Het moeilijk kunnen krijgen van een hypotheek of verzekering na kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen hypotheek of verzekering na kanker?1
Het artikel is gebaseerd op een onderzoek naar de sociaal-economische gevolgen van het overleven van kanker2. Het onderzoek beschrijft allerlei problemen die (ex)- kankerpatiënten ondervinden. Het artikel gaat in op problemen met het krijgen van een levensverzekering, maar ook op implicaties voor het werk ( 28% van de respondenten stopt of gaat minder werken). De onderzoekers adviseren om meer aandacht te besteden aan die sociaal economische gevolgen. Een zeer relevant thema, omdat er steeds meer (ex)kankerpatiënten bijkomen.
Vindt u het aanvaardbaar dat ex-kankerpatiënten een fors hogere premie moeten betalen, ook al is de ziekte van langer geleden? Deelt u de mening dat hier sprake is van uitbuiting en dat dit direct moet stoppen?
Ik begrijp dat het wrang is als iemand door de dokter genezen wordt verklaard, maar in het dagelijkse leven nog lang de gevolgen van deze akelige ziekte ondervindt. «Uitbuiting» vind ik een sterke uitdrukking. Een levensverzekering is per definitie gebaseerd op risicoselectie. Maar naarmate kanker steeds meer een chronische ziekte wordt, lijkt het me terecht dat verzekeraars rekening houden met de laatste overlevingscijfers. Ik begrijp dat er intussen ook contact is tussen het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiënten.
Wat is uw oordeel over het feit dat vrouwen kennelijk geadviseerd worden eerst een hypotheek of verzekering af te sluiten, voordat zij preventief testen/operaties tegen borstkanker ondergaan?
Als vrouwen een klacht hebben of zorg nodig hebben, zou ik daar zeker niet mee wachten. Verzekeraars zouden dat ook onwenselijk vinden en hebben daarom afgesproken om onder het grensbedrag (momenteel zo’n € 180 000) niet naar erfelijkheidsonderzoek te vragen. Maar boven dat grensbedrag kan bijvoorbeeld genetische screening gevolgen hebben voor een hypotheek of levensverzekering. Preventieve borstamputaties leiden overigens niet tot uitsluiting, volgens de Nederlandse Vereniging van Geneeskundig Adviseurs in particuliere Verzekeringszaken. Ik vind het wel belangrijk om voorafgaand aan genetisch onderzoek stil te staan bij de mogelijke consequenties, maar vooral omdat de testuitslag relevant is voor eventuele kinderen en familieleden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Verbond van Verzekeraars, dat het weigeren van ex-kankerpatiënten zuur en hard is, maar dat het gaat om risicoschattingen? Vindt u het aanvaardbaar dat het Verbond van Verzekeraars ex-kankerpatiënten als een risico aanwijzen en deze vergelijken met een brandend huis dat niet te verzekeren is?1
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat die vergelijking in relatie tot ex-kankerpatiënten nooit is gemaakt. Dat neemt niet weg dat verzekeraars zich bij het beoordelen van aanvragen baseren op de best beschikbare statistische informatie over een veelheid van factoren zoals leeftijd, eventuele behandelingen of medicijngebruik. Het Verbond van Verzekeraars staat in regelmatig contact met patiëntenorganisaties, onder meer met als doel om de kennis en informatie over gezondheidsrisico’s nog beter in kaart te brengen. Ook verzekeraars volgen de wetenschappelijke ontwikkelingen nauwgezet, om hun risicobeoordeling up to date te houden en zo is deze bijvoorbeeld ten aanzien van het herverzekeren van behandelde borstkanker onlangs herzien.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Verbond van Verzekeraars, dat het de schuld van de overheid is dat verzekeraars ex-kankerpatiënten een levensverzekering weigeren? Waarop is hun mening gebaseerd? Waarom hebben zij volgens u geen gelijk?2
Voor levensverzekeringen geldt geen wettelijke acceptatieplicht, zoals die voor het basispakket van de zorgverzekering wel geldt. De overheid schrijft uiteraard niet voor dat verzekeraars bepaalde groepen ex-patiënten een verzekering moeten weigeren. Ik wil hier benadrukken dat er – naast de acceptatieplicht voor het basispakket – nauwelijks acceptatieproblemen waren bij het aangaan van een nieuwe aanvullende zorgverzekering.
Deelt u de mening dat verzekeraars tegen de wet handelen, doordat artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat mensen gelijkwaardig behandeld dienen te worden, en ex-kankerpatiënten daarom niet geweigerd mogen worden voor een hypotheek of levensverzekering?
Nee, ik denk niet dat hier sprake is van strijd met het beginsel dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat mensen, die genezen zijn van kanker risico’s lopen die vergelijkbaar zijn met mensen die geen kanker hebben gehad, voor grote problemen komen te staan, doordat zij moeilijk een levensverzekering of een hypotheek kunnen krijgen?
De algemene boodschap van het onderzoek neem ik ter harte. Naarmate meer mensen kanker krijgen én overleven, moet er ook meer aandacht komen voor het leven na kanker. Waar het gaat om de vraag of de meest recente overlevingscijfers worden gebruikt, weet ik dat het Verbond van Verzekeraars reeds contact heeft gezocht met de patiëntenorganisatie.
Het tekort aan (crisis)pleeggezinnen |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig plek is voor kinderen in een crisissituatie?1
In het Afsprakenkader Jeugdzorg 2010–2011 is het Rijk met provincies en stadsregio’s overeengekomen dat aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is, waarbij:
Dit beleid wordt in 2012 voortgezet, zoals gemeld in mijn brief van 7 oktober 2011 (TK 2011–2012, 31 839, nr. 134).
Op 24 oktober 2011 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze afspraak (TK 2011–2012, 31 839, nr. 137). In deze brief heb ik gemeld dat provincies mij hebben laten weten dat jeugdigen bij wie de veiligheid in het geding is en jeugdigen in crisissituaties nagenoeg altijd tijdig zorg ontvangen. Naar aanleiding van het bericht uit Het Parool van 30 december 2011 heb ik navraag gedaan bij de stadsregio Amsterdam. De stadsregio Amsterdam heeft mij gemeld dat dit beeld voor de stadsregio nog steeds klopt. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies en stadsregio’s om bij het aanbod van crisisopvang rekening te houden met fluctuaties in de vraag. De groei van de vraag naar crisispleegzorg heeft de aandacht van de stadsregio Amsterdam.
Hoe verklaart u de uitzonderlijke toename van het aantal kinderen in Amsterdam in een crisissituatie waarvoor een plek moet worden gezocht naar 25%?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot is het tekort aan opvangplekken van kinderen in een crisissituatie in Amsterdam? Hoe groot is dit tekort in andere delen van het land?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdzorginstellingen met name rond de feestdagen en vakanties voldoende in staat zijn om kinderen in crisissituaties op te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
Worden in het hele land extra (crisis)pleeggezinnen geworven met campagnes waar tekorten zijn, zoals de organisatie Spirit nu ook een campagne is gestart? Waar zijn de grootste tekorten aan (crisis)pleeggezinnen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg en daarmee dus ook voor de pleegzorg. Samen met het IPO en Pleegzorg Nederland ben ik daarom begin 2010 de landelijke wervingscampagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» gestart. Met hen heb ik toen afgesproken dat zij in 2012 de campagne zouden voortzetten. Per 1 januari 2012 is de campagne dan ook overgedragen aan Pleegzorg Nederland en de regionale pleegzorginstellingen.
De behoefte aan geschikte pleeggezinnen is in de Randstad het grootst. Door middel van regionale campagnes kan iedere regio zich richten op die (potentiële) pleegouders die het beste aansluiten bij de behoeften van kinderen. Met zowel de landelijke als regionale wervingscampagnes is veel naamsbekendheid gegeven aan de pleegzorg. Voortzetting van de campagne in 2012 zal de aandacht voor werving van pleegouders nog meer vergroten.
Hoeveel aspirant-pleegouders wachten momenteel op een pleegkind?
Op landelijk niveau zijn hierover geen cijfers beschikbaar. Ik wil benadrukken dat centraal staat dat er voor een kind dat zorg nodig heeft gezocht wordt naar een geschikt pleeggezin. Voor een goede match van een pleegkind met een pleeggezin zijn drie tot vijf pleeggezinnen nodig. Dit betekent dat het aanbod van pleegouders groter moet zijn om de vraag naar pleegzorg op passende wijze tegemoet te komen. De keerzijde is dan ook dat de mogelijkheid bestaat dat er voor een pleeggezin geen match wordt gevonden en dat zij uiteindelijk geen pleegkind toegewezen krijgen.
In hoeverre is het mogelijk om kinderen ook buitenregionaal te plaatsen als er in de regio onvoldoende plek is? Hoeveel kinderen mogen er op jaarbasis buitenregionaal geplaatst worden?
Provincies hebben met elkaar afgesproken dat bij crisisplaatsingen, voor de wettelijke termijn van vier weken, hulp kan worden ingeschakeld over de provinciegrenzen heen, zonder dat er sprake is van een geldelijke verrekening (plaatsingen om niet). Ook in alle overige gevallen blijven buitenprovinciale plaatsingen mogelijk, maar zullen provincies de kosten hiervan onderling met elkaar verrekenen, tenzij provincies onderling andere afspraken hierover maken.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om kinderen in nood te helpen, en dat er daarom voldoende (crisis)pleeggezinnen moeten zijn? Zo ja, hoe vult u die verantwoordelijkheid in en met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom draagt u per 1 januari 2012 de campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» over aan de sector die door u werd gelanceerd en bewezen succesvol is?2
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de bekendheid van pleegzorg nog kan en moet groeien, omdat de naamsbekendheid nu 48% is? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het faillissement van Stichting Zonnehuizen |
|
Renske Leijten |
|
Is het waar dat Zonnehuizen sinds oktober 2011 geen loonbelasting, premie voor de zorgverzekering en pensioenpremie heeft afgedragen voor zijn personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar ik heb begrepen heeft de curator laten weten dat bepaalde premies niet betaald zijn.
Hoeveel geld is Zonnehuizen verschuldigd aan de belastingdienst, zorgverzekeraars en pensioenfondsen?
Om welke bedragen het gaat is mij niet bekend.
Welke gevolgen zullen de medewerkers van Zonnehuizen ondervinden?2 Kunnen zij bijvoorbeeld een extra belastingaanslag krijgen, nu hun werkgever verzuimd heeft loonbelasting te betalen? Is het mogelijk dat zij een extra rekening krijgen van de zorgverzekeraar? Heeft het personeel een pensioengat opgelopen?
Hoe dat precies voor elke individuele medewerker uitpakt, weet ik niet.
Bent u bereid om u tot het uiterste in te spannen dat het personeel geen nadeel zal ondervinden van de nalatigheid van hun werkgever? Zo ja, wat gaat u doen? Zo neen, vindt u het rechtvaardig dat het personeel financieel de dupe is van nalatigheid van hun werkgever?
Het personeel kan op komen voor zijn rechten; rechtstreeks, via de vakbonden of anderszins. Ik treed niet in de relatie van individuele medewerkers en hun werkgever. Dat laat onverlet dat ik begrip heb voor de moeilijke situatie waarin de medewerkers verkeren.
Bent u van mening dat de interim bestuurder nalatig is geweest, door de premies voor pensioen en zorgverzekering en de loonbelasting niet te betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verplichte premies moeten betaald worden. Het is niet aan mij om op dit moment uitspraken te doen over nalatigheid. Het proces loopt immers nog.
Is het mogelijk om de interim bestuurder aansprakelijk te stellen voor deze nalatigheid, al dan niet door het personeel zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
In geval een werkgever verplichte premies of belasting niet betaalt wordt hij daarop door de betreffende instanties aangesproken en indien nodig «aangepakt». VWS heeft daarbij geen rol.
