Het voornemen om de verloskundige zorg in Zuid-Limburg te concentreren op één locatie |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ziekenhuizen AZM, Atrium en Orbis de 24-uurs verloskundige zorg willen concentreren op één locatie? Vindt u het aanvaardbaar dat de bereikbaarheid van deze levensreddende voorziening wordt verminderd? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De drie Zuid-Limburgse ziekenhuizen geven aan op geen enkele manier in gesprek te zijn over concentratie van de verloskundige zorg op één locatie. Wel wordt gewerkt aan een mogelijke fusie tussen Orbis en Atrium.
Vindt u het aanvaardbaar dat de keuzevrijheid van vrouwen in Zuid-Limburg wordt ingeperkt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is de kwaliteit van de geboden zorg thans zo onder de maat dat een zwaar middel als concentratie noodzakelijk wordt geacht om deze kwaliteit te verbeteren? Zo nee, deelt u de mening dat dit dan een oneigenlijk argument is? Zo ja, waarom is door u kennelijk niet adequaat ingegrepen via de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voornemen van concentratie van verloskundige zorg de ambitie van deze krimpregio om meer jonge gezinnen aan te trekken, frustreert? Zo nee, hoe denkt u dat het onder druk zetten van de beschikbaarheid van verloskundige zorg bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van deze regio voor jonge gezinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat de voor het aanbieden van 24-uurs verloskundige zorg noodzakelijke investering pas loont bij 3 000 bevallingen? Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van vitale zorg niet afhankelijk mag zijn van bedrijfseconomische analyses als ware het een fabriek? Zo nee, waarom niet?
De aanleiding om opnieuw naar de verloskundige zorg in Nederland te kijken is dat de babysterfte in Nederland ten opzichte van andere landen bijzonder hoog was. Naar aanleiding daarvan is een Stuurgroep zwangerschap en geboorte ingesteld die aanbevelingen heeft gedaan over hoe deze zorg kwalitatief te verbeteren voor moeder en kind. Er zijn in dat advies geen uitspraken gedaan over het aantal bevallingen dat nodig is om kwalitatief goede zorg te leveren. Een algemeen geldende bedrijfseconomische ondergrens of minimum volumenorm voor het kunnen aanbieden van 24-uurs verloskundige zorg is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen, in overleg met de betrokken verzekeraar om de afweging te maken in hoeverre mogelijke concentratie van zorg leidt tot een verbetering van kwaliteit en/of doelmatigheid, binnen de bereikbaarheidsnorm.
Bestaat er een kwalitatieve ondergrens voor het aantal bevallingen dat noodzakelijk is om de kwaliteit te garanderen die wij in Nederland wenselijk achten? Zo ja, welke en waar is deze op gebaseerd?
Er bestaat geen minimum volumenorm voor de klinische verloskunde. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er adviesbureaus betrokken bij de plannen voor concentratie? Zo ja, welke?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om u in te spannen om de plannen voor concentratie van tafel te krijgen en te zorgen dat er een sluitende samenwerking komt tussen verloskundigen en gynaecologen om de risico’s te verkleinen en de kwaliteit te verbeteren zonder dat de beschikbaarheid afneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat, onder meer via de stichting Europsyche, voor miljoenen euro's aan psychische zorg is gedeclareerd die door niet-geregistreerde zorgverleners is verleend? Deelt u de mening dat veel verzekerden gedupeerd zijn, doordat zij hierdoor niet de zorg hebben gekregen waarvoor zij hebben betaald? Zo nee, waarom niet?1
Naar aanleiding van eerdere berichtgeving over Europsyche heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders en mij daarover te informeren. Deze onderzoeken lopen nog. Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik met verzekeraars en toezichthouders (IGZ en de NZa) in gesprek gaan.
Zodra de onderzoeken van NZa en IGZ zijn afgerond zal ik de kamer nader kunnen informeren, zoals ik reeds heb medegedeeld naar aanleiding van de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2658).
Uiteraard geldt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist is gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet- en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd.
Wanneer zorg niet zoals voorgeschreven in de wet en regelgeving wordt gedeclareerd kan de NZa op grond van artikel 35 Wmg tegen de zorgaanbieder optreden met een aanwijzing om deze praktijk stop te zetten, met last onder dwangsom en met een bestuurlijke boete. Wanneer een zorgverzekeraar dergelijke onrechtmatig gedeclareerde zorg vergoedt, kan de NZa in principe op gelijke wijze ook tegen de zorgverzekeraar optreden.
Deelt u de mening dat uit deze casus wederom blijkt dat de Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) een ondoorzichtig financieringssysteem is dat fraude in de hand werkt en derhalve afgeschaft dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Voor mijn overwegingen om vast te houden aan de dbc-systematiek verwijs ik u naar de voorhangbrief invoering prestatiebekostiging van 21 februari 2012 (TK 25 424 nr. 160) en het Verslag van een Schriftelijk Overleg over dat onderwerp, vastgesteld op 16 april 2012 (TK 25 424 nr. 175).
Vindt u het terecht dat Europsyche naar de rechter stapt om geld van zorgverzekeraars te eisen, terwijl deze stichting kennelijk zelf jarenlang het onterecht declareren van alternatieve en zelfs omstreden therapieën vanuit de basisverzekering heeft gefaciliteerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien twee partijen een dispuut hebben over een vordering, staat het een partij uiteraard vrij om de rechter om een uitspraak hierover te vragen. Dat geldt ook voor Europsyche. Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de eis van Europsyche. De rechter heeft inmiddels op 16 mei zorgverzekeraar CZ in het gelijk gesteld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Wordt Europsyche strafrechtelijk onderzocht op fraude? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen strafrechtelijke onderzoeken naar Europsyche bekend. Overigens zou ik, indien dergelijke onderzoeken mij wel bekend waren, u daarover niet kunnen berichten, omdat dit een strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.
Zorgverzekeraars dragen doorgaans onderzoeken naar zorgaanbieders waarbij ze fraude hebben vastgesteld over aan de NZa. De NZa besluit vervolgens in overleg met het OM en de FIOD of een zaak al dan niet bestuurs- of strafrechtelijk wordt opgepakt. Op dit moment zijn zorgverzekeraars nog bezig met het onderzoek.
Deelt u de mening dat zogenaamde verlengde-armconstructies, waarbij een geregistreerde psychiater feitelijk fungeert als stempelmachine voor het declareren van zorg zonder de patiënt te hebben gezien, moet worden teruggedrongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dit bewerkstelligd?
Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen. Ik heb het CVZ gevraagd mij te adviseren over deze constructie en over GGZ behandelingen die in het pakket thuishoren en welke niet. Het CVZ komt eind dit jaar met haar advies.
Wat is uw reactie op de constatering dat zorgverzekeraars weinig belang hebben bij fraudeonderzoek? Wat is hiervoor uw verklaring, en wat doet u hieraan?
De uitspraak in het artikel herken ik niet. Zorgverzekeraars hebben wel degelijk belang bij fraudeonderzoek. Zorgverzekeraars Nederland heeft onlangs de fraudecijfers over 2011 bekend gemaakt. Er is € 7,7 miljoen aan fraude opgespoord. Via de materiële controles[1] is er € 167 miljoen teruggevorderd en via de formele controles[2] hebben de zorgverzekeraars ongeveer € 800 miljoen bespaard. Het aantal fte dat bij zorgverzekeraars belast is met fraudeonderzoek vertoont een stijgende lijn. Fraudeonderzoek zorgt ervoor dat onterechte betalingen kunnen worden gestopt en zo mogelijk teruggevorderd.
Ik vind het van groot belang dat zorgverzekeraars actief fraude opsporen en heb daarom onlangs laten onderzoeken of en in hoeverre verzekeraars hierbij gebruik maken van beschikbare geavanceerde technieken. Een onderzoeksbureau is dit in mijn opdracht nagegaan. Een van de aanbevelingen uit dit rapport luidt dat geautomatiseerde fraudebestrijding centraal georganiseerd zou moeten worden. Ik heb ZN gevraagd dit op te pakken.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurder van Europsyche dat het declareren van psychiatrische zorg, die feitelijk niet heeft plaatsgevonden, een gebruikelijke gang van zaken is in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u deze mening? Zo ja, deelt u dan de mening dat hiernaar uitgebreid onderzoek dient te worden verricht? Zo nee, waarom niet?
In het betreffend artikel wordt door niemand beweerd dat het declareren van psychiatrische zorg die feitelijk niet heeft plaatsgevonden een gebruikelijke gang van zaken is. Wel stelt de bestuurder van Europsyche dat de werkwijze van zijn instelling in de reguliere ggz «heel gebruikelijk» is. Zoals gezegd heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders. Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen.»
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht vermelden van op de patiënt herleidbare diagnose-informatie niet de juiste manier is om dit probleem aan te pakken, gelet op de gerechtelijke uitspraken tegen deze schending van het beroepsgeheim en de medische privacy, en dat het beter is om behandelaren zelf hun eigen behandelingen te laten declareren zonder tussenkomst van organisaties als Europsyche, waarbij door middel van steekproeven de juistheid kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Bij vraag 1 heb ik toegelicht op welke wijze verzekeraars gedeclareerde zorg kunnen controleren op onrechtmatigheden. Verder wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden van 7 mei 2012 op uw vragenhet declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners (2012Z09480). Daarin ben ik uitvoerig ingegaan op de consequenties van deze uitspraak.
Is het niet verstandiger het DBC-financieringssyteem in de ggz te vervangen door een niet op verrichtingen gebaseerd financieringsstelsel, wat leidt tot onnodige kostenstijgingen in de ggz? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De toename van ouderen met een alcoholprobleem |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Toename verslaafde babyboomers» en het artikel «Ouderen kind aan huis in kliniek»?1
Ik vind het zorgelijk dat het aantal probleemdrinkers onder ouderen toeneemt. Zeker als het gaat om ouderen die alcohol drinken in combinatie met het gebruik van medicijnen, omdat zij extra kans hebben op ongevallen.
Wat is volgens u de verklaring voor de toename van alcoholproblemen onder ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Vooral bij de «jongere» ouderen (tussen 55 en 65 jaar, de babyboomers) is alcoholproblematiek een groeiend probleem. Deskundigen geven als verklaring dat deze generatie is opgegroeid in een tijd dat «sociaal drinken» gewoner werd gevonden, zij voldoende financiële mogelijkheden hebben en een deel van de groep nu ook meer vrije tijd heeft in verband met pensionering.
Hoeveel ouderen in Nederland kampen met alcoholproblemen, en zijn er verschillen bij ouderen met alcoholproblemen die thuis wonen en ouderen met alcoholproblemen die in een zorginstelling verblijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar schatting van het Trimbos instituut gaat het om ca. 150 000 tot 200 000 probleemdrinkers2 van 55 jaar en ouder.
In verpleeg- en verzorgingshuizen drinken ouderen gemiddeld meer alcohol dan zelfstandig wonende ouderen.3
Hoeveel hulp- en voorlichtingsprogramma’s zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Hoeveel behandelplekken zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Is dit voldoende? Wanneer u niet over deze gegevens beschikt bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Voor volwassenen is reguliere voorlichting beschikbaar via folders, internet en bijvoorbeeld huisartsen. Zoals de websites alcoholinfo.nl, minderdrinken.nl of de folder «Hoeveel drink ik eigenlijk?». Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Ouderen met alcoholproblemen kunnen terecht bij de reguliere behandelprogramma’s van de verslavingszorg. Daarvoor zijn geen aparte behandelplekken nodig, met uitzondering van behandelafdelingen in de verslavingszorg waar ook verpleegzorg wordt geboden. Wel is binnen de behandeling bijzondere aandacht nodig voor bijvoorbeeld medicijngebruik (zie ook het antwoord op vraag4.
