De vergoeding van hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie ter behandeling van chronische pijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat chronische pijn een ernstige aandoening is die in ieder geval niet als «lage ziektelast» kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heb ik op 7 maart 2011 gevraagd te adviseren over de toepassing van de lage-ziektelastbenadering. Ik verwacht dit advies binnen niet al te lange tijd van het CVZ te ontvangen. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van het CVZ zal het kabinet een standpunt innemen en daarover de Kamer informeren.
Het advies dat CVZ gaat uitbrengen over de elektrostimulatie vloeit overigens niet voort uit het advies over de lage-ziektelastbenadering.
Deelt u de mening dat verlaging van de ziektelast bij chronische pijn uw aandacht verdient, gelet op de hoge prevalentie van rond de 20%, de aantasting van de kwaliteit van leven, het functioneren en de arbeidsproductiviteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze onderneemt u actie om dit veelvoorkomende gezondheidsprobleem terug te dringen?
Het is mij bekend dat het CVZ voornemens is te adviseren over hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie. Betrokken partijen zijn inmiddels geconsulteerd over het conceptadvies. Ten behoeve van deze consultatie hebben deze partijen het conceptadvies strikt vertrouwelijk ontvangen. Op basis van de commentaren uit het veld en de beraadslagingen in de Duidingscommissie Pakket en de Adviescommissie Pakket kunnen er nog wijzigingen aangebracht worden. Er is dus nog geen openbaar advies van het CVZ waarop ik een standpunt kan innemen. Overigens zou ik het ook niet opportuun en zinvol achten een standpunt in te nemen op een conceptadvies dat nog – al dan niet in belangrijke mate – kan wijzigen.
Ik ga er vanuit dat het advies meeloopt in het pakketadvies 2012. Als dat zo is verwacht ik mijn oordeel mee te nemen bij mijn standpunt over het jaarlijkse pakketadvies. Dit standpunt ontvangt u uiterlijk begin juni.
Hoeveel patiënten in Nederland met chronische pijnklachten worden behandeld met Transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)? Voor hoeveel van deze patiënten is TENS, of een vergelijkbare therapie, de enige behandeling die nog verlichting brengt? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken, alvorens te beslissen over het pakketadvies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het CVZ voornemens is te adviseren om uitwendige elektronische stimulatie ter behandeling van chronische pijn niet langer te vergoeden? Bent u van plan dit advies over te nemen?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit het in opdracht van het CVZ uitgevoerde literatuuronderzoek naar de effectiviteit van uitwendige elektrostimulatie bij chronische pijn: «Het CVZ staat, als pakketbeheerder, voor de principiële keuze of het bereid is positief te adviseren over de vergoeding van een behandeling die in de praktijk aanzienlijke pijnverlichting kan bewerkstelligen, maar waarvan in onderzoek het effect voor een mogelijk belangrijk deel aspecifiek lijkt te zijn.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Waarom geeft in de afweging van het CVZ de stand van de literatuur in dit geval de doorslag, en niet de stand van de praktijk, anders dan de bezuinigingsagenda van dit kabinet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de opvatting van de onderzoekers dat vermindering van de ziektelast ten gevolge van chronische pijn een valide argument is om positief te adviseren over vergoeding van uitwendige elektrotherapie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een gehanteerd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat het de deur open zou zetten naar «vergoeding van allerlei interventies waarvan het effect vermoedelijk langs aspecifieke weg tot stand komt»? Kunt u concrete voorbeelden noemen van behandelingen waarop dit argument van toepassing zou zijn?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een ander genoemd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat er steeds meer gezocht zal worden naar andere, meer effectieve interventies om de mechanismen waarlangs patiënten zelf controle kunnen uitoefenen over hun pijnsensatie, te activeren? Deelt u de mening dat het verstandig is eerst de ontwikkeling van die alternatieven af te wachten alvorens de huidige hulpmiddelen en behandelingen uit het pakket te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de in de medische wetenschap gebezigde uitspraak «absence of evidence is not evidence for absence»? Hoe beoordeelt u in dit licht de opvatting van de onderzoekers dat, ondanks het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, patiënten in de praktijk wel degelijk baat kunnen hebben bij TENS en vergelijkbare behandelingen?3
Ik ben bekend met deze uitspraak. Voor de op grond van de Zorgverzekeringswet te verzekeren zorg geldt als uitgangspunt dat de zorg van bewezen waarde is.
Het is dus niet relevant of onderzoekers beweren dat mensen baat hebben bij een interventie, maar of de interventie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Deze voorwaarde geldt niet alleen bij chronische pijnklachten, maar voor alle klachten die complex zijn. Ik teken daarbij nog aan dat de verplichting om na te gaan wat werkt en wat niet, niet alleen voortkomt uit pakketbeheer, maar ook vanuit het perspectief van het leveren van verantwoorde zorg.
Deelt u de mening dat het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur over de werkzaamheid van uitwendige elektrostimulatie voor een belangrijk deel kan worden verklaard door de complexiteit van chronische pijnklachten en de veelheid aan verschijningsvormen en oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u de redenering van het CVZ overneemt, is dan niet de consequentie dat veel behandelingen voor complexe aandoeningen met een veelheid aan oorzaken zullen verdwijnen uit het basispakket vanwege gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, terwijl de stand van de praktijk aantoont dat patiënten er baat bij hebben? Wilt u uw antwoord toelichten ?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 9.
Deelt u de mening dat, indien de behandelende arts van oordeel is dat de patiënt is aangewezen op TENS of een vergelijkbare behandeling, deze behandeling vergoed dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het is namelijk niet de behandelend arts die bepaalt of een behandeling in het pakket zit.
Het bericht dat het aantal onveilige abortussen wereldwijd is toegenomen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Induced abortion: incidence and trends worldwide» van de World Health Organisation (WHO) en het Guttmacher Institute?1
Ja, ik ben bekend met deze, mede door Nederland gefinancierde studie.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het aantal onveilige abortussen in ontwikkelingslanden is gestegen, waardoor 50 000 vrouwen onnodig sterven en 8 500 000 vrouwen complicaties overhouden aan de onveilige abortus?
Deze cijfers zijn schokkend. Ze zijn des te schrijnender omdat, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het omschrijft, «sterfte en blijvende schade als gevolg van onveilige abortus voorkomen kunnen worden».
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de constatering dat de toename samenvalt met een vermindering in gebruik van voorbehoedsmiddelen?
Het rapport constateert naast de toename van het aantal onveilige abortussen een stagnatie in de stijging van het gebruik van anticonceptie. Dit is zeer zorgwekkend omdat achterblijvend gebruik van voorbehoedmiddelen leidt tot meer onbedoelde
zwangerschappen, waarvan vele eindigen in abortus – vaak onder onveilige omstandigheden uitgevoerd. Een belangrijke oorzaak van sterfte onder vrouwen en moeders wordt zo in stand gehouden.
Ik zie dit als een gevolg van jarenlang achterblijvende investeringen in programma´s voor seksuele voorlichting en gezinsplanning. Deze dienstverlening houdt geen gelijke tred met de stijgende behoefte – onder meer veroorzaakt door bevolkingsgroei, een toenemend aantal jongeren en een snel groeiende wens van vrouwen, paren en jongeren, om later kinderen te krijgen, geboortes beter te spreiden en het kindertal te verminderen. Daarnaast blijkt er helaas nog te weinig interesse bij het bedrijfsleven om te investeren in anticonceptie. Zo worden de MDG 5 doelstellingen niet behaald.
Wat is uw reactie op de conclusie dat strenge wetgeving die toegang tot veilige abortus verbiedt een tegenovergesteld effect heeft en dat er juist ingezet moet worden op anticonceptie en seksuele voorlichting?
Deze studie bevestigt onze visie dat wet- en regelgeving die toegang tot veilige abortus verbiedt of bemoeilijkt, niet de weg is om gezondheid van vrouwen en moeders te verbeteren en hun reproductieve rechten te beschermen en te vervullen.
Dit kwam ook duidelijk naar voren in het rapport van de Speciaal Rapporteur van de Mensenrechten Raad betreffende het recht op gezondheid, de heer Anand Grover, die zijn rapport op 24 oktober 2011 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties presenteerde. Nederland heeft de conclusie van Grovers rapport – dat belemmerende wet- en regelgeving onverwijld moet worden opgeheven – van harte ondersteund. De realiteit is echter dat in vele landen reproductieve rechten op grove wijze worden geschonden en in sommige landen zelfs steeds meer onder druk staan.
Ik deel de visie dat inzet op anticonceptie en seksuele voorlichting de te bewandelen weg is, en niet strenge en restrictieve abortuswetgeving.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze Nederland precies bijdraagt aan de verwezenlijking van Millenniumdoel 5: Verbetering van de gezondheid van moeders?
De specifieke rol die Nederland speelt en blijft spelen heeft betrekking op die delen van de MDG 5 agenda die verwaarloosd zijn en die voor velen moeilijk bespreekbaar, taboe of verboden zijn. Dat betreft het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; seksuele voorlichting met name voor tieners en jongeren; verbeteren van de beschikbaarheid van en toegang tot anticonceptie, ook voor tieners; veilige(r) abortus; decriminalisering van abortus en het nastreven van minder restrictieve wet- en regelgeving.
Voor zorg rond zwangerschap, bevalling, in de kraamtijd (een kritieke periode voor zowel moeder als kind) en voor sommige anticonceptiemethoden is een goed functionerend gezondheidszorg systeem nodig, inclusief voldoende gekwalificeerd personeel. Ik ondersteun daartoe versterking van de beroepsgroep van vroedvrouwen, hun scholing en opleiding, bijvoorbeeld via het NICHE programma. Ook is er een focus op de inzet van particuliere zorgverleners. Met een mix van publieke en private dienstverlening kan de zorg uitgebreid worden, kunnen meer mensen bediend worden, en kunnen reproductieve rechten beter vervuld worden. Ik breid samenwerking met de private sector uit voor verbreding van het productenpakket en de dienstverlening. Zoals reeds toegezegd zal ik u in april 2012 uitgebreider informeren over mijn concrete beleidsvoornemens.
