo’n gesprek tussen verzekeraar en aanbieder worden betrokken. Tot slot heb ik in het hoofdlijnenakkoord met ziekenhuizen en zorgverzekeraars voor het eerst volumeafspraken kunnen maken zonder dat de wachtlijsten oplopen, waardoor ongepast gebruik van zorg tegen wordt gegaan.
Wat is uw opvatting over de ontwikkeling dat klinieken worden opgekocht die nog niet de afgesproken maximale volumegroei hebben bereikt? Deelt u de mening dat deze handel in «zorgquota» onwenselijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het begrijpelijk dat private investeerders daar hun geld willen investeren, waar zij de meeste groeimogelijkheden zien. Ik zie dit niet als een onwenselijke ontwikkeling. Zoals toegelicht in het antwoord op mijn vorige vraag, is het daarbij wel van belang dat die groei gerealiseerd wordt door het efficiënt leveren van kwalitatief goede, medisch noodzakelijke zorg. Het is de rol van verzekeraars om hierop te sturen.
Deelt u de mening dat het Nederlandse zorgstelsel bedoeld is om zorgbehoevende mensen beter te maken en niet om ondernemers rijker te maken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Die mening deel ik. Om de zorg in Nederland op peil te houden is niet alleen duurzaam bekostigen noodzaak, maar ook duurzaam financieren. Dat betekent dat ziekenhuizen en andere zorgaanbieders ook in de toekomst kapitaal nodig hebben om te kunnen investeren en om in te kunnen zetten bij het aanbieden van zorg. Te denken valt daarbij niet alleen aan investeringen in vernieuwing van gebouwen, maar ook aan investeringen in innovaties en betere zorg. Dat benodigde kapitaal kunnen zorgaanbieders mondjesmaat zelf opbouwen door winst te maken op het aanbieden van zorg, of dat kapitaal kunnen zij aantrekken van ondernemers zoals banken en andere privaatkapitaalverschaffers door daar rendement tegenover te stellen.
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij (een deel van) een ziekenhuis of kliniek wordt gekocht met het doel dit voor een hoger bedrag door te verkopen? Deelt u de mening dat deze constructie moet worden gestopt, omdat niet verbetering van de zorg, maar snel geld verdienen voorop staat? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door de aankoop van een ziekenhuis of kliniek en een latere verkoop hiervan wordt het verbod op winstuitkering niet omzeild. Het winstverbod regelt uitsluitend dat het hebben van een winstoogmerk niet is toegestaan en daarmee voor aanbieders van medisch specialistische zorg het uitkeren van winsten is verboden. Ik vind het begrijpelijk dat een privaatkapitaalverschaffer op termijn het geïnvesteerde kapitaal met een zeker rendement terug wil. Ik geloof niet dat er op dit moment in de zorg snel geld te verdienen valt, door middel van het verschaffen van kapitaal. De zorg is uiterst complex en kapitaalverschaffers zijn terughoudend. Ik hecht er belang aan dat kapitaalverschaffers die aan zorgaanbieders financieringen verstrekken gericht zijn op de langere termijn. Het doel van de investering gedurende deze langere termijn is een waardevermeerdering dus een verbetering van een (deel van) een ziekenhuis dat eerst kennelijk minder goed en later kennelijk beter presteert. Dit vind ik dat geen probleem. Verbetering van de zorg en rendement gaan dan hand in hand.
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij een ziekenhuisstichting winst uitkeert via bedrijven aan wie activiteiten zijn uitbesteed, zoals een schoonmaakbedrijf of callcenter? Deelt u de mening dat deze maas in de wet moet worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Rendement kan alleen worden uitgekeerd via een uitbestede dienst, indien er voor die uitbestede dienst meer dan een marktconforme prijs betaald wordt. Zo lang er uitsluitend een juiste prijs voor de uitbestede dienst wordt uitgekeerd kan er geen sprake zijn van het betalen van rendement aan privaatkapitaalverschaffer via een uitbestede dienst. Ik ben van mening dat er een juiste prijs en niet een te hoge prijs voor uitbestede diensten moet worden betaald. Uitbesteden zou juist moeten gebeuren omdat en indien het uitbesteden efficiënter, beter of goedkoper is. Bovendien staat het te veel betalen voor uitbestede diensten, zelfs indien dat binnen een groep van rechtspersonen plaatsvindt, op gespannen voet met fiscale regels en kan er sprake zijn van fraude. Ik zal met de opsporingsambtenaren van de belastingdienst en het openbaar ministerie in overleg treden in hoeverre er aanwijzingen zijn dat dit soort praktijken voorkomen.
Hoe verklaart u de uitspraak dat de overheid een oogje toe knijpt bij de constructie van winstuitkering via uitbesteding aan bedrijven die niet onder het verbod vallen? Was u op de hoogte van deze en overige constructies? Wat is hierop uw beleid geweest? In hoeverre heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals hierboven beschreven kan het betalen van rendement via uitbestede diensten uitsluitend plaats vinden door een te hoge prijs voor de dienst af te rekenen. Een dergelijke praktijk zou in strikte zin niet onder het verbod op winstuitkering in de WTZi vallen, maar kan wel in strijd zijn met fiscale regels. Ook kan er sprake zijn van fraude. Mij is bekend dat enkele gevallen van te hoge vergoedingen en wegsluizen van zorggeld, anders dan door het overtreden van het verbod uit de WTZi, door het OM zijn aangepakt. Een voorbeeld van de aanpak van fraude is de uitspraak van de rechter in de Icare-zaak, waarbij een voormalig directeur werd veroordeeld tot een gevangenisstraf (Rb. Assen 1 juli 2010, LJN BM6323).
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij eigenaren van klinieken of ziekenhuizen geld kunnen verdienen door aparte diensten aan te bieden, die vervolgens door het ziekenhuis via outsourcing worden betaald? Deelt u de mening dat hier feitelijk sprake is van witwaspraktijken met premiegeld waaraan een einde moet komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wat is uw opvatting over de constructie waarbij eigenaren van ziekenhuizen rente over leningen opstrijken? Is dit voor u geen aanwijzing dat geld verdienen voorop staat, zelfs zonder dat dit aan een concrete prestatie is gerelateerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het verschaffen van kapitaal is in de ziekenhuissector een concrete prestatie, waarvoor in zijn algemeenheid een vergoeding betaald wordt in de vorm van rente. Ik zie geen verschil tussen het betalen van een dergelijke vergoeding aan een bank of aan een andere private partij. Wel acht ik van belang dat de rente niet ongerechtvaardigd hoog is, aangezien op die manier bijvoorbeeld fiscale regels omzeild zouden kunnen worden. De hoogte van de rente van een lening hangt doorgaans af van de looptijd en het risico dat de privaatkapitaalverschaffer loopt.
Wat is uw opvatting over de in het artikel genoemde constructie van maatschappen en apothekers die veel geld verdienen door extreem hoge tarieven te hanteren? Pleit dit niet voor specialisten in loondienst en apothekers in een abonnementensysteem? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de genoemde constructies niet. Onder de huidige bekostiging (per 2012) van medisch specialisten worden alle door medisch specialisten te declareren tarieven voor geleverde zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgesteld. Tevens geldt een honorariumomzetplafond per individuele instelling, zodat het totaal aan door medisch specialisten gedeclareerde honorariumtarieven per instelling nooit boven het vooraf gestelde macroplafond kan uitkomen. Het omzetplafond medisch specialisten geldt per instelling (ziekenhuis of zbc) voor de werkzaamheden van alle vrijgevestigd medisch specialisten in die instelling.
Apothekers kunnen niet zomaar extreem hoge tarieven in rekening brengen. Zorgverzekeraars en apotheekhoudenden maken immers afspraken over de tarieven en de prijzen van geneesmiddelen. De contracteergraad voor het jaar 2012 is erg hoog. Ten aanzien van de tariefafspraken voor het jaar 2012 hanteerden zorgverzekeraars als uitgangspunt een budgettair neutrale overgang naar de situatie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen. Dit betekent feitelijk een daling van de tarieven bij een oplopende zorgvraag.
Deze beheersingsmechanismen in acht genomen zie ik niet in waarom een en ander zou pleiten voor specialisten in loondienst of een verplicht abonnementssysteem voor apothekers, te meer omdat apotheekhoudenden en zorgverzekeraars ook andere bekostigingswijzen, waaronder een abonnementstarief, kunnen afspreken voor door de Nederlanders Zorgautoriteit vastgestelde zorgprestaties.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat zorgverzekeraars niet zeggen te weten hoeveel zorggeld wordt uitgekeerd aan eigenaren van klinieken? Hoe kunnen verzekeraars in een liberaal zorgstelsel toezicht houden op de doelmatigheid als er zonder hun weten links en rechts zorggeld weglekt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het niet zorgwekkend dat zorgverzekeraars niet weten hoeveel er wordt uitgekeerd aan eigenaren van klinieken. De wijze waarop zorgaanbieders zich financieren is een zaak van de zorgaanbieder zelf. Zorgverzekeraars hoeven geen inzicht te hebben in alle kostencomponenten van de zorgaanbieder zoals toeleveranciers, rentes en lonen. Dit kan wel een onderwerp van gesprek worden indien de zorgverzekeraar tijdens onderhandelingen met een zorgaanbieder constateert dat de zorgaanbieder te veel vraagt voor zijn aanbod. Ook de kapitaallasten zoals rente kunnen dan onderwerp van gesprek worden. Als de zorgverzekeraar tot de conclusie komt dat de zorgaanbieder te duur is, dan kan de verzekeraar besluiten niet bij die zorgaanbieder in te kopen. Op deze wijze kunnen de zorgverzekeraars de kosten en de doelmatigheid in hun eigen hand houden.
Hebben belangen of eisen van (potentiële) investeerders een rol gespeeld bij het afstoten van zorg door streekziekenhuizen, zoals in Dokkum? Deelt u de mening dat zoiets volstrekt onwenselijk zou zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat er een verband zou zijn tussen potentiële investeerders en het afstoten van zorg door streekziekenhuizen, zoals in Dokkum. Ik heb geen overzicht van de mate waarin investeerders betrokken zijn bij streekziekenhuizen. In dit verband wijs ik er op dat er voor streekziekenhuizen verschillende redenen kunnen zijn zich te specialiseren in datgene waar zij goed in zijn en dus ook sommige zorg af te stoten. Over het algemeen zullen banken en andere kapitaalverschaffers financiering verstrekken voor die projecten die zij het meest kansrijk achten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat maatschappen van medisch specialisten zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering? Zo nee, waarom niet?
Maatschappen en specialisten BV’s leveren medisch specialistische zorg. Zij zijn echter geen instelling voor medisch specialistische zorg als in artikel 1.2 Uitvoeringsbesluit WTZi, dat is het ziekenhuis waarin ze werken. Hierdoor vallen zij niet onder de WTZi en daarmee dus niet onder het winstverbod. Alleen als de maatschap of de specialisten BV zelf een kliniek exploiteert die verzekerde zorg levert, valt deze onder de WTZi en het winstverbod.
De plannen voor een tv-serie over pleegkinderen die hun pleegouders kiezen |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Hoe oordeelt u over de plannen die Talpa en Jeugdzorg Nederland hebben om een tv-serie1 te maken waarin kinderen hun pleegouders gaan kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb mij laten informeren door de verantwoordelijke partijen. Ik heb begrepen dat het bestuur van Jeugdzorg Nederland van mening is dat het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – onvoldoende waarborgen biedt en daarom niet passend is. Hieruit blijkt voor mij dat ik erop kan vertrouwen dat Jeugdzorg Nederland zorgvuldig omgaat met de positie van pleegkinderen en extra aandacht heeft voor hun privacy. Overigens hebben Jeugdzorg Nederland en ik ook kennis genomen van recente berichten in de media dat de plannen van Talpa van de baan zouden zijn. Dit bericht kon echter nog niet bevestigd worden.