Binnen het programma Resultaten Scoren wordt momenteel een quickscan uitgevoerd naar behandelingen en protocollen op het gebied van ouderen in de verslavingszorg.5 De resultaten van de quickscan worden dit najaar verwacht.
Is volgens u de reguliere voorlichting die momenteel via folders, internet en professionals gegeven wordt, voldoende om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Om de alcoholproblematiek onder ouderen terug te dringen is het van belang dat het patroon van veel drinken onder deze ouderen wordt doorbroken. Goede voorlichting en interventies kunnen mensen daartoe stimuleren. Ook professionals in de eerste- en tweedelijnszorg moeten goed met dit thema om kunnen gaan. In 2011 is een platform gecreëerd voor de ontwikkeling en implementatie van vroegsignalering en kortdurende interventies voor ouderen. Dit platform vormt onderdeel van het Partnership Vroegsignalering Alcohol dat door VWS wordt gesubsidieerd. Ik heb het platform gevraagd bij de door hen te organiseren bijeenkomsten ook de verpleeg- en verzorgingssector te betrekken. Daarnaast ben ik met het Landelijk Overleg Cliëntenraden Zeggenschap in Zorg (LOC Zeggenschap)6 in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda van verzorgingshuizen kunnen krijgen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de hoofdbehandelaar Ouderen van Centrum Maliebaan dat de behandeling van ouderen speciale aandacht vereist? Bent u bereid de aanpak van alcoholproblemen onder ouderen een even hoge prioriteit te geven als de aanpak van alcoholproblemen onder jongeren? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
De behandeling van ouderen is anders dan die van jongeren. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie alcohol en medicijngebruik of alcoholgebruik onder ouderen dat sneller kan leiden tot vallen. Juist daarom zijn speciaal op ouderen gerichte voorlichting en protocollen e.d. op zijn plaats. Denkt u hierbij aan de door VWS gesubsidieerde website alcoholinfo.nl, aan bijsluiters van medicijnen, aan het hiervoor genoemde platform ouderen en alcohol of bijvoorbeeld voorlichting door VeiligheidNL7. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al aangaf, ben ik met LOC Zeggenschap in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda binnen verzorgingshuizen kunnen krijgen. Zoals in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid staat aangegeven is het tegengaan van alcoholgebruik onder jongeren een van de speerpunten van het gezondheidsbeleid van dit kabinet. Dat neemt niet weg dat ook de alcoholproblematiek bij ouderen onze aandacht heeft.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Belangen van huisartsen in de tabaksindustrie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Pensioenfonds huisartsen verzilvert sigaretaandeel» en «Roken is goed voor huisartsen en leraren»?1
Ja.
Was u eerder bekend met het gestelde dat het pensioenfonds voor huisartsen in de tabaksindustrie belegt? Zo ja, heeft u op enige wijze uw eventuele zorg hierover aan de huisartsen laten blijken?
Hoeveel heeft het genoemde pensioenfonds in de tabaksindustrie belegd?
Hebben andere pensioenfondsen vanuit de medische sector in de tabaksindustrie belegd? Zo ja, welke fondsen en hoeveel?
Hebben pensioenfondsen vanuit de medische sector belegd in de drankindustrie? Zo ja, welke fondsen en hoeveel?
Deelt u de mening dat huisartsen een belangrijke rol spelen in het terugdringen van tabaksverslaving? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat er financiële banden blijken te zijn tussen het pensioenfonds voor huisartsen en de tabaksindustrie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat genoemde financiële banden de geloofwaardigheid van huisartsen als bestrijders van tabaksgebruik schaden? Zo ja, op welke wijze kunt u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat "ADHD onterecht als neurobiologische hersenziekte wordt gekwalificeerd" |
|
Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het artikel «ADHD meestal geen ziekte»?1
Ja.
Is het u ook bekend dat de farmaceutische industrie grote belangen heeft bij de diagnose ADHD?
Ik neem aan dat u hier doelt op het financiële belang dat gemoeid is met de verkoop van ADHD-medicatie. Als eerste stap bij het behandelen van ADHD is volgens de CBO-richtlijn psycho-educatie, mediatietherapie en leerkrachtbegeleiding op school aangewezen en pas in tweede instantie het voorschrijven van medicatie. In 2011 was met het gebruik van ADHD-medicatie een omzet van € 42,5 miljoen gemoeid waarvan circa 60% in beginsel voor rekening van de patiënt (de ouders) komt en circa 40% (€ 17,8 mln) uit de basisverzekering wordt vergoed. Er zijn derhalve ook financiële belangen mee gemoeid.
Bent u van mening dat de invloed van de farmaceutische industrie op de gezondheidszorg zo klein mogelijk moet blijven om belangenverstrengeling en medicalisering tegen te gaan?
Ik ben met u eens dat oneigenlijke belangenverstrengeling in de gezondheidszorg bestreden moet worden. Ik zet daar ook op in door het aanmoedigen van het gebruik van ethische codes (bv. de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling en de Gedragscode Medische Hulpmiddelen) en door het bieden van transparantie over de banden die er zijn (bv. door het transparantieregister van de stichting Code Geneesmiddelreclame). Ik vind wel dat er, ook met industriële partners, moet worden samengewerkt in de gezondheidszorg. Het zou zonde zijn om geen gebruik te maken van de bij industriële partners beschikbare kennis. Uiteraard moet dit plaatsvinden om het volksgezondheidsbelang te dienen en niet een financieel belang of persoonlijk gewin.
Bent u van mening dat kinderen niet blindelings aan receptmiddelen, zoals bijvoorbeeld Ritalin, mogen worden blootgesteld?
Ik ben het met u eens dat kinderen (evenals volwassenen overigens) niet blindelings aan behandelingen moeten worden blootgesteld. Gelukkig zit onze gezondheidszorg in het algemeen en onze farmaceutische zorg in het bijzonder zo ook niet in elkaar. Geneesmiddelen worden door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeeld op werkzaamheid en schadelijkheid voordat ze op de Nederlandse markt worden toegelaten. Bij die beoordeling geeft het CBG aan voor welke indicatie deze geneesmiddelen gebruikt kunnen worden. Voor methylfenidaat (één van de middelen die bij ADHD worden gebruikt) geeft het CBG aan dat deze gebruikt kunnen worden als onderdeel van een uitgebreid behandelprogramma voor ADHD bij kinderen van 6 jaar en ouder in die gevallen waarbij uitsluitend orthopedagogie onvoldoende blijkt te zijn. Voor atomoxetine (een ander ADHD middel) geeft het CBG aan dat dit middel is geïndiceerd bij kinderen van 6 jaar en ouder als onderdeel van een breed behandelprogramma. De behandeling moet worden gestart door een medisch specialist en het besluit om dit geneesmiddel te gebruiken dient te zijn gebaseerd op een zeer grondige beoordeling van de ernst van de symptomen van het kind in relatie tot diens leeftijd en de persistentie van de symptomen.
Deze systematiek waarborgt dat van «blindelings blootstellen» geen sprake kan zijn. Maar, kijkend naar de toename in het gebruik van deze middelen, is inmiddels een discussie op gang gekomen over het voorschrijven van medicatie aan kinderen (demedicalisering van de jeugd) en of dat niet te snel of te vaak gebeurt.
Bent u bereid naar aanleiding van dit onderzoek het uitschrijven van ADHD-medicijnen onder strikte voorwaarden te stellen om onnodig voorschrijven of het voorschrijven van een onevenredige dosis te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 16 februari 2012 aan de betrokken beroepsgroepen van huisartsen, kinderartsen en psychiaters, gevraagd om hun visie op een aantal knelpunten bij het voorschrijven en gebruik van ADHD-medicatie. Ik heb u een afschrift van deze brieven toegestuurd2. Ik heb de reacties zojuist ontvangen en ik zal samen met de Staatssecretaris (in het kader van het traject demedicaliseren jeugd) in gesprek gaan met de betrokken beroepsgroepen. Vervolgens zullen wij de Kamer informeren over de uitkomst van deze bespreking en onze visie om mogelijk onnodig voorschrijven tegen te gaan.
Toezicht op ongeboren kinderen |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toezicht op 100 ongeborenen per jaar»?1
Ja.
Kunt u het bericht bevestigen dat jaarlijks bijna honderd baby's nog voor hun geboorte door de kinderrechter onder toezicht worden gesteld? Zo ja, is dit aantal de afgelopen jaren veranderd? Hoeveel ongeboren kinderen werden er in 2009, 2010 en 2011 onder toezicht gesteld? Zo nee, om hoeveel ongeboren kinderen gaat het in de genoemde jaren dan wel?
De Raad voor de Kinderbescherming beschikt uitsluitend over gegevens van het aantal aangevraagde ondertoezichtstellingen voor een ongeboren kind. Het is onbekend in hoeveel zaken de rechter het verzoek onherroelijk heeft afgewezen.
2009
2010
2011
Aantal gevraagde rekesten
132
199
251
Hoeveel kinderen werden er in 2009, 2010 en 2011 post partum bij de ouders weggenomen?
Deze informatie ligt bij de individuele bureaus jeugdzorg en wordt niet centraal geregistreerd. Deze gegevens zijn niet op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoeveel ouders zijn er in 2009, 2010 en 2011 permanent uit de ouderlijke macht ontzet dan wel ontheven?
Bij 29 van alle in het antwoord op vraag 2 genoemde ongeboren kinderen heeft de Raad voor de Kinderbescherming later een verzoek ingediend tot ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht van de ouders.
Hoe vaak komt het voor dat ouders na eerder de ouderlijke macht te hebben verloren, ook bij volgende kinderen het ouderlijk gezag verliezen?
Het registratiesysteem van de Raad voor de Kinderbescherming is gebaseerd op dossiers van kinderen en niet op ouderdossiers. Deze gegevens zijn dan ook niet beschikbaar anders dan na onevenredige inspanning op onderzoek in individuele dossiers.
Contractering Audiologie |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geen enkel zelfstandig Audiologisch Centrum tot 24 april jl. een concreet contract heeft met zorgverzekeraars?1 Wat is uw mening hierover?
Ik heb het bericht gelezen. Audiologische centra waren tot 31 december 2011 begrotingsgefinancierd waardoor zij geen eigen vermogen konden opbouwen. De begrotingssystematiek was gebaseerd op zogenaamde jaarkaarten en een loonkostentoets. Aan de hand van een verrekenpercentage werden aan het einde van het jaar de opbrengsten aangesloten bij de exploitatiekosten. Per 2012 is deze systematiek losgelaten en kunnen de audiologische centra eigen vermogen opbouwen. Dit kan zowel via de prijzen voor audiologische producten die ingedeeld zijn in het vrije segment, als via het schaduwbudget als onderdeel van het transitiemodel dat voor de audiologische centra van toepassing is bij de overgang naar prestatiebekostiging. De opbouw van eigen vermogen is in de onderhandelingen tussen audiologische centra en zorgverzekeraars een issue dat tot vertraging leidt in de onderhandelingen.
Over de ontstane situatie is gesproken met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra. Afgesproken is de problematiek bij deze centra op te lossen binnen het beschikbare macrokader. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wat betreft de afspraken over groeiruimte voor 2012 coulant zullen zijn richting de audiologische centra. Gezamenlijk uitgangspunt is dat wordt voorkomen dat op de korte termijn knelpunten bij deze instellingen ontstaan.