Welke specifieke rol is volgens u voor Nederland weggelegd ten aanzien van deze ontwikkelingen, in relatie tot Millenniumdoel 5?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u aanleiding om de Nederlandse inzet te intensiveren of anderszins te wijzigen naar aanleiding van dit rapport? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Dit rapport is voor mij aanleiding om te blijven bijdragen aan dit type onderzoek, en aan de publicatie en verspreiding van onderzoeksgegevens. Ook zet ik nadrukkelijker in op anticonceptie, gezinsplanning en seksuele voorlichting, onder andere via gerichte programma’s en voorlichtingscampagnes in onze partnerlanden. Met andere spelers op internationaal en landenniveau wordt in 2012 grotere aandacht gevraagd voor anticonceptie en andere benodigdheden voor MDG 5. Wat betreft het tegengaan van onveilige abortus zet ik in op betere verspreiding van medicijnen door een publiek-privaat partnerschap.
Het bericht dat er nog steeds te weinig hulp is voor zwaarst gehandicapten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Een jaar na Brandon: nog steeds te weinig hulp»?1
Ja.
Herkent u de verhalen van ouders die geen kant uit kunnen met hun zwaar gehandicapte kinderen met gedragsproblemen, omdat er geen uitzicht is op passende zorg?
Ja, ik heb vaker ouders gesproken die uit onvrede met het bestaande zorgaanbod er voor kiezen hun kind thuis te verzorgen. Ik heb bijvoorbeeld ook met de ouders van één van de kinderen over wie het artikel gaat gesproken. Hun ervaringen zijn voor mij belangrijk, omdat zij een beeld geven van de handelingsverlegenheid die rond complexe zorg aanwezig kan zijn.
Hoe groot is de groep zwaarst gehandicapten waarvoor een-op-een-zorg nodig is? Welk deel van hen zit noodgedwongen thuis?
Uit de bestaande registraties is niet af te leiden hoeveel cliënten één op één begeleiding nodig hebben, noch hoeveel van hen noodgedwongen thuis zitten. Zoals uit het artikel naar voren komt, zijn er helaas ouders die, omdat zij geen geschikte (logeer)opvang voor hun kind kunnen vinden, hun kinderen thuis verzorgen. Ook zijn er ouders die om die reden een ouderinitiatief starten. Zoals vaker in complexe zorgsituaties is het niet uitsluitend een kwestie van één-op-één zorg, maar van een heel palet aan benodigde randvoorwaarden om geschikte, op de specifieke kenmerken van de cliënt afgestemde zorg te kunnen verlenen. Juist daarover heb ik de denktank complexe zorg gevraagd mij te adviseren.
Is het waar dat er geen, of onvoldoende, zorginstellingen zijn die een-op-een-zorg kunnen verlenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er voor deze groep zwaarst gehandicapten ook geen, of onvoldoende, geschikte logeeropvang beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor zowel de cliënten als de ouders of verzorgers dat er passende zorg beschikbaar is, zodat voorkomen kan worden dat de situatie voor alle betrokkenen escaleert, cliënten onnodig verder afglijden en verzorgenden overspannen raken, en dat gezinnen in deze situatie niet meer gedwongen zijn te «survivallen»?
Ja, ik vind dat elke cliënt recht heeft op de zorg die hij of zij nodig heeft. Waar deze zorg niet toereikend is, moet actie worden ondernomen om de cliënt wel de juiste zorg te kunnen bieden. Die zorg begint vaak in de thuissituatie. Ook daarover kan het CCE adviseren. Waar het gaat om instellingsgebonden zorg, heb ik onder andere de denktank complexe zorg ingesteld om mij (en de sector) te adviseren hoe om te gaan met complexe problematiek.
Deelt u de mening dat er nu gehandeld moet worden om deze zorg beschikbaar te maken en dat twee jaar wachten op de uitkomsten van een denktank alvorens tot actie over te gaan absoluut onverantwoord is?
Ik vind dat er zo snel als mogelijk gehandeld moet worden. Daarom heb ik de denktank gevraagd mij een tussenrapportage uit te brengen waarin de werkwijzen en organisatie van de complexe zorg beschouwd worden. Ik wil dat er zo snel mogelijk met de verbetervoorstellen aan de slag wordt gegaan. Ik zie geen reden om twee jaar met verbeterstappen te wachten. Ik wil mij op basis van de adviezen in de tussenrapportage beraden op de inrichting van de complexe zorg. Ik wil daarmee de zorg verbeteren gericht op de kwaliteit van leven van cliënten. Het gaat dan zowel om mensen die thans noodgedwongen thuis verblijven als mensen in een instelling.
Doorbehandelen ondanks niet-behandelverklaringen |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Doorbehandelende arts krijgt waarschuwing», dat ingaat op een casus waarin sprake was van doorbehandeling ondanks een niet-behandelverklaring?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak deze situatie – doorbehandelen ondanks een niet-behandelverklaring – naar uw weten voorkomt?
Voor zover mij bekend, worden deze aantallen niet geregistreerd.
Wat is de juridische status van een niet-behandelverklaring? In hoeverre zijn artsen – onder andere via de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – gebonden aan niet behandelen als de patiënt dit vast heeft laten leggen?
Ook in de zorg staat het zelfbeschikkingsrecht voorop. Met een niet-behandelverklaring kan de cliënt schriftelijk vastleggen dat hij geen toestemming geeft tot behandelen. In juridische zin is een niet-behandelverklaring een wilsverklaring. De grondslag voor de niet-behandelverklaring is artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel is bepaald dat toestemming door de cliënt of zijn vertegenwoordiger moet worden gegeven, voordat met de behandeling mag worden gestart. Het derde lid van artikel 7:450 BW ziet op verklaringen over de behandeling die de cliënt heeft afgelegd toen hij nog wilsbekwaam was, maar die eventueel gebruikt moeten worden in een situatie waarin de cliënt dat niet meer is. De zorgverlener heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid als hij meent dat sprake is van gegronde redenen, waardoor hij meent van de niet-behandelverklaring te moeten afwijken.
Een niet-behandelverklaring betreft een keuze van de cliënt betreffende behandelbeslissingen die grote gevolgen kunnen hebben. Deze beslissingen kunnen over leven en dood gaan. Daardoor is het een document waar cliënt en zorgverlener uiterst zorgvuldig mee moeten omgaan. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om zo duidelijk mogelijk te zijn over zijn wil, maar ook de zorgverlener heeft een eigen verantwoordelijkheid. Uitgangspunt is dat de zorgverlener de wilsverklaring opvolgt en niet tot behandeling overgaat. Als eerder opgemerkt heeft de zorgverlener ook een eigen verantwoordelijkheid. Een zorgverlener mag niet zonder meer gevolg geven aan dit document. De zorgverlener moet zich ervan overtuigen dat de niet-behandelverklaring authentiek is en of de verklaring in de ogen van zorgverlener betrekking heeft op de aan de orde zijnde behandelingssituatie. De KNMG heeft in een handreiking «tijdig praten over overlijden» vastgelegd hoe om te gaan met de wens van de cliënt in geval van een niet-behandelverklaring. Als de zorgverlener meent dat de cliënt niet bedoeld heeft dat hij niet behandeld wil worden, kan hij gelet op bovenstaande, van de niet-behandelverklaring afwijken.
Is de niet-behandelverklaring blijvend geldig vanaf het moment van opstellen, of verloopt deze na enige tijd?
Een schriftelijke verklaring is van kracht zolang deze niet is ingetrokken of gewijzigd. Wel is het de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om conform de handreiking van de KNMG de wil van de betrokken cliënt te wegen. Daarbij moet de zorgverlener bekijken of betrokkene beoogd heeft in de aanwezige situatie niet te worden behandeld en op basis daarvan moet de zorgverlener besluiten wel of niet gevolg te geven aan de niet-behandelverklaring.
Kan de behandelende zorgverlener aansprakelijk worden gesteld voor medische schade of overlijden van de patiënt, wanneer hij zich aan de letter van de niet-behandelverklaring heeft gehouden? Kan eventueel ontstane medische letselschade door niet ingrijpen worden verhaald op de behandelende zorgverlener?
De wilsverklaring is het uitgangspunt, maar het is de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om conform de handreiking van de KNMG de wil van de betrokken cliënt te wegen en op basis daarvan te besluiten wel of niet gevolg te geven aan de niet-behandelverklaring. Wanneer een zorgverlener zijn handelwijze deugdelijk kan verantwoorden, ligt het niet in de lijn der verwachting dat deze zorgverlener aansprakelijk te stellen is voor zijn doen of nalaten. Medische letselschade uit dien hoofde is dan niet op hem te verhalen. De lijn als hiervoor geschetst, over hoe om te gaan met een niet-behandelverklaring, wordt bevestigd in tuchtrechtelijke uitspraken. Het is overigens niet aan mij, maar aan de rechter om te bepalen of de arts in een specifieke situatie correct heeft gehandeld en of schadevergoeding op zijn plaats is.
Kan de behandelende zorgverlener aansprakelijk worden gesteld voor medische schade of overlijden van de patiënt, wanneer hij in tegenstelling tot de niet-behandelverklaring toch heeft ingegrepen? Kan eventueel ontstane medische letselschade door dit ingrijpen worden verhaald op de behandelende zorgverlener?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt bij opname van patiënten in instellingen (ziekenhuizen en verpleeginstellingen) standaard aandacht besteed aan de vraag of de patiënt beschikt over een niet-behandelverklaring? Zo niet, vindt u dat dit wel onderdeel is van goed zorgverlenerschap?
Is de niet-behandelverklaring eenvoudig op te vragen voor behandelende artsen? Zo ja, waar? Zo nee, wiens verantwoordelijkheid is het dat de niet-behandelverklaring bekend is bij de behandelende zorgverleners?
Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt ervoor te zorgen dat de zorgverlener op de hoogte is of kan zijn van zijn wilsverklaring. De meeste instellingen hebben een aanpak ontwikkeld zodat men, zeker in acute situaties, zo snel mogelijk kan achterhalen of er sprake is van een niet-behandelverklaring van cliënten.
Is voor zorgverleners voldoende helder wat precies verstaan moet worden onder een niet-behandelverklaring? Herkent u het beeld dat het vermoeden bestaat dat onder zorgverleners onduidelijkheid bestaat over wat in de praktijk precies verstaan moet worden onder niet-behandel beleid, waaronder niet-reanimeerbeleid? Bent u van mening dat het voor zorgverleners helder is hoe zij moeten handelen wanneer een bewoner van een instelling met een niet-reanimeer beleid dreigt te stikken in een stukje brood of een vergelijkbare situatie? Zo nee, kan hieruit geconcludeerd worden dat de huidige niet-behandelverklaring onvoldoende handvatten biedt voor zorgverleners om hier in de praktijk mee te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan deze situatie verbeterd worden?