Heeft u nog steeds een groot vertrouwen in de interim bestuurder, zoals u op 23 november 2011 betoogde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het vertrouwen dat ik op 23 november 2011 uitsprak betrof vooral de kwaliteit van zorg. Dat deed ik op gezag van de IGZ die aangegeven had dat de kwaliteit van zorg in orde was.
Welke rol heeft de curator gespeeld sinds de onder curatele stelling van Zonnehuizen? Had de curator moeten opmerken dat er geen loonbelasting en premies werden afgedragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afgaande op de berichtgeving heeft de curator dit opgemerkt en daarover het personeel ingelicht.
Kunt u verklaren dat er in september 2011 nog 6 miljoen euro nodig was om de organisatie te redden en nu een veelvoud daarvan? Hoe geeft de cumulatie plaatsgevonden?3
De 6 miljoen euro waarvan in september 2011 sprake was was nodig om de exploitatie nog enige tijd te kunnen voortzetten zonder surseance of faillissement. Die 6 miljoen volstond echter niet om Stichting Zonnehuizen weer gezond te maken.
Bent u met mij eens dat er steeds meer aanwijzingen zijn dat er bewust is aangestuurd op een faillissement van Zonnehuizen en dat een diepgravend onderzoek op zijn plaats is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderdeel van de taak van de curator is onderzoek te doen naar de oorzaken van een faillissement. Indien zij van mening is dat er bewust aangestuurd is op een faillissement zal zij dat melden in de openbare faillissementsverslagen, waarvan het eerste gepubliceerd is (zie www.vanvanriet.nl). De suggestie dat er bewust is aangestuurd op een faillissement onderschrijf ik op basis van mijn huidige informatie niet. Wel is gebleken dat faillissement onafwendbaar was.
De brandonveiligheid in zorginstellingen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de brandveiligheid zorg niet in orde is?1
Naar aanleiding van het rapport «Brandveiligheid van zorginstellingen» (dat op 23 december 2011 naar uw Kamer is gezonden) heeft het kabinet uw Kamer hierover op 7 februari jongstleden een brief gezonden.
Hoelang is uw ministerie al op de hoogte van de brandonveiligheid in de zorg? Waarom is dit probleem nog steeds zo groot? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Naar aanleiding van de Schipholbrand is in 2007 door het toenmalige College bouw zorginstellingen een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de brandveiligheid in zorginstellingen. Dit onderzoek gaf aan dat de brandveiligheid in de zorg in veel gevallen niet op orde was. In het kader van het Actieprogramma Brandveiligheid ( TK nr. 2006–2007, 26 956, nr. 46) is voor en door de zorgsector het nodige in gang gezet om de brandveiligheid en bewustwording in zorginstellingen te vergroten. Uw Kamer is daarover geïnformeerd (TK 2008–2009, 26 956, nr. 66).
Wat betreft de reden dat ondanks de eerder genomen maatregelen nog steeds sprake is van brandonveiligheid, verwijs ik graag naar de (hoofd)conclusies van het eerder genoemde rapport «Brandveiligheid van zorginstellingen».
Welke maatregelen zijn genomen om brandgevaar terug te dringen? Is dit genoeg geweest, nu blijkt dat 30% van de zorginstellingen zulke ernstige gebreken hebben, dat ingrijpen met betrekking tot de brandveiligheid noodzakelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u, uit uw oude werkomgeving, de opmerking dat er te weinig wordt gedaan aan voorlichting over brandveiligheid? Bent u bereid serieus werk te maken van goede scholing en voorlichting aan personeel over wat te doen om brand te voorkomen, maar ook hoe te handelen bij brand? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de gemeenten aansporen om intensiever te (laten) controleren op de brandveiligheid van zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het aanspreken van gemeenten is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) als eerste verantwoordelijk. Voor de maatregelen die de minister van BZK zal treffen, verwijs ik naar de kabinetsbrief van 7 februari 2012.
Bent u bereid sancties op te leggen aan bestuurders die de brandveiligheid in hun zorginstelling niet in orde hebben? Zo ja, welke sancties gaat u opleggen? Zo, nee waarom niet?
De wettelijke voorschriften voor brandveiligheid zijn neergelegd in verschillende sectorale wetten en besluiten. Het toezicht en sanctiebeleid op brandveiligheid sluit daarop aan. In de brief van 7 februari 2012 is nader uitgewerkt hoe handhavend zal worden opgetreden.
Op welke manier gaat u er voor zorgen dat de brandveiligheid in alle zorginstellingen sterk verbetert en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om een oordeel gevraagd wat de fusie tussen twee GGZ-instellingen betekent voor de kwaliteit van zorg? Zo ja, wat was het oordeel van de IGZ? Zo nee, wilt u dit alsnog doen en het oordeel van de IGZ aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zolang de voorgenomen zorgspecifieke aanscherping van de fusietoetsing niet wettelijk is verankerd, hebben de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van voorgenomen fusies. Wel zal de IGZ de betrokken zorgaanbieders de komende tijd intensiever volgen om aangesloten te zijn op het fusieproces. Zo nodig zal de IGZ interveniëren als voor, tijdens of na de fusie de kwaliteit van zorg in de betrokken instellingen in gevaar komt.
Het overlijden van een gedetineerde in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bajesklant sterft in houdgreep»?1
Ja.
Kent u het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van 25 augustus 20112 waarin de IGZ verklaart dat de zorg in een PPC voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg? Was daar in dit geval sprake van?
Ik ben bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Op 25 augustus 2011 heb ik het rapport met mijn beleidsreactie aan uw Kamer verzonden.
Momenteel wordt via de geëigende kanalen toedrachtsonderzoek gedaan naar dit incident. In de eerste plaats is door het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) conform protocol zelfstandig een onderzoek gestart. Hiervoor heeft het PPC een calamiteitenonderzoekscommissie ingesteld. In die commissie hebben niet-bij-de-calamiteit-betrokken deskundigen vanuit DJI zitting om de feiten helder te krijgen, het zorgproces te evalueren en te analyseren hoe de calamiteit is ontstaan. De commissie rapporteert aan de directeur van de inrichting en doet indien nodig aanbevelingen om tot verbetering te komen. De directeur rapporteert vervolgens aan de IGZ.
In de tweede plaats is dit incident bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Medische diensten van penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ.
Ten slotte onderzoekt de Rijksrecherche, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), de zaak.
Voor deze onderzoeken geldt dat de resultaten nog niet beschikbaar zijn.
Kent u ook de uitspraak uit hetzelfde rapport van de IGZ waarin zorgen worden geuit over een belangrijk risico voor kwaliteit van zorg, namelijk dat door ontbreken van een integraal en goed patiëntendossier informatieoverdracht en verantwoording van handelen onvoldoende is geborgd? Zijn de patiëntendossier in het algemeen nu wel op orde? Was het dossier in dit geval op orde?
Ik ben bekend met de aanbeveling van de IGZ. De IGZ beveelt aan om de ontwikkeling van een integraal (elektronisch) patiëntendossier te stimuleren en faciliteren. Zoals aangegeven in mijn beleidsreactie bij het IGZ-rapport bezie ik hoe ik voor de PPC's een elektronisch patiëntendossier ga vormgegeven. Naar verwachting is een integraal patiëntendossier specifiek voor de PPC's in 2013 operationeel. Hierbij sluit ik aan bij de ontwikkelingen in de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg en maak ik zoveel als mogelijk gebruik van de daar aanwezige expertise. Vooruitlopend daarop wordt binnen de huidige beschikbare informatievoorziening uiterlijk medio 2012 een eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd. Daarmee zal de toegankelijkheid van het dossier en het uitwisselen van zorginformatie tussen de PPC's onderling en ketenpartners worden bevorderd. Inmiddels is in de meeste PPC's deze eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn derhalve op dit moment geen uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat het gebruik van een isoleercel het laatste redmiddel is voor psychisch zieke mensen, ook als het gedetineerden betreft?
Ik ben van mening dat terughoudend omgegaan dient te worden met plaatsing in de isoleercel. Het beleid van de PPC’s is erop gericht zoveel mogelijk in contact te blijven met de gedetineerde en niet op langdurig separeren. Hierbij worden gedetineerden alleen geïsoleerd indien er een gevaar bestaat als gevolg van de stoornis, dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.
Overigens verwacht ik dat door invoering van het wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden tot de toepassing van dwangbehandeling, waarover ik vanmiddag met uw Kamer spreek, dat gebruik van de isoleercel teruggedrongen kan worden. In de reguliere GGz heeft zich, na aanpassing van de Bopz, een verschuiving van fysieke restricties naar verplichte behandeling plaatsgevonden.
Zijn, naast de medewerkers en behandelaren, ook de justitiebewakers opgeleid om veilig en zorgvuldig om te gaan met de ernstig psychisch zieke mensen die in een PPC verblijven? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen een PPC werken uitsluitend Zorg en Behandeling Inrichtingswerkers (ZBIW) en verpleegkundig ZBIWers in de executieve dienst.
ZBIW-ers zijn speciaal opgeleid om te kunnen gaan met de moeilijke doelgroep aan wie in een PPC zorg verleend wordt. In de PPC's is veel aandacht voor bij- en nascholing rondom zorg en samenhangende onderwerpen. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan psychopathologie, psychiatrische medicatie, methodisch en planmatig werken en gezondheidsrecht.
Slechts in geval van nood worden ZBIW-ers ondersteund door derden zoals een intern bijstandsteam (IBT). Het IBT is in dit geval niet ingeschakeld.
Zijn de medewerkers en bewakers voldoende opgeleid om drang en dwang bij mensen met ernstige psychische problemen zoveel mogelijk te voorkomen maar indien noodzakelijk volgens zorgvuldig protocol uit te voeren? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 5.
Is het programma terugdringen drang en dwang ook in de PPC van toepassing? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zoals aangegeven in reactie op het IGZ-rapport sluiten de PPC’s aan bij de initiatieven die in de reguliere zorg zijn ontwikkeld om de toepassing van dwang en drang terug te dringen. Hiertoe zijn reeds in januari 2011 de eerste initiatieven genomen. In januari 2011 vond er eerste bijeenkomst samen met experts van met GGZ Nederland en directeuren zorg en behandeling van de PPC's plaats in het kader van uitbreiden van de mogelijkheden terugdringen dwang en drang om te kijken hoe de in de GGz aanwezige expertise benut kan worden.
Bij het terugdringen van dwang en drang maken de PPC’s gebruik van de interventies die in de GGz gehanteerd worden.
Ten slotte registreert ieder PPC de duur en de frequentie van de separatie en worden deze gegevens met regelmaat doorgenomen binnen de multidisciplinaire teams zodat hiervan een lerend effect uit kan gaan.
Is er een relatie te leggen tussen werkdruk, agressie en geweld in justitiële inrichtingen – zoals de arbeidsinspectie recent naar buiten bracht – en deze gebeurtenis?3
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn hier derhalve geen uitspraken over te doen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden bij uw Kamervragen over het bericht van de Arbeidsinspectie die vandaag aan uw Kamer verzonden worden.
Baart het u zorgen dat er in toenemende mate mensen in detentie overlijden? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer te informeren over het aantal mensen dat in detentie overlijdt en de aanleiding daarvan over de afgelopen vijf jaar?
Op 7 september 2011 heb ik uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie geïnformeerd over sterfgevallen in de penitentiaire inrichtingen, en het toezicht van de IGZ hierop.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 melden pi’s alle sterfgevallen bij de IGZ. De IGZ heeft voor het jaar 2010 alle gemelde calamiteiten met betrekking tot het overlijden van gedetineerden geanalyseerd. Dit betreft het overlijden binnen het gevangeniswezen inclusief de PPC’s. In 2010 zijn vijf gevallen van overlijden en twintig 20 suïcides in de penitentiaire inrichtingen gemeld. In alle vijf gevallen was er sprake van natuurlijk overlijden en zijn er door de IGZ geen tekortkomingen in de zorg geconstateerd. In deze vijf gevallen was er sprake van acute dood, vier maal gevonden op cel, eenmaal acuut overleden tijdens het luchten. De IGZ heeft geconstateerd dat deze gevallen van overlijden niet waren te vermijden.