Bent u bekend met het bericht dat zelfstandige audiologische centra tot 31 december 2011 geen eigen vermogen mochten hebben? Welke gevolgen heeft dat op dit moment voor de audiologische centra?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de transitie van het huidige zorgstelsel op zich niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen en in dit specifieke geval de audiologische centra?
Omdat ik ook van mening ben dat de transitie naar prestatiebekostiging op zichzelf niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen heb ik ervoor gekozen om in overleg met de betrokken aanbieders een transitiemodel in te stellen waarin de systeemrisico’s als gevolg van de transitie naar prestatiebekostiging afdoende beheerst worden.
Voor de audiologische centra in het bijzonder is gekozen voor een driejarig transitiemodel (in plaats van 2 jaar bij de ziekenhuizen) vanwege het gebrek aan eigen vermogen bij aanvang van de transitie.
Bent u bekend met het bericht dat banken de kredieten terugtrekken bij deze aanbieders vanwege de bedrijfsrisico’s die nu ontstaan door onduidelijkheid in contractering en verplichte opbouw van eigen vermogen binnen de afgesproken transitieperiode? Welke concrete gevolgen heeft dit volgens u?
Ik ben op de hoogte van genoemd bericht. Met de afspraken die recentelijk met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra zijn gemaakt heb ik er vertrouwen in dat de bedoelde bedrijfsrisico’s en daarmee de onzekerheden ten aanzien van kredieten van banken weggenomen kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht dat ook patiënten inmiddels afspraken afzeggen doordat men geen zekerheid heeft dat hun verzekeraar de basisverzekerde audiologische zorg ook daadwerkelijk gaat inkopen bij deze centra? Welke zekerheid kunt u deze patiënten op korte termijn bieden? Hoeveel patiënten worden per jaar geholpen in de audiologische centra?
Met gezamenlijke oplossing die nu is gevonden verwacht ik dat verzekeraars om richting hun verzekerden te kunnen voldoen aan hun zorgplicht voldoende basisverzekerde audiologische zorg zullen inkopen. Mocht er geen contract tot stand komen tussen een verzekeraar en een instelling die audiogische zorg levert, dan heeft dat in beginsel geen gevolgen voor al gestarte behandelingen. In die situatie is volledige vergoeding het uitgangspunt. In andere gevallen is de vergoeding afhankelijk van de voorwaarden in de afgesloten polissen, en die kunnen onderling verschillen. In 2011 zijn ruim 72 000 patiënten behandeld in de zelfstandige audiologische centra.
Deelt u de mening dat het Bestuurlijk Hoofdlijnen Akkoord onvoldoende rekening houdt met het structurele vraagstuk dat zich nu acuut openbaart in de audiologie? Zo nee, waarom niet? In welke andere sectoren binnen de zorg spelen dergelijke problemen?
Insteek van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord is dat er binnen een beheerste kostenontwikkeling een basis wordt gelegd voor meer dynamiek en kwaliteitsverbetering in de ziekenhuiszorg. Met name het beperken van de jaarlijkse groei (niet hoger dan 2,5%) vergt veel inspanning van alle betrokken partijen. Dit is ook aan de orde bij de audiologie. Ik wil daarbij benadrukken dat de noodzaak om gezamenlijk hier aan te werken door alle partijen wordt onderkend. De specifieke situatie over de opbouw van eigen vermogen speelt overigens alleen in de audiologische centra en is niet van toepassing op overige sectoren.
Bent u bereid om met de sector op de kortst mogelijke termijn een oplossing te zoeken voor de specifieke problemen die zich nu manifesteren in de transitie van de bekostiging van de audiologie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer kunt u de Kamer informeren over deze oplossing?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Het bericht "Verbod dumpprijs bier levert 100 miljoen op" |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verbod dumpprijs bier levert 100 miljoen op»?1
Ja.
Welk percentage van de verkochte alcoholische drank wordt aangeboden tegen dumpprijzen?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat goedkope drank vooral een grote aantrekkingskracht heeft op jongere drinkers en zware (verslaafde) drinkers?
Ik kan mij inderdaad voorstellen dat goedkope drank aantrekkelijk is voor jongeren en zware drinkers. Om het alcoholgebruik onder jongeren tegen te gaan voer ik een afgewogen beleid, met o.a. voorlichting op school en via social media, leeftijdsgrenzen en voorlichting aan ouders. Ook werk ik samen met maatschappelijke partners (betrokken bedrijfsleven en gezondheidsorganisaties) aan het voorlichtingslogo «Geen 16, geen druppel». Met de nieuwe Drank- en Horecawet worden jongeren strafbaar wanneer zij onder de leeftijdsgrens alcohol in bezit hebben. Ook prijsbeleid maakt deel uit van de aanpak om schadelijk alcoholgebruik tegen te gaan. Er wordt accijns geheven op alcoholhoudende drank. Burgemeesters krijgen daarnaast met de nieuwe Drank- en Horecawet extra bevoegdheden om op lokaal niveau ongewenste prijsacties met alcohol tegen te gaan, zoals stuntprijzen of happy hours, in het belang van de openbare orde of de gezondheid. Of binnen een gemeente hier gebruik van wordt gemaakt is een lokale afweging. Immers, de mate van overlast door alcoholgebruik verschilt per gemeente. Ik werk dus aan een totaalaanpak, waar bepaalde vormen van prijsbeleid deel van uitmaken.
Deelt u de mening dat prijsbeleid op het terrein van alcoholverkoop een goed instrument is om de vraag naar alcohol, met name onder de genoemde risicogroepen, terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van een systeem met minimumprijzen, zoals Groot-Brittannië in 2014 zal invoeren?
Zoals ik hierboven heb aangegeven vind ik dergelijke prijsmaatregelen een zaak waar een lokale afweging noodzakelijk is. Daarom heb ik in de nieuwe Drank- en Horecawet extra verordenende bevoegdheden opgenomen voor burgemeesters om op lokaal niveau ongewenste prijsacties met alcohol tegen te gaan, zoals stuntprijzen of happy hours, in het belang van de gezondheid of openbare orde. Deze vorm van lokaal maatwerk prefereer ik boven een landelijk systeem met minimumprijzen.
Deelt u de mening dat het tijd is voor een totaalaanpak van dit maatschappelijke probleem?
Zie antwoord op vraag 3/4
Misstanden in de kinderopvang in Hoorn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over misstanden in de lokale kinderopvang in Hoorn?1
Ik ben geschokt door het bericht dat een ondernemer en haar leidinggevende zich, in een kindercentrum te Hoorn, schuldig zouden hebben gemaakt aan onder meer emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing van de aan hun zorg toevertrouwde kinderen. Het is mijns inziens van groot belang, dat de kindercentra veilig zijn en de kwaliteit op orde is. Het uiteindelijk oordeel over deze kwestie berust vanzelfsprekend bij de rechter.
Wil u het rapport van de GGD over de misstanden aan de Tweede Kamer sturen of ter inzage geven? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang berust bij de gemeente en de GGD. Het rapport van de GGD is openbaar en is te vinden op de website van de GGD Hollands Noorden (www.ggdhollandsnoorden.nl).
Wat heeft de gemeente Hoorn en of de GGD de afgelopen jaren gedaan om de misstanden te voorkomen? Waren er niet eerder aanwijzingen voor misstanden?
In totaal heeft de gemeente Hoorn sinds 2005 acht boetes opgelegd, omdat dit kindercentrum de regels overtrad ten aanzien van het aantal kinderen per beroepskracht en van het in beeld brengen van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s. Op 24 april jl. greep de gemeente in met het geven van een aanwijzing op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Deze aanwijzing hield in dat er binnen twee weken een locatiemanager moest worden aangesteld die de dagelijkse leiding en de bedrijfsvoering op zich zou nemen. Daarna zouden de ondernemer en de leidinggevende zich op de opvanglocatie niet meer met de dagelijkse praktijk mogen bezighouden, omdat zij niet in staat bleken om goede en veilige opvang te bieden. Totdat er een nieuwe locatiemanager is, houdt de GGD het kindercentrum nauwlettend in de gaten.
Al vanaf 2005 kwamen er signalen binnen over de slechte bejegening van de kinderen in het kindercentrum. Dit leidde tot meer inspecties van dit centrum. De GGD-inspecteurs konden echter deze tekortkoming van de pedagogische praktijk niet ter plaatse constateren, omdat die niet in het bijzijn van de GGD-inspecteurs werd vertoond. Ook was de oudercommissie en een deel van de ouders juist heel positief over dit kindercentrum. Daarom werd de gemeente niet geadviseerd om hierop te handhaven. Naar aanleiding van weer nieuwe signalen van klokkenluiders deed de GGD eind 2011 op verzoek van de gemeente een uitgebreid onderzoek. Uit dit onderzoek onder bijvoorbeeld oud-medewerkers bleek nu, naar het oordeel van de GGD, duidelijk dat er sprake was van misstanden in het kindercentrum.
Is de gemeente de afgelopen jaren doeltreffend opgetreden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Was er een handhavingsplan?
Het is niet aan mij om individuele situaties te beoordelen. Het College van Burgemeester en Wethouders legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Daarnaast geldt dat deze zaak onderwerp is van juridische procedures. Op 8 mei jl. heeft de advocaat van het kindercentrum in Hoorn de rechtbank in Alkmaar verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht tegen de hiervoor beschreven aanwijzing van de gemeente Hoorn. Op 23 mei jl. heeft de voorzieningenrechter het verzoek van het kindercentrum afgewezen en geen aanleiding gezien het besluit van de gemeente Hoorn te schorsen. De rechter oordeelde dat er voldoende aanleiding is om aan te nemen, dat de veilige en pedagogisch verantwoorde opvang van de kinderen in het geding is bij de aanwezigheid van deze leidinggevenden op het kindercentrum.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, beoordeel ik de situatie als volgt. In de eerste plaats heeft de gemeente Hoorn, meer dan vele andere gemeenten, al snel na invoering van de Wet kinderopvang boetes aan ondernemers opgelegd. De gemeente Hoorn heeft derhalve vanaf het begin geprobeerd de wet goed uit te voeren. Ook hanteert de gemeente Hoorn een handhavingsbeleid. De Inspectie van het Onderwijs heeft op dit moment geen signalen dat de gemeente de uitvoering niet op orde zou hebben. Na afronding van een lopend onderzoek begin juni, zal deze inspectie hierover een definitief oordeel vellen.
Naar aanleiding van deze casus constateer ik in het algemeen dat de door de gemeenten gehanteerde termijnen soms aan de lange kant zijn. Daarnaast is er in het toezicht nog veel te winnen met meer focus op het toezicht op de groep en de pedagogische praktijk en minder nadruk op de controle van documenten en het afvinken van regels. Met de invoering van het risicogestuurde toezicht vanaf 2012 heb ik hiermee ook al een begin gemaakt. Tot slot valt mij op dat de zedenzaak in Amsterdam eind 2010 ook GGD-inspecteurs meer alert heeft gemaakt op de ontvangen signalen. Dat is een positieve ontwikkeling.
Het zwarte gat na een melding van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de enquête en het bericht «Het zwarte gat na een melding»?1 en het bericht «Alerter op Kindermishandeling»2 die beide wijzen op het feit dat er nog veel te verbeteren valt in de aanpak van kindermishandeling?
