De vermindering van onder meer het aantal bedden in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel bedden in totaal zullen in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) tot 2020 worden geschrapt naar aanleiding van het gesloten Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ, waarin sprake is van een forse afname van het aantal bedden met éénderde ten opzichte van 2008?1
In het Bestuurlijk Akkoord GGZ is inderdaad een ambitie afgesproken dat eenderde van de bedden wordt afgebouwd. Dit gaat om ongeveer 10 000 bedden. Daarbij benadruk ik dat het niet alleen om een afbouw gaat. Ambulantiseren betekent ook een opbouw van actieve ondersteuning in de thuissituatie, bijvoorbeeld met behulp van (F)ACT-teams.
Hoe is de vermindering van bedden in de GGZ precies opgebouwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Bestuurlijk Akkoord GGZ is afgesproken dat er eerst een nulmeting voor de gehele sector wordt uitgevoerd die inzicht geeft in de functioneel in gebruik zijnde beddencapaciteit. Om te komen tot een adequate afbouw is een transitie noodzakelijk (tempo, aantallen, randvoorwaarden). Partijen willen eind 2012 inzicht hebben in dit proces en zullen op basis daarvan een weloverwogen besluit nemen hoe om te gaan met het tempo van afbouw, welke bedden wel of niet kunnen worden afgebouwd en de randvoorwaardelijke sfeer hieromtrent. Ook de kosten en de baten van ambulantisering zullen, gezamenlijk met partijen, nog in kaart worden gebracht.
Waarom is er, zowel in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ als in het Kunduzakkoord, geen onderscheid gemaakt in de verschillende typen bedden in de GGZ?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel bedden in de GGZ in totaal zijn er sinds het aantreden van het kabinet Rutte verdwenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn er nog geen geaggregeerde landelijke cijfers over de ontwikkelingen in 2011.
Hoeveel intensief beschermd wonen (IBW)-bedden, hoeveel klinische bedden, crisisbedden, bedden in de verslavingszorg, bedden in de vrouwenopvang en bedden in de kinder- en jeugd-GGZ zijn er geschrapt onder het kabinet Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten uitgesplitst in bedsoort?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel intensief beschermd wonen (IBW)-bedden, klinische bedden, crisisbedden, bedden in de verslavingszorg, bedden in de vrouwenopvang en bedden in de kinder- en jeugd-GGZ zullen er verdwijnen door het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten uitgesplitst in bedsoort?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat er een nijpend tekort is aan bedden voor slachtoffers van huiselijk geweld en voor slachtoffers van mensenhandel?2
De afgelopen jaren heeft de staatssecretaris van VWS extra middelen toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, onder andere voor extra capaciteit in de vrouwenopvang3. Ondanks de forse investering hoor ik af en toe dat er een tekort aan bedden in de vrouwenopvang voor slachtoffers van huiselijk geweld zou zijn. Voor voldoende opvangplaatsen is vooral ook een goede uitstroom uit de vrouwenopvang van belang. In het kader van het samenwerkingsproject Aanpak geweld in huiselijke kring van de VNG, de Federatie Opvang en het ministerie van VWS wordt momenteel de monitoring van de in- en uitstroom in de vrouwenopvang vormgegeven.
Met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor slachtoffers van mensenhandel is er onlangs overleg geweest met CoMensha. Hieruit bleek dat er op dit moment geen sprake is van een tekort aan bedden bij de eerste opvang van slachtoffers van mensenhandel. Wel zijn er nog knelpunten bij de doorstroming van slachtoffers uit de eerste opvang naar – bijvoorbeeld – reguliere opvang of huisvesting.
Hoe verhoudt het tekort aan bedden voor deze kwetsbare groepen vrouwen zich tot het beleid om te komen tot een forse reductie van het aantal bedden?
Het betreft hier geen GGZ. In de vrouwenopvang en de categorale opvang voor slachtoffers van mensenhandel is geen sprake van reductie van bedden.
Waar worden slachtoffers van mensenhandel en/of huiselijk geweld opgevangen als zij niet terecht kunnen in de daarvoor bestemde opvang?
Zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, is er geen sprake van een capaciteitstekort. Uit navraag bij CoMensha en Federatie Opvang blijkt dat tot op heden altijd kan worden gezorgd voor een noodbed.
Hoe kunt u garanderen dat slachtoffers van mensenhandelen/of huiselijk geweld voldoende zorg en veiligheid wordt geboden?
Er is voldoende veilige opvang via de vrouwenopvang en categorale opvang slachtoffers mensenhandel. Over eventuele knelpunten hebben VWS, V&J en BZK/I&A overleg met CoMensha en Federatie Opvang.
Wat is uw reactie op het bericht dat er een tekort is aan bedden voor GHB-verslaafden?3
GHB-verslaving is een relatief nieuwe verslaving. Het aantal behandelde patiënten is de afgelopen 5 jaar toegenomen van 60 naar 660. Gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die bij het afkicken kunnen optreden heeft de detoxificatie-behandeling het karakter van een intensive care. Vanwege de intensieve inzet van gekwalificeerd personeel is de capaciteit per instelling niet onbegrensd.
Er zijn aanzienlijke regionale verschillen in GHB-gebruik. In Twente is het GHB-gebruik relatief hoog. Daardoor kunnen in die regio GHB-verslaafden die willen afkicken bij de lokale verslavingszorginstelling Tactus niet altijd direct worden geholpen. Er is landelijk geen tekort aan bedden.
Hoe hoog zijn de wachtlijsten in de verslavingszorg, uitgesplitst naar middelgebruik? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verslavingszorginstellingen hanteren geen aparte wachtlijsten per middel. Op de websites van de instellingen staan de wachttijden voor ambulante zorg vermeld. De aanmeldingswachttijd is gemiddeld 4 weken en de wachttijd voor ambulante behandeling gemiddeld 5 weken. Uit een inventarisatie onder verslavingszorginstellingen blijkt de gemiddelde wachttijd voor klinische behandeling 3 weken te bedragen. Deze wachttijden vallen alle binnen de zogenaamde Treek-normen.
Hoe kan het zijn dat u, in antwoorden op schriftelijke vragen van 17 mei 2011, stelt dat «de behandelcapaciteit voor GHB-verslaafden zal toenemen», terwijl er nu sprake is van wachtlijsten?4
Het door mij gestimuleerde project waarbij onder wetenschappelijke begeleiding een detoxificatie protocol voor GHB-verslaving is ontwikkeld zal eind dit jaar worden afgerond. Bijna alle verslavingszorginstellingen werken inmiddels volgens het experimentele protocol. Door de beschikbaarheid van het protocol zijn meer hulpverleners in staat een adequate behandeling te bieden. Daardoor is de totale behandelcapaciteit toegenomen. Vanwege exponentiële groei van de hulpvraag in enkele regio’s is de situatie ontstaan dat niet elke GHB-patiënt direct in de eigen regio kan worden geholpen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor GHB-verslaafden en hoe gaat u deze oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12.
Op welke manier kunt u garanderen dat GHB-verslaafden niet tussen wal en schip raken door wachtlijsten met alle gevaarlijke gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het antwoord op vraag 11 is af te leiden is er landelijk geen tekort aan bedden. Indien dat bij een verslavingszorginstelling anders is of wordt, geldt het volgende.
Indien een GHB-patiënt in een crisissituatie verkeert wordt direct hulp verleend. Indien een GHB-patiënt niet direct in de eigen regio kan worden geholpen bestaat de mogelijkheid om uit te wijken naar behandeling in een andere regio.
Werken inmiddels alle instellingen voor verslavingszorg met het nieuwe ontgiftingsprotocol dat u stimuleerde en wat is het effect daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn acht verslavingszorginstellingen die deelnemen aan de ontwikkeling van een detoxificatie protocol voor GHB-verslaving, waarbij in een afbouwschema medicinale GHB wordt gebruikt. De oplevering van dit protocol is eind van dit jaar gepland. De andere drie verslavingszorginstellingen hanteren een ontgiftingsmethode waarbij benzodiazepinen worden gebruikt. Het in ontwikkeling zijnde protocol wordt ook toegepast in het project «GHB detoxificatie in de politie- en justitiecel» van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hoewel de definitieve resultaten pas eind van het jaar bekend zijn is nu al wel duidelijk dat het nieuwe protocol voor een veilige detoxificatie zorgt.
Kunt u uw uitspraak in antwoord op de hiervoor genoemde eerdere schriftelijke vragen dat «het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ niet van toepassing is op het ontgiftingsproces» nog garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de gezondheidsproblemen die kunnen optreden bij het stoppen met het gebruik van GHB is de ontgiftingsfase (detox) van essentieel belang. Hoewel er uitzonderingen op de regel zijn is voor de ontgifting van GHB doorgaans klinische opname noodzakelijk. Dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving is aan te merken als specialistische GGZ. Bovendien heeft de begeleiding tijdens de ontgifting een hoog intensief karakter. Daardoor zijn de in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ gemaakte afspraken, zoals bijvoorbeeld over ambulantisering, niet als passende zorg voor deze aandoening te beschouwen en is het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ niet van toepassing op het ontgiftingsproces van GHB-verslaafden.
Wat is uw reactie op het rapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RvZ) om de GGZ de regie te geven in de behandeling van patiënten met psychische aandoeningen in de justitiële sfeer?5
Een reactie op het RVZ-advies laat ik over aan een volgend kabinet.
Hoe verhoudt de reductie van bedden zich tot de mogelijkheid om patiënten eerder verplicht op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Evenals onder de Wet Bopz, is verplichte opname onder het wetsvoorstel WvGGZ slechts mogelijk wanneer het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander. De huidige Wet Bopz is een opnamewet. Dit uitgangspunt strookt niet meer met de hedendaagse opvattingen over zorg en behandeling voor personen met een psychische stoornis. De WvGGZ is een behandelwet. Verplichte zorg is niet beperkt tot alleen de opname, maar kan ook in lichtere en zelfs ambulante vorm (behandeling, verzorging en begeleiding thuis) worden verleend. De nieuwe wetgeving staat dus niet haaks op de beddenreductie, er wordt juist meer ambulante behandeling door de WvGGZ mogelijk gemaakt.
Hoe verhoudt het beleid om het aantal bedden te verminderen zich tot het door de RvZ geformuleerde knelpunt dat de GGZ het accent moet leggen op «voldoende intramurale capaciteit voor gesloten, gestructureerde intensive care, desnoods van lange duur, ook voor verslaafden»?
Het beleid om het aantal bedden te verminderen laat onverlet dat personen ten aanzien waarvan dit noodzakelijk wordt geacht, ook daadwerkelijk verplicht opgenomen kunnen worden. Er moet mitsdien – ook op de intensive care – voldoende capaciteit beschikbaar zijn voor mensen voor wie ambulante behandeling (tijdelijk) niet mogelijk is. Zorgverzekeraars blijven verantwoordelijk voor het voldoende inkopen van deze bedden.
Wat zijn de kosten om de teams voor actieve zorg in de wijk ((F)ACT-teams) uit te breiden van 160 naar 500 en houdt dat in dit geheel ten koste gaat van het budget van de bedden in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kosten voor actieve zorg in de wijk ((F)ACT-teams) zijn altijd minder dan een bed op dit moment kost. Zoals ik tevens bij vraag 2 heb aangegeven, zullen de specifieke kosten en baten van ambulantisering door de partijen nog nader worden onderzocht. Dit is tevens zo afgesproken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ.
Op welke termijn is er sprake van de uitbreiding van (F)ACT-teams en dus met een verdere reductie van bedden als het advies van de RvZ wordt overgenomen?
In het bestuurlijk akkoord GGZ 2012–2014 is aangegeven dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de ambitie delen om de huidige totale beddencapaciteit tot 2020 fors af te bouwen met een derde ten opzichte van de omvang van de bedden in 2008 en deze afbouw te substitueren door middel van ambulante zorg, die veelal door (F)ACT-teams geleverd zal worden. Zorgverzekeraars en aanbieders maken lokaal afspraken over mogelijkheid, inhoud en tempo van deze ambulantisering. Dit proces staat los van het RVZ-advies.
Deelt u de mening dat het aan een nieuwe Tweede Kamer en een nieuw kabinet is om een politiek besluit over het RvZ-advies te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Het niet voldoen aan de vaccinatieplicht tegen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat 43% van de geiten- en schapenhouders niet op tijd voldoet aan de verplichte vaccinatie tegen Q-koorts?1 Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 588) van 3 augustus jl. heb gemeld is op 1 augustus de definitieve balans opgemaakt aangaande de uitvoering van de verplichte vaccinaties en de vaccinatiemelding. Op basis daarvan bleek 18% (76 bedrijven) van de 421 professionele bedrijven die onder de vaccinatieplicht vallen niet op tijd gevaccineerd of gemeld te hebben. Deze houders hebben, op basis van last onder bestuursdwang, 14 dagen de tijd gekregen om alsnog hun dieren te vaccineren en hiervan melding te doen in de I&R database. Op 9 augustus is gebleken dat 4 houders hun dieren nog niet hadden gevaccineerd. Zij hebben gehoor gegeven aan de oproep van de NVWA om de vaccinatie binnen 14 dagen alsnog uit te voeren.
Deelt u de mening dat de geiten- en schapenhouders die niet op tijd hebben gevaccineerd een risico voor de volksgezondheid vormen en dat dit niet acceptabel is?
Ook dit jaar heeft een fors aantal geiten- en schapenhouders hun dieren niet op tijd gevaccineerd of de vaccinatie niet op tijd gemeld. Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven.
Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe houden we niet alleen strikt toezicht op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu zelf moet gaan vaccineren op deze bedrijven? Hoeveel fte moet hiervoor worden ingezet? Wanneer is naar verwachting dan wel 100% van de geiten en schapen gevaccineerd?
Alle bedrijven hebben uiteindelijk voldaan aan de verplichte vaccinatie. De NVWA heeft dus niet zelf hoeven te vaccineren.
Kunt u bevestigen dat vorig jaar ook een groot deel van de bedrijven niet tijdig gevaccineerd had tegen Q-koorts?