In 2010 is er sprake geweest van een stijging van het aantal sterfgevallen door suïcide. De IGZ heeft al deze gevallen onderzocht. Bij geen van de suïcides is de IGZ tot de conclusie gekomen dat tekortkomingen in de zorg geleid hebben tot de suïcide. In 2010 vonden in één penitentiaire inrichting vier suïcides plaats in betrekkelijk korte tijd. Bij deze vier casus en een ernstige suïcidepoging is door de IGZ nagegaan of er een samenhang was of dat een en ander wees op een structurele tekortkoming in de zorg. Hiervan is niet gebleken. De IGZ heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor uitgebreider onderzoek. Wel is de betreffende penitentiaire inrichting meegenomen in het eerder genoemde follow-up onderzoek naar medische diensten.
Het systematisch toezicht van de IGZ geeft mij waardevolle informatie over de sterfgevallen en eventuele patronen hierin. Daarnaast zijn een aantal andere maatregelen genomen die meer inzicht verschaffen in de aard en omvang van de sterfgevallen in de pi’s. In de eerste plaats is in opdracht van de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2011 kwalitatief onderzoek gestart naar de determinanten van suïcides in de periode 2005–2010. In dit onderzoek wordt onder meer bezien welke factoren van invloed zijn op suïcides. Dit onderzoek wordt in maart 2012 afgerond. Daarnaast is de Nationale Ombudsman in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de laatste tien sterfgevallen in detentie. Dit onderzoek wordt eind februari 2012 opgeleverd.
Het bericht dat De Jutters logeerhuizen moet sluiten |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat De Jutters, centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie in de regio Haaglanden, gedwongen is om zijn logeerhuizen te sluiten?1
Ik ben op de hoogte van het sluiten van de logeerhuizen van De Jutters in Waddinxveen en in Den Haag. Het zorgkantoor heeft bij haar zorginkoop de ruimte om afwegingen te maken op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen. Dit heeft tot een dialoog tussen zorgkantoor en De Jutters geleid over de hoogte van de in 2012 te hanteren prijzen. In onderhavige zaak speelt in het bijzonder dat het aantal indicaties voor kortdurend verblijf afneemt. De Jutters heeft vervolgens op basis van een uitgebreide financiële analyse zelf geconcludeerd dat het niet meer haalbaar is om de logeerhuizen te laten voortbestaan.
Bent u ervan op de hoogte dat De Jutters al eerder de logeerhuizen in Waddinxveen heeft moeten sluiten omdat de AWBZ-financiering onder druk staat? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Waar kunnen de kinderen terecht voor opvang, zodat het gezin even rust heeft, nu er in de regio geen reguliere logeerhuizen voor deze kwetsbare groep meer zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen gaten vallen in de zorgketen en deze vorm van respijtzorg gecontinueerd wordt?
Ik ben het met u eens dat logeren in een logeerhuis een vorm van respijtzorg is. Er zijn ook andere vormen van respijtzorg waardoor gezinnen even rust hebben zoals vrijwillige thuiszorg, buitenschoolse opvang, (weekend)dagopvang, thuisondersteuning, buddyzorg, kortdurende opnames en vakantiekampen. Bovendien zijn er alternatieven voor het bieden van een weekend logeren in eigen instelling van een zorgaanbieder. Er wordt bijvoorbeeld ook logeerzorg aangeboden door zorgaanbieders in huisjes in bungalowparken of op zorgboerderijen.
Ik vind het van belang dat het zorgkantoor er voor zorgt dat er een passend ondersteuningaanbod is voor families met kinderen met een AWBZ-indicatie, waaronder begeleiding en kortdurend verblijf.
Het betrokken zorgkantoor (CZ) heeft aangegeven dat er andere aanbieders van logeerzorg zijn en dat zij kijken naar andere vormen van respijtzorg, zoals dagopvang of ondersteuning in de thuissituatie.
Vindt u het wenselijk dat gezinnen met kinderen die ernstige problemen hebben op deze manier gedwongen worden om gebruik te maken van een particulier aanbod waar geen toezicht op is door de Inspectie, die eerder al waarschuwde voor onveilige situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van gedwongen gebruik van particulier aanbod. De afgelopen jaren is meer transparantie in logeerzorg en de kosten daarvan ontstaan. Ik vind het van belang dat het zorgkantoor er voor zorgt dat er een passend ondersteuningsaanbod is voor families met kinderen met een AWBZ-indicatie.
Hoe kan het zijn dat u enerzijds stelt dat er meer geld gaat naar de AWBZ, maar dat er anderzijds gekort wordt op een kwetsbare groep minderjarigen? Hoe gaat u voorkomen dat deze groep kinderen en hun ouders de dupe worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u voorkomen dat De Jutters de helft van zijn budget verliest voor de logeerhuizen omdat de zorgkantoren hebben besloten om de tarieven te verlagen?
Het zorgkantoor heeft bij de zorginkoop afwegingen gemaakt op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen. Hetzelfde geldt voor de zorgaanbieder De Jutters. De zorgaanbieder heeft op basis van een financiële analyse zelf geconcludeerd dat het niet meer haalbaar is om de logeerhuizen in Waddinxveen en Den Haag te laten voortbestaan. Ik heb geen rol bij de onderhandelingen tussen het zorgkantoor en individuele instellingen.
Een mogelijk onafwendbaar vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van de coördinator van de Taskforce Opsporing Vuurwerk Bommenmaker dat een vuurwerkverbod onafwendbaar is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er steeds meer professioneel vuurwerk van het zwaarste soort, als lawinepijlen, nitraatklappers, vlinderbommen en cobra’s, illegaal vanuit Oost-Europa Nederland binnen worden gesmokkeld?
Natuurlijk ben ik van mening dat het onjuist en zorgelijk is dat illegaal zwaar knalvuurwerk, dat niet voor de consument bestemd is, op de illegale Nederlandse markt wordt gebracht. Dat vuurwerk hoort absoluut niet in handen van een consument te komen. Het feit dat veel van dit vuurwerk massa explosief reageert, maakt dit nog ernstiger. Daarom zijn door het Kabinet ook al diverse maatregelen genomen:
Wat vindt u ervan dat klasse 1.1 vuurwerk met 48,5 gram aan explosieve lading – meer dan in een kleine handgranaat – gewoon via Nederlandse sites online worden aangeboden, onder vermelding dat het verboden is en dat de waarschuwingen van de politie voor het gevaar van dit soort vuurwerk niet serieus moet worden genomen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de oogartsen dat vuurwerk vergelijkbaar is met munitie en niet in de handen van burgers thuishoort, omdat de oogschade als gevolg van vuurwerk gelijk is aan die van munitie?3
Vuurwerk is in staat om letsel te veroorzaken, zeker bij verkeerd gebruik. De aard van het letsel is afhankelijk van het type vuurwerk, de hoeveelheid kruit in het vuurwerk en de plaats waar de effecten het lichaam raakt. Vergelijken met andere letselveroorzakende artikelen is niet zinvol. Indien vuurwerk wordt gebruikt volgens de gebruiksaanwijzing door mensen die zich bewust zijn van de mogelijke gevaren en daarnaar handelen, is de kans op letsel gering.
Kunt u uiteenzetten wat jaarlijks wordt uitgegeven aan de (spoed)behandeling van de honderden gewonden door vuurwerk?4 Heeft u zicht op het aantal mensen dat (tijdelijk) arbeidsongeschikt is geraakt door vuurwerk, al dan niet gedeeltelijk?
De Stichting Consument en Veiligheid heeft, in samenwerking met het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, een rekenmodel (Letsellastmodel) ontwikkeld dat bestaat uit een zorgmodel en een verzuimmodel. Met behulp van dit model en de specifieke gegevens van de letselgevallen over de jaarwisselingen 2006 t/m 2010, zijn de gemiddelde zorgkosten en de gemiddelde verzuimkosten als gevolg van een jaarwisseling berekend.
De totale medische kosten voor de behandeling van slachtoffers bedragen gemiddeld 1,1 miljoen euro per jaarwisseling. Ongeveer een kwart van deze slachtoffers heeft een betaalde baan. De kosten voor hun arbeidsverzuim door de vuurwerkongevallen belopen jaarlijks eveneens 1,1 miljoen. Letsels door vuurwerkongevallen kosten de maatschappij dus gemiddeld 2,2 miljoen euro per jaarwisseling.
Deelt u de mening dat een verbod op consumentenvuurwerk ook in het licht van de (zorg)kosten een welkome bezuiniging zou zijn op de overheidsuitgaven? Zo neen, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat letsel zo veel mogelijk voorkomen moet worden en dat uitgaven daaraan, hoewel op dat moment wel besteed, dus eigenlijk altijd te hoog zijn. Ik zie dit los van eventuele bezuinigingen. Van belang blijft mijns inziens om ongeregeldheden rond de jaarwisseling en onjuist omgaan met (illegaal) vuurwerk zo veel mogelijk te voorkomen. Zeker illegaal vuurwerk hoort niet in handen van de consument. Daar blijf ik dan ook vol op inzetten.
Aan een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk zijn natuurlijk ook extra kosten verbonden in de sfeer van bijvoorbeeld de handhaving, het organiseren van professionele vuurwerkshows en omzetderving van de vuurwerkbranche (indien het verbod onmiddellijk in moet gaan). Wanneer elk van de 400 gemeenten ten minste 1 vuurwerkshow organiseert, bij een kostprijs van 1 show van 10 000 Euro, zijn de investeringen hierin al meer dan de bezuinigingen op de letselkosten.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende ellende en zeer ernstige ongevallen met het afsteken van vuurwerk, waaronder zeer veel (oog)schade voor mens, dier en milieu, een verbod op het consumentenvuurwerk onafwendbaar is? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo neen, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat de jaarwisseling een feest moet zijn waar mensen ook door het afsteken van vuurwerk (mits dit legaal gebeurt) veel plezier aan beleven. Op dit moment overweeg ik daarom niet een totaal verbod op consumentenvuurwerk in te stellen.
Daar is mijns inziens nu ook geen draagvlak voor. Ik baseer me daarbij op een gedetailleerd onderzoek naar de beleving van vuurwerk uit 2008. Gelet op de oplaaiende discussie ben ik voornemens om dit onderzoek te actualiseren.
Overigens blijft een belangrijk aandachtspunt bij een eventueel verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk de verwachting dat een deel van de consumenten naar buitenlands vuurwerk zullen uitwijken, waarop, gezien het illegale karakter ervan, nog minder controle kan worden uitgeoefend.
Selectieve zorginkoop door verzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de tussenuitspraak van de College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB)-rechter in de zaak van de Stichting Afweerstoornissen en de Schildklierstichting Nederland tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraak die u aanhaalt in voetnoot 2. Daarvan ben ik op de hoogte.
Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de uitspraak van College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1 Bent u van mening dat de aanspraak van een specialistisch geneesmiddel beperkt dient te kunnen worden tot een bepaalde zorgverlener als er sprake is van een dubbele aanspraak? Wat is de mening van het CVZ in deze?
In beginsel ben ik van oordeel dat de handelswijze van Menzis om de aanspraak te beperken tot een bepaalde zorgverlener in lijn is met het beleid ten aanzien van selectieve inkoop. De definitieve uitspraak van het CBB is echter bindend. Ik ga er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Daarom onderzoek ik op dit moment of een andere manier van toepassing dan wel wijziging van de regelgeving tegemoet kan komen aan dit vraagstuk. Ik ben voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
In hoeverre heeft de NZa de polisvoorwaarden van 2010, 2011 en 2012 goedgekeurd van verzekeraars die de aanspraak van bijvoorbeeld immunoglobulines beperken tot de aanspraak geneeskundige zorg? Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de beantwoording van schriftelijke vragen ?2 3
De NZa is bij het toetsen van polissen uitgegaan van de duidingen van het CVZ. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 10 heb geschreven ga ik er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Verzekeraars zullen alsdan extramurale aanspraken op de betreffende middelen moeten honoreren. Daarnaast zullen zij hun polissen zo nodig in overeenstemming moeten brengen met de definitieve uitspraak van het CBB. Menzis heeft de polissen inmiddels al aangepast.