Juridisch gezien is een niet-behandelverklaring goed te duiden. Het probleem is echter dat de niet-behandelverklaring in de praktijk niet altijd concreet genoeg is om alle onverwachte situaties op een adequate wijze te dekken. Het is voor de arts niet altijd duidelijk wat in het specifieke geval de status is van een niet-behandelverklaring en onder welke omstandigheden het behandelverbod al dan niet geldt. Ter ondersteuning van diens beslissing biedt de handreiking van de KNMG «tijdig praten over overlijden» professionals handvatten over hoe om te gaan met onder andere een niet-behandelverklaring.
De KNMG is op dit moment in gesprek met patiëntenorganisaties en ouderenbonden om ook een versie van deze handreiking voor cliënten te maken. Daarnaast is Verenso op dit moment samen met het Nederlands Huisartsen Genootschap en met subsidie van VWS, bezig met het ontwikkelen van een «Richtlijn reanimatiebeleid kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en in de thuissituatie». In deze richtlijn zal ook worden ingegaan op het omgaan met niet-behandelverklaringen. Ik heb met Verenso afgesproken dat de richtlijn komend najaar zal worden opgeleverd.
De juridische houdbaarheid van de verplichting voor zorgverleners om mee te werken aan het Elektronisch Patiëntendossier |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een artikel van Mr. A. van Eldijk, waarin hij betoogt dat de verplichting voor zorgverleners om mee te werken aan het Elektronisch Patiëntendossier juridisch onhoudbaar is?1
Voor alle helderheid, er is momenteel geen verplichting tot aansluiting op het landelijk schakelpunt.
Ik ben het oneens met de stelling van Mr. A. van Eldijk. Het artikel gaat voorbij aan het feit dat aanmelding van gegevens alleen is toegestaan met toestemming van de patiënt. Oftewel als de patiënt geen toestemming geeft mogen er geen gegevens beschikbaar worden gesteld. De zorgverlener blijft hiermee binnen de grenzen van het beroepsgeheim. De zorgverlener zal in het geval van een verplichting tot aansluiting op het Landelijk Schakelpunt, die er nu dus niet is, wel zijn systeem geschikt moeten maken voor het aanmelden en uitwisselen van gegevens. Op deze wijze krijgt de patiënt een recht op elektronische uitwisseling van zijn gegevens.
Deelt u de mening dat onder meer alle informatie die een patiënt aan de zorgverlener toevertrouwt en alle handelingen die de zorgverlener verricht, zoals het uitschrijven van recepten, de gekozen therapie en het aanhouden van een dossier van de patiënt, onder het beroepsgeheim vallen? Hoe verhoudt zich dit met de dwang om mee te werken aan het private EPD die zorgverzekeraars via hun contracteerbeleid uitoefenen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat op dit moment geen verplichting tot meewerken aan het EPD. Alle informatie die een patiënt aan de zorgverlener toevertrouwt en de handelingen die de zorgverlener verricht vallen onder het beroepsgeheim. Het deelnemen aan het private EPD conflicteert hier echter niet mee, zoals aangegeven bij antwoord 1. Zorgaanbieders mogen alleen gegevens beschikbaar stellen indien patiënten daarvoor toestemming geven.
Wat is uw reactie op de stelling dat het door zorgverzekeraars laten afdwingen van de aanlevering van behandelgegevens door zorgverleners doormiddel van het opnemen van bepalingen hierover in contracten juridisch niet mogelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Allereerst merk ik op dat, zoals door mij aan uw Kamer is gemeld bij brief van 18 januari 2012 (Tweede Kamer Vergaderjaar 2011–2012, 27 527 nr. 101), uit de door Zorgverzekeraars Nederland gegeven toelichting blijkt dat verzekeraars voor 2012 nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn op het LSP. Er geldt voor dit jaar dan ook nog geen verplichting voor zorgaanbieders om aangesloten te zijn.
Verzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over het, in voorkomende gevallen, op veilige en gestandaardiseerde wijze elektronisch communiceren tussen zorgaanbieders onderling. Zoals bij antwoord 1 is aangegeven geldt hierbij dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt.
Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Hoe verhoudt het feit dat de opslag, uitwisseling en gebruik van de verplicht aangeleverde behandelgegevens niet meer plaatsvinden onder de controle van bij de behandeling betrokken zorgverleners zich tot het medisch beroepsgeheim? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het medisch beroepsgeheim geldt onverkort. Zowel bij het verstrekken als raadplegen van medische gegevens geldt het beroepsgeheim voor zorgverleners. Uitwisseling van medische gegevens is toegestaan als er sprake is van toestemming van de patiënt. Met toestemming van de patiënt mag de zorgverlener gegevens beschikbaar stellen.
Kunt u uw bespiegeling geven over wat er met een huisarts gebeurt die via de inkoop van zorg gedwongen wordt tot gegevensuitwisseling via het EPD, terwijl hij van zijn patiënten het verzoek kan krijgen om geen gegevens uit te wisselen?
De huisarts zal, als zijn beroepsgroep aansluiting op het LSP tot kwaliteitsnorm heeft gemaakt, zijn systeem moeten aansluiten op het Landelijk Schakelpunt. De huisarts zal vervolgens gegevens beschikbaar moeten stellen van patiënten die daarvoor toestemming hebben gegeven. Van patiënten die geen toestemming hebben gegeven mogen geen gegevens beschikbaar worden gesteld, de patiënt bepaalt dus zelf of zijn gegevens mogen worden uitgewisseld.
Christelijke homotherapie |
|
Johannes Sibinga Mulder , Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verzekeraars en medici tegen christelijke homotherapie»?1
Ja.
Klopt het dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn de kosten van de christelijke homotherapie te dragen?
Neen. Zorg die voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt, moet gericht zijn op behandeling van een ziekte of een stoornis. Bovendien moet de behandeling voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk en dus bewezen effectief zijn. Ook moet het om een zorgvorm gaan die de betreffende beroepsbeoefenaren plegen te bieden. Homoseksualiteit of een homoseksuele geaardheid is geen ziekte en geen stoornis. Een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit of van een homoseksuele geaardheid behoort daarom niet tot het pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is zorgverzekeraars niet toegestaan zorg te vergoeden die niet behoort tot het pakket.
Deelt u de mening dat een therapie, gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid, niet alleen ondeugdelijk is, maar ook schadelijk kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Een therapie gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaard kan inderdaad schadelijk zijn. Uit het inspectiebezoek dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de betreffende instelling heeft gebracht blijkt echter dat er geen sprake is van een dergelijke therapie.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om een einde te maken aan deze wettelijke verplichting voor de zorgverzekeraars?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb vermeld, is er geen sprake van een wettelijke verplichting voor de zorgverzekeraars om dergelijke therapieën te vergoeden, in tegendeel. Het is zorgverzekeraars niet toegestaan deze therapie te vergoeden.
De ongelijke behandeling van ouders die zich niet houden aan de omgangsregeling |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel 279 van het Wet boek van Strafrecht (Sr)?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bij de nakoming van omgangsregelingen een (rechts-)ongelijkheid bestaat tussen de ouder die de zorg verleent en de ouder die de reguliere zorg niet op zich heeft genomen?
Artikel 279 Sr stelt straf op degene die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan ook degene die (mede) het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind desondanks aan het gezag en/of het opzicht van een ander onttrekken bijvoorbeeld door zich niet te houden aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling (HR 15 februari 2005, NJ 2005, 218). Dit arrest betrof de situatie waarbij de vader het kind niet volgens de omgangsregeling had teruggebracht bij de moeder die primair de zorg verleende. In een strafzaak waarin de Rechtbank Leeuwarden op 5 februari 2009 uitspraak heeft gedaan, was sprake van een moeder die zich niet hield aan de vastgestelde omgangsregeling doordat zij het kind niet liet meegaan met zijn vader (Rechtbank Leeuwarden 5 februari 2009, LJN BH 2027). Kernelement van het misdrijf van artikel 279 Sr is het onttrekken van het kind aan het gezag en/of opzicht. Oefenen beide ouders samen het gezag over het kind uit, dan kan – zo blijkt uit het voorgaande – artikel 279 Sr op beiden van toepassing zijn. Het gegeven dat de desbetreffende ouder de zorg voor het kind heeft doet aan die strafrechtelijke aansprakelijkheid niet af.
Herkent u zich in het beeld dat de ouder die de zorg niet heeft strafrechtelijk vervolgd kan worden en kan rekenen op inmenging van de politie als hij/zij zich niet houdt aan de omgangsregeling, bijvoorbeeld als hij/zij het kind niet tijdig terugbrengt? Herkent u zich dan ook in het beeld dat de ouder die de zorg regulier heeft en weigert aan de omgangsregeling te voldoen (bijvoorbeeld door te weigeren het kind naar de andere ouder te laten gaan) niet strafrechtelijk kan worden aangesproken?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat zowel de ouder die de zorg heeft als de ouder die de zorg niet heeft, kunnen worden vervolgd ter zake van artikel 279 Sr indien zij beiden het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen. Artikel 279 Sr beoogt degenen die het wettig gezag of bevoegd toezicht uitoefenen over een minderjarige in staat te stellen hun taak te vervullen. Dragen beide ouders deze verantwoordelijkheid, dan is van rechtsongelijkheid als het gaat om de mogelijkheid van strafrechtelijk optreden tegen het niet nakomen van de omgangsregeling geen sprake. Hoewel de rechtspraak van de Hoge Raad derhalve ruimte laat voor optreden tegen beide ouders, ben ik van mening dat justitieel optreden van politie en openbaar ministerie bij problemen met de omgangsregeling – in het belang van het kind, maar ook in het belang van de ouders – tot het uiterste beperkt moet blijven.
Herkent u zich in het feit dat veel ouders tegen deze rechtsongelijkheid aanlopen? Zo ja, bent u bereid deze ongelijkheid weg te nemen, bijvoorbeeld door de werking van artikel 279 Sr ook voor het andere geval gelijk te trekken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Staphorst censureert abortusinformatie CJG' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Staphorst censureert abortusinformatie CJG»?1
Ja.
Welke relatie heeft Stichting opvoeding tot de rijksoverheid? Is er sprake van subsidie naast de afdrachten van de aangesloten gemeenten?
De Stichting Opvoeden.nl heeft als missie het bevorderen van het gezond opvoeden, opgroeien en ontwikkelen van een kind door het online aanbieden van eenduidige gevalideerde informatie voor ouders, opvoeders en jongeren. Hiertoe ontvangt de stichting subsidie van VWS. Er is geen sprake van afdrachten van de aangesloten gemeenten.