In 2011 heeft de NVWA in totaal 25 houders een last onder bestuursdwang opgelegd. Dit was het aantal houders dat op 8 augustus nog geen melding van vaccinatie had gedaan in het I&R-systeem. De gehanteerde hersteltermijn was drie weken. Na deze periode bleken alle houders hun dieren te hebben gevaccineerd. Dit jaar (2012) is besloten om alle houders die op 1 augustus, dus een week eerder, nog geen vaccinatiemelding hadden gedaan een last onder bestuursdwang op te leggen. Ook in 2011 is het niet nodig gebleken dat NVWA-medewerkers dieren moesten vaccineren.
Kunt u bevestigen dat de sanctie op het niet vaccineren slechts bestaat uit het op kosten van de veehouder uitvoeren van de vaccinatie door de NVWA?
Tegen het niet tijdig voldoen aan de vaccinatie- en registratieplicht kan bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden. Omdat een last onder bestuursdwang gericht is op herstel van de overtreding, nl. het alsnog vaccineren van de dieren, en op deze wijze een volksgezondheidsrisico wordt voorkomen is dat de meest geëigende sanctie. Met het oog op strafrechtelijk optreden zal de NVWA daarnaast proces-verbaal opmaken tegen die houders die hun dieren niet vóór 1 augustus hadden gevaccineerd en/of niet tijdig een vaccinatiemelding hadden gedaan. Het Openbaar Ministerie beslist wat er met het proces-verbaal gebeurt, bijvoorbeeld of wordt overgegaan tot oplegging van een boete.
Deelt u de mening dat de sanctie op het niet vaccineren te laag is en dit zeer risicovol gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan het hoge percentage bedrijven die zich niet houdt aan de wettelijke verplichting tot vaccinatie?
Ik ben van mening dat het opleggen van een last onder bestuursdwang en het opmaken van een proces-verbaal een gepaste reactie is op het niet tijdig vaccineren. Het verbaast ook mij dat er veehouders zijn die hun dieren niet voor de deadline vaccineren of die nalaten deze vaccinatie op tijd te registreren. Ik heb hier geen verklaring voor.
De huidige sancties bieden voldoende mogelijkheden om effectief op te kunnen treden. Ik zie daarom geen aanleiding voor verhoging van de sancties voor het niet tijdig vaccineren.
Bent u bereid de sancties voor het niet tijdig vaccineren fors te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een fokverbod af te kondigen op de bedrijven die niet tijdig hebben gevaccineerd om het risico voor de volksgezondheid in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 5.1.5b van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is al een fokverbod van toepassing op dieren die niet tijdig gevaccineerd zijn.
De prijs van het geneesmiddel voor de zeldzame ziekte van Pompe |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het geneesmiddel voor de zeldzame ziekte van Pompe in de Verenigde Staten de helft kost van de prijs, die in Nederland wordt gerekend?1
Er zijn twee varianten van de ziekte van Pompe: de klassieke vorm en de niet-klassieke vorm. De klassieke vorm openbaart zich al bij jonge baby’s, terwijl de niet-klassieke vorm zich pas op latere leeftijd openbaart. De toepassing bij de klassieke vorm wordt in het conceptrapport van het CVZ niet ter discussie gesteld.
Voor zover ik kan nagaan, is in de Verenigde Staten het middel Myozyme door de FDA (Food and Drug Administration) alleen goedgekeurd voor de klassieke vorm en wordt dus voornamelijk toegepast bij jonge kinderen. De dosering is afhankelijk van het lichaamsgewicht. Daarnaast zijn er tussen artsen verschillen wat betreft behandelregimes (en dus gebruikte doseringen). Dit heeft effect op de uitgaven per patiënt. Voor zover ik kan nagaan, is de prijs per dosering gelijkwaardig.
Bent u bereid een tariefmaatregel te nemen op het geneesmiddel in plaats van het geneesmiddel uit het basispakket te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer past u deze tariefmaatregel toe?
Zoals ik in mijn brief van 28 maart 2012 heb aangekondigd, voer ik in 2012 voor het eerst pilots uit waarin ik onderhandel met de fabrikant over de prijs van geneesmiddelen waarvan de kosteneffectiviteit onvoldoende is of het kostenbeslag te hoog. Ik ben blij dat de Tweede Kamer na het oorspronkelijk controversieel verklaren van dit beleid mij vlak voor de zomer alsnog deze ruimte heeft gegeven. Ik ga dan ook op korte termijn met de producenten van deze weesgeneesmiddelen om de tafel zitten om te onderhandelen over de prijs in relatie tot de gebleken therapeutische meerwaarde. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer informeren.
Het bericht dat het College voor Zorgverzekeringen wil stoppen met het vergoeden van dure medicijnen voor enkele zeldzame ziekten |
|
Geert Wilders (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de concept-adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) inzake vergoedingen van medicijnen?1
Het CVZ heeft nog geen advies uitgebracht. Het betreft een concept dat, na inspraak van veldpartijen, besproken zal worden in de Adviescommissie Pakket (ACP) van het CVZ. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van dit proces. Het is overigens één van de taken van het CVZ om advies uit te brengen over het opnemen of behouden van geneesmiddelen in de aanspraken op grond van de Zorgverzekeringswet. Het CVZ doet dat mede op basis van gegevens over de kosteneffectiviteit van die geneesmiddelen. Zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat het niet onethisch is om deze medicijnen te vergoeden voor deze groepen patiënten, maar dat het onethisch is van het CVZ om deze adviezen uit te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Waar ligt volgens u de grens bij het vergoeden van medicijnen als het gaat om het aantal patiënten dat aan een zeldzame aandoening lijdt?
Om als weesgeneesmiddel aangemerkt te worden hebben de lidstaten van de Europese Gemeenschap in het jaar 2000 een bovengrens voor het aantal patiënten vastgesteld: een prevalentie van niet meer dan vijf per 10 000 burgers in de EG per afzonderlijke – en ernstige – ziekte (Verordening (EG)141/2000). In Nederland betekent dat maximaal ongeveer 8 000 patiënten per afzonderlijke zeldzame ziekte. In het overgrote deel van de zeldzame ziekten is de prevalentie overigens vele malen lager en gaat het meestal om enkele tientallen of een paar honderd patiënten. Het vaststellen van deze bovengrens heeft de volgende reden. Het was gebleken dat voor veel zeldzame ziekten er geen of onvoldoende geneesmiddelen beschikbaar waren. Een belangrijke reden hiervoor is de zeer geringe marktomvang die niet of nauwelijks opweegt tegen de kosten van ontwikkeling. Teneinde de ontwikkeling van geneesmiddelen voor zeldzame ziekten toch van de grond te krijgen is de genoemde Verordening ontworpen in de EG. Een geneesmiddel dat ontwikkeld is voor de behandeling van een zeldzame ziekte krijgt een tien jaar durende marktexclusiviteit , dat wil zeggen er worden in deze periode geen vergelijkbare geneesmiddelen toegelaten tot de markt. Het was hiervoor wel nodig een bovengrens van prevalentie aan te geven. Deze bovengrens is ruim genomen.
Vindt u dat het aantal patiënten, dat aan een zeldzame aandoening lijdt, een criterium moet zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waar ligt volgens u de grens als het gaat om de kosten van een medicijn?
De therapeutische waarde van een geneesmiddel is leidend bij de vraag of een nieuw geneesmiddel opgenomen dient te worden in het basispakket of er in moet blijven. Bij het bepalen van de therapeutische waarde wordt vergeleken met de zogenaamde standaardtherapie. Naast de therapeutische waarde speelt ook de (kosten)effectiviteit een rol bij de afweging. Gegevens over kosteneffectiviteit van een geneesmiddel zijn belangrijk om een beeld te kunnen krijgen van wat een redelijke prijs zou kunnen zijn van een geneesmiddel. Uiteindelijk is het mijn streven dat er redelijke prijzen betaald worden voor geneesmiddelen.
Er is wat betreft de kosten of kosteneffectiviteit geen grens aan te geven.
Vindt u dat de grens van de kosten van een medicijn een criterium moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Is het naar uw mening aan het CVZ of aan de politiek om een beslissing te nemen op basis van deze criteria?
Het CVZ adviseert mij over de samenstelling van het basispakket. De uiteindelijke beslissing ligt bij mij en is daarmee het primaat van de politiek.
Deelt u de mening dat het CVZ zich beter kan bezig houden met het beoordelen van de stapels doelmatigheidsonderzoeken van legio andere medicijnen, die nog op de plank liggen?
Voor zover de vragenstellers doelen op de achterstand die aan het eind van 2011 is ontstaan bij het beoordelen van een groot aantal aanvragen op grond van de beleidsregels Dure geneesmiddelen en Weesgeneesmiddelen, kan ik mededelen dat dit probleem reeds is opgelost.
Gaat u de (concept) adviezen van het CVZ naast u neer leggen?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Het concept-advies van het College voor Zorgverzekeringen omtrent het vergoeden van geneesmiddelen aan patiënten met een zeldzame ziekte |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid afstand te nemen van de twee concept-adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), waarin wordt gesteld dat de medicatie voor de zeldzame ziekten Pompe en Fabry niet meer vergoed zouden moeten worden, omdat deze medicaties te duur zijn?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dit het CVZ al laten weten?
Het CVZ heeft nog geen advies uitgebracht. Het betreft een concept dat, na inspraak van veldpartijen, besproken zal worden in de Adviescommissie Pakket (ACP) van het CVZ. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van dit proces.
Vindt u het gepast dat het CVZ oordeelt dat dure geneesmiddelen voor zeldzame ziekten niet te duur mogen zijn, ongeacht hun medische werking en de medische noodzakelijkheid voor de patiënt? Zo ja, hoe duur mag een patiënt in uw opvatting zijn? Zo neen, kunt u het CVZ vragen geen bedragen meer mee te nemen in (concept) adviezen?
De therapeutische waarde van een geneesmiddel is leidend bij de vraag of een nieuw geneesmiddel opgenomen dient te worden (of blijven) in het basispakket. Bij het bepalen van de therapeutische waarde wordt vergeleken met de zogenaamde standaardtherapie. Naast de therapeutische waarde speelt ook de (kosten)effectiviteit een rol bij de afweging. Gegevens over kosteneffectiviteit van een geneesmiddel zijn belangrijk om een beeld te kunnen krijgen van wat een redelijke prijs zou kunnen zijn van een geneesmiddel. Uiteindelijk is het mijn streven dat er redelijke prijzen betaald worden voor geneesmiddelen. Om deze reden vind ik het zeker tot de taken van het CVZ behoren om inzicht te geven in de kosten en kosteneffectiviteit van geneesmiddelen, ook van deze geneesmiddelen.
Erkent u dat dit concept-advies uitgaat van de stelling dat gezondheidszorg een prijs heeft? Waar ligt wat het CVZ betreft daarbij de grens?
Gezondheidszorg heeft een prijs en over de uitgaven aan de zorg moet daarom een weloverwogen besluit genomen worden, zeker als het relatief dure behandelingen betreft. Er is wat betreft de kosten of kosteneffectiviteit geen grens aan te geven.
Heeft u het CVZ opdracht gegeven om te werken met grenzen van wat iemand mag kosten in de basisverzekering? Vindt u dit een begaanbare weg voor het samenstellen van het basispakket? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen opdracht gegeven om te werken met grenzen. Het CVZ heeft, als adviserend orgaan, een eigen verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Weesgeneesmiddelen worden veel eerder toegelaten tot het pakket dan andere middelen. Deze geneesmiddelen moeten dan wel hun therapeutische meerwaarde en kosteneffectiviteit over de loop van een aantal jaren aantonen.
De betreffende geneesmiddelen zijn in 2007 opgenomen op de beleidsregel weesgeneesmiddelen en worden vergoed. De voorwaarde is dus dat aanvullende gegevens moeten worden verzameld over de therapeutische meerwaarde en de kosteneffectiviteit van de middelen. Aan de hand van deze gegevens heeft het CVZ de middelen nu herbeoordeeld na vier jaar voorlopige opname. Met mijn beleid beoog ik juist dat weesgeneesmiddelen voor bijzonder ernstig zieken beter toegankelijk zijn.
Bent u bereid om met de producenten van deze dure geneesmiddelen om tafel te gaan om te bekijken of de prijs kan worden verlaagd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals ik in mijn brief van 28 maart 2012 heb aangekondigd, voer ik in 2012 voor het eerst pilots uit waarin ik onderhandel met de fabrikant over de prijs van geneesmiddelen waarvan de kosteneffectiviteit onvoldoende is of het kostenbeslag te hoog. Ik ben blij dat de Tweede Kamer na het oorspronkelijk controversieel verklaren van dit beleid mij vlak voor de zomer alsnog deze ruimte heeft gegeven. Ik ga dan ook op korte termijn met de producenten van deze weesgeneesmiddelen om de tafel zitten om te onderhandelen over de prijs in relatie tot de gebleken therapeutische meerwaarde. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer informeren.
Het bericht "bezuinigingen bij Centrum Eetstoornissen Ursula" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de, geanonimiseerde mail met daarin het signaal dat er bezuinigd wordt op maaltijden in het Centrum voor Eetstoornissen Ursula, een onderdeel van Rivierduinen?1
Wat Centrum Eetstoornissen Ursula heeft gedaan is vanuit de zorginhoud kritisch het behandelaanbod bekijken en zoeken naar manieren waarop dit efficiënter en (kosten-)effectiever kon. Hierbij hebben zij rekening gehouden met een lager aantal behandelingen en met de invoering van prestatiebekostiging, beiden per 2013. Als belangrijkste uitgangspunt is gehanteerd dat de kwaliteit van zorg gehandhaafd moet blijven. Door waar mogelijk te bezuinigen op personeel, is het mogelijk gebleken om door middel van het per behandelsoort kiezen voor op maat oplossingen, niet in te boeten aan kwaliteit. Tevens kan het behandelaanbod voor de verschillende doelgroepen in stand worden gehouden. Het Centrum Eetstoornissen Ursula is van mening dat dit een verantwoorde keuze is.