Bent u van mening dat verzekeraars selectieve zorginkoop moeten toepassen? Bent u van mening dat selectieve zorginkoop noodzakelijk is voor doelmatigheid in de zorg? Hoe is dit te rijmen met deze uitspraak?
Ik ben van oordeel dat het wenselijk is dat zorgverzekeraars selectieve zorginkoop toepassen. Ook ben ik van oordeel dat dit noodzakelijk is om de doelmatigheid van de zorgverlening te vergroten en verwacht ik dat dit leidt tot een geleidelijke verhoging van de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg.
Deze uitspraak van het CBB beperkt de vrijheidsgraden van de verzekeraar tot selectieve zorginkoop. Zoals reeds in het antwoord op de vragen 2 en 10 is aangegeven beraad ik mij op de ontstane situatie en ben ik voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
Wat is het verschil in gedeclareerde kosten van bijvoorbeeld immunoglobuline IV tussen de extramurale aanspraak (Z-index prijs) en de gemiddelde prijs in de nacalculatie van ziekenhuizen (enquete NZa GNIP)?
De prijzen die ziekenhuizen momenteel bedingen zijn mij niet bekend. Uit 2008 zijn mij wel cijfers bekend. Uit onderzoek van de NZa (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe groot de kostenstijging zal zijn als de immunoglobuline IV niet meer via de aanspraak geneeskundige zorg wordt gefinancierd, maar extramuraal tegen de taxe-prijs?
Dit is lastig in te schatten. Ik heb geen zicht op de actuele inkoopprijzen voor immunoglobulinen door ziekenhuizen. De huidige gedeclareerde totale uitgaven door ziekenhuizen aan immunoglobulinen bedroegen in 2010 ongeveer 20 miljoen euro. Zoals volgt uit het antwoord op vraag 5 heeft de NZa in 2008 bekend gemaakt dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
In hoeverre acht u het mogelijk en realistisch dat een verzekeraar afspraken met ziekenhuizen kan maken over de financiering van specialistische geneesmiddelen (zoals voorgesteld in de CBB-uitspraak) terwijl het ziekenhuis financieel voordeliger uit is wanneer van de dubbele aanspraak gebruik wordt gemaakt?
De zorgverzekeraar kan de aanspraak op specialistische geneesmiddelen die zowel onder farmaceutische zorg als onder geneeskundige zorg vallen, niet meer via de polis beperken tot geneeskundige zorg. In het kader van de zorginkoop is het echter in beginsel nog steeds mogelijk om hierover afspraken te maken met ziekenhuizen. Op voorhand is niet in te schatten in hoeverre zorgverzekeraars alsnog afspraken gaan maken met ziekenhuizen.
Zijn de kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen meegenomen in de tariefberekening van de Diagnose Behandelingscombinaties (DBC)-zorgproducten? Wat betekent het voor deze tariefberekening dat door de CBB-uitspraak een zorgverzekeraar geen doelmatigheidskeuze meer mag maken en (dure) specialistische geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld reserve antibiotica zowel onder de aanspraak geneeskundige zorg zijn opgenomen, als een Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS)-vergoeding kennen?
De kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen zijn alleen in de tariefberekening van een DBC meegenomen indien deze middelen niet zijn opgenomen op de lijst dure geneesmiddelen. Voor middelen op de lijst van dure geneesmiddelen is de beleidsregel dure geneesmiddelen van toepassing, die de vergoeding in het budget voor de instelling bepaalt. Uitgangspunt voor de overige middelen is dat deze in de tariefberekening van de DBC worden meegenomen.
De CBB uitspraak heeft geen invloed op de huidige tariefberekening van DBC’s. Voor zover behandelingen samenhangen met geneeskundige zorg zal het middel bekostigd worden via de beleidsregel dure geneesmiddelen of via de DBC indien het middel niet op de lijst van dure geneesmiddelen staat.
Is het waar dat de uitspraak van de CBB rechter de tariefberekening voor de DBC-zorgproducten voor ziekenhuisverplaatste zorg met specialistische geneesmiddelen die niet als aanvullende zorgprestaties (add)-on kunnen worden gefinancierd, ontkracht? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de zorgproducten zijn alle met de behandeling samenhangende kosten meegenomen. Dit betekent dat de zorgverzekeraar en het ziekenhuis een integrale prijsafspraak maken, dus inclusief de kosten voor geneesmiddelen. Alleen bij dure geneesmiddelen (die op de beleidsregel dure geneesmiddelen staan) ontvangen ziekenhuizen afzonderlijke financiering via de zogenoemde add-ons.
Bent u van plan het Besluit zorgverzekering aan te passen, zoals de CBB-rechter in zijn uitspraak, aanbeveelt zodat doelmatige zorginkoop kan plaatsvinden en geen dubbele aanspraken mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het opeens stopzetten van toeslagen |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom zijn er rond 20 december door de Belastingdienst brieven verstuurd aan toeslaggerechtigden met de mededeling dat de huur- en/of zorgtoeslag per 1 januari 2012 wordt stopgezet? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen veelal nog recht op een toeslag hebben?
Elk jaar komt een aantal toeslaggerechtigden niet meer in aanmerking voor het automatisch continueren van hun toeslag naar het volgende jaar. Enerzijds is dat het gevolg van aangepaste normen, waardoor er geen recht meer is. Anderzijds door toezichtacties van de Belastingdienst. Ook ten aanzien van toeslagjaar 2012 is dat het geval.
Wat dit jaar anders is dan in andere jaren, is dat door de implementatie van het nieuwe toeslagensysteem er burgers zijn die als gevolg van onder andere de inkomensharmonisatie geen toeslag meer ontvangen. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.1
In totaal hebben rond 20 december 2011 ongeveer 48 000 burgers een brief ontvangen waarin is aangegeven dat zij volgens de gegevens van de Belastingdienst voor toeslagjaar 2012 geen recht meer hebben op een huurtoeslag. Ook voor de zorgtoeslag is een dergelijke brief gezonden. Daarbij ging om ongeveer 120 000 brieven.
Als burgers menen wel recht te hebben op een toeslag, dan is in de brief aangegeven dat zij de toeslag opnieuw kunnen aanvragen. Ook dit is niet anders dan in andere jaren. Wat wel nieuw is, is dat burgers nu gebruik kunnen maken van Mijn Toeslagen, op www.toeslagen.nl. Daarnaast kunnen ze ook de BelastingTelefoon bellen.
Evenwel is er dit jaar iets niet goed gegaan met een groep van ongeveer 600 toeslaggerechtigden. Bij deze groep, zo is gebleken, de toeslag ten onrechte stopgezet. Het betreft een groep burgers die een verblijfstatus in GBA hebben waardoor ze in beginsel niet in aanmerking komen voor een toeslag. De betreffende burgers hebben echter aangegeven hierop een uitzondering te zijn, waardoor ze wél recht hebben. Hiervoor is evenwel aanvullende informatie van de IND nodig. Inmiddels is contact geweest met de IND en is inderdaad gebleken dat betreffende burgers recht hebben. De IND levert de ontbrekende informatie alsnog aan bij de Belastingdienst.
Op basis waarvan is de conclusie getrokken dat deze mensen geen recht op een toeslag hebben? Hoeveel mensen hebben deze brief ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat toeslaggerechtigden pas op 20 december 2011 krijgen meegedeeld dat zij per 1 januari 2012 geen recht op een toeslag hebben en dat zij opnieuw een toeslag kunnen aanvragen? Acht u een termijn van 10 dagen een redelijke termijn om deze kennisgeving van stopzetting te versturen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst de komende tijd goed bereikbaar is zodat mensen met vragen over bijvoorbeeld deze brief snel geholpen kunnen worden?
Naast het feit dat burgers via Mijn Toeslagen op www.toeslagen.nl 24 uur per dag en zeven dagen per week hun aanvraag eenvoudig kunnen indienen, kunnen ze de BelastingTelefoon bellen. Van 20 december tot en met 27 december was de BelastingTelefoon op werkdagen van 8–22 uur geopend. Op andere werkdagen is de BelastingTelefoon van 8–20 uur open. Als burgers daar aangeven dat ze toch recht denken te hebben, dan kan de BelastingTelefoon de aanvraag direct verwerken.
Daarnaast is het ook mogelijk om op werkdagen naar de balie van een regiokantoor van de Belastingdienst te gaan. Ook daar kunnen burgers geholpen met het indienen van een aanvraag.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat hernieuwde aanvragen voor een toeslag snel in behandeling worden genomen?
Als burgers voor 3 januari 2012 hun eerste aanvraag indienen dan krijgen zij op 20 januari 2012 hun toeslag weer uitbetaald. Dit is dan een dubbele betaling. Burgers die bellen of langskomen bij de balie, worden hierop gewezen.
Deelt u de mening dat op deze manier toeslaggerechtigden in een lastige situatie terecht kunnen komen omdat zij zonder een toeslag de vaste lasten mogelijk niet meer kunnen betalen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die recht op een toeslag hebben niet in problemen komen door deze abrupte stopzetting van de toeslagen? Bent u bereid om u maximaal in te spannen om deze mensen alsnog op tijd de toeslag uit te betalen waar zij recht op hebben?
Ten aanzien van de ongeveer 600 burgers waarbij de toeslag ten onrechte is gestopt heeft de Belastingdienst contact met deze burgers opgenomen. Deze burgers is uitgelegd wat er aan de hand was en is er een nieuwe aanvraag ingediend. Vanaf 20 januari 2012 krijgen ze hun toeslag weer uitbetaald.
De Belastingdienst vraagt deze burgers actief of er hierdoor sprake is van acute financiële problemen. Als dat zo is, dan neemt de Belastingdienst contact op met, bijvoorbeeld, de verhuurder. Voorzover mij nu bekend hebben zich nog geen acute problemen voorgedaan.
Ten aanzien van alle andere gevallen geldt het normale beleid. Dit houdt in dat een burger, die recht heeft op een toeslag, zelf contact moet opnemen met de Belastingdienst. Als hij aangeeft dat hij door de latere uitbetaling in financiële problemen komt, dan neemt de Belastingdienst contact op met, bijvoorbeeld, de verhuurder.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Dure regiotaxi drukt oudere in isolement' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Dure regiotaxi drukt oudere in isolement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten met dergelijke absurde tariefverhogingen in feite niet meer voldoen aan de WMO-voorschriften,2 waarin wordt gesteld dat gemeentes moeten voorzien in lokaal / regionaal vervoer voor zijn inwoners die daar zelf niet in kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u eraan doen om dit tegen te houden?
Ik deel die mening niet. Het gebruik van de regiotaxi is veelal ook opengesteld voor ingezetenen van de betreffende regio die niet over een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen beschikken. Deze reizigers betalen een ander, vaak aanzienlijk hoger tarief dan de reizigers met een Wmo-beschikking. Door mij ingewonnen informatie over de in het artikel genoemde voorbeelden leert dat bij de Regiotaxi Utrecht een verdubbeling van de tarieven heeft plaatsgevonden voor de mensen zonder Wmo-beschikking voor lokaal vervoer, de zogenaamde «OV-reizigers». De tarieven voor mensen met een Wmo-beschikking zijn zeer beperkt gestegen. In de gemeente Venray is de tariefstijging voor mensen met een Wmo-beschikking het gevolg van een gemeentelijk besluit om het tarief voor de lokale regiotaxi gelijk te trekken met dat van het reguliere openbaar vervoer. Bij de regiotaxi van de Oosterschelderegio is de voorgenomen tariefverhoging voor mensen met een Wmo-beschikking uitgesteld.
De tarieven voor de OV-reizigers worden vastgesteld door de aanbestedende decentrale overheid, i.c.m. de provincie of de stadsregio.