Bent u van mening dat kinderen die pleegouders nodig hebben in een fortuinlijke positie zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In principe horen kinderen op te groeien in het eigen gezin en zijn ouders eerst verantwoordelijke voor het opvoeden en verzorgen van hun kinderen. Soms zijn ouders niet of onvoldoende in staat om deze verantwoordelijkheid te dragen. Als het kind niet meer thuis kan wonen, is pleegzorg het beste alternatief omdat het kind dan in een normale gezinssituatie terecht komt. Pleegzorg is een second best oplossing waarin kinderen in de regel gezond en evenwichtig opgroeien tot volwaardige burgers in de samenleving. Ik zou dat niet als een fortuinlijke positie omschrijven.
Is er sprake van een vrije keuze voor dit programma van de deelnemende kinderen? Zo ja, welke vrije keuze hebben zij om niet opgevoed te kunnen worden door hun eigen ouders? Zo neen, wat vindt u ervan dat Jeugdzorg Nederland deze kinderen inzet voor het werven van pleegouders?
Pleegzorgaanbieders zetten regelmatig kinderen in om pleegouders te werven. Een voorbeeld was de Sire-reclame met de slogan «Je mag van een kind niet verwachten dat het zichzelf opvoedt als de ouders dat even niet kunnen». Pleegzorgaanbieders plaatsen ook regelmatig advertenties met kinderen in lokale bladen, als een manier om nieuwe pleegouders te werven. Er zijn veel nieuwe pleegouders nodig en daarvoor is inzet van brede media vereist om een grote groep mensen te kunnen bereiken. Uiteraard houden pleegzorgaanbieders altijd rekening met de integriteit van het kind.
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is Jeugdzorg Nederland in gesprek met Talpa over een aangepast format. Ik kan over de opzet van het programma dus nog geen uitspraken doen.
Is de procedure van drie keer een weekend logeren ook gebruikelijk voor kinderen die zonder het tv-format van Talpa pleegouders zoeken? Zo neen, wat vindt u ervan dat deze situatie gecreëerd wordt?
Afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau wordt een pleegkind zoveel als mogelijk bij het proces van matching betrokken. Bij voorkeur biedt de pleegzorgaanbieder de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere pleeggezinnen. Deze pleeggezinnen zijn dan wel eerst via een zorgvuldig traject voorgeselecteerd door de pleegzorgaanbieder. Bij deze voorselectie houdt de pleegzorgaanbieder rekening met alle relevante omstandigheden rondom het pleegkind. Als een pleegkind kan kiezen uit voorgeselecteerde pleeggezinnen is de kans op een geslaagde matching namelijk veel groter. Dit gebeurt door het bezoeken van de geselecteerde pleeggezinnen of door een weekend bij hen te logeren. Zoals gezegd kan ik nog geen oordeel vellen over het programma aangezien het format nog niet vast staat.
Bent u van mening dat het vinden van pleegouders via een tv-programma de zorgvuldigheidseisen van een procedure om een kind te koppelen aan pleegouders bevordert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Aan het matchen tussen pleegkind en pleeggezin worden hoge zorgvuldigheidseisen gesteld. Daarnaast moet zorgvuldig omgegaan worden met de privacy van kind en pleegouders. Het lijkt mij niet eenvoudig om een format te vinden waarin aan beide elementen recht wordt gedaan, maar ik kan pas een oordeel hebben over het tv-format als dat definitief vorm heeft gekregen.
Is het mogelijk dat de privacy van de kinderen geschonden wordt, en mogelijk ook voor de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht eraan dat de privacy van de kinderen gerespecteerd wordt. Normaal gesproken hebben ouders een rol in de bescherming van de privacy van hun kind. Als ouders deze rol onvoldoende of niet kunnen vervullen, dient de pleegzorgaanbieder dit voor het pleegkind scherp voor ogen te houden. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vertrouw ik erop dat Jeugdzorg Nederland zeer zorgvuldig omgaat met de positie van pleegkinderen en voldoende aandacht heeft voor hun privacy.
Deelt u de stelling dat kinderen die in een kwetsbare positie verkeren tentoongesteld worden ten behoeve van kijkcijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid er voor te zorgen dat kinderen die pleegouders nodig hebben niet tentoongesteld worden in een tv-serie van Talpa? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven gaat Jeugdzorg Nederland in gesprek met Talpa om te komen tot een aangepast format zodat het belang van de kinderen gewaarborgd is. Het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – biedt onvoldoende waarborgen en is daarom niet passend. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is er een tekort aan pleeggezinnen en is door betrokkenen beoogd pleegzorg op een positieve manier via een TV-programma onder de aandacht te brengen. Ik kan geen oordeel geven over het tv-programma zolang het definitief format niet bekend is.
Hoe oordeelt u over de bereidheid van Bureau Jeugdzorg om deel te nemen aan een programma waarin kinderen publiekelijk moeten kiezen voor hun pleegouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat Jeugdzorg Nederland het belang van kinderen in de jeugdzorg dient, wanneer zij bereid is ze in tv-series te laten kiezen voor pleegouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er naar een andere wijze gekeken moet worden voor het oplossen van de wachtlijstproblematiek dan het werven van pleegouders via televisie? Zo ja, welke andere middelen gaat u inzetten om de wachtlijsten aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
De werving en selectie van pleegouders is een verantwoordelijkheid van de pleegzorgaanbieders. Zij gebruiken verschillende media om de werving van pleegouders kracht bij te zetten, onder andere de mogelijkheid van televisie. Televisie is een sterk medium met een groot bereik dat bij goede inzet de beeldvorming over pleegzorg kan versterken en een bijdrage kan leveren bij de werving van nieuwe pleegouders.
Bent u van mening dat Talpa dit programma maakt voor kinderen of voor kijkcijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet de aangewezen persoon om een uitspraak te doen over de beweegredenen van Talpa in deze kwestie.
Tv-uitzending waarin kinderen hun toekomstige pleegouders kunnen kiezen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over het Mediabedrijf Talpa dat, samen met Spirit, voorbereidingen treft voor een tv-uitzending waarin kinderen hun toekomstige pleegouders kunnen kiezen?
Ja. Overigens hebben Jeugdzorg Nederland en ik ook kennis genomen van recente berichten in de media dat de plannen van Talpa van de baan zouden zijn. Dit bericht kon echter nog niet bevestigd worden.
Deelt u de mening dat het proces van matching van een kwetsbaar kind een zorgvuldig proces is, dat ook emotionele druk legt op het kind?
Pleegzorgaanbieders streven naar goede matching tussen pleegkind en pleeggezin. Bij voorkeur biedt de pleegzorgaanbieder de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere pleeggezinnen. De kans op een geslaagde matching is dan namelijk veel groter. Afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau wordt een pleegkind zoveel als mogelijk bij dit proces van matching betrokken. Het pleegkind wordt daarbij begeleid door professionals om emotionele druk zoveel mogelijk te beperken. Er zijn echter regio’s waar een tekort is aan pleeggezinnen waardoor kinderen niet in een pleeggezin geplaatst kunnen worden, laat staan dat ze kunnen kiezen. Daarom blijft het nodig om op allerlei manieren, dus ook via de media, aandacht te vragen voor het belang van pleegzorg.
Deelt u voorts de mening dat het proces van matching van een kwetsbaar kind met (potentiële) pleegouders zich daarom niet leent voor vulling van een amusementsprogramma?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven willen Jeugdzorg Nederland en Talpa het onderwerp pleegzorg op een positieve manier via een TV-programma onder de aandacht brengen. Een belangrijke reden hiervoor is het tekort aan pleeggezinnen. Het doel van een TV-programma is om dit probleem onder de aandacht te brengen. Dit onderwerp leent zich naar mijn mening niet voor een amusementsprogramma. Dat is ook de mening van Jeugdzorg Nederland, die tot de conclusie is gekomen dat het format niet strookt met de voorwaarden voor daadwerkelijke uitzending, zoals het waarborgen van de integriteit van de deelnemers en de belangen van het pleegkind.
Kunt u toezeggen dat u zich in deze kwestie zult mengen en grenzen zult stellen aan dit «commercieel exploiteren van kinderleed»? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mij laten informeren door de verantwoordelijke partijen. Ik heb begrepen dat het bestuur van Jeugdzorg Nederland van mening is dat het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – onvoldoende waarborgen biedt en daarom niet passend is. Ik vertrouw erop dat Jeugdzorg Nederland zeer zorgvuldig omgaat met de positie van kwetsbare jongeren en extra aandacht heeft voor hun privacy.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomst van uw bemoeienis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het belangrijk is om meer pleegouders te krijgen en dat het een goede manier is om kinderen op te vangen?
Het is voor een kind beter om op te groeien in een normale gezinssituatie. Ik hecht daarom grote waarde aan pleegzorg als alternatief voor kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien. Als pleegzorg mogelijk is, vind ik dit een betere oplossing dan een residentiële instelling. Er is helaas nog steeds een groot tekort aan beschikbare pleeggezinnen. Ik hecht eraan om veel aandacht te besteden aan werving van pleegouders. Daarom is in 2011 de nieuwe campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» gestart. Vanaf 1 januari 2012 heeft Jeugdzorg Nederland deze campagne overgenomen. De campagne moet ertoe leiden dat meer pleegouders geworven worden.
Op welke wijze wilt u een bijdrage leveren aan het vergroten van animo om pleegouder te zijn?
Momenteel ligt het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders ter behandeling in de Eerste Kamer. In het wetsvoorstel zal de rechtspositie van pleegouders worden verbeterd. Daarnaast regelt het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2012 dat pleegvergoeding ongeacht het aantal pleegkinderen in het gezin expliciet vrijgesteld wordt van belasting.
Het bericht dat Belgische artsen frauderen met dossiers van asielzoekers |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een groep Belgische artsen en psychologen bewust fraude heeft gepleegd met de medische dossiers van honderden asielzoekers?1
Ja.
Zijn er bij u gevallen in Nederland bekend waarbij dergelijke frauduleuze handelingen zijn gepleegd door artsen, psychologen en psychiaters? Zo ja, kunt u ons daarover per ommegaande informeren? Zo nee, deelt u de mening dat het de moeite waard zou zijn om hier nader onderzoek naar te verrichten?
In het Nederlandse vreemdelingenbeleid wordt de gezondheidssituatie van vreemdelingen die om verblijf op medische gronden vragen beoordeeld door het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND aan de hand van informatie van de behandelend arts(en) en eventueel een medisch onderzoek door de medisch adviseur van het BMA. De informatie die het BMA van de behandelend arts(en) ontvangt, wordt kritisch gewogen en beoordeeld. In voorkomende gevallen kan dit ertoe leiden dat het BMA een derde onafhankelijke (medisch) deskundige inschakelt. In die zin doe ik al het mogelijke om fraude te voorkomen en te onderkennen.
Deelt u de mening dat als is gebleken dat asielzoekers hebben gelogen dit zou moeten leiden tot het intrekken van de verblijfsvergunning en tot uitzetting, en dat ook naar betrokken medici handhavend zou moeten worden opgetreden?
Wanneer een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die hebben geleid tot vergunningverlening kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken. Dit is niet anders in het geval van onjuiste verklaringen of het achterhouden van relevante gegevens over de medische omstandigheden. Op medici is het tuchtrecht van toepassing.
Problemen bij de opleiding tot ambulancebroeder |
|
Attje Kuiken (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studie medisch hulpverlener op losse schroeven»?1
Ja.