Kinderen zijn kwetsbaar en vereisen onze specifieke aandacht. Met de uitvoering van het actieplan Kinderen Veilig (2012–2016) wil ik met mijn collega-bewindslieden van Veiligheid en Justitie kindermishandeling krachtig bestrijden. Samen met ouders, omstanders, professionals, mede-overheden en uitvoeringsorganisaties. Na de zomer zal de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden geïnstalleerd om toe te zien op de uitvoering van de acties in het actieplan en deze aan te jagen. Met deze Taskforce zal de aanpak van kindermishandeling verder worden verstevigd.
Deelt u de mening dat het gebrek aan terugkoppeling contraproductief is voor de meldingsbereidheid van professionals die kindermishandeling signaleren? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Hoe gaat u daarnaast ervoor zorgen dat de terugkoppeling aan melders door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) verbetert?
Binnen organisaties moeten professionals heldere afspraken maken over hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling, het bespreekbaar maken ervan en het organiseren van hulp danwel het doen van een melding. Het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, dat bij uw Kamer in behandeling is, biedt hiervoor kaders, zoals het stappenplan. Het is aan organisaties om deze stappen concreet in te vullen, zodat het aansluit bij de werkwijze van de organisatie. Het maken van afspraken over het doen of overdragen van meldingen, kunnen hier ook in worden opgenomen.
Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is er voor professionals (en anderen) die een advies of consult inzake (een vermoeden van) kindermishandeling vragen en voor professionals die een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling willen doen.
Overigens blijkt uit de TKM-enquête dat slechts 16% van de professionals die de enquête hebben ingevuld daadwerkelijk een melding hebben gedaan bij het AMK.
Terugkoppeling is belangrijk voor de bereidheid van professionals om een melding te doen. In het protocol van handelen dat het AMK gebruikt voor hun werkwijze staat de afspraak dat terugkoppeling altijd plaatsvindt bij een in ontvangst genomen melding. Bij een advies of consult is feedback vaak niet nodig en in die gevallen wordt terugkoppeling ook niet afgesproken. In de praktijk komt de afspraak over terugkoppeling wel eens onder druk te staan. Jeugdzorg Nederland vindt het een zorgelijke situatie dat er niet altijd terugkoppeling plaats vindt. Jeugdzorg Nederland en ik hebben afgesproken dat Jeugdzorg Nederland de terugmelding naar de professional zoals die is opgenomen in het protocol van handelen nog eens expliciet onder de aandacht brengen van de AMK’s.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat ruim 43% van de hulpverleners ontevreden is over de snelheid waarmee onderzoek en hulp tot stand komt na een melding van kindermishandeling? Is het waar dat het formeel maar 27 weken mag duren voordat een casus bij het AMK is onderzocht en vrijwillige hulpverlening is opgestart en dat het maar liefst 40 weken mag duren als er na het AMK-onderzoek ook een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is opgestart? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze doorlooptijden ook worden gehaald?
Ik vind het van het grootste belang dat onderzoek en hulpverlening aan een kind na een melding snel tot stand komt. Ik begrijp dat veel hulpverleners vinden dat de snelheid van onderzoek omhoog moet, dat is een teken van hun betrokkenheid bij het kind. Daarom zijn afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verkorten. De termijnen zijn de laatste jaren aanzienlijk verkort. Ik herken echter niet de termijnen die u noemt in uw vraag. Hieronder geef ik aan wat wel de termijnen zijn die worden toegepast waarbij ik een onderscheid maak tussen acute en minder acute situaties waarin een kind zich bevindt.
Als een melding bij het AMK wordt gedaan, geldt een wettelijke termijn van vijf dagen voor de beoordeling of de melding aanleiding geeft tot onderzoek. Vervolgens heeft het AMK een wettelijke termijn van 13 weken om te beoordelen of de melding aanleiding geeft tot stappen. Bij acuut gevaar voor het kind of bij een crisis start het AMK direct de doorgeleiding naar de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dergelijke zaken kan binnen enkele dagen een rechterlijke beslissing worden genomen tot een kinderbeschermingsmaatregel. Bij crisis wordt indien nodig direct hulpverlening ingezet.
Als er geen sprake is van acuut gevaar of crisis maar hulp in het vrijwillig kader geen optie (meer) is vanwege onmacht of onwil bij de ouders, dan neemt het BJZ/AMK een spoorbesluit bescherming. Dat wil zeggen dat de melding binnen een week met de Raad voor de Kinderbescherming wordt besproken in het casusoverleg bescherming. De Raad onderzoekt of er gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel en heeft de doorlooptijd voor onderzoek teruggebracht van ca 10 maanden naar 2 maanden.
De provincies hebben onderling afspraken gemaakt voor de doorlooptijd tussen aanmelding voor hulpverlening en het indicatiebesluit voor het vrijwillig kader (teruggebracht tot 8 weken). Verder hebben de provincies afspraken over de doorlooptijd naar de start van de hulpverlening ( 9 weken). Mijn ambitie is dat alle kinderen tijdig de noodzakelijke zorg krijgen. Ook de provincies trachten de wachtlijst zo beperkt mogelijk te houden. Bij crisis wordt indien nodig direct hulp ingezet.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat hulpverleners weinig zicht hebben op de hulp die een kind krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de hulpsoorten die zijn opgestart voor de ouders van de ruim twintigduizend kinderen waarbij het AMK in 2010/2011 kindermishandeling vaststelde? Zo nee, waarom niet en bent u anders bereid dit te onderzoeken? In hoeverre komt dit volgens u overeen met de zorg voor mishandelde kinderen en hun ouders zoals de Gezondheidsraad deze in haar rapport van 2011 heeft geadviseerd?
In de beleidsinformatie jeugd wordt niet bijgehouden bij welke hulpsoorten ouders terecht komen nadat er kindermishandeling is geconstateerd. Het is daarom niet mogelijk om een cijfermatig overzicht te geven. Ik wil de administratieve lasten voor professionals niet vergroten. Er zijn daarom geen plannen om hier onderzoek naar te verrichten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks de al door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette publieksvoorlichting, 60% van de professionals geen idee heeft welke gevolgen de verplichte meldcode Kindermishandeling zal hebben voor hun werk? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verbetert, gezien het feit dat de wet slechts een sluitstuk moet zijn van de praktijk?
Gezien het feit dat de wet verplichte meldcode nog niet van kracht is, verbaast het mij niet dat nog niet alle professionals een beeld hebben van de gevolgen van de voorgenomen wet verplichte meldcode voor hun dagelijkse werkzaamheden. De communicatie heeft zich tot nu toe vooral gericht op het informeren van professionals over de komst van de wet verplichte meldcode en het aanzetten van organisaties om een meldcode te ontwikkelen. Het is aan organisaties zelf om hun professionals op basis van de door hen ontwikkelde meldcode voor te bereiden op de komst van de wet. Om organisaties hierbij te ondersteunen heb ik dit voorjaar een checklist voor de implementatie beschikbaar gesteld via www.meldcode.nl. Verder zal ik vóór de inwerkingtreding van de wet meldcode wederom een communicatiecampagne starten. Deze campagne moet organisaties stimuleren om een eigen meldcode te implementeren. Belangrijk onderdeel van de implementatie is het voorbereiden van de eigen professionals op de komst van de wet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het onderwijs vermoedens van kindermishandeling beter worden vastgelegd, aangezien 49% aangeeft nooit of soms een vermoeden schriftelijk vast te leggen?
Zodra de wet verplichte meldcode van kracht is, worden besturen van onderwijsinstellingen verantwoordelijk voor het hebben en gebruiken van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij zullen er zorg voor moeten dragen dat onderwijsprofessionals bekend zijn met de stappen die genomen kunnen worden bij signalen van geweld buiten de schoolorganisatie. Het vastleggen van die signalen is een eerste stap in de meldcode.
De stappen van de meldcode worden grotendeels geïntegreerd in de onderwijsondersteuningsstructuur in en om de school. Door het Nederlands Jeugdinstituut zijn handreikingen voor leerkrachten en intern begeleiders ontwikkeld die ondersteuning bieden bij het optimaliseren van deze structuur. Ook zijn ter voorbereiding van de implementatie van de meldcode trainingsmodulen ontwikkeld en trainers opgeleid. Via de websites www.meldcode.nl en www.zat.nl wordt informatie voor het onderwijsveld beschikbaar gesteld.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) al is begonnen met het uitvoeren van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Wanneer start de Onderwijsinspectie met de uitvoering van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Op welke manier wordt het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Onderwijsinspectie op de invoering van de wet Meldcode Kindermishandeling vormgegeven?
Voor instellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg valt het werken met meldcodes al onder het leveren van verantwoorde zorg conform de kwaliteitswet en de wet BIG.
De IGZ zal dit onderzoek voor het grootste deel in 2012 uitvoeren en rapporteert daarover naar mij door middel van sectorspecifieke brieven. Op het einde van het project zal de IGZ mij een totaalrapport aanleveren over de implementatie van de meldcode in de gezondheidszorg.
De Inspectie van het Onderwijs is nog niet gestart met het toezicht op de implementatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in scholen en instellingen, omdat de wet nog niet van kracht is. De Inspectie van het Onderwijs is bezig haar handhavingstrategie te formuleren en vast te leggen. Uiteraard informeert de Inspectie van het Onderwijs tijdig de betrokken doelgroepen over de wijze waarop zij de naleving van de meldcode zal gaan handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat professionals voldoende geschoold worden in vaardigheden waarvan zij zelf aangeven er behoefte aan te hebben: praten met kinderen (63%), praten met ouders (65%) en het inschatten van veiligheidsrisico’s voor een kind (64%)? Bent u bereid uw eerdere schatting dat twee uur scholing voldoende moet zijn ten behoeve van de wet Meldcode Kindermishandeling te herzien, gezien het bereik van nascholing tot nu toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hulpverlenende organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de scholing van hun professionals. Om organisaties te ondersteunen heb ik een trainingsmodule «Werken met een meldcode» en e-learning modulen laten ontwikkelen. Deze en andere modulen zijn via www.meldcode.nl te vinden in de databank bij- en nascholing meldcode. De toezichthouders van de betreffende sectoren zullen er op toezien dat organisaties hun medewerkers daadwerkelijk scholen.
Verwacht mag worden dat alle organisaties in de sectoren van de meldcode hun professionals trainen in het signaleren van en handelen bij kindermishandeling. De schatting van twee uur scholing gaat dan ook uitsluitend over de extra tijd die nodig is om zich het werken met de meldcode eigen te maken. Zodoende is het realistisch om uit te gaan van een investering van twee uur om zich het werken met de meldcode eigen te maken.
Voor aankomende professionals is het belangrijk dat de opleidingen zelf voldoende aandacht besteden aan het signaleren van en handelen bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat met het steunen van twee pilots (de multidisciplinaire centra in Haarlem en Leeuwarden) en onderzoek van ZonMw, het advies van de Gezondheidsraad onvoldoende wordt opgevolgd, gezien de huidige landelijke stand van zaken wat betreft de multidisciplinaire aanpak3? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van veel professionals ten aanzien van verbeterde hulp voor kinderen en het advies van de Gezondheidsraad landelijk geïmplementeerd worden: een multidisciplinaire aanpak en behandeling voor elk mishandeld kind?
Zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt zijn er meerdere initiatieven waar multidisciplinair wordt samengewerkt en waar goede ketenafspraken worden gemaakt. In het actieplan Kinderen Veilig en in mijn beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2139) heb ik aangegeven een aantal regionale initiatieven tot een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in Nederland eerst te gaan toetsen. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad worden in ieder geval de initiatieven van het Kinder- en Jeugd Traumacentrum in Haarlem en het multidisciplinair centrum kindermishandeling Leeuwarden hierin betrokken. De Gezondheidsraad beveelt deze initiatieven aan om als proeftuin te dienen voor een integrale, multidisciplinaire benadering. Deze evaluatie wordt begeleid door ZonMW. Naar verwachting is rond de zomer bekend welke initiatieven gevolgd en ondersteund gaan worden. Na de evaluatie bekijkt het Kabinet met gemeenten of deze nieuwe aanpak brede inzet verdient in Nederland en op welke wijze dat vorm moet krijgen in het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd.
Bent u bereid het advies van de Gezondheidsraad om te laten zetten naar een richtlijn? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad beveelt aan dat, waar zij nog ontbreken, evidence-based richtlijnen worden ontwikkeld, rekening houdend met de consequenties van (een verleden van) kindermishandeling voor diagnostiek en behandeling. Ik leg dit voor aan de commissie Richtlijnadviescommissie Jeugdzorg met het oog op een te ontwikkelen richtlijn.
Waarom wilt u nog onderzoeken of een multidisciplinaire aanpak «brede inzet verdient» , zoals u in antwoord op eerdere vragen aangeeft, als de Gezondheidsraad al stelt dat een multidisciplinaire aanpak sowieso noodzakelijk is?4
Zie het antwoord op vraag 10.
Waarom geeft u in diezelfde antwoorden op eerdere vragen aan dat u de aandacht voor kindermishandeling in beroepsopleidingen opnieuw wil inventariseren en dan waar nodig mondeling wil stimuleren, als dit mondeling stimuleren ook al door voormalig minister Rouvoet is gedaan en tot op heden een weinig effectieve en daadkrachtige maatregel is gebleken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er weinig tijd verloren gaat en er afspraken worden gemaakt met de beroepsopleidingen hoe zij het signaleren en bespreek maar maken van kindermishandeling ook onderdeel maken van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ( TK 2011–2012, 33 062, nr. 7) richt ik mij in eerste instantie op de opleidingen tot basisarts, huisarts, jeugdarts en kinderarts. Het Nederland Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd in hoeverre kindermishandeling en huiselijk geweld in de curricula van de betreffende opleidingen zit. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat in de opleidingen de aandacht voor kindermishandeling en huiselijk geweld tussen 2007 en 2011 is toegenomen.
In de expertmeeting die ik samen met de KNMG in april heb georganiseerd bleek de inventarisatie een goede basis om te bespreken op welke wijze de aandacht in de verschillende opleidingen verder versterkt kan worden. De expertmeeting bevestigde het beeld dat er veel onderwerpen zijn waar in de opleidingen in samenhang aandacht aan besteed moet worden. Momenteel werkt een aantal deelnemers aan de expertmeeting dit uit. In het najaar organiseren de KNMG en ik een tweede expertmeeting om deze uitwerking te bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer te zijner tijd over de uitkomsten informeren.
Vervolgens zal ook bij andere opleidingen een inventarisatie plaatsvinden, zoals die tot maatschappelijk werker en docent basisonderwijs. Mocht het nodig zijn, zal ik ook deze opleidingen stimuleren om meer aandacht te besteden aan kindermishandeling en huiselijk geweld.
Het bericht 'Gehandicaptenzorg is nog te wit' |
|
Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Gehandicaptenzorg is nog te «wit»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beschamend is dat allochtonen weigeren te integreren en vervolgens cultureel bepaalde eisen stellen aan de gehandicaptenzorg? Zo nee, waarom niet?
Mensen mogen een voorkeur hebben voor een zorginstelling met een bepaalde culturele achtergrond. Eenieder die in een Nederlandse zorginstelling verblijft, heeft recht op verzorging die zo goed mogelijk rekening houdt met zijn of haar voorkeuren, waaronder culturele achtergrond. Daarom zijn er in Nederland van oudsher instellingen of afdelingen daarbinnen die zich richten op de religieuze en/of culturele achtergrond van de bewoners.
Deelt u de mening dat er in Nederlandse zorginstellingen geen enkele ruimte is voor de bereiding van halal voedsel? Kunnen gehandicapte Nederlandse kinderen straks nog gewoon een tosti eten?
Die mening deel ik niet. In Nederlandse zorginstellingen wordt rekening gehouden met de eetwensen van de bewoners.
Het bericht dat er weer meer comazuipers zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Weer meer comazuipers in 2011»?1
Er is helaas al een paar jaar een stijgende lijn in het aantal jongeren dat met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandt. Ook in 2011 is er weer een stijging. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat kinderen minder vroeg beginnen met drinken en onder de 16 gemiddeld minder drinken dan voorheen. Mijn beleid is gericht op het voortzetten van deze positieve trend en tegelijkertijd de stijging van het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging op de poliklinieken belandt om te zetten in een daling. Mijn beleid bestaat uit het veel strikter handhaven van de wet- en regelgeving en het aanscherpen van de Drank- en Horecawet. Deze is op 22 mei jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Alcoholpoliklinieken behandelen de meest extreme alcoholproblemen bij jongeren. VWS is vanaf het begin betrokken geweest bij de opzet van deze poliklinieken. Ik neem daarnaast maatregelen waarmee het brede probleem van jongeren en alcoholgebruik wordt aangepakt. Zo bevat de Drank- en Horecawet verschillende maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Ook zijn er effectieve voorlichtingsprogramma’s over middelengebruik, van de bovenbouw van de basisschool tot en met het MBO. Ouders worden daarbij betrokken. Op school zijn er ook de Zorg advies teams die tijdig signaleren en waar kinderen en leraren terecht kunnen met gezondheidsvragen. Ook buiten school is er voorlichting voor jongeren en informatie en ondersteuning voor hun ouders, bijvoorbeeld via de alcohol en drugsinfolijn, via www.watdrinkjij.nl en www.hoepakjijdataan.nl voor ouders.
Voor de zorg en de jeugdgezondheidszorg is een protocol ontwikkeld voor signalering, screening en kortdurende interventie van risicovol alcoholgebruik door jongeren.
Ik heb in mijn begroting voor 2012 € 1 mln. extra uitgetrokken voor jeugd, bestemd voor preventie op scholen en sterkere inzet van social media. Ik werk hierbij samen met de leefstijl instituten, zoals het Trimbos-instituut. Voor de jaren 2013 en 2014 heb ik € 2,5 mln. per jaar voor deze intensivering gereserveerd.
Wat is uw verklaring voor de stijging van jongeren die met een acute alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Enerzijds neemt het aantal jongeren dat alcohol drinkt af en neemt de leeftijd toe. Tegelijkertijd stijgt het aantal extreme gevallen ook. Op basis van de huidige registraties zijn echter geen harde conclusies te trekken: niet overal wordt goed geregistreerd en ziekenhuizen zien niet alle gevallen van alcoholvergiftiging.
Kunt u aangeven hoe het staat met de landelijke uitrol van het aantal alcoholpoli’s in Nederland? Hoeveel alcoholpoli’s zijn er inmiddels, en hoeveel komen er nog? Wilt u uw antwoord toelichten?
In 2012 zal volgens de planning een polikliniek voor jeugd en alcohol in Zeeland, Limburg, Drenthe, Friesland, Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Holland te vinden zijn. De participerende ziekenhuizen liggen in regio's die actief zijn op het gebied van preventie van alcoholmisbruik bij jongeren waardoor een goede samenwerking tot stand kan worden gebracht tussen de verschillende organisaties. De pilot loopt tot en met 2013 en ook volgend jaar zal er nog een aantal poliklinieken bij komen. De geboden zorg is verzekerde zorg. Hoeveel poliklinieken jeugd en alcohol er uiteindelijk zullen zijn, wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van het aantal alcoholintoxicaties onder jongeren, de regionale spreiding daarvan en de bereidheid van ziekenhuizen om de nazorg te organiseren.
Wat is uw reactie over de jonge leeftijd waarop jongeren een acute alcoholvergiftiging oplopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorgelijk en aanleiding om met alle betrokkenen te zoeken naar maatregelen om dit tegen te gaan. Vandaar dat ik op 11 april j.l. een ronde tafelgesprek heb gevoerd met verschillende betrokken partijen (o.a. gemeenten, politie, GGD, ambulancedienst, verslavingszorg en betrokken bedrijfsleven) om samen te kijken welke stappen snel en welke stappen op de middellange termijn nodig zijn. Deze ronde tafel was bedoeld als een aftrap. Voor de zomer krijgt u van mij voorstellen om extra stappen te zetten in het tegengaan van deze vreselijke trend.
Wat is uw reactie over de verschillen van alcoholvergiftiging in provincies, en bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Volgens de betrokken artsen, komt dit verschil zeer waarschijnlijk door gebrekkige registratie in sommige regio’s. De registratie is een onderdeel van de pilot poliklinieken jeugd en alcohol en moet de komende tijd verbeteren.
Is u bekend wat de verklaring ervoor is dat de gemiddelde duur van de coma door middel van acute alcoholvergiftiging langer duurt dan voorheen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opgenomen kinderen bleken in 2011 gemiddeld een licht hoger alcoholpromillage te hebben dan in 2010. Er zijn dus niet alleen meer jongeren met een alcoholcoma geweest, die betrokken jongeren hebben gemiddeld ook iets meer gedronken dan het jaar ervoor.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van der Lely, dat het wachten is op de eerste dode?
Ik kan me zijn zorgen goed voorstellen. Als minister probeer ik het probleem van alcoholmisbruik aan te pakken. Primair ligt de verantwoordelijkheid hiervoor overigens bij de jongere en vooral bij de ouders. Ik wil hen hiervan bewust maken via de eerdergenoemde projecten en informatievoorziening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de toename van comazuipers zo ver mogelijk terug te dringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 4.
Het bericht dat opnieuw fraude is aangetoond in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «OM schat omvang pgb-fraude op 5–6 miljoen»?1
Allereerst wil ik opmerken dat ik verheugd ben dat het OM deze zaak serieus aanpakt. Verder wil ik erop wijzen dat, anders dan de titel doet vermoeden, het artikel in Skipr dat u aanhaalt, niet alleen over pgb-fraude gaat. Het gaat in deze zaak om een combinatie van mogelijke fraude met pgb´s en met zorg in natura. Ik ondersteun de handelwijze van het OM dat op grote schaal beslag heeft gelegd op de bezittingen van de verdachten om zo het zorggeld terug te kunnen krijgen waarmee vermoedelijk is gefraudeerd. U heeft mij onlangs vragen gesteld waarom fraude met pgb-budgetten niet wordt aangepakt. De actie waarover Skipr bericht en waarover een persbericht is uitgebracht door het OM, bewijst dat er wel degelijk wordt opgetreden.
Welke verklaring heeft u voor het gegeven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor € 8 miljoen aan vervalste indicatiestellingen en zorgbudgetaanvragen aan zich voorbij heeft laten gaan? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Aangezien er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, kan ik hierover geen mededelingen doen.