De Wmo biedt voldoende waarborgen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om een persoon die beperkt wordt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, te compenseren. Het is aan de gemeente om in individuele situaties, rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en in overleg met de aanvrager, om de aanspraak op deze voorziening (zoals lokaal vervoer) te bepalen en vorm te geven. Onderdeel van de afweging is de mogelijkheid van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De Wmo biedt de gemeenten beleidsruimte om tot het beoogde maatwerk te komen. Tariefsverhogingen voor gebruikers die op grond van een Wmo-beschikking gebruik maken van de regiotaxi dienen dus binnen dit kader, in individuele situaties te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere afweging met betrekking tot de compensatieplicht.
Kunt u aangeven in hoeverre het juridisch mogelijk is voor gemeenten om gedurende lopende contracten met Wmo vervoerders prijsstijgingen van in sommige gevallen meer dan 1000% door te voeren?
Zoals onder 2 aangegeven dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gebruikers van de regiotaxi met en zonder Wmo-beschikking.
Gemeenten sluiten contracten met vervoerders en maken daarin prijsafspraken. Daarnaast is het aan de gemeente om voor gebruikers die de regiotaxi als Wmo-voorziening aanvragen, binnen het (onder 2 toegelichte) kader van de wet tot een zorgvuldige besluitvorming in individuele situaties te komen. Een verhoging van de prijs van een niet-individuele voorziening dient dus het gevolg te zijn van de door de wet bedoelde, bredere afweging.
Voor de overige gebruikers van de Regiotaxi geldt dat de tarieven worden vastgesteld door de provincie of stadsregio en dat kostendekkendheid een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Bent u bereid landelijke kaders betreffende het Wmo- vervoer op te stellen, zodat gemeenten niet meer in staat zijn om dergelijke absurde prijsverhogingen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat ze de toegang tot het Wmo-vervoer niet door het vragen van te hoge eigen bijdragen of door het invoeren van te strenge toegangscriteria praktisch onmogelijk mogen maken?
De Wmo heeft een gedecentraliseerd karakter, waarbij gemeenten, binnen de waarborgen die de Wmo biedt, vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij hun burgers met beperkingen compenseren. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de toegang tot Wmo-voorzieningen onnodig duur en daarmee onmogelijk maken. Daarnaast staat voor de individuele aanvrager altijd de mogelijkheid open om bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente over toe te kennen Wmo-voorzieningen aan te tekenen.
Bent u bereid daar deze absurde verhogingen per 1 januari 2012 ingaan, deze vragen voor 1 januari aanstaande te beantwoorden?
Beantwoording van de vragen voor 1 januari 2012 was niet mogelijk.
Het bericht dat 30.000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 30 000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten?1
Ja.
Is het waar dat voor de implantaten van het Franse merk Poly Implant Prothese (PIP) andere siliconengel is gebruikt dan de siliconengel waarvoor toelating is verleend voor gebruik op de Nederlandse markt waardoor deze PIP-implantaten vaak scheuren?
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben PIP-implantaten? Bent u bekend met gevallen van vrouwen met de betreffende implantaten die kanker hebben gekregen, en als gevolg daarvan zijn overleden?
Het exacte aantal PIP implantaten dat bij Nederlandse vrouwen is geïmplanteerd is onbekend. De informatie die de Franse toezichthouder Afssaps bij fabrikant PIP heeft gevonden, is daarvoor ontoereikend. Bovendien heeft een onbekend aantal Nederlandse vrouwen de implantatie in het buitenland laten uitvoeren.
PIP is ook door het Nederlandse bedrijven Rofil Medical International N.V. (RMI-NV) en Rofil Medical Nederland B.V. (RMN) onder de merknaam M-Implant in Nederland in de handel gebracht.
Op basis van de bekende gegevens zouden tussen de 1000 en 1400 vrouwen deze implantaten in de loop der jaren hebben ontvangen. In dezelfde periode hebben echter ook explantaties plaatsgevonden, waardoor er een schatting kan worden gemaakt dat er eind 2010 nog ongeveer 1000 vrouwen waren met genoemde implantaten.
Bij de IGZ zijn geen gevallen van kanker of overlijden als gevolg van problemen met deze implantaten gemeld. Er is tot op heden ook geen verhoogd risico aangetoond op kanker bij vrouwen met borstimplantaten van het merk PIP (of M-implants). Er zijn echter wel andere risico's verbonden aan deze implantaten, met name het scheuren hiervan. Door het lekken van siliconengel uit gescheurde implantaten kan irritatie ontstaan, die kan leiden tot overgevoeligheidsreacties. Ook is bij het scheuren van de implantaten het verwijderen van de gel moeilijker.
Hoeveel vragen zijn binnengekomen bij het gratis telefoonnummer van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Wordt er nog steeds gebeld met vragen over de PIP-implantaten?
Vanaf de opening van het speciale telefoonnummer vanaf eind september 2010 zijn bij de inspectie 40 vragen geregistreerd.
Sinds 21 december 2011 zijn nog eens 40 telefoongesprekken geregistreerd die via het Meldpunt IGZ zijn binnengekomen bij de IGZ.
Hoeveel vrouwen zijn opgeroepen sinds de waarschuwing van de IGZ in april 2010, en opnieuw in september 2010? Hebben alle ziekenhuizen en klinieken alle door hen behandelde vrouwen opgeroepen? Hoeveel vrouwen hebben aan de oproep gehoor gegeven? Welke gevolgen zijn bij deze vrouwen gezien?
Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Bent u er zeker van dat alle vrouwen die PIP-implantaten hebben zijn bereikt met de waarschuwing van de IGZ?
Nee, een aantal klinieken is failliet gegaan, waarbij gegevens verloren zijn geraakt. Daarnaast kunnen ziekenhuizen en klinieken niet alle vrouwen bereiken vanwege o.a. verhuizingen zonder adreswijziging. De IGZ heeft de waarschuwingen op haar website gepubliceerd en via persberichten openbaar gemaakt. Veel media en internet-fora hebben aandacht besteed aan deze zaak, waardoor vrouwen ook via deze route hierop geattendeerd zijn.
Wordt op dit moment geregistreerd hoeveel vrouwen klachten hebben ontwikkeld ten gevolge van PIP-implantaten? Zo nee waarom niet?
IGZ registreert die klachten die bij haar binnenkomen als melding of signaal. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ staat in voortdurend contact met de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) inzake PIP-implantaten. De fabrikant en de twee betrokken Nederlandse bedrijven die wettelijk verplicht zijn vigilantie-gegevens te verzamelen en bij de IGZ te melden, zijn failliet en niet meer op deze verplichting aan te spreken.
Bent u er zeker van dat vanaf april 2010 geen borstimplantaten van het Franse merk PIP meer zijn toegepast in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weet u dat zeker?
In februari 2009 is het bedrijf Rofil failliet geraakt. De kans wordt klein geacht dat op 31 maart 2010 nog voorraden van deze middelen in Nederland in klinieken aanwezig waren. Het valt niet uit te sluiten dat er op dat moment nog PIP implantaten op voorraad waren. Op 15 april 2010 heeft de IGZ een verbod uit laten gaan op de handel en toepassing van deze implantaten.
Denkt u dat het noodzakelijk is opnieuw een oproepactie te starten, zodat alle vrouwen met deze implantaten gecontroleerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 zijn al twee waarschuwingen uitgegaan. In de periode 21 t/m 23 december 2011 heeft de IGZ drie berichten over de problematiek op haar website geplaatst waaronder een advies. Op 11 januari jl. is een nieuwsbericht uitgegaan met het gezamenlijk advies van IGZ en NVPC.
Wordt het verwijderen van de implantaten en het terugplaatsen van nieuwe protheses vergoed door de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo nee, op welke wijze kunnen gedupeerden schadeloosgesteld worden voor de ingebrachte PIP-implantaten?
In het kader van de Zorgverzekeringswet wordt uit de basisverzekering vergoed:
Ad. 1
Dit betekent dat bij vrouwen bij wie na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie een PIP-borstimplantaat is geplaatst, de verwijdering van het PIP-implantaat en vervanging door een ander borstimplantaat door de zorgverzekeraar wordt vergoed.
Ad. 2
Vrouwen bij wie een PIP-implantaat is geplaatst zonder dat er sprake is geweest van een gehele of gedeeltelijke borstamputatie, krijgen alleen de operatieve verwijdering van het PIP-implantaat vergoed uit de basisverzekering. Het advies van IGZ en NVPC om PIP-implantaten te laten verwijderen, vormt voor zorgverzekeraars naar verwachting voldoende grond om een medische noodzaak voor verwijdering van de PIP-implantaten aanwezig te achten en daarmee voor vergoeding uit de zorgverzekering. Een nieuw, vervangend borstimplantaat wordt in deze situatie niet vergoed.
Aan te raden is om over specifieke situaties contact op te nemen met de zorgverzekeraar.
Wat is de rol geweest van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dan wel het European Medicines Agency bij de toelating van de PIP-implantaten op de markt in Nederland of de Europese Unie? Is er een (handels)vergunning afgegeven aan het bedrijf Poly Implant Prothese of de firma Rofil voor de handel in deze implantaten? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de aansprakelijkheid van de Nederlandse autoriteiten?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft geen rol bij de beoordeling en toelating van medische hulpmiddelen. Borstimplantaten worden gerekend tot de medische hulpmiddelen en vallen daarmee onder het Besluit medische hulpmiddelen en niet onder de Geneesmiddelenwet. De medische hulpmiddelenregelgeving kent ook geen systeem van (handels)vergunningen.
Borstimplantaten vallen in de hoogste risicoklasse en doorlopen daarom het strengste toelatingsregime dat het Besluit medische hulpmiddelen kent. Voor de producten die onder de hogere risicoklassen vallen, bestaat een systeem van toezicht op toezicht. Een zogenaamde aangemelde instantie (notified body) voert de conformiteitsbeoordelingsprocedure uit.
Indien het resultaat hiervan voldoende is, geeft de aangemelde instantie een verklaring van overeenstemming af, waarna de fabrikant de CE-markering op het product mag aanbrengen en het hulpmiddel in de handel gebracht mag worden. In het geval van PIP en M-Implants was de betrokken aangemelde instantie het Duitse TÜV Rheinland. Deze aangemelde instantie valt onder toezicht van de Duitse overheid.
Het weigeren van patiënten door te weinig budget van zorgverzekeraar Achmea |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het TweeSteden ziekenhuis in Tilburg en Waalwijk dit jaar geen verzekerden van Achmea meer wil behandelen, omdat Achmea te weinig budget beschikbaar heeft gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraar Achmea een zorgplicht voor haar verzekerden heeft en dus verantwoordelijk is voor tijdige, kwalitatieve en bereikbare verzekerde zorg? Vervult Achmea op deze wijze haar zorgplicht?
Ja, Achmea heeft een zorgplicht. De wijze waarop de zorgplicht moet worden nagekomen is afhankelijk van of de zorg in natura verzekerd is of op basis van restitutie. Ik heb geen aanwijzingen dat Achmea de zorgplicht niet nakomt.
Klopt het dat Achmea voor 2011, kijkende naar het aantal verzekerden bij Achmea in de regio, relatief minder budget met het TweeSteden ziekenhuis is overeengekomen dan de andere verzekeraars?
Ik heb begrepen dat Achmea in mei met het TweeSteden Ziekenhuis een overeenkomst met volumebeperking heeft afgesloten en dat partijen op basis van maandelijkse rapportages van het ziekenhuis zouden bekijken of het afgesproken volume voldeed. Hoe de overeenkomst van het TweeSteden Ziekenhuis met Achmea zich verhoudt tot de overeenkomsten met andere verzekeraars weet ik niet.
Klopt het dat de volumeafspraken tussen Achmea en het TweeSteden ziekenhuis over 2011 op dit moment al zijn bereikt?