Welke opdracht heeft Stichting opvoeding?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten eigen keuzes kunnen maken met betrekking tot de informatie die door Stichting opvoeding wordt aangereikt? Hoe is de opvatting van Stichting opvoeding te verenigen met uw beleid waarin gemeenten vrijheid hebben bij het inrichten van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)?
Gemeenten beslissen zelf over de informatie die zij willen verstrekken aan hun inwoners. Zo beslist ook elke gemeente over de vraag of zij via een website opvoedinformatie wil verstrekken en of zij dergelijke informatie betrekt van de databank van de Stichting Opvoeden.nl. De rol van VWS is faciliterend. Ik wil stimuleren dat alle kinderen en opvoeders de beschikking hebben over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken waarmee iedere gemeente uit de voeten kan. Ik heb begrepen dat de informatie in de databank van de stichting naar de mening van de gemeente Staphorst niet evenwichtig is. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft dan ook aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u bereid in overleg te treden met Stichting opvoeding ten einde een model voor de website te bewerkstelligen, waarin zowel sprake is van herkenbaarheid en gevalideerde informatie als beleidsvrijheid voor gemeentelijke invulling?
Zie antwoord vraag 4.
Onderzoek dat uitwijst dat wijkverpleegkundigen goedkoper en beter zijn dan verpleeghuiszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Wijkverpleegkundige troeft verpleeghuis af» en met het onderzoek van de NPCF en V&VN?1
Ja.
Klopt het dat de kosten van vergelijkbare zorg door wijkverpleegkundigen in de proeftuinen 44.7% lager zijn dan die van verpleeghuiszorg, dat de zorg beter is afgestemd op de cliënt, dat de betrokken professionals beter communiceren, productiever werken en het werk prettiger ervaren?
De 44,7% die in het artikel wordt genoemd betreft (enkel) een financiële vergelijking tussen twee situaties van één cliënt die in 2011 zowel thuiszorg als verpleeghuiszorg (ZZP8) nodig had. In werkelijkheid heeft de cliënt van april tot en met augustus 2011 thuiszorg ontvangen. In september 2011 is de cliënt opgenomen in het verpleegtehuis (ZZP8). In de maand november komt de cliënt weer thuis en krijgt zij tot en met december thuiszorg. Ter vergelijking is een «oude situatie» genomen. Dit betreft nadrukkelijk een inschatting van de wijkverpleegkundigen. De cliënt heeft in april 2011 thuiszorg ontvangen en is van mei tot en met december opgenomen in het verpleegtehuis. Tot en met december is sprake van een ZZP8. In november en december een ZZP10.
Uit deze vergelijking komt een verschil van 44,7%. Het moge duidelijk zijn dat hieruit geen algemene conclusies getrokken kunnen worden.
De NPCF en V&VN hebben mij het rapport van hun onderzoek aangeboden. Hierin vermelden zij de in uw vraag genoemde positieve resultaten van de proeftuinen. Deze resultaten sporen met de resultaten van het programma Zichtbare schakel uitgevoerd door ZonMw. Ook daar is in de tussenrapportage een positief beeld geschetst over het werk van de wijkverpleegkundige. BMC is ten slotte ook met positieve bevindingen gekomen, naar aanleiding van een initiatief van de Kruisvereniging West-Brabant. De essentie van al deze rapporten is gelijk.
Kunt u verklaren waarom de ervaringen van zowel cliënten als professionals zo positief zijn?
Ik ben van mening dat cliënten en professionals tevreden zijn omdat de zorg zodanig vorm krijgt dat meer vanuit perspectief van de cliënt wordt gewerkt en er meer ruimte is voor de eigen invulling van professionaliteit van de zorgverlener. De samenwerking tussen cliënt en professional staat centraal.
In hoeverre komen de resultaten van het onderzoek van de Nederlandse Patiënten en cliënten Federatie (NPCF) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) overeen met de bevindingen uit het programma «Zichtbare schakel, de wijkverpleegkundige voor een gezonde buurt» dat wordt uitgevoerd door ZonMw en het onderzoek van adviesbureau BMC dat zich richtte op de situatie in West-Brabant? Kunt u deze onderzoeken en bevindingen naast elkaar leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in de stelling dat thuis blijven wonen voor veel ouderen een doel van de zorg is? Welke conclusies trekt u daaruit? Bent u bereid meer aandacht te besteden aan extramurale zorg?
Thuis blijven wonen is op zich geen doel van zorg. Het gaat in de kern om ervaren kwaliteit van leven en behoud van eigen regie. Ik herken de behoefte van ouderen om liever in de eigen thuissituatie te blijven wonen. In de brief Zorg en ondersteuning in de buurt 2, die ik samen met de minister van VWS in oktober vorig jaar aan uw Kamer heb gestuurd, besteden wij brede aandacht aan extramurale zorg. Onderdeel daarvan is de inzet van de wijkverpleegkundige. Daarin is verwoord dat wij in overleg zijn met de beroepsorganisaties om te onderzoeken hoe de wijkverpleegkundige breed in het land kan worden ingezet. Zo zal de NZa een uitvoeringstoets uitbrengen over de financiering van de wijkverpleegkundige. De resultaten uit de diverse projecten en initiatieven worden ook meegenomen bij het bepalen van de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige kan worden geborgd en geïntegreerd in het zorgaanbod.
Er loopt overigens inmiddels een aantal trajecten waarbij specifiek wordt ingezet op de taken en werkzaamheden van de wijkverpleegkundige. Daarnaast wordt er door diverse organisaties en opleidinginstituten geïnvesteerd om binnen de HBO-opleidingen meer aandacht te krijgen voor het werk van de wijkverpleegkundige.
Deelt u de conclusie dat wijkverpleegkundigen, doordat zij een laagdrempelig aanspreekpunt vormen voor cliënten, ouderen een groter vertrouwen geven in hun eigen zelfredzaamheid?
Ja, deze conclusie deel ik en wordt als zodanig ook in het NPCF/V&VN-rapport verwoord.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van NPCF en V&VN dat voor optimaal functioneren van de wijkverpleegkundigen, het functiegericht indiceren als manier van financiering dient te worden losgelaten, en dat er dient te worden gekeken naar manieren die op eenvoudige wijze zowel van AWBZ als Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) financiering gebruik maakt?
Ik kan hierover een adequaat oordeel hebben na ommekomst van de zojuist genoemde uitvoeringstoets van de Nza.
Bent u van mening dat de resultaten van dit onderzoek aanwijzen dat er meer zou moeten worden gewerkt met wijkverpleegkundigen? Zo ja, op welke manier bent u van plan om meer wijkverpleegkundigen in te zetten? Op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
De vergoeding van anti-homotherapie |
|
Karen Gerbrands (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verzekeraars en medici tegen christelijke homotherapie»?1
Zorg die voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt, moet gericht zijn op behandeling van een ziekte of een stoornis. Bovendien moet de behandeling voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk en dus bewezen effectief zijn. Ook moet het om een zorgvorm gaan die de betreffende beroepsbeoefenaren plegen te bieden. Homoseksualiteit of een homoseksuele geaardheid is geen ziekte en geen stoornis. Daarnaast is de reactie vanuit de beroepsgroepen klinisch-psychologen en artsen een bevestiging van het feit dat een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit geen zorg is die deze beroepsgroepen plegen te bieden. Dit alles maakt dat een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit of van een homoseksuele geaardheid niet behoort tot het pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is zorgverzekeraars niet toegestaan zorg te vergoeden die niet behoort tot het pakket.
Uit het inspectiebezoek dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de betreffende instelling heeft gebracht blijkt echter dat er geen sprake is van het verlenen van een dergelijke therapie.
Deelt u de opvatting dat homoseksualiteit geen ziekte is?
Ja.
Klopt het dat zorgverzekeraars verplicht zijn deze anti-homotherapie te vergoeden, omdat de zorgorganisatie die deze therapie aanbiedt een erkende instelling is?
Neen. Uitsluitend behandelingen die deel uitmaken van het pakket van de Zorgverzekeringswet moeten de zorgverzekeraars vergoeden indien een verzekerde op die behandeling is aangewezen. Dit geldt ook voor toegelaten instellingen.
Betekent een dergelijke erkenning van een zorginstelling dat er straffeloos onzintherapieën kunnen worden aangeboden?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 3. Overigens blijkt uit het inspectiebezoek dat de IGZ aan bedoelde instelling heeft gebracht geen sprake te zijn van onzintherapieën.
Deelt u de mening dat alleen wetenschappelijk bewezen behandelingen vanuit het basispakket vergoed dienen te worden?
Ja, dat is het uitgangspunt voor het pakket van de Zorgverzekeringswet. Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verwerpelijke anti-homotherapie direct uit het basispakket verdwijnt?
Zie het antwoord op vraag 1. Therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit behoort niet tot het basispakket. Bovendien blijkt in dit geval geen sprake te zijn van anti-homotherapie. Als bij de IGZ alsnog melding wordt gedaan over zo’n «behandeling» dan zal de IGZ dat direct natrekken en hieraan indien nodig maatregelen verbinden.
Het bericht dat homotherapie vergoedt wordt |
|
Linda Voortman (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn de kosten voor homotherapie te dragen omdat deze hulp onder de basisverzekering zou vallen?1
Dit bericht is onjuist.
Zorg die voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt, moet gericht zijn op behandeling van een ziekte of een stoornis. Bovendien moet de behandeling voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk en dus bewezen effectief zijn. Ook moet het om een zorgvorm gaan die de betreffende beroepsbeoefenaren plegen te bieden. Homoseksualiteit of een homoseksuele geaardheid is geen ziekte en geen stoornis. Een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit of van een homoseksuele geaardheid behoort daarom niet tot het pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is zorgverzekeraars niet toegestaan zorg te vergoeden die niet behoort tot het pakket.
Klopt het dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn deze therapie te vergoeden? Zo ja, hoe kan deze verplichting bestaan wanneer het volgens medische organisaties wordt gekenmerkt als ondeugdelijk en zelfs gevaarlijk?
Nee, zie het antwoord op vraag 1. Het is zorgverzekeraars niet toegestaan dit te vergoeden.
Deelt u de mening dat deze therapie, die door medische organisaties als ondeugdelijk en zelfs gevaarlijk wordt getypeerd, niet aangeboden zou mogen worden en al helemaal niet uit de verzekering vergoed dient te worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van bedoeld krantenbericht, heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een inspectiebezoek gebracht aan zorgorganisatie Different te Amsterdam. Doel van het bezoek was om na te gaan of bij Different sprake is van de door de media genoemde «homotherapie» (behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit). Voorts is de inspectie nagegaan of bij Different sprake is van (voorwaarden voor) het bieden van verantwoorde zorg.