Ziet u nu in dat de werkwijze die het CIZ hanteert te afstandelijk is en daardoor de kans op fraude door middel van indicatiestellingen vergroot wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn beleid is gericht op het vereenvoudigen van het proces van indicatiestelling AWBZ. De zorgprofessional heeft daarin een meer actieve rol gekregen. Hierdoor wordt dubbele uitvraag van al bekende gegevens voorkomen, kan het indicatiebesluit sneller worden afgegeven, weet de cliënt eerder waar hij aan toe is en kan de zorg sneller worden ingezet c.q. worden voortgezet. Hierdoor wordt tegelijkertijd de administratieve rompslomp verder terug gedrongen. Dit is een breed gedragen politieke wens, waaraan door mij invulling is gegeven door het (verder) ontwikkelen van standaardindicatieprotocollen (SIP’s), herindicatie via taakmandaat (HiT’s) en de introductie van de meldingen door zorgaanbieders voor tachtig plussers met verblijf. Er is echter geen sprake van «blind vertrouwen». Niet alleen is er sprake van steekproefsgewijze toetsing, maar is er voor de meldingen ook een monitor ontwikkeld die kan inzoomen op instellingsniveau. Daarnaast worden door het CIZ zogenaamde risicoprofielen ontwikkeld, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, die in een pilot zullen worden uitgetest.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er gestart zou worden met een pilot met face-to-face-indicatiestellingen bij een aantal risicogroepen? Is de face-to-face-maatregel ook toegepast bij de indicatieaanvragen die de vijf verdachten hebben ingediend? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik herinner me mijn antwoorden op uw eerder gestelde vragen. In de programmabrief langdurige zorg van 1 juni 2011 aan de Tweede Kamer heb ik maatregelen beschreven om de pgb-fraude tegen te gaan. Een van deze maatregelen heeft betrekking op de toegang tot de zorg. In de programmabrief heb ik geschreven dat er cliëntgroepen zijn waarbij het voor het CIZ zonder direct contact niet altijd eenvoudig is om een goed onderzoek te verrichten en de aard en de omvang van de beperkingen te bepalen. In deze gevallen is persoonlijk contact met de cliënt van belang voor een juiste beoordeling van de zorgbehoefte. Op mijn verzoek heeft het CIZ daarom een aantal risicogroepen beschreven waarvoor zij als onderdeel van het indicatieonderzoek face-to-face contact wil inzetten. Deze pilot gaat na de zomer van start. Op basis van de uitkomsten van deze pilot zal bekeken worden of face-to-face contact bij deze clientgroepen in het reguliere werkproces ingezet wordt.
Welke resultaten zijn geboekt met de face-to-face-maatregel? Kunt u aangegeven hoeveel zaken van fraude hiermee bestreden en/of ontdekt zijn?3
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat er gebeuren met het geld waarmee gefraudeerd is? Bent u bereid dit weer te investeren in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het OM beslag gelegd op de bezittingen van de verdachten. Het laatste woord daarover is uiteindelijk aan de rechter. Wanneer de rechter de ontnemingsvordering toewijst, vloeit de opbrengst terug in de staatskas.
In antwoorden op eerdere vragen3 zei u dat er maatregelen zijn genomen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken, hoe verklaart u dan de nieuwe zaken van fraude, zoals onlangs bij SPV? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat maatregelen pas na enig tijdsverloop effect sorteren. Dit wil echter niet zeggen dat ik uitsluit dat aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn om het fraudeprobleem verder tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de gekozen maatregelen ter bestrijding van fraude in de zorg niet toereikend is? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u stellen om de fraude in de zorg aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Gelukkig handelt het grootste deel van de zorgaanbieders integer en doen zij naar eer en geweten hun werk. Desalniettemin zal er helaas altijd fraude zijn, reden waarom er geen sprake kan zijn van «blind vertrouwen». Ik verwijs verder kortheidshalve naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Zijn er ook fraudeonderzoeken naar verkeerd gebruik van zorggeld in de «naturazorg»? Zo neen, krijgt u daar nooit meldingen van? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De zaak waar het door u aangehaalde artikel in Skipr en het persbericht op Rijksoverheid.nl naar verwijst, gaat zowel over fraude met pgb als met natura zorg. Er vinden inderdaad ook fraudeonderzoeken in de AWBZ zorg in natura plaats, evenals in de zorg die vergoed wordt uit de Zorgverzekeringswet. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik uw Kamer niet informeren.
Met hoeveel andere fraudezaken zijn het Functioneel Parket, het Bureau Ontnemingwetgeving OM, de FIOD en de Inspectie SZW bezig en bent u bereid de Kamer te informeren over de ontwikkeling van deze fraudezaken?
De vervolging van fraude in de zorg is opgedragen aan het Functioneel Parket, voor zover de opsporing door de bijzondere opsporingsdiensten geschiedt, en aan de overige OM-onderdelen, voor zover de onderzoeken door de politie worden uitgevoerd.
Het Functioneel Parket heeft meerdere zaken met betrekking tot fraude in de zorg in behandeling. Die zaken bevinden zich in verschillende stadia, van signaal tot lopende vervolging. Door de inrichting van het primair processysteem van het Openbaar Ministerie, kan een exact aantal niet worden gegeven. Overigens wijs ik u hierbij ook op de beantwoording van eerdere Kamervragen (2012Z01802) van 20 maart jl. van uw hand over dit onderwerp, met name op mijn antwoord op vraag 9.
Illegale besnijdenissen in Engeland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat duizenden vrouwen in Groot-Brittannië verminkt worden door illegale besnijdenis?1
Ja.
Is het waar dat in Groot-Brittannië medisch personeel bereid was besnijdenis bij meisjes uit te voeren en dat het argument door medisch personeel werd gebruikt dat het beter is besnijdenis in Engeland uit te voeren dan in Afrika?
Ik kan niet bevestigen of deze berichtgeving klopt.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal gemeenschappen in Nederland waar meisjesbesnijdenis tot een traditie behoort vaak naar Engeland reizen of verhuizen? Zo ja, zouden deze gemeenschappen mogelijk hun dochters in Engeland laten besnijden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Het is bekend dat veel zogenaamde risicogezinnen tijdens vakanties op bezoek gaan bij familie in het buitenland, waaronder Engeland. Ook verhuizen sommige van deze gezinnen naar het buitenland. Ik kan niet uitsluiten dat meisjes uit deze gezinnen in het buitenland worden besneden.
Bent u bereid met uw Britse collega van Volksgezondheid en in Europees verband een onderzoek te doen naar de mate waarin meisjesbesnijdenis in Europa zich voordoet en hoeveel mensen vanuit Nederland zich hieraan schuldig maken?
De International Centre for Reproductive Healthvan de universiteit van Gent verricht reeds een Europese studie naar de huidige situatie en trends op het terrein van vrouwelijke genitale verminking in de EU-lidstaten en Kroatië. Het onderzoek wordt gefinancierd door het European Institute for Gender Equality en verzamelt en analyseert de informatie over Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) die in de betreffende landen aanwezig is. Het rapport verschijnt naar verwachting eind 2012.
In Nederland wordt momenteel door Pharos een prevalentie-onderzoek verricht. Dit onderzoek moet meer duidelijkheid geven over het aantal besneden meisjes en vrouwen in Nederland. Ook het risico voor een in Nederland woonachtig meisje uit de doelgroep om besneden te worden, wordt onderzocht. De resultaten van het onderzoek worden in 2013 verwacht.
Kunt u aangeven wat de resultaten zijn van het gevoerde beleid in Nederland ten aanzien van het besnijden van meisjes? Heeft u een beeld van de omvang waarin meisjesbesnijdenis zich in Nederland voordoet? Heeft u actuele gegevens over het aantal meisjes dat de laatste 3 jaar is besneden?
Het Nederlandse beleid heeft ertoe geleid dat het onderwerp VGV in de betreffende doelgroepen bespreekbaar is geworden.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg concludeerde in november 2007 dat er geen aanwijzingen waren dat meisjesbesnijdenissen in Nederland werden uitgevoerd door medici, maar dat normen en richtlijnen op dit gebied ontbraken. Op verzoek van de IGZ hebben de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) toen richtlijnen ontwikkeld. Deze zijn in april 2008 verschenen. Uit onderzoek van de IGZ in 2010 bleek dat Nederlandse klinieken het standpunt over het (niet) verrichten van VGV onderschrijven. Er waren ook in 2010 geen aanwijzingen dat VGV in Nederland door medici wordt verricht.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen tot nu toe zijn gedaan over meisjesbesnijdenis door huisartsen, jeugdartsen, verloskundigen enz.? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2007 registreert het AMK de aard van de mishandeling, waaronder een aparte categorie meisjesbesnijdenis. Vanaf 2007 tot en met 2010 zijn 61 onderzoeken verricht naar aanleiding van meldingen die met VGV te maken hebben. Het gaat met name over gevallen waarbij de angst bestaat dat meisjes besneden gaan worden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan meisjesbesnijdenis in Nederland zijn veroordeeld?
Er is in Nederland nog niemand veroordeeld voor meisjesbesnijdenis. Wel heeft het OM een aantal zaken in behandeling.
Bent u bereid in Europees verband met een gezamenlijke aanpak te komen om deze mensonterende praktijk te bestrijden? Zo ja, hoe?
Ja. De Europese commissie is voornemens te komen tot een Europese strategie over geweld tegen vrouwen. Hierin zal bijzondere aandacht worden geschonken aan VGV.
De financiële situatie van EuroPsyche |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat de landelijk erkende instelling EuroPsyche al sinds januari 2012 niet betaald wordt doordat zorgverzekeraars betalingen opschorten vanwege bij hen ontstane twijfel over de werk- en declaratiewijze, onder andere gebaseerd op een artikel in de Volkskrant dat onjuiste informatie bevat?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat verzekeraars betalingen opschorten aan Europsyche vanwege bestaande twijfel over de werkwijze en de wijze waarop Europsyche declareert. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat op 2 mei jongstleden een kort geding heeft plaatsgevonden over deze casus.
Op basis van de thans beschikbare informatie, ben ik in zijn algemeenheid bezorgd over deze situatie. Ik wacht de uitspraak van het kort geding af.
Wat betekent het opschorten van betalingen voor de continuïteit van zorg voor de ruim 11 000 cliënten die door zorgverleners van EuroPsyche worden behandeld?
Door het onderzoek en de genomen tijdelijke maatregelen behoeden zorgverzekeraars cliënten voor mogelijk nadelige gevolgen van een behandeling die niet voldoet aan geldende (kwaliteits-)eisen en voorkomen ze mogelijke onterechte betalingen in de zorg. Van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heb ik begrepen dat tot nu toe zich geen verzekerden hebben gemeld bij de zorgverzekeraars met klachten over de continuïteit. Mocht dat wel gebeuren, dan overlegt de zorgverzekeraar met de verzekerde op welke wijze zorg op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld kan worden.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars betalingen niet voor onbepaalde tijd kunnen opschorten, zonder dat er officieel is geconstateerd of de werk- en declaratiewijze akkoord is? Zo ja, wilt u met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over deze kwestie in gesprek gaan?
Er zijn signalen waardoor zorgverzekeraars twijfelen of de door Europsyche gedeclareerde zorg dient te leiden tot een vergoeding op basis van de Zvw. Om die reden hebben verzekeraars besloten per nota te toetsen of tot vergoeding kan worden overgegaan. Getoetst wordt onder andere of de gedeclareerde behandeling voldoet aan de spelregels DBC-registratie GGZ. De verzekeraars hebben met Europsyche afspraken gemaakt over de wijze waarop de controle kan plaatsvinden.
Ik ga binnenkort in gesprek met diverse partijen, waaronder ZN en de NZa over de ontstane situatie omdat ik op de hoogte wil blijven van de stand van zaken. Ik prijs overigens de inspanningen van de zorgverzekeraars om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van vergoeding van ingediende declaraties.
Op welke grond kunnen zorgverzekeraars betalingen opschorten? Is in dit geval van een van deze gronden sprake?