Hoe kan het dat een sector om een bepaalde opleiding vraagt en vervolgens geen stageplaatsen kan of wil aanbieden?
De ziekenhuizen hebben bij de ontwikkeling van de opleiding medisch hulpverlener aangegeven dat zij behoefte hebben aan deze opleiding en zijn enthousiast over de opleiding medisch hulpverlener.
De sector geeft aan dat de nieuw opgeleiden nog wel plaats moeten vinden op de werkvloer. Nu het aantal aanmeldingen van studenten voor deze opleiding de verwachtingen overtreft, is het ingewikkelder geworden. Het aantal aangeboden stageplaatsen is daarmee onvoldoende voor het aantal studenten. De hogescholen en het werkveld hebben elk jaar overleg over het aantal toe te laten studenten. Afgelopen jaar is de instroom van het aantal studenten van 90 plaatsen naar 75 plaatsen teruggebracht.
Voor de ambulancesector en de spoedeisende hulp in de ziekenhuizen is daarbij het vraagstuk van de juridische inbedding van de afgestudeerden van de opleiding medisch hulpverlener rond de bevoegdheden in de voorbehouden handelingen relevant. Daarover wordt met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de hogescholen, de ziekenhuizen en de ambulancesector gesproken, met als doel op zo kort mogelijke termijn doch in ieder geval (ruim) voordat de studenten zijn afgestudeerd en de arbeidsmarkt betreden, zij een volwaardig eigenstandig beroep in de zorg kunnen uitoefenen. Hierbij is, voor zover mogelijk, een breed gedragen advies vanuit de sector noodzakelijk.
Deelt u de mening dat de student nu de dupe wordt en het tekort aan medisch hulpverleners niet slinkt en dat deze situatie ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem voor de student zo snel mogelijk op te lossen?
Ja, die mening deel ik. Onzekerheid voor studenten over de toekomst van de beroepsuitoefening is altijd ongewenst, ook in het geval van de opleiding medisch hulpverlener. Ik heb in de beantwoording van vraag 2 aangegeven dat het ministerie in gesprek is met het veld over de noodzaak en mogelijkheden van juridische inbedding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Om zorg te dragen voor voldoende stageplaatsen is de opleiding medisch hulpverlener vanaf het collegejaar 2012–2013 opgenomen in het Stagefonds. Het Stagefonds maakt het mogelijk dat zorginstellingen die stageplaatsen realiseren voor deze studenten een bijdrage krijgen voor de kosten van de stagebegeleiding. Ik ga er vanuit dat de opname in het Stagefonds zijn vruchten zal afwerpen wat betreft het positief beschikbaar stellen van stageplaatsen. Gelet op het feit dat de opleiding pas recent is opgenomen in het fonds zijn op dit moment hierover nog geen resultaten bekend.
De ziekenhuizen hebben tevens initiatief genomen om in samenwerking met de hogescholen zowel de inbedding als overige organisatorische problemen gezamenlijk op te pakken. Zo wordt het beroepsbeeld nader gespecificeerd en wordt binnen de zorginstellingen nader naar passende stages gezocht.
Niet functionerende psychiater/artsen die bij disfunctioneren jaren door kunnen werken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waarin schokkende verhalen over een niet-functionerende psychiater aan de orde kwamen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de verhalen van personeel, familie en patiënten naar voren komt dat de psychiater een schrikbewind voerde en zijn gang kon gaan, en zelfs personeel en de familievertrouwenspersoon adviseerde de familie uit angst geen klacht in te laten dienen? Wat zegt dit over de sfeer op de afdeling en het gevoel van veiligheid van de patiënten?
Ik ben bekend met de uitzending en de hierin vertelde verhalen van personeel, familie en patiënten over hun gebrekkige samenwerking met de betreffende psychiater. Ik onderken ook het belang van een veilige werk- en behandelsfeer voor personeel, patiënten en hun familie. Dit is voor mij onlosmakelijk verbonden met goede zorg op maat. Dat is ook de reden dat het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet in de toekomstige verplichting voor ggz-instellingen tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp). De landelijk nu al beschikbare patiëntvertrouwenspersoon (pvp) is op basis van zijn overeenkomst met een ggz-instelling gebonden aan geheimhouding. Dat betekent dat deze pvp onafhankelijk is in zijn functioneren en wanneer nodig een melding kan doen bij de IGZ in het geval van eventuele misstanden. Er wordt in dergelijke gevallen een zogenaamde signalering gedaan op basis van onderbouwde feiten. Dit zou voor een Raad van Bestuur van een ggz-instelling aanleiding moeten zijn om te komen tot een passende oplossing voor de geconstateerde problemen, zodat er alsnog een veilige werk- en behandelsfeer wordt gecreëerd.
Overigens heb ik begrepen dat Lentis maatregelen heeft getroffen binnen de behandelafdeling en dat de betreffende psychiater niet meer werkzaam is in deze instelling. Het is aan de IGZ om, als toezichthouder, wanneer nodig aanvullende maatregelen te treffen om herhaling van eventuele misstanden te voorkomen.
Is u bekend dat het bestuur van de desbetreffende instelling inmiddels een verbeterplan heeft opgesteld? Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betrokken bij advisering ter verbetering en controle op resultaat?
Ja. De instelling heeft de IGZ geïnformeerd over het verbeterplan. Een inspectiebezoek d.d. 5 juli jl. gaf geen aanleiding tot aanvullende maatregelen. De IGZ blijft nauwlettend toezicht houden op de uitvoer en implementatie van dit plan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een tv-programma nodig is om het disfunctioneren van een arts voor een nieuwe werkgever aan het licht te brengen?
Ja. Het is belangrijk dat werkgevers zelf onderzoek doen naar nieuwe werknemers voordat zij deze aannemen. Hierbij dient aandacht te zijn voor het functioneren van de potentiële nieuwe werknemer in het verleden. Bijvoorbeeld door referenties te vragen, maar vooral ook door na te gaan of de rechter tuchtmaatregelen heeft opgelegd of dat de IGZ bevoegdheidsbeperkende maatregelen heeft opgelegd. Werkgevers kunnen dit vanaf 1 juli 2012 nagaan in het BIG-register.
Daarbij vind ik het belangrijk dat collega-artsen ook hun verantwoordelijkheid nemen bij disfunctioneren. De beroepsgroep is primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Binnen de medische beroepsgroep wordt hard gewerkt aan het bespreekbaar maken van disfunctioneren. Ik vind het belangrijk dat alle beroepsorganisaties beschikken over gedragsregels in het kader van het bespreekbaar maken van disfunctioneren en zal daarover met de betreffende beroepsorganisaties in gesprek treden.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dat artsen, na falend handelen, gewoon hun gang kunnen gaan, wat voor patiënten niet inzichtelijk is?2
Ja. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 11.
Klopt het bericht dat een niet functionerende orthopedisch chirurg, de heer C. de B., nog steeds in het BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) staat en zijn werk op ieder moment kan oppakken?3
Het klopt dat de heer de B. staat ingeschreven als orthopeed in het BIG-register. Alleen de rechter kan besluiten een BIG-registratie in te trekken. De IGZ heeft de afspraak met de heer C. de B. dat hij gedurende de looptijd van alle onderzoeken – waaronder nu nog tuchtprocedures – niet als orthopeed aan de slag gaat. In het najaar rondt de inspectie haar eigen onderzoek naar het functioneren van de heer C. de B. af. Wanneer de rechter besluit tuchtmaatregelen op te leggen aan de heer C. de B. zal dit in het BIG-register worden gepubliceerd.
Vindt u het wenselijk dat een arts, zoals de voornoemde heer, die aantoonbaar faalt, tot op de dag van vandaag nog in het BIG-register staat en de fouten en zijn slechte staat van dienst voor zorgconsumenten niet inzichtelijk zijn?
Het doorhalen van een BIG-registratie is een ingrijpende maatregel, voorbehouden aan de tuchtrechter. Overigens worden alle maatregelen van het tuchtcollege, met uitzondering van een waarschuwing, vanaf 1 juli jl. aangetekend in het BIG-register, zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ kan hangende een tuchtprocedure een onderzoek instellen naar het functioneren van een betrokken zorgprofessional in relatie tot de patiëntveiligheid. In het geval van de heer C. de B. is de afspraak gemaakt dat hij gedurende de looptijd van alle onderzoeken – waaronder nu nog tuchtprocedures – niet als orthopeed aan de slag gaat.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, ondanks (of juist door) huidige regels en procedures, artsen die fouten maken heel lang hun gang kunnen gaan, totdat er wordt ingegrepen en informatie openbaar wordt?
Ik verwijs u verder naar het antwoord op de vragen 10 en 11.
Is er een manier denkbaar waarop een psychiater/arts zich verplicht toetsbaar opstelt, hangende een onderzoek naar het functioneren, zodat herhaling kan worden voorkomen?
Bij twijfels over het functioneren van een zorgprofessional – bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding – stelt de IGZ onderzoek in. De IGZ beoordeelt of het functioneren van de desbetreffende zorgprofessional een risico is voor de patiëntveiligheid. Tijdens dit onderzoek moet een zorgprofessional zich toetsbaar opstellen. Wanneer de betreffende professional dat niet doet, weegt de IGZ de houding van de professional mee in haar oordeel dat gericht is op de borging van de veiligheid en kwaliteit van de zorg.
Overigens is de onder toezicht gestelde op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht de IGZ die informatie te geven die nodig is voor houden van toezicht. Indien de betreffende professional onvoldoende meewerkt kan de toezichthouder de gewenste informatie vorderen. Dit is juridisch afdwingbaar.
Daarnaast kan de IGZ – in geval van een zelfstandig gevestigde professional – een bevel geven indien de professional niet, onvoldoende of op onjuiste wijze verantwoorde zorg levert en aan kwaliteitsbewaking doet (artikel 40 wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).Dit bevel is van kracht totdat er waarborgen zijn dat de praktijkvoering van de betrokken zorgprofessional geen gevaar oplevert voor de patiëntveiligheid.
Op welke manier gaat u voorkomen dat artsen die zich niet gedragen, of – erger nog – zich misdragen en grote fouten maken, jaren door kunnen werken, totdat er een tuchtrechtuitspraak of uitspraak van de IGZ ligt? Op welke manier wordt hier rekening gehouden met het gevoel van patiënten die slachtoffer zijn van een medische fout of misdragingen van een arts en de bescherming van nieuwe patiënten?
Zoals in de brief over het tuchtrecht4 aangegeven zal in de Kaderwet tuchtprocesrecht de mogelijkheid worden opgenomen tot het treffen van een voorlopige voorziening (bijvoorbeeld schorsing). Daardoor kan bij een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten waardoor het algemeen belang zeer ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad, aan de BIG-geregistreerde zorgverlener een voorlopige bevoegdheidsbeperking worden opgelegd totdat er een definitieve uitspraak is. Zoals in deze brief aangegeven wil ik tevens andere mogelijkheden onderzoeken om vooruitlopend op een tuchtuitspraak de zorgverlener te kunnen beperken in de uitoefening van zijn beroep. Ik kom hierover na de zomer met voorstellen naar uw Kamer.
Deelt u de mening dat het BIG-register en de IGZ momenteel niet voldoen in het voorzien van relevante informatie over het functioneren van artsen/behandelaren voor zorgconsumenten? Deelt u voorts de mening dat er voor zorgconsumenten een herkenbare site moet komen, waarop voor patiënten relevante informatie over artsen/ behandelaren te vinden is? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u er dan aan doen om relevantie informatie over het functioneren van artsen/behandelaren voor zorgconsumenten inzichtelijk te maken?