Uit het onderzoek van de IGZ is op geen enkele manier gebleken dat er bij Different sprake is van het aanbieden van behandeling die gericht is op het «genezen» van homoseksualiteit. De door Different geboden aanpak is gericht op cliënten met homoseksuele gevoelens. Daarbij gaat het niet om het onderdrukken of «genezen» van de homoseksualiteit, maar op het aanvaarden van wie men is en daarin een keuze maken voor het wel of niet aangaan van een homoseksuele relatie.
De Raad van Bestuur van de Stichting tot heil des Volks waar Different een onderdeel van is, onderschrijft dat homoseksualtieit geen ziekte is. Behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit kan derhalve nooit conform de vigerende richtlijnen zijn. De betreffende instelling stelt dat in de pers een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Als bij de IGZ alsnog melding wordt gedaan door (ex)-cliënten over behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit, dan trekt de IGZ iedere melding direct na en verbindt zij hieraan indien nodig maatregelen.
Deelt u voorts de mening dat er geen zorggeld dient te gaan naar therapieën die schadelijk kunnen zijn voor de persoon die deze ondergaat, en die erop gericht zijn te onderdrukken wie je bent?
Ik deel de mening dat er geen zorggeld dient te gaan naar therapieën die schadelijk zijn. Uit IGZ-onderzoek blijkt dit hier niet het geval.
Zijn u meer aanbieders bekend die homotherapie aanbieden? Zo ja, wordt ook bij die aanbieders homotherapie vanuit de basisverzekering vergoed?
Nee, die zijn bij mij niet bekend.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aanbieder(s) van homotherapie onderzocht? Zo nee, bent u bereid dat te vragen? Zo ja, wat is daaruit gekomen?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Dragen dergelijke homotherapieën bij aan het behalen van de doelstelling van het kabinet om de sociale acceptatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders te vergroten?
Indien dergelijke homotherapieën zouden worden aangeboden, zou dat niet bijdragen aan het behalen van bedoelde doelstelling. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is uit het inspectiebezoek van de IGZ aan Different gebleken dat er bij Different geen sprake is van het aanbieden van behandeling gericht is op het genezen van homoseksualiteit.
De dreigende sluiting van de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum dreigt te sluiten?1
Op 19 januari 2012 heeft de Sionsberg haar zorgbeleidsplan aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voorgelegd. Hierin is onder andere door het bestuur van de Sionsberg besloten dat de Sionsberg voor de geboortezorg vóór 1 mei 2012 een aanvullend beleidsplan dient op te stellen. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend. De IGZ zal dit plan toetsen aan de vigerende richtlijnen en normen. Totdat dit plan is uitgewerkt en geïmplementeerd blijven reguliere bevallingen in de Sionsberg mogelijk. Bevallingen die vooraf als risicovol worden ingeschat worden, in verband met ontbrekende nazorgmogelijkheden, tijdig doorverwezen naar ziekenhuizen in de omgeving. .
Op welke wijze gaat u de acute verloskunde in Dokkum en omstreken behouden?
De zorgaanbieders zijn aan zet om een samenhangend plan voor de geboortezorg op te stellen. Van belang is hierbij dat verantwoorde en toegankelijke geboortezorg in de regio wordt georganiseerd.
Bent u nog steeds van mening dat de 45 minuten aanrijtijd voor verloskundige zorg gegarandeerd moet blijven of zijn dit loze woorden? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze normen worden nagekomen?
Ja, de 45 minutennorm blijft voor mij een uitgangspunt waar in het zorgbeleidsplan voor de geboortezorg rekening mee moet worden gehouden. Ook in geval van het verplaatsen van de acute verloskunde van de Sionsberg naar een ander ziekenhuis ga ik er van uit dat er oplossingen voor het borgen van de kwaliteit en toegankelijkheid van de geboortezorg in de regio te vinden zijn.
Is het juist te stellen dat, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg verdwijnt, de 45 minutennorm overschreden zal worden? Zo ja, welke gebieden komen volgens u onder druk te staan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel inwoners wonen, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg moet sluiten, buiten de 45 minutennorm?
Uit de analyse van het RIVM blijkt dat de Sionsberg een gevoelig ziekenhuis is voor circa 8 000 inwoners. Dit betekent dat, wanneer de afdeling acute verloskunde zou sluiten en er verder niets zou wijzigen deze personen niet meer binnen 45 minuten op een afdeling acute verloskunde kunnen komen. In het huidige beleidsplan is al voorzien in het plaatsen van een extra ambulancestandplaats en een extra ambulance in de regio. Dit betekent dat de bereikbaarheid binnen 45 minuten in de regio is geborgd.
Waarom schuift u de verantwoordelijkheid af naar de zorgverzekeraars? Is het niet aan u om te staan voor goede en bereikbare verloskundige zorg voor iedere vrouw en ieder kind?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn, samen met de betrokken verzekeraar, het best in staat om de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg in de regio te borgen. De IGZ houdt hier toezicht op. Gezien de huidige stand van zaken, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1, zie ik geen reden om me hier nu in te mengen.
Hoe gaat u de veiligheid van moeders en baby’s garanderen, wanneer de acute verloskundige zorg in de Sionsberg zijn deuren moet sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is als wij de babysterfte zo veel mogelijk willen terugdringen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen als er overal in het land afdelingen verloskundige zorg dreigen te sluiten?
Ik deel uw mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is voor het terugdringen van de babysterfte. In dat kader heeft de stuurgroep zwangerschap en geboorte het advies een goed beginopgesteld, dat ik u eerder heb toegezonden. Hierin zijn richtlijnen en normen opgenomen waarvan de naleving moet leiden tot veiliger zorg voor moeder en kind. Naleving hiervan kan in sommige gevallen op termijn echter alleen door betere samenwerking in de regio en kan in een aantal gebieden alleen worden gerealiseerd door concentratie van zorg. Concentratie is hierbij geen doel op zich, maar een middel om aan de strengere normen en richtlijnen te kunnen voldoen. De IGZ maakt momenteel in alle ziekenhuizen een inventarisatie van de mate waarin aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te gaan voldoen. Dit onderzoek zal op geaggregeerd niveau weergeven in hoeveel regio’s concentratie onderzocht wordt. Daarnaast doen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. Ik verwacht medio februari beide rapporten te ontvangen en zal ze u, voorzien van mijn reactie, zo snel mogelijk doen toekomen.
Wilt u onderzoeken in welke mate de acute verloskunde in andere regio’s gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 8.
De beslissingsmacht van zorgverzekeraars over een ambulancepost op Walcheren |
|
Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven of u nog steeds van mening bent dat het onverantwoord is dat de ambulancepost op Walcheren verdwijnt, zoals u in uw brief van februari 2011 aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) Zuidwest Nederland schreef?1
Gezien het unieke karakter van de situatie in Zeeland en van het verzoek om dit specifieke budget te verhogen was het voor de NZa zaak om zorgvuldig te werk te gaan. De NZa is immers onafhankelijk in haar oordeelsvorming. Van belang was hierbij dat de verzekeraar informatie zou verschaffen over de vraag in hoeverre de zorgplicht in het gedrang zou komen bij uitblijven van de extra financiering. Op 10 februari 2012 heeft de NZa, mede op basis van haar gesprek met de betrokken verzekeraar, besloten om het budget van Connexxion Ambulancezorg met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 te verhogen.
Waarom schrijft u in uw brief van december 2011 aan de voorzitter van Gedeputeerde Staten Provincie Zeeland dat «gebleken is dat de betreffende beleidsregels geen ruimte bieden voor het honoreren van het specifieke verzoek van RAV Zeeland», en «dat beschikbaarstelling van extra middelen alleen aan de orde zou kunnen zijn ingeval door de zorgverzekeraar aannemelijk wordt gemaakt dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende wettelijke zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Erkent u dat er hiermee – ondanks dat u het als minister van VWS onverantwoord vindt de extra ambulance te laten verdwijnen, en ondanks de op 22 april 2010 aangenomen motie-Van der Vlies2 – geen ambulancepost zal blijven als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en de grootste regionale zorgverzekeraars, hiertoe besluiten? Wat is dan de betekenis van de krachtens de Wet toelating zorginstellingen vastgestelde 45-minutennorm voor de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat regering en volksvertegenwoordiging het beslissende woord hebben over de bereikbaarheid van collectieve zorg in Nederland en niet de grootste verzekeraars in een regio, of een toezichthouder als de NZa? Als de volksvertegenwoordiging, de regering en andere betrokken partijen, waaronder de Provincie Zeeland, van oordeel zijn dat deze post aanvullend noodzakelijk is, kan het toch niet zo zijn dat een toezichthouder als de NZa alsnog aan de verzekeraar vraagt »aannemelijk te maken dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Wiens mening geeft in een dergelijke situatie dan de doorslag?
In de inrichting van de acute zorg geldt een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Als gezegd hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht. Op het moment dat zij onvoldoende budget hebben om deze zorgplicht in de acute zorg uit te oefenen is het zaak dat daar een oplossing voor komt. Om die reden heeft de RAV Zeeland een verzoek bij de NZa ingediend om het budget op te hogen. Ik heb de NZa gevraagd om deze casus grondig te bekijken gezien mijn eerdere toezegging in de Kamer. Vervolgens is het aan de NZa om in deze specifieke casus oordeel te vormen en een besluit te nemen.
Hoe ziet u in het licht van het voorgaande uw eindverantwoordelijkheid als minister voor de 45-minutennorm? Erkent u dat het erop lijkt dat u in deze zaak uw verantwoordelijkheid als minister van VWS afschuift naar de zorgverzekeraars en de NZa, u het proces hierdoor onnodig vertraagt en daarmee de ambulancezorg in Zeeland tekort doet?