Ondanks dat ik mij realiseer dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van de organisaties, is het de taak van de aanbieders om de noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen verantwoord uit te voeren.
Kunt u zo concreet mogelijk uitleggen wat het schrappen van «eetmomenten» inhoudt, wanneer uit navraag blijkt dat Rivierduinen eetmomenten heeft geschrapt vanwege opgelegde bezuinigingen, maar niet bezuinigt op het eten zelf of de begeleiding bij maaltijden, zoals de instelling stelt en klopt dit?
Centrum Eetstoornissen Ursula, onderdeel van Rivierduinen, levert gespecialiseerde en complexe zorg aan cliënten met een eetstoornis. Zij werken daarbij met zorgpaden – Anorexia Nervosa, Boulimia Nervosa/BED3 en Jeugd – waarbinnen verschillende soorten behandelingen worden geboden. Uit navraag bij Rivierduinen blijkt dat Centrum Eetstoornissen Ursula een aantal maatregelen per zorgpad heeft genomen. Hierbij is een aantal uitgangspunten gehanteerd, waarvan de belangrijkste is dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. Binnen enkele van de behandelingen heeft dit ertoe geleid dat éé
Kunt u garanderen dat er geen enkele maaltijd of tussendoortje en de begeleiding daarbij door beroepskrachten wordt geschrapt ten gevolge van bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Als Minister stel ik de kaders vast. Het is aan instellingen zelf hoe zij invulling hieraan geven, mits de kwaliteit van zorg daarbij gehandhaafd blijft. Het kan dus zijn dat zij van mening zijn dat het verantwoord is in het kader van de bezuinigingen een eetmoment te schrappen en dat dit kan zonder in te boeten aan kwaliteit. Dat is dat aan hen. Ik vertrouw er hierbij wel op dat zij hierbij een zorgvuldige afweging maken.
Is het de bedoeling van het bestuurlijk akkoord om gespecialiseerd behandelaanbod in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) dusdanig in te laten krimpen, dat er gesneden wordt in het behandelaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ 2013–2014 zijn afspraken gemaakt over het verder ontwikkelen en versterken van de generalistische basis-GGZ. Mijns inziens zullen de financiële middelen die voor de GGZ beschikbaar zijn vooral moeten worden ingezet voor de mensen met psychische stoornissen die dit het hardst nodig hebben. Voor die groep mogen er geen wachtlijsten zijn en moet de zorg adequaat en van hoge kwaliteit zijn. Om dit te bereiken en te verbeteren zal de GGZ in de toekomst anders moeten worden georganiseerd. Op dit moment worden nog erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerste lijn kunnen worden behandeld. Een aanzienlijk deel (minimaal 20%) van de patiënten die nu in de tweedelijn wordt geholpen, heeft lichte problematiek en kan naar de generalistische basis-GGZ worden verschoven. Dat is voor de patiënten beter en zal in het algemeen ook doeltreffender en goedkoper zijn. Daarom is het zo belangrijk om de basiszorg in de eigen omgeving goed te organiseren. De huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben hierin bijvoorbeeld een belangrijke rol. De tweedelijns GGZ is de gespecialiseerde GGZ, die is bedoeld voor de zwaardere psychische problematiek. Met deze ontwikkeling wordt het mogelijk gemaakt dat de gespecialiseerde GGZ zich meer kan richten op patiënten met ernstige problemen.
Hoe kan de kwaliteit van de zorg op peil blijven als er bezuinigd wordt op (onderdelen van) behandelingen, in dit geval eetmomenten van jongeren met eetstoornissen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1 en 2.
Is dit de wijze waarop u graag ziet dat «het veld» naar bezuinigingen zoekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan instellingen zelf om invulling te geven aan de bezuinigingen. Ik vertrouw erop dat zij dit verantwoord doen.
Op welke andere manieren voeren GGZ-instellingen de bezuinigingen uit het bestuurlijk akkoord uit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het invullen van de bezuinigingsmaatregelen is een verantwoordelijkheid van de instellingen en dit kan dus per instelling verschillen. Ik kan u daarom geen overzicht geven van de manieren waarop GGZ-instellingen uitvoering geven aan de bezuinigingen.
Het bericht dat steeds meer mensen achterstanden hebben bij het betalen van zorgpremie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen de maandelijkse nominale zorgpremie niet kunnen betalen? Blijft u volharden in uw afwijzing van inkomensafhankelijke zorgpremies? Zo ja, op grond waarvan, gelet op de ernst van de situatie?1
In het desbetreffende bericht gaat het over een toename van het aantal mensen dat een betalingsregeling heeft gesloten met hun zorgverzekeraar en niet over een toename van het aantal verzekerden met een betalingsachterstand.
De wanbetalersregeling schrijft voor dat een zorgverzekeraar de verzekeringnemer over een premieachterstand van twee maanden dient te informeren en tegelijkertijd een betalingsregeling dient aan te bieden. Een verzekeringnemer die meewerkt aan een betalingsregeling houdt zo de schuld beperkt en voorkomt hiermee dat hij in het bestuursrechtelijke premieregime belandt. Een betalingsregeling die door de verzekeringnemer wordt nagekomen, bevordert juist dat een verzekeringnemer zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon. Het is een goede ontwikkeling dat steeds meer verzekerden tot de conclusie komen dat het niet betalen van de nominale premie geen optie is.
Verder wil ik uw Kamer erop wijzen dat de zorgtoeslag ervoor zorgt dat de nominale premie voor lage inkomens betaalbaar is. De zorgtoeslag zorgt er immers voor dat de nominale premie en het verplichte eigen risico nooit meer bedragen dan een bepaald percentage van het inkomen. Hierdoor werkt een stijging van de nominale premie slechts «gematigd» door in de netto premie die resteert na aftrek van de zorgtoeslag.
Het voorgaande in overweging nemende zie ik geen reden om mijn beleid in dezen bij te stellen.
Deelt u de mening dat het bestuursrechtelijke premieregime, waarin iemand met betalingsachterstanden 30% boete betaalt over de premie, niets oplost aangezien de meeste van deze mensen al geen 100% kunnen betalen, laat staan 130%? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling die ik op 4 november 2011 aan uw Kamer heb doen toekomen, blijkt de regeling voor nieuwe gevallen de beoogde afschrikwekkende werking te hebben en te bevorderen dat de wanbetaler zich inspant om te voorkomen dat hij in het bestuursrechtelijk regime terecht komt.
De bestuursrechtelijke premie wordt overigens pas opgelegd nadat de verzekeringnemer een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. In de preventieve fase die daaraan voorafgaat, dient de zorgverzekeraar wettelijk voorgeschreven incassoactiviteiten te verrichten en medewerking te verlening aan activiteiten die gericht zijn op de aflossing van de schuld.
Wat is uw reactie op de constatering dat de verhoging van het eigen risico de voornaamste oorzaak is van de stijging van het aantal betalingsregelingen bij zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat verdere stijging van het eigen risico, zoals afgesproken in het Kunduz-akkoord, volstrekt onverantwoord is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stijging van het aantal betalingsregelingen laat zich deels verklaren doordat verzekeraars zich meer soepel opstellen bij de totstandkoming van een betalingsregeling. Een verruiming van de betalingstermijn voor het aflossen van de premieschuld en/of een verlaging van het minimale aflossingsbedrag doet de kans toenemen dat er een betalingsregeling tot stand kan worden gebracht. Dit is mijns inziens een goede ontwikkeling, het voorkomt dat er niet oplosbare schuldsituaties ontstaan en biedt de verzekeringnemer juist gelegenheid om zijn financiële huishouden weer op orde te krijgen.
Daarnaast zouden volgens het krantenbericht enkele verzekeraars aangeven dat de toename van het aantal betalingsregelingen samenhangt met een recente verhoging van het eigen risico. Een verhoging van de eigen betalingen in de zorg is noodzakelijk om de zorg voor iedereen betaalbaar te houden. In het Lenteakkoord is overigens opgenomen dat de extra verhoging van het verplicht eigen risico met € 115,- in zijn geheel via de zorgtoeslag zal worden gecompenseerd voor de laagste inkomens. Dit zal ervoor zorgen dat de laagste inkomens volledig worden ontzien.
Wat is uw reactie op mevrouw Jungmann, lector rechten, schulden en incasso, die het voorbeeld noemt van mensen die met zijn tweeën van één AOW-uitkering leven en in het begin van het jaar in een klap 700 euro aan eigen risico kwijt zijn? Deelt u de mening dat hier feitelijk sprake is van belemmering van de toegang tot zorg voor lagere inkomens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet.
De hier bedoelde verhoging van het verplicht eigen risico naar € 350,- zal gepaard gaan met een forse verhoging van de zorgtoeslag. Dit komt erop neer dat in de zorgtoeslag de verhoging van het eigen risico met € 115,- volledig zal worden meegenomen.
Bovendien zijn de meeste zorgverzekeraars bereid om een gespreide betaling voor het eigen risico aan te bieden, ingeval de verzekerde daarom vraagt.
Bent u van mening dat de zorgpremies en het eigen risico voor een modaal gezin nog redelijk te dragen zijn? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, deelt u de mening dat een inkomensafhankelijke zorgpremie een lastenverlichting voor deze gezinnen betekent? Wilt u uw antwoord toelichten?
De hoge kosten van de zorg impliceren nu eenmaal, onafhankelijk van hoe het financieringssysteem wordt ingericht, dat de premielasten hoog zullen zijn voor modale gezinnen. Derhalve acht ik het van het grootste belang dat alles op alles wordt gezet om de kosten van de zorg zo laag mogelijk te houden. Alleen dan zal de premie ook in de toekomst voor gezinnen betaalbaar blijven. Daarvan staat dus los of de zorg wordt gefinancierd via een nominale of procentuele premie.
Hoeveel verzekerden worden maandelijks in totaal geroyeerd door zorgverzekeraars op grond van betalingsachterstanden?
Op twee zorgverzekeraars na, ONVZ en ASR, hebben sinds de inwerkingtreding van de wanbetalersregeling in 2009 alle zorgverzekeraars de wanbetalersregeling uitgevoerd. ASR heeft zich inmiddels bij het CVZ gemeld omdat deze verzekeraar alsnog de wanbetalersregeling wil gaan uitvoeren.
Zolang een zorgverzekeraar niet meewerkt aan het bestuursrechtelijk premieregime, kan de zorgverzekeraar een niet betalende verzekeringnemer royeren. Het betreft dan een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en verzekeringnemer waar de overheid geen bemoeienis mee heeft. Om dezelfde reden ben ik niet op de hoogte van het aantal royementen vanwege niet betaling van de zorgverzekeringpremie. Overigens heeft het CVZ mij bericht niet te beschikken over aanwijzigen dat dit zich op substantiële schaal voordoet.
Erkent u dat het argument dat het eigen risico het kostenbewustzijn zou vergroten, definitief onderuit wordt gehaald nu blijkt dat zorgverzekeraars dit bedrag uitspreiden en optellen bij de maandelijkse premie? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het een goede ontwikkeling dat verzekeraars bereid zijn om het eigen risico op verzoek van de verzekerde te spreiden. Dit draagt eraan bij dat een verzekerde als gevolg van (hoge) eigen betalingen niet in betalingsnood komt te verkeren en uiteindelijk belandt in een problematische schuldensituatie en/of vanwege financiële drempels noodzakelijke zorg gaat mijden. Tegelijkertijd zal een verzekerde nog steeds merken in zijn portemonnee dat hij een eigen bijdrage is verschuldigd, waardoor de verzekerde zich bewust blijft van de kosten van zorg.
Erkent u dat het argument dat het eigen risico de premies zou verlagen weinig indruk maakt, zeker nu blijkt dat het feitelijk gaat om een premieopslag voor grote groepen mensen en leidt tot een toename van betalingsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Om de premie voor iedereen betaalbaar te houden, is het nu eenmaal nodig dat de mensen die het zelf kunnen betalen ook daadwerkelijk een deel van hun zorgkosten voor eigen rekening nemen. Wel is daarbij een belangrijk uitgangspunt dat lage inkomens waar nodig en mogelijk worden ontzien. Om die reden voorziet het Lenteakkoord , zoals ik al in mijn antwoorden bij de vragen 3 en 4 aangaf, in een forse verhoging van de zorgtoeslag. Bovendien worden chronisch zieken en gehandicapten via de Compensatieregeling Eigen Risico (CER) gecompenseerd voor het verplichte eigen risico.
Hoe verhoudt de compensatie via de zorgtoeslag van de in het Kunduz-akkoord overeengekomen verhoging van het eigen risico zich tot de mogelijkheid om bij mensen met premieachterstanden beslag te leggen op de zorgtoeslag? In hoeverre kan nog gesproken worden van compensatie voor deze groep mensen die in een zeer moeilijke financiële situatie zitten? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de huidige situatie kan zowel het CVZ als de zorgverzekeraar beslag laten leggen op de zorgtoeslag van de verzekeringnemer. Dit vloeit voor uit het algemene uitgangspunt in het burgerlijk recht dat een schuldeiser in beginsel zijn vordering kan verhalen op alle goederen van diens schuldenaar.
Daarnaast zal met ingang van 1 januari 2013 de zorgtoeslag door het CVZ worden gebruikt als bron voor de inning van de bestuursrechtelijke premie.
Naar verwachting verkleint deze maatregel de groep wanbetalers waarop incassomaatregelen moeten worden toegepast en zal hiermee de uitstroom van wanbetalers uit het bestuursrechtelijke premieregime worden bevorderd. De met incasso gepaard gaande additionele kosten zorgen er namelijk voor dat de afloscapaciteit van wanbetalers afneemt.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gebrekkige voorlichting strop voor mantelzorgers»1 en de uitzending over mantelzorgers en erfbelasting?2
Ja.