Met de recente wetswijziging van de Wet BIG5 heb ik de mogelijkheden uitgebreid om bevoegdheidsbeperkende maatregelen openbaar te maken. Sinds 1 juli 2012 kan iedereen kennis nemen van alle tuchtmaatregelen – behalve de waarschuwing – opgelegd door de tuchtrechter en van de bevoegdheidsbeperkingen die door de IGZ zijn opgelegd. Deze publiceer ik op http://www.bigregister.nl/zoeken/zoekenopbevoegdheidsbeperking. Hiermee beoog ik meer openheid en transparantie te bewerkstelligen. Het openbaar maken van bevoegdheidsbeperkende maatregelen zorgt ervoor dat zorgconsumenten, collega’s en werkgevers beter zicht krijgen op het functioneren van BIG-geregistreerde zorgprofessionals. Door de openbaarheid heeft de zorgconsument meer inzage in het functioneren van beroepsbeoefenaren en is hij beter in staat dan voorheen om ervoor te kiezen om van de diensten van bepaalde zorgprofessionals geen gebruik te maken.
De uitslag van het referendum over de cao VVT (verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorgorganisaties) |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat 96 procent van de meer dan 20 000 deelnemers aan het referendum over de cao VVT heeft tegengestemd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Daar heb ik geen verklaring voor. De berichtgeving over het onderzoek is daarvoor trouwens ook te summier.
Deelt u de mening dat 20 000 deelnemers aan het referendum een hoge opkomst is? Hoe verklaart u de animo om mee te doen aan het referendum?
Mijn mening over de cao-VVT is eigenlijk niet relevant, want ik zit noch aan de cao-tafel, noch maak ik deel uit van de achterban van een der cao-partijen. In mijn brief van 3 juli naar aanleiding van uw vraag over de winst in de care bij de regeling der werkzaamheden van 12 juni ben ik al op de nieuwe cao-VVT ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar die brief.
Vindt u het in het belang van de VVT-sector dat er zo weinig draagvlak is voor de cao?
Ik vind het van belang dat een cao volgens de regels die daarvoor gelden, in zowel het arbeidsrecht als in het verenigingsrecht, tot stand komt.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er een cao VVT komt, die meer gedragen is door de mensen die onder de cao moeten werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder wijs ik op het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 van de vragenset van het lid Wolbers over het grote gebruik van flexwerkers in de zorg. Daarin kom ik ook terug op uw, inmiddels verworpen, motie 161.
Hoe gaat u om met de motie Leijten/Voortman?2
Die heb ik ter kennis gebracht van mijn collega op SZW.
Hoge frequentie en duur separeren van psychiatrische patiënten |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Erasmus MC «Coercive Interventions during Inpatient Psychiatric Care Patient's preference, prevention and effects» waarop Irina Georgieva is gepromoveerd en dat op 18 juni 2012 door het Erasmus MC is gepresenteerd?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek is gefinancierd door uw ministerie? Zo ja, wat is de onderzoeksopdracht?
Het onderhavige onderzoek is niet in opdracht van het Ministerie uitgevoerd en is niet gefinancieerd via de begroting van VWS.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van dit onderzoek dat in Nederland psychiatrische patiënten te vaak en te lang in de separeercel gezet worden?
De conclusie van onderhavig onderzoek is gebaseerd op bestaande en bij mij bekende gegevens. Vanuit dat perspectief is reeds in 2006 een traject in gang gezet om het aantal separaties terug te dringen. Een daling van het separatiecijfer is zichtbaar. In de afgelopen zes jaar heeft het veld goede alternatieven ontwikkeld om dwang- en drangtoepassingen te voorkomen. Er is een cultuurverandering zichtbaar in de GGZ maar verdere verbetering is noodzakelijk.
Wat uit de afgelopen jaren duidelijk is gebleken is dat het terugdringen van dwang en drang een samenspel van meerdere interventies, bejegening en omgevingsfactoren is, waarmee maatwerk voor de patiënt mogelijk wordt. Het Bestuurlijk Akkoord GGZ dat ik op 18 juni 2012 met de sector heb gesloten (TK 2011/2012, 25 424 nr. 183) is derhalve een bekrachtiging daar waar het de afspraken over terugdringen van dwang en drang betreft. Dit betekent dat dwang en drang alleen als ultimum remedium en zo kort mogelijk wordt toegepast. Er mag geen sprake meer zijn van eenzame insluiting en tijdens een separatie is er altijd persoonlijk contact tussen patiënt en zorgaanbieder. Ook mag er geen substitutie optreden tussen het verminderen van separaties en andere dwangtoepassingen. Het terugdringen van dwang en drang is onderdeel van het integrale GGZ-beleid van de instelling. Om de zorgteams te ondersteunen bij complexe zorgvragen die uit kunnen monden in het opleggen van langdurige dwang en drang is sinds dit jaar de interne en externe consultatie als norm door GGZ Nederland geïntroduceerd. De IGZ ziet hierop toe. Dit draagt bij aan veilige zorg en verdere professionalisering van de zorgverleners.
Wat is volgens u de oorzaak van het grote verschil in duur van de separeren (63 uur in Nederland) ten opzichte van andere landen (6,6 uur in Duitsland, 3 uur in Noorwegen)?
Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag naar de oorzaak van de verschillen tussen de situatie in Nederland en elders. Verschillen in onderzoeken maken een vergelijking vaak niet mogelijk. Dit compliceert een betrouwbare internationale vergelijking.
Dwangtoepassingen vinden in veel Europese landen plaats. Veelal gaat het om dwangmedicatie, fixatie en separeren. De situatie per land verschilt enorm, zowel wat betreft de soorten dwangmiddelen die zijn verboden en toegestaan, als de wijze waarop dit in verschillende wetgevingen is verankerd.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek dat er een bewustwordingsproces en cultuurverandering nodig is onder behandelaars omdat, wanneer behandelaars beter geschoold en getraind zijn op het gebied van dwangbehandelingen, de duur van het separeren kan worden teruggebracht van 40% naar 0,1% van de tijd? Wat kunt u betekenen om de scholing en training van medewerkers op het gebied van dwangmaatregelen te verbeteren? Welke rol ziet u hierin voor de sector?
Ik kan mij vinden in de conclusie van het onderzoek dat meer bewustzijn en een cultuurverandering kan leiden tot een vermindering van de duur van het separeren. De teruggang van 40% opnameduur separatie naar 0,1 %, zoals genoemd in het onderzoek van het Erasmus MC, is gevonden na introductie van een 1 op 1 begeleidingsprogramma op een afdeling met patiënten met ernstige borderline persoonlijkheidsstoornissen. Deze bevinding is niet generaliseerbaar over andere afdelingen c.q. projecten.
De zorgsector en werkgevers zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de scholing en trainingen van behandelaars en verpleegkundigen in de GGZ. Ook daar waar het dwang en drang betreft. Het is aan hen om het opleidingsprofiel actueel te houden aan de praktijk en ontwikkelingen op gebied van ontwikkelde alternatieven daarin mee te nemen. GGZ Nederland is gestart om het beroepsprofiel van verplichte zorg voor verpleegkundigen niveau 4 en 5 aan te passen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat op 29 februari 2012 inderdaad het traject gestart is om een Multidisciplinaire Richtlijn en een normenkader voor Dwangmaatregelen in de psychiatrie te gaan opstellen, zoals veldpartijen dit eerder in een brief aan u hebben gecommuniceerd? Zo ja, klopt het dan dat men momenteel in de literatuurresearchfase is? Zo nee, waarom is er nog geen start gemaakt met dit traject?
Veldpartijen zijn inderdaad gestart met het traject voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn «Dwang en drang» (MDR). De richtlijncommissie die de MDR gaat ontwikkelen is samengesteld. Na de zomer start de bijeenkomst voor de inhoudelijke discussie en vormgeving van de MDR. De planning is om eind 2013 een te autoriseren MDR gereed te hebben.
Deelt u de mening dat dit onderzoek meegenomen zou moeten worden bij de opstelling van de Multidisciplinaire Richtlijn Dwangmaatregelen en het normenkader? Zo ja, wat kunt u er aan doen om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel het aan veldpartijen is om op basis van nieuwe relevante inzichten de vigerende richtlijnen aan te passen dan wel nieuwe richtlijnen te ontwikkelen, acht ik het onderzoek relevant. Ik zal partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de MDR actief op onderhavig onderzoek wijzen.
Kan er nu al gelijk actie worden ondernomen om patiënten vaker aan te laten geven welke vorm van behandeling zij wensen in het geval van een crisis, conform eén van de aanbevelingen uit het rapport? Ziet u hier een rol voor uzelf of voor de sector weggelegd? Zo ja, welke? Dient wet- en regelgeving aangepast te worden om meer aandacht aan de wensen van de patiënt te kunnen besteden, of juist niet? In hoeverre biedt het wetsvoorstel Verplichte ggz hierbij uitkomst en wanneer kan de nota naar aanleiding van het verslag binnenkort worden verwacht in verband met de verdere behandeling?
Ik vind het van belang om de patiënt nadrukkelijk bij zijn behandeling te betrekken, voor zover de patiënt daartoe in staat is. In de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen bestaat al de mogelijkheid om een zelfbindingsverklaring op te stellen. De zelfbindingverklaring is bedoeld voor patiënten die lijden aan chronische psychiatrische stoornissen, waarbij periodes waarin deze patiënten nagenoeg vrij zijn van symptomen zich afwisselen met periodes van ziekte. In een periode waarin de patiënt vrij is van symptomen kan hij met zijn behandelaar een zelfbindingsverklaring opstellen. In de zelfbindingsverklaring kan de patiënt zelf van tevoren aangeven wat hij vindt dat er moet gebeuren wanneer het weer minder goed met hem gaat en naar aanleiding van welke omstandigheden de patiënt wil worden opgenomen en behandeld, ook als hij dat dan niet meer wil. Een zelfbindingsverklaring kan alleen leiden tot gedwongen opneming en behandeling als de rechter een zelfbindingsmachtiging heeft verleend op basis van de zelfbindingsverklaring.
Tevens wordt in de praktijk gewerkt met een crisiskaart, al dan niet voorzien van een daarbij behorend crisisplan. Op de crisiskaart geeft de patiënt aan hoe een crisis er bij hem uit ziet en welke hulp hij in geval van een crisis wel en welke hulp hij niet wil ontvangen. Verder geeft hij op de kaart aan met welke mensen hij welke afspraken heeft gemaakt over opvang tijdens de crisis. Alle bij de crisiskaart betrokken personen ondertekenen de kaart. Een dergelijke kaart is gebaseerd op de Wet op de geneeskundige behandelingsovereeenkomst (WGBO). Weigert iemand met een crisiskaart op het laatste moment mee te werken aan de uitvoering van de afspraken, dan houdt het daarmee op. Met de hierboven genoemde zelfbindingsmachtiging kunnen de afspraken wel tegen iemands wil worden uitgevoerd.
In het wetsvoorstel verplichte GGZ staat het verlenen van goede zorg op maat centraal. Als algemeen uitgangspunt is geformuleerd dat bij de voorbereiding, uitvoering, wijziging en beëindiging van verplichte zorg, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen en voorkeuren van betrokkene. Zo kan de patiënt in een zorgkaart zijn voorkeuren aangeven ten aanzien van de behandeling. Met name personen aan wie al eerder onvrijwillige zorg is verleend zullen eigen voorkeuren voor de soort medicatie, de wijze van toediening en het al dan niet toepassen van specifieke dwangmaatregelen hebben ontwikkeld.
Ik verwacht de nota naar aanleiding van het verslag van de Wet verplichte ggz tezamen met de nota van wijziging van de Wet verplichte ggz in het najaar naar uw Kamer te zenden.