Naar mijn mening is de ambulancezorg in Zeeland niet tekort gedaan. De RAV heeft de ambulancepost de afgelopen periode zelf in de lucht gehouden en krijgt hier met terugwerkende kracht financiering voor. Ik hecht er daarbij aan dat de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Wat bent u voornemens te doen in geval de zorgverzekeraar zou besluiten de definitieve financiering voor de extra ambulance niet structureel te regelen, mede in het licht van uw uitspraak dat u eindverantwoordelijk bent voor de borging van de cruciale zorg (in uw brief van 27 april jl.3 geeft u immers aan dat u voor de cruciale zorg, naast uw verantwoordelijkheid voor het zorgsysteem op zich, een extra verantwoordelijkheid hebt, en dat dit betekent dat, wanneer de zorgverzekeraar of het zorgkantoor ondanks alle inspanningen niet in staat zijn deze vormen van zorg beschikbaar te houden, de overheid zal zorgen voor de continuering ervan)? Hoe ziet u in het licht van deze specifieke situatie uw opmerking dat «de bekostiging van deze functies (waaronder de ambulancezorg) daar waar dat noodzakelijk is, vormgegeven zal worden via een zogenaamde beschikbaarheidsvergoeding», en dat «de hoogte van deze vergoeding zodanig dient te worden vastgesteld dat in alle gevallen (dus ook in krimpgebieden) dergelijke voorzieningen in stand gehouden moeten kunnen worden, zonder andere zorgaanbieders te benadelen»?
Het kan niet zo zijn dat als een zorgaanbieder of zorgverzekeraar aangeeft meer budget nodig te hebben, zonder aannemelijk te maken dat daarvoor goede redenen zijn, dat automatisch zou worden toegekend. De NZa toetst de redelijkheid van dat verzoek en handelt daarnaar. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2. Aangezien de NZa heeft besloten het budget van de RAV op te hogen is er geen reden voor mij om een beschikbaarheidsvergoeding in te zetten.
Het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt door rimpelvullers |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt als gevolg van cosmetische behandelingen met rimpelvullers door klinieken? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?1
Zowel de kwaliteit van het product als de bekwaamheid van de professional bepaalt het resultaat van een behandeling. Als aan beide voorwaarden wordt voldaan dan is de kans op problemen met het injecteren van rimpelvullers klein. Een uitzondering daarop vormt het gebruik van permanente rimpelvullers. Vanwege de kans op complicaties wordt het gebruik van dit type rimpelvullers ontraden, onder andere – sinds november 2006 – via de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Een cliënt heeft – in het bijzonder wanneer het gaat om cosmetische redenen – een eigenstandige verantwoordelijkheid in de keuze of hij tot het gebruik van rimpelvullers overgaat. Die eigen keuze dienaangaande kan een cliënt – in goed overleg met de behandelaar – maken op basis van verschillende informatiebronnen, bijvoorbeeld de website van de IGZ.
Deelt u de opvatting van uw ambtsvoorganger, de heer Klink, dat het geen goede zaak is om mensen te behandelen met rimpelvullers? Zo nee, waarom niet?2
Ik ontraad het gebruik van permanente rimpelvullers, het is geen goede zaak om mensen daarmee te behandelen (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Stichting Legaal Verminkt om permanente vullers, zoals Bio-Alcamid en Dermalive, te verbieden? Bent u bereid met deze stichting in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop: het gebruik van deze middelen voor cosmetische redenen wordt ontraden door zowel de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) als de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Dat wil dus zeggen dat als behandelaren in Nederland permanente rimpelvullers zouden gebruiken voor cosmetische redenen, zij handelen in strijd met de professionele standaard. Dit wil zeggen dat behandelaren die om cosmetische redenen permanente rimpelvullers gebruiken, kunnen worden aangepakt door de IGZ en de tuchtrechter. Permanente rimpelvullers worden echter ook gebruikt voor reconstructieve chirurgie. Het verbieden van deze middelen zou dus leiden tot het onthouden van behandeling aan mensen met een ernstige verminking, hetgeen niet wenselijk is.
Overigens zou in het – hypothetische – geval dat tot een verbod van het in de handel brengen van permanente rimpelvullers zou moeten worden overgegaan, een dergelijk verbod om een Europese benadering vragen vanwege het vrije verkeer van goederen.
In het licht van het bovenstaande acht ik een gesprek met de Stichting Legaal Verminkt over het verbieden van permanente vullers niet opportuun.
Is het waar dat permanente rimpelvullers nog steeds worden toegepast, ondanks een advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uit 2009 om ze niet meer te gebruiken? Zo ja, vindt u ingrijpen gerechtvaardigd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft in november 2006, samen met de beroepsverenigingen, een waarschuwing uit laten gaan waarin het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden zeer sterk wordt ontraden. Sinds die tijd zijn bij de IGZ een tiental meldingen binnengekomen over complicaties na het gebruik van een permanente rimpelvuller. Daarvan had het grootste deel betrekking op ingrepen die voor die waarschuwingsdatum zijn uitgevoerd. Eén melding wordt nog onderzocht, maar dit betreft een op zichzelf staande, bijzondere casus. Op grond hiervan heb ik geen aanwijzingen gekregen dat er in Nederlandse ziekenhuizen of klinieken nog permanente rimpelvullers worden gebruikt voor cosmetische doeleinden. Als er mensen zijn die andere aanwijzingen hebben, verwijs ik die graag naar de IGZ opdat de inspectie dat nader kan onderzoeken en aanpakken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger, die stelde dat er geen aanwijzingen waren dat de IGZ onvoldoende toezicht uitoefende op privéklinieken? Vindt u de berichten dat ruim 2 jaar na het IGZ-advies nog altijd permanente rimpelvullers worden toegepast wel voldoende aanwijzing voor tekortschietend toezicht? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord bij vraag 4.
Waarom is, ondanks het advies van de IGZ en pleidooien van artsen, nooit een verbod ingesteld op permanente rimpelvullers? Bent u bereid hier alsnog voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze worden de slachtoffers geholpen, die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van de verminkende behandelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben zeer begaan met mensen die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van verminkende behandelingen. De overheid doet er alles aan om deze praktijken uit te bannen. Mochten er signalen bij de IGZ binnenkomen over het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden, dan zal zij dat onderzoeken en zo nodig de «behandelaar» aanpakken.
Hoe groot is naar uw oordeel het probleem van malafide schoonheidsklinieken? Ziet u aanleiding om dit probleem aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Noch de IGZ noch mij hebben signalen hierover bereikt. Mochten deze signalen er zijn, dan is het cruciaal dat de IGZ hiervan op de hoogte wordt gesteld.
Wat is uw oordeel over cosmetische botox-behandelingen? Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de risico’s?
Botulinetoxine-bevattende producten zijn op de Nederlandse markt slechts toegelaten als geneesmiddel. De vereiste productinformatie geeft aan dat botulinetoxineproducten alleen mogen worden toegediend door artsen met geschikte ervaring. De cliënt zal in samenspraak met de beoogde behandelaar de voor- en nadelen van een cosmetische botox-behandeling moeten beoordelen.
Bijwerkingen kunnen worden gemeld bij de stichting Lareb. Burgers kunnen en zorgaanbieders moeten calamiteiten bij de IGZ melden.
Het bericht ‘Ouderen achter slot en grendel’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderen achter slot en grendel»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Klopt het dat woonzorgcomplex De Grote Koppel de hoofdingang op slot gedaan heeft waardoor verzorgsters niet meer bij de cliënten thuis kunnen komen?
De buitendeur van wooncomplex De Grote Koppel is 24 uur per dag gesloten. Dit was eerder al het geval voor de avond en de nacht. Omdat zich te vaak «onbevoegden» in het gebouw bevonden, heeft Woonzorg Nederland, de woningcorporatie die eigenaar is van het complex besloten om de buitendeur ook overdag op slot te doen. Dit om de veiligheid van de bewoners te garanderen.
De Grote Koppel is een wooncentrum voor 55+’ers. Het gaat om woningen waar mensen zelfstandig wonen. De meeste bewoners zijn in staat om zelf de deur voor derden open te doen. Daar waar mensen zorg ontvangen en voor hun verzorgende niet meer zelfstandig in staat zijn de deur te openen, maken cliënten afspraken met de thuiszorgorganisatie over een «sleutelbeleid». Dit is gebruikelijk in de thuiszorg.
Klopt het dat de eigenaar van het pand geen sleutelkluisjes wil plaatsen, omdat dit het aangezicht van de hoofdingang zou bederven? Zo ja, deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat de eigenaar meer waarde hecht aan het aangezicht van zijn gebouw dan aan de gezondheid van zijn cliënten?
Woonzorg Nederland geeft aan dat de veiligheid van de bewoners de belangrijkste reden is dat geen sleutelkluisjes buiten de hoofdingang van het pand De Grote Koppel worden geplaatst. De organisatie meent ook dat kluisjes de gevel niet verfraaien, maar dat dit niet van doorslaggevend belang is bij de afweging omtrent het al dan niet plaatsen van de kluisjes. Ik sluit mij aan bij het standpunt, dat als eerste de veiligheid van de bewoners gegarandeerd moet worden.
Deelt u de mening dat deze cliënten te allen tijde bereikt moeten kunnen worden door de verzorgsters? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit direct weer mogelijk wordt?
Ja die mening deel ik. Als mensen thuiszorg nodig hebben, is het uiteraard van belang dat de verzorgenden binnen kunnen komen. De Grote Koppel is een wooncentrum voor 55+’ers. Het gaat om woningen waar mensen zelfstandig wonen. De meeste bewoners zijn in staat om zelf de deur voor derden open te doen. Daar waar mensen zorg ontvangen en voor hun verzorgende niet meer zelfstandig in staat zijn de deur te openen, maken cliënten afspraken met de thuiszorgorganisatie over een «sleutelbeleid». Dit is gebruikelijk in de thuiszorg.
Er is in dezen ook geen verschil met andere zelfstandig thuiswonende ouderen.
Gaat u actie ondernemen tegen de kille eigenaar die dit op zijn geweten heeft? Zo ja, hoe gaat die actie eruitzien? Zo nee, waarom niet?
Gegeven de bovenstaande antwoorden vind ik het niet nodig om actie te ondernemen in deze situatie.
Het besluit in de gemeente Staphorst om informatie over abortus op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) weg te laten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Staphorst heeft besloten haar burgers via de website van het CJG niet te informeren over de mogelijkheid tot een abortus bij ongewenste zwangerschap?1
Gemeenten bepalen zelf welke informatie is opgenomen op websites waar zij verantwoordelijk voor zijn. Burgers kunnen ervoor kiezen aanvullende informatie op te zoeken via andere websites op internet.