Deelt u de mening dat de informatie over de verhoogde vrijstelling van het mantelzorgcompliment op de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)3 redelijk summier is, en dat het onhandig is dat de link naar de belastingdienst naar de algemene site gaat en niet direct naar de relevante pagina?4
De SVB heeft de informatie op de website over de mogelijkheid voor mantelzorgers om in aanmerking te kunnen komen voor een hogere vrijstelling van de erfbelasting, uitgebreid. Er wordt nu ook direct doorgeschakeld naar de relevante pagina op de site van de Belastingdienst. Dit is naar mijn mening een verbetering.
Deelt u de mening dat de zin «U mag maar met 2 personen aan de voorwaarden hierboven voldoen. 3 of meer mensen kunnen niet allemaal elkaars partner zijn.» op genoemde site van de belastingdienst onduidelijk is? Deelt u de menig dat hierover duidelijk gesteld zou kunnen worden dat als ofwel de ouder ofwel het kind getrouwd is/een geregistreerd partnerschap heeft, zij niet in aanmerking komen voor de grote vrijstelling met de ouder?
De strekking van de in vraag 3 voorgestelde formulering komt op de site van de Belastingdienst tot uitdrukking door de tekst onder «Let op!» Daarin staat dat geen sprake is van partnerschap met de mantelzorger als deze samenwoont met beide ouders. Ik zal bezien of de bestaande tekst nog verder kan worden verduidelijkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de SVB en de belastingdienst om ervoor te zorgen dat bij de voorlichting over het mantelzorgcompliment (inclusief op het aanvraagformulier) duidelijker wordt gecommuniceerd over de gevolgen voor de erfbelasting en kunt u de Kamer meedelen welke wijzigingen dit oplevert?
Ja. Dit overleg heeft inmiddels al plaatsgevonden. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de wijze waarop de SVB op haar site informatie verstrekt over de hogere vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers, inmiddels is verbeterd. De SVB heeft toegezegd om ook in de begeleidende brief bij verzending van het aanvraagformulier van het mantelzorgcompliment, mantelzorgers te wijzen op de mogelijke relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting.
Waarom is ervoor gekozen om het mantelzorgcompliment alleen te geven bij een extramurale indicatie en niet bij een intramurale indicatie, die bijvoorbeeld via een persoonsgebondenbudget (pgb) of zorg in natura (ZIN) wel thuis wordt opgevangen?
Door het toenmalige Kamerlid Van der Vlies is bij de behandeling van het Belastingplan 2005 een amendement ingediend. Dit amendement was erop gericht om mensen die intensief zorg verlenen aan een ander, een financieel blijk van waardering toe te kennen. Daarvoor werd een bedrag van € 65 miljoen beschikbaar gesteld. Dit amendement is door de Kamer aanvaard en uitgewerkt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare budget, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld. Om voor een compliment in aanmerking te kunnen komen moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg; deze indicatie moet ten minste 371 dagen geldig zijn.
Daarbij is overwogen dat ingeval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Voor mensen met een intramurale indicatie die om uiteenlopende redenen niet in een instelling verblijven, geldt dat het uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk is gebleken deze groep in aanmerking te brengen voor de regeling, omdat de vereiste informatie voor de beoordeling van de aanspraak niet beschikbaar is. Inmiddels is overigens gebleken dat ook toepassing van deze criteria voor toekenning van het mantelzorgcompliment leidt tot overschrijding van het beschikbare budget.
Kunt u zich voorstellen dat kinderen die er bewust voor kiezen om hun ouders de laatste maanden zeer intensief thuis te verzorgen, ook al heeft vader/moeder een indicatie voor een verpleeghuis, het als onrechtvaardig ervaren dat zij niet in aanmerking komen voor de erfvrijstelling? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dat kinderen in afwijking van de hoofdregel toch in aanmerking kunnen komen voor de partnervrijstelling is een gevolg van het amendement Sap (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 930, nr. 84). In dat amendement is het verkrijgen van de vrijstelling onder andere afhankelijk gemaakt van het ontvangen van een mantelzorgcompliment. Voorts moet uiteraard voldaan zijn aan de overige vereisten voor het zijn van partners. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5 gaat het bij het mantelzorgcompliment om een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg. Een mantelzorgcompliment wordt niet toegekend als sprake is van een indicatie voor opname in een verpleeghuis (intramurale zorg). De reden hiervoor staat in het antwoord op vraag 5. De partnervrijstelling is dan niet aan de orde.
Klopt het dat op de website van de SVB geen informatie staat over het aanvragen van het mantelzorgcompliment als er geen formulier ontvangen is/als het formulier kwijt is, etc? Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat mensen alsnog het compliment (of over 2011 een bewijs dat zij recht gehad hebben op het compliment) op eenvoudige wijze kunnen aanvragen?
Het is juist dat hierover geen informatie op de site van de SVB staat. Ik zal de SVB verzoeken de site op dit punt aan te passen. In beginsel dient de aanvraag door de mantelzorger uiterlijk drie maanden na de dag waarop het aanvraagformulier aan de zorgvrager is toegezonden, te worden ingediend. Op grond van het bepaalde in de Regeling maatschappelijke ondersteuning kan de SVB in het voordeel van aanvrager van deze termijn afwijken, voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De SVB attendeert op haar website op de mogelijkheid om ingeval van overlijden van de zorgvrager het aanvraagformulier door nabestaanden of door een executeur te laten indienen.
Het bericht dat zorgverzekeraars onmogelijke eisen stellen in de onderhandelingen met ziekenhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars in de onderhandelingen met ziekenhuizen niet alleen eisen stellen over kosten en kwaliteit van zorg, maar tevens proberen in te grijpen in de organisatie en het bestuur van ziekenhuizen?1 Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Voor zowel de inhoud als het proces van de contractering tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder is er sprake van contracteervrijheid. Zorgverzekeraars treden op als onderhandelingspartners van de zorgaanbieders als het gaat over de prijs en kwaliteit, maar ook de organisatie van zorg kan een onderwerp in de onderhandelingen zijn. Zorgverzekeraars hebben de taak om namens hun verzekerden de beste zorg in te kopen. Ik vind het op zich niet vreemd dat zij daarbij naast de prijs en kwaliteit ook kijken naar organisatorische zaken. Zoals u weet werk ik momenteel aan een wetsvoorstel om verticale integratie te verbieden. In deze wet zal worden geregeld tot hoe ver de zorgverzekeraar eisen kan stellen waarmee de zorgverzekeraar zeggenschap krijgt over de activiteiten van een zorgaanbieder.
Klopt de uitspraak van advocaat Cees Dekker dat deze eisen juridisch onhoudbaar zijn? Zo nee, op grond van welke wettelijke bepalingen mogen zorgverzekeraars op de bestuurdersstoel in een ziekenhuis gaan zitten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is sprake van contracteervrijheid tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders en betreffen het private contracten. Het is dan ook niet aan mij om te beoordelen of gestelde eisen juridisch houdbaar zijn. Overigens heb ik geen compleet overzicht van de eisen die zorgverzekeraars zouden stellen aan de zorgaanbieders.
Wat is uw oordeel over het feit dat de onderhandelingen, die op 1 april jl. klaar zouden zijn, nog altijd niet zijn afgerond? Ziet u zich genoodzaakt actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat partijen zich zouden inspannen om de contractering voor 2012 in beginsel voor 1 april 2012 af te ronden. Deze deadline is vanwege alle ingrijpende veranderingen in de bekostiging per 2012 en de gemaakte afspraken om de uitgavengroei structureel bij te buigen naar een realistisch en houdbaar groeipad (2,5% groei per jaar, exclusief loon- en prijsbijstelling) in het algemeen te ambitieus gebleken. In het overgangsjaar 2012 neemt de contractering meer tijd in beslag dan waarop eerder was ingezet.
Uit de meest recente inventarisatie van ZN blijkt dat met 60 procent van de ziekenhuizen inmiddels een contract is gesloten voor wat betreft het schaduwbudget. Met nagenoeg alle andere ziekenhuizen ligt er een mondelinge afspraak ten aanzien van het schaduwbudget. Met ruim 70 procent van de ziekenhuizen zijn er mondelinge afspraken gemaakt ten aanzien van een DOT-contract. Daarvan is inmiddels met ongeveer 30 procent van de ziekenhuizen een DOT-contract gesloten.
Zorgverzekeraars hebben verder met 70 procent van de ZBC’s mondelinge afspraken gemaakt, waarvan met ongeveer 35 procent van de ZBC’s inmiddels een contract is afgesloten. Het aantal mondelinge afspraken is de afgelopen maanden flink gestegen en ik verwacht dat de contractbesprekingen op korte termijn worden afgerond.
Ik volg de ontwikkelingen rondom de contractering nauwgezet via het bestuurlijk overleg Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast heeft de NZa onlangs de contractonderhandelingen 2012 in de medisch specialistische zorg geëvalueerd. (brief NZa 3 juli 2012, «Evaluatie van de contractering van medisch specialistische zorg 2012», www.nza.nl). In de evaluatie zijn een aantal oorzaken en gevolgen van de vertraging in de onderhandelingen genoemd en daarbij zijn oplossingsrichtingen geformuleerd. De uitkomsten van de evaluatie worden besproken in het bestuurlijk overleg ten behoeve van verbetering dan wel versnelling van de contractering in 2013. Ik vind het in dat verband verheugend te constateren dat zowel verzekeraars als aanbieders zich op dit moment al nauwgezet aan het voorbereiden zijn op een snelle start en afronding van de contractering voor 2013.
Overigens wil ik u ook graag wijzen op een artikel in het Financieel Dagblad van 4 augustus «Verzekeraars en ziekenhuizen worstelen zich door overgangsjaar» waarin een positiever beeld wordt geschetst van de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars door een aantal bestuurders van ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben nog altijd geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars? Voor welke van deze ziekenhuizen dreigt hierdoor geldnood?
Zoals toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 heeft nog niet elke verzekeraar met elk ziekenhuis een contract gesloten. Ik heb echter geen signalen dat er voor individuele ziekenhuizen geldnood dreigt als gevolg van het nog niet afgerond hebben van de contractering.
Deelt u de mening dat patiënten op geen enkele manier de dupe mogen worden van de trage voortgang in de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u de continuïteit van zorg in de ziekenhuizen en hoe voorkomt u dat de wachtlijsten groeien?
Ik ben het met u eens dat patiënten niet de dupe mogen worden van de voortgang in de onderhandelingen. Uit de evaluatie van de NZa blijkt dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders de onderhandelingen niet op scherp willen zetten ten koste van de patiënt. Zorgaanbieders hebben aangegeven indien er nog geen contract tot stand is gekomen de rekeningen nog niet aan de patiënten door te sturen.
Zorgverzekeraars hebben eerder aangegeven dat zij bij ziekenhuizen waarmee nog onderhandeld wordt en er perspectief is op het sluiten van een contract (en
waardoor deze ziekenhuizen nog geen dbc’s over 2012 kunnen declareren), zullen voorkomen dat liquiditeitsproblemen ontstaan.
Ik zie de continuïteit van zorg niet in gevaar komen en ook heb ik geen signalen vernomen over het ontstaan van eventuele wachtlijsten in verband met het contracteringsproces. In elk geval geldt dat voor zover de contractering nog niet is afgerond, zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders het belang hebben om zo snel mogelijk tot afronding van de contractering te komen. Mocht er toch geen contract gesloten worden dan hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders de plicht om hun verzekerden en patiënten adequaat te informeren over de gevolgen van het niet tot stand komen van een contract.
Wat is het hoofdlijnenakkoord tussen de ziekenhuizen, zorgverzekeraars en het kabinet nog waard? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 ligt er met het hoofdlijnenakkoord een ingewikkelde en ambitieuze opdracht voor ziekenhuizen en zorgverzekeraars. De contractering voor 2012 is zeker niet zonder strubbelingen verlopen; op zichzelf is het goed om te zien dat die onderhandelingen op het scherpst van de snede gevoerd worden. Er is sprake van een leerproces en met de aanbevelingen van de NZa zal het contracteringsproces in 2013 verder verbeterd kunnen worden en zal naar verwachting een versnelling worden bereikt.
Daarnaast is het een relevante vraag in hoeverre partijen erin geslaagd zijn om binnen de afgesproken 2,5% groei te blijven zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. De NZa zal in de Marktscan medisch specialistische zorg in het najaar 2012 een eerste beeld schetsen in hoeverre de afgesloten contractafspraken voor 2012 binnen het afgesproken financiële kader in het hoofdlijnenakkoord passen.
Deelt u de mening dat het beter is om de inrichting van de ziekenhuiszorg centraal te plannen op basis van reële zorgbehoeften en om de zorgverzekeraars onder publieke verantwoordelijkheid te brengen? Zo nee, waarom niet, gelet op de problemen die zich nu voordoen?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien de ambitieuze afspraken is het niet vreemd dat de onderhandelingen niet vlekkeloos verlopen. Het is bovendien een misverstand te veronderstellen dat alle vraagstukken rondom allocatie van schaarse middelen in de ziekenhuiszorg zullen zijn opgelost onder centrale planning en het onder publieke verantwoordelijkheid brengen van zorgverzekeraars. Integendeel.
Mantelzorgers die zorgen in instellingen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Merendeel mantelzorgers zorgt ook in verpleeghuis»?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een warm voorstander van (het bevorderen van) een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. De inbreng van familie en mantelzorgers is altijd vrijwillig en in aanvulling op de basiszorg. Zij voegen extra kwaliteit van leven toe. Veel mantelzorgers hebben bepaalde taken in de thuissituatie al op zich genomen en willen dat graag ook blijven doen in het verpleeghuis. Ik betreur dat er blijkbaar mantelzorgers zijn die zich daartoe verplicht voelen. De zorgplanbespreking is daarom bij uitstek een goed moment om expliciet ook over de bijdrage van de familie te spreken en daarover (op basis van vrijwilligheid) afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed om deze afspraken vast te leggen in het zorgplan. Het zorgplan en de daarin gemaakte afspraken over familieparticipatie kunnen regelmatig worden besproken en indien wenselijk worden bijgesteld.