Op basis van de mij beschikbare informatie kan ik daar het volgende over zeggen. Eind november heeft Achmea van het TweeSteden Ziekenhuis een signaal gekregen dat het afgesproken volume voor 2011 niet geheel toereikend zou zijn. In het hierop volgende overleg, begin december, heeft Achmea niet de conclusie getrokken dat een aanpassing van de in mei gesloten overeenkomst noodzakelijk was. Relevante overwegingen van Achmea daarbij zijn geweest dat het bereikte volumeplafond geen belemmering zou zijn voor mensen met een spoedeisende hulpvraag of voor mensen die al in behandeling waren. Voorts heeft voor Achmea meegespeeld dat, voor het in 2011 betrekkelijk kleine aantal verwachte electieve zorgvragen, een goede terugvaloptie beschikbaar was in Tilburg of in andere ziekenhuizen in Zuid Nederland.
Deelt u de mening dat de bewering dat «het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de verzekeraars en de ziekenhuizen hebben afgesproken dat de budgetten voor 2012 niet stijgen» in het artikel onjuist is? In het bestuursakkoord is toch een ongecorrigeerde omzetgroei van 2,5% afgesproken? De zorgverzekeraars hebben toch zelfstandig besloten voor 2012 een nulgrens te hanteren?
Op eerdere schriftelijke vragen van de heer Van der Veen over de brief waarin de zorgverzekeraars aan de ziekenhuizen hun voornemen kenbaar maken dat zij bij de inkoopcontracten voor 2012 zullen uitgaan van nul procent stijging, heb ik op 28 september j.l. het volgende geantwoord: «Blijkens de brief van ZN is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraak in het hoofdlijnenakkoord, met daarin verdisconteerd de verwachte ontwikkeling van de uitgaven van vorig jaar en dit jaar. Zorgverzekeraars geven hiermee aan dat zij oog hebben voor de noodzaak van de beheersing van de gezondheidszorg uitgaven. De keuze voor een brief is de keuze van ZN. Zij hadden ook kunnen kiezen voor een andere manier van communiceren, zoals een gesprek.» Aan dit antwoord heb ik niets toe te voegen.
Het verdwijnen van spoedeisende hulp in het Dokkumer ziekenhuis voor Noordoost Friesland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum waar drie afdelingen moeten sluiten en van de berichten dat tegen deze sluiting veel verzet is?1
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u de verontwaardiging en bezorgdheid van veel inwoners van deze regio over het wegtrekken van belangrijke medische voorzieningen?
De minister van VWS kan zich heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in de regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. De minister van VWS vindt het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is.
Voor de inrichting van de verloskundige zorg in de regio volgt uiterlijk op 1 mei aanstaande een aanvullend plan. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend.
Deelt u de mening dat het wegtrekken van onderdelen van een belangrijke regionale ziekenhuisfunctie een nadrukkelijke verslechtering is van de vitaliteit en leefbaarheid van een krimpregio als Noordoost Friesland? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Er is zeker een relatie tussen voorzieningen als zorg en leefbaarheid en vitaliteit. Het is alleen heel goed mogelijk om een hoog niveau van leefbaarheid te borgen zonder dat voorzieningen zeer nabij zijn. Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen zijn namelijk belangrijker dan nabijheid. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om afspraken te maken over concentratie van voorzieningen in een beperkter aantal vestigingen om de kwaliteit ervan te kunnen handhaven. In de interbestuurlijke aanpak van krimp wordt in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, gemeenten en in een aantal gevallen provincies daarom afspraken gemaakt over de spreiding van voorzieningen als zorg in regionale en provinciale actieplannen bevolkingsdaling. Een belangrijk punt in de actieplannen is de bereikbaarheid van publieke en private voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie van verschraling van lokale zorgvoorzieningen past binnen de intenties van de rijksoverheid om krimpregio’s te versterken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, kunnen regionale afspraken over spreiding en bereikbaarheid van onder andere zorgvoorzieningen de leefbaarheid in krimpregio’s ook op langere termijn borgen.
Welke mogelijkheden zijn er naar uw mening om er toch voor te zorgen dat zorgdiensten zoals de spoedeisende hulp en de afdeling verloskunde voor deze regio behouden kunnen worden?
Voor de acute zorg (inclusief de verloskundige zorg) is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra ambulancestandplaats. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd. Het zorgbeleidsplan van De Sionsberg moet antwoord geven op datgene wat verantwoord in De Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren. Voorts zijn er voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding zijn.
De provincie Friesland onderschrijft het belang van kwalitatief goede en bereikbare zorg, maar is als provincie alleen verantwoordelijk voor het vaststellen van het spreidingsplan van de ambulancezorg. De provincie spreekt de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) aan op het realiseren van de norm: ambulances moeten binnen 45 minuten bij de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis kunnen zijn.
Op welke vormen van beschikbaarheidsbijdragen kan ziekenhuis De Sionsberg per 2012 aanspraak maken? Deelt u de mening dat er een beschikbaarheidsbijdrage voor kleine streekziekenhuizen moet komen?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) De Sionsberg een beschikbaarheidstoeslag van circa € 3 672 026,– toegekend. De minister van VWS heeft De Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat de NZa voor de beschikbaarheidstoeslag 2012 zal aansluiten bij de toeslag voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. De minister van VWS heeft u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
In de brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg heeft de minister van VWS uw Kamer gemeld dat zij een verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Juist in de rurale gebieden vereist de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de spoedeisende zorg binnen 45 minuten extra aandacht. Die ziekenhuizen die nodig zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten en die als gevolg van onvoldoende zorgvraag de spoedeisende zorg niet kostendekkend in stand kunnen houden, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidstoeslag. De exacte voorwaarden voor deze toeslag worden in de loop van 2012 nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor o.a. spoedeisende hulp en verloskunde? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beschikbaarheid van deze diensten in het ziekenhuis van Dokkum?
De minister van VWS deelt de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor onder andere spoedeisende hulp en verloskunde. Om die reden zijn er per direct maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de normtijd van 45 minuten te borgen. Zie hiervoor het antwoord onder vraag 5.
Op welke wijze bent u bereid of voornemens om een rol te spelen in het zoveel mogelijk overeind en bereikbaar houden van dergelijke zorgvoorzieningen voor Dokkum en omstreken?
Zie het antwoord op vraag 2 en 5.
De fusie tussen Emergis en de Parnassia Bavo Groep |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Emergis en de Parnassia Bavo Groep willen fuseren?1
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders. Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling. Ik ben overigens niet van mening dat alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies, die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusie, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt. Om op dit moment al zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik publiekelijk, en in de richting van (koepels van) zorgaanbieders, aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal partijen daartoe oproepen.
Erkent u dat grootschalige zorginstellingen tot op vandaag geen voordeel hebben laten zien als het gaat om kostenbeheersing en goed bestuur; in die zin dat het contact tussen de werkvloer en de bestuurlijke leiding goed verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er geen eenduidig verband bestaat tussen grootschaligheid van zorginstellingen aan de ene kant en kostenbeheersing of goed bestuur aan de andere kant. Ook grote zorginstellingen kunnen zeer wel doelmatig en klantgericht zorg aanbieden. Cruciaal daarbij is de wijze waarop de instellingen de randvoorwaarden voor goede en doelmatige zorg creëren en hoe zij vervolgens het zorgproces zelf vorm geven. Daarbij kan een grote instelling de zorgverlening zeer wel kleinschalig organiseren en de verantwoordelijkheidsverdeling voor de zorgverlening zodanig vorm geven dat er korte lijnen bestaan tussen de werkvloer en de bestuurlijke leiding. Andersom is ook waar, grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit.
Welk risico wordt gelopen door de grootte van de nieuwe zorginstelling vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg in het geval van een faillissement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel grote als kleine zorgaanbieders kunnen failliet gaan, de risico’s daarvoor worden vooral bepaald door enerzijds omgevingsfactoren en anderzijds de wijze waarop bestuurders de instelling besturen.
In het geval zich onverhoopt problemen voordoen met betrekking tot de continuïteit van de zorgaanbieder, dan ligt de verantwoordelijkheid voor het garanderen van voldoende kwalitatief goede zorg bij het zorgkantoor of de zorgverzekeraars. Zij hebben immers een zorgplicht. Let wel: die verantwoordelijkheid heeft betrekking op het garanderen van continuïteit van zorg, niet op het in stand houden van zorgaanbieders. In dergelijke gevallen zijn overnames van bestaande zorgaanbieders een mogelijkheid. Bij een dergelijke overname na faillissement is niet zozeer de omvang van de instelling alswel de omvang van de financiële en organisatorische problemen bepalend. Die verschillen van geval tot geval. Een grote instelling kan na faillissement ook in delen worden overgenomen waarmee ook de continuïteit van zorg gewaarborgd kan worden.
Uiteraard zal de zorgverzekeraar meer problemen hebben met het garanderen van continuïteit van zorg als er één aanbieder is in een regio dan als er mee zijn. Grootschalige fusies, wanneer er slechts één aanbieder of heel weinig verschillende aanbieders overblijven, is kwetsbaar in het licht van de continuïteit van zorg en in het licht van keuzevrijheid.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om een advies voor de fusie gevraagd? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo neen, waarom niet?
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 bij de NMa gemeld. De zaak is op dit moment nog in behandeling bij de NMa. Zoals bij iedere fusiemelding in de zorg stelt de NMa de NZa in de gelegenheid een zienswijze ten aanzien van de fusie af te geven. Indien de NZa zo’n zienswijze afgeeft zal de NMa deze betrekken bij haar beoordeling van de fusie in het kader van de Mededingingswet.
De fusie is niet gemeld bij de NZa, instellingen zijn daartoe ook nog niet verplicht. Het wetsvoorstel waarmee de zorgspecifieke fusietoetsing wordt aangescherpt ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State. Na het advies van de Raad van State zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de NZa nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Is aan de cliëntenraad en de ondernemingsraad advies gevraagd over de fusie? Zo ja, hoe luidt dit advies? Zo nee, waarom niet?
Zowel de cliëntenraad als de ondernemingsraad van Emergis en Parnassia is om advies gevraagd over de fusie. Deze adviezen zijn, voor zover ons bekend, op dit moment nog niet uitgebracht.
Gaat u de fusie tegenhouden op basis van de aangenomen motie- Leijten, die de regering verzoekt een moratorium in te stellen op fusies in de zorgsector, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld? Zo ja, hoe gaat u deze fusie tegenhouden, en hoe gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, op welke manier gaat u dan uitvoering geven aan de aangenomen motie?2
In mijn brief van 7 november 2011 en tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer heb ik gereageerd op de door uw Kamer aangenomen motie die was ingediend door mevrouw Leijten3, waarin de regering wordt gevraagd een moratorium op fusies af te kondigen totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld. Ik heb aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij heb ik aangegeven dat het ook niet waarschijnlijk is dat nieuw te ontwikkelen wet- en regelgeving op dit punt sneller in werking zal kunnen treden dan de reeds in gang gezette trajecten ter verbetering van de positie van cliënten en medewerkers waar de motie op doelt. Om op dit moment al zoveel als mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in mijn overleggen met de (koepels van) zorgaanbieders de bestaande zorgen ten aanzien van fusies in de zorgsector nogmaals onder de aandacht brengen en partijen op het hart drukken zorgvuldig om te gaan met fusies en nu al te handelen naar wat de aanscherping van de zorgspecifieke fusietoets straks formeel gaat voorschrijven.
Gaat u de fusie tegenhouden op basis van het in de Ministerraad aangenomen voorstel om te komen tot scherpere regels voor fusies in de zorg, dat nog door de Kamer behandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke manier gaat u de Kamer informeren? Zo neen, erkent u dat het bizar is dat twee dagen na de aankondiging van strengere fusieeisten deze megafusie wordt aangekondigd?3 Vermoedt u een verband?
Het wetsvoorstel waar in de vraag op wordt gedoeld geeft de NZa de bevoegdheid om in een voorkomend geval een fusie tegen te houden indien de fusie grote risico’s voor de kwaliteit of de bereikbaarheid van zorg met zich meebrengt. Totdat dit wetsvoorstel tot wet is verheven heeft de NZa die bevoegdheid echter niet. Alleen de NMa kan een fusie tegenhouden indien aannemelijk is dat de fusie de mededinging belemmert.