De gemeente Urk heeft ervoor gekozen geen informatie af te nemen van de Stichting Opvoeden.nl. De gemeente Staphorst doet dat wel, maar vindt bepaalde informatie in de databank van de Stichting Opvoeden.nl niet evenwichtig. De stichting heeft aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Urk ervoor heeft gekozen geen informatie over seksualiteit of homoseksualiteit op de CJG website te zetten? Zijn er meer gemeenten die geen informatie over abortus en (homo)seksualiteit op hun CJG website zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een website een meer laagdrempelige manier voor burgers is om zich te informeren dan een gesprek met een zorgprofessional van een CJG? Zo ja, vindt u het dan wenselijk dat gemeenten informatie over seksualiteit, homoseksualiteit en abortus niet hoeven te geven op de website?
Een website is voor veel mensen een laagdrempelige en geschikte manier om aan informatie te komen. Ik beschouw een website als een geschikte aanvulling op persoonlijke informatieverstrekking. Dit betekent niet dat ik normerend wil optreden richting gemeenten. Het is niet aan mij om gemeenten voor te schrijven welke informatie ze aan hun inwoners verstrekken. Als een gemeente van mening is dat de informatie op een website, waarvoor zij verantwoordelijk is, niet evenwichtig genoeg is dan kunnen zij zelf beslissen hoe zij hiermee willen omgaan.
Deelt u de mening dat dit, het ontbreken van objectieve informatie, de seksuele ontwikkeling van jongeren negatief kan beïnvloeden?
Jongeren krijgen veel informatie. Ik vind het belangrijk dat zij kunnen beschikken over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken.
Bent u bereid normerend op te treden richting gemeenten wat betreft de informatie die gemeenten op de websites van hun CJG aanbieden over de mogelijkheid tot abortus bij ongewenste zwangerschap en over (homo)seksualiteit?
Zie antwoord vraag 3.
Fusieplannen van ziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) in Winterwijk en het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem van plan zijn te fuseren, met uitzicht op sluiting van de locatie in Winterswijk? Kunt u zich voorstellen dat hierdoor onrust is ontstaan onder de lokale bevolking?1
Dit fusievoornemen is (nog) niet gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op vragen van uw fractie al heb aangegeven ben ik niet van mening dat fusies in de zorg in alle gevallen ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Andersom is ook waar, grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit. Niettemin deelt dit Kabinet uw zorgen over fusies. Die zorgen komen voort uit ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van de fusie, de betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk hebben uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt, een wetsvoorstel daartoe ligt thans bij de Raad van State voor.
Om op dit moment al zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (koepels van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik heb partijen met concrete fusievoornemens, inmiddels aangeschreven met het verzoek aldus te handelen.
Uiteraard kan ik mij voorstellen dat er onrust is ontstaan bij de lokale bevolking. In dat kader wijs ik graag op de grote betrokkenheid van de gemeente Winterswijk bij de voorgenomen fusieplannen die ik uit de berichtgeving heb afgeleid.
Deelt u de mening dat sluiting van het ziekenhuis in Winterswijk of het schrappen van spoedeisende hulp een onverantwoorde aantasting van de medische zorg in het oosten van de Achterhoek zou betekenen, bijvoorbeeld met het oog op de aanrijtijden van ambulances? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen wat het fusievoornemen exact betekent voor het ziekenhuis in Winterswijk en wat daarover inmiddels tussen de diverse betrokkenen is gewisseld. Voor mij is van belang dat de kwaliteit en bereikbaarheid ten gevolge van een eventuele fusie niet worden geschaad. Daartoe is de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor de spoedeisende zorg een belangrijk uitgangspunt. In geval van sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk zou dat, volgens de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2011, betekenen dat 29 600 inwoners uit de omgeving niet meer binnen de normtijd van 45 minuten een SEH kunnen bereiken. Het fusievoornemen van partijen dient met een dergelijk gegeven nadrukkelijk rekening te houden. Hier ligt ook een belangrijke rol voor de zorgverzekeraars in de regio, zij hebben immers een zorgplicht naar hun verzekerden en zullen met de zorgaanbieders in de regio afspraken moet maken over hoe de zorg in de regio (inclusief acute zorg) te garanderen. Dit geldt ook voor de toezichthouders die toezicht houden op de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg.
Is het waar dat het management van het SKB aan de gemeenteraad van Winterswijk te kennen heeft gegeven te streven naar behoud van het ziekenhuis in Winterswijk? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de eerdere mededeling dat een nieuw ziekenhuis op één locatie in de Achterhoek absoluut noodzakelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de zorgen onder de bevolking weg te nemen?
Ik vind het belangrijk dat partijen met een fusievoornemen belanghebbenden zo veel als mogelijk betrekken bij het fusieproces. Het betrekken van belanghebbenden zal ik met de aankomende aanscherpingen van de regels met betrekking tot fusietoetsing dan ook verplicht stellen. Partijen dienen dan een concentratie-effect rapportage in te dienen, waarbij zij verplicht zijn inbreng van belanghebbenden te vragen op het fusievoornemen. Ook moeten de partijen met een fusievoornemen aangeven hoe zij met die inbreng van belanghebbenden zijn omgegaan. Partijen worden op deze manier gedwongen tijdens het fusieproces de belangen van de verschillende stakeholders, waaronder de lokale bevolking, te betrekken in het fusieproces.
Gezondheidsproblemen van illegale vrouwen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het proefschrift «Hiding and seeking» van Marianne Schoevers, waaruit blijkt dat illegale vrouwen niet de zorg krijgen die ze nodig hebben?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het recht op gezondheidszorg een mensenrecht is dat is verankerd in het verdrag van de VN over economische, sociale en culturele rechten en dat landen zich daarmee verplichten om alle inwoners, dus ook mensen zonder verblijfsvergunning, adequate gezondheidszorg te bieden? In hoeverre voldoet Nederland hier volgens u aan?
Ik ben van mening dat Nederland voldoet aan deze verplichtingen. De toegang tot zorg is in Nederland adequaat geregeld. Naast de publieke gezondheidszorg, uitgevoerd door de GGD’en, is er voldoende zorgaanbod van goede kwaliteit dat in principe voor iedereen toegankelijk is. De financiering is voor de meeste mensen geregeld via de Zvw en AWBZ. Voor asielzoekers is er een aparte ziektekostenregeling. Voor illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen geldt dat zij toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg. Zij horen de kosten na de behandeling zelf te betalen. Omdat de Nederlandse overheid het onwenselijk acht dat zorgaanbieders geconfronteerd worden met onbetaalde rekeningen is de wettelijke bijdrageregeling voor zorgaanbieders, op grond van artikel 122a Zvw, in het leven geroepen. Deze regeling wordt uitgevoerd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Uit het eindrapport «Evaluatie van de bijdrageregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet» dat ik u op 7 november 2011 heb toegezonden (Kamerstukken II, 2011/12, 29 789, nr. 367) is naar voren gekomen dat de bijdrageregeling over het algemeen doeltreffend is en in de praktijk naar tevredenheid werkt.
Wat vindt u van het feit dat met dit proefschrift voor het eerst illegale vrouwen zijn bereikt die nauwelijks bekend zijn bij gezondheidsinstellingen of steungroepen? Bent u van mening dat zorgverleners actiever dan nu moeten zoeken naar bestaande gezondheidsproblemen bij deze groep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Dat is geen onverwachte uitkomst, gezien de illegale status van de vrouwen. Zij hebben alleen toegang tot medisch noodzakelijke zorg en moeten, in de regel, hiervoor zelf contact leggen met een zorgverlener. De zorgverlener bepaalt vervolgens of en welke medische zorg noodzakelijk is. Het zoeken naar bestaande gezondheidsproblemen kan in die context nodig zijn. Het is aan de zorgverlener om te beoordelen of dit het geval is.
Wat vindt u van het feit dat illegale vrouwen niet weten hoe de gezondheidszorg in Nederland is georganiseerd, en of de zorg voor hen bereikbaar is? Op welke wijze zouden deze vrouwen beter kunnen worden geïnformeerd? Wiens verantwoordelijkheid is dat?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat 28 procent van de geïnterviewde vrouwen te maken heeft gehad met seksueel geweld, en 70 procent aangaf gynaecologische of seksuele problemen te hebben? Wat vindt u van de conclusie dat de reproductieve gezondheid van deze vrouwen zorgwekkend is en dat deze vrouwen onvoldoende zeggenschap hebben over hun eigen seksuele en reproductieve gezondheid? Op welke wijze kunnen deze vrouwen «empowered» worden met behulp van informatie en onderwijs en welke verantwoordelijkheid en rol speelt de overheid hierin?
Ik vind het zorgelijk dat een groot deel van de geïnterviewde vrouwen te maken heeft met dergelijke problematiek. Mogelijkheden voor ondersteuning en «empowerment» zijn beperkt, gezien de illegale status van deze vrouwen. Binnen de kaders van de medisch noodzakelijke zorg, kunnen deze problemen eventueel door zorgverleners worden opgepakt. Ook kunnen illegale vrouwen onder de 25 jaar gebruikmaken van publieke voorzieningen zoals aanvullende eerstelijns seksuele gezondheidszorg (aanvullende soa-bestrijding en -seksualiteitshulpverlening). Deze voorzieningen worden uitgevoerd door de GGD. De zorg die wordt geleverd is voor de cliënt – indien deze op basis van de criteria in aanmerking komt – kosteloos en, indien gewenst, anoniem.
Er worden ook activiteiten verricht om de seksuele gezondheid van illegalen te verbeteren door organisaties die ik subsidie verleen, zoals Soa Aids Nederland die gerichte interventies ontwikkelt om risico op soa’s en hiv bij etnische minderheden en illegalen te verminderen door onder andere het stimuleren van veiliger seksgedrag.
Bent u op de hoogte van het feit dat slechts 33 procent van de illegale vrouwen tenminste eenmaal is gescreend op tuberculose? Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Internationale Union Against Tuberculosis and Lung Disease dat in alle landen laagdrempelige voorzieningen zouden moeten bestaan? Op welke wijze zou tuberculose screening kunnen worden aangeboden aan illegale immigranten?
Er wordt in Nederland niet standaard gescreend op tuberculose bij illegalen. Een illegaal die in vreemdelingenbewaring komt of naar een uitzetcentrum gaat wordt op tuberculose onderzocht. Als een persoon zonder verblijfspapieren in contact is geweest met een patiënt met besmettelijke tuberculose, wordt deze uiteraard onderzocht op tuberculose. Illegalen met hoestklachten kunnen zich bij de GGD, zonder kosten, op tuberculose laten onderzoeken. Er is dus wel sprake van passieve opsporing. GGD’en hebben een laagdrempelige functie, dat is in deze van groot belang.