Zorgverzekeraars kunnen betalingen opschorten op grond van het Burgerlijk Wetboek (boek 7: Verzekeringsrecht). Verzekeraars mogen een onderzoek instellen bij twijfel over declaraties. Overigens moet een verzekeraar wel binnen een redelijke termijn hierop reageren en duidelijkheid verschaffen.
Deelt u de mening dat niet zorgverzekeraars, maar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek zou moeten doen naar EuroPsyche en dat het onwenselijk is dat zeer privacygevoelige informatie van cliënten, zoals de diagnose, behandelplannen en sessieverslagen, nu worden ingezien door zorgverzekeraars?
Neen die mening deel ik niet. Zowel zorgverzekeraars als de IGZ hebben hun eigenstandige verantwoordelijkheid om onderzoek te doen en eventueel op te treden.
De IGZ kan een inspectieonderzoek doen waarbij zij nagaat of voldaan is aan de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg. De IGZ toetst daarbij de praktijkvoering en het handelen van beroepsbeoefenaren aan wettelijke voorwaarden (waaronder tuchtnormen) en aan veldnormen en gedragscodes. Overigens heb ik de toezichthouders (IGZ en de NZa) op 7 februari 2012 verzocht nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle geldende wettelijke kaders en mij daar over te informeren. Deze onderzoeken lopen nog.
Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor controle op rechtmatigheid en doelmatigheid van zorgdeclaraties. Controles worden uitgevoerd door medisch adviseurs, daartoe bevoegde medewerkers van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben de wettelijke bevoegdheid via hun materiële controles dossiers in te zien. Dat is noodzakelijk voor een adequate controle, anders zouden verzekeraars immers geen misstanden op het spoor kunnen komen. Dit vind ik belangrijk omdat de betaalbaarheid van verzekerde zorg voor mij een relevant item is. Ik vind het van het grootste belang dat geld dat is bestemd voor zorg ook daadwerkelijk aan verzekerde zorg wordt besteed die kwalitatief goed en doelmatig is. Verzekeraars spelen een belangrijke rol bij het nagaan of dit zo is. Daartoe voeren zij formele en materië
Bent u van mening dat het selectief en willekeurig is dat alleen de vergoeding aan EuroPsyche is stopgezet en die van vergelijkbare organisaties niet? Kunt u aangeven waarom dat is?
Ik ben van mening dat als er vermoedens bestaan dat de werkwijzen en declaratiewijzen van andere instellingen niet overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving plaatsvinden, dat ook daar onderzoek moet plaatsvinden en eventueel maatregelen genomen moeten worden. Zoals ik hierboven aangaf, heb ik de toezichthouders (IGZ en NZa) gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle geldende wettelijke kaders. Over de uitkomsten van dat onderzoek zal ik met verzekeraars en toezichthouders (IGZ en de NZa) in gesprek gaan.
Overigens wijs ik u erop dat het onderzoek naar Europsyche door zorgverzekeraars zeer arbeidsintensief is. Honderden dossiers worden gecontroleerd. Als uit dit onderzoek blijkt dat de behandelingen onrechtmatig zijn, zullen vergelijkbare andere organisaties zeker ook onderzocht gaan worden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, het liefst binnen twee weken, omdat de situatie vanwege opgeschorte betalingen kritiek is geworden?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van een kritieke situatie, desalniettemin beantwoord ik uw vragen graag binnen de door u gevraagde termijn.
De voorgenomen sluiting van de afdeling acute verloskunde in Roosendaal |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten dat de afdeling (acute) verloskunde van het Sint Franciscus Ziekenhuis in Roosendaal dreigt te worden gesloten? Heeft u reeds overlegd met de Raad van Bestuur? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb mij door verschillende betrokken partijen laten informeren over de mogelijke concentratie van de acute verloskundige zorg van het Sint Franciscus Ziekenhuis in Roosendaal naar het Lievensberg Ziekenhuis in Bergen op Zoom. Naar ik heb begrepen wordt momenteel onderzocht wat de gevolgen zijn van een mogelijke concentratie en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan om concentratie op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden. Zo wordt er onder andere gekeken naar de bereikbaarheid van de acute verloskunde in de regio en worden gesprekken gevoerd met de diverse stakeholders. Pas nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal een besluit over concentratie van de acute verloskunde worden genomen. Het College Perinatale Zorg (CPZ) is reeds betrokken en monitort het proces.
Hoe is de kwaliteit van de geboortezorg in het ziekenhuis in Roosendaal? Indien deze onder de maat is, waarom heeft u dan niet ingegrepen om de kwaliteit te verbeteren en komt nu de optie van sluiting in beeld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heb ik begrepen dat de kwaliteit van zorg op geen van beide locaties onder de maat is bevonden.
Onderschrijft u de stelling in het artikel dat ten aanzien van verloskunde «één seconde soms al te laat kan zijn»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat een toename van de reistijd in de regio als gevolg van sluiting van de locatie Roosendaal niet acceptabel is, zeker gelet op onderzoeken waaruit blijkt dat een langere reistijd de sterftekans vergroot?2
Ten aanzien van de bereikbaarheid van de acute (verloskundige) zorg is de 45 minuten norm leidend. Zoals in mijn brief (Kamerstuk 29 247, nr. 171) d.d. 1 maart 2012, heb geschreven heb ik ervoor gekozen om de drie bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te weten de 15-minutennorm en begeleidings- en bewakingsnormen, niet onverkort in te voeren. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat de 45 minutennorm in sommige regio’s niet meer gehaald zou kunnen worden en dat vind ik zeer onwenselijk. Uit analyses van het RIVM blijkt overigens dat Roosendaal geen cruciaal ziekenhuis is voor de 45 minutennorm. Dat betekent dat concentratie van de verloskunde van Roosendaal naar Bergen op Zoom mogelijk is binnen de geldende bereikbaarheidsnormen. Ik heb begrepen dat wel wordt overlegd met de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) over mogelijkheden tot het optimaliseren van de bereikbaarheid in geval van concentratie.
Wat is, in het licht van de situatie in Roosendaal, uw reactie op het rapport van de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ) waaruit blijkt dat concentratie van verloskundige zorg in minder ziekenhuizen niet leidt tot een betere kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Concentratie van zorg kan grofweg twee effecten hebben: een mogelijke vermindering van de sterfte omdat de verloskundige zorg kwalitatief beter wordt aangeboden, maar ook een mogelijke vergroting van de sterfte omdat de reistijd groter wordt. De vraag is wat, in geval van concentratie, de balans van deze effecten precies is. In het rapport zijn twee concentratiescenario’s uitgewerkt die verschillende resultaten laten zien. Het ene scenario leidt tot een toename van de sterfte, het andere tot een afname. Het rapport stelt dat: «Deze uitkomsten zijn gevoelig voor de gebleken grote individuele verschillen tussen ziekenhuizen». Dit betekent dat het, in de besluitvorming rond concentratie van verloskundige zorg, voor de betrokken partijen van belang is om een goede afweging te maken tussen de genoemde effecten voor hun specifieke ziekenhuis en regio. Voor mogelijke concentratie van verloskundige zorg van Roosendaal naar Bergen op Zoom is dat niet anders.
Onderschrijft u de aanbevelingen uit het SAZ-rapport, namelijk verkleinen van de reistijd, minder doorverwijzingen tijdens bevallingen en het verbeteren van de bereikbaarheid van centra voor acute verloskunde? Zo nee, met welke wetenschappelijke onderzoeken onderbouwt u dit? Zo ja, deelt u de mening dat het sluiten van de afdeling acute verloskunde in Roosendaal haaks staat op deze aanbevelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op vraag 4 beschrijf is de duur van de reistijd slechts één van de factoren die de kwaliteit van zorg bepalen. Het is dan ook in ieder specifiek geval zaak om te zoeken naar de juiste balans tussen de het verkorten van de reistijd en het verbeteren van de kwaliteit door schaalvergroting.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeentebesturen in deze regio zich ernstige zorgen maken over het mogelijke verdwijnen van de acute verloskunde uit Roosendaal? Wat gaat u doen om deze zorgen weg te nemen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Het is aan de ziekenhuizen om alle stakeholders goed te betrekken bij eventuele besluiten die worden genomen om de zorg te concentreren.
Deelt u de mening van de heer Pal, gynaecoloog, dat er te weinig gynaecologen in Nederland zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zorgt u voor een toereikend aantal gynaecologen en verloskundigen, zodat de kwaliteit van de verloskundige zorg niet in gevaar wordt gebracht door problemen in de personele bezetting?
De instroom gynaecologie zit op het maximum van het Capaciteitsadvies (66 opleidingsplaatsen in 2012). Dat komt overeen met de wens van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en dit aantal is tevens het maximum dat de opleiders aankunnen. Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk nummer 29 247, nr. 171) d.d. 1 maart 2012, heb geschreven is het desondanks voor ziekenhuizen, met name in dunbevolkte gebieden, lastig om aan voldoende personeel te komen. Mede daarom heb ik ervoor gekozen om de drie bevallingsnormen, te weten de 15-minutennorm en begeleidings- en bewakingsnormen, niet onverkort in te voeren. Als gevolg daarvan kan ik melden dat er geen tekort aan gynaecologen wordt verwacht.
Bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van een goede afdeling acute verloskunde in Roosendaal? Zo nee, waarom niet?
Nee, zo is de rolverdeling ook niet die we met elkaar hebben afgesproken. Het is aan de betrokken partijen om hier een weloverwogen besluit over te nemen binnen de randvoorwaarden die landelijk zijn gesteld met betrekking tot bereikbaarheid en kwaliteit.
Herhaalde opnamestops bij de acute verloskunde in Goes |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van de Kring Verloskundigen Zeeland aan de Raad van Bestuur van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ), waarin zij haar ernstige zorgen uitspreekt over de drie opnamestops die dit jaar al zijn afgekondigd bij de acute verloskunde in Goes? Deelt u de deze zorgen? Zo nee, waarom niet?1
Het is niet ongebruikelijk dat ziekenhuizen een opnamestop inlassen, wanneer zij door omstandigheden twijfels hebben over hun mogelijkheden om kwaliteit van zorg te leveren. Het ADRZ heeft alle opnamestops gemeld bij de IGZ en daarbij aangegeven dat het geen volledige opnamestops betrof, aangezien de complexe en acute patiënten gewoon in het ziekenhuis terecht konden. Het is van belang dat het ADRZ haar problemen ter zake met grote spoed oplost en de IGZ zal hierop speciaal toezicht houden gezien de cruciale functie. De voortvarendheid is in dit geval van extra groot belang, aangezien het hier een ziekenhuis betreft dat gevoelig is voor de 45 minutennorm. Het ADRZ geeft aan op korte termijn met de verloskundige kring om de tafel te gaan om heldere afspraken te maken voor de toekomst. De afspraken, onder andere ten aanzien van achterwacht, moeten ertoe bijdragen dat deze opnamestops zoveel mogelijk tot het verleden behoren.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat om organisatorische redenen steeds opnamestops worden afgekondigd en dat de Raad van Bestuur deze problematiek zo snel mogelijk moet oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bevinding van de verloskundigen dat de opnamestops spelen sinds de concentratie van de acute verloskundige zorg in 2009? Wat is hiervoor uw verklaring?
Hoewel de genoemde opnamestops spelen in de periode na de concentratie van de acute verloskundige zorg betekent dit nog niet dat hiertussen ook een causaal verband bestaat. Het is aan het ziekenhuis om een verklaring en een oplossing voor de opnamestops te vinden.