Wat ik zal doen is, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op soortgelijke vragen, partijen oproepen nu al te handelen conform de aanscherping van de regels met betrekking tot fusietoetsing. Echter, totdat het wetsvoorstel in werking is getreden kunnen partijen daartoe niet worden gedwongen.
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een verband is tussen de aankondiging van de aangescherpte fusietoetsing en de voorgenomen fusie tussen Emergis en de Parnassia Bavo Groep, zeker omdat de aankondiging van de aanscherping van de fusietoets op dezelfde dag plaatsvond als de melding van het fusievoornemen bij de NMa.
Hoe gaat u er voor zorgen dat – mocht de fusie doorgaan – de bestuurders van de nieuwe organisatie keurig onder de Wet normering topinkomens (semi) publieke sector (WNT) komen te vallen? Zo nee, waarom niet?4
De WNT is zodanig geformuleerd dat er geen aanvullende acties nodig zijn om een gefuseerde instelling onder de WNT te laten vallen. De WNT is nog niet van kracht. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel medio december 2011 aangenomen. Het is nu aan de Eerste Kamer om zich over het wetsvoorstel uit te spreken.
Welke personele consequenties zijn er als Emergis en de Parnassia Bavo Groep gaan fuseren? Staan er dan nog steeds 460 banen van medewerkers bij Parnassia op de tocht, zoals eerder aangekondigd?5
Op de website van de Parnassia Bavo Groep wordt met betrekking tot de personele gevolgen van de fusie medegedeeld dat de fusie geen directe personele gevolgen heeft.
Het schrappen van het gratis parkeren voor gehandicapten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gehandicapte betaalt voor fraudeur»1, «Den Haag schrapt gratis parkeren gehandicapten op gewone parkeerplaatsen»2, en herinnert u zich de initiatiefwet van het voormalig lid Van Dijken (PvdA) met betrekking tot het gehandicaptenparkeerbeleid?
Van beide artikelen heb ik kennis genomen. De strekking van de initiatiefwet is mij bekend.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart, ook op reguliere parkeerplaatsen, bijdraagt aan de mobiliteit van de houders van deze kaarten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat niet alle gemeenten een dergelijk parkeerbeleid voeren of op dat beleid terugkomen? Zo nee, waarom niet?
Een ruimhartig gratis gebruik van parkeerplaatsen voor mensen met een beperking draagt bij aan hun mobiliteit. In Nederlandse gemeenten geldt een eigen gemeentelijk parkeerbeleid. Gemeenten kunnen in dat beleid overwegingen met betrekking tot mobiliteit afwegen ten opzichte van andere doeleinden van hun parkeerbeleid. In een brief die ik op 8 december 2011 aan alle gemeenten heb gezonden, benadruk ik dat het voor gehandicaptenparkeerkaarthouders duidelijk moet zijn wat voor hen de regels zijn betreffende het parkeren in die gemeente.
Deelt u de mening dat het terugdraaien van het gratis parkeren voor gehandicapten vanwege fraude met deze parkeerkaarten een middel is dat de grote meerderheid van niet-frauderende parkeerkaarthouders onevenredig zwaar treft? Zo ja, deelt u dan de mening dat de oplossing van fraude niet gevonden dient te worden in het invoeren van betaald parkeren voor gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten die ervoor kiezen het fraudeprobleem op deze manier op te lossen, handelen binnen de gemeentelijke beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het parkeerbeleid. Het is te betreuren dat daarbij ook de andere parkeerkaarthouders worden getroffen. Sinds 2011 is er een landelijke database waarin gemeenten het kaartnummer en de vervaldatum van gehandicaptenparkeerkaarten kunnen registreren. Deze database is in opdracht van mijn ministerie ontwikkeld door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten en de Rijksdienst voor het Wegverkeer en wordt beheerd door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten. Gemeenten kunnen hun uitgegeven kaarten registreren en de handhavers kunnen de gegevens uit deze database raadplegen. Fraude kan zo worden beperkt. Momenteel maken ongeveer twintig gemeenten gebruik van deze database. Mijn ministerie werkt aan meer bekendheid voor de database die bijdraagt aan het beperken van de fraudegevoeligheid van de gehandicaptenparkeerkaart.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van gehandicaptenparkeerkaarten niet een doel op zich is, maar een noodzakelijk middel om er voor te zorgen dat degenen die niet van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in staat zijn zich te verplaatsen? Zo ja, hoe gaat u gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand met een beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, dan is een auto een middel om je te kunnen verplaatsen. De gehandicaptenparkeerkaart is slechts een middel om gebruik te kunnen maken van de daartoe aangewezen parkeerplaatsen in iedere gemeente. Het bieden van parkeergelegenheid voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart dicht bij de deur is het uitgangspunt. De houders worden zodoende ondersteund om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Veel gemeenten voeren daarnaast nog een begunstigend beleid voor houders van de kaart. Zoals ik onder antwoord 2 heb aangegeven moet het beleid van de gemeente voor de overige parkeerplaatsen helder worden gecommuniceerd aan de parkeerder ter plaatse. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bebording bij betaalde parkeerplaatsen waarop tevens de uitzonderingen zijn opgenomen. Het parkeerbeleid maakt, zoals al eerder gezegd, deel uit van de autonome beslissingsruimte van gemeenten.
Deelt u de mening dat houders van een gehandicaptenparkeerkaart vanwege te ver uiteenlopend parkeerbeleid tussen gemeenten, niet weten waar zij aan toe zijn? Zo ja, gaat u dan zorgen voor een uniform parkeerbeleid ten aanzien van alle gehandicapten met een gehandicaptenparkeerkaart in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de onduidelijkheid die bestaat voor houders van de gehandicaptenparkeerkaart heb ik de uitdrukkelijke oproep gedaan aan gemeenten met mijn onder antwoord 2 aangehaalde brief, om helderheid te verschaffen aan de houder van de gehandicaptenparkeerkaart over het ter plaatse geldende parkeerbeleid. Daarnaast wordt in de onder antwoord 3 aangehaalde landelijke database voor de registratie van de gehandicaptenparkeerkaarten ook het parkeerbeleid van de deelnemende gemeenten opgenomen voor de overige parkeerplaatsen. De website van het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten is ook door de houder van de gehandicaptenparkeerkaart te raadplegen. Als alle gemeenten in Nederland de uitgegeven gehandicaptenparkeerkaarten en hun gemeentelijk parkeerbeleid in de landelijke database registreren, dan is niet alleen diefstal zinloos geworden, maar dan is ook een blik op de website voldoende om kennis te nemen van het in de te bezoeken gemeente geldende parkeerbeleid voor gehandicapten. Aan deze voorziening wordt al gewerkt.
Weet u in hoeveel gemeenten in Nederland houders van een gehandicaptenparkeerkaart gratis mogen parkeren op reguliere betaalde parkeerplaatsen? Zo ja, hoeveel zijn er dit? Neemt dit aantal de afgelopen twee jaar af, neemt het aantal toe of is het stabiel? Zo nee, waarom weet u dit niet, en hoe kunnen houders van een gehandicaptenparkeerkaart het dan wel weten?
Het aantal gemeenten waar gratis kan worden geparkeerd op de overige parkeerplaatsen, buiten de reguliere gehandicaptenparkeerplaatsen, is mij niet bekend. Hiervan bestaat geen centrale registratie. In hoeverre dit aantal toe- of afneemt is evenmin bekend. Houders van een gehandicaptenparkeerkaart kunnen dan wel via het eerdergenoemde registratiesysteem, dan wel via bebording en berichtgeving van individuele gemeenten, zich op de hoogte stellen van de parkeermogelijkheden in een bepaalde gemeente.
Mogelijk meer dan 550 kankerverwekkende stoffen op de markt |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn?1
Ik heb het artikel van FNV-vakcentrale gelezen en kan mij niet vinden in de conclusie dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Is het waar dat op de lijst op basis van de REACH verordening ruim 500 minder stoffen staan dan op de geharmoniseerde lijst classificatie & labelling (annex VI van de CLP verordening in Europa)?2
Ja. Het verschil is verklaarbaar aangezien de Europese lijst stoffen betreft waarvan ooit gesteld is dat zij kankerverwekkend zijn en REACH alleen stoffen bevat die registratieplichtig zijn.
Hoeveel van de 500 stoffen worden verhandeld in Nederland of zijn aanwezig in bedrijven in Nederland? Kunt u aangeven waar deze stoffen zijn aan te treffen?
Bedoelde stoffen hoeven niet geregistreerd te worden (zie antwoord op vraag 2). Er bestaat ook geen meldingsplicht voor deze stoffen op grond van andere regelgeving.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van deze problematiek? Wat is de handelwijze van de Arbeidsinspectie als kankerverwekkende stoffen op de werkplek worden aan getroffen die niet correct zijn geregistreerd? Hoe vaak is handelend opgetreden?
De Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) is op de hoogte en houdt tezamen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op REACH. De Inspectie SZW richt haar toezicht vooral op gebruikersverplichtingen uit REACH, waaronder het veilig werken met stoffen en informatie over stoffen doorgeven aan werknemers en werkgevers (via veiligheidsinformatiebladen). Daarnaast richt de Inspectie SZW zich op de verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De invalshoek daarbij is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken met (kankerverwekkende) gevaarlijke stoffen (als het noodzakelijk is om hiermee te werken). Als op de werkplek kankerverwekkende stoffen worden aangetroffen, dan bepaalt de Inspectie SZW of de werknemers hiertegen voldoende beschermd zijn. Dit houdt in dat beoordeeld wordt of de, door de werkgever gemaakte, risico-inschatting (RI&E, inclusief de blootstellingsbeoordeling) en de genomen maatregelen toereikend zijn.
Veiligheidsinformatiebladen die niet juist zijn (inhoud niet conform REACH-vereisten) of die niet geleverd zijn, kunnen een indicatie zijn van een ontbrekende of niet correcte registratie. Indien ontdekt wordt dat er gewerkt wordt met een kankerverwekkende stof die niet correct geregistreerd is, wordt dat niet alleen aan de werkgever gemeld, maar ook doorgegeven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij onderzoeken wat de oorzaak is en treden indien nodig handhavend op.
Overigens treedt de Inspectie SZW vanzelfsprekend zelf handhavend op als stoffen worden aangetroffen die verboden zijn in het kader van REACH.
In de gezamenlijke jaarrapportage (van de betrokken inspecties) 2009 en 2010 is aangegeven dat er bij 2 van de 153 bedrijven (2009) en bij 4 van de 151 bedrijven (2010) overtredingen met betrekking tot (pre)registratie door de inspecties zijn aangetroffen. Vanaf december 2010 geldt de verplichting voor registratie van CMR-stoffen (boven 1 ton). De exacte gegevens van 2011 zijn nog niet bekend, maar een inschatting is dat er ook in 2011 slechts een beperkt aantal overtredingen met betrekking tot registratie is geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de kennelijke onderregistratie van kankerverwekkende stoffen?
Zoals eerder door mij aangegeven deel ik niet de mening van FNV dat er sprake is van onderregistratie. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Bent u bereid om deze zaak in Europa aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is nu geen noodzaak omdat ik niet van mening ben dat er sprake is van onderregistratie.
Criminele jeugd die in Utecht vrij spel heeft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht « «The untouchables» in Terwijde heersen in hun wijk»1 en herinnert u zich de Kamervragen van het lid Marcouch over de aanpak van jeugdbendes»?2
Ja.
Is het waar dat er in de Utrechtse wijk Terwijde een criminele jeugdgroep actief is die de buurt intimideert, angst zaait, mensen wegpest en misdrijven pleegt? Zo ja, hoe lang is dit u bekend en hoe komt het dat hier niets aan kan worden gedaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In de Utrechtse wijk Terwijde is een overlastgevende jeugdgroep actief. Bekend is dat leden van de groep individueel ook misdrijven plegen. In een deel van de wijk Terwijde gedragen leden van deze groep zich agressief en intimiderend naar bewoners toe.