Wat vindt u van het feit dat 69 procent van de vrouwen geen of moeizaam toegang had tot noodzakelijke zorg? Kunt u aangeven hoe volgens u de zorg voor illegale vrouwen in Nederland is geregeld, en op welke wijze deze vrouwen toegang tot de zorg hebben? Hoe wilt u er voor zorgen dat de toegang tot de zorg voor deze vrouwen gemakkelijker wordt?
In aanvulling op bovenstaande antwoorden, wijs ik erop dat het CVZ voorlichting geeft over de wettelijke bijdrageregeling aan zorgaanbieders en koepel- en brancheorganisaties. Het CVZ heeft hiervoor een website ingericht en verstrekt ook schriftelijke informatie. Daarnaast participeert CVZ in de Stuurgroep Lampion. In dit overlegplatform is, naast hulpverleningsorganisaties, ook een aantal koepel- en brancheorganisaties vertegenwoordigd. Het CVZ heeft zich bereid verklaard om ook overleg te voeren met koepel- en brancheorganisaties die niet vertegenwoordigd zijn in de Stuurgroep Lampion. Verder geeft het CVZ ten behoeve van een goede toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen ook regelmatig informatie over de bijdrageregeling aan de verschillende groepen zorgaanbieders. Het CVZ houdt informatie op de website over deze regeling actueel. Medewerkers van CVZ beantwoorden dagelijks per mail en telefonisch vragen over deze bijdrageregeling van zorgaanbieders en hulpverleningsorganisaties en (kennissen) van illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen.
Ik veronderstel dat ook de hulpverleningsorganisaties, en de koepel- en brancheorganisaties voor deze vrouwen een rol kunnen spelen om informatie te verstrekken over hoe de zorg is georganiseerd en hoe die zorg te krijgen.
Heeft u signalen ontvangen die er op wijzen dat de toegang tot de zorg voor illegale vrouwen op dit moment onvoldoende is? Zo nee, waarom niet, als dit zoals uit dit proefschrift blijkt wel het geval is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om betere toegang tot de zorg voor deze vrouwen te garanderen?
Het is de taak van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) om meldingen van problemen met toegankelijkheid tot de zorg te onderzoeken. De IGZ blijft alert op dit terrein en meldingen hierover zullen altijd worden onderzocht. In het eindrapport «Evaluatie van de bijdrageregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet» geven de onderzoekers aan van de IGZ te hebben vernomen dat -behoudens enkele signalen van Dokters van de Wereld- nauwelijks tot geen signalen over dit onderwerp worden ontvangen.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat zorgverleners bij illegale vrouwen doorvragen naar gezondheidsproblemen? Bent u van plan in overleg met de beroepsgroep te komen tot een speciale training voor artsen over de aanpak van gezondheidsproblemen van illegale vrouwen?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om in het kader van hun behandelrelatie met de zorgvrager verantwoorde zorg te leveren en daarvoor de juiste vaardigheden te verwerven. Een uitvraag naar relevante gezondheidsproblemen kan daartoe behoren, zie ook mijn antwoord op vraag 3. De IGZ heeft in haar toezicht specifiek aandacht voor kwetsbare groepen zoals benoemd.
Wat vindt u van de suggestie om bij wijze van proef illegale vrouwen hun eigen medisch dossier in beheer te geven, zodat relevante medische gegevens niet verloren gaan bij wisselen van zorgverlener?
Ik ben niet voornemens zo'n experiment te starten. Illegale vrouwen kunnen nu, net als andere zorgvragers, tegen kosten een kopie van hun dossier van hun zorgverlener krijgen.
Deelt u de mening dat de groep illegale vrouwen als een groep met specifieke risico’s benaderd zou moeten worden? Deelt u voorts de mening dat, wanneer dit niet gebeurt dit serieuze gezondheidsrisico’s bij deze vrouwen en hun ongeboren kinderen tot gevolg kan hebben en daarnaast ook risico’s voor de publieke gezondheid impliceert? Bent u bereid maatregelen te nemen waardoor deze groep actief benaderd wordt, geïnformeerd wordt en gezondheidsproblemen worden geïnventariseerd, en daarnaast te zorgen voor een laagdrempelige toegang tot de zorg? Zo ja, hoe?
Zoals het onderzoek van mevrouw Schoevers laat zien, bestaat de groep illegale vrouwen uit mensen met een grote diversiteit in achtergrond en herkomst. Uit deze heterogene groep hebben de onderzoekers slechts een beperkt aantal mensen in het onderzoek kunnen betrekken. Op basis van deze bevindingen kan ik de gehele groep illegale vrouwen niet beschouwen als een groep met specifieke risico’s. Medisch noodzakelijke zorg is voldoende toegankelijk voor de groep illegale vrouwen (zie mijn antwoord op vraag 2). Ik acht de publieke gezondheidsrisico’s dan ook laag.
Gezien de bestaande mogelijkheden tot zorg, zie ik geen noodzaak tot een andere benadering voor de groep van illegale vrouwen dan zoals ik die omschreven heb bij mijn antwoorden.
Het bericht dat de zorgverzekeraar de vestiging van huisarts bepaalt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verzekeraar bepaalt vestiging arts»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de boete die de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) opgelegd heeft gekregen van de NMa in verband met vermeende afspraken over vestiging van nieuwe huisartsen?
In de berichtgeving van de NOS zijn vestigingsbeleid en contracteerbeleid door elkaar gebruikt waardoor verkeerde conclusies worden getrokken. Zo wordt in de berichtgeving gesuggereerd dat de NMa de LHV heeft beboet voor een «beleid» dat in opdracht of op verzoek van zorgverzekeraars wordt uitgevoerd. Dit is echter niet het geval.
Bij de inkoop van eerstelijnszorg mogen zorgverzekeraars een selectie maken van de zorgaanbieders die ze willen contracteren. Daarbij kijken zorgverzekeraars in de praktijk in eerste instantie of een zorgaanbieder aan de minimum kwaliteitseisen voldoet. Een belangrijke kwaliteitseis voor het contracteren van een huisarts is dat deze 24 uur per dag en 7 dagen per week verantwoordelijk is voor de continuïteit van de huisartsenzorg voor zijn/haar patiënten. Om dit te kunnen garanderen is het voor een huisarts over het algemeen noodzakelijk dat hij/zij afspraken heeft gemaakt met de lokale of regionale huisartsenorganisaties over onder meer avond-, nacht- en weekendwaarneming. Dit waarborgt dat de patiënt altijd de benodigde zorg kan krijgen. Het contracteerbeleid van zorgverzekeraars is er daarmee op gericht om te voorkomen dat een huisarts wordt gecontracteerd die niet aan deze eis kan voldoen, en dat daarmee de zorg voor zijn verzekerden onvoldoende wordt gegarandeerd.
De overtreding van de Mededingingswet door de LHV die de NMa in haar recente besluit heeft geconstateerd, ziet echter op de adviezen die de LHV aan haar leden heeft gegeven ten aanzien van het door hen te voeren vestigingsbeleid. Die adviezen zouden volgens de NMa de toetreding van nieuwe huisartsen hebben gefrustreerd. Het in de praktijk door huisartsen gevoerde vestigingsbeleid (zoals de mogelijkheid voor nieuwe huisartsen om deel te kunnen nemen in afspraken over onder meer avond-, nacht- en weekendwaarneming) zou in dat geval dus negatief kunnen hebben doorgewerkt in het contracteerbeleid van zorgverzekeraars, waardoor er minder snel nieuwe huisartsen gecontracteerd werden.
Wat betreft het betrekken van de zorgverzekeraars in het NMa onderzoek, blijkt uit het openbare besluit dat de NMa ook de rol van de zorgverzekeraars in haar onderzoek heeft betrokken, maar daarin geen aanleiding heeft gevonden om ook de verzekeraars te beboeten. De inrichting van het onderzoek door de NMa en het besluit van de NMa staan open voor bezwaar en beroep. De LHV heeft in de media laten weten hier gebruik van te maken. Ik onthoud mij van een inhoudelijk oordeel over individuele zaken.
Deelt u de mening dat de NMa in deze dus onderzoek moet doen bij de zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid zorgverzekeraar Menzis te verbieden om verder te gaan met het verlenen van huisartsenzorg, daar dit dus direct de vrije vestiging van nieuwe huisartsen in de weg staat?
Menzis verleent zelf geen huisartsenzorg. Menzis heeft een belang in zorginstellingen waar huisartsen in dienst zijn en waar dus huisartsenzorg wordt verleend. Menzis kan die zorg al of niet contracteren voor haar verzekerden. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording (d.d. 13 mei 2011, kenmerk 2011Z09846) heb aangegeven ben ik geen voorstander van structurele verticale integratie van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik ben bezig met de uitwerking van maatregelen om integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te voorkomen. Binnen de huidige regelgeving is het echter nog steeds toegestaan.
Het bericht 'Bejaarden gedwongen in containers' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Kent u het bericht «Bejaarden gedwongen in containers»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Klopt het dat 145 bejaarde bewoners tijdelijk een containerwoning moeten betrekken omdat hun verzorgingshuis, Huize Bernardus, tegen de grond gaat?
De bewoners worden tijdens de sloop van Huize Bernardus tijdelijk opgevangen in woonzorgcentrum Groenhof. Dit woonzorgcentrum is gebouwd van voorgefabriceerde wanden, plafonds, vloeren en dragende constructies van staal en beton. Het is dus geen klassieke bouwmethode, maar er is zeker geen sprake van wonen in containers.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat onze bejaarden hun intrek moeten nemen in containerwoningen, terwijl de gemiddelde toegelaten asielzoeker wel een «normale» woning krijgt? Is dit niet de wereld op zijn kop?
De bewoners nemen geen intrek in een containerwoning.
Klopt het dat Huize Bernardus onderdeel is van OsiraGroep? Hoe beoordeelt u dit zoveelste negatieve bericht over het bestuur van OsiraGroep? Gaat u actie ondernemen tegen deze schaamteloze lui? Zo ja, hoe zullen die acties eruit zien? Zo neen, waarom niet?
Huize Bernardus is inderdaad een onderdeel van Osira Amstelring. Er is wat dit onderwerp betreft naar mijn mening geen sprake van verkeerd handelen van het bestuur van Osira Amstelring. De cliëntenraad is voorafgaand aan deze verhuizing geïnformeerd en heeft met de oplossing ingestemd. Ook is er overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de gemeente, het zorgkantoor en de brandweer. Dit om te kunnen voldoen aan de kwaliteits- en veiligheidseisen die gesteld worden om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
Deelt u de mening dat deze bestuurders zelf drie jaar lang een containerwoning moeten betrekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.