Algemeen verbindendverklaring van de cao voor de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorgsector (VVT) |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in een recent plenair debat een motie ontraadde die de regering verzoekt de cao voor de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorgsector (VVT) niet algemeen verbindend te verklaren? Hoe verhoudt uw stelling dat dit procedureel onmogelijk is zich met de brief van het kabinet waarin wordt gesteld dat de regering algemeen verbindendverklaringen van cao's kan weigeren indien dit strijdig met het algemeen belang, specifiek het regeringsbeleid, wordt geacht? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb het ontraden van de motie gemotiveerd met het argument dat de procedure- en beleidsregels rond het algemeen verbindend verklaren het niet toelaten dat ik daar een rol in speel. Daarmee blijf ik in lijn met de door u genoemde brief. Ik lees daar dat de huidige procedure- en beleidsregels een «sturend avv» (zoals het in de brief wordt genoemd) niet toelaten.
Betekent de stellingname dat u het in het algemeen belang acht dat de cao voor de grootste sector in Nederland geen breed draagvlak kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het algemeen verbindend verklaren wordt ook gekeken naar de representativiteit van de aanvragers.
In dit geval zal de minister van SZW constateren dat bij de werkgeversorganisaties die het algemeen verbindend verklaren mede aanvragen, ongeveer 95% werkt van het totaal aantal werknemers in de sector. Verder zal hij zien dat aan werknemerszijde ongeveer 40% is vertegenwoordigd van de georganiseerde werknemers. Tot slot zal hij kennis kunnen nemen van een nader onderzoek van CNV Publieke Zaak waar uit blijkt dat er draagvlak voor deze cao is onder alle werknemers in de VVT-sector.
Wanneer de AbvaKaboFNV bezwaar aantekent tegen de aanvraag voor algemeen verbindend verklaring zal de minister van SZW ook kennis kunnen nemen van de inhoud van hun bezwaar.
Op basis van al deze gegevens zal hij vervolgens een besluit nemen. Dat besluit zal dan passen in het huidige avv-beleid van dit kabinet.
Acht de regering de doorgeslagen flexibilisering en werkdruk, alsmede de loondumping voor zorgmedewerkers en het ongemoeid laten van megasalarissen voor de bestuurders, in het algemeen belang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en mijn antwoord op uw vraag over deze cao uit de regeling der werkzaamheden van 12 juni 2012.
Verder wil ik u er op wijzen dat het kabinet de salarissen van bestuurders in de publieke en de semipublieke sector aanpakt via de WNT (wet normering topinkomens). Het wetsvoorstel daarvoor ligt op dit moment bij de eerste Kamer.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat over de door u ontraden motie wordt gestemd? Zo nee, waarom niet?3
Ja.
Noodstroom in ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sluipmoordenaar» loert op noodstroom ziekenhuizen?1
Ja
Kunt u de belangrijkste beweringen uit dit artikel, te weten dat de noodstroomvoorzieningen bij ziekenhuizen vaak verouderd zijn en niet toereikend zijn om de in de loop der tijd aangeschafte nieuwe, hoogtechnologische medische elektrische apparatuur in ziekenhuizen van de juiste voedingsspanning te voorzien, dat ziekenhuizen bij tests met noodstroomvoorzieningen bewust niet alle medische apparatuur mee laten draaien uit angst dat deze kapot zal gaan of beschadigd zal raken waardoor niet bekend is of en hoe deze werkt indien op noodstroomvoorziening aanspraak dient te worden gemaakt en dat er een grote kans is dat deze vaak dure apparatuur beschadigd raakt en kapot gaat indien van de noodstroomvoorziening gebruikt moet worden gemaakt, bevestigen? Zo ja, heeft u hiertegen actie ondernomen? Zo niet, bent u bereid de bevindingen uit het genoemde artikel te verifiëren en daarna zo nodig actie te ondernemen?
Het artikel geeft aan dat er problemen zijn rondom de noodstroomvoorziening van ziekenhuizen. Om de kwaliteit en veiligheid te waarborgen is het van belang dat de elektrische infrastructuur van goede kwaliteit is. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling zelf om ervoor te zorgen dat de apparatuur en de infrastructuur voldoet aan de eisen die de hedendaagse praktijk hieraan stelt.
Herkent u het signaal dat er op dit moment geen partij is die een totaaloverzicht heeft over de elektrische infrastructuur en dat de verantwoordelijkheid voor goed functionerende stroomvoorziening nu vaak onvoldoende is geborgd?
Nee, dit signaal herken ik niet. In de voortgangsbrief Nationale Veiligheid van juni 2009 aan de Tweede Kamer is aangekondigd dat de weerbaarheid van vitale sectoren tegen uitval van elektriciteit (en telecommunicatie) zou worden onderzocht. Eén van de vitale sectoren is de gezondheidszorg.
Het Platform voor Cybersecurity CPNI.NL heeft in opdracht van de ministeries van V&J en EL&I onderzoek gedaan naar de weerbaarheid van o.a. de gezondheidszorg bij langdurige uitval van elektriciteit (en telecommunicatie). De belangrijkste bevinding is dat de onderzochte sectoren – en dus ook de sector gezondheidszorg – zich bewust zijn van hun afhankelijkheid van elektriciteit respectievelijk telecommunicatie. Per sector en soms ook binnen de sector zit er verschil in de maatregelen die getroffen zijn om de weerbaarheid tegen uitval van elektriciteit en telecommunicatie te vergroten. In het algemeen lijken de sectoren voorbereid te zijn op voorstelbare gebeurtenissen, daar waar het gaat om grootschalige uitval van elektriciteit en telecommunicatie. In dit rapport zijn aandachtspunten en aanbevelingen opgenomen voor de zorgsector. Bijvoorbeeld dat instellingen en koepelorganisaties in de gezondheidszorg er op worden geattendeerd een aansluiting op de Nood Communicatie Voorziening (NCV) te realiseren en dat Raden van Bestuur worden betrokken bij het verhogen van de bewustwording op het gebied van «business continuity management» (BCM) en om een platform op te zetten voor kennis- en informatie-uitwisseling over BCM.
Hoe is bij ziekenhuizen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) het niet of ondeugdelijk werken van elektrische infrastructuur en elektrische apparatuur geregeld tijdens normaal bedrijf op het elektriciteitsnet, tijdens de omschakeling van elektriciteitsnet naar de noodstroomvoorziening en tijdens het bedrijf op de noodstroomvoorziening?
De Raad van Bestuur van het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de werking van de elektrische infrastructuur en de gevolgen hiervan als de werking te wensen overlaat.
Zijn er op dit moment normen of richtlijnen met betrekking tot noodstroomvoorziening die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij het toezicht hierop hanteert? Zo niet, bent u bereid deze tot stand te (laten) brengen?
Het organisatorische beheer van elektrische voorzieningen – waaronder de noodstroomvoorziening – ligt besloten in de NEN 1010. De inspectie betrekt in geval van een incident of calamiteit deze norm bij haar toezicht.
Het bericht dat ziekenhuisbestuurders nog altijd exorbitante vertrekpremies krijgen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 13 ziekenhuisbestuurders vorig jaar gezamenlijk 3,3 miljoen euro aan vertrekpremies hebben getoucheerd? Deelt u de mening dat dit een schandelijke verspilling is van geld dat ten goede zou moeten komen aan de zorg? Zo nee, waarom niet?1
Mijn reactie is dat het goed is dat het kabinet een voorstel voor een normeringswet heeft ingediend, TK 32600. Daarin worden ook de ontslagvergoedingen genormeerd.
Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat zelfregulering met betrekking tot de beloning van zorgbestuurders niet werkt? Zo nee, op grond waarvan beschouwt u de zakkenvullerij in de zorg als geslaagde zelfregulering?
Ik deel die mening niet. De zelfregulering in de vorm van het toepassen van de beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ) is eind 2009 in werking getreden. Hij geldt dus voor contracten die na die tijd zijn afgesloten. Mijn indruk is dat de contracten die in het artikel aan de orde komen, dateren van vóór die tijd.
Daarnaast geldt dat het kabinet al een wettelijke normeringsregeling heeft voorgesteld in de vorm van de WNT (wet normering topinkomens). Het wetsvoorstel daartoe ligt nu ter behandeling in de eerste Kamer.
Op grond waarvan is het toegestaan dat door de premiebetaler opgebracht geld wordt uitgegeven aan bonussen voor bestuurders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het toekennen van bonussen in de zorg is geen toestemming, vooraf noch achteraf, van het kabinet vereist. Het is tot nu toe nergens in regelgeving verboden. In de normeringswet, de WNT, moesten eventuele bonussen aanvankelijk binnen de norm voor het totale inkomen vallen. In het geamendeerde wetsvoorstel zoals dat inmiddels bij de Eerste Kamer ligt, zijn bonussen echter helemaal verboden.
Deelt u de mening dat het uitdelen van bonussen in de ziekenhuiszorg ongepast is, omdat van bestuurders – evenzeer als van verpleegkundigen – wordt verwacht dat zij hun werk goed doen? Zo nee, op grond waarvan vindt u bonussen in de ziekenhuiszorg gerechtvaardigd?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Overigens is het toekennen van een extraatje voor medewerkers die extra inzet tonen, een gebruikelijk instrument in het personeelsbeleid. Het gaat er daarbij om dat de maatvoering niet buiten proporties raakt. Ik wil er dan ook voor waarschuwen dat u mijn antwoord niet moet uitleggen als dat ik de medewerkers in de zorg een financieel complimentje misgun. Als dat maar binnen redelijke proporties ligt, moet dat kunnen.
Deelt u de mening dat zorgbestuurders onder dezelfde cao als het overige ziekenhuispersoneel dienen te vallen? Zo nee, wat maakt hen zo speciaal dat zij buiten het loongebouw zouden moeten opereren?
Het is aan sociale partners om de werkingssfeer van hun cao te bepalen. De BBZ is trouwens een extrapolatie van de cao-loongebouwen voor de functiezwaarte van bestuurders.
Wat is de opvatting van de zorgverzekeraars over deze ondoelmatigheid in de ziekenhuiszorg? Welke actie hebben zij ondernomen?
Zorgverzekeraars letten er bij hun inkoop van zorg op dat er concurrerende tarieven worden afgesloten. Zij beschikken over een set benchmarks omdat zij bij meerdere zogaanbieders zorg inkopen.
Op welke wijze gaat u optreden tegen de verantwoordelijken voor de 3,3 miljoen euro aan vertrekpremies? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt, zijn er geen formele regels overschreden. Het kabinet heeft al enige tijd een wetsvoorstel voor een normeringswet, de WNT (wet normering topinkomens) bij het parlement ingediend.
Het pubergesprek |
|
Karen Gerbrands (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe bent u gekomen tot het actieplan om pubers jaarlijks te laten praten met een arts?1
In het kader van het begrotingsakkoord 2013 investeert VWS extra in het bevorderen van een gezonde leefstijl van de jeugd. De middelen zullen worden ingezet op het versterken en intensiveren van bestaande programma’s, zoals JOGG, de gezonde schoolaanpak en de buurtsportcoaches. Dit wordt gecombineerd met een extra contactmoment voor adolescenten.
De vraag naar een extra adolescenten-contactmoment met een jeugdarts of jeugdverpleegkundige wordt breed gedragen. De Tweede Kamer heeft meermalen aangegeven belang te hechten aan een dergelijk contactmoment en ook in het veld is het nut hiervan onderstreept.
Deelt u de mening dat ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van hun kinderen?
Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen. Daarnaast kunnen ook anderen, zoals de school of de jeugdgezondheidszorg hierin een belangrijke rol vervullen.
Bent u van mening dat de al bestaande voorlichting over drugs, drank en fast-food tekort schiet?