Ik neem het signaal dat 37% van de respondenten deze zorg verleent omdat men zich daartoe verplicht voelt serieus evenals het signaal dat 57% van de respondenten dit doet omdat anders hun naaste tekort komt. Ik wil de resultaten van de door Mezzo georganiseerde meldactie overigens ook graag in perspectief plaatsen. Ongeveer 1 000 mantelzorgers doen mee aan het mantelzorgpanel van Mezzo. Van deze 1 000 mantelzorgers hebben 51 mensen gereageerd op de vragen van Mezzo met betrekking tot hun rol in de zorg voor naasten die in een verpleeghuis verblijven. Het bericht is dus gebaseerd op een beperkte groep mantelzorgers. Ik ga daarom eerst in overleg met ActiZ en Mezzo om een beter beeld van de situatie te krijgen. Op basis van de uitkomsten van dit overleg zal bezien welke vervolgstappen nodig zijn. Ik zie geen aanleiding voor een landelijk onderzoek.
Wat vindt u van de meldactie van Mezzo, de Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg en wilt u ingaan op de resultaten van deze meldactie?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de resultaten van de meldactie schokkend zijn en bent u bereid een landelijk onderzoek in te stellen naar mantelzorgers die zorgtaken moeten doorzetten in zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat mantelzorgers zich verplicht voelen om hun zorgtaken door te zetten in een zorginstelling, omdat zij vinden dat hun naaste daar zorg en aandacht tekort komt? Hoe is dit te rijmen met de intensiveringsmiddelen die beschikbaar zijn voor extra personeel?
Mantelzorgers zullen nu en in de toekomst niet worden verplicht om basiszorgtaken over te nemen vanwege het gebrek aan personeel. Een verplichting verdraagt zich ook slecht met het wezen van mantelzorg, waarvoor de sociale relatie, de intrinsieke motivatie en vrijwilligheid kenmerkend zijn. De inzet van de extra middelen is juist gericht op het aantrekken van meer personeel. Mensen die geen mantelzorger hebben, ontvangen dezelfde basiszorg als mensen die wel een mantelzorger hebben. De bijdrage van mantelzorgers is altijd in aanvulling op de basiszorg en draagt bij aan het verhogen van het welzijn van bewoners.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Vindt u het verantwoord dat mantelzorgers zich verplicht voelen om zorgtaken te vervullen als wassen, douchen, toiletgang, eten en drinken en zelfs medicijnen geven aan hun naaste in een zorginstelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met bewoners in zorginstellingen die geen mantelzorgers hebben? Ontvangen deze mensen mindere zorg dan mensen die wel zorg ontvangen van mantelzorgers? Bent u bereid dit te betrekken in het onderzoek waarom in vraag 3 is gevraagd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de vrees van mantelzorgers die zich zorgen maken om in de toekomst ook de gaten op te moeten vullen in zorginstellingen, door verdere bezuinigingen en een tekort aan personeel? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Btw-heffing in de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de eerstelijns Stichting Een Plus Samenwerking (SEPS) in Velp wordt getroffen door het besluit van de regionale belastinginspecteur om de middelen voor samenhang en samenwerking in de geïntegreerde eerstelijnszorg, te beschouwen als een btw belaste prestatie? Wat is uw mening over dit besluit?
Via de brief (kenmerk hb\svs\124\10 d.d. 19 juli 20121) van de door u genoemde Stichting aan mevrouw R.M. Leijten, kamerlid SP-fractie ben ik hiervan op de hoogte gesteld. Ook mevrouw Leijten heeft over deze kwestie vragen gesteld2. Die vragen liggen in lijn met de door u gestelde vragen. Mede daarom en verder omdat de beslissing van de belastinginspecteur een aangelegenheid betreft die ligt op het beleidsterrein van de staatssecretaris van Financiën, wil ik u allereerst verwijzen naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten (Brief ministerie van Financiën september 2012, kenmerk DGB/2012/4508).
Is het waar dat kosten voor multidisciplinair overleg, kwaliteitszorg, innovatie en organisatie van de zorg een btw belaste prestatie zijn? Wordt dit standpunt op dit moment door alle belastinginspecteurs toegepast?
In de hierboven genoemde beantwoording van de vragen van het lid Leijten is, kort gezegd, aangegeven dat de belastinginspecteur op grond van de huidige wet- en regelgeving en naar de stand van de jurisprudentie in feite geen andere beslissing kán nemen. Zoals in de antwoorden op de vragen van mevrouw Leijten is aangegeven, beziet de staatssecretaris van Financiën samen met mij en in overleg met de betrokken sector of er mogelijkheden zijn de btw-heffing ten aanzien van de in het geding zijnde diensten aan te passen. Het overleg met de staatssecretaris van Financiën hierover is reeds gestart. Omtrent de uitkomsten daarvan zal de Kamer zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd. Overigens mag er geen misverstand over bestaan dat ik het, bezien vanuit een oogpunt van de kwaliteit van de gezondheidszorg, belangrijk vind de samenwerking in de eerstelijnszorg te stimuleren en derhalve een oplossing nastreef die dit bevordert.
Is het waar dat zorgverzekeraars bij hun inkoop btw moeten gaan betalen op alle niet-medische diensten van instellingen (en hulpverleners?) in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn de ( financiële ) gevolgen hiervan voor de eerstelijnszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent de redenering dat zorgverzekeraars bij hun inkoop btw moeten gaan betalen op alle niet-medische diensten in de gezondheidszorg dat er sprake is van een ongelijke behandeling omdat de huisarts een btw onbelaste vergoeding voor zijn administratie en praktijkvoering krijgt? Zo ja, vindt u dit terecht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de medische btw-vrijstelling niet uitsluitend van toepassing is voor het directe patiëntencontact, maar ook voor het noodzakelijke voortraject om tot dat patiëntencontact te komen, zoals het afstemmen over wie welke zorg aan de patiënt levert, kwaliteitszorg, innovatie en organisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bemoeilijken van multidisciplinaire samenwerking in de zorg door btw-heffing |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een brief van een multidisciplinair samenwerkingsverband in de eerstelijnszorg waarin wordt gemeld dat de werkzaamheden van deze stichting worden beschouwd als btw belaste prestatie?1
De in deze vraag bedoelde brief heb ik met belangstelling gelezen. De daarin aan de orde gestelde aangelegenheid betreft de toepassing van de btw-wetgeving ten aanzien van de activiteiten van organisaties (o.a. stichtingen) in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg. Op de verschillende aspecten welke in die brief naar voren zijn gebracht, ga ik nader in bij de beantwoording van de volgende vragen.
Kunt u toelichten op grond waarvan activiteiten ten behoeve van multidisciplinaire samenwerking in de eerste lijn worden aangemerkt als btw belaste prestatie? Wat zijn de criteria op basis waarvan het onderscheid wordt gemaakt?
De btw-wetgeving kent als uitgangspunt dat prestaties van ondernemers belast zijn met btw. Daarbij moeten de prestaties van iedere te onderscheiden ondernemer afzonderlijk in aanmerking worden genomen. Btw-heffing kan achterwege blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen vrijgesteld van btw-heffing.
Als een afzonderlijke organisatie (bijvoorbeeld een stichting) in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg diensten verricht, zullen die diensten voor de toepassing van de btw-wetgeving zelfstandig moeten worden beoordeeld. De diensten waarop de gestelde vragen betrekking hebben, betreffen met name de innovatie en organisatie van de zorg, de kwaliteitszorg en het multidisciplinair overleg (hierna: ondersteunende en coördinerende werkzaamheden).
Voor deze ondersteunende en coördinerende werkzaamheden kent de btw-wetgeving geen vrijstelling. Hierbij merk ik op dat bij de toepassing van die wetgeving de door elke individuele ondernemer verrichte prestaties op hun eigen fiscale merites moeten worden beoordeeld. In feite is in de situaties waarop de gestelde vragen betrekking hebben, sprake van het uitvoeren van handelingen door meerdere ondernemers. De gezondheidskundige verzorging van de mens vindt nog steeds plaats door de arts, terwijl een afzonderlijke organisatie daarbij ondersteunende en coördinerende werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zijn wel dienstbaar aan de gezondheidskundige verzorging van de mens, maar zijn op zichzelf bezien niet als zodanig aan te merken. Daarom zijn deze werkzaamheden op basis van de thans geldende wetgeving niet vrijgesteld van btw.
Hoe verhoudt de btw-heffing op activiteiten ten behoeve van multidisciplinaire eerstelijnszorg zich tot de opvatting van het kabinet dat geïntegreerde zorg helpt bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg en het beheersen van de kosten?
Gelet op de ontwikkelingen op het terrein van samenwerking in de eerstelijnsgezondheidszorg zal ik, samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overleg met de betrokken sector, bezien of er mogelijkheden zijn de btw-heffing ten aanzien van de in het geding zijnde diensten aan te passen. Omtrent de uitkomsten daarvan zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk nader informeren.
Bent u bereid na te gaan welke nuttige projecten die leiden tot betere en meer efficiënte zorg worden belemmerd door btw-heffingen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft een individuele belastinginspecteur de bevoegdheid om te bepalen welke zorgactiviteiten onder de genoemde btw-heffing vallen? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Als een organisatie, werkzaam in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg, aan de Belastingdienst vragen stelt over de toepassing van de fiscale wetgeving ten aanzien van haar werkzaamheden, dan neemt de bevoegde inspecteur van de Belastingdienst terzake een standpunt in. Daarbij baseert hij zich op de geldende fiscale wetgeving en jurisprudentie. Zo is ook gebeurd in de situatie welke in de gestelde vragen aan de orde is.
Welke actie onderneemt u op deze en vergelijkbare casussen?
Zie antwoord vraag 3.
Overbelasting van mantelzorgers |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u op de hoogte van de resultaten van de meldactie van Mezzo, waaruit blijkt dat ongeveer 86 procent van de mantelzorgers zorg- en huishoudelijke taken uitvoert in het verpleeghuis en veertig procent van de mantelzorgers dit dagelijks doet?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben een warm voorstander (van het bevorderen) van een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. De inbreng van familie en mantelzorgers is altijd vrijwillig en in aanvulling op de basiszorg. Zij voegen extra kwaliteit van leven toe. Veel mantelzorgers hebben bepaalde taken in de thuissituatie al op zich genomen en willen dat graag ook blijven doen in het verpleeghuis. Ik betreur dat er blijkbaar mantelzorgers zijn die zich daartoe verplicht voelen. De zorgplanbespreking is daarom bij uitstek een goed moment om expliciet ook over de bijdrage van de familie te spreken en daarover (op basis van vrijwilligheid) afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed om deze afspraken vast te leggen in het zorgplan. Het zorgplan en de daarin gemaakte afspraken over familieparticipatie kunnen regelmatig worden besproken en indien wenselijk worden bijgesteld.
Ik wil de resultaten van de door Mezzo georganiseerde meldactie in perspectief plaatsen. Ongeveer 1 000 mantelzorgers doen mee aan het mantelzorgpanel van Mezzo. Van deze 1 000 mantelzorgers hebben 51 mensen gereageerd op de vragen van Mezzo met betrekking tot hun rol in de zorg voor naasten die in een verpleeghuis verblijven. Het bericht is dus gebaseerd op een beperkte groep mantelzorgers. Ik neem deze signalen echter serieus en ga over de uitkomsten in overleg met Mezzo en Actiz.
Wat vindt u van het feit dat 57 procent van de mantelzorgers zich verplicht voelt om taken uit te voeren in het verpleeghuis omdat zij het gevoel hebben dat hun naaste anders aandacht en zorg tekort komt? Denkt u dat mensen inderdaad zorg tekort komen in een verpleeghuis en de zorg van mantelzorgers onmisbaar is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat veel mantelzorgers op dit moment overbelast (dreigen te) worden en dat dit voorkomen moet worden omdat mantelzorgers van grote waarde zijn in de zorg ?Zo ja, welke mogelijkheden heeft u daartoe?
Onderzoek van het SCP uit 2012 geeft aan dat er inderdaad veel mantelzorgers zijn die zich overbelast voelen. Het SCP spreekt van circa 450 000 mantelzorgers. Hoewel overbelasting nooit helemaal zal zijn te voorkomen, spreekt het vanzelf dat dit aantal overbelaste mantelzorgers te hoog is. In mijn brief mantelzorg van 29 maart 2012 geef ik aan hoe ik met ondersteuning van mantelzorgers wil stimuleren onder meer ter voorkoming van overbelasting. De acties uit de brief zijn gericht op het maken van afspraken met veldpartijen, koepels en gemeenten over bijvoorbeeld het beter combineren van zorg en werken, het beter inzetten van respijtzorg, het verbeteren van de relatie tussen professionals en mantelzorger en het versterken van de lokale ondersteuning.
Bent u het eens met Mezzo dat betere communicatie tussen mantelzorgers en professionals «overbelasting' van mantelzorgers kan voorkomen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zoals als ik in het antwoord op vraag een heb aangegeven, ben ik een warm voorstander (van het bevorderen) van een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. Goede communicatie tussen professionals en mantelzorgers is daarbij van groot belang. Wanneer professionals en mantelzorgers elkaar beter begrijpen, zal dit leiden tot een groter vertrouwen in de mogelijkheden die de andere heeft om goed voor een zorgbehoevende te zorgen. Dit kan zorgen wegnemen bij mantelzorgers. Ik ben van plan om samen met Mezzo, het Expertisecentrum Mantelzorg en «de opleidingen» om de tafel te gaan zitten om te bezien hoe mantelzorg beter op het netvlies van de professional kan komen. Daarnaast is het gewenst dat er op de werkvloer een betere communicatie ontstaat zodat goede afspraken gemaakt kunnen worden in het zorgplan over de taken die de mantelzorger vrijwillig gaat verrichten. Tevens ligt er ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers en leidinggevenden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld in de bijscholing hier aandacht aan schenken. Ik ga met werkgevers in de zorg aan de slag om hier een nadere uitwerking aan te geven.