Deelt u de mening dat de opnamestops des te ernstiger zijn omdat de toegankelijkheid van acute verloskunde voor grote delen van Zeeland al onder druk is komen te staan door de concentratie van deze zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor ieder ziekenhuis is het zaak om de continuïteit van zorg te waarborgen. Dit geldt mijns inziens extra voor ziekenhuizen die gevoelig zijn voor de 45 minutennorm, zoals het ADRZ.
Deelt u de mening dat de kwaliteit en veiligheid van de acute verloskunde in Goes extra prioriteit verdienen, gelet op het ontbreken van uitwijkmogelijkheden in verband met de geografische ligging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan?
Ja. Het is van belang dat het ADRZ haar problemen ter zake met grote spoed oplost en de IGZ zal hierop speciaal toezicht houden gezien de cruciale functie.
Deelt u de mening dat de opnamestops aantonen dat de concentratie van acute verloskundige zorg niet heeft geleid tot betere kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Wel wil ik aan geven dat de relatief hoge babysterfte in Nederland aanleiding heeft gegeven tot het extra bezien van de kwaliteit van geboortezorg in Nederland. Deze beweging is aldus vanuit deze kwalitatieve aanleiding voortgekomen.
Bent u bereid het beleid van concentratie van verloskundige zorg te evalueren aan de hand van de ervaringen in Zeeland en te heroverwegen of deze concentratie wel wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid nauwgezet te volgen of de Raad van Bestuur snel adequate actie onderneemt om deze risicovolle situatie voor moeder en kind te verbeteren en zo nodig in te grijpen? Zo nee, strekt uw verantwoordelijkheid voor veilige en toegankelijke verloskundige zorg zich niet uit tot Zeeland?
Als gezegd houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg; zeker ook ten aanzien van deze specifieke situatie waar ADRZ de enige aanbieder is.
Het bericht 'Tijd voor kleur' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tijd voor kleur»?1
Ja.
Is het waar dat u een flinke financiële bijdrage levert aan het programma «Intercultureel fundament»? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid? Deelt u de mening dat dit een idioot besluit is? Wanneer is dit besluit genomen?
Het project «Intercultureel fundament» is een onderdeel van het programma «Kansen voor de Zorg, Kansen in de Zorg» waar ik de Tweede Kamer op 16 maart over heb geïnformeerd (Kamerstuk 29 282, nr. 149). In de brief is ook kenbaar gemaakt dat voor het hele programma bijna € 1,5 miljoen beschikbaar is gesteld vanuit het Europees Integratie Fonds en de ministeries van BZK, OCW en VWS. Voor het project «Intercultureel fundament» is € 630 389,93 beschikbaar gesteld, waarvan € 300 000 vanuit VWS.
Het programma is onderdeel van het brede arbeidsmarktbeleid en is mede opgezet naar aanleiding van het AO van 9 maart 2011. De Tweede Kamer heeft mij toen verzocht bij het aantrekken van 12 000 extra fte voor de zorg ook te kijken naar doelgroepen die verder van de arbeidsmarkt staan, waaronder niet-westerse allochtonen.
Met het dreigend personeelstekort is het noodzakelijk om alle kansen voor de zorgsector te benutten. Het programma «Kansen voor de Zorg, Kansen in de Zorg» is met name gericht op vergroting van het aandeel medewerkers in de zorg van die groepen die nu zijn ondervertegenwoordigd. We hebben immers medewerkers in de zorg nodig. Daarbij telt iedereen mee die betrokken is en goede zorg wil en kan geven. Ik zie dan ook geen enkele reden om te stoppen met dit programma.
Bent u bereid deze bijdrage direct terug te halen, aangezien in het gedoogakkoord is afgesproken dat het kabinet een einde maakt aan diversiteits-/voorkeursbeleid op basis van geslacht en etnische afkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ActiZ en de Vereniging Gehandicapten Nederland (VGN) op te roepen onmiddellijk te stoppen met het over de balk gooien van Europees, dus deels Nederlands belastinggeld? Zo nee, waarom niet? 5) Vindt u het ook van de zotte dat er in Nederlandse zorginstellingen van het personeel wordt verwacht dat zij zich aanpast aan andere culturen/gebruiken? Deelt u de mening dat men in Nederland zich aan hoort te passen aan de Nederlandse cultuur en haar gebruiken? Zo ja, gaat u de zorginstellingen daar direct over informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De beheersing van het budget voor huisartsenzorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat de macrokaders huisartsenzorg en multidisciplinaire zorgverlening dit jaar wederom worden overschreden? Zo ja, welke taak ziet u voor uzelf weggelegd bij het bewaken van deze budgetten?
Als minister ben ik eindverantwoordelijke voor de collectieve uitgaven in de zorg. Bij overschrijdingen van het budgettair kader zorg (BKZ) ben ik genoodzaakt maatregelen te nemen. De afrekening over 2012 vindt plaats in het daaropvolgende jaar (2013). In het voorjaar van 2013 zijn er betrouwbare gegevens beschikbaar over de uitgaven binnen het BKZ over geheel 2012.
Ik ben van mening dat de totale zorguitgaven dienen te vallen binnen de kaders die er zijn gesteld. Indien er een overschrijding is in een sector (bijvoorbeeld in de huisartsenzorg of multidisciplinaire zorg), dan dient dat in eerste instantie opgevangen te worden in de desbetreffende sector zelf. Daarnaast kan ook gezocht worden naar dekking binnen het totale BKZ.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars de uitgaven van hun zorginkoop dienen af te stemmen op de ruimte die het macrokader huisartsenzorg en het macrokader multidisciplinaire zorgverlening bieden om te bevorderen dat die kaders niet worden overschreden? Zo ja, betekent dit dat zij (mede)verantwoordelijk zijn voor overschrijdingen en terughoudendheid moeten betrachten als duidelijk wordt dat het budgettaire kader overschreden wordt?
Zorgverzekeraars zijn vrij om hun zorginkoop zelfstandig vorm te geven. Daarbij hoort dus ook de ruimte voor de zorgverzekeraar om af te wijken van de verhouding tussen de uitgaven per sector zoals is vastgelegd in het BKZ. Zo kan een zorgverzekeraar ervoor kiezen om minder zorg in te kopen in het ziekenhuis en dit te verplaatsen naar de eerste lijn. Deze verschuiving op lokaal niveau moet uiteindelijk ook zichtbaar worden in de totale (landelijke) uitgaven aan zorg. Op het moment dat dit zichtbaar wordt, is het mogelijk om een overschrijding in de eerste lijn te dekken met een onderuitputting in de tweede lijn. Het is de taak van zorgverzekeraars om de zorg zo doelmatig mogelijk in te kopen en op deze wijze bij te dragen aan een gematigde groei van de totale zorguitgaven. Verzekeraars zijn niet alleen verantwoordelijk voor de prijs en kwaliteit, maar ook voor het volume. Kopen ze meer in dan nodig, dan is dat op macroniveau zichtbaar in een overschrijding van het BKZ.
Deelt u de waarneming dat zorgverzekeraars vooraf kunnen inschatten hoeveel ketenzorg zij moeten inkopen, aangezien in een gebied het aantal chronisch zieken bekend is en dus het waarschijnlijke aantal patiënten dat onder de keten komt te vallen? Zo ja, vindt u dat een zorgverzekeraar rekening dient te houden met zijn aandeel in het budgettaire kader multidisciplinaire zorgverlening, dat naar rato van zijn marktaandeel op hem van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat u met huisartsen en zorgverzekeraars afspraken heeft gemaakt om de kosten van huisartsenzorg direct na afloop van elk kwartaal van 2012 te monitoren? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van het eerste kwartaal 2012? Zo nee, is er een ander bewakingssysteem dat gedurende een budgetjaar zicht geeft op overschrijdingen van de zorginkoop?
Met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) is afgesproken om de kwartaalcijfers over de huisartsenzorg, zoals aangeleverd door de verzekeraars bij Vektis, te monitoren. Hierbij zijn in eerste instantie de LHV en ZN aan zet om met Vektis goede afspraken te maken over het opleveren van de cijfers en op welke wijze deze gepresenteerd worden. Deze gegevens kunnen worden gebruikt om gedurende het lopende jaar inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de uitgaven. Naar ik heb begrepen zijn de gegevens over het eerste kwartaal 2012 in juni beschikbaar. Begin juni zal met ZN en de LHV de voortgang van de monitoring worden besproken.
Het bericht dat het UMC St. radboud patiënten door middel van DigiD toegang geeft tot het patiëntendossier |
|
Arjan El Fassed (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het initiatief van het UMC St. Radboud om patiënten door middel van het DigiD toegang te geven tot hun patiëntendossier?1
Ja. Het Radboud gebruikt DigiD niveau Midden (extra controle via sms-code). UMC Radboud voegt daar nog een eigen beveiligingsmaatregel aan toe om toegang tot medische gegevens mogelijk te maken: mensen moeten zich (eenmalig) face-to-face hebben geïdentificeerd aan een balie van het ziekenhuis.
Klopt onze veronderstelling dat het DigiD alleen ingezet kan worden voor toegang tot websites van de overheid? Zijn er niet-overheidsinstellingen die gebruik maken van de systematiek van het DigiD?
DigiD mag gebruikt worden door zowel overheidsorganen als andere organisaties die het burger service nummer (BSN) gebruiken. Bijvoorbeeld in de zorg, zoals zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Aangezien DigiD werkt met het BSN, is het gebruik beperkt tot organisaties die het BSN mogen verwerken, en tot het doel waarvoor ze het BSN mogen verwerken. Er zijn private organisaties die het BSN verwerken, omdat ze daarvoor een expliciete wettelijke grondslag hebben. Zo zijn er verschillende zorginstellingen en zorgverzekeraars op DigiD aangesloten.
Bent u betrokken geweest bij de uitwerking van de plannen van het UMC St. Radboud?
Nee.
Op welke manier wordt toezicht gehouden dat de betrouwbaarheid en veiligheid van het systeem van het UMC St. Radboud en het gebruik van het DigiD? Op welke manier wordt misbruik of privacylek voorkomen?
Het UMC St. Radboud is gehouden aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) houdt hier toezicht op. Het UMC St. Radboud dient voor dit systeem conform deze wettelijke vereisten passende waarborgen te treffen om (privacygevoelige) data te beschermen.
Voor wat betreft het gebruik van DigiD dient het UMC St. Radboud zich – net als alle andere afnemers van DigiD – te houden aan de aansluitvoorwaarden van DigiD. Beveiligingseisen vormen een onderdeel van die aansluitvoorwaarden, inclusief de eis om deze jaarlijks te laten toetsen middels een ICT-beveiligingsassessment.
Deelt u de mening dat de toepassing van verificatie via DigiD buiten het overheidsdomein uitgesloten zou moeten zijn, omdat DigiD daar helemaal niet voor bedoeld is en omdat de overheid niets te maken heeft met gegevensuitwisseling die buiten het overheidsdomein vallen? Zo nee, waarom niet?
DigiD is bedoeld om betere elektronische dienstverlening mogelijk te maken, op een betrouwbare èn gebruiksvriendelijke wijze. DigiD mag gebruikt worden door zowel overheidsorganen als andere organisaties die het BSN gebruiken, zoals zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
Overigens hecht ik er aan te benadrukken dat de inhoud van de gegevensuitwisseling nooit bij DigiD bekend is. DigiD regelt uitsluitend de authenticatie van de persoon die inlogt, niet wat iemand daarna mag doen of welke gegevens hij mag zien.
Kunt u deze vragen voor het op 25 april a.s. geplande algemeen overleg over het Elektronisch Patiëntendossier/Landelijk Schakelpunt beantwoorden?
Dat is mijn streven.