Op dit moment werk ik, samen met relevante partijen, aan een omslag in het leefstijlbeleid. Ik wil preventie-activiteiten meer laten aansluiten bij de vraag en de belevingswereld van jongeren en meer de nadruk leggen op maatwerk in de adviezen in plaats van collectieve voorlichting. Daarom heb ik er ook voor gekozen om de massamediale campagnes te stoppen en zet ik via de «Impuls gezonde leefstijl jeugd» in op het vergroten van het bereik onder jongeren via sociale media voor het bevorderen van een gezonde leefstijl. Advies en voorlichting via een extra contactmoment met de jeugdgezondheidszorg sluit aan bij deze benadering.
Is een arts wel de geschikte persoon om met pubers te praten over problemen met ouders, vrienden en verliefdheid? Zo ja, waar baseert u dit op?
Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen zijn speciaal opgeleid om ouders en jongeren van 0–19 jaar te ondersteunen bij het opgroeien en de opvoeding.
Bent u ervan op de hoogte dat negen van de 10 pubers geen problemen hebben? Waarom moeten die toch op gesprek? Waarom niet adequate hulp bieden voor die ene puber die het nodig heeft?
Adolescenten ondergaan grote en snelle fysieke en sociaal-emotionele veranderingen. Adolescenten moeten in deze periode steeds vaker zelf verantwoordelijkheid nemen en leren omgaan met verleidingen in het dagelijks leven. Overgewicht en andere gewichtsgerelateerde problemen komen juist in deze leeftijdsfase vaker voor en de omgang met alcohol is bij een grote groep rond deze leeftijd zorgwekkend. Een extra contactmoment met een jeugdarts of jeugdverpleegkundige kan adolescenten ondersteunen bij de problemen of vragen die zij hebben, onder meer waar het gaat om hun leefstijl. Hiermee kan veelal worden voorkomen dat kleine vragen uitgroeien tot ernstige problemen. Laagdrempelige toegang voor iedere jeugdige en afstemming op de behoeften die er zijn, vind ik daarbij belangrijk. Waar grotere problemen blijken te spelen, is natuurlijk (aanvullende) adequate hulp belangrijk.
Er bestaat overigens geen verplichting tot deelname.
Bent u bereid dit actieplan te stoppen, en de € 26 miljoen beter te besteden door deze in te zetten om de loophulpmiddelen in het pakket te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid om dit actieplan te stoppen. Het stimuleren van een gezonde leefstijl bij de jeugd is een goede investering in een betere gezondheid op latere leeftijd. De problemen die in deze leeftijdsfase vaker spelen, zoals gewichts-gerelateerde problemen en alcoholgebruik, rechtvaardigen extra aandacht.
Het maakt onderdeel uit van de brede set afspraken in het kader van het begrotingsakkoord 2013.
Het terugdringen van alcoholmisbruik door jongeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeenten niet klaar voor drank- en horecawet»?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten nog onvoldoende voorbereid zijn «op de taken die op ze afkomen met de nieuwe Drank- en horecawet», en dat «veel gemeenten geen idee hebben wat ze over een halfjaar moeten gaan doen»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten wel in staat zijn om vanaf januari 2013 drankmisbruik door jongeren in het kader van de handhaving van de wet tegen te gaan? Zo nee, waaruit blijkt dan wel dat gemeenten klaar zijn om de nieuwe taken op grond van de Drank- en horecawet te gaan uitvoeren?
Nee, dat is niet correct. De Eerste Kamer heeft eind mei het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet aanvaard. Deze wijziging treedt in werking op 1 januari 2013. Er is dus nog tijd genoeg voor gemeenten om zich voor te bereiden op de nieuwe taken en bevoegdheden. Om gemeenten daarin zo goed mogelijk te faciliteren krijgen alle gemeenten binnenkort een handreiking, waarin de wijzigingen van de wet worden toegelicht. Daarnaast is er een opleiding beschikbaar voor de lokale toezichthouders en is er een website www.handhavingdhw.nl, waar gemeenten zich kunnen wenden met vragen over de wijziging van de Drank- en Horecawet.
Hoeveel gemeenten hebben een verordening met betrekking tot de verkoop van alcohol in sportkantines, buurthuizen en verzorgingshuizen(paracommercie) en hoeveel gemeenten niet?
De meeste gemeenten hebben in een lokale verordening vastgelegd dat geen sterke drank mag worden verkocht in sportkantines, buurthuizen, etc. Daarnaast hebben de meeste gemeenten ook regels vastgesteld over de sluitingstijden. Die regels zijn ook van toepassing op sportkantines, buurthuizen, etc.
Hoeveel gemeenten beschikken er over een facultatieve verordening, waarin bijvoorbeeld bepalingen staan over» toelatingstijden in de horeca, prijsacties in supermarkten of een tijdelijk verbod op alcoholverkoop bij verkoop aan te jonge kinderen»?
Deze bevoegdheden komen toe aan gemeenten op grond van de gewijzigde Drank- en Horecawet. Die wet treedt in werking op 1 januari 2013. Indien gewenst kunnen gemeenten vanaf dat moment de (bestaande) lokale verordening aanpassen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde facultatieve verordeningen belangrijk kunnen zijn in het tegengaan van alcoholmisbruik? Zo ja, hoe gaat u gemeenten stimuleren dergelijke verordeningen op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door verschillende partijen worden reeds modelverordeningen beschikbaar gesteld voor gemeenten, o.a. door de VNG en het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid. Gemeenten wordt geadviseerd daar gebruik van te maken.
Deelt u de mening van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP dat het voor gemeenten moeilijk is om een verordening te maken en dat een modelverordening daarbij kan helpen? Zo ja, op welke wijze kunt u een rol spelen bij het tot stand komen van een dergelijke modelverordening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u het onderzoek van integraal toezicht jeugdzaken (dit voorjaar) waaruit naar voren komt dat gemeenten in preventiebeleid tekort schieten en geen samenhangend beleid voeren, waardoor preventie onvoldoende effectief is? Hoe gaat u gemeenten steunen in de verbetering hiervan?
Ja. In de landelijke nota gezondheidsbeleid «gezondheid dichtbij» zijn de landelijke prioriteiten op het gebied van preventie benoemd. Een van de speerpunten is het tegengaan van schadelijk alcoholgebruik. Daarnaast kunnen gemeenten zich wenden tot het Centrum Gezond Leven, dat lokale professionals ondersteuning biedt die gericht is op het versterken van de lokale gezondheidsbevordering.
Het bericht dat de afkoopsom van de bestuurder van het Maasstad Ziekenhuis |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «afkoopsom Maasstad Ziekenhuis veel hoger» en «ziekenhuisbestuurders goudgerand weg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in deze tijd asociaal is dat, terwijl eenieder er op achteruit gaat en de overheid zwaar moet bezuinigen, kennelijk vertrekregelingen van bestuurders van ziekenhuizen er explosief op vooruit zijn gegaan? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Aan deze kwestie is vorig jaar ruim aandacht besteed in antwoorden op kamervragen. Ik verwijs daarom naar TK 2010–2011, Aanhangsel 3684.
Bij de Kamer ligt al enige tijds een wetsvoorstel om de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren, TK-dossier 32 600. Daarin is ook de ontslagvergoeding gemaximeerd op € 75 000. Na inwerkingtreding van die wet zullen in nieuwe arbeidscontracten met zorgbestuurders dus niet meer dit soort ontslagvergoedingen kunnen voorkomen.
Bent u van mening dat bestuurders binnen de overheid en semi-overheid, die aantoonbaar verwijtbaar mismanagement hebben gepleegd, waardoor de belastingbetaler is gedupeerd, strafrechtelijk vervolgd zouden moeten worden voor wanbeleid en dus in het geheel niet in aanmerking zouden moeten komen voor dergelijke vertrekregelingen? Zo ja, hoe gaat u dit initiëren? Zo nee, waarom niet?
Indien sprake is van aantoonbaar verwijtbaar mismanagement kunnen bestuurders reeds aansprakelijk gesteld worden. Indien op basis van een gerechtelijke uitspraak vast staat dat een bestuurder van een rechtspersonen zijn of haar taak onbehoorlijk heeft vervuld, kan deze bestuurder persoonlijk aangesproken worden voor de veroorzaakte schade.
Het al dan niet betalen van een vertrekpremie hangt af van de contractuele afspraken erover (tussen de bestuurder en de Raad van Toezicht), plus van de houdbaarheid van de argumenten van de Raad van Toezicht om anders te handelen vanwege aantoonbaar en verwijtbaar mismanagement. Het hebben van een gerechtelijke uitspraak over zulk mismanagement zal ook in zo’n geval voor de Raad van Toezicht onvermijdelijk zijn . Het is de Raad van Toezicht die hier het initiatief toe moet nemen.
De eigen bijdrage voor bevallen in het ziekenhuis of geboortecentrum |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de oproep van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van verloskundigen (KNOV) dat ook een bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie volledig vergoed moet worden? Wat is uw mening?
Recentelijk heeft de NZa mij geadviseerd om te onderzoeken of de prikkels die de eigen bijdrage voor de kraamzorg en gebruik van de verloskamer en infrastructuur van het ziekenhuis bij poliklinische bevallingen en bevallingen in geboortecentra opleveren, zoals overbehandeling en hogere kosten, geneutraliseerd kunnen worden. Bijvoorbeeld door te werken met een gedifferentieerde eigen bijdrage of de eigen bijdrage evenredig bij de verschillende bevallingslocaties te verdelen. De NZa adviseert tevens om de samenhang met het wettelijk verplicht eigen risico, welke in het geval van een bevalling met medische indicatie betaald dient te worden, bij dit onderzoek te betrekken. Gezien mijn demissionaire status zal ik de opvolging van dit advies aan mijn opvolger overlaten.
Is er sprake van een toename van het aantal vrouwen dat voor een ruggeprik kiest? Kunt u aangeven hoe het aantal bevallingen met ruggeprik zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld?
In 2008 is door de gezamenlijke beroepsgroepen (NVOG, KNOV, NvA) een nieuwe richtlijn pijnbestrijding tijdens de bevalling geschreven. In die richtlijn is epidurale pijnbestrijding gekwalificeerd als een effectieve en veilige vorm van pijnbestrijding. Deze richtlijn heeft in de ziekenhuizen geleid tot verhoogde beschikbaarheid. Hiermee hebben de ziekenhuizen tegemoet proberen te komen aan vraag van de bevallende vrouw.
Uit de gegevens van de St. Perinatale Registratie Nederland (PRN, 2009) blijkt dat van alle vrouwen die spontaan bevielen, er in 10,23% van de gevallen epidurale analgesie (ruggenprik) is gegeven. In 1,77% van de bevallingen met een start in de eerste lijn vindt er om reden van pijnstilling overdracht naar de tweedelijn plaats. Er is de afgelopen 10 jaar een stijging van het aantal ruggenprikken te zien van 3,22% in 2000 naar 10,23% in 2009, zowel bij bevallingen die in de eerste lijn starten als bij bevallingen die in de tweede lijn starten.
Denkt u dat vrouwen voor een ruggeprik kiezen omdat zij dan een medische indicatie krijgen en geen eigen bijdrage hoeven te betalen voor de bevalling in het ziekenhuis? Zijn er cijfers bekend over het aantal vrouwen dat vanwege financiële overwegingen voor een ruggeprik kiest?
Er is op dit moment geen onderzoek bekend waaruit dit blijkt. Ik kan hier dan ook geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat het feit dat een bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie een eigen bijdrage betekent, een rol kan spelen in de keuze voor een thuisbevalling? Vindt u het juist dat de eigen bijdrage bij de keuze voor de plaats van de bevalling meespeelt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat alle vrouwen de mogelijkheid moeten hebben om zelf te kiezen waar zij willen bevallen?