Het verbeteren van de relatie – waaronder ook de communicatie – tussen de professionele zorgverlener, de zorginstelling en de mantelzorger is één van de acties van mijn eerdergenoemde brief mantelzorg. Over de uitvoering van deze brief zal ik in het voorjaar van 2013 rapporteren.
Bent u bereid de Kamer vóór de behandeling van de begroting 2013 een plan van aanpak te sturen waarin de rol van de mantelzorger en de afbakening van taken en verantwoordelijkheden worden gedefinieerd en met name de mogelijkheden voor verbetering van de communicatie tussen mantelzorger en professionele zorgverleners nader worden ingevuld?
Zie antwoord vraag 4.
Het ronselen van gehandicapte meisjes voor seks |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Gehandicapte meisjes geronseld voor seks»?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer meisjes door loverboys worden geronseld voor seks is er sprake van mensenhandel. Het ronselen van jonge meisjes voor seks is een breder maatschappelijk probleem. Daarom is ook gekozen voor een rijksbrede aanpak. Tezamen met mijn collega-bewindslieden van Veiligheid en Justitie en OCW heb ik een actieplan rijksbrede aanpak loverboy-problematiek opgesteld . Ik heb de Tweede Kamer bij brief van 20 december 2011 over dit actieplan geïnformeerd 2.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk is dat jonge mensen met een beperking geronseld worden voor prostitutie en gedwongen worden tot seksuele handelingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om deze mensen te beschermen tegen seksuele misdrijven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind dit afschuwelijk. Het is dan ook essentieel de samenleving ervan te doordringen dat wij gezamenlijk tegen (seksueel) geweld en mishandeling van kwetsbare mensen moeten optreden. In de afgelopen periode zijn diverse brieven aan uw Kamer gezonden over geweld jegens kwetsbare mensen. Dit najaar zal over de laatste stand van zaken worden gerapporteerd.
In de bovengenoemde rijksbrede aanpak van de loverboy-problematiek zijn maatregelen aangekondigd op het gebied van onderzoek naar (herhaald) slachtofferschap, voorlichting en trainingen en advisering van jeugdzorginstellingen.
Meer specifiek over de situatie van meisjes met een verstandelijke beperking kan ik het volgende melden. De instellingen waar deze meisjes verblijven, hebben ten principale de rol en de taak om een veilig thuis te bieden voor de meisjes. Met voorlichting (bewustwording), begeleiding (signalering) en het versterken van de weerbaarheid kan veel worden bereikt. Op dit moment laat ik een inventarisatie uitvoeren naar bestaande instrumenten en programma’s rond preventie van seksueel misbruik en het vergroten van weerbaarheid. Dan komt in beeld waar zich eventuele lacunes bevinden en waar extra aandacht moet zijn voor verbindingen tussen de verschillende organisaties. De inventarisatie betreft de hele keten: van preventie, signaleren, aanpak tot en met nazorg. Op basis van de inventarisatie zal ik bezien welke aanvullende maatregelen moeten worden getroffen.
Is het u bekend of er goede nazorg is geboden aan de meisjes die in Limburg geronseld werden door mensenhandelaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja, de betrokken instelling heeft laten weten dat zij de meisjes in eerste instantie zelf heeft opgevangen en begeleid. Waar nodig is vervolgens via het meldpunt «Helse Liefde» passende hulp gezocht.
Hoeveel meisjes en jongens met een beperking zijn de afgelopen jaren slachtoffer geworden van loverboys en mensenhandelaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het OM houdt niet bij in welke mate de slachtoffers van mensenhandel verstandelijk beperkt zijn. Wel is bij het OM bekend dat er in Noord-Limburg in 2011 en 2012 in 5 gevallen sprake is geweest van slachtoffers met een verstandelijke beperking. Dit betreft slachtoffers met een dusdanige geestelijke beperking dat ze verblijven in een zorginstelling.
In algemene zin kan worden gesteld dat de ronselpraktijken van mensenhandelaren met name zijn gericht op kwetsbare groepen, waaronder slachtoffers in economisch zwakkere posities en slachtoffers waarbij op enige wijze sprake is van verstandelijke beperkingen. Het beleid voor de aanpak van mensenhandel is dan ook voor een groot deel gericht op (de voorlichting van) deze kwetsbare groepen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt er in het actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboy-problematiek al rekening mee gehouden dat mensenhandelaren zich op kwetsbare groepen richten en daar wordt beleid op gericht.
Is er aangifte gedaan van mensenhandel naar aanleiding van het ronselen in Limburg? Zo ja, worden deze aangiftes in behandeling genomen? Zo nee, kunt u een rol spelen in het bespoedigen van het doen van aangifte?
Momenteel loopt er een concrete strafzaak in Noord-Limburg en een in Zuid-Limburg. In beide genoemde zaken is aangifte gedaan, althans een melding op grond waarvan het onderzoek zich heeft ontwikkeld. Deze zijn in behandeling genomen en hebben geleid tot het traceren en aanhouden van diverse verdachten.
Zijn de slachtoffers gehoord door mensen die expertise hebben in het horen van mensen met een verstandelijke beperking om te voorkomen dat er bewijsmateriaal verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing mensenhandel van het College van procureurs-generaal stelt dat het spreken met en horen van slachtoffers van mensenhandel dient te geschieden door verhoorders die specifieke expertise en competenties hebben. De politie laat de verhoorders in mensenhandel- en zedenzaken hiervoor certificeren. In de Limburgse zaken zijn de slachtoffers gehoord door gecertificeerde rechercheurs in een daarvoor geschikte verhoorstudio te Eindhoven.
Zijn de mensenhandelaren opgepakt die verantwoordelijk zijn voor het ronselen van gehandicapte meisjes in Limburg? Hoeveel daders zijn er inmiddels gepakt en welke straf hebben zij ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de lopende zaken in Limburg Noord en Zuid zijn zeven verdachten aangehouden. Deze zaken moeten nog inhoudelijk door een rechter worden behandeld.
Is het u bekend of daders in zorginstellingen werken of vooral buiten de zorginstellingen mensen met een beperking ronselen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er is bij mijn weten niet onderzocht waar daders die mensen met een beperking ronselen werken. Het beleid is er op gericht mensen met een beperking in het algemeen weerbaarder te maken tegenover iedereen die mogelijk misbruik van hen kan maken. Het gaat dan niet alleen om loverboys, maar ook om mogelijk misbruik door zorgverleners, medebewoners, familieleden en bekenden. Als de lopende zaken tot een afronding zijn gekomen, wil ik bezien of nadere actie nodig is.
Worden alleen begeleiders van zorginstellingen in Limburg geïnformeerd op welke manier mensenhandelaren hun bewoners willen ronselen of geldt dit voor alle zorginstellingen in Nederland?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onder 4 genoemde actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboy-problematiek zijn trainingen, adviezen en actuele kennisoverdracht opgenomen aan jeugdzorginstellingen in in principe heel Nederland.
Op welke wijze is nazorg ingezet voor de geronselde mensen, maar ook voor het personeel van de zorginstellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie voor de nazorg aan de geronselde mensen het antwoord op vraag 3. De betrokken zorginstelling heeft een intern traumateam voor opvang na calamiteiten, waaronder ook ervaringen met loverboys. Uiteraard kan desgewenst ook externe hulp worden ingeroepen.
Is het u bekend of ook in andere regio’s mensen met een beperking geronseld worden door loverboys en mensenhandelaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er zijn geen concrete cijfers, maar het loverboys-probleem speelt in het hele land en is in eerste instantie opgemerkt en aangepakt in «de vier grote steden»: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Ik ga er dan ook van uit dat deze problematiek niet alleen bij instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking in Limburg speelt. Het is nu primair zaak om de weerbaarheid van potentiële slachtoffers te vergroten en de daders aan te pakken. Dit biedt de beste preventie voor slachtoffers. Ik zie geen aanleiding tot het uitvoeren van een inventariserend onderzoek. Zie voorts het antwoord op vraag 4.
Welke aanpak wordt momenteel gebruikt door justitie, politie en zorginstellingen om het ronselen van mensen met een beperking tegen te gaan?
Naast voorlichting over seksualiteit en seksueel misbruik en versterking van de weerbaarheid is er een aantal projecten zoals «Pretty Woman», Fier Fryslan en trainingen van Rutgers WPF. De koepelorganisatie VGN heeft een handreiking «seksualiteit en seksueel misbruik» uitgebracht en is dit jaar betroken bij een leernetwerk seksualiteit. Zie voorts het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft iedere zorginstelling beleid om mogelijk ronselen vroegtijdig te signaleren? Zo nee, hoe gaat u regelen dat iedere zorginstelling alert is op de kwetsbaarheid van hun bewoners of deelnemers aan dagbesteding enz.?
Het is mij niet bekend of alle zorginstellingen beleid hebben om ronselen vroegtijdig te signaleren. Wel weet ik dat zorginstellingen en met name de orthopedagogische centra, zeer alert zijn op contacten die loverboys leggen met cliënten. Zorginstellingen onderhouden hierover ook contacten met de politie.
Wat is de stand van zaken van de aanpak van seksueel misbruik aan de hand van het rapport «Beperkt weerbaar»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op 7 februari 2012 heb ik een brief naar de Tweede Kamer gezonden met daarin een actieplan. De aangekondigde acties zijn voor een groot deel opgehangen aan de uitkomsten van een inventariserend onderzoek. Dat onderzoek komt naar verwachting in september beschikbaar.
De te ondernemen acties rond «Beperkt Weerbaar» worden vervlochten in de bredere GIA ( Geweld In Afhankelijkheidsrelaties) aanpak. In de voortgangsrapportage GIA van dit najaar zal ik hierover rapporteren.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat ondanks de aandacht voor kwetsbaarheid van mensen met een verstandelijke beperking, blijkend uit het rapport «Beperkt weerbaar», het ronselen – tot en met het inzetten van beperkten in de prostitutie – heeft kunnen plaatsvinden? Welke maatregelen worden genomen ten opzichte van preventie, nazorg, aangifte, opsporing en berechting?
Zoals u weet heeft de aanpak van mensenhandel een hoge prioriteit bij dit kabinet. In de kabinetsbrief van 26 april 20123 is toegelicht welke maatregelen in dit kader zijn getroffen. In deze brief is tevens toegelicht dat de hoge prioriteit die de aanpak van mensenhandel heeft er zelfs toe kan leiden dat er meer slachtoffers worden aangetroffen, zoals bleek uit de cijfers van het aantal slachtoffers van mensenhandel over het jaar 2011. Hoewel mensenhandel nooit geheel zal kunnen worden uitgebannen, wordt door middel van genoemde maatregelen -waarvan een groot deel dus (zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4) is gericht op kwetsbare groepen- er wel naar gestreefd om zoveel mogelijk slachtoffers te voorkomen.
Erkent u dat het afschaffen van de instroom van mensen in zorgzwaartepakket (zzp) 1 tot en met 3 in de intramurale zorg juist mensen met een beperking extra kwetsbaar maakt om geronseld te worden voor prostitutie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze kwetsbaarheid te verminderen?
Nee. In het Algemeen Overleg met uw Kamer op 4 juli 2012 over de tweede voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg is aandacht gevraagd voor de randvoorwaarden van invoering per 1 januari 2013 voor onder anderen kinderen en jeugdigen (en cliënten met zorgzwaartepakket VG3. In september zal ik u nader over de concrete uitwerking hiervan informeren.
Hoe worden mensen met een beperking beschermd tegen loverboys en mensenhandelaren zodra de begeleiding vanuit de AWBZ overgeheveld wordt naar gemeenten? Erkent u dat hier een groot risico wordt gelopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Veel mensen uit deze doelgroep zijn in beeld bij de gemeente. Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgen zij namelijk voorzieningen van de gemeente. Als de gemeente verantwoordelijk wordt voor de extramurale begeleiding, dan nemen de mogelijkheden voor een integrale aanpak toe. Zoals u weet, besluit een nieuw kabinet over de decentralisatie van de begeleiding naar gemeenten.
Hoeveel aangiftes van seksuele misdrijven van mensen met een beperking zijn de afgelopen jaren gedaan en hoe vaak leidde dit tot begeleiding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord op vraag 4.
De bijgestelde verkoopplannen van het ouderencomplex Prinsehof 55+ door woningcorporatie SOR in Rotterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de bijgestelde verkoopplannen van woningcorporatie SOR in Rotterdam van het ouderencomplex 55+ Prinsehof aan de Dordtseweg?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de verkoopplannen zich nu al ruim twee jaar voortslepen?
Ja. De woningcorporatie SOR is zonder resultaat met twee beoogde kopers in onderhandeling geweest. Zo is met de tweede potentiële koper geen akkoord bereikt, omdat deze te weinig bood in relatie tot de geldende verkoopregels, hetgeen ten koste zou gaan van het maatschappelijk bestemde vermogen van woningcorporatie SOR.
Deelt u de mening dat de verkoopplannen van woningcorporatie SOR de veelal op zeer hoge leeftijd verkerende bewoners te lang in onzekerheid laat?
Ik vind het wenselijk dat er snel duidelijkheid ontstaat voor de bewoners. Echter, de verkooptransactie die de woningcorporatie SOR voornemens is uit te voeren, dient zorgvuldig en binnen de regelgeving inzake verkoop van corporatiewoningen plaats te vinden. De woningcorporatie SOR heeft aangegeven dat zij momenteel onderhandelt over de verkoop van onder andere De Prinsenhof, waarbij een sale-leaseback constructie van 10 jaar onderdeel uitmaakt van de koopovereenkomst. Voor de huurders betekent dit dat zij de komende tien jaar dezelfde verhuurder houden en er voor de huurders materieel niets zal veranderen. De woningcorporatie SOR heeft aangegeven haar doelgroepbeleid (ouderenhuisvesting) te continueren.
Bent u ervan op de hoogte dat woningcorpratie SOR het onderhoud van het complex schromelijk en langdurig heeft verwaarloosd?
De woningcorporatie SOR heeft in de afgelopen periode een nieuwe CV-installatie aangelegd en lekkages opgelost. De SOR heeft aangegeven dat zij op korte termijn voegreparaties gaat uitvoeren en het gebouw buiten laat schilderen.