Het Kabinet heeft de aanpak van problematische jeugdgroepen hoog op de agenda staan en ik onderhoud hierbij intensief contact met gemeenten, politie en OM. Het aanpakken van deze groep in Utrecht heeft bij zowel de burgemeester, de politie, als bij het OM hoge prioriteit3. De aanpak bestaat uit intensieve surveillance, postacties en de inzet van camera’s. Daarnaast zijn er gebiedsverboden opgelegd, twee woningen ontruimd, aanhoudingen verricht en verdachten veroordeeld. In Utrecht zijn meer rechercheurs vrij gemaakt om de jeugdgroepen hard aan te pakken. De gemeente, OM, politie, de woningbouwvereniging, het Veiligheidshuis en jongerenwerk werken samen om deze aanpak vorm te geven. Zij doen dit door een combinatie van extra toezicht, inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, hulpverlening en de inzet op een positieve vrijetijdsbesteding. Inmiddels zitten vijf van de zeven kopstukken uit de jeugdgroep in Terwijde vast.
Hebben de burgemeester, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie er alles aan gedaan om deze criminele jeugdgroep in Terwijde te ontmantelen? Zo ja, hoe kan het dan dat die nog steeds bestaat? Zo nee, wat hadden zij nog meer kunnen en moeten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort de genoemde criminele jeugdgroep tot de 89 criminele jeugdgroepen die u heeft beloofd van de straat te halen? Zo ja, waarom heeft u ze nog niet van de straat gehaald en wanneer gaat u dat dan wel doen? Wat kunt u meer doen dan de burgemeester van Utrecht, het OM en de politie aldaar? Zo nee, als deze groep al niet tot de lijst van 89 behoort, welke groepen dan wel? Waarom behoort deze groep niet tot de 89? Wilde u dan beweren dat deze groep slechts hinderlijk of overlastgevend is?
Mijn belofte is geenszins een papieren belofte: in mijn brief van 18 mei 2011 heb ik aangegeven dat er verschillende categorieën jeugdgroepen zijn geïdentificeerd. Eind 2010 waren er 1527 problematische jeugdgroepen, waarvan 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Deze 89 criminele jeugdgroepen worden binnen twee jaar aangepakt. Daarnaast wordt de aanpak van hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen geïntensiveerd. De bedoelde groep in Utrecht is getypeerd als overlastgevend. Dit laat onverlet dat een deel van de groep ook als individu misdrijven pleegt. Zoals ik in de brief heb aangegeven pakken we de sleutelfiguren binnen de overlastgevende groepen streng aan. De gemeenten nemen de regierol op zich om de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen te intensiveren. Ook de gemeente Utrecht zet hier belangrijke stappen in. Politie en OM hebben stevig ingegrepen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u concreet ten aanzien van bovengenoemde groep uw belofte om grensoverschrijdend gedrag van jongeren (zie antwoord op de bovengenoemde Kamervragen) terug te dringen in de praktijk waar maken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Deelt u dan de mening dat uw belofte vooral een papieren belofte is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de vraag van Utrechtse autoriteiten, waaronder de politiechef, om leden van de jeugdgroepen gedwongen op te nemen en te behandelen? Welke mogelijkheden bestaan daartoe?
Utrecht pleit voor aanpassing van het ISD-programma voor jongvolwassenen in detentie, zodat dit beter is toegesneden op de doelgroep van overlastgevende en criminele jongeren. Om jongvolwassenen beter en effectiever aan te kunnen pakken is het adolescentenstrafrecht in ontwikkeling. Overeenkomstig hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 25 juni 2011 aan uw kamer uiteen heeft gezet, wil ik de toepassing van de ISD-maatregel bij jongvolwassenen bevorderen. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan, zo nodig zal het ISD-programma worden aangepast.
De aangekondigde fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Emergis en Parnassio Bavo gaan fuseren»?1
Ja.
Kunt u, in relatie tot het feit dat het kabinet onlangs akkoord is gegaan met het aanscherpen van de fusieregels in de zorg, een inhoudelijke reactie geven op deze fusie?
Op 5 oktober 2011 hebben de staatssecretaris en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat zijn die voornemens vertaald in een wetsvoorstel waarmee het kabinet onlangs akkoord is gegaan. Na het advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) echter nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders.
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling.
Wel ben ik wel van mening dat zorgaanbieders die willen fuseren ook nu al de belangen van de patiënten centraal moeten stellen bij hun afwegingen ten aanzien van de fusievoornemens. Dit om te voorkomen dat door de fusie de kwaliteit, de veiligheid en de bereikbaarheid van zorg in gevaar komen. Ik zal partijen oproepen om te handelen in de geest van het wetsvoorstel.
Hoe gaat u voorkomen dat diverse zorginstellingen nog gauw even gaan fuseren, voordat de verscherpte wetgeving van kracht is?
In het verlengde van de onlangs aan uw Kamer toegestuurde antwoorden op soortgelijke vragen over andere concrete fusievoornemens in de sector, verwijs ik ook hier naar de brief die ik op 7 november 2011 aan uw Kamer heb gezonden en naar mijn reactie tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer op de «motie Leijten»2. Ik heb daarbij aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij ben ik van mening dat niet alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies en fusies die minder zijn gewenst. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (brancheverenigingen van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal hierop ook de betreffende GGZ-instellingen aanspreken.
Deelt u de mening dat Emergis en Parnassio Bavo een fusie-effectrapportage moeten opstellen en dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een fusietoets moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg wordt de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage wettelijk verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen. In het verlengde daarvan zal ook de zorgspecifieke fusietoets, door de NZa, wettelijk worden verankerd.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Zolang de wetgeving niet van kracht is, kan ik partijen echter niet verplichten tot het opstellen van een fusie-effectrapportage en heeft de NZa geen bevoegdheid om de fusie te beoordelen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik er bij de betrokken partijen wel op aandringen al vast zoveel mogelijk te handelen in de geest van de nieuwe regelgeving.
Hoe gaat u deze en andere op handen zijnde fusies tegenhouden conform de wens van de Kamer om een moratorium in te stellen, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld?
Hier verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het omzeilen van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie door zorgverzekeraars |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen onderzoek te doen naar de vraag of Promovendum, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op hoger opgeleiden en die beweert dat ze het laagste tarief van Nederland kan bieden omdat hoger opgeleiden een beter claimgedrag vertonen, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben verzekeraars twee (gelimiteerde) mogelijkheden gekregen om een uitzondering te maken op het verbod op premiedifferentiatie: er mag een collectiviteitskorting worden gegeven van maximaal 10% van de premiegrondslag en er mag een premiekorting worden gegeven als men gebruik maakt van het vrijwillig eigen risico (tot maximaal € 500). Bij polissen als Promovendum en Besured is – in tegenstelling tot datgene wat in vraag 1 en 3 kan worden gelezen – sprake van een collectiviteit.
Voor collectiviteiten mag een premiekorting worden gegeven tot maximaal 10%. Collectiviteiten richten zich op een specifieke doelgroep, zoals Promovendum en Besured doen.
Naast de collectieve korting kunnen verzekerden kiezen voor een lagere premie door te kiezen voor een hoger eigen risico. Wanneer zij dan toch zorg nodig hebben zullen ze ook meer zorgkosten zelf moeten betalen.
Het staat collectiviteiten vrij toelatingscriteria aan hun deelnemers te stellen, zoals bijvoorbeeld het eisen van een lidmaatschap van een patiëntvereniging of een vakbond.
Als het om de acceptatieplicht gaat is het Achmea/Avéro (de zorgverzekeraar die het verzekeringsrisico voor de collectieve verzekering Promovendum en Besured draagt) die hieraan moet voldoen. Ik heb geen reden aan te nemen dat Achmea/Avéro zich niet aan de acceptatieplicht houdt. De betreffende zorgverzekeringen zijn namelijk voor iedereen toegankelijk tegen dezelfde premiegrondslag.
Los daarvan ben ik van mening dat de vraag voorbij gaat aan het feit dat er vele collectieve zorgverzekeringen met premiekortingen zijn, waartoe ook niet hoog opgeleiden toegang hebben. Hierboven zijn al de voorbeelden van patiëntenverenigingen en vakbonden genoemd.
Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie. De NZa houdt toezicht op de transparantie van de zorgverzekeringen en hanteert hiervoor het richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten», waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal aan verzekerden dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Als de NZa constateert dat er sprake is van onjuiste informatieverstrekking kan zij handhavend optreden (bijvoorbeeld door een verzekeraar te verplichten de website aan te passen). De NZa rapporteert jaarlijks via het samenvattend rapport Zorgverzekeringswet over de transparantie van zorgverzekeraars in hun polissen en websites.
Ondanks bovenstaande vind ik het van belang om te weten of een grootscheeps gebruik van doelgroepcollectiviteiten afbreuk kan doen aan de toegankelijkheid van de zorgverzekering. Om die reden zal ik de NZa vragen in het kader van zijn reguliere toezichtstaak op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zvw (in het bijzonder de naleving van de zorgplicht, de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie) hieraan expliciet aandacht te besteden.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of de kortingen die Promovendum biedt, te weten een collectiviteitskorting en een extra Promovendumkorting die samen een korting opleveren van meer dan 10%, in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of Besured, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op studenten en die beweert dat studenten en young professionals minder ziektekosten declareren en daarom recht hebben op een lagere premie, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen te onderzoeken of de betrokkenheid van Achmea Avéro bij de zorgverzekeringen van Besured en Promovendum in strijd is met de zorgverzekeringwet of met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre het in de geest van de Zorgverzekeringswet is dat er een zorgverzekering bestaat, te weten Blue, die een relatief beperkt aantal zorgaanbieders heeft gecontracteerd, en adverteert met de mededeling dat de zorgverzekering dagelijks opzegbaar is, met het risico dat iemand als hij of zij gezond is deze verzekering kiest, maar zodra hij of zij een aandoening krijgt, overstapt naar een zorgverzekering die wel veel zorgaanbieders vergoedt en die een acceptatieplicht heeft, waardoor Blue wel de verzekeringspremie opstrijkt maar de kosten van behandelingen afwentelt op andere verzekeraars?
De Blue Polis is tussentijds opzegbaar, maar is daarin niet uniek, ook de Zekur Polis is tussentijds opzegbaar. Toen de Zekur polis werd geïntroduceerd in 2008 heeft de NZa, naar aanleiding van een toezegging van voormalig minister Klink aan de TK, (onder andere) de mogelijkheid van het tussentijds opzeggen onderzocht.
De NZa beoordeelde destijds dat de opzeggingsgrond in de Zekur Polis voldeed aan de eisen die in het Burgerlijk Wetboek worden gesteld. Artikel 7 Zvw bepaalt in welke gevallen de verzekerde in ieder geval de mogelijkheid heeft om de zorgverzekering op te zeggen, het BW biedt echter ruimere mogelijkheden. De NZa zag wel een mogelijk risico dat de tussentijdse opzegbaarheid zou kunnen leiden tot afwenteling van kosten als deze zich daadwerkelijk voordoen en de verzekerde (kort) hiervoor van verzekering of verzekeraar verandert. De NZa heeft de Zekur polis daarom gemonitord en geconstateerd dat verzekerden niet of nauwelijks van de tussentijdse opzegmogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Ook heeft de NZa geen signalen van andere zorgverzekeraars ontvangen dat sprake is van een afwentelingseffect. De verwachting is dat dit bij de Blue polis niet anders zal zijn.
Als blijkt dat in bovengestelde gevallen de wet wordt overtreden, neemt u dan maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Als blijkt dat in bovengestelde vragen weliswaar de wet niet wordt overtreden maar er wel in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld, bent u dan bereid de Zorgverzekeringswet aan te passen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.