Uitgangspunt is dat vrouwen een eigen keuze kunnen maken in de locatie van de bevalling. Hiervoor geldt uiteraard wel de begrenzing van de richtlijnen van de beroepsgroepen die aangeven of het veilig is om op een bepaalde locatie te bevallen.
Deelt u bovendien de mening dat financiële overwegingen geen rol mogen spelen in de keuze voor de plaats waar een vrouw wil bevallen en geen rol mogen spelen in de keuze voor het al dan niet toepassen van een ruggeprik? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat er geen financiële verschillen zijn tussen bevallen thuis of in het ziekenhuis en bevallen in het ziekenhuis met of zonder ruggeprik? Welke financiële gevolgen zijn hieraan verbonden? Welke van deze mogelijkheden zou u willen invoeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Bureaus Jeugdzorg en rechtbanken afspraken hebben gemaakt over automatisch verlengen indicatiebesluiten |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende uitspraken van het Gerechtshof Arnhem1 inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing? Is het waar dat er afspraken zijn gemaakt tussen de provincie Overijssel, zorgaanbieders en rechtbanken in het ressort Arnhem dat de aanspraak op zorg automatisch wordt verlengd en dat er geen nieuw indicatiebesluit behoeft te worden genomen na het verstrijken van de geldigheidsdatum van het aanvankelijke indicatiebesluit?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing.
Eerdere brieven van de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 26 maart 2010, de Provincie Utrecht d.d. 25 oktober 2010, de Gedeputeerde Staten Utrecht d.d. 24 juni 2011 en van de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie d.d. 30 september 2011 hebben ertoe geleid dat Bureau Jeugdzorg de duur uit het indicatiebesluit heeft gelaten dan wel een duur heeft bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt. De toenmalige minister en ik hebben dit geaccepteerd gelet op de aangekondigde wetswijziging om de duur uit het indicatiebesluit te schrappen, teneinde de bureaucratie in te perken.
Het voorstel om de duur van de zorg uit het indicatiebesluit te schrappen is bij nota van wijziging van 6 mei 2010 opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het herstel van enige wetstechnische gebreken en andere wijzigingen van ondergeschikte aard (voorheen wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen) (31 977). Dit wetsvoorstel is niet controversieel verklaard en is gereed voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Rechtbanken binnen het ressort Arnhem hebben in navolging hiervan en anticiperend op dit wetsvoorstel de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd. De kinderrechters hebben de verzoeken tot verlenging uithuisplaatsing wel altijd op inhoudelijke gronden getoetst, namelijk of het voortduren van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijk of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige (zie ook bij antwoord2.
Er zijn hierover geen landelijke afspraken gemaakt. Provincies hebben op verschillende wijze geanticipeerd op het in werking treden van het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen. Het is aan individuele kinderrechters hoe zij daarmee omgaan.
Zo ja, is het u bekend waarom rechtbanken deze afspraken hebben gemaakt? Weet u welke rechtbanken het betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere provincies hebben deze afspraak ook gemaakt? Zijn er landelijke afspraken gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze afspraken voor zowel het vrijwillige als het gedwongen kader gemaakt?
De zaken, verzoeken tot verlenging machtiging uithuisplaatsing, die bij de kinderrechter dienen, betreffen zaken in het gedwongen kader.
Bent u van mening dat het indicatiebesluit een puur formeel, «bureaucratisch» vereiste voor financiering van zorg is? Zo nee, hoe verklaart u de afspraak die rechtbanken in het ressort Arnhem zouden hebben gemaakt met provincie en zorgaanbieders dat er geen einddatum meer op de aanspraak voor zorg genoemd wordt in het indicatiebesluit, waarmee de wet buiten toepassing wordt gelaten?
Het voorstel om de duur te schrappen is niet gebaseerd op de gedachte dat dit een puur formeel vereiste zou zijn, maar op het volgende. De duur betreft het aantal weken of maanden van de voorziene zorg. De zorgaanbieder waarbij een cliënt zijn aanspraak geldig maakt, is gehouden de in het indicatiebesluit aangegeven zorg te bieden. Zolang de in het indicatiebesluit opgenomen duur niet is verstreken of zolang geen besluit is genomen dat de aanspraak vervalt, is de provincie gehouden om de door bureau jeugdzorg vastgestelde en door de zorgaanbieder geleverde zorg volledig te financieren. Deze systematiek geeft onvoldoende prikkel tot een doelmatige, doeltreffende zorg op maat door de zorgaanbieders. Door het laten vervallen van de verplichting om in het indicatiebesluit de duur van de jeugdzorg op te nemen, kunnen deze problemen worden weggenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste drie vragen hebben de rechtbanken binnen het ressort Arnhem, anticiperend op het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen, de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd.
Bent u met het Gerechtshof van mening dat hier sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, namelijk het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven?
Het is niet aan mij om te treden in een uitspraak van de rechter.
In algemene zin ga ik in op het belang van toetsing aan internationale verplichtingen, waaronder die aan artikel 8 EVRM, dat ziet op het recht op respect voor het gezinsleven en privéleven. Toetsing aan dit artikel voorafgaand aan besluitvorming over uithuisplaatsing is een belangrijke waarborg voor de rechtspositie van de ouders. Zowel het kind als de ouders moeten er op kunnen rekenen dat besluitvorming over ingrijpende beslissingen, zoals een uithuisplaatsing, zorgvuldig tot stand komt. Immers, dat ouders en kinderen in elkaars gezelschap kunnen verkeren is een fundamenteel onderdeel van het uitoefenen van het familieleven. Een uithuisplaatsing vormt een inmenging in dit recht, maar kan na een zorgvuldige afweging van alle concrete omstandigheden gerechtvaardigd zijn voor het veilig en onbedreigd opgroeien van het kind. Bij besluitvorming over uithuisplaatsing moet er dan ook sprake zijn van krachtige en zware overwegingen in het belang van het kind, die een uithuisplaatsing onder de omstandigheden noodzakelijk maakt.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de rechtspositie van ouders?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van ouders in de rechterlijke macht en in de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de zorgconsumptie en het motiveren van ouders en kinderen om het beter te doen?
De afspraak om geen omvang en geen duur meer in het indicatiebesluit op te nemen is overeenkomstig voorgestaan rijksbeleid. Dat moet ervoor zorgen dat de zorg beter op de behoefte van de cliënt afgestemd kan worden. De zorgaanbieder moet de concrete duur van de zorg immers in onderling overleg en na instemming van de cliënt en in overleg met bureau jeugdzorg bepalen. De verwachting is dat dit ook ouders en kinderen motiveert.
Is het u bekend of de bovengenoemde afspraken inmiddels zijn beëindigd? Bent u voornemens maatregelen te nemen?
Naar aanleiding van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem accepteren de gerechten niet langer indicatiebesluiten waarin geen duur is bepaald of waarin een duur is bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt.
Ik ben voornemens om met het IPO in overleg te treden om tot een pragmatische oplossing te komen. Hierbij zal ik het voorstel van de provincie Overijssel betrekken om in geval van een «machtiging uithuisplaatsing» de duur van de indicatiestelling hieraan gelijk te stellen.
Het artikel “Ouders op ramkoers met de GGZ” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouders op ramkoers met de GGZ»1? Deelt u de mening dat dit een schrijnend verhaal is?
Ja ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel.
Op basis van dit artikel kan ik echter geen uitspraken doen over deze individuele casus. Ik kan mij voorstellen dat de maatregelen van gedwongen opname, het toepassen van dwang en drang binnen de kliniek als straf wordt ervaren en traumatisch voor de patiënt kan zijn. Daarom is het van belang om dwang en drang zo kort mogelijk, humaan en op een veilige wijze toe te passen, waarbij er geen sprake is van eenzame insluiting en er altijd persoonlijk contact mogelijk is tussen de patiënt en zijn zorgverlener. Als er problemen zijn die niet vanuit de reguliere zorg kunnen worden opgelost dan dient het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) te worden ingezet. Ik heb van het CCE begrepen dat zij nog in gesprek zijn met de desbetreffende instelling. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de onwenselijke situatie die rondom de zorg voor Romy H. ontstaan is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat familie door zorginstellingen serieus moet worden genomen bij de behandeling van psychiatrische patiënten?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg omgegaan met de meldingen die over de situatie van Romy H. zijn binnengekomen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in de periode maart 2010–september 2011 een aantal BOPZ-meldingen van de verschillende GGZ-instellingen ontvangen betreffende dwangtoepassing bij deze patiënte. De BOPZ-meldingen kwamen van verschillende instellingen, zowel in het kader van noodtoepassing als dwangbehandeling. Bij één melding was sprake van een langer durende dwangbehandeling. Deze dwangbehandeling is door de IGZ ter plaatste getoetst. De IGZ heeft dossieronderzoek uitgevoerd en met de behandelaar gesproken. De dwangbehandeling werd op dat moment door de IGZ als voldoende zorgvuldig beoordeeld, zowel wat betreft besluitvorming als uitvoering. Uit de toetsing kwam een beeld naar voren van een complexe situatie, waarbij risico's voor cliënte en omgeving wisselend optraden en dus voortdurend moesten worden afgewogen, hetgeen ook gebeurde.
Eind 2010 ontving de IGZ een calamiteitenmelding met betrekking tot de patiënte. Er was sprake van een suïcidepoging met letsel tijdens een klinische opname. De IGZ heeft de instelling verzocht om intern onderzoek uit te voeren naar aanleiding van deze calamiteit. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat de behandeling van de patiënte voortdurend een complexe afweging vraagt ten aanzien van de risico's die samenhangen met (het teruggeven) van zoveel mogelijk autonomie versus het (onder dwang) toepassen van restricties om de risico's te beheersen. Het beleid dat gericht is op zo veel mogelijk (teruggeven van) autonomie kan op gespannen voet komen te staan met het voorkomen van risico's. Op basis van het interne onderzoek heeft de IGZ verbetermaatregelen voorgesteld om de risico's bij het vergroten van de autonomie te verkleinen. In de kern gaat het om het in dergelijke gevallen intensiveren van toezicht op de cliënte. De IGZ kon zich vinden in de conclusie van het interne onderzoek en de genomen maatregelen. Daarbij heeft de IGZ de instelling verzocht de voorgestelde verbeteringen vast te leggen in structureel beleid, hetgeen ook is gebeurd.
Naar aanleiding van de nu beschreven vastgelopen behandelingsituatie zal de IGZ nagaan of de recent in de media geuite informatie nog tot nieuwe inzichten kan leiden. De IGZ zal hierover contact zoeken met de Geneesheer Directeur van de GGZ-instelling die nu behandeling aan patiënte biedt en daarbij de mogelijkheden tot inzetten van externe deskundigen bespreken.
Wat vindt u ervan dat het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) regelmatig geen toegang tot instellingen krijgt en de adviezen van het CCE genegeerd worden? Op welke manier kunt u er voor zorgen dat de adviezen van het CCE wel door behandelteams overgenomen worden?
Mij zijn geen signalen bekend dat het CCE geen toegang krijgt tot een GGZ-instelling en dat adviezen niet worden overgenomen.
Het CCE kan als zelfstandige organisatie voor consultatie worden ingezet als er ernstige zorgen zijn over de kwaliteit van leven van een cliënt. GGZ Nederland en het CCE hebben in juni 2011 een samenwerkingsverband gesloten om de kennis en expertise van het CCE ook voor de GGZ meer toegankelijk te maken. Hiermee krijgen de GGZ-instellingen een instrument in handen om de dwang en drang terug te dringen en zich verder te professionaliseren. Ik acht het van groot belang dat GGZ-instellingen zich realiseren dat zij in een vroeg stadium externe consultatie kunnen en vanuit patiëntveiligheid ook moeten inschakelen.