Bent u ervan op de hoogte dat de bewoners wederom in onzekerheid worden gelaten nu eerst voor 1 juli 2012 duidelijkheid zou worden verschaft en dat deze datum wederom is verschoven? Deelt u de mening dat dit niet langer verantwoord is?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de bewoners voor 1 juli 2012 duidelijkheid zou worden gegeven inzake verkoop van het complex. Onder verwijzing naar het antwoord op vraag drie, stel ik vast dat de woningcorporatie SOR heeft aangegeven dat zij de bewoners heeft geïnformeerd dat er mogelijk in september duidelijkheid komt.
Deelt u de mening dat de eerdere adviezen van de gemeente, het huurdersplatform en betrokken bewonerscommissies bij een mogelijke verkoop achterhaald zijn vanwege de lange duur van het verkoopproces en de onzekerheid rond de achtergrond van de mogelijke koper?
De adviezen zijn achterhaald, maar om reden dat de beoogde koper een andere koper is dan waar de gevraagde zienswijzen betrekking op hebben.
Deelt u de mening dat een nieuwe adviesronde moet plaatsvinden indien een mogelijke verkoop aan de orde is?
Ja.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te nemen dan nadat u overleg met de vaste commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft gehad?
Nee, ik heb eigenstandige bevoegdheid tot het nemen van besluiten onder toetsing aan de regelgeving. Er is derhalve geen voorafgaande instemming van uw Kamer vereist.
Leeftijdsgrens voor esthetische ingrepen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de discussie over leeftijdsgrenzen voor borstvergroting of andere esthetische ingrepen?1
Ja. Ik ga in mijn verdere antwoorden uitsluitend in op ingrepen zonder medische indicatie.
Wat vindt u van de uitspraak van Diana Gabriëls, directeur van een kliniek voor plastische chirurgie, die pleit voor ingrepen bij minderjarigen: «Het zijn vaak mooie meisjes, maar zíj zijn niet blij met iets aan zichzelf en daar gaat het om. Met een kleine correctie staan ze krachtiger in het leven»?
Deze uitspraak komt rekening van mevrouw Gabriëls en zij is in elk geval strijdig met de richtlijnen voor plastisch chirurgen, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Is het waar dat uit onderzoeken blijkt dat een op de tien Nederlandse jongeren plastische chirurgie overweegt? Zo ja, vindt u dit verontrustend?
Ik kan deze onderzoeksgegevens niet bevestigen. Het is bekend dat jongeren tijdens de adolescentieperiode zoeken naar hun identiteit. De bevindingen kunnen daarmee in lijn zijn. Het feit dat 10% van de jongeren de vraag beantwoord een correctie te overwegen wil nog niet zeggen dat zij hiertoe zullen overgaan. Er is een groot verschil tussen iets overwegen indien er naar gevraagd wordt en daadwerkelijk de stap naar een kliniek maken.
Hoeveel jongeren onder de 18 jaar ondergaan met toestemming van de ouders een plastisch chirurgische ingreep uit esthetische overwegingen? Is bekend in hoeveel gevallen er uitzonderingen worden gemaakt op de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) vanwege medische noodzaak? Is er enige controle op de toepassing van het begrip «medische noodzaak»?
Het antwoord op beide vragen is mij niet bekend. Ook de NVPC heeft aangegeven niet over deze gegevens te beschikken. Voor zover het om esthetische behandelingen van plastisch chirurgen gaat, moet het dan inderdaad gaan om uitzonderingssituaties. Plastisch chirurgische correctie van afstaande oren is een voorbeeld van een ingreep die onder de leeftijd van 18 jaar plaatsvindt. De leidraad van de NVPC2 benoemt deze uitzondering als zodanig, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u garanderen dat de kliniek van Diana Gabriels zich aan de richtlijnen van de NVPC houdt? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u om dit te controleren en in te grijpen?
In de Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken2 van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) staat expliciet dat alleen jongeren ouder dan 18 jaar in aanmerking komen voor cosmetische ingrepen. Alle leden van de NVPC dienen zich te houden aan deze richtlijnen van de vereniging. Ook de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG) stelt duidelijk dat haar leden zich conformeren aan het standpunt van de NVPC.
In uitzonderlijke situaties, namelijk wanneer de lichamelijke en psychische gevolgen van het kind dermate groot zijn, kan hiervan worden afgeweken. Dat is niet het geval in de situaties waarover mevrouw Daniëls spreekt.
Plastisch chirurgen in alle Nederlandse klinieken zijn gebonden aan dit standpunt van hun beroepsgroep. In het toezicht op de verleende zorg kan het naleven van richtlijnen van de beroepsgroepen een belangrijke rol vervullen. Als zorgverleners niet conform deze richtlijnen handelen, kan dit aanleiding vormen voor interventie door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
De standpuntbepaling van de NVPC gaat overigens verder dan het stellen van een leeftijdsgrens voor cosmetische ingrepen alleen. De NVPC distantieert zich ook van (groeps)aanbiedingen tegen een gereduceerd tarief waarbij onvoldoende bedenktijd wordt gegeven.
Herinnert u zich uw pleidooi in april voor het verhogen van de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen die niet medisch noodzakelijk zijn? Deelt u de mening dat de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen verhoogd moet worden naar 18 jaar, en dat dit wettelijk moet worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Ja dat herinner ik mij.
Op dit moment kent de Wet op de Geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) aan 16- en 17 jarigen een rechtspositie toe die hen in staat stelt geheel zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aan te gaan en ook zelf de patiëntenrechten van de WGBO uit te oefenen. Geen toestemming van ouders of voogd is vereist. Alleen bij wilsonbekwaamheid worden zij vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
Voor de 12- tot 16 jarigen geldt dat voor geneeskundige behandeling in beginsel dubbele toestemming vereist is, van zowel de minderjarigen zelf als van hun ouders of voogd als deze minderjarigen volgens de hulpverlener wilsbekwaam zijn. Zo niet, dan worden zij vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
Het is duidelijk dat de WGBO in beginsel dus ruimte biedt voor het uitvoeren van esthetische ingrepen onder de 18 jaar, maar deze ruimte wordt voor plastisch chirurgen in de praktijk ongedaan gemaakt door de richtlijnen die deze beroepsgroep voor zichzelf geformuleerd heeft. Ik onderzoek momenteel de schoonheidsbranche om eventueel bestaande hiaten te dichten. Ik zal de leeftijdsgrens daarbij betrekken.
Zorginstellingen die ouderen 44 uur in bed laten liggen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de uitzending over zorginstellingen die ouderen 44 uur in bed laten liggen?1
In het geval van de cliënt in de uitzending is er geen sprake van het voorschrijven van beddagen van 44 uur, vanwege personeelstekort.
Het gaat in onderhavige situatie om een hele bijzondere en moeilijke omstandigheid. Ik vind het belangrijk dat er goed geluisterd wordt naar de wensen van de cliënt. In dit geval kan de cliënt deze wensen zelf niet meer verwoorden. Haar man verwoordt haar wensen als haar wettelijk vertegenwoordiger. De zorginstelling en de partner hebben afspraken gemaakt rondom de zorg van mevrouw, die erg ziek is. De professionals hebben – in overleg met de partner – besloten dat mevrouw beddagen heeft omdat het te belastend voor haar is om dagelijks uit bed te komen. Een en ander dus met het oog op het belang van deze mevrouw.
Uiteraard moet ook in andere zorginstellingen worden uitgegaan van het belang van de cliënt en mag personeelstekort geen reden zijn om cliënten in bed te laten liggen. Afspraken hierover moeten worden vastgelegd in het zorgplan. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) controleert bij haar toezichtsbezoeken of hierin afspraken zijn opgenomen, die zijn afgestemd met de cliënt en/of diens wettelijke vertegenwoordiger.
Klopt het dat zorginstellingen in Nederland beddagen van 44 uur aan ouderen voorschrijven vanwege personeelstekort? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat verpleeghuizen kampen met personeelstekorten terwijl daar juist veel extra geld voor is uitgetrokken?
Het extra geld voor de verpleeg- en verzorgingshuizen, wat ook na het Lente-akkoord behouden kon blijven, is vanaf 1 januari 2012 beschikbaar. Om ervoor te zorgen dat de middelen echt gaan naar meer en beter geschoold personeel op de werkvloer, hebben zorginstellingen de afgelopen periode toetsbare plannen moeten indienen bij de zorgkantoren. Van de zorgkantoren heb ik begrepen dat vrijwel alle zorginstellingen die daarvoor in aanmerking komen een plan hebben ingediend. De meeste plannen zijn inmiddels goedgekeurd door de zorgkantoren en de zorginstellingen zijn nu voortvarend bezig met de uitvoering van de plannen. Uw Kamer wordt daarover, zoals toegezegd, nader geïnformeerd.
Kunt u een overzicht verstrekken van zorgaanbieders die deze middelen gekregen hebben en waar ze dit geld aan besteed hebben? Hoeveel extra fte's zijn er inmiddels bijgekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat ondanks de extra middelen volgens onderzoek van Abvakabo FNV een meerderheid van de ondervraagde medewerkers niks merkt van extra handen aan het bed?
Het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken over de wijze waarop – binnen de kaders van de daarover met alle partijen afgesproken randvoorwaarden – uitvoering gegeven wordt aan de plannen. Er moeten mensen worden opgeleid en/of aangetrokken en ingewerkt. Het is niet goed denkbaar dat men daar – na ruim een half jaar – reeds directe effecten merkt.
In het kader van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, dat gezamenlijk met sociale partners wordt uitgevoerd, worden de vorderingen gevolgd. Als de uitkomsten hierover bekend zijn, zal ik u hierover informeren.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Abvakabo FNV?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de middelen voor extra verzorgenden in de ouderenzorg daadwerkelijk aan extra verzorgenden besteed gaan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vind u van de suggestie van Prof. Scherder om instellingen die ouderen in bed laten liggen minder geld te geven?
In algemene zin is het goed voor ouderen (en in het bijzonder voor dementerenden) om te bewegen. Onderzoek heeft dat ook bewezen.
Soms zijn mensen echter dusdanig verzwakt, dat zij niet meer kunnen bewegen. Soms is bewegen juist extra pijnlijk en belastend. De zorginstelling zal dan met de wettelijk vertegenwoordiger of familie afspraken maken over de beste zorg voor de betreffende cliënt. Het belang van de cliënt moet altijd voorop staan. De suggestie om instellingen die ouderen in bed laten liggen per definitie minder geld te geven, ondersteun ik dan ook niet want dat is veel te kort door de bocht.
Wat is uw reactie op de stelling van Prof. Scherder dat laten bewegen veel beter voor dementerenden is dan ze in bed laten liggen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het momenteel loont om ouderen in zorginstellingen in bed te laten liggen? Welke perverse prikkel ligt hieraan ten grondslag? Wat gaat u hieraan doen?
Neen. De toegang tot verblijfszorg wordt in Nederland vastgesteld door het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ). Dit wordt gedaan aan de hand van de zwaarte van beperkingen en noodzaak tot zorg van de cliënt. Als er noodzaak is tot zwaardere en intensievere zorg dan krijgt de instelling daar meer geld voor.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de zorginstellingen en controleert of de kwaliteit van zorg goed is. Zorginstellingen kunnen niet zomaar ouderen in bed laten liggen, zonder dat hierover een duidelijke afspraak in het behandelplan opgenomen is.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik, die als kind onder verantwoordelijkheid van de overheid in tehuizen of pleeggezinnen zijn geplaatst, tussen wal en schip dreigen te vallen.
Indien geduid wordt op de berichtgeving in Trouw van 12 juli 2012, ja.
Is het waar dat er nog steeds geen definitief besluit is genomen over de instelling van een meldpunt voor seksueel misbruik? Zo ja, waar ligt dat aan?
Een meldpunt voor alle slachtoffers van seksueel misbruik zal vanaf 1 oktober 2012 gerealiseerd zijn via een landelijk telefoonnummer bij Slachtofferhulp Nederland. Ook de slachtoffers uit de domeinen van de commissies Deetman en Samson kunnen bij dit meldpunt terecht. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande meldpunten, de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en de Steunpunten Huiselijk Geweld, alsmede de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg. Door dit netwerk wordt bestaande inzet en expertise benut. Dit vergt uiteraard een goede samenwerking door genoemde betrokken partijen. Met deze partijen worden momenteel afspraken gemaakt over een goede doorgeleiding van slachtoffers.
Het telefoonnummer bij Slachtofferhulp Nederland biedt slachtoffers de mogelijkheid om hun verhaal te vertellen en professioneel advies te krijgen over vervolgstappen.
Deelt u de mening dat de inspanningen voor een nieuw meldpunt allemaal rijkelijk laat zijn, nu een nieuw meldpunt niet zomaar van de ene op de andere dag geregeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat een breed meldpunt seksueel misbruik op 8 oktober 2012, de dag dat de commissie-Samson haar conclusies en aanbevelingen presenteert, tot stand zal zijn gebracht? Zo ja, welke kernactiviteiten zullen door het door u beoogde brede meldpunt seksueel misbruik uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een meldpunt seksueel misbruik in een grote behoefte zal voorzien, nu inmiddels 800 mensen zich bij de huidige onderzoekscommissie hebben gemeld en dit aantal het topje van de ijsberg moet zijn? Zo ja, hoe gaat u waarborgen dat slachtoffers die zich nog niet hebben gemeld, maar daar in een later stadium behoefte aan krijgen, zich alsnog kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat veel van de jongeren die slachtoffer werden van seksueel misbruik in de jeugdzorg zelfs niet anoniem durven te melden wie de dader was? Zo ja, hoe gaat u deze jongeren ondersteunen in het proces om alsnog helder te krijgen wie verantwoordelijk was voor het leed dat deze kinderen tijdens hun jeugd is aangedaan?
Ik loop niet op de uitkomsten van het onderzoek door de commissie Samson vooruit met uitspraken. Publicatie van het eindrapport is voorzien op 8 oktober. Daarna zullen de minister van Veiligheid en Justitie en ik onze reactie hierop uw Kamer doen toekomen. Naar aanleiding van mijn periodieke overleg met de commissie tref ik wel steeds voorzieningen om kinderen die nu betere signalering en hulp nodig hebben te helpen.
Mensen die in het verleden slachtoffer zijn geworden en die zich tot nu toe niet hebben kunnen of willen melden kunnen nu terecht bij de commissie Samson. Vanaf 1 oktober kunnen zij terecht bij het hierboven geschetste telefoonnummer bij Slachtofferhulp Nederland en zullen vanuit dat contact desgewenst worden begeleid richting hulpverlening en andere trajecten.
Regionale verschillen in moedersterfte in Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er regionale verschillen bestaan in maternale sterfte (moedersterfte)?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de maternale sterfte in Zeeland, Rotterdam en den Haag significant veel hoger is dan in de rest van Nederland?
Over de periode 1993–2008 was de gemiddelde Nederlandse moedersterfte volgens genoemd onderzoek 10,8 per 100 000 geboortes (De Graaf et al, 2012) of wel gemiddeld 21 gevallen per jaar over heel Nederland. De getallen varieerden binnen Nederland van 6.2 per 100 000 in Noord Brabant tot 16.3 per 100 000 in Zeeland. Deze variatie kan mogelijk verklaard worden doordat de prevalentie van hypertensie het hoogst is in Zeeland. Ook hebben de inwoners van deze provincie gemiddeld een lagere sociaaleconomische status en een minder gezonde leefstijl. De maternale sterfte in de vier grote steden varieerde in dat onderzoek tussen 9.3 in Amsterdam en 21.0 in Rotterdam. Deze bevindingen komen overeen met de al bekende algemene gezondheidsverschillen tussen de grootste steden en de rest van Nederland, en zijn ook conform de internationale en nationale patronen van perinatale sterfte.
Wat is uw mening over het feit dat pre-eclampsie en hypertensie gerelateerde moedersterfte bij vrouwen in Vogelaarwijken en bij niet westerse vrouwen significant vaker voorkomen? Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat de aanwezigheid van een opeenstapeling van heterogene risicofactoren hiervan de oorzaak is?
Uit het genoemde onderzoek naar moedersterfte in Nederland kwam naar voren dat vrouwen van niet-westers allochtone herkomst een verhoogd risico lopen, evenals oudere moeders en moeders in achterstandswijken. Daarbij is pre-eclampsie (in de volksmond: zwangerschapsvergiftiging) de belangrijkste factor achter het optreden van moedersterfte. Eerder internationaal vergelijkend onderzoek (periode 1983–1992) suggereerde dat in Nederland pre-eclampsie relatief veel voorkwam als oorzaak van moedersterfte (Rossi & Mullin, 2012).
Er is al enige tijd een Auditcommissie Maternale Sterfte. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) installeerde in 1981 de Commissie Maternale Sterfte met de opdracht gevallen van moedersterfte te analyseren naar analogie van de Confidential Enquiries into Maternal Death in het Verenigd Koninkrijk. Dit heeft geresulteerd in een periodieke rapportage van de maternale sterfte in Nederland door deze commissie van de NVOG. Deze commissie heeft de taak om van ieder geval van maternale sterfte in Nederland de geleverde zorg te beoordelen, en in een belangrijk deel van de casus was suboptimale zorg aanwijsbaar. In 2010 is de naam van de Commissie Maternale Sterfte gewijzigd in «Auditcommissie Maternale Sterfte» (AMS).2
In het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt ruim aandacht besteed aan de in deze audits gevonden oorzaken van maternale (en perinatale) sterfte, waarbij sociaal economische gezondheidsverschillen als aandachtspunt worden genoemd. De maatregelen die in dit Stuurgroep advies worden voorgesteld, en waarvan ik ook een groot deel heb overgenomen (zie mijn voortgangsbrief zwangerschap en geboorte van 3 juli 2012, CZ 3119749), zullen een bijdrage leveren aan het terugdringen van de maternale (en perinatale) sterfte. Bijvoorbeeld in het programma Healthy pregnany 4 all wordt gewerkt aan een lokale aanpak, die past bij het specifieke karakter van wijken, waaronder achterstandswijken.
Deelt u de mening dat de lagere sociaal economische status van deze vrouwen en het feit dat er een taalachterstand is in belangrijke mate bijdragen aan het vaker voorkomen van maternale en perinatale sterfte? Zo ja, welke gerichte maatregelen zijn mogelijk om deze verschillen te verkleinen en welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gerichte maatregelen zijn mogelijk om de hoge maternale sterfte in Zeeland terug te dringen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Voor het antwoord op vraag 5 tot en met 9 zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Welke gerichte maatregelen zijn mogelijk om de hoge maternale sterfte bij vrouwen van niet-westerse afkomst en vrouwen ouder dan 35 jaar terug te dringen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van voorlichting en ondersteuningsprogramma» s voor vrouwen met een taalbarrière, bij voorkeur in hun eigen taal? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt in Nederland aandacht geschonken aan maternale sterfte en met name het terugdringen van regionale verschillen in maternale sterfte?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer vóór de behandeling van de begroting voor 2013 een plan van aanpak te zenden met mogelijke strategiën ter verlaging van de Nederlandse moedersterfte en het verminderen van de grote regionale verschillen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De dreigende sluiting van twee Groningse ziekenhuizen en riante vertrekregeling van een directeur |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Lucas Ziekenhuis in Winschoten en het Delfzicht Ziekenhuis in Delfzijl gesloten dreigen te worden op basis van de uitkomsten van een geheim onderzoeksrapport?1
Ik kan niet vaststellen of de eventuele sluiting van de locaties Winschoten en Delfzijl op basis van de uitkomsten van een geheim onderzoeksrapport is. Mij is bekend dat OZG en Menzis onderzoek hebben gedaan naar een voor de toekomst verantwoorde tweedelijns zorgfunctie voor de regio. De resultaten van dit onderzoek is verwoord in een onderzoeksrapport dat in eigendom is van de opdrachtgevers.
Deelt u de mening dat het vanuit democratisch oogpunt onacceptabel is als vitale voorzieningen van publiek belang op basis van een geheim rapport dreigen te worden ontmanteld? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving van de OZG, UMCG en Menzis blijkt dat er een tweedelijns zorgfunctie te realiseren is vanuit een nieuw te bouwen locatie in het hart van de regio met sluiten van de locaties in Delfzijl en Winschoten. De herinrichting van de zorg leidt niet tot ontmanteling.
Deelt u de mening dat de betrokken gemeenteraden, Provinciale Staten van Groningen en de Tweede Kamer inzage moeten hebben in het rapport van KPMG/Plexus? Zo nee, waarom niet?
De betrokken partijen hebben aangegeven dat er na de zomer een openbare versie van het rapport beschikbaar komt. In deze openbare versie van het rapport is de bedrijfsgevoelige informatie over de OZG weggelaten.
Hoeveel verdient Wouter Bos aan deze klus van KPMG/Plexus en vindt u dit een doelmatige besteding van zorggeld?
Zorginstellingen leggen rekening en verantwoording af over hun exploitatie in hun jaarverslagen. De daarin opgenomen informatie gaat niet zover dat daaruit af te leiden valt wat afzonderlijke opdrachten aan ingehuurde derden hebben gekost, laat staan wat de opbrengst ervan is voor door die derden ingeschakelde personen. Dus ook nadat het jaarverslag over 2012 wordt gepubliceerd, kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat de artsen en verpleegkundigen van het Lucas Ziekenhuis en het Delfzicht Ziekenhuis het rapport op basis waarvan hun ziekenhuizen dreigen te worden gesloten, zouden moeten kunnen bestuderen? Zo nee, waarom niet?
De OZG, in 2008 ontstaan uit een fusie van het Delfzicht Ziekenhuis en het st. Lucas ziekenhuis, is één ziekenhuisorganisatie met twee locaties.
De Raad van Bestuur van de OZG heeft de artsen en medewerkers geïnformeerd over de resultaten.
Vindt u het verstandig dat een ziekenhuis, dat verlies draait, zich gaat bezighouden met nieuwbouwplannen? Is het niet beter eerst de financiën op orde te brengen alvorens zich in vastgoedavonturen te storten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat nieuwbouwplannen een risico kunnen zijn, betekent niet dat ze daarom maar niet meer moeten worden overwogen. Het besluit tot nieuwbouw moet tegelijkertijd niet lichtvaardig worden genomen. Nieuwbouw vergt meestal een forse investering waarvoor bij de bank geleend moet worden. De bank beoordeelt de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de investering alvorens de financiering beschikbaar te stellen, dat beperkt het risico. Overigens valt te verwachten dat nieuwbouw in de gesprekken met stakeholders een belangrijke rol zal spelen. Verbetering van kwaliteit, bereikbaarheid, veiligheid en efficiency zijn in een dergelijk geval voor de hand liggende onderwerpen van gesprek die door de partners onderbouwd dienen te worden.
Hoe verhoudt het plan om de ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl te sluiten zich tot de continuïteit van zorg in Noordoost Groningen? Bevreemdt het u niet dat eerst wordt besloten dat de ziekenhuizen dicht moeten en dat zorgverzekeraar Menzis vervolgens gaat onderzoeken hoe de zorg gewaarborgd kan worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Continuïteit van zorg wordt niet bepaald door continuïteit van de instelling of van een locatie. Het gaat, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de publieke belangen, om de continuïteit van cruciale zorg. In dit geval betekent dit dat in eerste instantie door zorgverzekeraars en zorgaanbieders moet worden bezien of de sluiting tot gevolg heeft dat de normen ten aanzien van de acute zorg (binnen 45 minuten bereikbaar per ambulance) of de aanrijtijden per ambulance (binnen 15 minuten) in gevaar komen.
Het bevreemdt mij dan ook niet dat Menzis onderzoek doet. De verzekerden van Menzis moeten kunnen rekenen op continuïteit van zorg ook in geval de ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl gesloten (zouden) worden.
Wat gaat u doen om de ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl van de ondergang te redden?
Het beleid dat ik met de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»4, die met instemming van de Tweede Kamer is ingezet, heb geïntroduceerd, gaat uit van de primaire verantwoordelijkheid van aanbieders en verzekeraars voor de continuïteit van zorg. Aanbieders hebben belang bij de continuïteit van de eigen instelling. De verzekeraar moet op grond van zijn wettelijke zorgplicht ervoor zorgen dat er voldoende zorg wordt ingekocht (of vergoed) voor de verzekerden.
Op dit moment is het wetsvoorstel waarmee de regels ten aanzien van signalering van risico’s voor de continuïteit van cruciale zorg worden aangescherpt in behandeling bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzekeraars en aanbieders kan verplichten afspraken te maken over het tijdig uitwisselen van continuïteitsinformatie voor cruciale zorg. Cruciale zorg is zorg waarvoor geldt dat wanneer zij (tijdelijk) niet (voldoende dichtbij) beschikbaar is, cliënten ernstige gezondheidsschade kunnen oplopen. In de curatieve zorg is cruciale zorg beperkt tot ambulance zorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. De overheid is daarin alleen aan zet als sprake is van overmacht bij de zorgverzekeraar. Van overmacht is sprake als een zorgaanbieder toekomstige cruciale zorg niet meer kan leveren en de verzekeraar niet in staat is op een andere manier aan zijn zorgplicht te voldoen. De verzekeraar doet vervolgens een beroep op overmacht bij de NZa. Als de NZa oordeelt dat sprake is van overmacht, dan kan de overheid overgaan tot het oprichten van een tijdelijke vangnetstichting zodat de continuïteit van cruciale zorg is gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u de deal die gesloten is tussen de Raad van Toezicht en de voormalige bestuurder van de Ommelander Ziekenhuisgroep bij het vrijwillige vertrek van de voormalig directeur C.?2
Ik heb geen mogelijkheden om hierop in te grijpen. Dit is een verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht. Overigens wil ik er op wijzen dat de vertrekregelingen voor bestuurders in de komende Wet normering topinkomens (WNT) worden genormeerd. Het voorstel voor die wet ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer.
Is het niet een gotspe dat de Raad van Toezicht een vrijwillig vertrek van de heer C. beloont met een garantstelling van drie jaarsalarissen, terwijl de Ommelander Ziekenhuis Groep al twee jaar een miljoenenverlies lijdt? Om hoeveel gaat het in het meest negatieve scenario als de heer C. geen werk heeft? Klopt het dat dit zou kunnen oplopen tot € 4 ton of meer? Acht u dit een doelmatige besteding van premiegelden?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet u mogelijkheden dit geld terug te vorderen? Zo neen, wilt u een beroep doen op het geweten van de heer C. dat hij vanwege het publieke belang afziet van de garantstelling door de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG)?
Zie antwoord vraag 9.
Welke consequenties dient dit volgens u te hebben voor de Raad van Toezicht die dergelijke riante regeling heeft geaccordeerd? Kunnen zij niet aansprakelijk worden gesteld voor deze verspilling van premiegelden?
De raad van toezicht is verantwoordelijk voor het vaststellen van de beloning van de bestuurder. Ik heb hier geen rol bij en kan niet ingrijpen in de afspraken die zij hebben gemaakt. Zoals u weet zal het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) beloningen en vertrekpremies aan banden leggen, deze wet is echter nog niet in werking getreden. Toezichthouders kunnen aansprakelijk gesteld worden voor onbehoorlijke taakuitoefening. De rechter beslist of de toezichthouder daadwerkelijk aansprakelijk is. Ik heb hierin geen rol. Over de mogelijkheden voor het (hoofdelijk) aansprakelijk stellen van bestuurders en toezichthouders zal ik u op korte termijn informeren door middel van een brief over goed bestuur en toezicht in de zorg.
Is er een regeling overeen gekomen bij het vertrek van directeur van der Wijk? Zo ja, welke en wat is uw oordeel hierover?
Uit het jaarverslag over 2009 blijkt er destijds geen sprake te zijn geweest van een ontslagvergoeding.