Welke doorzettingsmacht heeft het CCE als instellingen niet actief meewerken aan het geven van adequate zorg aan een patiënt?
Het CCE kent geen doorzettingsmacht. Zij brengt adviezen uit die GGZ-instellingen bij het behandeltraject van een patiënt kunnen betrekken. Als het CCE onvoldoende ontwikkelingen ziet kan zij de IGZ hierbij betrekken.
De IGZ heeft in 2011 aangegeven de in- en externe consultatie bij langdurige dwangtoepassingen op te gaan nemen in haar toezichtkader. Als GGZ-instellingen geen toegang verlenen aan het CCE en adviezen terzijde leggen, dan acht ik dit voldoende grond voor de IGZ om nader onderzoek te verrichten. Als op basis van opgedane bevindingen blijkt dat een GGZ-instelling onnodig langdurig dwang en/of drang toepast – wat ten nadele is van de gezondheid van de patiënt – dan is het aan de IGZ om vanuit haar rol als toezichthouder maatregelen te nemen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de kamerprogramma’s klaarblijkelijk als alternatief worden gebruikt voor een isoleercel? Vindt u ook dat een kamerprogramma niet het karakter mag krijgen van een isoleercel?
In de GGZ is het beleid om cliënten niet op te sluiten. Echter, soms doen zich situaties voor waarbij wordt besloten om iemand tijdelijk af te zonderen. Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de cliënt en de behandelaar. Deze afspraken zijn vastgelegd in het behandelplan en het kamerprogramma kan hier dan een onderdeel van zijn. Het verblijf in de kamer wordt ingezet om het gebruik van de separeer te voorkomen.
In de afgelopen jaren is er door het veld gekeken welke alternatieven er zijn om dwang en drangtoepassingen terug te dringen. Deze zijn samengevoegd in het rapport «Best practices rondom dwangreductie in de GGZ», dat ik u op 12 januari 20122 heb toegestuurd.
Eén van de ontwikkelde alternatieven is bijvoorbeeld de comfortroom; een huiselijke omgeving waarbij de cliënt tot rust kan komen.
Ik ben van mening dat bij ontwikkelde alternatieven waar sprake is van afzondering door de cliënt, de deur niet op slot mag. Zodra dit wel het geval is, is er geen sprake van een alternatief voor separeren en draagt dit niet bij aan het terugdringen van dwang en drang.
Hoe kijkt u aan tegen de keus van zorginstellingen om zich langdurig te richten op het beheersbaar maken van de veiligheid en niet over te gaan tot het behandelen van psychiatrische patiënten?
Ik ben van mening dat de cultuur in een GGZ-instelling er één moet zijn van behandelen van de psychiatrische patiënt. Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren zijn daar ook op gericht. Er mag en kan geen sprake meer zijn van een cultuur die gericht is op beheersen dan wel beveiligen van GGZ-patiënten.
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe vorm van ouderenzorg pakt slecht uit»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de conclusie dat het dus niet werkt om hoogbejaarden verplicht thuis in plaats van in een verzorgingshuis te laten wonen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat cliënten zo lang mogelijk, zo «gewoon mogelijk» in hun eigen omgeving geholpen willen en kunnen worden. Daarbij kunnen cliënten er ook voor kiezen om (in plaats van naar een verzorginghuis) naar een andere woning te verhuizen waar ze (indien ze dat wensen) in de nabijheid kunnen wonen van andere ouderen en waar ze zorg aan huis geboden kunnen krijgen.
Wat vindt u ervan dat uit deze proef blijkt dat hoogbejaarden die verplicht thuis moesten blijven wonen vereenzamen en thuis veel meer zorg nodig blijken te hebben?
Ik ben van mening dat vereenzaming onder ouderen een belangrijk aandachtspunt is. Voor cliënten met een relatief geringe zorgvraag speelt vereenzaming vaak ook een rol bij een opname in een verzorgingshuis. Vereenzaming kan ook buiten het verzorgingshuis worden opgevangen. De AWBZ kent overigens al vele mengvormen van «thuis» en instellingszorg. De woonvoorziening in Neede is daar een voorbeeld van. Een gedeelte van de cliënten woont daar met een extramurale indicatie in een eigen appartement en ontvangt thuis zorg. Er zijn gezamenlijke voorzieningen in het gebouw aanwezig die ontmoetingen met andere bewoners bevorderen. De voorziening in Neede is nu ook toegankelijk voor mensen met een licht zorgzwaartepakket, omdat er verder geen voorzieningen waren in het dorp. De mogelijkheid blijft ook voor deze cliënten bestaan om in de woonvoorziening in Neede te wonen en daar zorg te ontvangen. Ik ben van mening dat beide groepen cliënten baat kunnen hebben bij deze mix van bewoners.
Bent u bereid de plannen uit het Kunduz-akkoord (extramuraliseren zorgzwaartepakketten: zzp 1–3), die inhouden dat op termijn alle verzorgingshuizen worden gesloten, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de plannen uit het Begrotingsakkoord aansluiten bij de wens van cliënten om zo lang mogelijk zorg aan huis te krijgen en aansluiten bij een trend die al meerdere jaren zichtbaar is.
Deelt u de mening dat het opheffen van 46 000 verzorgingshuisplaatsen vanaf 2013 (of dat nou geleidelijk gaat of niet) een enorme kapitaalvernietiging is, zeker nu vooraf blijkt dat dit onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het zo lang mogelijk zorg krijgen aan huis is een trend die al jaren zichtbaar is. De af- en ombouw van plaatsen in verzorgingshuizen houdt daarbij gelijke tred. Ik heb in mijn tweede voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg van 25 juni jl. aangegeven de maatregel uit het begrotingsakkoord verder uit te werken en daarbij ook de effecten op het vastgoed te betrekken.
Het bericht ‘Bijna helft cafés nog niet rookvrij’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bijna helft cafés nog niet rookvrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat personeel in de horeca net zoveel recht heeft op een rookvrije werkplek als werknemers in andere sectoren?
Zoals ik in de Kamerbrief van 18 juni jl. heb aangegeven, vind ik het huidige naleefniveau onvoldoende en vind ik dat er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de naleving te verbeteren. Mogelijkheden daartoe zijn onder andere het intensiveren van de handhaving en het verder verhogen van de boetes. De demissionaire status van het kabinet laat mij echter geen ruimte om hierover nu een besluit te nemen.
Concludeert u uit deze cijfers dat de verhoging van de boetes (per 30 augustus 2011) niet effectief is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het totaal aantal van 762 boeterapporten uitsplitsen naar eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
In 2012 zijn 557 boetebeschikkingen van € 600 de deur uit gegaan, 64 beschikkingen van € 1200, 36 van € 2400 en 15 van € 4500. Dit betreft geen exacte uitsplitsing van de 762 opgemaakte boeterapporten omdat er een tijdsverloop zit tussen het opmaken van een boeterapport en het opstellen van de boetebeschikking op basis van de in het boeterapport geconstateerde feiten en waarnemingen.
Kunt u verklaren waarom slechts 16% van alle bedrijfsbezoeken wordt afgelegd in de niet-bereidende horeca (zoals cafés en discotheken), terwijl de naleving juist in deze sector zeer slecht is? Bent u bereid de Nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) opdracht te geven het zwaartepunt van de controles te verleggen naar cafés en discotheken?
Het aantal inspecties in de bereidende horeca valt hoog uit, omdat deze inspecties worden gecombineerd met andere inspecties, bijvoorbeeld in het kader van hygiëne en warenwetregelgeving. Daardoor kan de capaciteit die specifiek voor de rookvrije horeca is gereserveerd, ook volledig voor de handhaving in cafés worden vrijgemaakt. Er is dus geen sprake van het verleggen van prioriteiten. Het zwaartepunt in de handhaving blijft onverminderd liggen bij de cafésector.
Ziet u binnen de huidige financiële kaders en binnen uw demissionaire status nog meer mogelijkheden om effectiever te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om overtredingen van het rookverbod te melden via de website van de NVWA? Neemt dit aantal toe of af? Is er inmiddels een duidelijker verband tussen de meldingen die daar worden gedaan en de daadwerkelijke inspecties, zoals door u toegezegd in het algemeen overleg Rookvrije Horeca/Tabaksbeleid op 19 januari 2011?2
In 2011 zijn 3960 meldingen van overtredingen binnengekomen. Dit jaar zijn er tot en met 26 juni jl. 829 meldingen geregistreerd. Er lijkt dus sprake te zijn van een flinke afname in het aantal meldingen. Er is inderdaad een verband tussen de gerichte inspecties op het rookverbod in cafés en de meldingen. Meldingen van werknemers krijgen altijd hoge prioriteit en worden op korte termijn opgevolgd. Meldingen van consumenten worden voor zover mogelijk opgevolgd.
In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van de Wet economische delicten een strafrechtelijke procedure te openen en boetes op te leggen van maximaal 18 500 euro? Zijn er ook voorbeelden bekend van horecazaken die op last van de rechter tijdelijk zijn gesloten?
Op dit moment wordt alleen gebruik gemaakt van het bestuursecht om het rookverbod in de horeca te handhaven. In antwoord op eerdere Kamervragen van 19 januari 2011 heb ik aangegeven dat ik geen voorstander ben van handhaving middels het strafrecht, omdat dit qua capaciteit een zeer intensieve wijze van handhaven is, die bovendien weerstand bij de sector oproept. Dat zal uiteindelijk leiden tot een drastische vermindering van het aantal inspecties en niet bijdragen aan het vergroten van het draagvlak voor de rookvrije horeca.
De extreem hoge inkomens van bestuurders in de zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Balkenendenorm vaak overschreden in zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 41 bestuurders in de ouderenzorg ruim boven de Balkenendenorm zitten qua inkomen en bijna twee maal zo veel verdienen?
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragenset van het lid Leijten over dezelfde kwestie.
Acht u het eveneens onbestaanbaar, juist nu er grote bezuinigingen in de zorg dreigen, dat deze topbestuurders veel meer verdienen dan de Balkenendenorm van 150 000 euro per jaar?
De hoogte van de inkomens van zorgbestuurders is al langer een punt van aandacht voor het kabinet. Dit heeft ertoe geleid dat er een wetsvoorstel voor is gemaakt: de wet normering topinkomens (WNT). Dit voorstel ligt inmiddels ter behandeling in de Eerste Kamer.
Vindt u dat het moreel kompas van bestuurders met een inkomen van boven de Balkenendenorm deugt? Wat vindt u van het feit dat bestuurders akkoord gaan met een dergelijke beloning en wat zegt dit voor u over de cultuur in de sector en de houding van de bestuurders in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich nog de motie Wolbert, waarin de Kamer heeft uitgesproken dat beloningen voor bestuurders en toezichthouders in de zorgsector onder het eerste regime van de wettelijke norm voor beloningen in de publieke en semipublieke sector dienen te vallen?2
Ja.
Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van deze motie over maximale salarissen in de zorg? Kunt u niet al in het verlengde van de Wet normering topinkomens de raden van toezicht om opheldering vragen om ervoor te zorgen dat zij maatregelen nemen tegen de extreme beloningen in de ouderenzorg? Zo nee, hoe wil u dan dergelijke extreem hoge beloningen op korte termijn aanpakken?
Zie het antwoord op vraag 3. De naleving van de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ), die in september 2009 van kracht is geworden en in het ingediende wetvoorstel voor de WNT is verdisconteerd, is vanuit VWS krachtig gepromoot. Door de aanscherping van de normering in de zorg bij de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer, zal er bij de inwerkingtreding van de WNT een strengere normering gaan gelden dan die in de BBZ is opgenomen.